KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Bedrijf
Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorziening
Artikel 6 Centrum
Artikel 7 Gemengd - 1
Artikel 8 Gemengd - 2
Artikel 9 Groen
Artikel 10 Horeca
Artikel 11 Maatschappelijk
Artikel 12 Sport
Artikel 13 Verkeer
Artikel 14 Water
Artikel 15 Wonen
Artikel 16 Leiding - Riool
Artikel 17 Waarde - Archeologie 1
Artikel 18 Waarde - Archeologie 2
Artikel 19 Waarde - Archeologie 3
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 20 Anti-dubbeltelregel
Artikel 21 Algemene Bouwregels
Artikel 22 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 23 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 24 Overgangsrecht
Artikel 25 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldende Plannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Historie
2.2 Ruimtelijke Structuur
2.3 Functionele Structuur
Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving
3.1 Inleiding
3.2 Opbouw Van De Regels
3.3 Bestemmingen
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Nationaal Beleid
4.2 Provinciaal & Regionaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.4 Conclusie
Hoofdstuk 5 Milieu- & Omgevingsaspecten
5.1 Bodem
5.2 Wegverkeerslawaai
5.3 Luchtkwaliteit
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Milieuzonering
5.6 Mer-beoordeling
5.7 Waterhuishouding
5.8 Ecologie
5.9 Cultuurhistorie & Archeologie
5.10 Leidingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Overleg
6.3 Inspraak
6.4 Handhaving
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijven
Bijlage 1 Nota Inspraak

Beheersverordening Centrum Beuningen

Beheersverordening - Gemeente Beuningen

Vastgesteld op 03-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 beheersverordening

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0209.BehrsvCentrBeuning-vadf met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.2 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolgde deze regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.3 aanduidingsgrens

grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.4 ambachtelijk bedrijf

een bedrijfsuitoefening waarbij het werk geheel of grotendeels met de hand wordt uitgevoerd (bijvoorbeeld timmerwerk, meubelmaken, schoenmaken, pottenbakken, zilversmeden e.d.) en veelal van beperkte omvang met eventueel als nevenactiviteit ondergeschikte detailhandel in ter plaatse be- en verwerkte goederen;

1.5 archeologische waarden

waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk in de bodem bevindende oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun cultuurhistorische waarde;

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 bed & breakfast

een nevenactiviteit met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, met een absoluut maximum van zeven overnachtingen, ter plaatse verblijft; onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;

1.8 bedrijfswoning

een woning, in of bij een bedrijf of instelling, bestemd voor (het gezin van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is;

1.9 begane grondbouwlaag

de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.

1.10 beperkt kwetsbaar object

de definitie als opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.11 bestaand

  • t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan in werking is getreden dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan in werking is getreden;

1.12 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.15 bijgebouw

een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat zich daarvan door zijn constructie of geringere afmetingen visueel onderscheid;

1.16 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.17 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.18 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.19 bouwlaag

een begane grond of hoger gelegen verdieping, waarbij ruimten in de kap zonder zelfstandige functie niet worden meegerekend;

1.20 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.22 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.23 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.24 bouwwijze

de wijze van bouwen van een hoofdgebouw, te weten vrijstaand, twee-aaneen, aaneengebouwd of gestapeld, waarbij:

  1. a. onder 'vrijstaand' wordt verstaan dat het hoofdgebouw van een woning niet begrensd is door scheidsmuren van andere hoofdgebouwen;
  2. b. onder 'twee-aaneen' wordt verstaan dat het hoofdgebouw van een woning naar één zijde door een scheidsmuur van een naastgelegen hoofdgebouw is begrensd;
  3. c. onder 'aaneengebouwd' wordt verstaan dat het hoofdgebouw deel uitmaakt van een blok van meer dan twee hoofdgebouwen, die naar twee zijden door scheidsmuren van naastgelegen hoofdgebouwen zijn begrensd, met uitzondering van de hoofdgebouwen die de aldus gevormde rij beëindigen;
  4. d. onder 'gestapeld' wordt verstaan een gebouw, dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.25 coffeeshop

een bedrijf dat tot hoofdzaak heeft het verstrekken van verdovende en/of hallucinerende stoffen voor consumptie al dan niet ter plaatse, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide kleine etenswaren en niet-alcoholische dranken;

1.26 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.27 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;

1.28 extensief recreatief medegebruik

die vormen van natuurvriendelijke recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, picknicken, kanoën, survivaltochten en natuurgerichte recreatie zoals vogelobservatie;

1.29 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.30 geluidzoneringsplichtige inrichtingen

bedrijven die op grond van de Wet geluidhinder zijn aangewezen als categorie van inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken;

1.31 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.32 horeca

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;

Hierbij worden de volgende vormen van horeca onderscheiden:

horeca categorie 1:

een café, eetcafé, grand café, bar, pub, taverne dat wil zeggen een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor gebruik ter plaatse en waar het verstrekken van maaltijden daaraan ondergeschikt is;

horeca categorie 2:

brasserie, bistro, lunchroom, ijssalon, broodjeszaak, koffiehuis (geen coffeeshop), theehuis, konditorei, café-restaurant, restaurant, detailhandel ondersteunende horeca, dat wil zeggen een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken c.q. snel serveren van kleine en/of grote maaltijden, broodjes, hapjes, ijs en gebak, waarbij het verstrekken van dranken, in de vorm van koffie, thee, frisdranken en zwak-alcoholische dranken, daaraan ondergeschikt is;

horeca categorie 3:

cafetaria, snackbar, afhaalrestaurant, fastfood, dat wil zeggen een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van ter plaatse bereide kleinere etenswaren voor consumptie ter plaatse dan wel elders, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken, in de vorm van koffie, thee, frisdranken en zwak-alcoholische dranken;

horeca categorie 4:

hotel, motel, dat wil zeggen een bedrijf dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is;

horeca categorie 5:

zalencentrum, partycentrum, dat wil zeggen een bedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van gelegenheid tot het houden van bruiloften en besloten partijen, alsmede tot het houden van congressen, conferenties en andere vergaderingen, en tot het houden van activiteiten in het kader van het verenigingsleven, waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is;

horeca categorie 6:

discotheek, bar-dancing, dat wil zeggen een bedrijf dat is gericht op het geven van gelegenheid tot de dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren en met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie, gedurende de avond en de nacht;

horeca categorie 7:

coffeeshop, dat wil zeggen een bedrijf dat tot hoofdzaak heeft het verstrekken van verdovende en/of hallucinerende stoffen voor consumptie al dan niet ter plaatse, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide kleine etenswaren en niet-alcoholische dranken;

1.33 illustratie:

de pdf die als bijlage bij de regels van de beheersverordening is opgenomen met het nummer NL.IMRO.0209.BehrsvCentrBeuning-ilva;

1.34 kantoor

het bedrijfsmatig houden van kantoor en het verlenen van administratieve diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder vergaderaccommodatie ten behoeve van de aanwezige kantoorfunctie;

1.35 kwetsbaar object

de definitie als opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.36 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;

1.37 landschapstuin

gronden, gelegen binnen een agrarische bestemming, en ingericht als tuin behorende bij een direct aangrenzende (bedrijfs)woning, met dien verstande dat op deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen ten behoeve van de tuininrichting en erfafscheiding zijn toegestaan;

1.38 langzaamverkeersroutes

routes voor ongemotoriseerd verkeer, scootmobielen, wandelaars, skeeleraars, en dergelijke, daarbij behorende bermen en straatmeubilair;

1.39 maatschappelijke voorziening

voorzieningen ten behoeve van openbaar bestuur, openbare dienstverlening, gezondheidszorg, religie, onderwijs, (kinder)dagopvang, naschoolse opvang en opvoeding;

1.40 mantelzorg

het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een op dat perceel wonende huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak;

1.41 niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publiekgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;

1.42 ondersteunende horeca

een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men uitsluitend ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren;

1.43 praktijkruimte

een ruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verlenen van medische, therapeutische, kunstzinnige, ontwerptechnische of daarmee gelijk te stellen diensten;

1.44 publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis

een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksaantrekkend zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan;

1.45 risicovolle inrichting

een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.46 seksinrichting

een gelegenheid waarin beroepsmatig of bedrijfsmatig voorstellingen en/of vertoningen van hoofdzakelijk pornografische aard plaatsvinden, en/of verkoop en/of uitstalling van hoofdzakelijk goederen van pornografische en/of erotische aard plaats heeft, en/of tegen vergoeding seksuele diensten worden verricht dan wel bedrijfsmatig gelegenheid wordt gegeven tot seksuele handelingen;

1.47 voorgevel

de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw, indien een gebouw met meerdere gevels naar de weg is toegekeerd wordt de naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel van een hoofdgebouw aangemerkt als voorgevel;

1.48 waterhuishoudkundige doeleinden

doeleinden die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang e.d.;

1.49 woning

een complex van ruimten, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwingspercentage

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel, bouwvlak of aanduidingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd. De oppervlakte van zwembaden wordt niet meegerekend bij het bepalen van het bebouwingspercentage;

2.2 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein.

2.7 peil

de hoogte gemeten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven uit categorie 1 of 2 van de als bijlage opgenomen Lijst van bedrijven;
  2. b. detailhandel, met inachtneming van het bepaalde in 4.3.1;
  3. c. één bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

één en ander met bijbehorende voorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorziening

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. nutsvoorzieningen;
  2. b. groenvoorzieningen;

één en ander met bijbehorende voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Centrum

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. detailhandel, uitsluitend op de begane grondbouwlaag van het hoofdgebouw;
  2. b. dienstverlening, uitsluitend op de begane grondbouwlaag van het hoofdgebouw;
  3. c. horeca uit horecacategorie 1, 2 en 3, inachtneming van het volgende:
    1. 1. voor horeca uit categorie 1 gelden de volgende regels:
      • horeca uit categorie 1 is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1', alsmede binnen de gronden direct aansluitend op het aanduidingsvlak, mits de betreffende horecafunctie overwegend (minimaal 70 %) is gelegen binnen de aanduiding 'horeca van categorie 1' en mits de horeca haar hoofdtoegang heeft op het Julianaplein;
      • horeca uit categorie 1 is uitsluitend toegestaan op de begane grondbouwlaag;
      • de vloeroppervlakte van bestaande horecabedrijven uit categorie 1 mag niet meer bedragen dan 200 m² per vestiging, de vloeroppervlakte voor een nieuw horecabedrijf uit categorie 1 mag niet meer bedragen dan 150 m²;
      • binnen de aanduidingsvlakken zijn maximaal 5 horecabedrijven uit categorie 1 toegestaan;
    2. 2. voor horeca uit categorie 2 gelden de volgende regels:
      • horeca uit categorie 2 is binnen de gehele bestemming toegestaan;
      • horeca uit categorie 2 is zowel op de begane grondbouwlaag als op de verdieping toegestaan, met dien verstande dat horeca op de verdieping uitsluitend is toegestaan indien het betreffende horecabedrijf eveneens op de begane grondvloer is gevestigd;
      • de vloeroppervlakte van horecabedrijven uit categorie 2 mag niet meer bedragen dan 250 m² per vestiging;
    3. 3. voor horeca uit categorie 3 gelden de volgende regels:
      • horeca uit categorie 3 is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 3', alsmede binnen de gronden direct aansluitend op het aanduidingsvlak, mits de betreffende horecafunctie overwegend (minimaal 70 %) is gelegen binnen de aanduiding 'horeca van categorie 3' en mits de horeca haar hoofdtoegang heeft op het Thorbeckeplein of het Kerkplein;
      • horeca uit categorie 3 is uitsluitend toegestaan op de begane grondbouwlaag;
      • de vloeroppervlakte voor een nieuw horecabedrijf uit categorie 1 mag niet meer bedragen dan 150 m²;
      • binnen de aanduidingsvlakken zijn maximaal 3 horecabedrijven uit categorie 3 toegestaan;
  4. d. maatschappelijke voorzieningen;
  5. e. wonen;
  6. f. een kantoor, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';

één en ander met de bijbehorende voorzieningen.

6.2 Bouwregels

6.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 7 Gemengd - 1

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen;
  2. b. dienstverlening;
  3. c. een bedrijfswoning, met dien verstande dat een bedrijfswoning uitsluitend is toegestaan op de verdieping(en) boven de begane grondbouwlaag;

één en ander met bijbehorende voorzieningen.

7.2 Bouwregels

7.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 8 Gemengd - 2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een bioscoop;
  2. b. horeca in horecacategorie 2;
  3. c. kantoren;
  4. d. parkeervoorzieningen;

één en ander met bijbehorende voorzieningen.

8.2 Bouwregels

8.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 9 Groen

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. kademuren;
  3. c. keerwanden;
  4. d. kunstwerken;
  5. e. langzaamverkeersroutes;
  6. f. in- en uitritten;
  7. g. nutsvoorzieningen en telecommunicatie;
  8. h. parken;
  9. i. plantsoenen;
  10. j. speelplekken;
  11. k. voorzieningen voor de verkeersgeleiding;
  12. l. water, waterafvoer en waterbeheer;
  13. m. hondenuitlaatplaatsen;

één en ander met bijbehorende voorzieningen.

9.2 Bouwregels

9.3 Specifieke gebruiksregels

9.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 10 Horeca

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. horeca, met dien verstande dat:
    1. 1. ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1, 3, 5' uitsluitend horeca uit horecacategorie 1, 3 en 5 is toegestaan;

één en ander met bijbehorende voorzieningen.

10.2 Bouwregels

10.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 11 Maatschappelijk

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen;
  2. b. begraafplaats, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats';
  3. c. ondersteunende horeca;

één en ander met bijbehorende voorzieningen.

11.2 Bouwregels

11.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 12 Sport

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor;

  1. a. een sportschool / fitnesscentrum;
  2. b. één bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  3. c. ondersteunende horeca;

één en ander met bijbehorende voorzieningen.

12.2 Bouwregels

12.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 13 Verkeer

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. fiets- en voetpaden;
  2. b. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
  3. c. kademuren;
  4. d. keerwanden;
  5. e. kunstwerken;
  6. f. oeververbindingen (bruggen);
  7. g. verblijfsgebied;
  8. h. parkeer- en verkeersvoorzieningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - langzaamverkeersverbinding' uitsluitend een langzaamverkeersverbinding is toegestaan;
  9. i. waterlopen;
  10. j. wegen, straten en paden;
  11. k. wegverkeer;
  12. l. hondenuitlaatplaatsen;
  13. m. een loopbrug, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'brug';

één en ander met bijbehorende voorzieningen.

