KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Rivierverruiming
Artikel 4 Agrarisch - Uiterwaarden
Artikel 5 Agrarisch Met Waarden - Landschap
Artikel 6 Bedrijf
Artikel 7 Gemengd
Artikel 8 Landhuis
Artikel 9 Natuur
Artikel 10 Verkeer
Artikel 11 Water
Artikel 12 Waterkering
Artikel 13 Wonen
Artikel 14 Leiding - Riool
Artikel 15 Waarde - Archeologie
Artikel 16 Waarde - Archeologie Hoog
Artikel 17 Waarde - Archeologie Laag
Artikel 18 Waarde - Archeologie Middelhoog
Artikel 19 Waarde - Archeologie Zeer Hoog
Artikel 20 Waarde - Ehs
Artikel 21 Waterstaat - Kade
Artikel 22 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 23 Anti-dubbeltelregel
Artikel 24 Algemene Bouwregels
Artikel 25 Algemene Gebruiksregels
Artikel 26 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 27 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 28 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 29 Overgangsrecht
Artikel 30 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Plan Dijkverleggingen Cortenoever En Voorsterklei
1.3 Plangebied
1.4 Doel
1.5 Geldende Bestemmingsplannen
1.6 M.e.r.-plicht
1.7 Crisis- En Herstelwet
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Ontstaansgeschiedenis
2.2 Ruimtelijke En Functionele Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Beleid Op Rijksniveau
3.3 Beleid Op Provinciaal Niveau
3.4 Beleid Van Waterschap Veluwe
3.5 Beleid Op Gemeentelijk Niveau
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Inleiding
4.2 Drie Doelstellingen Dijkverleggingen Cortenoever En Voorsterklei
4.3 Visie En Uitgangspunten Ruimtelijke Kwaliteit
4.4 Inrichtingsplan
4.5 Planologische Consequenties Voor Gebruik En Bebouwing
4.6 Waterkeringsplan (Projectplan Volgens De Waterwet)
Hoofdstuk 5 Haalbaarheid
5.1 Inleiding
5.2 Belangrijkste Conclusies Milieueffectrapport
5.3 Passende Beoordeling (Toetsing Natuurbeschermingswet)
5.4 Natuurtoetsing Ehs En Boswet
5.5 Ecologie (Toetsing Flora- En Faunawet)
5.6 Bodemkwaliteit
5.7 Water
5.8 Geluid
5.9 Bedrijvigheid En Geur
5.10 Luchtkwaliteit
5.11 Externe Veiligheid
5.12 Archeologie En Cultuurhistorie
5.13 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 6 Wijze Van Bestemmen
6.1 Algemeen
6.2 Dit Bestemmingsplan
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Planschade
7.3 Schade Bij Inundatie
Hoofdstuk 8 Overleg
8.1 Uitkomsten Overleg
8.2 Informatieavond
8.3 Terinzagelegging Ontwerpbestemmingsplan
Bijlage 1 Toegelaten Functies
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Dijkverlegging Cortenoever En Voorsterklei, Snip3 Covo, Tm Technisch Ontwerp
Bijlage 4 Passende Beoordeling Cortenoever En Voorsterklei, Snip3 Covo
Bijlage 1 Objectenboom Cortenoever En Voorsterklei
Bijlage 2 Objectenkaart Cortenoever
Bijlage 3 Milieueffectrapport (Mer)
Bijlage 4 Passende Beoordeling
Bijlage 5 Natuurtoetsing Ehs En Boswet
Bijlage 6 Bodem
Bijlage 7 Geotechniek
Bijlage 8 Toetsing Flora- En Faunawet
Bijlage 9 Onderzoek Akoestiek En Lucht
Bijlage 10 Archeologie
Bijlage 11 Kabels En Leidingen
Bijlage 12 Inrichtingsplan Cortenoever Voorsterklei
Bijlage 13 Geuronderzoek
Bijlage 14 (Geo)hydrologie
Bijlage 15 Natuurmaatregelen Rapport
Bijlage 16 Brief Pdr Beleidsregel Schadevergoeding
Bijlage 17 Brief Pdr Handhaving Vegetatiebepaling
Bijlage 18 Brief Pdr Kostenverhaal Grondexploitatie
Bijlage 19 Reactienota Zienswijzen

Dijkverlegging Cortenoever

Bestemmingsplan - Gemeente Brummen

Vastgesteld op 30-05-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

  1. 1. het plan
    het bestemmingsplan Dijkverlegging Cortenoever van de gemeente Brummen;
  1. 2. bijlagen bij de regels
    de navolgende bijlagen maken deel uit van de regels:
    Bijlage 1: Toegelaten functies
    Bijlage 2: Staat van bedrijfsactiviteiten
    Bijlage 3: Dijkverlegging Cortenoever en Voorsterklei, SNIP3 CoVo, TM Technisch Ontwerp
    Bijlage 4: Passende beoordeling Cortenoever en Voorsterklei, SNIP3 CoVo
  1. 3. bestemmingsplan
    de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01 met bijbehorende regels en bijlagen;
  1. 4. aanduiding
    een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
  1. 5. aan-huis-gebonden bedrijf
    bedrijfsmatige activiteit voorkomend in milieucategorie 1 of 2 van de Staat vanbedrijfsactiviteiten (bijlage 2), danwel een naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, zoals een kapsalon of schoonheidssalon; evenwel met uitzondering van een seksinrichting;
  1. 6. aan-huis-gebonden beroep
    een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is, zoals arts, notaris of advocaat; evenwel met uitzondering van prostitutie;
  1. 7. aardwetenschappelijke waarde
    de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het aanwezig zijn van bijzondere aardkundige verschijnselen, zoals steilranden en bodemtypen;
  1. 8. afwijken van de bouwregels en/of van de gebruiksregels
    een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;
  1. 9. agrarisch bedrijf
    een bedrijf met agrarische doeleinden;
  1. 10. agrarische doeleinden
    doeleinden die gericht zijn op het voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren en/of het telen van gewassen, met uitzondering van glastuinbouw, tenzij anders is bepaald in deze regels;
  1. 11. archeologische waarde
    de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;
  1. 12. bed and breakfast
    een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor uitsluitend logies en ontbijt;
  1. 13. bestaand
    bij bouwwerken: bestaande bouwwerken, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig waren of krachtens een verleende bouwvergunning of omgevingsvergunning voor het bouwen worden of mogen worden gebouwd;
    bij gebruik: bestaand gebruik dat bestond op het tijdstip ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  1. 14. bestemmingsvlak
    een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
  1. 15. bijgebouw
    een met het hoofdgebouw verbonden (wel of niet vanuit het hoofdgebouw te bereiken) of daarvan vrijstaand gebouw dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw, in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht ten dienste staat van het hoofdgebouw;
  1. 16. bouwen
    het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, het vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
  1. 17. bouwvlak
    een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
  1. 18. bouwwerk
    elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
  1. 19. cultuurhistorische waarde
    de aan een bouwwerk, landschapselement of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik, dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk, landschapselement of dat gebied heeft gemaakt;
  1. 20. detailhandel
    het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten behoeve van verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  1. 21. detailhandel in eigen vervaardigde en/of voortgebrachte producten
    het verkopen van producten die door het toegelaten bedrijf zijn voortgebracht, geteeld of vervaardigd;
  1. 22. dienstwoning
    een (gedeelte van een) gebouw, noodzakelijk voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, belast met het beheer van en/of toezicht op het krachtens deze regels toegelaten (agrarisch) bedrijf of instelling;
  1. 23. diepploegen
    het omzetten van de grond, gemeten vanaf peil met een diepte van minimaal 0,80 m, ten behoeve van het agrarisch gebruik;
  1. 24. ecologische waarden
    de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de aanwezigheid en samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling. Hiertoe worden in ieder geval gerekend de kernkwaliteiten EHS en de instandhoudingsdoelstellingen Natura 200010;
  1. 25. escortbedrijf
    het bedrijfsmatig, of in een omvang alsof die bedrijfsmatig is, prostitutie aanbieden door een natuurlijke persoon of rechtspersoon, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend, zoals escortservices en bemiddelingsbureaus;
  1. 26. extensief recreatief medegebruik
    die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, paardrijden, (water)fietsen en kanoën;
  1. 27. gebouw
    elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
  1. 28. groepsaccommodatie
    een gebouw of een gedeelte van een gebouw, bestemd voor recreatief verblijf door groepen van personen waarin gemeenschappelijk gebruik wordt gemaakt van keuken en verblijfsruimten;
  1. 29. hobbymatige basis houden van dieren
    het uit liefhebberij/vrijetijdsbesteding houden van dieren waarbij de omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan € 3.000 standaardopbrengst (SO);
  1. 30. hoofdgebouw
    gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
  1. 31. huishouden
    zelfstandige bewoning door een persoon, een gezin of een andere, minder traditionele woonvorm, waarbij sprake is van nagenoeg zelfstandige bewoning, van continuïteit in de samenstelling van de groep en van een zekere mate van onderlinge verbondenheid;
  1. 32. intensieve veehouderij
    een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf of een deel daarvan dat gebruikt wordt voor het houden van vee, pluimvee, nertsen, konijnen, vissen en wormen waarbij dit houden geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in bebouwing. Het biologisch houden van dieren en het houden van melkrundvee, schapen en paarden wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij;
  1. 33. kas
    een gebouw waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal ten behoeve van het kweken van vruchten, bloemen en/of planten, zoals tevens een schuurkas en een permanente boog-/ tunnelkas;
  1. 34. kernkwaliteiten
    de belangrijkste landschappelijke en ecologische kenmerken van de onderscheiden delen van het beschermde gebied. Het behoud van de identiteit van de onderscheiden delen is alleen mogelijk als deze kernkwaliteiten niet worden aangetast;
  1. 35. landhuis
    een gebouw of een complex van gebouwen dat vanwege zijn cultuurhistorische, architectonische en monumentale waarde in relatie met zijn cultuurhistorisch waardevolle omgeving als waardevol wordt beschouwd;
  1. 36. landschapswaarde
    de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van levende en niet-levende natuur;
  1. 37. manege
    een gebruiksgerichte, dienstverlenende paarden- en ponyhouderij, waarbij het doel is het geven van gelegenheid om met paarden en/of pony's binnen en/of buiten het betreffende perceel te rijden en het daaruit genereren van inkomsten;
  1. 38. minicamping
    een terrein met daarbij behorende voorzieningen, zonder jaarstandplaatsen, ter beschikking gesteld voor het houden van maximaal 25 mobiele kampeermiddelen;
  1. 39. mobiele kampeermiddelen
    een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan (geen stacaravan zijnde), die uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar gebruikt wordt uitsluitend voor recreatieve doeleinden;
  1. 40. natuur
    alle levende organismen, hun habitats, de ecosystemen waarvan zij deel uitmaken en de daarmee verbonden uit zichzelf functionerende ecologische processen. Hiertoe worden in ieder geval gerekend de kernkwaliteiten EHS en de instandhoudingsdoelstellingen Natura 200011;
  1. 41. natuurwaarde
    de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de aanwezigheid en de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur, zoals geologische, geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen. Hiertoe worden in ieder geval gerekend de kernkwaliteiten EHS en de instandhoudingsdoelstellingen Natura 200012;
  1. 42. nevenfuncties
    activiteiten die in ruimtelijke en bedrijfseconomische zin een ondergeschikt bestanddeel vormen van de hoofdactiviteit binnen een bouwperceel;
  1. 43. nutsvoorziening
    voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;
  1. 44. omgevingsvergunning
    een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
  1. 45. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
    een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
  1. 46. opgaande teelt of gewas
    teelt of gewas hoger dan 30 cm;
  1. 47. overkapping
    een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak;
  1. 48. paardenbak
    een terrein waarvan de natuurlijke bovenlaag is vervangen door zand of ander doorlatend materiaal ten behoeve van het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins beoefenen van de paardensport;
  1. 49. peil
    de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte maaiveld;
  1. 50. permanente bewoning
    gebruik van (een deel van) een gebouw als hoofdwoonverblijf;
  1. 51. seksinrichting
    een voor publiek toegankelijk, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoning van erotische-pornografische aard plaatsvindt. Hieronder wordt in elk geval verstaan een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
  1. 52. (sleuf)silo
    een bouwwerk - geen mestopslagplaats zijnde - voor het opslaan van agrarische producten;
  1. 53. stacaravan
    een gebouw, onder welke benaming ook aangeduid, dat uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot recreatief woon-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen en dat door de aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen over korte afstand naar een vaste standplaats kan worden verreden, doch dat niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien dit gebouw wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt het voor de toepassing van dit plan aangemerkt als stacaravan.
  1. 54. Standaardbedrijfsopbrengst (SO)
    de gestandaardiseerde opbrengst per ha of per dier die met het gewas of de diercategorie gemiddeld op jaarbasis wordt behaald volgens de Landbouwtelling van het Centraal Bureau voor de Statistiek;
  1. 55. teeltondersteunende voorzieningen
    bouwwerken, niet zijnde kassen, die door grondgebonden agrarische bedrijven toegepast worden om de teelt van fruit, bomen, groente of potplanten te bevorderen en te beschermen; hieronder wordt mede begrepen afdekfolies;
  1. 56. theeschenkerij
    een horecabedrijf dat als nevenfunctie bij een andere hoofdfunctie is gesitueerd en is gericht op het overdag verstrekken van dranken en etenswaren;
  1. 57. verblijfsrecreatie
    een vorm van recreatief verblijf, buiten het hoofdverblijf/de eerste woning elders van de gebruikers, waarbij sprake is van overnachting(en) anders dan met gebruikmaking van een hotel, pension of vaartuig of overnachting(en) bij familie of kennissen;
  1. 58. waterbeheerder
    een beheerder zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet;
  1. 59. waterhuishoudkundige voorzieningen:
    voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
  1. 60. waterkwaliteit
    de chemische kwaliteit zowel als de ecologische kwaliteit van de oppervlaktewateren en van het grondwater;
  1. 61. woning
    een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
  1. 62. zorgboerderij
    een zorgfunctie waarbij de sociaal-medische opvang van personen met bij behorende activiteiten zoals training, educatie en therapie, al dan niet in de vorm van het ter plaatse woonachtig zijn, en al dan niet gecombineerd wordt met agrarische activiteiten, in dié zin dat de personen behulpzaam zijn bij de agrarische of natuurbeherende activiteiten.
  1. 10. Voor een beschrijving van de kernkwaliteiten EHS en instandhoudingsdoelstellingen Natura 2000 wordt verwezen naar de toelichting.
  2. 11. Voor een beschrijving van de kernkwaliteiten EHS en instandhoudingsdoelstellingen Natura 2000 wordt verwezen naar de toelichting.
  3. 12. Voor een beschrijving van de kernkwaliteiten EHS en instandhoudingsdoelstellingen Natura 2000 wordt verwezen naar de toelichting.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 Algemeen

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten, c.q. gerekend:

  1. 1. de bouwhoogte van een bouwwerk
    vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
  1. 2. de oppervlakte van een bouwwerk
    tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  1. 3. de goothoogte van een bouwwerk
    vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  1. 4. de inhoud van een bouwwerk
    tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
  1. 5. ondergeschikte bouwdelen
    bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, luifels, gevelversieringen, standleidingen voor hemelwater, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, gevel- of kroonlijsten, overstekende daken goten, erkers, serres, balkons, trappen, bordessen, funderingen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan één meter bedraagt.

2.2 Uitzondering goothoogte dakkapellen en wolfseinden

Bij de berekening van de goothoogte worden wolfseinden en dakkapellen buiten beschouwing gelaten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Rivierverruiming

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van :

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van:

Artikel 4 Agrarisch - Uiterwaarden

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

Op gronden met deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van deze bestemming toegestaan. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte maximaal 1,25 m bedraagt, met dien verstande dat sleufsilo's, mestplaten of -silo's en overkappingen niet mogen worden gebouwd.

4.3 Specifieke gebruiksregels

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Agrarisch Met Waarden - Landschap

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van :

5.4 Specifieke gebruiksregels

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van:

Artikel 6 Bedrijf

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Bedrijf” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een niet-agrarisch bedrijf, zijnde een rioolwaterzuiveringsinstallatie;
  2. b. uitsluitend een nutsvoorziening ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening';

met tevens ondergeschikt:

  1. c. bij het bedrijf behorende erven, voor onder andere parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. d. groenvoorzieningen;
  2. e. gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  3. f. ontsluitingsvoorzieningen en paden.

6.2 Bouwregels

6.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 6.2 voor het oprichten van antennemasten, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. a. de bouwhoogte mag niet meer dan 40 m bedragen;
  2. b. de technische noodzaak dient te worden aangetoond.

Artikel 7 Gemengd

7.1 Bestemmingsomschrijving

7.2 Bouwregels

7.3 Afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van:

Artikel 8 Landhuis

8.1 Bestemmingsomschrijving

8.2 Bouwregels

Op gronden met deze bestemming zijn gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van deze bestemming toegestaan en

  1. a. voor gebouwen en overkappingen geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen maximaal 515 m2 bedraagt;
  1. b. voor gebouwen geldt voorts het volgende:
    1. 1. voor de gebouwen dienen de volgende maximale hoogtematen in acht te worden genomen, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedraagt:
      goothoogte / bouwhoogte (in meters)
      hoofdgebouw (landhuis) 12 / 15
    2. 2. maximaal 50 m2 van de oppervlakte van bebouwing mag worden gebruikt voor een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf;
  1. c. voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt voorts het volgende:
    1. 1. de maximale bouwhoogte hiervan is in onderstaande tabel vermeld:
      bouwwerken geen gebouwen zijnde bouwhoogte (in meters)
      zwembaden 0,1
      overkappingen 3
      verlichtings- en vlaggenmasten 8
    2. 2. de oppervlakte van een zwembad mag maximaal 75 m2 bedragen;
    3. 3. bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag maximaal 2 m bedragen met uitzondering van schuttingen en andere terreinafscheidingen, die gelegen zijn voor de voorgevel of in het verlengde daarvan, waarvoor een maximale bouwhoogte geldt van 1 meter.

8.3 Afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van:

Artikel 9 Natuur

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Natuur” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud, beheer en herstel van de landschappelijke en ecologische waarden;
  2. b. waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. c. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

9.2 Bouwregels

Op gronden met deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van deze bestemming toegestaan, waarvoor geldt dat:

  1. a. de bouwhoogte van een hoogzit of een uitkijktoren ten behoeve van natuurbeleving en faunabeheer maximaal 7 m mag bedragen;
  2. b. de bouwhoogte voor overige bouwwerken geen gebouwen zijnde maximaal 2 m mag bedragen.

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 10 Verkeer

10.1 Bestemmingsomschrijving

10.2 Bouwregels

10.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 10.2 voor het oprichten van antennemasten, met dien verstande dat:

  1. a. de bouwhoogte mag niet meer dan 40 m bedragen;
  2. b. de technische noodzaak dient te worden aangetoond.

Artikel 11 Water

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Water” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterstaatkundige en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. b. het behoud, beheer, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en ecologische waarden.

11.2 Bouwregels

Op gronden met deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van deze bestemming toegestaan waarvoor geldt dat de bouwhoogte maximaal 2 m mag bedragen.

11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 12 Waterkering

12.1 Bestemmingsomschrijving

12.2 Bouwregels

12.3 Afwijken van de bouwregels

12.4 Specifieke gebruiksregels

12.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 13 Wonen

13.1 Bestemmingsomschrijving

13.2 Bouwregels

Op gronden met deze bestemming zijn gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van deze bestemming toegestaan. Daarbij moeten de aanduidingen in acht worden genomen en

  1. a. voor gebouwen geldt het volgende:
    1. 1. het aantal toegelaten woningen bedraagt maximaal het bestaande aantal, waarbij per bestemmingsvlak maximaal één woning is toegestaan, dan wel maximaal het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
    2. 2. de oppervlakte van het hoofdgebouw en de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen mogen niet meer bedragen dan hierna is aangegeven:
      Adres Max. oppervlakte hoofdgebouw Max. gezamenlijke oppervlakte bijgebouwen
      Holthuizerweg 7 102 m2 40 m2
      Piepenbeltweg 1 724 m2 60 m2
      Piepenbeltweg 1a 262 m2 195 m2
      Piepenbeltweg 5 535 m2 0 m2
      Piepenbeltweg 13 56 m2 53 m2
      Piepenbeltweg 15 59 m2 6 m2
      Piepenbeltweg 17 76 m2 20 m2
      Piepenbeltweg 19 101 m2 63 m2
      Piepenbeltweg 21 66 m2 746 m2
      Piepenbeltweg 23 62 m2 133 m2
      Weg naar het Ganzenei 3 171 m2 20 m2
      Weg naar het Ganzenei 4 124 m2 150 m2
      met dien verstande dat in aanvulling op het bepaalde in de tabel ten behoeve van de woningen aan de Piepenbeltweg 13, 15 en 17 tevens een gezamenlijk bijgebouw mag worden gebouwd met een oppervlakte van maximaal 82 m2;
    3. 3. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen zoals bedoeld onder 1 en 2 mag eenmalig worden vergroot, met dien verstande dat:
      a. de oppervlakte van het hoofdgebouw met niet meer dan 10% mag toenemen tot maximaal 150 m2;
      b. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen met niet meer dan 10% mag toenemen tot maximaal 75 m2;
      c. het bepaalde in dit lid niet van toepassing is op het gezamenlijk bijgebouw ten behoeve van de woningen aan de Piepenbeltweg 13, 15 en 17, zoals bedoeld onder 2;
    4. 4. in afwijking van het bepaalde onder 2 en 3 bedraagt de oppervlakte van hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - binnendijks' maximaal 125% van de bestaande oppervlakte, tot een maximum van 150 m2;
    5. 5. in afwijking van het bepaalde onder 2 en 3 bedraagt de gezamenlijke oppervlakte van de bij hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - binnendijks' behorende bijgebouwen maximaal 75 m2;
    6. 6. voor zover de gezamenlijke oppervlakte van bestaande bijgebouwen meer bedraagt dan 75 m2 geldt dat bij vervanging van de bijgebouwen, maximaal 70% van de gezamenlijke oppervlakte van de te vervangen bijgebouwen mag worden teruggebouwd met een maximum van 150 m2 per bijgebouw en naar keuze om te zetten in één of meerdere bijgebouwen;
    7. 7. de herbouw van het hoofdgebouw is mogelijk waarbij de nieuwe bebouwingscontour op enig punt is geprojecteerd op maximaal 3 m van de bestaande bebouwingscontour;
    8. 8. voor de hoofdgebouwen en de daarbij behorende bijgebouwen dienen de volgende maximale hoogtematen in acht te worden genomen:
      goothoogte / bouwhoogte (in meters)
      hoofdgebouwen 3 / 9
      bijgebouw 3 / 6
      met dien verstande dat voor zover de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is opgenomen, de goot/ en bouwhoogten maximaal de ter plaatse aangegeven hoogten bedragen;
    9. 9. ingeval de bestaande goothoogte en bouwhoogte van een hoofdgebouw of van bijgebouwen en overkappingen groter of hoger zijn dan de in de vorige leden genoemde maten, gelden deze als maximum;
    10. 10. onder het peil gelegen kelders en verblijfsruimten mogen de bebouwingscontour van het hoofdgebouw niet overschrijden.
  1. b. voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt het volgende:
    1. 1. de maximale bouwhoogte hiervan is in onderstaande tabel vermeld:
      bouwwerken geen gebouwen zijnde bouwhoogte (in meters)
      zwembaden 0,1
      overkappingen 3
      verlichtings- en vlaggenmasten 8
    2. 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - vliegroute 2' is buitenverlichting amberkleurig;
    3. 3. de oppervlakte van het zwembad mag maximaal 75 m2 bedragen;
    4. 4. de gezamenlijke oppervlakte van de overkappingen mag maximaal 30 m2 bedragen;
    5. 5. bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde binnen het bestemmingsvlak mag maximaal 2 m bedragen met uitzondering van schuttingen en andere terreinafscheidingen, die gelegen zijn voor de voorgevel of in het verlengde daarvan, waarvoor een maximale bouwhoogte geldt van 1 meter.

13.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 13.2 sub a onder 1 voor het gebruik van het hoofdgebouw voor meerdere woningen (splitsen van woningen), met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. a. de splitsing betekent geen onevenredige aantasting voor natuur, landschap en milieu;
  2. b. de verkeersaantrekkende werking neemt niet of slechts in beperkte mate toe (in relatie tot de wegcategorie en de bijbehorende capaciteit) en het verkeer kan in de toekomst zonder probleem via de bestaande wegen en paden worden afgewikkeld;
  3. c. er wordt volledig rekening gehouden met de bestaande rechten van in de directe omgeving gelegen bedrijven en woningen en de bedrijven worden niet onevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad;
  4. d. indien de woning is aangeduid als “Rijksmonument” dient het behoud van de cultuurhistorische waarde van het gebouw verzekerd te zijn;
  5. e. de woning en een daarmee in verbinding staand gebouw, is als een aaneengesloten bouwmassa te typeren en heeft een inhoud van minimaal 900 m3 waardoor twee volwaardige woningen van minimaal 80 m2 kunnen worden opgericht. Bij een inhoud van 1500 m3 of meer kunnen er drie zelfstandige woningen in ondergebracht worden met een oppervlakte van minimaal 80 m2 per woning;
  6. f. de oppervlakte van het te splitsen gebouw wordt niet vergroot;
  7. g. de kenmerkende bouwvorm van het betreffende gebouw wordt gehandhaafd;
  8. h. de totale oppervlakte van bijgebouwen van de beide gesplitste woningen gezamenlijk mag niet meer bedragen dan reeds voor de nog niet gesplitste woning was toegestaan volgens artikel 13.2;
  9. i. de overige aanwezige - niet-karakteristieke - gebouwen worden gesloopt.

13.4 Afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

Artikel 14 Leiding - Riool

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Leiding - Riool“ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor:

  1. a. een rioolpersleiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - riool';
  2. b. de aanleg, het beheer, het onderhoud en de bescherming van die leiding;

met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouwen zijnde en voorzieningen.

14.2 Bouwregels

14.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 14.1 en artikel 14.2 ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de betreffende, andere bestemmingen (basisbestemming), mits hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de betreffende rioolpersleiding en vooraf ter zake een schriftelijk bindend advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 15 Waarde - Archeologie

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Waarde - Archeologie" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

15.2 Bouwregels

15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

15.4 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 16 Waarde - Archeologie Hoog

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Waarde - Archeologie hoog” aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

16.2 Bouwregels

16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

16.4 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 17 Waarde - Archeologie Laag

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Waarde - Archeologie laag” aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

17.2 Bouwregels

17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

17.4 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 18 Waarde - Archeologie Middelhoog

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Waarde - Archeologie middelhoog” aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

18.2 Bouwregels

18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

18.4 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 19 Waarde - Archeologie Zeer Hoog

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Waarde - Archeologie zeer hoog" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

19.2 Bouwregels

19.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

19.4 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 20 Waarde - Ehs

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Waarde - EHS” aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van landschappelijke en ecologische waarden.

20.2 Specifieke gebruiksregels

Artikel 21 Waterstaat - Kade

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Waterstaat - Kade” aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. a. de aanleg, het onderhoud en de verbetering van de kade;
  2. b. de bescherming van de kade;
  3. c. een inlaat ten behoeve van de instroom van water ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waterstaat - inlaat 1';
  4. d. een inlaat ten behoeve van de instroom van water ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waterstaat - inlaat 2';
  5. e. een uitlaat ten behoeve van de uitstroom van water ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waterstaat - uitlaat';
  6. f. het behoud, beheer en herstel van de landschappelijke en ecologische waarden;

met bijbehorende onderhoudspaden en bouwwerken geen gebouwen zijnde zoals duikers, keerwanden en merktekens.

21.2 Bouwregels

21.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 21.2 voor het bouwen van bouwwerken overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemmingen, mits advies is gevraagd aan de beheerder van de kade.

21.4 Specifieke gebruiksregels

21.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 22 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Waterstaat - Waterstaatkundige functie” aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor:

  1. a. water, waterhuishoudkundige - en waterstaatsdoeleinden, en het beheer en onderhoud ervan;
  2. b. de afvoer en berging van water, ijs en sediment;
  3. c. de vergroting, de bescherming en het behoud van de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit;

met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde zoals duikers, keerwanden en merktekens.

22.2 Bouwregels

22.3 Afwijken van de bouwregels

22.4 Specifieke gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 23 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 24 Algemene Bouwregels

24.1 Algemene regels over bestaande afstanden en andere maten

24.2 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De planregels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de bevoegdheden tot het afwijken van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. b. de parkeervoorzieningen;
  3. c. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  4. d. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  5. e. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  6. f. de ruimte tussen bouwwerken.

Artikel 25 Algemene Gebruiksregels

25.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het opslaan van materialen en goederen binnen de bestemmingen 'Agrarisch met waarden - Landschap', 'Agrarisch - Rivierverruiming' en 'Agrarisch - Uiterwaarden' in de open lucht buiten het bouwvlak met uitzondering van kuilvoerplaten die, uitsluitend in de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap', aansluitend aan het bouwvlak mogen worden opgericht;
  2. b. het in gebruik geven, nemen en hebben van een groepsaccomodatie, voor permanente bewoning;
  3. c. het gebruik van gebouwen voor de exploitatie van een seksinrichting.

25.2 Uitzondering

Het bepaalde in 25.1 sub a is niet van toepassing op (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken.

Artikel 26 Algemene Aanduidingsregels

26.1 vrijwaringszone - dijk

Artikel 27 Algemene Afwijkingsregels

27.1 Algemene afwijking

27.2 Uitzondering algemene afwijking

Artikel 28 Overige Regels

28.1 Algemene regels

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 29 Overgangsrecht

29.1 Overgangsrecht bouwwerken

29.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 30 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Dijkverlegging Cortenoever van de gemeente Brummen.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van …………………………..

De griffier, De voorzitter,

……………… ………………

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het Kabinet heeft in 2000 een standpunt voor de aanpak van hoogwater ingenomen, dat, naar aanleiding van de klimatologische ontwikkelingen, in 2001 is bijgesteld. Door het parlement (Tweede en Eerste Kamer) is de Planologische Kernbeslissing “Ruimte voor de Rivier” (verder: PKB) vastgesteld. Het doel van deze PKB is om de bescherming tegen overstromingen bij de maatgevende hoogwaterafvoer (MHW) in de rivieren uiterlijk in 2015 op het wettelijk vereiste niveau te brengen. Daarnaast heeft het Kabinet een tweede algemene doelstelling geformuleerd om met het maatregelenpakket ten behoeve van de veiligheid tevens de ruimtelijke kwaliteit in het rivierengebied te verbeteren. Meer specifiek voor de dijkverleggingen in Cortenoever en Voorsterklei is de nevendoelstelling opgenomen om de huidige agrarische functie in het gebied te behouden.

Om de rivierverruiming te realiseren is door het Rijk het programma “Ruimte voor de Rivier” opgesteld. In de PKB zijn verschillende maatregelen opgenomen, waarvan op korte termijn (2015) op 30 plekken langs de Rijn, IJssel, Waal, Nederrijn en Lek de bescherming tegen overstromingen op het vereiste niveau wordt gerealiseerd. Tevens moet dit Basispakket uit de PKB de ruimtelijke kwaliteit verbeteren. In de gemeenten Brummen en Voorst gaat het om de twee dijkverleggingen bij Cortenoever en Voorsterklei.

1.2 Plan Dijkverleggingen Cortenoever En Voorsterklei

In de gemeenten Brummen en Voorst liggen 2 van de 30 maatregelen die op korte termijn gerealiseerd worden. Als maatregel is in de PKB gekozen voor het verleggen van de dijk bij Cortenoever en Voorsterklei. In beide gebieden wordt een nieuwe primaire waterkering landinwaarts aangelegd zodat ruimte aan het rivierbed wordt toegevoegd voor de verwerking van hoogwaterafvoeren.

In de navolgende figuur is de ligging van de twee gebieden weergegeven. Het totale projectgebied bestrijkt het grondgebied van de gemeenten Brummen en Voorst. Omdat de maatregelen niet passen binnen de vigerende bestemmingsplannen moeten voor dit gebied de bestemmingsplannen worden herzien. In totaal gaat het om drie bestemmingsplannen: 2 voor de gemeente Brummen en 1 voor de gemeente Voorst.

Onderhavig bestemmingsplan richt zich op de rivier verruimende maatregelen in Cortenoever in de gemeente Brummen. Dit bestemmingsplan maakt de verplaatsing van de primaire waterkering en andere inrichtingsmaatregelen, zoals een gedeeltelijke maaiveldverlaging voor Cortenoever in planologisch-juridische zin mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0001.jpg"

Figuur: Globale ligging projectgebied

1.3 Plangebied

Het plangebied ligt tussen Brummen en Zutphen ten westen van de IJssel. Het gebied wordt globaal begrensd door de huidige winterdijk van de IJssel in het oosten, de nieuwe dijk in het westen en de Brummense bandijk in het zuiden. Daarnaast valt een een smalle strook richting Tichelbeeksewaard binnen het plangebied. Deze strook is nodig voor de realisatie van een watergang. Het gebied behoort tot het buitengebied van Brummen en heeft voornamelijk een agrarische functie. In de navolgende figuur is de globale planbegrenzing weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0002.jpg"

Figuur: Globale planbegrenzing

1.4 Doel

Het doel van dit bestemmingsplan is om rivier verruimende maatregelen in planologisch-juridische zin mogelijk te maken. Het bestemmingsplan biedt de kaders waarbinnen de aanleg en wijziging van de primaire waterkering mogelijk wordt gemaakt. De waterkering wordt hierbij landinwaarts verlegd, zodat de rivier meer ruimte heeft om water af te voeren.

De exacte inrichting van de primaire waterkering zal in deze toelichting nader worden besproken. In dit verband kan worden gesteld dat het zogenaamde projectplan op basis van de Waterwet ter verwezenlijking van de primaire waterkering is geïntegreerd in dit bestemmingsplan (zie paragraaf 4.6). Door één integraal plan wordt de onderlinge samenhang beter gewaarborgd. Zaken met betrekking tot de inrichting van het gebied en de waterkering kunnen door een integratie van het waterkeringsplan in het bestemmingsplan in onderlinge samenhang worden bekeken. Het bestemmingsplan is slechts één van de vele plannen, onderzoeken en benodigde vergunningen die moeten worden uitgevoerd om de realisatie van het project mogelijk te maken. Daarom worden alle procedures in een zogenaamde coördinatieregeling opgenomen. De Provincie Gelderland is de coördinerende overheidsinstantie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0003.jpg"

Figuur: Dijkverleggingen

1.5 Geldende Bestemmingsplannen

Voor het plangebied geldt nu het bestemmingsplan “Buitengebied Brummen 2008”. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 17 december 2009.

1.6 M.e.r.-plicht

De ontwikkeling als geheel (de twee dijkverleggingen en de daarbij behorende inrichtingsmaatregelen) zijn op twee onderdelen m.e.r.-plichtig.

  • Passende Beoordeling in het kader van Natuurbeschermingswet;
  • Vergunning in het kader van de Ontgrondingenwet.

Ten aanzien van de verlegging van de aanleg van de primaire waterkering in Cortenoever en in de Voorsterklei geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. In de Wet is geregeld dat bij een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit direct voor een MER gekozen mag worden, in plaats van voor een m.e.r.-beoordeling. Aangezien vanwege de Passende Beoordeling en de Ontgrondingsvergunning een MER gemaakt moet worden, is de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit hierin meegenomen.

Het doel van de milieueffectrapportage (m.e.r.) is de milieuaspecten een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. In het kader van de m.e.r. is een milieueffect-rapport (MER) opgesteld. Het MER ondersteunt bij de besluitvorming door verschillende alternatieven voor de aanleg van de nieuwe dijk en inrichting van het uiterwaardengebied te vergelijken op hun milieueffecten.

Het Milieueffectrapport (MER) is opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan. De m.e.r.-procedure wordt gekoppeld aan de procedure van dit bestemmingsplan en de overige twee bestemmingsplannen die de realisatie van de ontwikkeling mogelijk maken. In paragraaf 5.2 wordt nader ingegaan op het milieueffectrapport.

1.7 Crisis- En Herstelwet

Sinds 31 maart 2010 is de Crisis- en herstelwet van kracht. De wet zorgt voor kortere procedures, waardoor projecten sneller kunnen worden uitgevoerd. Het doel van de Crisis- en herstelwet is om geplande (bouw)projecten naar voren te halen zodat gezonde bedrijven niet failliet gaan, mensen hun baan behouden en de economische structuur van Nederland sterker wordt. In principe eindigt de wet op 1 januari 2014 maar in het regeerakkoord staat dat het kabinet met voorstellen komt om de Crisis- en herstelwet permanent te maken.

Voor de Crisis- en herstelwet heeft de overheid in kaart gebracht welke projecten met een groot effect op de werkgelegenheid of de economie voor 1 januari 2014 kunnen starten. Daarbij is gekeken of er juridische mogelijkheden zijn om deze projecten sneller uit te kunnen voeren. Ook is gekeken welke juridische belemmeringen hun voortgang bedreigen. Daarnaast is per rechtsgebied uitgezocht of in wetten en procedures mogelijkheden zijn om projecten te versnellen en de risico's van projecten te beperken. Nadrukkelijke voorwaarde is dat wijziging van de wetten en procedures niet ten koste mag gaan van een zorgvuldige besluitvorming. Ook moet rekening worden gehouden met Europese en internationale wetten en regels.

Het resultaat is een breed palet van 70 projecten en een serie wetswijzigingen waarmee de overheid procedures inkort, wetgeving stroomlijnt, het aantal benodigde vergunningen terugdringt, meer duidelijkheid schept in bestuurlijke verantwoordelijkheden en tegelijkertijd een zorgvuldige besluitvorming waarborgt. Voor sommige projecten is hierdoor een versnelling van een half jaar mogelijk. Voor alle projecten geldt dat ze bijdragen aan werkgelegenheid, duurzaamheid en economische groei in Nederland.

In bijlage 1 van de Crisis- en herstelwet zijn de categorieën genoemd van ruimtelijke en infrastructurele projecten waarop de wet van toepassing is. Eén van deze categorieën betref de aanleg of wijziging van waterstaatswerken. De procedurele bepalingen die zijn opgenomen in afdeling 2 van Hoofdstuk 1 van de Crisis- en herstelwet zijn daarmee op dit bestemmingsplan van toepassing.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

De contouren van het landschap zijn grotendeels bepaald tijdens de ijstijden. Door het bewegende landijs is het IJsseldal uitgeschuurd en de Veluwe opgestuwd (stuwwal). In de vlakte tussen de Veluwe en de IJssel zijn door de wind dekzandruggen afgezet. Het rivierenlandschap is gevormd in de periode na de ijstijden. Langs de flanken van de rivier werden oeverwallen afgezet. Door verstuiving van het rivierzand zijn plaatselijk duinen ontstaan. In het rivierdal heeft de IJssel steeds zijn bedding verlegd. De hoger gelegen rivierduinen en oeverwallen boden bescherming tegen hoogwater en vormden de vestigingsplaats van de mens. Vanaf de 12e eeuw werden er dijken aangelegd en werd de IJssel steeds meer aan banden gelegd. Tussen de dijken had de rivier nog vrij spel. De rivier verlegde steeds zijn loop, waardoor een complex van oude rivierlopen en meanderruggen is ontstaan. Bij hoog water staan de uiterwaarden onder water. De hier door de rivier afgezette klei werd gebruikt voor de steenfabricage. Een deel van die uiterwaarden is inmiddels ingepolderd en overstroomt dus ook niet meer. In de uiterwaarden liggen nu nog restanten van oude riviergeulen en kleiwinputten.

2.2 Ruimtelijke En Functionele Situatie

Het gebied Cortenoever ligt op de overgang naar de hogere delen en is rond 1960 definitief geheel ingedijkt. Het lag oorspronkelijk aan de rand van de natuurlijke overstromingsruimte van de rivier. In Cortenoever tekent zich in het zuiden een hoge rug af, die aansluit op de hogere gronden. De huidige loop van de IJssel snijdt aan de zuidzijde in deze rug, met een steilrand als resultaat. Ten noorden van deze rug ligt een vertakte laagte die aan de benedenstroomse zijde aansluit op het buitendijkse gebied. Waarschijnlijk is deze laagte het resultaat van een proces van 'terugschrijdende erosie', waarbij de rivier (wanneer deze buiten haar oevers trad) direct achter de hoge rug materiaal afzette, en daarna weer een uitschurende werking kreeg.

De huidige waterkering van het gebied bij Cortenoever wordt gevormd door de Brummense Bandijk. De huidige bandijk is aangelegd op een stroomrug. Het binnendijkse gebied van Cortenoever kent door de duidelijke patronen van oude IJssellopen relatief grote hoogteverschillen op korte afstand. In het huidige buitendijkse gebied bij Cortenoever zijn die structuren heel duidelijk zichtbaar. De bebouwing ligt voornamelijk op de hoge delen van het landschap, en dan vooral op de hoge rug waar ook de huidige bandijk ligt.

Landgoed Reuversweerd ligt op de kop van deze hoge rug, landgoed Laag Helbergen – de naam zegt het al – ligt iets verderop in een lager deel. De beplanting van Reuversweerd vormt een accent op de kop van de hoge rug. Er zijn restanten van beplanting langs een aantal (voormalige) strangen in het binnen- en buitendijkse gebied.

Het binnendijkse gebied van Cortenoever kent een grote mate van openheid gekoppeld aan een functioneel, agrarisch karakter. De kavels zijn betrekkelijk groot en regelmatig van vorm. De melkveehouderij is de belangrijkste sector. Het gebied kent qua aantal melkkoeien enkele grote tot zeer grote bedrijven. De intensiteit van de melkveebedrijven (aantal melkkoeien per hectare grasland en voedergewassen) steekt gunstig af bij het landelijke beeld. Het gemiddelde bedrijfsoppervlak is de afgelopen jaren toegenomen. Naast de melkveebedrijven zijn er nog enkele kleinere agrarische bedrijven in de sectoren overige graasdieren, akkerbouw en boomteelt. Het grondgebruik bestaat hoofdzakelijk uit grasland en snijmaïs (veevoer). Op enkele hectaren wordt suikerbieten of graan verbouwd. De verkaveling in het gebied wordt door de meeste ondernemers niet als goed beoordeeld. Dit is verklaarbaar doordat het gebied Cortenoever buiten het recent afgeronde ruilverkavelingstraject viel.

Vrijwel het totale oppervlak binnen het plangebied is in particulier eigendom. Bijna de helft daarvan is in pacht uitgegeven. Vrijwel het gehele buitendijkse gebied is grasland. De gronden zijn voor een groot deel in gebruik bij de grote melkveebedrijven in het binnendijkse gebied.