13.2 Bouwregels

13.3 Specifieke gebruiksregels

13.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 14 Water

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. oeververbindingen (bruggen);
  2. b. in- en uitritten;
  3. c. oever;
  4. d. sluis;
  5. e. aanlegsteiger;
  6. f. stuw;
  7. g. vaarweg;
  8. h. vijver;
  9. i. water;
  10. j. waterberging;
  11. k. waterkering;
  12. l. waterstaat;
  13. m. waterhuishouding;
  14. n. waterlopen en waterpartijen;

één en ander met bijbehorende voorzieningen.

14.2 Bouwregels

14.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 15 Wonen

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, met dien verstande dat wonen niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten';
  2. b. een niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inachtneming van het bepaalde in lid 15.4.2;
  3. c. horeca uit categorie 1 en 2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 2';
  4. d. dienstverlening, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening';
  5. e. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
  6. f. ateliers en expositieruimten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'atelier';
  7. g. een kantoor, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
  8. h. een taxibedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - taxibedrijf';
  9. i. water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;

één en ander met bijbehorende voorzieningen.

15.2 Bouwregels

15.3 Afwijken van de bouwregels

15.4 Specifieke gebruiksregels

15.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 16 Leiding - Riool

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor aanleg en instandhouding van een rioolpersleiding, één en ander met de bijbehorende voorzieningen.

16.2 Bouwregels

Binnen deze dubbelbestemming zijn uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan ten behoeve van deze dubbelbestemming.

16.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende hoofdbestemming toe te staan, mits hierbij uit hoofde van de bescherming van de leiding geen bezwaar bestaat; dienaangaande wordt door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 17 Waarde - Archeologie 1

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle verwachte archeologische informatie in de bodem.

17.2 Bouwregels

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. a. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen voor het oprichten van een bouwwerk dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. b. In afwijking van het gestelde onder a hoeft de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen geen rapport als bedoeld onder a te overleggen, indien één van de volgende situaties van toepassing is:
    1. 1. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het vervangen van bestaande bebouwing (waaronder een bestaande ondergrondse kelder), waarbij de oppervlakte aan bebouwing niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
    2. 2. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het bouwen in de bodem tot een diepte van 1 m onder het bestaande maaiveld;
    3. 3. naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
  3. c. Indien uit het onder a genoemde rapport of uit de beschikbare informatie als bedoeld in b onder 3, blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor bouwen:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties;
    4. 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.

17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 18 Waarde - Archeologie 2

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle verwachte archeologische informatie in de bodem. Het gaat hierbij om gebieden met een hoge archeologische verwachting, bekende vindplaatsen, oude woongronden en historische boerderijlocaties en zonering van 50 m rondom monumenten.

18.2 Bouwregels

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. a. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 100 m² dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. b. In afwijking van het gestelde onder a hoeft de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen geen rapport als bedoeld onder a te overleggen, indien één van de volgende situaties van toepassing is:
    1. 1. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het vervangen van bestaande bebouwing (waaronder een bestaande ondergrondse kelder), waarbij de oppervlakte aan bebouwing niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
    2. 2. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering;
    3. 3. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het bouwen in de bodem tot een diepte van 0,3 m onder het bestaande maaiveld;
    4. 4. naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
  3. c. Indien uit het onder a genoemde rapport of uit de beschikbare informatie als bedoeld in b onder 4, blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor bouwen:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties;
    4. 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.

18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 19 Waarde - Archeologie 3

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle verwachte archeologische informatie in de bodem. Het gaat hierbij om gebieden met een middelhoge en lage archeologische verwachting.

19.2 Bouwregels

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. a. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 2000 m² dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. b. In afwijking van het gestelde onder a hoeft de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen geen rapport als bedoeld onder a te overleggen, indien één van de volgende situaties van toepassing is:
    1. 1. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het vervangen van bestaande bebouwing (waaronder een bestaande ondergrondse kelder), waarbij de oppervlakte aan bebouwing niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
    2. 2. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering;
    3. 3. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het bouwen in de bodem tot een diepte van 0,3 m onder het bestaande maaiveld;
    4. 4. naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
  3. c. Indien uit het onder a genoemde rapport of uit de beschikbare informatie als bedoeld in b onder 4, blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor bouwen:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties;
    4. 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.

19.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 20 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 21 Algemene Bouwregels

21.1 Ondergeschikte bouwdelen

21.2 Afwijkingenregeling

In afwijking van het voorgaande geldt voor bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, het volgende:

  1. a. indien en voorzover de bestaande maatvoering en/of oppervlaktes en/of situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de genoemde maxima, danwel minima overschrijden, geldt de bestaande maatvoering als maximum respectievelijk minimum.

21.3 Ondergrondse bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse gebouwen gelden de volgende regels:

  1. a. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  2. b. ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag ondergronds tot maximaal 4 m onder de verdiepingsvloer van de begane grondbouwlaag.

Artikel 22 Algemene Aanduidingsregels

22.1 Vrijwaringszone molenbiotoop

Ter plaatse van de aanduidingen "vrijwaringszone - molenbiotoop 100 m" en "vrijwaringszone - molenbiotoop 400 m"gelden, aanvullend op de voor deze gronden aangegeven bestemmingen, nadere regels voor het beschermen van de functie van de in dit gebied voorkomende molen als werktuig en van de waarde als landschapsbepalend element.

Artikel 23 Overige Regels

23.1 Illustratie

Daar waar in de beheersverordening (hoofdstuk 2 en 3) wordt verwezen naar een bestemming (De voor [naam bestemming] aangewezen gronden zijn bestemd voor) of naar een aanduiding (ter plaatse van de aanduiding [naam aanduiding], worden de bestemmingen of aanduidingen bedoeld zoals die zijn opgenomen op de, als bijlage bij deze beheersverordening opgenomen, illustratie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 24 Overgangsrecht

24.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

24.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van lid 24.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 24.1 met maximaal 10 %.

24.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 24.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

24.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

24.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld in lid 24.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

24.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 24.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

24.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 24.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 25 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van de beheersverordeningCentrum Beuningen

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Hierbij is het per 1 januari 2010 verplicht om plannen digitaal vast te stellen en beschikbaar te stellen. Verder stelt de nieuwe Wro dat bestemmingsplannen verplicht zijn voor het hele gemeentelijke grondgebied. Dus niet meer, zoals voorheen, alleen voor het buitengebied. Daarnaast moeten deze plannen elke 10 jaar opnieuw worden vastgesteld (actualiseringsplicht).

Het gemeentelijke bestemmingsplannen-bestand is de laatste jaren voor het grootste deel geactualiseerd, maar bevat nog plannen die ouder zijn dan 10 jaar. Daarnaast bereikt een aantal geactualiseerde plannen opnieuw de leeftijd van 10 jaar. Alle bestemmingsplannen die op 1 juli 2003 onherroepelijk waren moeten, volgens artikel 9.1.4 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening, uiterlijk op 1 juli 2013 zijn herzien, of in procedure zijn genomen. Daarom is een Plan van Aanpak (PvA) opgesteld om het gehele bestand te actualiseren, en actueel te houden, zoals de wet voorschrijft. Dit PvA is op 5 oktober 2010 vastgesteld in de gemeenteraad. Inmiddels zijn voor een groot deel van het grondgebied van de gemeente Beuningen actualisatie bestemmingsplannen opgesteld of in ontwikkeling.

Naast het bestemmingsplan beschouwt de Wro ook de beheersverordening ex artikel 3.38 Wro als een volwaardig actualisatieinstrument voor gebieden waar geen nieuwe ontwikkelingen zijn te verwachten. De proceduretijd van een beheersverordening is dan ook korter dan die van een bestemmingsplan. Afhankelijk van de gemeentelijke inspraakverordening is sprake van inspraak. Na de inspraak wordt de beheersverordening (al dan niet gewijzigd) vastgesteld. Het indienen van een zienswijze of het instellen van beroep is derhalve niet mogelijk.

Het centrum van Beuningen betreft bestaand stedelijk gebied. In het gebied is een mix van voorzieningen en woningen gevestigd (maatschappelijke voorzieningen, dienstverlenende bedrijven, horeca en woningen). Het gebied is relatief 'uit-ontwikkeld'. Dit maakt het gebied geschikt voor het instrument beheersverordening.

De gemeente wenst de bestaande kwaliteit van het centrum met de daarin aanwezige voorzieningen, te handhaven. De beheersverordening wordt hierbij uitdrukkelijk gezien als een 'vervanging' van een geactualiseerd bestemmingsplan.

Voorliggende beheersverordening heeft primair een beheersfunctie, dat wil zeggen het vastleggen en behouden van de bestaande ruimtelijke, functionele en verkeerskundige situatie. Dit betekent uiteraard niet dat er geen bouwactiviteiten zijn toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen zijn echter van ondergeschikte aard en beperken zich tot reeds bestaande realisatiemogelijkheden (conform vastgestelde bestemmingsplannen) en het bieden van uitbreidingsmogelijkheden voor de bestaande bebouwing. Mocht zich binnen de planperiode van de beheersverordening toch een ontwikkeling voordoen, die niet past binnen deze kaders, dan zal hiervoor een separaat bestemmingsplan in procedure gebacht worden.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied omvat het centrum van de kern Beuningen en wordt globaal begrensd door het evenementerrein ten noorden van de Van Heemstraweg met de hier omheen gelegen percelen, de Schoolstraat - Alexiastraat aan de oostzijde, de Burgemeester Geradtslaan aan de zuidzijde en de Wilhelminalaan aan de westzijde. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding van deze beheersverordening.

1.3 Geldende Plannen

De juridisch-planologische basis voor het plangebied wordt gevormd door een aantal grotere en kleinere bestemmings- en herzieningsplannen en/ of delen van bestemmingsplannen. Voor het plangebied gelden de volgende (delen van) bestemmingsplannen die door de voorliggende beheersverordening (deels) worden vervangen:

Naam plan Vaststellingsdatum Goedkeuringsdatum
Het plan van uitbreiding in onderdelen 26 januari 1939
Bestemmingsplan Centrum Beuningen 21 mei 1996 17 december 1996
Bestemmingsplan Centrum Beuningen herziening I, Schoolstraat 23
Bestemmingsplan Centrum Beuningen, herziening horecabeleid 5 april 2005

Tevens worden alle onherroepelijke vrijstellings- en projectbesluiten en buitenplanse omgevingsvergunningen in deze beheersverordening opgenomen.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van deze beheersverordening is als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 2 wordt de gebiedsvisie beschreven. Achtereenvolgens komen de historie van de kern, de ruimtelijke structuur en de functionele structuur van het plangebied aan de orde.
  • In hoofdstuk 3 volgt de juridische planbeschrijving;
  • In hoofdstuk 4 wordt het ruimtelijk relevante beleidskader van de verschillende overheidslagen weergegeven dat op het plangebied van toepassing is;
  • In hoofdstuk 5 worden milieu- en omgevingsaspecten als geluid, luchtkwaliteit, bodem, externe veiligheid, bedrijven (milieuzonering), waterhuishouding, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en leidingen besproken;
  • In hoofdstuk 6 tenslotte komen de economische uitvoerbaarheid en de resultaten uit overleg en inspraak aan de orde.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Historie

Het gebied waar Beuningen nu ligt werd vroeger mogelijk al door de Romeinen bewoond. In ieder geval worden er met regelmaat Romeinse opgravingen gedaan. Tot ongeveer 1900 was Beuningen, net zoals Ewijk en Winssen, een arm boerendorp dat vaak door overstromingen getroffen werd. Toch waren er ook een behoorlijk aantal zeer goed bemiddelde families in Beuningen, met name grote boeren, die voor de hoogste belastingopbrengst in de streek zorgden.

Van 1900 tot 1970 was er een nonnenklooster gevestigd, dat trachtte de armoede te verlichten. Eind jaren twintig veranderde deze situatie door de bouw van de nieuwe Waalhaven op de grens van Weurt en Nijmegen (1928) en de aanleg van betere straten. Ook was er de aanleg van de stoomtram van Nijmegen naar Druten. De stoomtram kwam over de Van Heemstraweg door Beuningen. De komst van de Van Heemstraweg (1927 - 1959) verbond Beuningen met Nijmegen aan de oostkant en met de dorpen aan de Waal aan de westkant (tot aan Zaltbommel).

Tegenwoordig is Beuningen uitgegroeid tot een groeikern c.q. voorstadje van Nijmegen met vele nieuwbouwwijken. Het is de grootste kern binnen de gemeente Beuningen, ontstaan in 1980 na samenvoeging van de gemeenten Beuningen en Ewijk, met een inwoneraantal van circa 17.400 per januari 2012. De kern Beuningen ligt centraal in de gemeente.

2.2 Ruimtelijke Structuur

2.2.1 Landschappelijke structuur

De gemeente Beuningen is gelegen in een groot groen buitengebied nabij het water van de Waal. Het Beuningse grondgebied vormt min of meer een geleidelijke overgang van de stad naar het meer landelijke ‘Land van Maas en Waal’.

Dijkdoorbraken en overstromingen hebben hun sporen nagelaten in het Beuningse landelijk gebied. De landschappelijke opbouw van de gemeente Beuningen kent hierdoor 3 landschapszones parallel aan de Waal:

  1. 1. Het rivierenlandschap. Een ruig, contrastrijk gebied, gekenmerkt door de dynamiek van rivier, natuurlijke beelden en extensief gebruik.
  2. 2. Het oeverwallenlandschap. Een kleinschalig patchwork-landschap met onregelmatige patronen. Hier liggen de bebouwingslinten, dorpen en veel fruitboomgaarden. De oude dorpen liggen op de oeverwal, de stedelijke uitbreidingen liggen daaromheen. De kern Beuningen is gegroeid tot aan de A73.
  3. 3. Het kommenlandschap, of ‘Beuningse Veld’. Een grootschalig open rationeel landschap en tevens een agrarisch productielandschap met weides en veehouderijen. Door de ontwikkeling van een aantal ontzandingen ontstaat in delen een meer parkachtig landschap. Het gebied kenmerkt zich naast de openheid door de lange rechte weteringen en rechte wegen met strakke wegbeplantingen.

De noordzijde van de kern Beuningen ligt op de overgang van het oeverwallenlandschap naar het rivierenlandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BehrsvCentrBeuning-vadf_0001.png"

Impressie ligging Beuningen in het landschap (Bron: Structuurvisie Gemeente Beuningen)

2.2.2 Stedenbouwkundige structuur

Het plangebied omvat het centrum van het dorp Beuningen, met daarin de historische kern, en het gebied daar direct ten noorden van.

2.2.3 Verkeersstructuur

Beuningen heeft als belangrijke doorgaande weg de Van Heemstraweg aan de noordzijde van de kern (en het plangebied). De Van Heemstraweg vormt de verbinding naar Druten in westelijke en naar Nijmegen in oostelijke richting. De belangrijkste wegen om het plangebied zijn de Wilhelminalaan aan de westzijde, de Burgemeester Geradtslaan aan de zuidzijde en de Schoolstraat - Alexiastraat aan de oostzijde. De wegen zorgen voor ringstructuur rondom het centrum, waardoor alle (parkeer)voorzieningen goed bereikbaar zijn.

Ook per fiets wordt Beuningen goed ontsloten. Met name de vrijliggende fietspaden zorgen voor een goede bereikbaarheid van de verschillende kernen. In het dorp loopt de vrijliggende verbinding naar Nijmegen vanaf het centrum enerzijds via de Van Heemstraweg en anderzijds via de Burgemeester van Suchtelenstraat, Pieckelaan en Kinderdorp Neerbosch.

2.2.4 Groen- & waterstructuur

Alleen aan de noordelijke rand van het plangebied (bij de Van Heemstraweg) komt openbaar groen voor. Het zuidelijk deel van het plangebied heeft een overwegend stenig karakter, passend bij de centrumfunctie.

2.3 Functionele Structuur

Het plangebied kent een grote mate van functiemenging, zowel ten noorden als zuiden van de Van Heemstraweg. Het zuidelijk deel is een centrumgebied waar veel verschillende functies naast elkaar voorkomen zoals maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening, horeca, detailhandel en wonen.

In het gebied ten noorden van de Van Heemstraweg zijn onder andere de bioscoop (met kantoren en een restaurant), een café/zalencentrum, kunstenaarsinitiatief De Nieuwe Gang, een sportschool en diverse woningen aanwezig.

Ook komen er nog enkele bedrijven voor in het plangebied. Deze bevinden zich voornamelijk aan de Van Heemstraweg en de Wilhelminalaan.

Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving

3.1 Inleiding

Het voorliggend document betreft een beheersverordening in de zin van de Wro. Sinds 1 juli 2008 hebben gemeenten de mogelijkheid om in plaats van een bestemmingsplan een beheersverordening vast te stellen voor gebieden waar geen ruimtelijke ontwikkelingen worden voorzien en de regeling kan volstaan met het vastleggen van de bestaande situatie (3.38 Wro).

Zoals hiervoor aangegeven kan een beheersverordening uitsluitend worden vastgesteld als voldaan wordt aan twee voorwaarden:

  • er wordt geen ruimtelijke ontwikkeling voorzien en;
  • het beheer van het gebied wordt conform het bestaande gebruik geregeld.

Het geldende bestemmingsplan voor het centrum uit 1996 is een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan welke was bedoeld om ontwikkelingen in het centrum mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zijn inmiddels gerealiseerd en het gedeelte van het centrum van Beuningen dat in deze beheersverordening is meegenomen kan worden gezien als 'uitontwikkeld'. De ontwikkelingen voor het Oranjekwartier (Noord en Zuid) worden in verband met het voorgaande dan ook buiten de beheersverordening gehouden.

Daarnaast zijn aan de noordzijde van de Van Heemstraweg enkele percelen aanwezig waarvoor een sterk verouderd plan geldt. Ook voor deze percelen, waar geen ruimtelijke ontwikkelingen zullen gaan plaatsvinden, wordt de bestaande situatie vastgelegd in deze beheersverordening.

Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat voldaan wordt aan de eerste voorwaarde.

Een tweede voorwaarde voor de beheersverordening is dat het beheer van het gebied overeenkomstig het bestaande gebruik wordt geregeld. Hierbij de opmerking dat 'bestaand gebruik' in ruime zin dient te worden geinterpreteerd, hieronder valt zowel het bouwen als gebruiken. Hieronder wordt eerst ingegaan op het 'gebruiken'.

Gebruik
Bestaand gebruik kan op twee manieren worden uitgelegd, namelijk het regelen van het bestaande gebruik (Wonen, Horeca, Detailhandel etc) of het planologisch bestaande gebruik. Het verschil tussen deze twee wijzen van bestemmen is dat het vastleggen conform het bestaand gebruik kan leiden tot het wegbestemmen van planologische mogelijkheden met de bijbehorende planschade. Met name voor een centrumgebied, waarbinnen meerdere gebruiksfuncties zijn toegestaan, acht de gemeente het ongewenst om bestaande planologische mogelijkheden weg te bestemmen, en daarom is er voor gekozen om de bestaande planologische situatie zoals die in de geldende bestemmingsplannen voor het centrum van Beuningen is vastgelegd over te nemen, teneinde de bestaande gebruiksrechten zoveel mogelijk te respecteren.

Op het voorgaande zijn echter enkele uitzonderingen gemaakt:

  • op het gebied ten noorden van de Van Heemstraweg is een sterk verouderd plan van toepassing, dat geen goed recht doet aan de bestaande situatie. Daarom is er voor dit gebied voor gekozen om uit te gaan van de bestaande situatie op de percelen. Voor het overgrote deel van de percelen betekent dit dat deze worden bestemd als Wonen. Voorzover bestaand andere functies voorkomen worden deze specifiek bestemd, het betreft de volgende percelen:
    1. 1. Van Heemstraweg 60-64: op dit perceel bevindt zich de bioscoop, lichte horeca en een kantoor, waarvoor een artikel 19 vrijstelling is verleend. De functies waarvoor vrijstelling is verleend worden meegenomen in de bestemming voor dit perceel.
    2. 2. Van Heemstraweg 68: voor het horecabedrijf is de bestemming 'Horeca' opgenomen.
    3. 3. Van Heemstraweg 70: voor het autobedrijf is de bestemming 'Bedrijf' opgenomen.
    4. 4. Kloosterstraat 3-7: dit perceel is bestemd als Wonen met de aanduiding 'atelier', ter plaatse is een atelier met bijbehorende expositieruimten toegestaan.
  • voor enkele deelgebieden in het centrum is in het bestemmingsplan 'Centrum Beuningen' een ontwikkelingsgerichte bestemmingsregeling opgenomen ten behoeve van de realisatie van deze deelgebieden met een ruime bouwregeling, en een algemene regeling met betrekking tot toegestane functies en oppervlakten. Inmiddels zijn deze deelgebieden gerealiseerd, en wordt ervoor gekozen om voor de bouwregeling uit te gaan van de bestaande situatie. Voor wat betreft het gebruik wordt aangesloten bij de bestemmingsregeling voor het Centrum.

Bouwen
Voor het bouwen van gebouwen geldt dat voor de bouwvlakken van vrijstaande, half-vrijstaande en aaneengebouwde woningen de systematiek wordt aangehouden zoals deze ook in de komplannen wordt gehanteerd.

Voor de bijzondere bestemmingen (Maatschappelijk, Centrum etc) wordt voor het bouwvlak aansluiting gezocht bij het geldende bouwvlak.

Voor enkele deelgebieden in het centrum is echter in het bestemmingsplan 'Centrum Beuningen' een ontwikkelingsgerichte bestemmingsregeling opgenomen ten behoeve van de realisatie van deze deelgebieden met een ruime bouwregeling, en een algemene regeling met betrekking tot toegestane oppervlakten. Inmiddels zijn deze deelgebieden gerealiseerd, en wordt ervoor gekozen om voor de bouwregeling uit te gaan van de bestaande situatie.

Voor de goot- en bouwhoogte van gebouwen wordt aansluiting gezocht bij de vigerende goot- en bouwhoogte. Daar waar geen of een sterk verouderd bestemmingsplan geldt op dit moment, wordt uitgegaan van de bestaande situatie.

3.2 Opbouw Van De Regels

Het juridisch bindend deel van de beheersverordening bestaat uit de regels en de verbeelding tezamen. De digitale verbeelding van het plangebied is juridisch bindend. Hierbij past de opmerking dat de verbeelding van de beheersverordening in feite uit 2 delen bestaat. Namelijk de verbeelding zoals deze zichtbaar is op de website www.ruimtelijkeplannen.nl (een grijs vlak waarmee het plangebied wordt begrensd) en een pdf-bestand (illustratie) waarin de verschillende bestemmingen met verschillende kleuren weergegeven. Voorts zijn diverse aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen.

De basis voor de verbeelding, is een recente kadastrale ondergrond, aangevuld met topografische gegevens.

De regels zijn als volgt opgebouwd:

Hoofdstuk 1: “Inleidende regels”bevat een artikel met begripsbepalingen. Daarnaast zijn in een apart artikel enkele bepalingen opgenomen omtrent de “wijze van meten”. Die bepalingen zijn van belang voor een juiste interpretatie van de bouwregels.

Hoofdstuk 2: “Bestemmingsregels”. In dit hoofdstuk zijn artikelsgewijs de regels behorende bij de specifieke bestemming neergelegd. De artikelen zijn opgezet volgens een vast stramien (conform de SVBP 2008), voor zover deze relevant zijn voor het betreffende artikel:

  • Bestemmingsomschrijving

Hierin is bepaald voor welke doeleinden de gronden bestemd zijn (met andere woorden: voor welk gebruik de gronden zijn gereserveerd);

  • Bouwregels

In deze bepaling is aangegeven aan welke maatvoeringseisen de bebouwing binnen de betreffende bestemming moet voldoen. In algemene zin geldt dat gebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mogen worden gebouwd.

  • Afwijken van de bouwregels

In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels;

  • Specifieke gebruiksregels

In de bestemmingsregelingen is in bepaalde situaties expliciet aangegeven welk gebruik in ieder geval in strijd wordt geacht met de aan de gronden gegeven bestemming. Een dergelijk gebruiksverbod is een nadere invulling van het algemeen gebruiksverbod, zoals opgenomen in artikel 2.1 van de Wabo;

  • Afwijken van de gebruiksregels

Deze bepaling bevat afwijkingsbevoegdheden van gebruiksregels;

  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

In deze bepaling is opgenomen voor welke werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden vereist is.

Hoofdstuk 3: “Algemene regels” bevat bepalingen die van toepassing zijn op het gehele plangebied. Naast de anti-dubbeltelregel zijn de volgende bepalingen opgenomen:

  • Algemene bouwregels

In dit artikel is een regeling opgenomen voor ondergeschikte bouwdelen die de bouwhoogte, danwel het bouw- of bestemmingsvlak overschrijden, en een regeling voor ondergronds bouwen. In de 'Algemene bouwregels' is tevens een regeling opgenomen voor gebouwen en bouwwerken die legaal zijn (of kunnen worden) gebouwd maar afwijken van de bouwregels van het plan. Deze zijn in de bestaande maatvoering toegestaan.

  • Algemene aanduidingsregels

In de algemene aanduidingsregels is een regeling opgenomen voor de molenbiotoop van molen 'De Haag'.

Vrijwaringszone - Molenbiotoop

Het plangebied valt binnen de molenbiotoop van de standerdmolen 'De Haag', die zelf buiten het plangebied is gelegen. Ten behoeve van het waarborgen van de windvang van deze molen is in de beheersverordening een directe beschermingsregeling opgenomen, die is afgestemd op artikel 22 van de Ruimtelijke Verordening Gelderland.

De regeling is gebaseerd op de in de Uitvoeringsregeling opgenomen biotoopformule;

Hx = (X/n) + c.z

in welke formule voorstelt:

Hx: de toelaatbare hoogte van een obstakel in meters op een afstand x uit de molen. De toelaatbare hoogte wordt gemeten vanaf het waterpasniveau van de begane grond of het maaiveld van de molen;

X: de afstand in meters vanaf het obstakel tot de wieken van de molen;

n: de ruwheidscoëfficiënt wordt bepaald volgens de ruwheidsklassentabel van Wieringa en geeft de ruwheid van het terrein aan waarover de wind naar de molen toestroomt. In deze tabel wordt onderscheid gemaakt tussen: open, ruw en gesloten gebied.

Bij elke klasse hoort een waarde n, de ruwheidscoëfficiënt.

Bij een windreductiepercentage tot 95 zijn de waarden van de ruwheidscoëfficiënt:

  • 140 voor een open gebied;
  • 75 voor een ruw gebied;
  • 50 voor een gesloten gebied;

Het gebied rondom 'de Haag' is aan te merken als een gesloten gebied.

c: de windreductiecoëfficiënt constante = 0,2; zijnde de constante behorend bij een algemeen aanvaardbaar geachte windsnelheidsreductie tot 95 %;

z: de askophoogte in meters, dit is de hoogte van het centrisch middelpunt van de molenwieken tot de begane grond van de molen.

In de regels wordt onderscheid gemaakt tussen het gebied tot 100 m van de molen en het gebied daarbuiten. De maximale bouwhoogte tot 100 m vanaf de molen bedraagt de hoogte van de onderkant van de wiek van de molen. Vanaf 100 m loopt de maximaal toegestane bouwhoogte langzaam op, en wordt de hoogte berekend aan de hand van de bovenstaande biotoopformule.

Door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning kunnen burgemeester en wethouders afwijken van de maximaal toegestane hoogte op basis van de molenbiotoop, indien blijkt dat door het bouwwerk de molenbiotoop niet wordt aangetast. Alvorens de vergunning te verlenen wordt advies ingewonnen bij een deskundige hieromtrent.

Naast het oprichten van bebouwing kan ook het aanleggen van opgaande beplanting leiden tot een verslechtering van de molenbiotoop. Daarom wordt een omgevingsvergunningstelsel opgenomen teneinde het planten van opgaande beplanting omgevingsvergunningplichtig te maken.

Hoofdstuk 4:“Overgangs- en slotregel” bevat bepalingen die min of meer losstaan van de regels, en worden om die reden in een apart hoofdstuk opgenomen. Hierin staan opgenomen:

  • Overgangsrecht:

In dit artikel is onder meer aangegeven dat de bestaande bouwwerken dan wel vergunde rechten tot het oprichten van een bouwwerk worden gerespecteerd, ook al wijken deze af van het onderhavige beheersverordening. Deze bouwwerken mogen gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Het is dus niet toegestaan om een bouwwerk af te breken en geheel te vernieuwen. Evenmin is het toegestaan om het bouwwerk geleidelijk aan helemaal te vernieuwen. In geval het bouwwerk door een calamiteit verloren is gegaan, mag wel tot gehele nieuwbouw worden overgegaan, mits de omgevingsvergunning voor het bouwen binnen een termijn van 2 jaren na de calamiteit is aangevraagd. Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en bepalen dat bestaande afwijkingen mogen worden vergroot voor een uitbreiding van de bebouwing met maximaal 10 %. Illegale bouwwerken zijn expliciet uitgesloten van het overgangsrecht.

Voor gebruik van gronden en opstallen is eveneens bepaald dat het gebruik dat strijdig is met het onderhavige plan, mag worden gecontinueerd.

Verandering van het gebruik is niet toegestaan, tenzij de afwijking naar haar aard en omvang wordt verkleind. Indien gebruik voor een periode van langer dan 1 jaar wordt onderbroken, mag dit gebruik niet meer worden hervat. Een uitzondering wordt gemaakt voor het gebruik dat reeds strijdig was met het voor onderhavige beheersverordening ter plekke van kracht zijnde plan. Het overgangsrecht is op deze situaties niet van toepassing.