In het zuiden van het plangebied ligt een rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI).

Deze installatie zuivert het rioolwater uit Brummen, Leuvenheim, Eerbeek, Hall, Oeken en De Hoven (Zutphen). Riolen, rioolgemalen en persleidingen voeren het rioolwater aan. Het gezuiverde water stroomt via een afvoerleiding naar de IJssel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0004.jpg"

Figuur: Huidige situatie

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader.

3.2 Beleid Op Rijksniveau

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).

De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen zijn:

Concurrerend = Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:

  • Nationaal belang 1: een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • Nationaal belang 2: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • Nationaal belang 3: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • Nationaal belang 4: Efficiënt gebruik van de ondergrond;

Bereikbaar = Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:

  • Nationaal belang 5: Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • Nationaal belang 6: Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarweg;
  • Nationaal belang 7: Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;

Leefbaar & veilig = Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn:

  • Nationaal belang 8: Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • Nationaal belang 9: Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • Nationaal belang 10: Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • Nationaal belang 11: Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • Nationaal belang 12: Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;

De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen: Nationaal belang 13: Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Het project dat met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt richt zich op de hoofddoelstelling Leefbaar & Veilig met de waterveiligheid als primair belang. Het bestemmingsplan is in lijn met de uitgangspunten uit het SVIR. De SVIR vervangt de Nota Ruimte en verschillende andere visies en nota's op rijksniveau. De PKB Ruimte voor de Rivier (thans formeel een structuurvisie) blijft als zelfstandige visie bestaan.

3.2.2 Besluit regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, de Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.

Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Zoals in paragraaf 3.2.1 reeds aangegeven richt het project dat met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt zich op de hoofddoelstelling Leefbaar & Veilig met waterveiligheid als primair belang. Ten aanzien van de belangen die vallen onder de hoofddoelstelling zijn nog niet alle onderdelen in werking getreden. Ten aanzien van de grote rivieren zijn in het Barro al wel kaderstellende bepalingen opgenomen. Dit bestemmingsplan voldoet aan deze bepalingen.

3.2.3 Nationaal Waterplan en Waterwet

Nationaal Waterplan

Het Nationale waterplan is de opvolger van de 4e nota waterhuishouding en een Rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Het waterplan is in december 2009 vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer.

In het Nationaal Waterplan is opgenomen dat de Planologische Kernbeslissing (PKB) 'Ruimte voor de Rivier' voortvarend wordt uitgevoerd. Ook is opgenomen dat, waar dit mogelijk en kosteneffectief is, geanticipeerd kan worden op de lange termijn en nu al maatregelen genomen kunnen worden voor rivierafvoeren die op de langere termijn worden verwacht. Ook is in het plan opgenomen dat het Rijk in samenwerking met alle betrokken overheden een lange termijnopgave voor de buitendijkse gronden langs de rivieren formuleert. Hierbij wordt rekening gehouden met veiligheid, waterkwaliteit, natuur, ruimtelijke kwaliteit en (regionale) ruimtelijke ontwikkelingen ten behoeve van een afgewogen inzet, beheer en benutting van het rivierbed.

Waterwet

In Nederland is de bescherming tegen overstromingen van levensbelang en is daarom bij wet vastgelegd in de Waterwet. Deze wet stelt normen aan de primaire waterkeringen. Volgens de Waterwet horen de gebieden aan weerszijden van de IJssel ter hoogte van Zutphen beschermd te worden tegen waterstanden die voorkomen met een overschrijdingskans van 1/1250 per jaar. Dit betekent dat de waterkeringen het nog moeten houden onder omstandigheden van rivierhoogwater die voorkomen met een kans van ongeveer 0,08% per jaar.

Om te bepalen tegen welke concrete waterstanden de waterkeringen bestand moeten zijn, worden allereerst de maatgevende rivierafvoeren bepaald. Dat geldt o.a. voor de Rijn bij Lobith, die via het Pannerdensch Kanaal en de Neder-Rijn in verbinding staat met de IJssel. De maatgevende rivierafvoer is de extreme afvoer die gemiddeld eens per 1250 jaar voorkomt. Van deze maatgevende rivierafvoer wordt vervolgens voor een groot aantal locaties langs de rivier de Maatgevende Hoogwaterstand (MHW) afgeleid. De waterkeringen dienen deze MHW's te kunnen keren. Zowel de maatgevende rivierafvoeren als de MHW's worden iedere 6 jaar door de staatssecretaris van Infrastructuur & Milieu opnieuw vastgesteld.

3.2.4 PKB Ruimte voor de Rivier

De besluitvorming over het noodzakelijke maatregelenpakket voor het plangebied Cortenoever en Voorsterklei heeft in eerste instantie plaatsgevonden in het kader van een Planologische Kernbeslissing (PKB) “Ruimte voor de Rivier”.

In de PKB Ruimte voor de Rivier wordt een visie op de ontwikkeling van meer ruimte voor de rivier neergelegd, met een concreet maatregelenpakket voor de korte termijn, een doorkijk naar de lange termijn en in samenhang daarmee een gedifferentieerde ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Voor de Rijntakken (o.a. de IJssel) streeft het Rijk naar een combinatie van maatregelen in het winter- en zomerbed van de rivieren met dijkverleggingen en zogenoemde “stedelijke by-passes” op plekken waar verstedelijking de piekafvoeren van de rivier belemmert.

In de PKB is een beperkt aantal gebieden gereserveerd voor rivier verruimende maatregelen die na 2015 nodig kunnen zijn. Voor deze gebieden is een samenhangend pakket van maatregelen vastgesteld, waarbij de maatregelen zijn gebaseerd op de functies die het gebied vervult en de belangen die er spelen. De maatregelen zijn onder andere dijkverlegging, verlaging van de uiterwaarden en verdieping van het zomerbed. Voor deze maatregelen zijn in de PKB ook de globale effecten aangegeven.

De nationale doelstelling in de PKB richt zich op een integrale aanpak van de hoogwaterproblematiek, waarbij voor het rivierengebied als geheel één koers wordt uitgezet en waarbij rekening wordt gehouden met de functies en belangen die in de betreffende deelgebieden aan de orde zijn. De doelstelling in de PKB is tweeledig:

  • Veiligheid: veilig stellen van gebieden voor toekomstige wateroverlast.
  • Ruimtelijke kwaliteit: benutten van kansen om de omgeving van de rivieren mooier en aantrekkelijker te maken, het rivierengebied moet er in economisch, ecologisch en landschappelijk opzicht beter van worden.

De nationale doelstelling is door het Rijk uitgewerkt in 39 maatregelen. De navolgende figuur geeft aan waar deze maatregelen gelegen zijn. In de PKB is uitgewerkt welke maatregelen het kabinet per gebied wil inzetten. De vastgestelde maatregelen per gebied omvatten een samenhangend pakket dat in zijn geheel bezien moet worden.

Deze algemene doelstellingen gelden ook voor de maatregelen bij Brummen en Voorst. De doelstelling voor de bescherming tegen overstromingen is in de PKB al concreet gemaakt en wordt in paragraaf 4.2 verder toegelicht. De doelstelling voor verbetering van de ruimtelijke kwaliteit is in de PKB alleen geformuleerd voor het rivierengebied als geheel. In deze planstudie wordt uitgegaan van apart opgestelde ruimtelijke kwaliteitskaders voor de IJssel en voor specifiek de omgeving van Zutphen; hierin zijn de algemene doelen uit de PKB voor de dijkverleggingen concreet gemaakt. Dit wordt verder toegelicht in paragraaf 4.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0005.jpg"

Figuur: Maatregelen uit PKB “Ruimte voor de Rivier”

3.2.5 Beleidslijn grote rivieren

De beleidslijn grote rivieren bestaat uit vier delen, een beleidsbrief, beleidsregels, een handreiking en een set kaarten. Doelstelling van de Beleidslijn grote rivieren is om de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed te behouden en ontwikkelingen tegen te gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk maken. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een 'bergend' regime en een 'stroomvoerend' regime. Voor het plangebied geldt uitsluitend het 'stroomvoerend' regime. Dit houdt in dat er stringente beperkingen gelden voor de uitbreiding van bestaande niet-riviergebonden activiteiten. Er geldt onder andere dat de oppervlakte bebouwing, onder voorwaarden, met niet meer dan 10% mag toenemen. Bij agrarische bedrijven kan door de waterbeheerder een grotere toename worden toegestaan.

Nieuwe niet-riviergebonden activiteiten zijn binnen dit regime alleen mogelijk als er sprake is van het hergebruiken van bestaande gebouwen of als er met rivierverruimingsmaatregelen per saldo meer ruimte voor de rivier wordt geboden. De juridische vertaling van de regimes is verwerkt in de Beleidsregels grote rivieren.

De Beleidsregels grote rivieren zijn beleidsregels in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Deze moeten worden gehanteerd bij de beslissing tot verlening van een Watervergunning. De Watervergunning waar de beleidsregels betrekking op hebben is opgenomen in artikel 6.12, eerste lid Waterbesluit.

3.2.6 Beleid Flora en fauna

Bij ruimtelijke plannen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden ter plaatse en in de omgeving. Bescherming in het kader van de natuur, wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van toepassing. Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen aangewezen worden als Europese Vogelrichtlijn en/of Habitatrichtlijngebieden (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn in Nederland opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Doel van de EHS is het realiseren van een netwerk van natuurgebieden door middel van natuurbehoud en natuurontwikkeling, waar de natuur (plant en dier) voorrang heeft. In de Flora- en faunawet is de bescherming van soorten geregeld. De Flora- en faunawet beschermt een groot aantal soorten planten en dieren.

3.2.7 Archeologisch en monumentenbeleid

Nota Belvedere

De nota Belvedere geeft een visie op de wijze waarop met de cultuurhistorische kwaliteiten van het fysieke leefmilieu in de toekomstige ruimtelijke inrichting van Nederland kan worden omgegaan. Centraal in de Nota Belvedere staat de instandhouding, versterking en verdere ontwikkeling van cultuurhistorische identiteit door een betere benutting van cultuurhistorische kwaliteiten bij ruimtelijke aanpassingen.

Verdrag van Valletta

In artikel 5 van het Verdrag van Valletta (Malta) wordt gewezen op de noodzaak van een vroegtijdige interactie tussen plannenmakers en archeologen bij het voorbereiden en ontwikkelen van plannen. Alleen zo kan het gemeentelijk bodemarchief op een juiste wijze bij de belangenafweging worden meegenomen.

Archeologische monumentenzorg

Per 1 september 2007 is de nieuwe Wet op de archeologische monumentenzorg een feit. De wet regelt de bescherming van het bodemarchief, het archeologisch erfgoed, in de bodem. Kern is het zo vroeg mogelijk rekening houden met de (mogelijke) aanwezigheid van archeologische waarden in de bodem. Het streven is behoud in situ. Als behoud in situ niet mogelijk is dan moet een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. De kosten van het benodigde onderzoek zijn voor rekening van de verstoorder.

3.3 Beleid Op Provinciaal Niveau

3.3.1 Streekplan Gelderland 2005 incl. herzieningen en uitwerkingen (Structuurvisie)

Het ruimtelijke beleid van de provincie Gelderland tot 2015 is vastgelegd in het Streekplan Gelderland 2005. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.

Het streekplan borduurt voort op de uitgangspunten uit de Nota Ruimte. Het streekplan geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkeling in de komende tien jaar. De vitaliteit en kwaliteit van het landelijk gebied (en de kernen daarin) staan onder druk. Het aantal agrarische bedrijven neemt af en de agrarische productie is sterk geïntensiveerd. Schaalvergroting in de grondgebonden productietakken heeft geleid tot verschaling van de landschapsstructuur. Het streekplan voorziet in maatregelen om de afname van de vitaliteit en kwaliteit van het landelijk gebied tegen te gaan.

Waardevol landschap

Het plangebied is bijna in zijn geheel aangewezen als waardevol landschap IJssel-uiterwaarden. In algemene termen zijn de kernkwaliteiten voor de uiterwaarden:

  • Enige nog breed meanderende rivier, leesbaar rivierenlandschap;
  • Gaaf microreliëf van lage rivierduinen, complexen van richels en geulen (kronkelwaarden) en dergelijke;
  • Grote openheid van de uiterwaarden met nauwelijks bebouwing.

Uitgangspunt in het beleid ten aanzien van waardevolle landschappen is dat bij ruimtelijke ontwikkelingen de kernkwaliteiten behouden en waar mogelijk versterkt worden. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op het aspect ruimtelijke kwaliteit in relatie tot de planontwikkeling.

Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere ruimtelijke waarden en kenmerken. De beleidskaart geeft de drie onderdelen van de EHS weer: EHS-natuur, EHS-verweving en ecologische verbindingszones. In het plangebied komt alleen EHS-natuur en EHS-verweving voor in de huidige uiterwaarden ten oosten van de Brummense Bandijk. Op deze onderdelen is toegespitst ruimtelijk beleid van toepassing. Voor het behoud en herstel van de biodiversiteit in Gelderland zijn de drie delen van de EHS onlosmakelijk met elkaar verbonden. Soorten die gebonden zijn aan grotere natuurgebieden vinden vooral een plek in EHS-natuur; EHS-verweving is van belang voor soorten die gebonden zijn aan gebieden waarin veel natuurelementen en natuurkwaliteiten verweven zijn met agrarisch en ander gebruik van het cultuurlandschap. Met de ecologische verbindingszones neemt de versnippering van de natuur af en ontstaan meer migratiemogelijkheden voor dier- en plantensoorten.

Kernkwaliteiten

Kernkwaliteiten in de IJsselvallei in zijn algemeenheid zijn:

  • De grote variatie en de hoge kwaliteit van de aanwezige natte natuurterreinen en wateren (beken en sprengen), die samenhangen met de toevoer van grondwater uit de Veluwe;
  • De overgangen van de droge Veluwe naar de natte flanken en naar de IJssel(vallei) waarbinnen uitwisseling van planten en dieren mogelijk is, waarbinnen abiotische processen zo veel mogelijk ongestoord verlopen, en waarbinnen de natuur zich op de gehele gradiënt ontwikkelt. In het bijzonder in de Hattemer-, Wisselse, Beekberger- en Soerense poort;
  • Het vanuit ecologisch opzicht samenhangend geheel van landgoederen en beken in de Zuidelijke IJsselvallei waarin soorten als de das, amfibieën en vleermuizen voorkomen;
  • Het goed bewaard gebleven reliëf en de daarmee samenhangende variatie en hoge kwaliteit van de natuur in de IJsseluiterwaarden. Met in deze uiterwaarden zowel gave kronkelwaarden met stroomdalgraslanden, hagen en hardhoutooibosjes, als goede kansen voor een grootschalige, weinig gestuurde natuurontwikkeling.

Binnen de EHS geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Om te kunnen bepalen of de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied significant worden aangetast, moet het bevoegde gezag erop toezien dat hiernaar door de initiatiefnemer onderzoek wordt verricht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0006.jpg"

Figuur: Beschermingsgebied voor ganzen in het plangebied

Naast EHS bevindt zich in het plangebied ook een beschermingsgebied voor ganzen, dat buiten de EHS is gelegen. De provincie Gelderland neemt een bijzondere verantwoordelijkheid voor een aantal ganzengebieden buiten de EHS. Hierop is toegespitst beleid van toepassing: de ganzengebieden buiten de EHS die van provinciaal belang worden geacht, worden beschermd tegen doorsnijding, aantasting van rust en openheid, verlaging van het waterpeil en verstoring. In weidevogelgebieden mag bijvoorbeeld geen nieuwvestiging van agrarische bedrijven plaatsvinden, evenals nieuwvestiging en uitbreiding van intensieve vormen van recreatie. Ook windturbines zijn hier uitgesloten.

Stedelijk Netwerk

Het noordelijk deel van het plangebied valt binnen het Stedelijk Netwerk Stedendriehoek. De regio is geformeerd rondom het stedelijk netwerk dat bestaat uit de steden Apeldoorn, Zutphen en Deventer.

Ruimte voor de Rivier

De door het rijk geplande rivierverruiming is in het beleid van de provincie Gelderland overgenomen. Op de beleidskaart is de dijkverlegging in Cortenoever in het kader van de Ruimte voor de Rivier aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0007.jpg"

Figuur: Fragment beleidskaart Streekplan Gelderland 2005

3.3.2 Ruimtelijke verordening Gelderland

In december 2010 heeft Provinciale Staten de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. Met het inwerking treden van de nieuwe Wro is een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten ontstaan. Belangrijke uitgangspunten van de Wro zijn het duidelijke onderscheid tussen beleid, normstelling en uitvoering en het beginsel dat normstelling plaatsvindt door het meest geschikte overheidsorgaan. Normstelling op een hoger niveau vindt plaats indien een beleidsonderdeel niet op doelmatige of doeltreffende wijze door een lager overheidsorgaan kan worden behartigd, gezien de aard van de betrokken taak of de schaal waarop een aangelegenheid moet worden geregeld.

Voor het provinciaal niveau betekent de invoering van de nieuwe Wet dat het streekplan als beleidsdocument en het goedkeuringsvereiste voor gemeentelijke bestemmingsplannen zijn komen te vervallen. Zoals bij de behandeling van het streekplan reeds werd vermeldt is voor de formulering van het provinciale ruimtelijke beleid de provinciale structuurvisie in de plaats gekomen van het streekplan. Het streekplan Gelderland 2005 heeft op grond van het overgangsrecht de status gekregen van structuurvisie. Daarnaast kunnen, indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud en toelichting van bestemmingsplannen. Op 25 november 2008 is door het College van GS besloten voor een aantal onderwerpen, conform de Wro-agenda, de voorbereiding van de ruimtelijke verordening ter hand te nemen.In deze verordening zijn regelingen opgenomen waarvan Provinciale Staten van mening zijn dat deprovincie verantwoordelijk is voor de doorwerking daarvan.

De verordening bevat instructies ten aanzien van de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen en de toelichting daarbij. Deze instructies zijn gericht aan het gemeentebestuur en vormen een beleidsneutralevertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid.

Wat betreft de EHS schrijft de Verordening voor dat in een bestemmingsplan dat binnen de EHS ligt geen bestemmingen mogen worden toegestaan waardoor de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast.

Activiteiten die mede tot doel hebben de kwaliteit van de EHS te verbeteren kunnen wel mogelijk worden gemaakt.

Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen voor de significante aantasting van de EHS als er geen reële alternatieven zijn, er sprake is van redenen van groot openbaar belang, de negatieve effecten door mitigatie zoveel mogelijk worden beperkt en de overblijvende negatieve effecten worden gecompenseerd. In hoofdstuk 5 wordt nader op de EHS ingegaan.

De verordening bevat geenbeleidswijzigingen die van invloed kunnen zijn op dit bestemmingsplan.

3.3.3 Waterplan Gelderland 2010-2015

Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 22 december 2009 in werking getreden. Het Waterplan krijgt op basis van de nieuwe Waterwet de status van structuurvisie. Hierin is beschreven welke instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening de provincie wil inzetten voor de realisatie van specifieke waterdoelen.

Het Waterplan is tegelijk opgesteld met de ontwerp water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie deze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.

3.4 Beleid Van Waterschap Veluwe

3.4.1 Waterbeheerplan 2010-2015

Het algemeen bestuur van Waterschap Veluwe heeft op 25 november 2009 het Waterbeheerplan 2010-2015 vastgesteld en Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland hebben dit plan goedgekeurd bij besluit van 17 december 2009.

Een belangrijk uitgangspunt in het beleid is het principe van niet afwentelen. Kort gezegd betekent dit dat met het oplossen van het ene probleem, geen nieuw probleem mag ontstaan. Dit geldt voor het waterbeleid én voor de daarmee samenhangende kosten. Indien nodig zal Waterschap Veluwe (regen)water zo veel mogelijk bovenstrooms vasthouden, vervolgens (tijdelijk) bergen in zogenaamde retentiegebieden en pas daarna afvoeren naar elders. Bij de uitwerking van dit voornemen wil het Waterschap duurzaam omgaan met het watersysteem. Concreet betekent dit dat waterlopen breder en minder diep gemaakt worden, flexibel peilbeheer of het laten meanderen (slingeren) van watergangen. Ook is het beter regen-, grond- en oppervlaktewater schoon te houden, dan het later te moeten zuiveren. Maatregelen om schone en vuile waterstromen te scheiden hebben daarom de voorkeur. Bij daken en wegen kan gedacht worden aan het loskoppelen van de regenwaterafvoer van het rioleringsysteem.

Eén van de belangrijkste taken van Waterschap Veluwe is het beschermen van het beheersgebied tegen hoogwater. Hoogwater mag niet afgewenteld worden op aangrenzende waterschappen of de IJssel en de randmeren. Het Waterschap zorgt dan ook voor veilige dijken waarbij de cultuurhistorie en natuurwaarden niet uit het oog worden verloren.

3.4.2 Keur van Waterschap Veluwe 2009

Op grond van de Waterwet is het waterschap bevoegd bij verordening (keur) nadere regels te stellen. In het kader van de nieuwe regelgeving is het waterschap de regionale waterbeheerder voor het stellen van gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot de bij het waterschap in beheer zijnde watersystemen, indien en voor zover het waterschap door de Wet met de zorg voor onderdelen van dat watersysteem is belast. De keur ziet op de uitoefening van het regionale waterbeheer door het waterschap. Bij dit alles streeft het waterschap naar minder regels, minder lasten voor burgers en bedrijven, een vereenvoudiging van regelgeving en het werken met meer algemene regels, waarbij vergunningverlening indien mogelijk vermeden wordt.