  • Slotregel:

In deze bepaling is de officiële benaming van het plan vastgelegd.

3.3 Bestemmingen

Agrarisch

Aan de noordzijde van de van Heemstraweg zijn enkele agrarische percelen aanwezig, deze zijn bestemd als 'Agrarisch'.

Bedrijf

Het uitgangspunt van de bestemming “bedrijf” is dat bedrijven zijn toegestaan tot maximaal categorie 2 uit de als bijlage bij de beheersverordening opgenomen 'Staat van Bedrijfsactiviteiten'. Dit zijn bedrijven die weinig overlast veroorzaken en daardoor te combineren zijn met de woonfuncties in de omgeving.

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de genoemde milieucategorieën teneinde bedrijven toe te staan die ontbreken op de bedrijvenlijst, danwel zich in een hogere milieucategorie bevinden, en die geen onevenredige inbreuk maken op het woon- en leefmilieu van de omgeving.

Uitgangspunt binnen de bestemming 'bedrijf' is dat detailhandel niet is toegestaan, hierop bestaat echter de volgende uitzondering:

  • detailhandel is toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse vervaardigde of bewerkte goederen.

Bedrijf – Nutsvoorziening

De grote nutsvoorzieningen binnen het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening'. Op de verbeelding is voor de gebouwen een bouwvlak opgenomen waarbinnen de nutsgebouwen zijn toegestaan. De bouwhoogte van de nutsgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,0 m, met dien verstande dat indien in een bouwvlak de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is opgenomen de aangeduide bouwhoogte als maximum geldt.

Centrum

De gebouwen binnen het plangebied welke gerekend worden tot het centrumgebied en waarvan het wenselijk is dat een zekere flexibiliteit bestaat in toegelaten functies, is bestemd als “Centrum”. De flexibiliteit binnen deze bestemming is erin gelegen dat meerdere functies naast elkaar zijn toegestaan, welke ook onderling uitwisselbaar zijn. Zo zijn naast detailhandel ook maatschappelijke en dienstverlenende functies toegestaan, alsmede bepaalde vormen van horeca.

Voor horeca geldt dat lichte horeca uit horecacategorie 2 (zoals lunchrooms, ijssalons e.d.) overal zijn toegestaan. Horecacatetogorie 1 en 3 zijn uitsluitend toegestaan voorzover deze zijn aangeduid op de verbeelding.

De genoemde functies (met uitzondering van maatschappelijke functies) zijn in beginsel enkel op de begane grond toegestaan, voor wonen geldt dat deze functie zowel op de begane grond als op de verdieping(en) is toegestaan.

In de bouwregels is opgenomen dat het gebouw uitsluitend is toegestaan binnen het bouwvlak. In het bouwvlak is per bouwvlakdeel de maximale goot- en/of bouwhoogte aangegeven.

Gemengd - 1

Voor de percelen aan de Wilhelminalaan 41-45 zijn conform het geldende plan zowel dienstverlenende als maatschappelijke functies toegestaan, en daarom is gekozen voor een gemengde bestemming waarbinnen beide functies zijn toegestaan.

Gemengd - 2

Voor de bioscoop aan de Van Heemstraweg is een specifieke gemengde bestemming opgenomen welke zowel een bioscoop, kantoren als horeca in categorie 2 toestaat, conform de verleende vrijstelling.

Groen

Deze bestemming is bestemd voor groen en bijbehorende voorzieningen, zoals speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, kunstwerken, voet- en fietspaden et cetera.

Binnen de bestemming mogen uitsluitend gebouwen van openbaar nut (uitsluitend binnen een bouwvlak) en andere bouwwerken worden gebouwd, zoals speeltoestellen, prullenbakken, wegwijzers, banken en degelijke.

Horeca

Horecabedrijven zijn voorzien van de bestemming 'Horeca'. Binnen een bestemmingsvlak is door middel van de aanduiding 'horeca van categorie (...)' aangegeven welke horecacategorieën ter plaatse zijn toegestaan. In de begrippenlijst is onder het begrip 'horeca' opgenomen welke horecabedrijven vallen onder een horecacategorie.

Maatschappelijk

Maatschappelijke voorzieningen, zoals kerken, scholen, verenigingen, voorzieningen voor openbaar bestuur et cetera, zijn bestemd als 'Maatschappelijk'.

Sport

Het fitnesscentrum aan de van Heemstraweg is bestemd als 'Sport'.

Verkeer

De gronden met een verkeersfunctie, zoals wegen en parkeerplaatsen, zijn bestemd als “Verkeer”. Daarnaast valt ook het zogenaamde “snippergroen” langs de wegen en parkeerplaatsen onder deze bestemming.

Binnen de bestemming zijn zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.

Water

De in het plangebied gelegen A-watergangen en vijvers zijn bestemd als “Water”. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming toegestaan, zoals bruggen.

Wonen

De gronden binnen “Wonen” zijn bestemd voor de woningen binnen het plangebied. Naast wonen zijn op bepaalde locaties ook andere functies toegestaan, voorzover deze zijn aangeduid op de verbeelding. Het betreft onder meer:

  • horeca uit categorie 1 en 2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 2';
  • dienstverlening, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening';
  • detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
  • een atelier met bijbehorende expositieruimten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'atelier';
  • een kantoor, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
  • een taxibedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - taxibedrijf';

Voor de situering en maatvoering van de woningen zijn er bepalingen opgenomen met betrekking tot:

Bouwwijze
Op de verbeelding is aangeduid of binnen het bouwvlak een vrijstaande woning, een halfvrijstaande woning (twee-aaneen), aaneengebouwde woningen of gestapelde woningen (appartementen) zijn toegestaan.

Goot- en bouwhoogte
De maximale goot- en bouwhoogte voor woningen is aangegeven in het bouwvlak door middel van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte”.

Situering gebouwen
Teneinde de toekomstige situatie eenduidig te kunnen reguleren, is de bebouwing “gezoneerd”. Voor woningen is op de verbeelding en in de regels onderscheid gemaakt in een bouwvlak, een aanduiding bijgebouwen en een onbenoemd deel, meestal de voor- en zijtuinen. Deze zonering biedt de belangrijkste vorm van rechtszekerheid tussen de eigenaren van bouwpercelen onderling. Het hoofdgebouw is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding “bouwvlak”.

Bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) zijn zowel binnen het bouwvlak als ter plaatse van de aanduiding “bijgebouwen” toegestaan. De oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken is gemaximeerd op 50 m2, met dien verstande dat het bebouwingspercentage ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' per bouwperceel niet meer mag bedragen dan 50 %.

Op bepaalde bouwpercelen is een grotere oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken gerealiseerd dan toegestaan op grond van de regels in deze beheersverordening. Voor deze percelen is opgenomen dat de bestaande oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken als maximum geldt.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde is als uitgangspunt gehanteerd dat deze op het gehele bouwperceel zijn toegestaan. De maatvoering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is gerelateerd aan de ligging. Binnen het bouwvlak en de aanduiding 'bijgebouwen' mag deze niet meer bedragen dan 2,0 m, hierbuiten maximaal 1,0 m. In afwijking van het voorgaande geldt dat de bouwhoogte van pergola's maximaal 2,75 m mag bedragen.

Aan huis verbonden beroep/ bedrijf
Binnen de woonfunctie worden onder voorwaarden nevenactiviteiten toegelaten, die qua functie ondergeschikt zijn aan de woonfunctie. In het verleden werd hiervoor het onderscheid gemaakt tussen aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven.

In dit plan is ervoor gekozen om de mate van publieksaantrekkende werking van de activiteiten als relevant onderscheid te hanteren tussen activiteiten die wel gewenst zijn in een woonomgeving en activiteiten die onder omstandigheden gewenst kunnen zijn in een woonomgeving. De 'niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit' is rechtstreeks mogelijk, mits wordt voldaan aan een aantal voorwaarden. De 'publieksaantrekkende beroeps- en bedrijfsactiviteit aan huis' is mogelijk indien hiervoor een omgevingsvergunning is verleend.

Het onderscheid richt zich zoals vermeld op het al dan niet publieksaantrekkend zijn van de activiteit. Hierbij is ervan uitgegaan dat een niet-publieksaantrekkende activiteit (geen verkeersaantrekkende werking/ geen parkeerdruk) doorgaans zonder problemen in een woning zal kunnen plaatsvinden. Het betreft activiteiten met een introvert karakter, die inherent zijn aan de woonfunctie, zoals kantoorfuncties en ateliers.

Om de beperkte omvang van het aan huis verbonden beroep/ bedrijf te waarborgen is deze gemaximeerd op 45 % van de vloeroppervlakte van de woning, tot een maximum van 45 m². Tevens is in de regels opgenomen dat de bewoner het beroep of bedrijf aan huis zelf dient uit te oefenen.

Uitgangspunt is dat geen milieuvergunningplichtige bedrijven worden toegestaan. Dit is van belang om te voorkomen dat activiteiten kunnen plaatsvinden, die weliswaar geen publieksaantrekkend karakter hebben, maar die in verband met milieuaspecten niet bij de woonfunctie passen. De aan huis verbonden functies zijn toegestaan in de woning en de bijbehorende bouwwerken.

De publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis kunnen wel verkeersaantrekkend zijn en zijn daarom enkel toegestaan indien hiervoor door burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning is verleend. De activiteiten dienen kleinschalig te zijn en in te passen in de woonomgeving. Voorbeelden zijn persoonlijke dienstverlening (kapper/ pedicure), medische/ therapeutische dienstverlening en ambachtelijke bedrijvigheid.

Leiding – Riool (dubbelbestemming)

Binnen het plangebied bevindt zich een rioolpersleiding van het waterschap, die is bestemd als 'Leiding - Riool'. Binnen deze dubbelbestemming is het bouwen van gebouwen uitsluitend toegestaan indien hiervoor een binnenplanse omgevingsvergunning is verleend.

Waarde - Archeologie 1, 2 en 3 (dubbelbestemming)

De gemeente Beuningen heeft een archeologische verwachtingenkaart laten vervaardigen, deze is samen met de beleidsnota archeologie vastgesteld door de gemeenteraad op 9 november 2010.

Het archeologisch beleid is vertaald in 4 dubbelbestemmingen, 'Waarde - Archeologie 1, 2 en 3' en 'Waarde - Archeologisch rijksmonument'. In tegenstelling tot de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1 t/m 3' is er in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch Rijksmonument' geen inhoudelijke bestemmingsregeling opgenomen. Voor archeologische rijksmonumenten geldt namelijk op grond van de Monumentenwet dat de Minister het bevoegd gezag is, en dat voor werkzaamheden binnen het rijksmonument bij de Minister een vergunning aangevraagd dient te worden. Een regeling in de beheersverordening zou derhalve dubbelop zijn. Binnen het plangebied voor het centrum komen overigens geen archeologische rijksmonumenten voor.

De gebieden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' liggen tegen de gebieden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch Rijksmonument' aan.

De gebieden met hoge archeologische verwachtingswaarde, bekende vindplaatsen, oude woongronden en historische boerderijlocaties evenals een zonering van 50 m rondom de monumenten zijn op de verbeelding opgenomen middels de dubbelbestemming 'Waarde – archeologie 2'.

De gebieden met een middelhoge of lage archeologische verwachtingswaarde zijn op de verbeelding opgenomen met de dubbelbestemming 'Waarde – archeologie 3'. De samenvoeging van de middelhoge en lage archeologische verwachting in één dubbelbestemming is het gevolg van de meanderende rivieren in het verleden en het daarbij behorende patroon van leefgebieden rond deze rivieren.

Voor gebieden die reeds zijn onderzocht of verstoord is geen dubbelbestemming archeologie op de verbeelding opgenomen.

Voor bodemingrepen met een diepte van meer dan 30 cm beneden maaiveld in gebieden die vallen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 2' (hoge archeologische verwachtingswaarde) wordt bij een omvang van meer dan 100 m2 nader archeologisch onderzoek verplicht gesteld.

Voor bodemingrepen in een gebied met een middelhoge of lage archeologische verwachtingswaarde ('Waarde-archeologie 3') wordt pas een nader archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen dieper dan 30 cm en een omvang van meer dan 2.000 m2.

De keuze voor 30 cm is gebaseerd op de gemiddelde verstoringsdiepte in Nederland, ook wel de bouwvoor genoemd. Deze keuze wordt onderbouwd door een uitspraak van de Raad van State van 23 mei 2007: 'Voorts is aannemelijk dat bij het vergraven en het afgraven van de bodem dieper dan 30 cm de in de bodem archeologische waarden onherstelbaar kunnen worden beschadigd'.

In sommige gevallen is het vanuit praktisch oogpunt niet gewenst om een archeologisch onderzoek te eisen. Dit levert slechts administratieve lasten voor zowel de verstoorder als het bevoegd gezag op, terwijl de archeologische winst minimaal is. Dit geldt in situaties waarvan het zeer aannemelijk is dat de bodem geroerd is en de kans op archeologische vondsten minimaal. Dit betreft:

  • voortzetting van normaal agrarisch gebruik zoals ploegen, zaai- en oogstklaar maken, vervangen van bestaande drainage, aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen en vervangen van boomgaarden;
  • omgevingsvergunningen voor het bouwen waarbij het nieuw te bouwen bouwwerk zich bevindt op de bestaande fundering of ten hoogste 2,5 m hierbuiten;
  • vervangen of beheren van riolering, kabels, leidingen of bestratingen.

Voor gronden aangeduid met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 2' of 'Waarde - archeologie 3' geldt in geval van bovenstaande situaties een vrijstelling voor archeologisch onderzoek.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het actuele algemene ruimtelijke beleidskader behandeld met conclusies over de betekenis van het beleidskader voor het plangebied. Het specifieke sectorale beleid gericht op bepaalde thema's komt in Hoofdstuk 5 Milieu- &omgevingsaspecten aan bod.

4.1 Nationaal Beleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en in werking getreden. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en vervangt enkele ruimtelijke doelen en uitspraken uit andere documenten. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van ruimtelijke plannen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.

Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in ruimtelijke plannen.

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

4.2 Provinciaal & Regionaal Beleid

4.2.1 Structuurvisie: Streekplan Gelderland 2005

Het Streekplan Gelderland 2005 is door Provinciale Staten van Gelderland op 29 juni 2005 vastgesteld. Op grond van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening wordt een streekplan, dat onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening tot stand is gekomen, gelijkgesteld aan een structuurvisie onder de nieuwe Wro. In de Wro-agenda 2008 - 2009 geeft de provincie aan hoe zij toepassing geeft aan de verschillende Wro-instrumenten om haar beleid te realiseren.

De provincie beschrijft in het Streekplan Gelderland 2005 ruimtelijke kenmerken en kwaliteiten van Gelderland in nationaal perspectief en van de samenstellende regio's. De provincie onderkent in haar plan de landschappelijke diversiteit en de regionale verscheidenheid, die hebben geleid tot een structureel verschillende, ruimtelijke opbouw. De structuurvisie geeft – in provinciaal perspectief – op hoofdlijnen aan waar welke ontwikkelingen gewenst zijn. De ruimtelijke kenmerken en kwaliteiten spelen daarbij een bepalende rol. Daarbij zijn kwetsbare kwaliteiten aan de orde, die bescherming behoeven of een specifieke ontwikkeling, maar het gaat ook om het geleiden van hoogdynamische ontwikkelingen om de kansen op maatschappelijke meerwaarde te vergroten en nieuwe kwaliteiten toe te voegen.

De provincie hanteert voor het ruimtelijke beleid in het Streekplan Gelderland 2005 de volgende uitgangspunten:

  • regionale inzet:
    ontwikkelingsgerichtheid en afstemming op regionale schaal staan hierbij centraal. Het Regionaal Structuurplan vormt als het ware grotendeels de uitwerking van het provinciale beleid op regionaal niveau;
  • versterking ruimtelijke kwaliteit:
    ruimtelijke kwaliteit werkt op alle schaalniveaus door en heeft betrekking op de betekenissen die aan de kenmerken van de ruimte kunnen worden ontleend. Die betekenis kan worden uitgedrukt in de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Ruimtelijke plannen moeten dan ook een minimale basiskwaliteit hebben, zoals vastligt in diverse wetten, regelgeving en beleid.

Bebouwd gebied
Op grond van de Beleidskaart ruimtelijke structuur valt de kern Beuningen, waaronder het centrum, grotendeels binnen het 'bebouwd gebied' onder het '(Inter) nationaal stedelijk netwerk KAN. Dit betekent dat de kern deel uitmaakt van een stedelijk netwerk. In het provinciaal beleid voor stedelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen bestaand bebouwd gebied en stedelijke uitbreiding. Het accent van de provinciale beleidsambities ligt op de vernieuwing en het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied. Hiervoor zijn nodig:

  • een verhoging van de kwaliteit van de leefomgeving en openbare ruimte door fysieke aanpassingen;
  • het oplossen en voorkomen van milieuproblemen en -knelpunten door een duurzame planontwikkeling;
  • door kwalitatief woonbeleid bevorderen dat woonmilieus en de kwaliteit van de woningen aansluiten op de vraag van de inwoners van Gelderland;
  • intensivering van het stedelijk grondgebruik, maar wel met behoud van karakteristieke elementen en zorgvuldig omgaan met open ruimten daarbinnen;
  • optimalisering van het gebruik van het bestaand bebouwd gebied: meer gebruik van de verticale dimensie (hoogte, diepte) en van de tijdsdimensie (meervoudig gebruik van dezelfde gebouwde ruimte).

Multifunctioneel gebied
Het deel van het plangebied buiten het bestaand bebouwd gebied valt op grond van de Beleidskaart ruimtelijke structuur in het multifunctionele gebied. In het provinciaal planologisch beleid wordt op deze gebieden geen expliciete provinciale sturing verricht. De vitaliteit van multifunctionele platteland wordt bevorderd door planologische beleidsvrijheid te geven aan gemeenten onder andere wat betreft de regionale behoefte aan 'dorps' wonen te accommoderen.

4.2.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland

Op basis van de Wro kunnen middels een provinciale verordening regels gesteld worden omtrent de inhoud en de toelichting van ruimtelijke plannen, voor zover provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken. Provinciale staten van Gelderland hebben op 15 december 2010 de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) vastgesteld. Op 27 juni 2012 hebben Provinciale Staten de RVG deels herzien. Deze herziening is per 5 juli 2012 in werking getreden en verwerkt in de geconsolideerde versie.

Met de inwerkingtreding van de RVG zijn de woningbouwcontouren uit het regionaal plan hierin overgenomen. Het RVG is het beleidskader waaraan de provincie ruimtelijke plannen toetst.

Voor het plangebied zijn de volgende thema's van toepassing:

Verstedelijking
In artikel 2.2 van de RVG is opgenomen dat nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken in een ruimtelijk plan slechts is toegestaan:

  • binnen bestaand bebouwd gebied;
  • binnen de woningbouwcontour van de Stadsregio Arnhem - Nijmegen;
  • binnen de zoekrichting woningbouw van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen, mits 90 % van de woningen wordt gebouwd in de betaalbare huur en/of koopsector;
  • binnen de zoekzones bedrijventerreinen van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen.

Daarnaast is nieuwe bebouwing toegestaan in het buitengebied mits deze bebouwing functioneel gebonden is aan het buitengebied, het functieverandering naar niet-agrarische functies betreft (vervangende nieuwbouw), het de oprichting van nieuwe landgoederen betreft of het om de uitbreiding van een bestaand niet-agrarisch bedrijf gaat. Niet-agrarische bedrijvigheid mag uitbreiden met maximaal 20 % tot een maximum bebouwd oppervlak van 375 m2. Een grotere uitbreiding is mogelijk indien deze uitbreiding in overeenstemming is met het specifiek voor de niet-agrarische bedrijven opgenomen beleidskader in de regionale 'Notitie functieverandering buitengebied'. Voor uitbreiding die meer ruimte nodig heeft kan een verzoek om ontheffing worden ingediend door de gemeenteraad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BehrsvCentrBeuning-vadf_0002.jpg"

Overzicht bestaand bebouwd gebied Beuningen (donkergrijze arcering) en woningbouwcontour Stadsregio (roze contour)

Nieuwe woningen zijn conform artikel 3 RVG enkel toegestaan voor zover deze passen binnen het Kwalitatief Woonprogramma (Thans KWP3: 2010 - 2019) en de regio-opgaven. Recreatiewoningen zijn alleen toegestaan op de locaties waar ook reguliere woningen gebouwd mogen worden.

4.2.3 Regionaal Plan 2005 - 2020

De Stadsregio Arnhem – Nijmegen heeft in het Regionaal Plan de gemeenschappelijke beleidsambities vastgelegd tot 2020. Gestreefd wordt naar een hoogwaardige regionale ontwikkeling van de Stadsregio als geheel.

De Stadsregio wil zich verder ontwikkelen als een aantrekkelijke regio voor huishoudens, bedrijven en bezoekers. In de woonconcessies is bepaald dat de steden tenminste 35 % van het totale bouwprogramma in de betaalbare huur- en koopsector bouwen en de overige gemeenten, zoals Beuningen, 50 %.

4.3 Gemeentelijk Beleid

4.3.1 Strategische visie

In 2008 – 2009 is onderzoek gedaan naar de gewenste toekomst van de gemeente. Uit dit onderzoek is de strategische visie voorgekomen. In overleg met bewoners, ondernemers, ambtenaren en deskundigen heeft de gemeenteraad zes strategische hoofdlijnen bepaald:

  1. 1. De vier verschillende kernen en gemeenschappen zijn uitgangspunt;
  2. 2. De gemeente Beuningen wil een compacte, servicegerichte en ondersteunende organisatie zijn;
  3. 3. In de gemeente Beuningen kun je duurzaam wonen en leven;
  4. 4. De gemeente Beuningen is zuinig op het buitengebied;
  5. 5. De economische ontwikkeling van de gemeente Beuningen past binnen het landschappelijke karakter;
  6. 6. De gemeente Beuningen is sterk verbonden met de regio en biedt goede leef- en recreatieruimte.

Een belangrijke troef van de gemeente Beuningen in de regio is het zeer uiteenlopende aanbod aan woningen met een tuin. De gemeente stuurt al meer dan 20 jaar op de kwaliteit van leven die in deze regio zo hoog is. Wonen is dan ook de belangrijkste bijdrage aan de omringende regio. De sferen in de gemeente lopen uiteen van uitgesproken dorps in Winssen en Weurt, via het suburbaan en groeiend Ewijk tot het netwerkgewijze, meer kleinstedelijke klimaat van Beuningen.

De gemeente heeft steeds welwillend een bijdrage geleverd aan de uitbreiding van de woningvoorraad in de regio. Maar de gemeenschap hecht ook veel waarde aan zorgvuldige inpassing, organische groei en een behoedzame verandering die past bij de gemeenschappen. De vergrijzing en de ontgroening vragen om slimme toekomstbestendige investeringen in voorzieningen, door flexibele oplossingen en clustering van activiteiten. De kracht van de gemeenschap zal in sterke mate afhangen van het vermogen om de inwoners als vrijwilligers en mantelzorgers te betrekken bij het in stand houden van de voorzieningen, die fijnmaziger en kleinschaliger zullen worden.

De klimaatverandering vereist dat de uitstoot van CO2 drastisch wordt teruggebracht en dat de inrichting klimaatbestendig wordt gemaakt. De gemeente wil de kwaliteit van de gemeente en de opgaven rondom duurzaamheid, met name op het gebied van wonen, een centrale rol geven. Dat betekent dat de gemeente meer wil doen dan wettelijk nodig is en haar eigen visie op kwaliteit van leven binnen de gemeente actief bewaakt en uitbouwt.

De gemeente Beuningen is en blijft vooral een woongemeente. Een belangrijke ontwikkeling is het verdwijnen van de scheiding tussen wonen en werken voor steeds meer mensen. De hoeveelheid bedrijven aan huis neemt gestaag toe; mensen werken meer thuis en recreëren meer op en rond hun werk. De provincie voorziet bovendien op termijn een forse afname van de beroepsbevolking; tot 2040 zelfs met meer dan 25 %. Grootschalig, industrieel ondernemen past niet meer in de gewenste identiteit van gemeente. Wel worden karakteristieken als (kleinschalig) initiatief, durf en toekomstgerichtheid genoemd.

4.3.2 Structuurvisie Gemeente Beuningen

De gemeenteraad heeft de Structuurvisie Gemeente Beuningen vastgesteld op 8 mei 2012.

Hoofdopgaven

In de kern Beuningen is de laatste jaren al veel geïnvesteerd. Daardoor kent de kern Beuningen op structuurniveau momenteel een beperkt aantal opgaven. De hoofdopgaven voor Beuningen zijn:

  1. 1. Aandacht voor cultuurhistorie. De kern Beuningen is in de laatste drie decennia erg hard gegroeid. Dat heeft Beuningen bijzondere woonwijken gegeven met ieder een eigen identiteit, maar de consequentie is ook dat er geen sterke zichtbare herinnering bestaat aan de kern Beuningen. Het is de ambitie om de nog aanwezige structuren en elementen in het dorp beter zichtbaar te maken.
  2. 2. Versterken van de relatie met het omliggende landschap. De ambitie is de relatie tussen het dorp en het ommeland te versterken.
  3. 3. Gebiedsopgave Asdonck. Op deze plek ligt een specifieke opgave om de hier beoogde woningbouw te ontwikkelen in samenhang met de kwaliteit of potentie die deze locatie heeft als entree voor de kern Beuningen. Ook de ligging van de Asdonck aan de drukke Van Heemstraweg, welke nu min of meer een barrière vormt, vormt onderdeel van de gebiedsopgave. Locatie Asdonck wordt als vitale wijk ontwikkeld. Ook ligt er een mogelijkheid om hier een gemeentebrede accommodatie te vestigen.
  4. 4. Herontwikkeling Hutgraaf, de vitale wijk. De locatie van de Hutgraaf kan herontwikkeld worden ten behoeve van woningbouw. De gemeente Beuningen wil met deze herontwikkeling de omliggende woonomgeving een positieve impuls geven. Hier wordt de vitale wijk ontwikkeld. Ook hier ligt er een mogelijkheid om een gemeentebrede accommodatie te vestigen.
  5. 5. Afronding van het centrum. Het centrum is het afgelopen decennium stevig vernieuwd. Het is de ambitie om een laatste verbeterslag te geven aan het centrum. Deze kans bestaat door herontwikkeling van het gemeenschapshuis ‘de Lèghe Polder’ en door kwaliteitsversterking van het gebied Wilhelminalaan - Thorbeckeplein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BehrsvCentrBeuning-vadf_0003.png"

Keuzes hoofdopgaven
Niet alle hoofdopgaven zijn van belang voor het plangebied. Hieronder zijn de keuzes van de relevante hoofdopgaven weergegeven:

Aandacht voor cultuurhistorie
De gemeente Beuningen wil de cultuurhistorische waarden die “onder” de structuur van het dorp liggen meer zichtbaar maken. In het verleden zijn veel structuren reeds verdwenen. Daar waar de geschiedenis nog zichtbaar is wil de gemeente de waarden en elementen bewaren. Recent zijn het kwaliteitshandboek openbare ruimte en een groenstructuurplan opgesteld. Beide documenten sturen op verbetering van de buitenruimte.

Versterken van de relatie met het omliggende landschap
Op verschillende plekken wil de gemeente de bereikbaarheid van het omliggende landschap verbeteren. Zo wordt er aan de noordzijde ingezet op een betere oversteekbaarheid van de Van Heemstraweg en bestaat de ambitie om het landschap ten noorden van de kern toegankelijker te maken. Hiervoor is de visie “Oeverwal als landgoed” ontwikkeld. De essentie van deze visie is geïntegreerd in de structuurvisie.

Ruimtelijke kwaliteitsversterking Asdonck
Eind 2011 is op locatie Asdonck de bioscoop met kantoren en een restaurant opgeleverd. De locatie Asdonck heeft door de ligging (dichtbij het centrum, aan de Van Heemstraweg) en de kwaliteit van de omgeving (een open, groen gebied rond de kerk) de potentie om een beeldbepalende plek voor de kern Beuningen te zijn. Ook liggen er kansen om hier de entree naar het centrum vorm te geven of te markeren. Om deze poort naar het centrum goed vorm te geven, zal naast een woningbouwontwikkeling, ook de openbare ruimte tussen de Asdonck en het centrum een impuls moeten krijgen. De locatie de Asdonck sluit redelijk aan op het centrumgebied. Zowel via Wilhelminalaan, de Dorpssingel en de Schoolstraat zijn de locatie Asdonck en centrum goed met elkaar verbonden. Door een aantrekkelijker inrichting – met meer verblijfskwaliteit – kan deze ruimte als een echte schakel gaan werken tussen centrum en de Asdonck. In die ontwikkeling is het ook gewenst dat de oostelijke pleinwand (aan de Klaproosstraat) wordt verbeterd. In deze wand zitten nu enkele functies (detailhandel en zakelijke dienstverlening) die beter een plek kunnen krijgen in het centrum. Binnen deze gebiedsontwikkeling kan mogelijk ook de vestiging van een gemeentebrede accommodatie worden geïntegreerd.

Aangezien er nog geen concrete planning en plannen zijn voor deze ontwikkeling, is er voor gekozen het gebied onderdeel uit te laten maken van deze beheersverordening. Hiermee wordt voor het gebied een actueel en passend planologisch-juridisch kader verkregen voor het verlenen van omgevingsvergunningen.