De keur van het waterschap is met name van belang voor het bouwen, uitvoeren van werken en houden van dieren nabij dijken, kades en hoofdwatergangen.

3.5 Beleid Op Gemeentelijk Niveau

3.5.1 Ligt op groen

De ruimtelijke ontwikkelingsvisie 'Ligt op groen' (ROV) is op 28 september 2006 door de raad van de gemeente Brummen vastgesteld. Met deze visie positioneert de gemeente Brummen zich in de regio en worden richtinggevende keuzes gemaakt voor de ruimtelijke ontwikkeling. De identiteit van de gemeente Brummen wordt vooral bepaald door de groene kwaliteit. Deze groene kwaliteiten zijn het vertrekpunt voor toekomstige ontwikkelingen.

De Ruimtelijke ontwikkelingsvisie 'Ligt op Groen' gaat er voor de uiterwaarden van Brummen van uit dat in het kader van de dijkverlegging nieuwe ruimte voor waterberging en ruimte voor rivier benut worden als kans om de groen-blauwe identiteit te versterken. Deze ontwikkelingen worden gecombineerd met andere functies, zoals agrarisch gebruik (of combinaties van agrarisch gebruik en natuurontwikkeling of waterberging), extensieve recreatie en natuurontwikkeling. Cultuurhistorische kwaliteiten moeten hierbij worden benut als ruimtelijke dragers.

3.5.2 Landschapsbeleidsplan

De doelen vanuit het Landschapsbeleidsplan (2008) voor de uiterwaarden van Brummen kunnen als volgt worden geformuleerd:

  • rekening houden met de geomorfologische waarden;
  • de bestaande natuurwaarden verder versterken;
  • aansluiten bij de wens tot meer ruimte voor de rivier;
  • invulling geven aan ecologische verbindingszones;
  • het patroon van heggen aanvullen;
  • hydrologisch, ecologisch of ruimtelijk herstel van de beken stimuleren;
  • extensieve vorm van recreatie stimuleren.

3.5.3 Waterplan Brummen

De gemeente Brummen heeft in samenwerking met Waterschap Veluwe in 2008 een waterplan opgesteld. Met dit waterplan wordt invulling gegeven aan het Nationaal Bestuursakkoord Water. De aanleiding voor het waterplan zijn de knelpunten, ontwikkelingen, maar ook de kansen op watergebied, waar de gemeente in de 21ste eeuw mee geconfronteerd worden. Zo is er bijvoorbeeld periodiek sprake van grondwateroverlast bij hoge IJsselwaterstanden, treden waterkwaliteitsproblemen op bij riooloverstortingen en wordt de kwelafhankelijke natuur bedreigd door verdroging. Daarnaast wordt de gemeente geconfronteerd met extra inspanningen op watergebied door nieuwe beleidsontwikkelingen, zoals de Waterwet, de Watertoets, Startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw, het Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water.

Het waterplan is afgebakend tot de deelsystemen oppervlaktewater (waterkwantiteit en kwaliteit), stedelijk grondwater, regenwater, drinkwater en afvalwater en heeft betrekking op het grondgebied van de gemeente Brummen. Het waterplan is thematisch opgezet aan de hand van onderstaande ambities:

  • geen wateroverlast door grond-, oppervlakte- en hemelwater;
  • geen verdroging;
  • verbeteren grond- en oppervlaktewaterwaterkwaliteit (zowel fysisch-chemisch als ecologisch);
  • duurzaamheidprincipes toepassen voor de afvalwaterketen;
  • meer zichtbaar maken van water voor de burgers;
  • goede productieomstandigheden;
  • efficiënt beheer en onderhoud;
  • realisatie tegen de laagst maatschappelijke kosten;
  • water een prominentere rol geven in de ruimtelijke ordening.

In het maatregelenprogramma zijn projecten gedefinieerd om de visie uit het Waterplan te kunnen realiseren. Relevant voor Cortenoever en de Voorsterklei is de dijkverlegging Cortenoever en Voorsterklei in het kader van Ruimte voor de Rivier.

3.5.4 Nota van uitgangspunten dijkverleggingen

Het college van burgemeester en wethouders heeft voor de bestemmingsplannen die gericht zijn op de rivier verruimende maatregelen enkele belangrijke uitgangspunten geformuleerd. In deze nota, die op 16 november 2010 is vastgesteld, zijn de verschillende belangen tegen elkaar afgewogen en nagedacht over de gewenste koers. Deze belangen kunnen worden onderverdeeld in: agrarisch, natuur, recreatie en ontsluiting.

In een globale gebiedsindeling zijn op hoofdlijnen de accenten voor de verschillende gebieden weergegeven. Rode draad voor de koers van de gebiedsontwikkeling is een duurzame aanpak. Daarbij gaat het om sociale, ecologische en economische duurzaamheid (People, Planet, Profit).

Het behalen van de hydraulische taakstelling is leidend voor de overige belangen. Hierbij is een belangrijk uitgangspunt dat de bouw- en functiemogelijkheden zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied 2008 voor de te behouden functies zoveel mogelijk gerespecteerd worden. Voor de nieuwe functies zijn daarnaast aanvullende uitgangspunten geformuleerd. De nota van uitgangspunten dient als input voor zowel het ontwerpproces als de planologische vertaling in de verschillende bestemmingsplannen.

3.5.5 Beleidsregel functieverandering in het buitengebied Gemeente Brummen 2009

De gemeente Brummen ziet in functieverandering door het toestaan van nieuwe economische dragers, belangrijke kansen voor het verbeteren van de economische vitaliteit en leefbaarheid van het landelijk gebied en de kwaliteit van het landschap. Functieverandering zorgt per saldo voor minder steen door het slopen van overbodige stallen en schuren en voor een aantrekkelijke vormgeving en (groene) inpassing van nieuwe functies ter plaatse van die stallen en schuren. In de beleidsregel functieverandering is uitgewerkt onder welke voorwaarden wonen en woon-werkcombinaties in of ter plaatse van vrijkomende bedrijfsgebouwen mogelijk zijn.

De beleidsregel “Functieverandering in het buitengebied” betreft een aanvulling op het Bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Brummen en biedt een toetsingskader voor functieverandering van vrijkomende (agrarische) gebouwen in het buitengebied naar wonen en woon-werkcombinaties. De beleidsregel is voor lopende en toekomstige aanvragen het kader binnen de gemeente Brummen om te bepalen of de gemeente al dan niet medewerking kan verlenen aan het opstarten van een planologische procedure om functieverandering of nieuwvestiging in het buitengebied mogelijk te maken.

In het plangebied is op enkele erven sprake van een verandering van functie met behoud van de bebouwing. In paragraaf 4.5.3 wordt toegelicht hoe dit zich verhoudt met het gemeentelijke beleid.

3.5.6 Beleidsregel Bed&Breakfastvoorzieningen

In 2010 is de gemeentelijke beleidsregel Bed & Breakfastvoorzieningen vastgesteld. Op grond van deze beleidsregel is het mogelijk een bed- en breakfastvoorziening aan te bieden vanuit een (agrarische) woning, mits wordt voldaan aan een aantal voorwaarden, te weten:

  • in het buitengebied mogen maximaal 5 kamers tot een totale oppervlakte van maximaal 100 m² gebruikt worden voor een Bed & Breakfastvoorziening;
  • in de bebouwde kom mag maximaal 40% van de totale vloeroppervlakte van het hoofdgebouw met een maximale oppervlakte van 50 m² gebruikt worden voor een Bed & Breakfastvoorziening;
  • er mogen maximaal twee volwassenen op één kamer verblijven. Kinderen mogen op dezelfde kamer als hun ouders of begeleiders verblijven;
  • er moet voldaan worden aan de gemeentelijke parkeernota, wat inhoudt dat er per kamer minimaal 1 extra parkeerplaats op eigen terrein gerealiseerd moet worden;
  • Bed & Breakfastvoorziening is eveneens mogelijk in aangebouwde bijgebouwen, mits deze zijn gerealiseerd op het erf behorende bij het hoofdgebouw, door af te wijken van het bestemmingsplan middels een omgevingsvergunning..

3.5.7 Nota van uitgangspunten Reuversweerd

In deze nota die door het college van burgemeester en wethouders op 16 november 2010 is vastgesteld wordt specifiek ingegaan op de gevolgen van de dijkverlegging in Cortenoever voor het landhuis Reuversweerd. De dijkverlegging wordt in de nota gezien als een kans voor dit cultuurhistorisch waardevolle object. Hierbij is behoud door ontwikkeling een belangrijk credo. In de nota worden uitgangspunten genoemd voor een mogelijke ontwikkeling van het object en haar directe omgeving. Hierbij is het van groot belang dat de toelaatbare gebruiks- en bouwmogelijkheden passen binnen de hydraulische taakstelling in het kader van Ruimte voor de Rivier.

3.5.8 Monumentenzorg: Geen uitgeschreven beleid maar wél zorg

Ondank het feit, dat er geen monumentenbeleid is uitgeschreven in een nota, is monumentenzorg en archeologie binnen de gemeentelijke organisatie ook ingebed bij ruimtelijke ordening en andere zaken. Hierbij wordt aandacht geschonken aan het behoud van de cultuurhistorische waarden en het versterken van de identiteit van de stad en de dorpen. Aandachtspunten zijn naast monumenten, ook historisch belangwekkende omgevingen en archeologische vindplaatsen.

Dit verlangt een actievere betrokkenheid, waarbij in een vroeg stadium in de planvorming rekening wordt gehouden met - en op beleidsniveau wordt meegewerkt aan - de bescherming van de cultuurhistorische waarden binnen de gemeente. Aspecten die verband houden met cultuurhistorie komen terug in het inrichtingsplan paragraaf 4.4 en paragraaf 5.12.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt allereerst ingegaan op de doelstellingen en uitgangspunten van het project in zijn geheel, waarbij in paragraaf 4.3 nader wordt ingegaan op het aspect ruimtelijke kwaliteit. Vervolgens wordt in paragraaf 4.4 ingegaan op de ingrepen in de Cortenoever. In paragraaf 4.5 worden de technische aspecten van de rivier verruimende maatregelen beschreven.

4.2 Drie Doelstellingen Dijkverleggingen Cortenoever En Voorsterklei

4.2.1 Waterveiligheid

Waterschap Veluwe heeft opdracht de landelijke doelstelling, volgend uit de Planologische Kernbeslissing (PKB), regionaal uit te werken voor een aantal projecten. In de PKB geldt het landinwaarts verleggen van de IJsseldijk hierbij als uitgangspunt voor het project 'dijkverleggingen Cortenoever en Voorsterklei'.

Vanuit de PKB is met een modelmatige benadering en berekenwijze per maatregel een taakstelling berekend, die in de projecten gehaald moeten worden. Door de “Programmadirecte Ruimte voor de Rivier” (PDR) is vervolgens een werk-taakstelling voor alle maatregelen geformuleerd op basis van herijkte uitgangspunten. In het rapport Hydraulica en Morfologie dat als bijlage bij het Milieueffectrapport (MER) is gevoegd is dit beschreven.

Doelstelling van het project dijkverleggingen Cortenoever en Voorsterklei is het verleggen van de huidige dijk langs de IJssel op een zodanige wijze dat een verlaging van de maatgevende hoogwaterstand wordt gerealiseerd:

  • Bij Cortenoever (tussen km 917,9 - 918,8) van tenminste 35 cm volgens PKB-taakstelling respectievelijk 31 cm volgens PDR- werktaakstelling;
  • Bij Voorsterklei (tussen km 929,1 - 930,1) van tenminste 29 cm volgens PKB-taakstelling respectievelijk 26 cm volgens PDR-werktaakstelling.

4.2.2 Ruimtelijke kwaliteit

Locatie en vormgeving maatregelen met respect voor het IJssellandschap

Er wordt veel waarde gehecht aan het gevarieerde en kleinschalige karakter van het IJssellandschap. Dit is het resultaat van het eeuwenlange samenspel tussen drie lagen die in het landschap herkenbaar zijn: het natuurlandschap, het cultuurlandschap en het stedelijk netwerk.

Doelstelling voor de dijkverleggingen is dan ook het verbeteren danwel het behoud van ruimtelijke kwaliteit. In de nabije toekomst zullen verschillende geplande maatregelen meer of minder ingrijpende gevolgen hebben voor het landschap van de IJssel. Daarom zal de vormgeving van die maatregelen met de nodige zorgvuldigheid moeten plaatsvinden. Indien vergravingen in het nieuwe buitendijkse gebied nodig zijn, verdient het de voorkeur deze zoveel mogelijk te beperken en bovendien zoveel mogelijk te laten aansluiten op het huidige reliëf in het landschap.

Doelstellingen voor de IJssel

In de PKB is de doelstelling opgenomen om bij de nadere uitwerking van de maatregelen uit het Basispakket te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om de kwaliteiten van de maatregelgebieden op zijn minst te behouden, maar liefst nog te verbeteren in combinatie met de veiligheidsmaatregelen. In opdracht van het rijk en de provincies Overijssel en Gelderland zijn in 2007 de nationale doelstellingen vertaald naar een ruimtelijk kwaliteitskader voor de rivier de IJssel (H+N+S, 2009). Hierin hebben die drie lagen in het landschap de volgende motto's als uitgangspunt meegekregen:

  • natuurlandschap: 'reliëfrijk rivierdal';
  • cultuurlandschap: 'landschapsmozaïek';
  • stedelijk netwerk: 'Hanzestad en ommelanden'.

In de tweede plaats is in opdracht van Waterschap Veluwe in 2009 voor de maatregelen rondom Zutphen een apart kader opgesteld dat de doelstellingen voor de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit nog specifieker maakt. De focus in dit kader is gericht op: “Behoud en ontwikkeling van de landschappelijke, ecologische, aardkundige en cultuurhistorische waarden”.

Daarnaast is een belangrijk doel om het contrast te handhaven en zo mogelijk te versterken tussen enerzijds de luwe, landelijke en ingetogen identiteit van het gebied van zowel Voorsterklei als Cortenoever en anderzijds het stadsfront van de stad Zutphen dat zich nadrukkelijk aan de rivier presenteert.

Bij de dijkverleggingen Cortenoever en Voorsterklei zal met de aanleg van de nieuwe waterkering de bestaande landschappelijke eenheid worden doorsneden. Het is van belang de landschappelijke eenheid, waarbinnen naar samenhang wordt gestreefd, 'groot te houden'. Indien nodig moeten nieuwe grenzen worden gedefinieerd en vormgegeven. Indien vergravingen in het nieuwe buitendijkse gebied nodig zijn, verdient het de voorkeur deze toch zoveel mogelijk te beperken en bovendien zoveel mogelijk te laten aansluiten op het huidige reliëf in het landschap.

In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op uitgangspunten voor de ruimtelijke kwaliteit die gehanteerd zijn in het ontwerp.

4.2.3 Behoud huidige functie

Voor de dijkverleggingen is een nevendoelstelling opgenomen dat het landbouwkundig gebruik van de gebieden Cortenoever en Voorsterklei zoveel mogelijk gehandhaafd moet kunnen blijven.

De PKB ging er vanuit dat de nieuwe buitendijkse gebieden van Cortenoever en Voorsterklei jaarlijks overstromen. Voortgezette landbouw vereist echter, zo blijkt uit reeds uitgevoerd onderzoek door het Landbouw Economisch Instituut (LEI) (dit rapport is opgenomen als bijlage bij het Milieueffectrapport(MER)), dat het gebied niet vaker dan gemiddeld eens in de 10 jaar mag overstromen om enigszins een landbouwkundige functie te kunnen uitvoeren. Continuïteit én ontwikkeling van het landbouwkundig gebruik vereist, zo blijkt uit hetzelfde onderzoek, dat het gebied niet vaker dan gemiddeld eens in de 25 jaar overstroomt. Met dit uitgangspunt (overstromingsfrequentie van eens per 25 jaar) wordt aan de doelstelling van het behoud van de huidige functie voldaan. Daarom is besloten voor het ontwerp uit te gaan van een overstromingsfrequentie van gemiddeld eens in de 25 jaar of minder.

4.3 Visie En Uitgangspunten Ruimtelijke Kwaliteit

De visie voor het totale projectgebied kan worden samengevat in een motto: 'Hanzestad en Ommeland aan een natuurlijke IJssel.' Het Ommeland wordt onder meer gevormd door Cortenoever. Het gaat hierbij om het behoud en de ontwikkeling van de luwe, landelijke en ingetogen identiteit ten opzichte van de meer dynamische omgeving van Zutphen. Dit vraagt voor Cortenoever om een terughoudende, voorzichtige ontwerphouding. Ingrepen moeten vanzelfsprekend ogen, alsof het altijd zo geweest is. Het behoud van het karakteristieke watererfgoed, het voortbouwen op het kenmerkende microreliëf van ruggen en laagten en behoud van de landelijke agrarische karakteristiek staan centraal.

Bovenstaande visie die ten grondslag ligt aan het ontwerp voor de rivier verruimende maatregelen is vertaald naar uitgangspunten voor de ruimtelijke kwaliteit. Hieronder worden deze uitgangspunten (die gelden voor het gehele projectgebied) kort toegelicht.

Houding ten aanzien van de dijkverleggingen: breedte / hoogte / diepte

In essentie - getuige ook de ontstaansgeschiedenis van dit deel van het IJssellandschap - is het verleggen van de dijk een stap terug in de tijd, waarin de IJssel bij hoge afvoeren een breder dal tot zijn beschikking had. Vanuit een dergelijk ruimtelijk kwaliteitsperspectief is in de Handreiking Ruimtelijke Kwaliteit voor de IJssel (Bosch Slabbers landschapsarchitecten, 2007) een specifieke hiërarchie opgesteld voor het realiseren van de dijkverlegging:

  1. 1. Maximale verbreding van het winterbed (kies allereerst voor een zo westelijk mogelijk dijktracé, daarmee wordt aangesloten bij de oorspronkelijke karakteristiek van een brede overstromingvlakte).
  2. 2. Indien er voor het behalen van de taakstelling meer ruimte nodig is, dan wordt deze eerst gezocht in de hoogte, door het verwijderen van obstakels (denk daarbij vooral aan het verwijderen van beplanting en bebouwing in de stroombaan).
  3. 3. Pas als het echt moet ruimte in de diepte zoeken door te vergraven, met respect voor de bestaande kenmerkende patronen van ruggen en laagtes.
  4. 4. Geen grote kunstwerken die niet passen bij het ingetogen landelijke karakter van de gebieden.

Voor Cortenoever is gekozen voor een variant met een maximale breedte en zo min mogelijk obstakels die de doorstroom belemmeren.

Vergravingen sluiten aan bij geomorfologische en historische patronen

De gebieden van beide dijkverleggingen bezitten hoge aardkundige waarden. Vergravingen in Cortenoever bouwen waar mogelijk voort op het patroon van ruggen en laagtes.

Ingetogen vormgeving waterstaatwerken

De waterstaatwerken in het gebied zijn van oudsher ingetogen en weinig opvallend. Nieuwe dijken, in- en uitstroomopeningen en drempels sluiten hierop aan: ze worden ingetogen en vanzelfsprekend vormgegeven.

Verbeteren van de recreatieve gebruiksmogelijkheden van het buitendijkse gebied

In Cortenoever staat het behoud van het luwe karakter centraal. Op bescheiden schaal worden nieuwe routes voor fietsers en wandelaars ontwikkeld.

Versterken van de ecologische kwaliteiten van de uiterwaarden

De uiterwaarden langs de IJssel (Reuvenswaard, Tichelbeeksewaard en Rammelwaard) zijn aangewezen als Natura 2000-gebied. De ambitie is langs de IJssel een continue schakel van natuurgebieden te ontwikkelen, waarbij wordt ingezet op het ontwikkelen van Natura 2000 doelstellingen.

Behoud en ontwikkeling van het (water)erfgoed

Het deelgebied Cortenoever beschikt over fraaie cultuurhistorische elementen en structuren, die het verhaal vertellen van het rivierenlandschap van de IJssel, zoals terpen, historische kades en het landgoed Reuvensweerd. Deze elementen worden zo veel mogelijk behouden en krijgen indien mogelijk een nieuwe betekenis conform het motto: behoud door ontwikkeling.

Beplantingen: versterken landschappelijke structuren

Het plangebied bezit diverse landschappelijke structuren, zoals laagtes, ruggen, oeverwallen en dijkzones. Door gefragmenteerde beplantingsrestanten op te ruimen dan wel aan te vullen met nieuwe beplanting, wordt de herkenbaarheid van deze landschappelijke structuren versterkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0008.jpg"

Figuur: Ligging veel gebruikte topografische benamingen

4.4 Inrichtingsplan

Als eerste wordt in onderstaande paragraaf het toekomstige landschapsbeeld kort geschetst, alsof de rivierverruiming reeds gerealiseerd zou zijn. Vervolgens worden de afzonderlijke delen van de ingreep specifiek toegelicht.

4.4.1 Landschappelijk beeld

Er is sprake van een open agrarisch landschap, waarin de vergravingen op subtiele wijze zijn ingepast. Aan de noordzijde is door vergraving van een bestaande laagte een smalle strang ontstaan, die qua vorm een grote gelijkenis vertoont met strangen elders in de omgeving. De vergraving aan de zuidzijde neemt een grote hap uit de oeverwal. De overgang naar de omgeving is vloeiend, zodat de vergraving weinig opvalt in het landschap. Binnen de stroombaan voor het hoogwater bevindt zich geen bebouwing en is de meeste beplanting verwijderd. Op de oeverwal: zuidelijk van het landgoed Reuvensweerd en rondom de RWZI wordt nieuwe beplanting ontwikkeld. De oeverwal tekent zich daardoor duidelijk af in het open landschap.

De nieuwe dijk ligt subtiel in het landschap. Hij volgt zoveel mogelijk de hoger gelegen ruggen in het gebied. De dijk oogt als een smalle, lage steile kade. Op de dijk ligt een vrijliggend fietspad. Het slingerende tracé biedt een telkens wisselend perspectief op de omgeving. De Cortenoeverseweg volgt in het noorden het tracé van de nieuwe dijk, de weg ligt hier op de binnendijkse steunberm, enkele meters onder de kruin.

In deze paragraaf wordt aan de hand van de verschillende ingrepen de uitwerking van Cortenoever nader beschreven. Navolgende figuur geeft het uiteindelijke beeld voor Cortenoever weer waarbij de volgende ingrepen kunnen worden onderscheiden:

  • Vergravingen
  • Dijken
  • In- en uitstroom
  • Watergangen
  • Beplanting
  • Ontsluiting
  • Bebouwing

Voor een overzicht van de verschillende ingrepen wordt tevens verwezen naar de ObjectenkaartCortenoever in de bijlage.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0009.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0010.jpg"

Figuur: Toekomstige situatie

4.4.2 Vergravingen

Voor het behalen van de taakstelling zijn grootschalige vergravingen nodig. Er zijn in Cortenoever twee locaties waar gegraven wordt. (34 ha respectievelijk 6,5 ha).

Het meest effectief is de vergraving van de hogere rug (oeverwal) westelijk van de RWZI. Hier wordt het huidige maaiveld tot zo'n 2 meter afgegraven. De laagte die ontstaat, sluit aan op het bestaande patroon van laagtes in het noordelijk deel van het gebied. De tweede locatie ligt aan de noordzijde, hier wordt een bestaande laagte verdiept, die daardoor het grootste deel van het jaar onder water staat.

Het maaiveld in de zuidelijke vergraving ligt lager dan de grondwaterstanden in de winter. Daardoor staan de gronden hier ongeveer drie maanden per jaar onder water. Dit heeft consequenties voor het landbouwkundig gebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0011.jpg"

Figuur: Maaiveldhoogte in het te vergraven gebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0012.jpg"

Figuur: Dwarsdoorsneden vergravingen
GHG = Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand
GLG = Gemiddeld Laagste Grondwaterstand

4.4.3 Landschappelijke inpassing dijk

De nieuwe dijk vormt een lage dijk, passend in het IJssellandschap. Deze dijk is zorgvuldig gesitueerd op natuurlijke hoogtes in het gebied, gelijk aan de historische dijken in de omgeving. Doordat de dijk gelegen is op een rug, kan de dijk relatief laag blijven.

Langs grote delen van de dijk zijn aan binnendijkse zijde (tot 50 meter) brede stabiliteits- en pipingbermen nodig. Deze bermen zijn afgewerkt met flauwe taluds (zogenaamde landschapsberm) waardoor ze onzichtbaar overgaan in het landschap. Het onderste deel van de dijk oogt daardoor als een voortzetting van de natuurlijke rug, waarop de dijk is getraceerd. Het bovenste gedeelte van de dijk kent steile taluds (1:3) met een smalle kruin (5 meter). De nieuwe dijk heeft daardoor het karakter van een lage kade (1,5 tot 2,5 meter hoog). Over de totale lengte van de dijk ligt op de kruin een vrijliggend fietspad. Langs het noordelijke deel van de dijk wordt op de binnendijkse steunberm de Cortenoeverseweg aangelegd.

Rondom de RWZI wordt een nieuwe dijk (uitgevoerd als primaire kering) aangelegd. Ten behoeve van een bredere instroomopening is de vorm van het terrein aangepast. Aan de oostzijde wordt het terrein ingekort, dit wordt gecompenseerd met een uitbreiding aan de noordzijde.

De profielen van het landschappelijk beeld van de dijk zijn opgenomen in navolgende figuren. In paragraaf 4.5 wordt aandacht besteed aan de technische aspecten van de dijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0013.jpg"

Figuur: Ligging dijken

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0014.jpg"

Figuur: Dijkprofielen

4.4.4 In - en uitstroom

Instroom

Cortenoever kent twee instroomopeningen aan weerszijde van de RWZI. De instroomopeningen ontstaan door het verlagen van de bestaande dijk. Bij de instroom westelijk van de RWZI wordt de dijk volledig afgegraven. De instroom wordt hier gevormd door de tot drempelhoogte verlaagde oeverwal. Bij de instroom oostelijk van de RWZI wordt de bestaande dijk verlaagd tot een zeer lage kade.

Uitstroom

De uitstroom ontstaat door het verlagen van de bestaande dijk tot een kade met een hoogte van ruim één meter boven het maaiveld. Het is een strak vormgegeven element, herkenbaar als civieltechnisch kunstwerk. Er is sprake van een asymmetrisch profiel met strakke taluds. Het talud binnenkaads (1:7) is flauwer dan buitenkaads (ca. 1:3) De uitstroomopening is daardoor duidelijk anders dan de winterdijk en de instroomopeningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0015.jpg"

Figuur: Ligging in- en uitstroomopeningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0016.jpg"

Figuur: In- en uitstroomprofielen

4.4.5 Watergangen

De watergangen in Cortenoever zijn er primair voor de landbouw. De dimensie van de sloot wordt bepaald door de benodigde afvoercapaciteit bij normale waterstanden.

De verschillende watergangen komen samen in de noordpunt van het gebied en worden via een nieuwe verbinding aangesloten op de Oekense Beek in de Tichelbeeksewaard. Daarnaast zullen delen van watergangen uitgevoerd worden met een smalle natuurvriendelijke strook voor vrije migratie van de kamsalamander door het gebied. Op een hoogwatervrije locatie tegen de nieuwe dijk wordt een gemaal geplaatst. De nieuwe strang die in de noordzijde van het gebied ontstaat, kent flauwe oevers. Het gras loopt door tot aan het water.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0017.jpg"

Figuur: Ligging watergangen

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0018.jpg"

Figuur: Doorsnede Watergangprofiel

4.4.6 Beplantingen

Opgaande beplanting binnen de stroombaan wordt zoveel mogelijk verwijderd. De openheid van het middengebied neemt daardoor toe, waardoor het contrast met de meer besloten hogere ruggen (oeverwal, buurtschap 't Zand aan de Cortenoeverseweg) wordt versterkt. Van de bestaande erfbeplanting worden waardevolle bomen voor ecologie en landschap gespaard. De locatie van de erven blijft daardoor zichtbaar in het landschap. De beplanting direct rondom Laag Helbergen blijft grotendeels behouden. Ook het essenlaantje oostelijk van de RWZI blijft behouden, wel wordt de laan gedund en de haag verwijderd.

De samenhang en herkenbaarheid van de oeverwal wordt versterkt door het landschap hier te verdichten. Tussen het landgoed Reuvensweerd en de Weg naar het Ganzenei, worden langs wegen en de dijk elzen- en meidoornsingels ontwikkeld. Aanvullend zouden grondeigenaren kunnen worden gestimuleerd om boomgaarden, perceels- en erfbeplanting te ontwikkelen.

De RWZI wordt landschappelijk ingepast met beplanting. Gekozen is voor een informeel beeld, waarbij de beplanting per zijde van de RWZI verschilt. Aan de oostzijde wordt een bosje ontwikkeld, waarmee het te verwijderen Roekenbos wordt gecompenseerd. Aan de noordzijde wordt een rij essen aangeplant die aansluit op de bestaande essenlaan. Aan de zuidzijde blijft de singel/populierenrij behouden.

De op- en afritten van de dijk worden gemarkeerd met zogenaamde bakenbomen. Deze essen worden aangeplant op de landschapsberm zo'n 2,5 meter uit de piping- en stabiliteitsberm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0019.jpg"

Figuur: Te verwijderen beplanting

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0020.jpg"

Figuur: Te ontwikkelen beplanting

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0021.jpg"

Figuur: Eindbeeld beplantingen

4.4.7 Ontsluiting

Net als in de huidige situatie wordt de hoofdontsluiting gevormd door de lus Piepenbeltweg en Holthuizerweg. Ter hoogte van de westelijke instroom wordt de Holthuizerweg in zuidelijke richting verplaatst naar de kruin van de instroomopening, daarbij wordt ook een nieuwe aansluiting gemaakt op de Cortenoeverseweg. Bij de oostelijke instroom blijft de Holthuizerweg op de huidige plek liggen. De overige wegen in het middengebied worden verwijderd of omgevormd tot kavelontsluitingsweg (is een nadere uitwerking).

Het noordelijke deel van de Cortenoeverseweg wordt verplaatst in westelijke richting naar het binnentalud van de nieuwe dijk. Over de totale lengte van de nieuwe dijk komt op de kruin een vrijliggend fietspad. Op de kruin van de bestaande dijk komt een onderhoudspad, dat niet toegankelijk is voor wandelaars en fietsers in verband met verstoringsgevoelige ecologische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0022.jpg"

Figuur: Ontsluitingen

4.5 Planologische Consequenties Voor Gebruik En Bebouwing

4.5.1 Situatie per adres

Hieronder volgt een overzicht van alle adressen in het plangebied. Per adres is kort aangeduid wat de consequenties zijn van het beschreven inrichtingsplan voor het voorliggende bestemmingsplan. Tevens wordt aangegeven in welke paragraaf deze consequenties nader worden toegelicht.

Adres Type gebruik Zie paragraaf
Cortenoeverseweg 84 Woning 4.5.4 Ongewijzigd gebruik
Cortenoeverseweg 86 Agrarisch bedrijf met bedrijfswoning 4.5.2 Te amoveren bebouwing
Cortenoeverseweg 88 Agrarisch bedrijf met bedrijfswoning 4.5.4 Ongewijzigd gebruik
Cortenoeverseweg 113 Woning 4.5.2 Te amoveren bebouwing
Cortenoeverseweg 117 Agrarisch bedrijf met bedrijfswoning 4.5.2 Te amoveren bebouwing
Cortenoeverseweg 121, 123 Agrarisch bedrijf met manege en bedrijfswoningen 4.5.2 Te amoveren bebouwing
Holthuizerweg 2 en 2a Woning 4.5.2 Te amoveren bebouwing
Holthuizerweg 3 Woning 4.5.2 Te amoveren bebouwing
Holthuizerweg 4 Wegenbouwbedrijf met bedrijfswoning 4.5.2 Te amoveren bebouwing
Holthuizerweg 7 2e bedrijfswoning bij Agrarisch bedrijf Holthuizerweg 9 4.5.3 Wijziging van functie
Holthuizerweg 8 Woning 4.5.2 Te amoveren bebouwing
Holthuizerweg 9 Agrarisch bedrijf met bedrijfswoning 4.5.2 Te amoveren bebouwing
Holthuizerweg 11 Agrarisch bedrijf met bedrijfswoning 4.5.2 Te amoveren bebouwing
Holthuizerweg 12 Agrarisch bedrijf met bedrijfswoning 4.5.2 Te amoveren bebouwing
Holthuizerweg 14 2e bedrijfswoning bij agrarisch bedrijf Holt-huizerweg 12 4.5.2 Te amoveren bebouwing
Holthuizerweg 14a Rioolwaterzuiverings-installatie 4.5.4 Ongewijzigd gebruik
Holthuizerweg 18 Woning 4.5.2 Te amoveren bebouwing
Holthuizerweg 24 Woning 4.5.2 Te amoveren bebouwing
Piepenbeltweg 1 Woning 4.5.4 Ongewijzigd gebruik
Piepenbeltweg 1a Woning 4.5.4 Ongewijzigd gebruik
Piepenbeltweg 3 Landhuis 4.5.4 Ongewijzigd gebruik
Piepenbeltweg 5 Agrarisch bedrijf met bedrijfswoning 4.5.3 Wijziging van functie
Piepenbeltweg 6 Woning 4.5.2 Te amoveren bebouwing
Piepenbeltweg 7 Woning 4.5.2 Te amoveren bebouwing
Piepenbeltweg 9 Woning 4.5.2 Te amoveren bebouwing
Piepenbeltweg 10 Woning 4.5.2 Te amoveren bebouwing
Piepenbeltweg 13 Woning 4.5.4 Ongewijzigd gebruik
Piepenbeltweg 15 Woning 4.5.4 Ongewijzigd gebruik
Piepenbeltweg 17 Woning 4.5.4 Ongewijzigd gebruik
Piepenbeltweg 19 Woning 4.5.4 Ongewijzigd gebruik
Piepenbeltweg 21 Woning 4.5.4 Ongewijzigd gebruik
Piepenbeltweg 23 Woning 4.5.4 Ongewijzigd gebruik
Piepenbeltweg 27 Agrarisch bedrijf met bedrijfswoning 4.5.3 Wijziging van functie
Weg naar het Ganzenei 3 Woning 4.5.4Ongewijzigd gebruik
Weg naar het Ganzenei 4 Woning 4.5.4 Ongewijzigd gebruik

4.5.2 Te amoveren bebouwing

Vanuit het rijk zijn voor de maatregelen in het kader van Ruimte voor de Rivier spelregels aangegeven wanneer bebouwing verwijderd moet worden. De spelregels zijn:

  • bebouwing ligt in de stroming/stuwing;
  • er is meer dan 1 meter water bij inundatie op de keukenvloer;
  • constructief blijft de bebouwing bij inundatie niet staan dan wel de schade is te groot;
  • evacuatie is niet mogelijk.

Voor Cortenoever zullen verschillende opstallen in verband met de eerste twee criteria verwijderd moeten worden, de laatste twee criteria zijn in het gebied niet aan de orde.

Daarnaast zal er bebouwing moeten worden verwijderd vanwege fysieke maatregelen, zoals de vergraving van het gebied om voldoende waterberging te realiseren of de aanleg van de nieuwe waterkering. In totaal gaat het om 5 agrarische bedrijven met 6 bedrijfswoningen, 1 schuur bij een agrarisch bedrijf, 1 wegenbouwbedrijf met een bedrijfswoning en 10 woningen waar de bebouwing verwijderd moet worden. In onderstaand overzicht wordt per functie voor de verschillende adressen de reden voor de noodzaak om bebouwing te verwijderen aangegeven:

Agrarische bedrijven

Het agrarisch bedrijf en de bedrijfswoning aan de Cortenoeverseweg 117 liggen ter plaatse van de nieuwe waterkering en kunnen om die reden niet gehandhaafd blijven.

Een deel van een schuur van het agrarische bedrijf aan de Cortenoeverseweg 121/123 ligt ter plaatse van de nieuwe waterkering en kan om die reden niet gehandhaafd blijven. Het bouwvlak is om die reden verkleind.

Het agrarisch bedrijf met de twee bijbehorende bedrijfswoningen aan de Holthuizerweg 12 en 14 liggen in een vergraving en de woning op nummer 14 in de instroomopening en kunnen om die reden niet gehandhaafd blijven. Tevens ligt het erf in de instroomopening waardoor de bebouwing een veilige doorstroming van het water belemmert.

De drie agrarische bedrijven met de in totaal drie bedrijfswoningen aan de Cortenoeverseweg 86 en op het adres Holthuizerweg 9 en 11 liggen in de hoofdstroming. De de bebouwing zou een opstuwende werking hebben waardoor de hydraulische taakstelling niet gehaald zou kunnen worden. Daarom moet de bebouwing worden verwijderd.

Bedrijven

Het wegenbouwbedrijf met bedrijfswoning aan de Holthuizerweg 4 ligt in een vergraving en kan om die reden niet gehandhaafd blijven.

Woningen

De woningen aan de Holthuizerweg 2/2a (één woning), 3 en 8 liggen in een vergraving en kunnen om die reden niet gehandhaafd blijven. Om die reden zal de bebouwing worden gesloopt. De woningen aan de Cortenoeverseweg 113 en aan de Holthuizerweg 24 liggen in de stroming zelf. Ook deze woningen kunnen vanwege de belemmerende werking op een veilige doorstroming niet gehandhaafd blijven. De woning aan de Holthuizerweg 18 ligt zowel in een vergraving als in de instroomopening en kan om deze redenen ook niet gehandhaafd blijven. De woningen aan de Piepenbeltweg 6, 7, 9 en 10 komen bij hoogwater te diep in het water te staan. De panden moeten om die reden worden verwijderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0023.jpg"

Figuur: Te verwijderen bebouwing

4.5.3 Wijziging van functie

Op een aantal adressen kan het huidige gebruik niet worden voortgezet, maar kunnen de aanwezige panden (geheel of gedeeltelijk) behouden blijven. Dit bestemmingsplan maakt het voor de betreffende adressen mogelijk dat de functie, die ter plaatse volgens het bestemmingsplan mag worden uitgeoefend, wordt gewijzigd.

Hieronder wordt per adres beschreven waarom de huidige functie niet kan worden voortgezet en welke nieuwe functie mogelijk wordt gemaakt.

Holthuizerweg 7

Deze woning was de 2e bedrijfswoning bij het agrarische bedrijf op Holthuizerweg 9. Alle opstellen van het agrarische bedrijf op Holthuizerweg 9 worden verwijderd vanwege de ligging in de stroming en het hoge waterniveau ter plekke. De agrarische bestemming van Holthuizerweg 7 kan daarom ook niet meer worden gehandhaafd. De locatie krijgt de bestemming wonen, waardoor de voormalige agrarische bedrijfswoning gebruikt kan worden als woning. Deze bestemmingswijziging past in het geldende provinciale beleid.

Piepenbeltweg 3 en 5

Ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 2008 vinden er enkele wijzigingen plaats ten aanzien van Piepenbeltweg 3 en 5.

Het landhuis Reuversweerd (Piepenbeltweg 3) en de monumentale boerderij Reuversweerd (Piepenbeltweg 5, in gebruik als kantoor met bedrijfsruimte) ondervinden geen enkele schade. In het vigerende bestemmingsplan hadden beide adressen de bestemming Landhuis. In het nieuwe bestemmingsplan krijgt alleen Piepenbeltweg 3 de bestemming Landhuis. Op deze locatie zijn, conform de vigerende bestemming, in het landhuis maximaal 5 wooneenheden toegestaan.

Op het agrarische bedrijf mag vanwege milieuhygiënische redenen geen levende have meer worden gehouden. Bij of na hoogwater is er de mogelijkheid van ziekten, dieren staan mogelijk in het water, de mest uit mestkelders voert met de waterstroom mee en de bevoorrading danwel afvoer van melk, voer en dergelijke is niet mogelijk. In dit bestemmingsplan wijzigen daarom de gebruiksmogelijkheden. Het bedrijfsmatig houden van vee is niet langer toegestaan. Het agrarische bedrijf wel kan worden voortgezet als bijvoorbeeld een akkerbouw- of tuinbouwbedrijf. De vorm van het agrarische bouwvlak is afgestemd op de ruimte die nu reeds als agrarisch bouwvlak in gebruik is.

De historische boerderij aan de Piepenbeltweg 5 wordt in de praktijk gebruikt als kantoor van het aangrenzende agrarische bedrijf. Om het historische karakter van de omgeving te behouden wordt de historisch boerderij als mogelijke bedrijfswoning aangemerkt. De nieuwbouw van een bedrijfswoning op een andere locatie binnen het bouwperceel kan teveel afbreuk doen aan de historische situatie en hydraulisch negatief zijn en wordt daarom niet binnen dit bestemmingsplan toegestaan. Voor een eventuele alternatieve locatie van de bedrijfswoning is in deze omgeving maatwerk noodzakelijk via een partiële herziening, in samenhang met een plan voor de doorontwikkeling of transformatie van het ter plaatse aanwezige agrarische bedrijf, waarbij in samenspraak met Rijkswaterstaat getoetst moet worden of de nieuwe nog niet bekende plannen hydraulisch binnen de Pkb-taakstelling passen.

De bebouwing aan de Piepenbeltweg 5 is daarom opgenomen binnen het agrarische bouwvlak als locatie waar een bedrijfswoning is toegestaan. Omdat het pand een rijksmonument betreft worden er in de directe omgeving van de woning geen nieuwe bijgebouwen of bedrijfsgebouwen toegestaan.

Vanwege het feit dat het bedrijf buitendijks komt te liggen is de uitbreiding van de oppervlakte bedrijfsgebouwen beperkt tot 10% van de totale oppervlakte zoals op dit moment aanwezig is. Via een afwijking kan een toename van bebouwing plaatsvinden waarbij de waterbeheerder beoordeelt of deze mogelijk is zonder de doorstroming van water te beperken.

De gemeentelijke notitie 'De toekomst van Reuversweerd, behoud door ontwikkeling' staat toe dat de functie van het agrarisch bedrijf conform de notitie wijzigt. De notitie staat toe dat zowel op Piepenbeltweg 3 en 5 als het agrarische bouwvlak en directe omgeving, een omvorming en wijziging van de bestemming plaatsvindt. Hiervoor zal een initiatiefplan moeten worden uitgewerkt dat via een afzonderlijke wijziging van het bestemmingsplan juridisch kan worden vertaald.

Piepenbeltweg 27

Dit adres ligt in toekomstig buitendijks gebied waar geen levende have meer mag worden gehouden vanwege milieuhygiënische redenen. Bij of na hoogwater is er de mogelijkheid van ziekten, dieren staan mogelijk in het water, de mest uit mestkelders voert met de waterstroom mee en de bevoorrading danwel afvoer van melk, voer en dergelijke is niet mogelijk. Op deze locaties is daarom een wijziging van functie gewenst omdat veehouderij niet langer mogelijk is.