Afronding van het centrum
Bij een eventuele herontwikkeling of verplaatsing van het dorpshuis ontstaat een kans het centrum aan deze zijde opnieuw vorm te geven en af te ronden. De locatie kan ruimte bieden aan de versterking van de detailhandelsstructuur. Ook kan er ruimte worden geboden om extra woningen toe te voegen aan het centrum. In een nadere uitwerking moet in beeld gebracht worden met welk programma het centrum het meest versterkt wordt. In ruimtelijk opzicht ontstaat er een kans het introverte en stenige karakter van dit gebied te doorbreken.

Het centrum is de afgelopen jaren stevig aangepakt. Als zich de kans voordoet ziet de gemeente voor de toekomst nog de wens de locatie tussen Thorbeckeplein en Wilhelminalaan te verbeteren. Vanaf de Wilhelminalaan zou de herkenbaarheid van het centrum verbeterd kunnen worden.

Ook voor dit gebied geldt er nog geen concrete planning en plannen zijn voor deze ontwikkeling. Derhalve is er voor gekozen het gebied onderdeel uit te laten maken van deze beheersverordening en wordt een actueel en passend planologisch-juridisch kader verkregen voor het verlenen van omgevingsvergunningen.

Overige keuzes

Fietsen in Beuningen
In Beuningen bestaat al een fijnmazig fietsnetwerk. Op enkele punten zijn verbeteringen gewenst. De belangrijkste verbetering ligt op de snelfietsroute naar Nijmegen langs de Van Heemstraweg en de snelfietsroute van Ewijk naar Nijmegen door de kern Beuningen.

4.3.3 Algemene uitgangspunten kernplannen

De gemeenteraad heeft op 14 juni 2011 enkele beleidsuitgangspunten voor de 4 kernplannen vastgesteld. Deze uitgangspunten zijn ook gehanteerd bij het opstellen van deze beheersverordening.

Bij het opstellen van de bestemmingsplannen voor de 4 kernen zijn de volgende kaderstellende beleidsuitgangspunten gehanteerd:

  • Meer vrijheid bieden aan de bewoners waar het gaat om de vestiging van aan huis gebonden beroepen en bedrijven, zonder het karakter van de woonbuurt aan te tasten;
  • Meer vrijheid bieden aan de bewoners voor het verlenen van mantelzorg op het perceel van de mantelzorgverlener;
  • Bij het opstellen van de bebouwingsregeling in de plannen zorgdragen voor een zorgvuldige aansluiting bij de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);
  • Behouden c.q. versterken van de bestaande ruimtelijke functionele karakteristiek, waarbij nieuwe ontwikkelingen ondergeschikt van aard zijn;
  • Niet méér regelen dan noodzakelijk voor het behouden c.q. versterken van de ruimtelijke kwaliteit.

Dit beleid komt tot uitdrukking in de volgende specifiekere beleidsuitgangspunten voor de thema's:

Aan huis gebonden beroepen

  1. 1. Beroepen en bedrijven die niet gericht zijn op het aantrekken van publiek, rechtstreeks toestaan onder voorwaarden, waarbij gebruik van een vrijstaand bijgebouw mogelijk wordt voor dit doel;
  2. 2. De beroepen en bedrijven die wel gericht zijn op aantrekking van publiek, niet rechtstreeks toestaan maar na afwijking/ omgevingsvergunning.

Mantelzorg

  1. 1. Mantelzorg in of aan de woning toelaten indien er sprake blijft van 1 woning;
  2. 2. Mantelzorg toestaan in vrijstaande bijbehorende bouwwerken na een afwijking van het ruimtelijk plan, onder voorwaarden, naar het voorbeeld van de mantelzorgregeling in het buitengebied.

Bebouwingsmogelijkheden

  1. 1. Behoud van de ruimtelijke beeldkwaliteit, waarbij, vooral in situaties waar bebouwing grenst aan het openbaar gebied, de aandacht is gericht op het voorkomen van verstening;
  2. 2. De nieuwe regeling zoveel mogelijk laten aansluiten bij de Wabo, en de hieruit voortvloeiende regelingen;
  3. 3. De regeling zo inrichten dat deze in combinatie met de vergunningvrije bouwwerken niet zal leiden tot een te verregaande verstening van de huispercelen;
  4. 4. De regeling zo inrichtingen dat deze begrijpelijk is voor de burger, waarbij de mogelijkheden die het ruimtelijke plan biedt zoveel mogelijk uit de verbeelding blijken.

4.3.4 Woonvisie

De gemeenteraad heeft de woonvisie op 27 september 2011 vastgesteld. De woonvisie vormt een leidraad voor het toekomstige woningbouwprogramma van Beuningen. In de woonvisie is aangegeven voor wie wordt gebouwd, aan welke woonmilieus wordt gedacht en globaal is aangegeven welke plekken voor woningbouw in aanmerking komen. Belangrijke items in de woonvisie zijn:

  • kwaliteit voor kwantiteit;
  • betaalbaarheid van de woningen;
  • duurzaamheid van de woningen;
  • sociale kwaliteit van het wonen en de woonomgeving;
  • aantrekkelijkheid van de fysieke woonomgeving;
  • wensen van de woonconsument centraal.

Uitgangspunt voor de aanpak per kern is een gedifferentieerde bevolkingsopbouw die de vitaliteit van de kern of de wijk ten goede komt. Woningbouw sluit aan bij de behoefte per kern. Voor Beuningen worden de volgende accenten gelegd:

Beuningen is vanwege haar voorzieningenniveau aantrekkelijk voor senioren en zorgvragers. In het kader Wonen Welzijn en Zorg is aangegeven dat Beuningen gezien haar omvang 2 woonservicezones zou kunnen bevatten.

Het is daarom wenselijk dat in en rondom het centrum van Beuningen woningen toegevoegd worden die geschikt zijn voor deze beide doelgroepen. Met name de inbreidingslocatie Hutgraaf en het Asdonckterrein zijn gezien hun ligging geschikt voor deze doelgroepen, al dan niet in combinatie met een zorgpunt. Mocht één van beide locaties gebruikt worden voor nieuwbouw en clustering van accommodaties, dan is het belangrijk dat er alternatieve locaties nabij het centrum beschikbaar komen voor deze doelgroepen.

4.3.5 Nota Ruimtelijke Kwaliteit (2008)

Met ingang van 1 juli 2004 is het voor elke gemeente in Nederland verplicht een (vastgestelde) welstandsnota te hebben. Is dit niet het geval, dan is de gemeente niet meer bevoegd een bouwplan op welstand te toetsen. Met het bestemmingsplan of de beheersverordening en de welstandsnota, worden dus zowel de stedenbouwkundige opzet als de architectonische verschijningsvorm vastgelegd in een beleidskader. Nieuwe (omgevingsvergunningsplichtige) bouwplannen dienen zowel aan het bestemmingsplan of de beheersverordening als aan de welstandsnota te worden getoetst.

Naast de welstandscriteria geeft de gemeentelijke welstandsnota ook de beleidsregels weer voor de uitvoering en organisatie van de welstandszorg in de gemeente Beuningen. De welstandscriteria worden ingedeeld in algemene criteria, gebiedscriteria, criteria voor specifieke gebouwtypologieën en criteria voor veel voorkomende kleine bouwwerken. De mate waarin het toetsingsinstrument welstand wordt ingezet in de verschillende gebieden, wordt aangegeven aan de hand van zogenaamde 'welstandsniveaus'.

Het Gelders Genootschap (adviseert de gemeente op het gebied van welstand, monumenten en ruimtelijke kwaliteit) zal het uiteindelijke bouwplan positief moeten beoordelen alvorens er in dit kader een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend.

Het plangebied maakt onderdeel uit van de volgende deelgebieden:

1: Buitengebied;

4: Thematische woningbouw;

7: Centrumvoorzieningen/winkelcentra;

9: Bijzondere bebouwing.

Vanwege de bijzondere beeld- en verblijfswaarde de uitstijgt boven de gebruikswaarden voor de bewoners zelf wordt welstandsniveau 2 aangehouden voor individuele woningbouw. Waar deze buurten grenzen aan het buitengebied, hoofdontsluitingswegen, of met de achterzijde naar het openbare gebied (inclusief water) wordt welstandsniveau 1 toegepast.

Vanwege de samenhang van de bebouwing en het zwaartepunt dat het centrumgebied van Beuningen vormt, krijgt het welstandsniveau 2.

De bijzondere bebouwing krijgt welstandsniveau 2.

4.3.6 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan

Eind 2011 heeft de gemeenteraad het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan (GVVP) vastgesteld. In dit plan staat hoe de gemeente omgaat met verkeersveiligheid, openbaar vervoer, bereikbaarheid en duurzaamheid.

Het doel van dit plan is een verkeersveilig, leefbaar en bereikbaar Beuningen tot 2020. Het plan beschrijft eerst de knelpunten en visies voor de verschillende thema's. Daarna komen de gewenste verkeersmaatregelen aan bod in combinatie met een uitvoeringsplan.

De gemeente streeft er naar de verkeersveiligheid verder te verbeteren en het verkeer in goede banen te leiden. Dit wil de gemeente bereiken door het creëren van een robuuste verkeersstructuur. In 2012 is een nieuwe zuidelijke randweg van Beuningen gerealiseerd. Dit zorgt voor een betere verdeling van het verkeer in de woonwijken.

Daarnaast wordt, door de Burgemeester Geradtslaan en de Houtduiflaan ook aan het netwerk van gebiedsontsluitingswegen toe te voegen en aan de volledige Van Heemstraweg de functie van gebiedsontsluitingsweg toe te kennen, een logische en herkenbare ontsluitingsstructuur voor Beuningen gecreëerd. Wel heeft de gemeente de wens om de Van Heemstraweg in het centrum van Beuningen af te waarderen zodat deze weg veel minder een barrière vormt in het hart van het dorp.

Om de verkeerscirculatie in en rond het centrum van Beuningen te verbeteren worden enkele suggesties gedaan om met name het bevoorradingsverkeer beter af te wikkelen en een duidelijke parkeerroute rondom het centrum te realiseren via de Burgemeester Geradtslaan en de Alexiastraat.

4.3.7 Milieubeleidsplan 2010 - 2014

In het Milieubeleidsplan zijn diverse kaders opgenomen met betrekking tot ontwikkelingen binnen verschillende milieubeleidsvelden. In het hoofdstuk 'Milieu & Ruimtelijke Ordening' is het volgende ten aanzien van nieuwbouwprojecten (woningen) opgenomen:

Duurzaamheid is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de gemeente en haar partners (projectontwikkelaars, aannemers, architecten, makelaars etcetera). Samenwerking en partnerschap is daarom cruciaal. Duurzame ruimtelijke ontwikkeling wordt: leren in de praktijk, het uitwisselen van ervaringen, een multidisciplinaire aanpak, partnerschappen en netwerken, inspraak en participatie, innovatieve voorlichtingsmethoden en bewustmaking.

De gemeente Beuningen streeft naar:

  • het toepassen van duurzaamheid als sturend principe bij ruimtelijke inrichting;
  • het verankeren van duurzame ontwikkeling bij ruimtelijke processen.

Bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen / nieuwbouwprojecten worden onder andere de volgende randvoorwaarden gehanteerd:

  • energieprestaties (EPC-norm) nieuwbouwwoningen minimaal 10 % lager dan de geldende eis in het Bouwbesluit (uit de Kadernota Duurzaam Beuningen);
  • optimale woning-oriëntatie op de zon (maakt verlichtingsbehoefte geringer);
  • optimale dakvlak-oriëntatie op de zon (maakt latere plaatsing van zonnepanelen mogelijk);
  • een laag temperatuur-afgiftesysteem in de vloeren en wanden (voor latere aansluiting op warmtepomp of collectief systeem).

Realisering van deze randvoorwaarden biedt toekomstwaarde, want energietarieven stijgen en duurzame energietechnieken worden goedkoper.

Om bovenstaande visie te realiseren gaat de gemeente Beuningen onder andere:

  • duurzaamheidsambities van de gemeente (zie: Kadernota Duurzaam Beuningen) verankeren in de structuurvisie (wettelijke verankering), bestemmingsplannen of beheersverordeningen, de woonvisie, bouwplannen, de nota Ruimtelijke kwaliteit en bij ruimtelijke ontwikkelingen/ - projecten;
  • energievisies vereisen bij aanbestedingen van woningbouw en utiliteitsbouw;
  • duurzaam bouwen verder stimuleren;
  • toetsen van bouwplannen op energieprestaties.

4.3.8 Landschapsontwikkelingsplan

De gemeente Beuningen heeft in 2006 samen met de gemeente Wijchen en Druten een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld. De visie zet in op de versterking en ontwikkeling van de verschillende landschapstypen die het landschap in deze gemeenten karakteriseren.

Het noordelijk deel van de kern Beuningen en het omliggende gebied zijn gelegen binnen het gebied 'Waaloeverwallen'.

De doelstelling in de Waaloeverwallen is het behouden van het kleinschalig samenspel van bebouwingslinten, dorpen, boomgaarden, kleine landschapselementen en weiden in onregelmatige patronen. De belangrijkste kwaliteiten van dit gebied zijn:

  • Kleinschalig samenspel van bebouwingslinten, dorpen, weiden en boomgaarden in onregelmatige patronen;
  • Zeer groene uitstraling door erven, boomgaarden, wegbeplantingen, windsingels en opslag rond plassen;
  • Afwisselend beeld;
  • Groene zones tussen dorpen.

Ruimtelijk streefbeeld
Het kleinschalig samenspel van bebouwingslinten, dorpen, weiden en boomgaarden in onregelmatige patronen is uitgangspunt bij ontwikkelingen, evenals de zeer groene uitstraling door erfbeplanting, hagen en wegbeplantingen. Belangrijk daarbij is het behouden van een vitaal en divers agrarisch gebruik. De overgang naar de Waalkommen is geleidelijk en verloopt in een grove slinger ten noorden van de Van Heemstraweg. Alleen de oplettende waarnemer ziet duidelijke verschillen tussen oeverwal en kom. Het goed vormgeven van deze overgang is bij nieuwe ontwikkelingen een opgave.

De ontwikkeling van nieuwe landgoederen, buitenplaatsen en landelijk wonen passen bij het beeld van een veelzijdig en toegankelijk landschap met een functie voor landelijk wonen. Er geldt een 'ja, mits' beleid indien deze ontwikkelingen gericht zijn op de versterking van de kleinschaligheid en de functies van de oeverwallen.

De verhouding tussen groen en bebouwing in de linten moet zodanig blijven dat er sprake is van een groen en open lint. Er wordt ingezet op het kleinschalig houden van het patchwork door de aanwezigheid van hagen, bosjes, wegbeplanting en solitaire bomen.

4.3.9 Groenbeleidsplan

De gemeenteraad van Beuningen heeft eind 2012 het Groenbeleidsplan 2012-2021 vastgesteld. In het groenbeleidsplan zijn de ambities voor het groen vastgelegd. Om deze ambities te verwezenlijken, zijn de volgende (ruimtelijke) speerpunten geformuleerd:

  • de aanwezigheid van voldoende, aantrekkelijk en toegankelijk groen;
  • de ontwikkeling van een stevig groen netwerk voor de gemeente (groenstructuurkaart);
  • het koesteren van bijzondere groene (monumentale) elementen;
  • het zorgvuldig omgaan met bestaand groen;
  • het verhogen van de technische kwaliteit van het groen;
  • het benutten van kansen voor de versterking van de ecologische waarde van groen;
  • het samenwerken met burgers en ondernemers aan de groene ambities.

Met de ontwikkeling van de groenstructuurkaart is het groene netwerk van de gemeente vastgelegd. De elementen en structuren op de groenstructuur:

  • hebben een hogere status dan overig groen;
  • hebben een streefbeeld en kwaliteit waar de gemeente actief aan werkt;
  • krijgen een hogere prioriteit bij beheer en onderhoud;
  • worden beschermd tegen kap of andere vormen van beschadiging of vernietiging.

4.3.10 Bomenverordening

De gemeenteraad van Beuningen heeft eind 2012 de Bomenverordening 2012 vastgesteld. Deze verordening is nog niet in werking getreden. Op het moment dat de nieuwe verordening in werking treedt, komen de oude regels te vervallen. Momenteel (maart 2013) gelden dus nog de oude regels.

De Bomenverordening 2012 is gekoppeld aan een 'Groene Kaart' (inclusief administratieve lijst). Hierop staan monumentale en waardevolle particuliere en gemeentelijke houtopstanden. Houtopstanden op de Groene Kaart komen onder het kapverbod te vallen. Particuliere houtopstanden die niet op de Groene Kaart staan vermeld, worden in de toekomst kapvergunningsvrij. Monumentale en waardevolle houtopstanden, particulier en gemeentelijk, worden ontheffingsplichtig. Gemeentelijke bomen zonder monumentale of waardevolle status blijven vergunningsplichtig.

4.3.11 Kadernota Duurzaam Beuningen 2009 - 2012

Deze kadernota (vastgesteld door de gemeenteraad op 14 april 2009) biedt inzicht in de maatschappelijke verantwoordelijkheid die Beuningen neemt met betrekking tot de onderwerpen:

  • Klimaat & Energie;
  • Duurzaam inkopen;
  • Millenniumdoelstellingen.

De kaderstellende nota biedt een overkoepelend kader ten behoeve van diverse deelprojecten. Het biedt inzicht in de mate waarin huidige en nieuwe projecten een bijdrage kunnen leveren aan de overkoepelende doelen.

De gemeenteraad heeft op 14 april 2009 de volgende Duurzaamheidsdoelstelling vastgelegd:

  • Beuningen in 2020: 20 % CO2-reductie in 2020 (ten opzichte van 2005) en 20 % duurzame energie (Rijksdoelen CO2 beleid);

De ambitie sluit aan op de Rijksdoelen voor 2020 voor CO2-reductie en duurzame energie, het VNG Klimaatakkoord uit 2007 en de MARN klimaatdoelen.

De gemeente Beuningen is in de periode 2009 – 2012 pragmatisch aan de slag gegaan met een groot aantal Duurzaamheids-, Energie- en Klimaatprojecten, zoals:

  • Energiezuinige woningbouw;
  • Energieafspraken met woningcorporatie over nieuwbouw en bestaande bouw;
  • Liefst alle woningen in Beuningen over 10 jaar gemiddeld een energielabel B;
  • Groene welkomstbox voor nieuwe en verhuizende bewoners;
  • Stimuleren van duurzame energiebronnen, zoals warmte-/ koudeopslag (WKO, warmteterugwinning uit grond- of oppervlaktewater) voor nieuwbouw;
  • Subsidie voor isolatie in de bestaande bouw;
  • Collectieve inkoop zonnepanelen;
  • Energiebesparing bij kantoren, scholen, zorginstellingen en supermarkten;
  • Stimulering elektrisch vervoer door realisatie E-netwerk met oplaadpunten;

De kansen in grote nieuwbouwprojecten en de bestaande woningbouw en bedrijven moeten benut worden. Voor de andere thema's zoals verkeer worden kansen op natuurlijke momenten benut, zoals bij nieuwe ontwikkelingen.

4.3.12 Handboek Kwaliteit Openbare Ruimte

De gemeenteraad van Beuningen heeft eind 2012 het Handboek Kwaliteit Openbare Ruimte (HKOR) vastgesteld . Het HKOR beschrijft zestien ruimtelijke eenheden (naoorlogs wonen, historische dorpskern, dijklint etc.). Per ruimtelijke eenheid zijn de ambities voor het beeld, belang en beheer van de openbare ruimte vastgelegd. Hierbij is onderscheid gemaakt in een kwaliteitsambitie voor de korte termijn 2013 - 2017 en een kwaliteitsambitie voor de lange termijn 2018 - 2030. Het handboek maakt gebruik van 4 kwaliteitsambities: 'basis', 'basis -/-', 'bijzonder' en 'bijzonder -/-'.

De ambities voor de openbare ruimte zijn samengevat in vier thema's:

  • Een levensloopbestendige ruimte (toekomstkwaliteit);
  • Een ruimte die uitnodigt tot ontmoeten (belevingskwaliteit);
  • Een flexibele ruimte (gebruikskwaliteit);
  • Een gedeelde en veilige ruimte (gebruikskwaliteit).

4.3.13 Speelruimteplan

In het Speelruimteplan (vastgesteld 25 februari 2003) is het kind het uitgangspunt. De behoefte aan spelend ontdekken, - bewegen en - ontmoeten vormt de basis voor de toekomstige verdeling van de speelplaatsen. Speelruimte wordt gevonden in de hele openbare ruimte, informele, en op specifieke speelplaatsen, formeel. Het speelruimteplan richt zich op 4 facetten:

  • verbeteren van informele speelruimte;
  • een goed verdeling van de formele speellocaties;
  • het onderhoud en beheer;
  • de richtlijnen voor speelruimte in nieuwe wijken.

Met betrekking tot het groen en recreatieve voorzieningen gelden de volgende uitgangspunten:

  • het scheppen van voorwaarden voor het behouden en/ of versterken van die groenelementen die van belang zijn als functie en/ of vormgevend element; uitgeven is ongewenst;
  • bij herinrichting van straatprofielen wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met een sterke groenstructuur en groen karakter;
  • speelvoorzieningen worden ingericht volgens het bestaande speelruimteplan.

4.4 Conclusie

Het beleid van de verschillende overheidslagen heeft geen specifieke consequenties voor het plangebied. Het betreft een beheersverordening waarin slechts de bestaande situatie wordt vastgelegd.

Hoofdstuk 5 Milieu- & Omgevingsaspecten

5.1 Bodem

5.1.1 Beleid

De gemeenteraad heeft op 19 juni 2012 een nieuwe Nota Bodembeheer met bodemkwaliteitskaart vastgesteld. De nota en kaart treden naar verwachting eind dit jaar in werking.

De gemeente beschikt hiermee over een actuele bodemkwaliteitskaart. Het doel van de kaart is het vastleggen van de diffuse bodemkwaliteit voor het grondgebied van de gemeenten Beuningen, Druten, Groesbeek, Heumen, Millingen aan de Rijn, Ubbergen, Wijchen en West Maas en Waal zodat op een verantwoorde wijze grondverzet op basis van het Besluit bodemkwaliteit kan plaatsvinden.

Op de bodemkwaliteitskaart zijn op basis van historie, gebruik en bodemkwaliteit 4 bodemkwaliteitszones onderscheiden voor zowel bovengrond (0 - 0,5 m -mv) en ondergrond (0,5 - 2,0 m -mv):

  1. 1. Buitengebied;
  2. 2. Wonen;
  3. 3. Wonen Wijchen;
  4. 4. Industrie.

Het plangebied valt zowel voor de boven- als de ondergrond in de kwaliteitszone 'Wonen'.

De beheersverordening staat geen nieuwe milieuhindergevoelige functies toe, maar legt de bestaande situatie vast. In het kader van deze beheersverordening is dan ook geen verkennend bodem- en grondwateronderzoek uitgevoerd. Bij eventuele bebouwingsuitbreidingen, die binnen de beheerskaders van deze beheersverordening mogelijk zijn, wordt via de bouwverordening in het kader van de omgevingsvergunning tot bouwen zorg gedragen voor een goede bodemkwaliteit.

5.1.2 Conclusie

Vorenstaande houdt in dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de vaststelling van onderhavige beheersverordening.

5.2 Wegverkeerslawaai

5.2.1 Plangebied

In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn ter beperking van verkeerslawaai, zones langs wegen aangegeven die beschouwd worden als aandachtsgebieden voor geluidhinder. De breedte van de zone is afhankelijk van de capaciteit van de weg en de aard van de omgeving. De breedte van de zone dient daarom voor iedere situatie bepaald te worden. Het streven is erop gericht dat er buiten de zone in het algemeen geen geluidniveaus voorkomen van meer dan de voorkeursgrenswaarde 48 dB.

Een uitzondering betreft wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km/ uur. Voor deze wegen hoeft in principe geen zone te worden bepaald en wordt er van uitgegaan dat de wettelijke voorkeursgrenswaarde wordt behaald. Een nadere akoestische toetsing ten behoeve van ruimtelijke plannen en/of vergunningen is dan vanuit juridisch oogpunt niet nodig.

Binnen de hele woonkern Beuningen geldt het snelheidsregiem van 30 km/ uur met uitzondering van de Wilhelminalaan, de Burgemeester Geradtslaan, Burgemeester Van Suchtelenstraat, Leigraaf, Haagstraat en de Van Heemstraweg waar binnen de bebouwde kom 50 km/ uur gereden mag worden. Deze woonstraten zijn gecategoriseerd als erftoegangswegen. In het buitengebied van de gemeente Beuningen geldt een snelheidsregiem van 60 km/ uur. Hier zijn de Schoenaker, Van Heemstraweg en Verlengde Wilhelminalaan een uitzondering waar buiten de bebouwde kom 80 km/ uur de maximale snelheid is.

In het plangebied zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien, zodat geen toetsing hoeft plaats te vinden.

In het plangebied zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien, zodat geen toetsing hoeft plaats te vinden.

5.2.2 Conclusie

Vorenstaande houdt in dat het aspect wegverkeerslawaai geen belemmering vormt voor de vaststelling van onderhavige beheersverordening.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Beleid

Op 15 november 2007 is de wijziging van de 'Wet milieubeheer' in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt, wat wil zeggen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3 % ten opzichte van de grenswaarde);
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden, nadat de EU op 7 april 2009 ontheffing heeft verleend.

NIBM-grens woningbouwlocatie, 3 % criterium:

  • < 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • < 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Voor overige ontwikkelingen (zoals bedrijven, maatschappelijke voorzieningen, kantoren, winkels en horeca) kan gebruik gemaakt worden van de NIBM-tool van Kenniscentrum InfoMil.

In het plangebied zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien, zodat geen toetsing hoeft plaats te vinden.

5.3.2 Conclusie

Vorenstaande houdt in dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de vaststelling van onderhavige beheersverordening.

5.4 Externe Veiligheid

5.4.1 Wetgeving

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten. Daarnaast heeft de gemeente aanvullend een eigen externe veiligheidsbeleid vastgesteld (d.d. 26 mei 2009).

In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.(invloedsgebied).

Voor de beoordeling van risico's van transport van gevaarlijke stoffen is de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (RNVGS) van 4 augustus 2004 richtinggevend. In deze circulaire wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het beleid zoals verwoord in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden. Bij het besluit is eveneens de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) in werking getreden

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) inwerking getreden. Hierdoor is de circulaire “Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen” uit 1984 komen te vervallen. Het Bevb sluit aan bij het Bevi.

5.4.2 Provinciale risicokaart

De provinciale risicokaart informeert onder andere de inwoners van Gelderland over de risico's waarmee zij in hun leefomgeving kunnen worden geconfronteerd en hoe te handelen. Op navolgend kaartfragment van de risicokaart is te zien dat in en rondom Beuningen enkele risicovolle inrichtingen, transportassen en buisleidingen aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BehrsvCentrBeuning-vadf_0004.jpg"

Uitsnede risicokaart ter hoogte van Beuningen (Bron: http://nederland.risicokaart.nl)

5.4.3 Inventarisatie nulsituatie externe veiligheid gemeente Beuningen

De gemeente heeft een inventarisatie gemaakt van de aanwezige risicobronnen in de gemeente Beuningen met bijbehorende veiligheidsafstanden (Inventarisatie nulsituatie externe veiligheid Beuningen, 25 maart 2008). Ook op navolgend kaartfragment van de inventarisatiekaart is te zien dat in en rondom Beuningen enkele risicovolle inrichtingen, transportassen en buisleidingen aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BehrsvCentrBeuning-vadf_0005.png"

Uitsnede Inventarisatiekaart Nulsituatie externe veiligheid Beuningen

5.4.4 Plangebied

Inrichtingen c.q. bedrijven

Er zijn binnen het plangebied geen inrichtingen aanwezig met een veiligheidsrisico als bedoeld in het Bevi.

Daarnaast zijn er ook geen bedrijven in de directe omgeving van het plangebied aanwezig waarvan het invloedsgebied tot in het plangebied reikt.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

Aan de noordzijde van het plangebied loopt de Van Heemstraweg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen mogelijk is. Harde cijfers over dit vervoer zijn niet beschikbaar. Transport kan bijvoorbeeld incidenteel plaatsvinden voor de bevoorrading van het LPG tankstation van Deest of Druten. De Wet vervoer gevaarlijke stoffen schrijft echter voor dat bevolkingskernen gemeden dienen te worden. Transport van deze aard zal slechts sporadisch voorkomen. Van een PR of GR is dus geen sprake.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het water

Het plangebied is op ruim 1.250 m of meer van de Waal gelegen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze rivier is dan ook niet van invloed op onderhavig beheersverordening.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door een buisleiding

Er zijn binnen het plangebied geen buisleidingen aanwezig met een veiligheidsrisico als bedoeld in het Bevb.