De agrarische bestemming wordt omgezet in de bestemming Gemengd. Binnen deze bestemming kan de voormalige agrarische bedrijfswoning met de aangebouwde deel worden gebruikt voor maximaal twee dienstwoningen. Dit is binnen het provinciale en gemeentelijke beleid mogelijk aangezien het niet gaat om nieuw te bouwen 2e dienstwoning, maar om splitsing van een pand van meer dan 900 m3. Er vindt hierdoor dus geen verstening plaats van het landelijk gebied. Dit is in lijn met het vigerende bestemmingsplan voor het buitengebied van de gemeente.

De overige gebouwen en gronden kunnen gebruikt worden voor maatschappelijke functies zoals een zorgboerderij of groepsaccommodatie ten behoeve van trainingen, educatie en therapie.

De activiteit is niet geheel in lijn met het gemeentelijk beleid zoals dat is beschreven in de Beleidsregel functieverandering in het buitengebied Gemeente Brummen 2009. De gewenste activiteit komt namelijk niet exact overeen met de toegestane individuele (para)medische of therapeutische praktijk, omdat het niet op individuele basis is. Omdat het agrarische bedrijf echter noodgedwongen vanwege de rivierverruiming moet worden gestaakt en de activiteit ter plekke inpasbaar is in de omgeving wordt de zorgboerderij acceptabel geacht.

In totaal is conform het gemeentelijke beleid een vloeroppervlakte van 500 m2 van de aanwezige gebouwen voor vervolgactiviteiten toegestaan. Aan deze maat wordt voldaan.

In afwijking van het gemeentelijke beleid is er geen sloop noodzakelijk van de overige aanwezige bebouwing. Tot deze afwijking wordt voor deze specifieke locatie besloten omdat de stopzetting van de agrarische bedrijfsactiviteiten wordt afgedwongen door de rivierverruiming. Bovendien is er geen landschapsontsierende bebouwing op het erf aanwezig. Daar komt bij dat het erf reeds op een aanvaardbare wijze landschappelijk is ingepast in de omgeving door de aanwezige beplanting.

Tevens kan een deel van het perceel gebruikt worden voor een minicamping van maximaal 25 plaatsen. Deze minicamping is in lijn met het gemeentelijke beleid zoals vastgelegd in het vigerende bestemmingsplan voor het buitengebied. Op de locatie van de minicamping is tevens een hoogstamfruitboomgaard toegestaan. Specifiek op deze locatie is een hoogstamfruitboomgaard aanvaardbaar binnen de doelstelling van het gebied om te komen tot waterberging hetgeen is berekend in het hydraulische model. Hierbij is er van uitgegaan dat de stammen van de bomen in de boomgaard op minimaal 10 meter van elkaar staan.

Op het perceel is voldoende gelegenheid voor parkeren op eigen terrein ten behoeve van de verschillende aanwezige functies.

Conform het beleid in het vigerende plan wordt uitsluitend de bestaande oppervlakte aan gebouwen toegestaan aangezien het gebruikelijke minimale oppervlak bij woningen van 150 m2 voor hoofdgebouwen en van 75 m2 voor bijgebouwen reeds wordt overschreden.

4.5.4 Ongewijzigd gebruik

Voor een aantal adressen geldt dat het inrichtingsplan niet direct leidt tot gewijzigde gebruiksmogelijkheden.

Cortenoeverseweg 84 en 88

Op de adressen Cortenoeversweg 84 en 88 vinden geen directe ingrepen plaats. De beschermingszone van de nieuwe dijk ligt echter enkele meters over het geldende bestemmingsplan, respectievelijk bouwvlak. Binnen deze beschermingzone dienen ingrepen die mogelijk leiden tot schade aan de dijk te worden getoetst. Dit is de reden dat de gehele percelen worden meegenomen in het voorliggende plan.

Holthuizerweg 14a (rioolwaterzuiveringsinstallatie

Het is te duur om de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) te verplaatsen, deze blijft daarom op zijn huidige plek behouden. De capaciteit voor de berging van slib wordt vergroot om tijdens hoogwaterperiodes wanneer de toevoerwegen zijn afgesloten over voldoende tijdelijke bergingscapaciteit te beschikken.

Piepenbeltweg 21

Dit perceel is in het voorliggende bestemmingsplan opgenomen omdat de huidige dijk wordt afgewaardeerd tot een kade. De nu geldende beschermingszone langs de dijk wordt daarom uit de regeling verwijderd. Voor het verwijderen van deze zone is het nodig een strook van 25 meter ten oosten van de huidige dijk in het bestemmingsplan mee te nemen. Omdat hierbinnen ook deze woning is gelegen, wordt ook deze woning meegenomen, hoewel er niets anders wordt geregeld dan dat de beschermingszone komt te vervallen.

Piepenbeltweg 1, 1a, 3, 13, 15, 17, 19 en 23 en Weg naar het Ganzenei 3 en 4

De woningen op deze adressen zijn gelegen op de oeverwal. Zij liggen hierdoor buiten de stroombaan en op voldoende hoogte zodat ze behouden kunnen blijven. Er vinden geen ingrepen op deze adressen plaats.

Omdat zij echter buitendijks komen te liggen wordt wel de Beleidslijn Grote Rivieren op deze adressen van toepassing (zie paragraaf 4.5.6).

4.5.5 Verleggen ondergrondse infrastructuur

Een deel van de ondergrondse infrastructuur zal moeten worden verlegd. Voor een overzicht van de te verleggen kabels en leidingen wordt verwezen naar paragraaf 5.13.

4.5.6 Bescherming bergingscapaciteit en doorstroming

In de gebieden waar geen maatregelen worden getroffen, blijven in principe de huidige functies gehandhaafd. Het bestemmingsplan voorziet voor deze gebieden dan ook in een voortzetting van het geldende planologische regime. Wel zijn voor het gehele plangebied dat buitendijks is komen te liggen vanwege de Beleidslijn Grote Rivieren regelingen opgenomen om de mogelijkheden voor waterberging en doorstroming voor de toekomst te beschermen.

Het gehele gebied wordt volgens de Waterwet en het Waterbesluit aangemerkt als een oppervlaktewaterlichaam. In het Waterbesluit artikel 6.12 is het bouwen en het realiseren van werken en het plaatsen van materialen aan een Watervergunning gebonden. In het bestemmingsplan wordt bij deze Watervergunning aangesloten.

Beperking toename bebouwing

Vanwege de dijkverlegging komt een groot deel van het plangebied buitendijks te liggen. In dit gebied gelden de Beleidsregels Grote Rivieren die beogen de berging en doorstroming tijdens hoogwatersituaties te beschermen. Vanwege deze beleidsregels is in het bestemmingsplan is geregeld dat, in het gebied dat buitendijks komt te liggen, de hoeveelheid bebouwing slechts beperkt kan toenemen. Voor alle functies geldt dat de bebouwing maximaal 10% in oppervlakte mag toenemen, mits hiervoor een Watervergunning is verleend. Toestemming via een Watervergunning is vanwege de Beleidsregels Grote Rivieren mogelijk indien:

  • er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft;
  • er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit; en
  • er sprake is een zodanige situering en uitvoering van de activiteit, dat de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is;
  • de resterende waterstandseffecten of de afname van het bergend vermogen duurzaam worden gecompenseerd, waarbij de financiering en de tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn.

Opgaand agrarisch danwel natuurlijk gewas niet toegestaan in de periode van november - maart

Om de ruwheid van het terrein te beperken en de doorstroming van water te bevorderen is in het bestemmingsplan opgenomen dat, tijdens het seizoen dat er hoogwater op kan treden (van november tot maart), geen opgaand agrarisch danwel natuurlijk gewas (hoger dan 30 centimeter) is toegestaan. Tevens zijn in deze periode geen teeltondersteunende voorzieningen toegestaan op de gronden met de bestemming Agrarisch - Rivierverruiming of de bestemming Agrarisch - Uiterwaarden. Op de regel met betrekking tot teelten en gewassen is een aantal uitzonderingen opgenomen.

Ten eerste wordt een uitzondering gemaakt voor de bestaande beplanting, zoals de bestaande bomen en hagen, voorzover deze niet gekapt wordt conform de beplantingskaarten uit het technisch ontwerp 'Dijkverlegging Cortenoever en Voorsterklei, SNIP3 CoVo, TM Technisch Ontwerp'.

Ten tweede geldt deze bepaling niet voor gronden binnen het agrarisch bouwvlak, zodat de aanleg van erfbeplanting mogelijk blijft.

Ten derde geldt de bepaling niet voor de fruitbomen die binnen de bestemming Agrarisch - Rivierverruiming ter plaatse van de aanduiding kampeerterrein zijn toegestaan.

Tot slot zijn hoge beplantingen wel toegestaan voor zover deze worden gerealiseerd krachtens het technisch ontwerp 'Dijkverlegging Cortenoever en Voorsterklei, SNIP3 CoVo, TM Technisch Ontwerp'.


Rijkswaterstaat heeft toegezegd in eerste instantie haar privaatrechtelijke en/of publiekrechtelijke bevoegdheden toepassen om deze regeling te handhaven (zie bijlage Brief PDR Handhavingvegetatiebepaling). Als deze bevoegdheden ontoereikend zijn zal een beroep worden gedaan op de gemeente om handhavend op te treden via het bestemmingsplan.

Vergunning voor uitvoering van werken of werkzaamheden

Het uitvoeren van werken of werkzaamheden (zoals ophoging, de aanleg van beplanting en dergelijke) kan de bergingscapaciteit en de doorstroming van water beperken. Voor deze werkzaamheden is een Watervergunning in het kader van de Waterwet vereist. In het bestemmingsplan is opgenomen dat voor werken of werkzaamheden de voorwaarde geldt dat deze alleen zijn toegestaan indien er een Watervergunning is verleend.

4.5.7 Onteigening

Zo veel mogelijk maatregelen ten behoeve van de rivierverruiming zullen in overleg met de huidige eigenaren worden gerealiseerd zonder dat het Rijk (Bureau Beheer Landbouwgronden) het eigendom van de gronden overneemt.

Voor een deel van de maatregelen is het echter noodzakelijk dat het Rijk de gronden in eigendom heeft. Te denken valt bijvoorbeeld aan de gronden waar de nieuwe dijk moet worden gerealiseerd, nieuwe wegen worden gerealiseerd, waterlopen of waterpartijen worden gerealiseerd of waar maaiveldverlaging noodzakelijk is, bebouwing wordt geamoveerd enzovoort.

De gronden worden zo veel mogelijk minnelijk verworven. Mocht minnelijke grondverwerving niet tot een aankoop leiden dan zal het instrument van onteigening worden ingezet.

4.5.8 Voortzetting regeling uit vigerend bestemmingsplan

Daar waar de maatregelen voor rivierverruiming dat toelaten worden de regelingen uit het vigerende bestemmingsplan één op één overgenomen.

Landbouw

Daar waar maaiveldverlaging plaatsvindt zal waarschijnlijk niet de meest optimale bedrijfsmatige landbouw kunnen worden bedreven vanwege de relatief natte omstandigheden. Naar verwachting zullen deze gronden gebruikt worden voor extensievere vormen van landbouw zoals grasland of hooiland beheer. Omdat dit gebruik ruimtelijk en functioneel alle kenmerken heeft van een agrarische activiteit is de agrarische bestemming van de gebieden waar het maaiveld wordt verlaagd gehandhaafd.

Bescherming Natura 2000-gebied

De huidige uiterwaarden van de IJssel zijn aangewezen als Natura 2000-gebied. Het betreft het gebied ten oosten van de huidige dijk. Het behoud, het herstel en/of ontwikkeling van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied is in het bestemmingsplan veiliggesteld (voor een overzicht van de instandhoudingsdoelstellingen wordt verwezen naar de Passende beoordeling die in de bijlage bij deze toelichting is opgenomen).

Ondanks het feit dat er minder agrarische bedrijven in het gebied aanwezig zijn, blijkt dat bij het handhaven van de mogelijkheden van 1 ha intensieve veehouderij per agrarisch bedrijf er significante negatieve effecten op het Natura2000-gebied. Dit hangt samen met de stikstofdepositie bij een maximale doorrekening van de mogelijkheden, zoals is onderzocht in het MER en de Passende Beoordeling. Een uitbreiding van stikstofdepositie dient te worden beperkt. Om tegemoet te komen aan de bescherming van het Natura2000-gebied én bestaande agrariërs in hun bedrijfsvoering zo min mogelijk te hinderen is er daarom gekozen in het voorliggende bestemmingsplan geen intensieve veehouderij toe te staan.

Archeologie

In hoeverre de rivier verruimende maatregelen effect hebben op archeologische waarden wordt beschreven in paragraaf 5.12.

Ook na de uitvoering van de rivier verruimende werkzaamheden dienen de archeologische waarden die onberoerd blijven te worden beschermd tegen aantasting in de toekomst. Hiertoe is in het bestemmingsplan een regeling opgenomen waarmee ingrepen in de bodem slechts worden toegestaan nadat een inventariserend veldonderzoek is verricht. Wanneer een dergelijk onderzoek noodzakelijk is, is afhankelijk van de verwachtingswaarde van het betreffende gebied en de oppervlakte en diepte van de ingreep.

4.6 Waterkeringsplan (Projectplan Volgens De Waterwet)

4.6.1 Algemeen

Zoals in paragraaf 1.4 reeds vermeld vormt dit bestemmingsplan tevens een projectplan volgens de Waterwet (vroegere Waterkeringsplan). Om die reden wordt in deze paragraaf het technische ontwerp van de primaire waterkering en de technische ontwerpen van de overige rivier verruimende maatregelen in Cortenoever nader toegelicht. De in deze paragraaf genoemde hoogtes gaan uit van de uiteindelijke hoogte na zetting en klink. Dit betekent dat de hoogte aanvankelijk hoger kan zijn.

Voor een gedetailleerd overzicht van het dijkontwerp wordt verwezen naar het rapport DijkverleggingCortenoever en Voorsterklei, SNIP3 CoVo, TM Technisch Ontwerp dat als bijlage bij de Regels is opgenomen en het rapport Geotechniek zoals dat is opgenomen als bijlage bij de toelichting. De nummering bij onderstaande maatregelen correspondeert met de Objectenkaart Cortenoever zoals deze als bijlage bij het bestemmingsplan is opgenomen.

4.6.2 Inlaat (object 1.1.1.1.1a en 1.1.1.1.1b)

De instroom van de meestromend gebied wordt gerealiseerd door de bestaande bandijk ten westen en ten oosten van de RWZI te verlagen. Het buitentalud blijft in verband met natuurwaardes gehandhaafd met een talud van ca. 1:3. De taludhelling aan de binnenzijde van de inlaat aan de westzijde van de RWZI varieert van 1: 8 tot 1:13 en het talud sluit aan op de maaiveldvergraving. Deze taludhelling van de inlaat aan de oostzijde varieert van 1:30 tot 1:160 en sluit aan op een vastgestelde teenlijn (kadastrale grens).

De kruinbreedte is in verband met de ontsluitingsweg 7,00 m aan de westzijde van de RWZI en 5,00 m aan de oostzijde. Vanuit hydraulische eisen heeft inlaat 1 een minimale kruinhoogte van 9.14 + N.A.P. en een maximale kruinhoogte van 9.22 + N.A.P. Inlaat 2 heeft een minimale kruinhoogte van 9.05 + N.A.P. en een maximale kruinhoogte van 9.08 + N.A.P. Het kruinniveau is zodanig dat overstroming gemiddeld eens in de 25 jaar optreedt. Deze kruinhoogtes zijn berekend met behulp van vigerende rekenregels en de door de PDR verstrekte uitgangspunten. Voor Cortenoever is een extra marge ingebouwd waarbij beide inlaatdrempels met 20 cm worden verhoogd ten opzichte van de berekende hoogtes.

Ten westen van de RWZI ligt op de kruin de gebiedsontsluitingsweg (Holthuizerweg) en ten oosten van de RWZI ligt een onderhoudspad op de kruin. Het onderhoudspad bestaat uit grasbetonstenen en wordt ingevoegd met kleigrond dat ingezaaid wordt.

De kruin en taluds worden beschermd tegen erosie door een kleilaag van 0,50 m. die wordt ingezaaid met gras.

4.6.3 Uitlaat (object 1.1.1.2.1)

De uitstroom van de meestromend gebied wordt gerealiseerd door de bestaande bandijk in het noorden van Cortenoever te verlagen. Het buitentalud blijft in verband met natuurwaardes gehandhaafd met een talud van ca. 1:3. De taludhelling aan de binnenzijde varieert van 1:12 tot 1:300 en sluit aan op een vastgestelde teenlijn (kadastrale grens). De kruinbreedte wordt 5,00 meter en de minimale kruinhoogte bedraagt 8.46 + N.A.P. en de maximale kruinhoogte bedraagt 8,55 + N.A.P.

Op de kruin van de uitlaat wordt een onderhoudspad aangelegd. Het onderhoudspad bestaat uit grasbetonstenen, wordt ingevoegd met kleigrond en wordt ingezaaid.

De kruin en taluds worden beschermd tegen erosie door een kleilaag van 0,50 m. die wordt ingezaaid met gras. In de kade wordt ook een uitlaatwerk aangebracht: gemaal, afsluitbare uitlaatduiker en opstelplaats voor tijdelijke pompinstallatie.

4.6.4 Waterlopen (object 1.1.3.1.1)

Uitgangspunt is dat het bestaande voorzieningenniveau voor de afwatering van het gebied wordt gehandhaafd en indien mogelijk wordt verbeterd. Door dijkverlegging en maaiveldvergraving wordt het huidige systeem van A-watergangen op een aantal plaatsen aangepast. De huidige watergang die de afvoer naar gemaal Cortenoever verzorgt wordt gedempt en er wordt een nieuwe watergang naar het nieuw te bouwen gemaal in de uitstroomkade gegraven. Ook buitendijks wordt een bestaande watergang verruimd om aan te sluiten op de uitvliet van gemaal F.C. Colenbrander.

Het watersysteem is gemodelleerd en doorgerekend.

4.6.5 Nieuwe bandijk (object 1.1.1.3.1)

De waterkering is ontworpen volgens de Leidraad Rivieren (ENW 2007), waarbij de volgende uitgangspunten zijn aangehouden:

  • De ontwerpwaterstand volgens het Addendum bij de Leidraad Rivieren (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2008);
  • Een robuustheidstoeslag van 0,3 meter op de ontwerpwaterstand;
  • Dimensionering van de dijk met betrekking tot de relevante faalmechanismen:
  • Golfoploop en -overslag;
  • Macrostabiliteit;
  • Piping1 en heave;
  • Microstabiliteit;
  • Erosie;
  • Eisen met betrekking tot beheer en onderhoud.

De berekeningen zijn uitgevoerd volgens de meest recente Technische Rapporten van ENW/TAW.

Het ontwerp bestaat uit een dijk met taluds van 1:3 en binnendijks een stabiliteitsberm en in de meeste trajecten een pipingberm. De breedte van de berm varieert aanzienlijk, afhankelijk van de lokale maaiveldhoogte en grondopbouw. In de volgende tabel zijn de vereiste afmetingen van de dijk en berm weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0024.jpg"

Figuur: Afmetingen dijk Cortenoever

In de regels van dit bestemmingsplan zijn de hoogten uit voorgaande tabel vertaald door op te nemen dat de hoogte minimaal 10,20 m +NAP en maximaal 10,80 m +NAP bedraagt.

In het rapport Dijkverlegging Cortenoever en Voorsterklei, SNIP3 CoVo, TM Technisch Ontwerp dat als bijlage bij de regels is gevoegd is een overzichtskaartje opgenomen met de locatie van de profielen.

De definitie van de bermafmetingen is in de volgende afbeelding gegeven. De taludhelling van eind berm naar maaiveld is 1:3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0025.jpg"

Figuur: Naamaanduiding berm

De volledige onderbouwing van het geotechnische en waterbouwkundig ontwerp is te vinden in de bijlage Geotechniek die bij dit bestemmingsplan is opgenomen.

De pipingberm wordt binnendijks gerealiseerd. Redenen hiervoor zijn:

  • Buitendijks worden hogere eisen gesteld aan de klei (min. 20% lutum);
  • Er komt extra grond vrij bij het ingraven van de kleiberm. Dit brengt extra kosten met zich mee bij de afzet van de grond;
  • Ter plaatse van maaiveldvergravingen en waterlopen dient de ingegraven pipingberm extra diep te worden gerealiseerd;
  • Er is bodemonderzoek benodigd t.p.v. deze ingegraven kwelberm. Dit is niet uitgevoerd.

Vanuit landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteit is gekozen voor een geleidelijke overgang van de dijk naar het maaiveld. Hiertoe worden flauwe ondertaluds aangebracht. Rekening houdend met de lokale mogelijkheden en karakteristieken, is dit per traject nader ingevuld. De gekozen oplossing is per traject in de volgende tabel gegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0026.jpg"

Figuur: Landschappelijk visie Cortenoever

In de navolgende figuur is een principeprofiel van de grondopbouw van de dijk gegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0027.jpg"

Figuur: Dwarsdoorsnede grondopbouw dijkprofiel

Voor nadere details over de aan te leggen dijk wordt verwezen naar de bijgevoegde gebiedsdekkende kaarten en uitgewerkte dwarsprofielen uit het rapport Dijkverlegging Cortenoever en Voorsterklei,SNIP3 CoVo, TM Technisch Ontwerp dat als bijlage bij de Regels is opgenomen.