5.4.5 Conclusie

Vorenstaande houdt in dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de vaststelling van onderhavige beheersverordening.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Om te voorkomen dat bedrijven milieubelastend zijn ten opzichte van gevoelige functies en daarmee de leefbaarheid en woonkwaliteit verslechteren, wordt gebruik gemaakt van een milieuzonering. Door het hanteren van afstandsmaten wordt de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden. De afstandsmaten volgen onder andere uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG (editie 2009). Hierbij wordt onderscheid gemaakt in type bedrijvigheid en soort overlast (geluid, stank). De hierin weergegeven maten zijn richtinggevend. Een afwijking is in beginsel mogelijk met dien verstande dat de afwijking dient te worden gemotiveerd. Indien gevoelige objecten binnen de contouren gelegen zijn, betekent dit dat overlast kan ontstaan vanuit de bestaande bedrijvigheid op die gevoelige functie of dat het betreffende bedrijf kan worden beperkt in de bedrijfsvoering door die gevoelige functie. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen een rustige woonomgeving en een gemengd gebied.

Alle bedrijven in milieucategorie 1 en 2 zijn naar aard en omvang per definitie passend binnen deze omgeving. Bedrijven uit milieucategorie 3.1 en hoger worden altijd specifiek bestemd. Deze zijn echter niet aanwezig in het plangebied.

Binnen de bebouwde kom kan gesteld worden dat over het algemeen de aanwezige bestaande woningen maatgevend zijn voor de mogelijkheden van bedrijven vanuit milieuoogpunt. De aanwezige bedrijven vormen geen belemmering voor onderhavige beheersverordening.

Er zijn in de directe omgeving (buiten het plangebied) geen (bedrijfs-) activiteiten aanwezig die in conflict komen met de (woon)functies. De aanwezige gevoelige functies in het plangebied zijn dus niet gelegen binnen een milieucirkel van een bedrijf. Evenmin zijn er in de omgeving functies gelegen die beperkingen ondervinden van de voorliggende beheersverordening.

5.5.2 Conclusie

Vorenstaande houdt in dat het aspect milieuzonering geen belemmering vormt voor de vaststelling van onderhavige beheersverordening.

5.6 Mer-beoordeling

Ingevolge het gestelde in het Besluit mer moet een beoordeling of een milieueffectrapport noodzakelijk is (toepassing van de artikelen 7.16 tot en met 7.19 van de Wet milieubeheer), plaatsvinden indien de activiteit betrekking heeft op de bouw van 2000 woningen (drempelwaarde). In aanvulling op deze drempelwaarde is de beoordeling of een milieueffectrapport noodzakelijk is eveneens noodzakelijk indien niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. De vraag of een activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben, wordt beoordeeld aan de hand van de selectiecriteria zoals die zijn opgenomen in bijlage 3 van de EEG Richtlijn milieu-effectbeoordeling.

Onderhavige beheersverordening betreft het vastleggen van de bestaande situatie. Nieuwe ontwikkelingen worden derhalve niet mogelijk gemaakt. Geconcludeerd wordt dat er geen noodzaak is om toepassing te geven aan de artikelen 7.16 tot en met 7.19 van de Wet milieubeheer.

5.7 Waterhuishouding

In de loop van de tijd hebben maatschappelijke ontwikkelingen veel ruimte aan het water onttrokken. Door de klimaatverandering komen er steeds meer extreem natte en extreem droge periodes, met de nodige gevolgen. Stijging van de zeespiegel, en een verhoogde afvoer van de rivieren. Daarnaast blijft in laag-Nederland ook de bodem dalen. Dat alles vraagt om ruimtelijke plannen die rekening houden met deze ontwikkelingen.

Een van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is het watertoetsproces. Het watertoetsproces moet ervoor zorgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle ruimtelijke plannen en besluiten die relevant zijn voor de waterhuishouding.

5.7.1 Ligging

Het plangebied is gelegen ten zuiden van de Waal, op enige afstand van de Waaldijk.

5.7.2 Randvoorwaarden

5.7.3 Huidige situatie

Oppervlaktewater
In het plangebied komen geen A-watergangen voor:

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BehrsvCentrBeuning-vadf_0006.jpg"

Hemelwater
Het hemelwater dat op het verhard oppervlak valt (daken en verharding) wordt afgevoerd via het gemengde stelsel, tenzij de verharding is afgekoppeld. Het overige hemelwater infiltreert vrij in de bodem.

Nieuwe ontwikkelingen
Onderhavige beheersverordening heeft een beheerskarakter, (grootschalige) ontwikkelingen worden niet mogelijk gemaakt. De ruimtelijke mogelijkheden beperken zich overwegend tot de realisatie en/ of uitbreiding van bestaande hoofdmassa's en bijgebouwen.

Het bestaande verharde oppervlak is significant toegenomen. Daardoor zijn er maatregelen nodig om het regenwater af te voeren. Hiervoor wordt de blauwe ader geïntroduceerd in het GRP 2013 - 2017.

Bij voorkeur wordt op eigen terrein wel voorzien in een gescheiden rioolstelsel, zodat voorgesorteerd kan worden op toekomstige aanpassingen naar een duurzaam systeem.

Watertoets
Onderhavige beheersverordening heeft overwegend een beheersfunctie. Afgezien van enkele kleinschalige ontwikkelingen (bestaande planologische situatie) en (woning)uitbreidingen, zijn geen nieuwbouwmogelijkheden opgenomen. De beheersverordening heeft geen nadelige gevolgen voor en door (grond)water in de omgeving.

Deze waterparagraaf zal in het kader van het vooroverleg worden voorgelegd aan het waterschap. De reactie van het waterschap zal vervolgens worden verwerkt.

5.7.4 Conclusie

Vorenstaande houdt in dat de waterhuishouding geen belemmering vormt voor de vaststelling van onderhavige beheersverordening.

5.8 Ecologie

5.8.1 Algemeen

De uiterwaard gelegen tussen de Dijk en de Waal is aangewezen als Natura-2000 gebied 'Uiterwaarden Waal' in ontwerp op basis van de Vogelrichtlijn. Deze strook grond maakt deel uit van een omvangrijkere speciale beschermingszone die grote delen omvat van het winterbed van de Waal binnen de provincie Gelderland, meer in het bijzonder gaat het om (delen van) de uiterwaardgebieden van de gemeenten Maasdriel, Neerijnen, Tiel, Echteld, Dodewaard, Valburg, Elst, West Maas en Waal, Druten, Beuningen en Nijmegen. In totaal betreft het 4.600 ha.

Het gebied is gekwalificeerd vanwege de Kleine Zwaan, Grauwe gans, Kolgans, Smient en Kwartelkoning. Deze vogelsoorten stellen een variëteit aan gebiedseisen, waarbij bijvoorbeeld kan worden gedacht aan kleinschalige landschappen met (open) water, rietvegetaties, (drassige) weidegronden en akkers.

Het plangebied is op ruime afstand gelegen van dit natuurgebied. Onderhavige beheersverordening is een conserverend plan en voorziet niet in activiteiten waarvan redelijkerwijs de verwachting is dat die leiden tot significante effecten buiten en binnen het plangebied.

5.8.2 Conclusie

Vorenstaande houdt in dat het aspect ecologie geen belemmering vormt voor de vaststelling van onderhavige beheersverordening.

5.9 Cultuurhistorie & Archeologie

5.9.1 Cultuurhistorie

De gemeente heeft een zogenaamde cultuurhistorische kenmerkenkaart opgesteld (RAAP-rapport 1603, kaartbijlage 3). Het noordelijke deel van de kern behoort tot de gebiedscategorie "oud cultuurland (vroege middeleeuwen)".

Aan de noordzijde is sprake van een "restgeul". Voorts zijn nevengeulen, (voormalige) wegen of paden, boerengroen, veedriften e.d. weergegeven. Opvallend is dat deze elementen nog herkenbaar zijn in de huidige opbouw van de dorpskern en het omliggende landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BehrsvCentrBeuning-vadf_0007.png"

De volgende rijksmonumenten komen in het plangebied voor:

Straat Huisnr. Soort gebouw
Dorpssingel 1 lijkenhuisje op kerkhof
Dorpssingel 1 R.K. kerk inclusief hekwerk
Dorpssingel 2 pastorie
Dorpssingel 2 koetshuis
Dorpssingel 2 tuinmuur met hekwerk
Dorpssingel 2 Heilig Hartbeeld

De volgende gemeentelijke monumenten komen in het plangebied voor:

Straat Huisnr. Soort gebouw
Dorpssingel 1 kerkhof exclusief lijkenhuisje
Dorpssingel 5 boerderij
Kerkplein 7 - 9 Nederlands Hervormde kerk
Van Heemstraweg 73 woonhuis
Van Heemstraweg 75 villa
Van Heemstraweg 77 villa

De rijksmonumenten en de gemeentelijke monumenten worden al beschermd via de Monumentenwet respectievelijk de gemeentelijke Erfgoedverordening. Om dubbele regelgeving te voorkomen is daarom geen regeling voor monumentale bebouwing opgenomen in deze beheersverordening.

5.9.2 Archeologie

In 1992 is op Malta een Europees Verdrag gesloten over het cultureel erfgoed in de bodem, het Verdrag van Valletta (kortweg: Malta). Doel van Malta is om bij ruimtelijke plannen meer en beter rekening te houden met de archeologische waarden die zich in de bodem bevinden en deze, waar mogelijk, beter te beschermen. Het Verdrag van Valletta is in 1998 geratificeerd en inmiddels als wijziging van de Monumentenwet (1988) geïmplementeerd via de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) die per 1 september 2007 van kracht is geworden. Dit betekent dat er niet meer in de “geest” van de wet moet worden gewerkt maar dat bij elke schop die de grond in gaat, gekeken moet worden of er sprake is van archeologische waarden en/of verwachtingen. Bij van rijkswege beschermde archeologische terreinen is een vergunning nodig van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).

De gemeente Beuningen heeft een archeologische beleidsadvieskaart laten vervaardigen (RAAP Archeologisch Adviesbureau, RAAP-rapport 2170, kaartbijlage 3). Deze is samen met de beleidsnota archeologie vastgesteld door de gemeenteraad op 9 november 2010. Het grondgebied van de gemeente Beuningen is op de beleidsadvieskaart ingedeeld in beleidszones.

Volgens deze kaart heeft het grootste gedeelte van het plangebied de aanduiding 'Terreinen met een hoge archeologische verwachtingswaarde, bekende vindplaatsen, oude woongronden en historische boerderijlocaties en zonering van 50 m rondom monumenten (zones 1 en 2)' en valt binnen beleidszone 3.

Daarnaast komt er 1 terrein voor in het plangebied met archeologische monumenten . Dit terrein vallen binnen beleidszone 2. De grijze gebieden (beleidszone 5) zijn reeds verstoorde gronden of eerder onderzocht en vrijgegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BehrsvCentrBeuning-vadf_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BehrsvCentrBeuning-vadf_0009.png"

Onderhavige beheersverordening heeft een beheerfunctie. Binnen het plangebied is alleen sprake van verbouwplannen en eventueel kleine uitbreidingen, danwel de realisatie van woningen op basis van de geldende bestemmingsplannen (zoals reeds is opgemerkt is het plangebied aangemerkt als bestaand). Bij bodemingrepen groter dan 100 m2 (binnen bebouwde kom) of 120 m2 (buiten bebouwde kom) en dieper dan 30 cm moet in beleidszone 3 een onderzoek overlegd worden. In beleidszone 2 moet altijd een onderzoek overlegd worden.

Uiteraard bestaat de mogelijkheid dat bij de uitvoering van de (ver)bouwplannen toch nog archeologische vondsten worden gedaan. In dat geval geldt de verplichting conform de Monumentenwet om dit te melden bij het bevoegd gezag (de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed namens de minister). Vervolgens zal dan worden onderzocht of er archeologische waarden in het geding zijn en, indien nodig, op welke wijze de waarden zo veel mogelijk gespaard kunnen worden.

5.9.3 Conclusie

Vorenstaande houdt in dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor de vaststelling van onderhavige beheersverordening.

Om de archeologische verwachtingswaarden in de beheersverordening te borgen worden hiervoor dubbelbestemmingen opgenomen in de voorschriften en op de illustratie.

5.10 Leidingen

Langs de van Heemstraweg en de Wilhelminalaan is een rioolpersleiding gelegen van het waterschap die is bestemd als 'Leiding - Riool'.

In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen andere hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, gas of brandstof gelegen, die in het kader van de beheersverordening op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones dienen te worden opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt verslag gedaan van de economische haalbaarheid van de nieuwe ontwikkelingen en de uitkomsten van overleg en inspraak.

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Het betreft hier een beheersverordening, waarin geen rechtstreekse ontwikkelingen zijn voorzien. De uitvoering van het plan blijft, behoudens personele kosten, budgetneutraal. Voor zover civieltechnische activiteiten noodzakelijk zijn, zullen deze worden opgenomen in de algemene prioriteitenstelling in het kader van het onderhoudsbudget.

6.2 Overleg

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moeten plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg is het plan onder andere besproken worden met de volgende partijen:

  • Provincie Gelderland;
  • Waterschap Rivierenland.

Het vooroverleg heeft niet tot aanpassing van het plan geleid.

6.3 Inspraak

De beheersverordening wordt op grond van de gemeentelijke inspraakverordening gedurende twee weken voor een ieder ter inzage gelegd. De ingediende inspraakreactie(s) zijn van een gemeentelijke reactie voorzien en hebben geleid tot een aanpassing in het plan.

Na de inspraakperiode is de beheersverordening gewijzigd vastgesteld.

6.4 Handhaving

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een ruimtelijk plan heeft weinig waarde, als na de vaststelling van het ruimtelijke plan geen toezicht en, indien nodig, handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Voor een goed handhavingsbeleid zijn 4 factoren van wezenlijk belang:

a. Voldoende kenbaarheid van het plan.

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het ruimtelijk plan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de planprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

b. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan.

De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het ruimtelijke plan is echter wel wenselijk.

c. Realistische en inzichtelijke regeling.

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De voorschriften moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.

d. Actief handhavingsbeleid.

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de voorschriften worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid. De gemeente voert een actief handhavingsbeleid. De toezichthouders van het team Vergunningen, Toezicht en Handhaving (afdeling ruimtelijke ordening) voeren het toezicht uit op de naleving van de Wabo en de Woningwet. Daartoe is de gemeente verdeeld in 21 rayons die periodiek worden bezocht, met als hoofddoel de controle van de naleving van de planregels/voorschriften, de verleende vergunningen en het opsporen van illegale bouw. Ook wordt door de gemeentelijke afdeling Openbare ruimte mogelijk illegale bouw en gebruik in kaart gebracht en gemeld aan het team Vergunningen, Toezicht en Handhaving. Tevens is een nota integraal handhavingsbeleid opgesteld. De gemeenteraad heeft op 13 juli 2010 de nota vastgesteld. In de nota staat beschreven op welke wijze uitvoering wordt gegeven aan de toezicht- en handhavingstaken.

Bijlage 1 Lijst Van Bedrijven

Bijlage 1 Lijst van bedrijven

Bijlage 1 Nota Inspraak

Bijlage 1 Nota inspraak