  1. 1. Piping is een mechanisme waarbij gangen (pipes) in dijken ontstaan, piping kan na verloop van tijd leiden tot ondermijning van het dijklichaam. Dit mechanisme is in het verleden de oorzaak geweest van veel dijkverzakkingen en -doorbraken.

4.6.6 Ringdijk RWZI (object 1.1.1.3.3)

De RWZI in Cortenoever moet ten tijde van hoogwater in de meestromende geul in bedrijf blijven. De RWZI is dan niet meer bereikbaar over de weg. Voor de hoogwaterbescherming moet de RWZI worden voorzien van een ringdijk.

Het tracé van de ringdijk is zodanig bepaald dat alle panden, installaties en voorzieningen bereikbaar blijven. Daarnaast wordt vanuit hydraulisch oogpunt de lengte van oost naar west zoveel mogelijk beperkt, dit vergroot namelijk de instroom openingen. Tenslotte is de ruimte binnen de ringdijk zodanig vergroot dat er ruimte ontstaat voor een tijdelijke slibopvang (voor de periode van hoogwater en onbereikbaarheid).

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0028.jpg"

Figuur: Landschappelijk visie RWZI

4.6.7 Bestaande bandijk (object 1.1.1.3.4)

Voor het overige blijft de huidige bandijk gehandhaafd. De dijk krijgt de status van een regionale waterkering (kade).

4.6.8 Kade buitendijks verwijderen (object 1.1.1.3.5)

Aan de Holthuizerweg 3 en 5 zal de woning met de overige aanwezige bebouwing worden verwijderd. De terp waarop de woning staat zal zodanig worden aangepast dat deze geen belemmering meer vormt voor de doorstroming van het water ten tijde van het meestromen van het gebied. De kade om de terp wordt verwijderd.

4.6.9 Maaiveldvergraving (object 1.1.1.4.2)

Bij de uitwerking van het technisch ontwerp van de maaiveldvergravingen is uitgegaan van de volgende uitgangspunten uit de PKB en de SNIP2A-fase:

  • zodanig vergraven dat aan de hydraulische taakstelling wordt voldaan;
  • zodanig vergraven dat de ruimtelijke kwaliteit van het gebied zo veel mogelijk wordt vergroot;
  • vasthouden aan de eerder gecommuniceerde contouren voor vergravingen;
  • en vasthouden aan behoud van het huidige grondgebruik in Cortenoever;
  • en vasthouden aan de overstromingsfrequentie van eens in de 25 jaar.

Op basis van voornoemde uitgangspunten hebben diverse ontwerpateliers plaatsgevonden waarbij expertise van de diverse vakdisciplines als rivierkunde, landschapskunde, technisch ontwerp, geohydrologie, geotechniek, ecologie en economie zijn ingebracht. Een en ander heeft geleid tot een cyclisch ontwerpproces waarbij varianten als 1) een vlakdekkende vergraving, 2) een reliëfversterkende vergraving en 3) een reliëfinspirerende vergraving zijn onderzocht. Daarbij is gefocust op de gebieden daar waar vergraving het meest effectief is voor waterstandsreductie.

Bij het ontwerpproces zijn de volgende stappen doorlopen:

  • Uitvoeren van diverse hydraulische gevoeligheidsanalyses op basis van het SNIP 2A-ontwerp met een vlakdekkende vergraving ter vaststelling van relatieve effecten;
  • Schetsen van een landschappelijke inpassing met inbreng van deskundigheid van voornoemde disciplines uitgaande van een vastgesteld ontgrondingsvolume van ca. 1Mm3;
  • Uitwerken van het ontwerp met behulp van het ontwerppakket Civil 3D ;
  • Hydraulisch doorrekenen van het ontwerp met behulp van WAQUA;
  • Toetsen of aan alle projectdoelstellingen wordt voldaan.

Voornoemde ontwerpexercities hebben geleid tot het ontwerp van de vergravingen zoals deze thans zijn uitgewerkt. Het Definitief Ontwerp, zijnde de reliëfinspirerende vergraving, is een tussenvariant tussen de vlakdekkende vergraving en een reliëfversterkende vergraving. De diepte van de maaiveldvergravingen varieert van 1,5 meter tot 2 meter m-mv. Opgemerkt wordt dat deze variant de maximaal haalbare variant is met het oog op het realiseren van alle doelstellingen. Bij dit ontwerp komt het grondwater in de winter langdurig op het maaiveld te staan.

Voor nadere details over de maaiveldvergravingen wordt verwezen naar de bijgevoegde objectenkaart, gebiedsdekkende kaarten en situatietekeningen met dwarsprofielen uit het rapport DijkverleggingCortenoever en Voorsterklei, SNIP3 CoVo, TM Technisch Ontwerp dat als bijlage bij de Regels is opgenomen.

De vergravingen zijn te realiseren binnen de bestemming Waterstaat - Waterstaatkundige functie. Omdat zij zijn opgenomen in het rapport Dijkverlegging Cortenoever en Voorsterklei, SNIP3 CoVo, TMTechnisch Ontwerp waarnaar in de regels wordt verwezen is voor het realiseren van de maaiverdvergravingen geen omgevingsvergunning noodzakelijk.

4.6.10 Uitlaatwerk (object 1.1.3.1.3)

In de uitstroomkade wordt een uitlaatwerk gerealiseerd bestaande uit een afsluitbare duiker. Na inundatie van het gebied kan bij voldoende lage IJsselwaterstanden het gebied leeglopen via deze duiker. Wanneer vrije lozing niet mogelijk is maalt in 1e instantie het nieuwe gemaal het water uit. Wanneer de capaciteit daarvan onvoldoende is, worden tijdelijke pompen ingezet om bij te malen. Hiervoor wordt ter plaatse van het uitlaatwerk opstelruimte gerealiseerd.

4.6.11 Gemaal Cortenoever II (object 1.1.3.1.4)

Onder normale vrij-lozende condities is het gemaal niet nodig en wordt water via de spuikoker geloosd. Pas wanneer het IJsselpeil hoger is dan het streefpeil in het nieuwe buitendijkse gebied, slaat het gemaal aan. Bij vrije lozing moeten voorzieningen worden getroffen, die vismigratie tegengaan. De capaciteit van het gemaal dient afgestemd te zijn op de maatgevende afvoer van het gebied met een overcapaciteit ten behoeve van de afvoer van kwelwater. Dit komt neer op een capaciteit van ca. 40 m3/min.

4.6.12 Kwelgreppel in landschapsberm (1.1.3.2.1)

Door de aanleg van de nieuwe dijk wordt in het zuidwesten van Cortenoever een deel van het binnendijkse gebied afgesloten van de huidige afwateringswatergangen. Om de afvoer van (kwel)water op maaiveld te waarborgen in dit gebied wordt aan de binnenzijde van de dijk in de landschapsberm een greppel aangelegd. De greppel is maximaal ca. 1.00 m diep. De bodem loopt richting de afvoerwatergang (object 1.1.3.2.2) af.

4.6.13 Afvoerwatergang

De greppel in de landschapsberm wordt op een A-watergang aangesloten door de aanleg van een afvoerwatergang. Deze loopt langs de (zijweg van de) Cortenoeverseweg, kruist deze en sluit aan op een A-watergang ten westen van de Cortenoeverseweg.

Hoofdstuk 5 Haalbaarheid

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de zogenaamde haalbaarheidsaspecten. Dit zijn vooral zaken van milieukundige aard die bepalend zijn voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Belangrijke onderdelen van dit hoofdstuk zijn het Milieueffectrapport (het MER) en de Passende Beoordeling. Deze zijn opgenomen in paragraaf 5.2 en paragraaf 5.3.

5.2 Belangrijkste Conclusies Milieueffectrapport

5.2.1 Algemeen

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een instrument om bij de besluitvorming natuur en milieu een volwaardige plaats te geven. Dit gebeurt in het Milieueffectrapport (MER) door verschillende alternatieven voor de aanleg van de nieuwe dijk en de inrichting van het uiterwaardengebied te vergelijken op alle relevante milieueffecten. Met het MER zijn de omgevingseffecten van de ontwikkeling in beeld gebracht. Het Milieueffectrapport (MER) is opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan.

In het kader van dit MER is een aantal alternatieven op grond van SNIP 2a (2008-2009)onderzocht. De alternatieven zijn tot stand gekomen gedurende een planproces, waarin oplossingsvermogen, technische en maatschappelijke haalbaarheid en kosten zijn geanalyseerd en afgewogen. De alternatieven die in de alternatievenvorming centraal staan, zijn bijna altijd een uitwerking of verfijning van eerdere alternatieven. De basis voor de alternatieven is gelegd in de PKB 'Ruimte voor de Rivier'.

Op basis van sessies na het SNIP 2A besluit (voorkeursvariant 1:25 jaar, 2009-2011) die zijn gehouden met de omgeving en de vergelijking van de voor- en nadelen per ontwerp heeft waterschap Veluwe in overleg met de publieke partners in het najaar van 2010 per locatie een voorkeursontwerp gekozen. Vervolgens heeft een vertaling van dit voorkeursontwerp naar een Definitief Ontwerp plaatsgevonden. Deze vertaling is gedetailleerd uitgewerkt in het MER zelf. In deze paragraaf wordt volstaan met een overzicht van de effectenbeoordelingen op de verschillende alternatieven en een samenvatting van de effecten van het Definitieve Ontwerp ten opzichte van de autonome ontwikkeling (ook wel de referentiesituatie genoemd: dit is de situatie die in de toekomst zal ontstaan als de voorgenomen activiteiten niet worden ondernomen).

5.2.2 Aanvulling MER

Het MER is op 28 november 2012 ter beoordeling voorgelegd aan de Commissie voor de milieueffectrapportage (verder: Commissie m.e.r.). De Commissie m.e.r. heeft op 25 januari 2013 een concept-toetsingsadvies afgegeven waarin geconcludeerd wordt dat het MER op een tweetal punten tekortkomingen heeft, die essentieel geacht worden voor het volwaardig meewegen van het milieubelang bij de besluitvorming. Het gaat hierbij om de volgende twee punten die aangevuld dienen te worden:

  • Een beschrijving van de mogelijkheden voor het realiseren van meer beheerruimte en de gevolgen daarvan voor met name landbouw, landschap en natuur;
  • Een beschrijving van de gevolgen voor de natuurwaarden in het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel als gevolg van verandering van de waterhuishouding bij lage en meer gemiddelde rivierafvoeren en veranderingen in de dynamiek van het rivierwatersysteem.

Het Waterschap Vallei en Veluwe heeft naar aanleiding van het advies van de Commissie m.e.r. als initiatiefnemer besloten een aanvulling te maken op het MER. De aanvulling MER is opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan en moet in samenhang met het MER worden gelezen. De wijze waarop twee punten in het advies van de Commissie m.e.r. nader uitgewerkt zijn is beschreven in de navolgende tabel. Tevens is aangeven in welke paragraaf de inhoudelijke aanvulling voor het adviespunt in het aanvullend rapport kan worden gevonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0029.png"

Tabel: Adviespunten Commissie m.e.r. en aanvullende teksten in het rapport

5.2.3 Overzicht effectbeoordelingen

In het MER zijn de effecten van de volgende alternatieven op verschillende milieuthema's in beeld gebracht:

  1. 1. Het eerste moment is bij de SNIP 2A-Variantkeuze (de milieueffecten zijn beschreven in hoofdstuk 6 van het MER);
  2. 2. Het tweede moment is bij de keuze voor Ontwerp 1 en 2 in zomer van 2010 (deze milieueffecten staan centraal in hoofdstuk 7 van het MER);
  3. 3. Het derde moment is bij de keuzes om te komen tot de Definitieve (geoptimaliseerde) Ontwerpen (Deze staan beschreven in hoofdstuk 8 t/m 18 van het MER).

De effectbeoordelingen tussen de verschillende alternatieven in stap 1, 2 en 3 zijn telkens gebruikt om vanuit milieuoogpunt het meest gunstige alternatief te kiezen en daarmee verder te ontwerpen. Tevens zijn negatieve beoordelingen gebruikt voor verdere optimalisatie van de ontwerpkeuzes.

5.2.4 Samenvatting effectbeoordeling Definitieve Ontwerpen

In het MER zijn de effecten van de Definitieve Ontwerpen zoals opgenomen in hoofdstuk 4 van dit bestemmingsplan op verschillende milieuthema's in beeld gebracht. Per thema zijn één of meerdere beoordelingscriteria geformuleerd die zijn beoordeeld op de effecten. Daarbij is zoveel mogelijk uitgegaan van het kwantitatief beschrijven van de effecten. In deze paragraaf wordt volstaan met een kwalitatieve totaalscore van de effecten per thema. Hiermee wordt een goed overzicht gegeven van alle effecten.

Conclusie effecten

De belangrijkste conclusies uit het MER zijn:

  • De taakstelling voor Cortenoever wordt gehaald. De binnendijkse gebieden langs de IJssel worden veel beter beschermd tegen overstromingen dan in de referentiesituatie;
  • Het aspect ruimtelijke kwaliteit kan voor Cortenoever als neutraal worden beoordeeld, de aantasting van de aardkundige waarden wordt hier wel als negatief gezien;
  • De derde doelstelling was het zoveel mogelijk behouden van huidige functies in het gebied. De eindconclusie aan die doelstelling is neutraal. Aan de ene kant zijn er de positieve veranderingen op het gebied van natuur, recreatie en cultuurhistorie en het behoud van de agrarische functie in het gebied. Aan de andere kant is er een verlies van de kwaliteit van landbouwgrond en verlies van areaal, maar wie in de toekomst het gebied zal betreden zal net als nu voornamelijk gras- en bouwland aantreffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0030.png"

* AO = Autonome Ontwikkeling

Tabel: Overzichtstabel effectbeoordeling

5.2.5 Toelichting op effectbeoordeling Definitieve Ontwerpen

In deze paragraaf volgt per thema een korte toelichting op de effectbeoordeling van de Definitief Ontwerpen (DO). Voor een uitgebreide beschrijving en toelichting op de conversie van de kwantitatieve effectbeschrijving naar de kwalitatieve effectbeoordeling wordt verwezen naar hoofdstuk 9 t/m 18 van het MER.

Watersysteem

Verandering kwel / infiltratie en Verandering aan- afvoer / waterbalans

De (geo)hydrologische veranderingen kunnen positieve en negatieve effecten hebben, afhankelijk van de functie van een gebied. Voor deze beoordelingscriteria is in hoofdstuk 7 van het MER een effectbeschrijving opgenomen, maar geen kwalitatieve beoordeling. Bij het thema gebruiksfuncties (bebouwing, landbouw en natuur), de functies in het gebied waarop de veranderingen in grondwaterkwantiteit of -kwaliteit effect hebben, zijn deze criteria doorvertaald naar een kwalitatieve beoordeling.

Verlaging maatgevende hoogwaterafvoer (MHW)

Het DO voldoet in Cortenoever aan de taakstelling. De beoordeling is hierdoor positief (++).

Verandering waterkwaliteit

In Cortenoever zijn de wijzigingen op de waterhuishoudkundige situatie minimaal. Er zijn geen problemen met de waterkwaliteit te verwachten. De beoordeling van het DO ten opzichte van de referentiesituatie is dus neutraal (0).

Waterstaatkundig

Robuustheid

Het landbouwkundige gebruik in Cortenoever garandeert in deze gebieden een duurzame doorstoombaarheid en hydraulische werking van het gebied. Op de robuustheid voor de korte termijn scoren beide ontwerpen dus positief (++).

Wijziging van lengte aan dijken en gebruik van de dijken

In Cortenoever is er een toename in lengte van de dijken en daar door een toename van beheer en onderhoud. Hierdoor is er sprake van een negatief effect (--).

Wijziging in beheer uiterwaarden

In Cortenoever wordt de agrarische bedrijfsvoering voor wintergewassen of meerjarige gewassen beperkt. De beheerlast zal toenemen, omdat het gebied aanvullend maaibeheer vereist. De beoordeling van het DO is hierdoor negatief (--).

Hinder voor scheepvaart in relatie tot baggerbezwaar (morfologische effecten)

De morfologische effecten bij Cortenoever zijn nihil en worden daarom beoordeeld als zeer positief (+++).

Gebruiksfuncties

Woningen/bedrijfsgebouwen die buitendijks komen te liggen

In Cortenoever dienen 0 bedrijfsgebouwen verplaatst te worden. Hierdoor is de beoordeling voor het plangebied neutraal (0).

Te verwijderen woningen en bedrijven

In Cortenoever worden 6 bedrijven en 17 woningen geamoveerd, exclusief 2 functiewijzigingen voor bedrijven. Dit wordt als zeer negatief beschouwd (---).

Verandering landbouwkundig gebruik en/of verlies landbouwgrond

Ten aanzien van het DO worden de teeltmogelijkheden op de reguliere landbouwgronden beperkter dan in de referentiesituatie. De score is daarom negatief. Er komen beperkingen op gewaskeuze door strenge toetsing op ruwheid. Dit is het gevolg van de bestemming naar buitendijks gebied. In de afgravingen worden de teeltmogelijkheden sterk beperkt door de gewijzigde bestemming en de verlaging van het maaiveld.

De gebruiksmogelijkheden nemen op de reguliere landbouwgronden niet toe of af bij een gemiddelde inundatiefrequentie van 1:25 met een gemiddelde duur van drie weken. Hierdoor scoort dit criterium neutraal ten opzichte van de referentiesituatie op de reguliere landbouwgrond. De gebruiksmogelijkheden van de afgravingen nemen sterk af, omdat het grassenbestand, het groeiseizoen, de draagkracht en de drooglegging verslechteren. De score is hierdoor negatief.

De oppervlakte die gebruikt kan worden als reguliere landbouwgrond neemt af. Zie navolgende figuur voor de cijfers. Het effect op regulier bruikbare landbouwgrond is daardoor negatief voor het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0031.jpg"

Figuur: Overzichtstabel afgravingen Cortenoever

Zonder compenserende maatregelen zullen de bedrijven door het DO minder duurzaam geëxploiteerd kunnen worden. Door het verlies aan landbouwareaal worden de bedrijven in principe intensiever, waardoor voer aangevoerd en mest afgevoerd moet worden en vee vaker op stal komt te staan. Het effect is hierdoor negatief.

Het behouden van bedrijven in toekomstig buitendijks gebied brengt beperkingen met zich mee, voor toekomstige uitbreidingen en in juridische zin. De actuele stand van zaken is dat per bedrijf minder grond beschikbaar komt. Het effect is hierdoor ten aanzien van uitbreidingsmogelijkheden in grond sterk negatief. Toekomstige stoppers hebben sterke invloed op vrijkomende grond.

Het risico van productie van onveilig voedsel neemt niet toe. Op dit moment is er geen reden om aan te nemen dat na inundatie de levering van producten zal stagneren. Het effect is hierdoor neutraal.

Het DO zal ten aanzien van nevenactiviteiten die op basis van vergunningen plaatsvinden een negatief effect hebben. Dergelijke zaken worden verankerd in vigerend beleid en dit zal beperkt worden ten opzichte van de referentiesituatie met betrekking tot bouw in uiterwaardengebieden. Nevenactiviteiten zonder vergunning (agrarisch natuurbeheer) zal het DO ten opzichte van de referentiesituatie mogelijk kunnen verbeteren. Dit hangt af van de keuzes die gemaakt worden voor het beheer van de afgravingen. Als alle gronden hiervoor in aanmerking komen, dan is het effect sterk positief. Als een gedeelte van de gronden in aanmerking komen, is het effect positief en als de gronden niet in aanmerking komen is het effect neutraal. Vooralsnog zijn er geen mogelijkheden en is derhalve het effect neutraal.

Het DO heeft op de verkaveling op zowel perceels- als bedrijfsniveau een sterk negatief effect. De nieuwe dijken, wegen, watergangen en afgravingen doorsnijden de huidige kavelstructuur, waardoor veel kavels geen optimale vorm meer hebben en ook de afmeting van de kavels minder gunstig wordt (kleiner is minder efficiënt in gebruik en bewerking). De verkaveling op bedrijfsniveau verslechtert ook. De bedrijven raken grond kwijt, het merendeel in de huiskavel. In het DO worden huiskavels kleiner en liggen minder gunstig om de bedrijfsgebouwen heen. Een en ander hangt af van de hoeveelheid bedrijven die teruggeplaatst worden. Bij minder bedrijven kan de oppervlakte reguliere grond beter verdeeld worden.

Het DO heeft op de bereikbaarheid van de percelen, op basis van de huidige inzichten, een negatief effect. Door de ingrepen zal de afstand van bedrijf tot kavel vergroten. Ook zal de nieuwe dijk gepasseerd moeten worden.

De slotconclusie voor de totale effectbeoordeling van het deelcriterium verandering landbouwkundig gebruik en/of verlies landbouwgrond is dat voor Cortenoever sprake is van een aanzienlijke afname in hectare van het landbouwkundige gebruik, wat als negatief wordt beoordeeld (--). Voor het toekomstig landbouwkundig gebruik wordt verder verwezen naar bijlage 12 van het Milieueffectrapport (MER) waarin het Basisrapport landbouw van Aequator uit juli 2011 is opgenomen. In dit rapport wordt de agrarische functie bij een overstromingsfrequentie van gemiddeld eens in de 25 mogelijk geacht, waarbij de aanpassing voor het gebruik beperkt is.

Gevolgen verandering in (grond)watersituatie voor landbouw

Het DO heeft op de drooglegging van de reguliere landbouwgrond geen positief of negatief effect. De score van dit aspect is neutraal. Het DO heeft wel een sterk effect op de drooglegging van de gronden in de afgravingen. Deze worden veel natter dan in de referentiesituatie. De totaalscore van dit aspect is negatief.

Wat betreft de afwatering in Cortenoever is op dit moment niet in detail duidelijk hoe het afwateringssysteem in de toekomstige situatie vorm zal krijgen2. Op basis van de huidige inzichten zal in het gebied het DO een licht positief effect op de afwatering kunnen hebben door de herinrichting van het systeem. In de vergravingen zal de afwatering niet actief worden gestuurd. Daar is het effect sterk negatief. Het totaaleffect is neutraal. Als conclusie kan gesteld worden dat in het deelgebied Cortenoever sprake is van vernatting, wat als licht negatief wordt beoordeeld (0/-).

Gevolgen veehouderij (Cortenoever én Voorsterklei)

In samenhang met de agrarische bedrijven die uit het plangebied verdwijnen is onderzocht wat het effect van atmosferische depositie van stikstof is in de toekomstige situatie ten opzichte van de referentiesituatie. Uit de vergelijking volgt dat er geen toename van stikstofdepositie op zal treden. De score van dit aspect is neutraal (0).

Verandering recreatieve waarden

In Cortenoever wordt de recreatieve betekenis op bescheiden schaal verbeterd door aanleg van een vrijliggend fietspad over de kruin van de nieuwe dijk. Dit wordt licht positief (0/+) beoordeeld.

Hinder voor scheepvaart als gevolg van dwarsstromingen (hydraulische effecten)

Als gevolg van de hoge in- en uitstroomdrempels bij Cortenoever treedt er geen onttrekking plaats bij een Boven-Rijnafvoer van 4000 m3/s. Er treedt dus geen verandering op van de dwarsstroming ten opzichte van de referentiesituatie en wordt dus beoordeeld als neutaal (0).

Landschap

Verandering van ruimtelijke opbouw en verschijningsvormen

In Cortenoever scoort het DO neutraal (0) ten opzichte van de referentiesituatie. Dit komt doordat door vergravingen een vernatting ontstaat. In de winter staan die gronden een aantal maanden onder water, dit leidt tot een tweedeling in het gebied tussen natte en droge gronden. Een positief aspect zijn de samenhangende beplantingstructuren, waarmee de herkenbaarheid van landschappelijke eenheden en patronen wordt versterkt. In Cortenoever volgt het tracé van de nieuwe dijk zoveel mogelijk de hogere ruggen in het gebied zodat het patroon van laagtes niet wordt doorsneden, ook wordt daarmee aangesloten bij het principe van bestaande dijken in de omgeving.

Verandering van landschapsbeeld en betekenis (beleving)

Het DO scoort in Cortenoever licht positief (0/+). Door het verlagen van delen van de huidige dijk zal het gebied gemiddeld eens in de 25 jaar zal overstromen, hierdoor maakt het weer functioneel deel uit van de oorspronkelijke overstromingsvlakte. Het gave patroon van convergerende laagtes en de oeverwal in Cortenoever refereren aan de oorspronkelijke overstromingsvlakte van de rivier. Door de hoge dijk om het gebied behoren overstromingen in het gebied nu tot het verleden. Cortenoever vormt daarmee geen functioneel onderdeel meer van de overstromingsvlakte van de rivier. Ook sluit het profiel van de nieuwe dijk (een lage kade) aan bij de historische kenmerken van andere dijken in de overstromingsvlakte.

Verandering aardkundige waarden

In Cortenoever worden de aardkundige waarden bij de vergravingen aangetast. Het DO scoort daarom negatief (--).

Natuur

Effecten op beschermde soorten en habitats Natura 2000

In Cortenoever zijn er geen effecten op de instandhoudingsdoelen en is de beoordeling neutraal (0).

Effecten op beschermde soorten Flora- en faunawet

In Cortenoever treden met het DO effecten op ten aanzien van beschermde soorten. Met de uitvoering van de maatregelen zoals genoemd in het Natuurmaatregelen rapport (zie bijlage) is het overtreden van verbodsbepalingen op beschermde planten, zoogdieren, amfibieën, vissen en ongewervelden te voorkomen, te verzachten of te compenseren. Met betrekking tot de jaarrond beschermde vogels roek, huismus en steenuil, zijn afspraken gemaakt tussen het Waterschap en bewoners/organisaties die zorgen voor nieuwe vestigingsmogelijkheden voor de vogels. Met betrekking tot de jaarrond beschermde vogels is een ontheffing, artikel 11, nodig voor het verwijderen van de bestaande nestplaatsen. Met inachtneming van de maatregelen die getroffen worden is het effect in Cortenoever als neutraal beoordeeld.

Effecten op Ecologische Hoofdstructuur

In Cortenoever zijn er geen gevolgen van het graven van een afwateringssloot op de EHS. De beoordeling is neutraal (0).

Effecten op ganzengebied

In Cortenoever blijft het oppervlak en de kwaliteit aan ganzengebied gelijk. De beoordeling is neutraal (0).

Zie voor meer informatie over de gevolgen voor natuur paragraaf 5.3.

Cultuurhistorie en archeologie

Effect op cultuurhistorische waarden

In Cortenoever wordt vooralsnog één object (Muur bij de Oranjerie) aangetast. De effecten op cultuurhistorie zijn daarom in het DO licht negatief (0/-).

Aantasting monumenten

Er worden geen bouwkundige monumenten verwijderd, waardoor de beoordeling van het plangebied neutraal (0) is.

Aantasting archeologisch waardevolle (bekende) terreinen

In Cortenoever bevinden zich geen archeologisch waardevolle bekende terreinen. De geplande ingreep heeft hier geen effect en scoort dus neutraal (0).

Aantasting gebied met (middel)hoge archeologische verwachting

In Cortenoever is de aantasting van gebied met (middel)hoge archeologische verwachting meer dan 5,0 ha en daardoor zeer negatief beoordeeld (- - -). Het gaat om 9,3 ha.

Bodem

Mate van overtollige grond en de kwaliteit daarvan

Er is sprake van veel overtollige grond, maar aangezien in de huidige situatie geen sprake is van overtollige grond is een kwalitatieve beoordeling ten opzichte van de referentiesituatie niet relevant.

Externe veiligheid

Beïnvloeding van externe veiligheid in het gebied

In Cortenoever veranderen de externe veiligheidsrisico's niet als gevolg van de aanpassingen en worden daarom neutraal (0) beoordeeld.

Hinder tijdens uitvoering

Geluidshinder tijdens uitvoering

Geluidshinder scoort neutraal (0), omdat er geen overschrijding is van de voorkeursgrenswaarde van 60 dB(A).

Trillingshinder tijdens uitvoering

Ten aanzien van de trillingen die zullen worden veroorzaakt door de werkzaamheden die gaan plaatsvinden is een bepaald risico aanwezig op schade aan de bebouwing. Het risico wordt als klein beschouwd, maar het gevolg kan groot zijn. Daarom is het aspect trillingen als licht negatief (effectscore -) beoordeeld.

  1. 2. De verwachting is dat een méér gedetailleerde beoordeling een marginaal effect zal hebben op de effectbeoordeling.

5.2.6 Compenserende maatregelen negatieve effecten

De aspecten waarvoor het DO een negatieve beoordeling heeft, krijgen in dit bestemmingsplan specifieke aandacht waarbij aangegeven wordt welke maatregelen getroffen kunnen worden om de negatieve effecten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken, indien dit mogelijk is. Onderstaande aspecten hebben voor het DO een negatieve beoordeling. Per beoordelingscriterium is aangegeven welke maatregelen getroffen kunnen worden om de negatieve effecten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken, indien dit mogelijk is:

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0032.jpg"

Figuur: Overzichtstabel negatieve effecten Cortenoever

Waterstaatkundig

De beoordeling voor onderstaande beoordelingscriteria is negatief beoordeeld:

  • Wijziging van lengte aan dijken en gebruik van de dijken;
  • Wijziging in beheer uiterwaarden.

Het betreft hier een effect vanuit de bestaande situatie. Er is met de situering van de dijken zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de natuurlijke hoogten, opdat de dijk in hoogte beperkte impact heeft op het landschap. De dijk zal voor verschillende functies, naast waterveiligheid, ingezet worden, namelijk als ontsluitingsweg of als fietspad. Het beheer van het gebied blijft bij de agrariërs. De maaihoogte in de winter is in de planregels opgenomen. Op zich is de huidige functie ook gericht op eenjarige gewassen, waarbij in de winter het landschap ook lage begroeiing heeft. Het gebied wordt ook als agrarisch gebied ingericht en met de overstromingsfrequentie van gemiddeld eens in de 25 jaar is de agrarische functie mogelijk.

Gebruiksfuncties

De beoordeling van het beoordelingscriterium “Te verwijderen woningen/bedrijven” is negatief beoordeeld. Door de gemaakte keuze zijn de verwijderingen in verband met de te behalen taakstelling onvermijdelijk gebleken. Wel is in samenspraak met de gemeenten de verplaatsing van agrarische bedrijven tegen de nieuwe dijk of net buiten het projectgebied mogelijk. De hervestigingsmogelijkheden zijn in dit bestemmingsplan opgenomen. Mochten zich hervestigingsmogelijkheden direct buiten het plangebied voordoen, dan zijn gemeenten, rijk en waterschap bereid positief aan verplaatsing mee te werken. Voor woningen is verplaatsing vanuit provinciaal en gemeentelijk beleid niet mogelijk gebleken naar niet als zodanig aanwezige woonbestemmingen. Verplaatsing naar al bestaande woonbestemmingen is uiteraard wel mogelijk.

Verandering landbouwkundig gebruik en/of verlies landbouwgrond

In absolute zin kan het verlies aan gebruiksmogelijkheden niet gemitigeerd worden. Er is geen mitigerende maatregel mogelijk om het verlies aan reguliere landbouwgrond op gebiedsniveau te beperken. Ten aanzien van landbouw zijn de volgende mitigerende maatregelen mogelijk:

  • Een mitigerende maatregel is om het afwateringssysteem te verbeteren naar een optimale werking voor de landbouw;
  • Een mogelijke mitigerende maatregel is om goede overgangen over de dijken te maken en in het buitendijkse gebied ontsluitingspaden of wegen aan te leggen dan wel te behouden. Voorgaande wordt in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt en het waterschap werkt actief mee aan bijvoorbeeld zogenaamde vee-oversteekplaatsen;
  • Een mogelijke mitigerende maatregel is het zorgen voor vervanging van reguliere grond in het bedrijfsoppervlak. Dit betekent dat extra reguliere gronden moeten worden aangekocht. Om hiervoor ruimte te krijgen moeten extra bedrijven uitgeplaatst worden of stoppen. Om de kavelstructuur te verbeteren of om incourante perceeltjes te voorkomen, is het aan te bevelen om percelen/kavels opnieuw in te richten/in te delen. Dit kan onder andere met kavelaanvaardingswerkzaamheden. Het rijk koopt minnelijk zoveel mogelijk gronden aan om dit proces mogelijk te maken. Ook zal de provincie na de realisering van de maatregel landbouwstructuurversterking mogelijk maken door ruiling, aan- en verkoop van gronden op minnelijke basis. Hiervoor zijn middelen beschikbaar.

Het gevolg van deze maatregelen is dat de scores voor de criteria neutraal tot positief beoordeeld kunnen worden.

Landschap

De beoordeling voor onderstaand beoordelingscriterium is negatief beoordeeld voor Cortenoever:

  • Verandering aardkundige waarden.

In het Definitief Ontwerp wordt de aardkundig waardevolle oeverwal doorgraven.

Cultuurhistorie en archeologie:

De beoordeling voor onderstaande beoordelingscriteria is negatief beoordeeld voor Cortenoever:

  • Effecten op cultuurhistorische waarden, waarbij wordt opgemerkt dat alle monumentale panden behouden blijven;
  • Aantasting gebied met (middel)hoge archeologische verwachting.

In tegenstelling tot veel andere milieuaspecten is archeologie niet compenseerbaar. Ruimtebeslag op een bosgebied kan bijvoorbeeld elders worden gecompenseerd, maar schade aan een nederzetting uit de IJzertijd of een Romeinse villa is definitief. Daarom wordt beleidsmatig veel nadruk gelegd op het voorkomen van schade aan het bodemarchief: het streven naar behoud in de bodem (in situ). Vroegtijdig onderzoek en planaanpassing moeten leiden tot het minimaliseren van de verstoring van archeologische vindplaatsen. Door de optimalisatie is het vergraven gebied verkleind en wordt de verstoring dus ook verkleind. Los van het aanvullende onderzoek, die in deel C van het MER uitvoerig wordt beschreven. Daar waar dit om wat voor reden ook niet mogelijk blijkt, komen mitigerende maatregelen in zicht, hierbij is gekeken hoe de archeologische waarden alsnog kunnen worden gespaard. In het bestemmingsplan zijn planregels voor archeologische waarden opgenomen om de bescherming hiervan goed te waarborgen.

Daarnaast kunnen archeologische waarden op een verantwoorde wijze volledig opgegraven en onderzocht worden, waarna de resten bijvoorbeeld in een museum gepresenteerd kunnen worden. Het doel van deze maatregelen is het zeker stellen van de informatie die de archeologische resten kunnen leveren en het toegankelijk daarvan maken voor zowel wetenschappers als overige geïnteresseerden. Tot op heden is op basis van het onderzoek dit nog niet gebleken, maar op de plek van de te verlagen dijken zullen mogelijk nog waarden gevonden kunnen worden. In het bestemmingsplan zijn ook hieromtrent planregels opgenomen.

In onderstaande paragrafen wordt de milieutechnische uitvoerbaarheid van het plan onderbouwd.

5.3 Passende Beoordeling (Toetsing Natuurbeschermingswet)

5.3.1 Algemeen

Onderdeel van het projectontwerp voor de dijkverlegging bij Cortenoever is het opstellen van de Passende Beoordeling Natuurbeschermingswet voor het in te richten gebied. Een Passende Beoordeling dient uitgevoerd te worden omdat significant negatieve effecten niet op voorhand uitgesloten kunnen worden, omdat de werkzaamheden gedeeltelijk in Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel plaatsvinden.

Bij de Passende Beoordeling wordt gedetailleerd in kaart gebracht welke effecten als gevolg van het project kunnen optreden op de natuurwaarden in het gebied en welke verzachtende (mitigerende) maatregelen de initiatiefnemer van plan is te nemen. Bestaande situaties maken geen onderdeel uit van het project. Hierbij wordt rekening gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen en cumulatieve effecten, indien er sprake is van een (negatief) effect. De significantie van de gevolgen moet met name worden beoordeeld in het licht van de specifieke milieukenmerken en omstandigheden van het gebied. Omkeerbare en tijdelijke effecten kunnen ook significant zijn.

Indien uit de Passende Beoordeling, de zekerheid verkregen is dat de activiteit de natuurlijke kenmerken van een gebied niet aantast (er zijn dus toch geen significante effecten) kan het Bevoegd Gezag vergunning verlenen. Als er wel significante effecten op zullen treden, mag alleen een vergunning worden verleend als alternatieve oplossingen voor het project ontbreken én wanneer sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang. Bovendien moet voorafgaande aan het toestaan van een afwijking zeker zijn dat alle schade gecompenseerd wordt (de zogenaamde ADC-toets: Alternatieven, Dwingende redenen van groot openbaar belang en Compenserende maatregelen). Redenen van economische aard kunnen ook gelden als dwingende reden van groot openbaar belang. Als prioritaire soorten of habitats deel uitmaken van de instandhoudingsdoelen mogen redenen van economische aard alleen gebruikt worden na toetsing door de Europese Commissie.

In de Passende beoordeling, die als bijlage bij dit bestemmingsplan is opgenomen, wordt ingegaan op de huidige situatie van de gebieden waarbij nadrukkelijk aandacht wordt gegeven aan Natura 2000 waarden, daarnaast komen het wettelijk kader en de instandhoudingsdoelstellingen aan bod. In deze paragraaf wordt volstaan met een overzicht van de relevante maatregelen in het gebied Cortenoever en een beoordeling van de effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Omdat de maatregelen grotendeels buiten Natura 2000-gebied zijn gepland wordt per maatregel aangegeven of er invloed kan zijn op Natura 2000-gebied. Hierbij is rekening gehouden met externe werking.

5.3.2 Maatregelen Cortenoever

In onderstaande tabellen zijn de maatregelen in Cortenoever verder uitgewerkt en is aangegeven of er mogelijk invloed is op het Natura 2000-gebied. De onderdelen die géén invloed hebben op het Natura 2000-gebied worden verder niet meegenomen in de toetsing. Bestaande situaties die niet veranderen door het plan worden niet meegenomen in de Passende Beoordeling. Veel onderdelen van het plan Cortenoever worden uitgevoerd buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel en hebben geen uitstralend effect in het Natura 2000-gebied, bijvoorbeeld de sloop van gebouwen of wegen. Deze onderdelen hebben dus geen invloed op het Natura 2000-gebied. De uitvoering van de maatregelen kan wel effecten met zich meebrengen, daarom zijn in de tabel ook uitvoeringsonderdelen opgenomen, zoals het vervoer van materiaal en de aanleg van losplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0033.jpg"

Figuur: Overzicht van de maatregelen in het plangebied Cortenoever (de nummers in de kolom 'element/scope' verwijzen naar de nummering zoals opgenomen in de Objectenkaart Cortenoever en Objectenboom Cortenoever en Voorsterklei die als bijlagen bij dit bestemmingsplan zijn opgenomen).

5.3.3 Stikstofdepositie in Cortenoever en Voorsterklei

Algemeen
Binnen het plan vinden activiteiten plaats die invloed kunnen hebben op de stikstofdepositie in en rondom het plangebied. Het betreft de aanleg van nieuwe tracés voor gebiedsontsluitingswegen en het verdwijnen en verplaatsen van agrarische bedrijven met levende have. Omdat een te veel aan stikstof schadelijk is voor de biodiversiteit in natuurgebieden, is getoetst of de hiervoor genoemde activiteiten leiden tot een toename van stikstofdepositie.

Aanleg nieuwe tracés gebiedsontsluitingswegen
In Cortenoever en Voorsterklei worden enkele bestaande gebiedsontsluitingswegen verlegd of opgeheven. Hiervoor komen nieuwe wegen in de plaats. In Cortenoever wordt de zuidelijke gebiedsontsluitingsweg naar de RWZI verplaatst naar een bestaand pad op de instroomopening. Deze verplaatsing geeft mogelijke veranderingen van stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied. De frequentie van voertuigen gaat omlaag doordat in Cortenoever 10 woningen, een schuur bij een agrarisch bedrijf, 5 agrarische bedrijven met 6 bedrijfswoningen en een weg- en waterbouwbedrijf met een woning verdwijnen. Hierdoor vindt een forse daling van de stikstofdepositie plaats, ondanks het feit dat de gebiedsontsluitingsweg dichterbij het Natura 2000-gebied komt te liggen.

Verdwijnen en verplaatsen van agrarische bedrijven
De volgende verandering van agrarische bedrijvigheid in het plangebied is van belang voor de verandering van stikstofdepositie door de stalemissies:

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0034.png"

Tabel: Overzicht van agrarische bedrijven in de eindsituatie in de deelgebieden Cortenoever en Voorsterklei

Van bovengenoemde locaties in Cortenoever en Voorsterklei is van vier locaties met agrarische bedrijvigheid de agrarische bestemming komen te vervallen en één locatie is in het nieuwe bestemmingsplan voorzien van een woonbestemming met hobbymatig houden van vee. Twee locaties behouden hun vigerende agrarische bestemming met het houden/fokken van levende have en de overige drie locaties zijn verplaatst bij realisatie van het plan, waarvan twee binnen het plangebied verschuiven en één naar buiten het plangebied. Ten slotte wordt één locatie qua agrarische functie in het bestemmingsplan beperkt, waarbij het houden c.q. fokken van levende have wordt uitgesloten.

Toetsing
Bij de toetsing is voor de agrarische bedrijven als referentiesituatie de huidige, actuele depositie van alle actuele bronnen in het bestemmingsplangebied gebruikt. Daarbij is de huidige situatie gebaseerd op de daadwerkelijke emissies en niet op wat op basis van vigerende vergunningen mogelijk zou zijn. De toekomstige situatie is bepaald door uit te gaan van hetgeen maximaal mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan, oftewel de maximale invulling van de agrarische bouwblokken.

Uit de vergelijking tussen de referentiesituatie en de toekomstige situatie blijkt dat de maximale planologische ruimte in de bestemmingsplannen voor zowel Cortenoever als Voorsterklei niet leidt tot een toename van stikstofdepositie. Dit betekent dat er geen significante negatieve gevolgen/aantasting van natuurlijke kenmerken zijn te verwachten.

Conclusie
Het aspect stikstof geen belemmering vormt voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Door de gemiddelde afname aan stikstofdepositie per habitattype, draagt de nieuwe planologische situatie zelfs bij aan een verbetering van de onderzochte leefgebieden en soorten.

5.3.4 Overzicht effectbeoordeling

De maatregelen in Cortenoever worden grotendeels buiten het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel uitgevoerd. Op de grens van het Natura 2000-gebied wordt de dijk verlaagd en er wordt een uitvliet (watergang) gegraven. Hierdoor zijn de effecten van de maatregelen in het gebied beperkt en te mitigeren. Door een juiste fasering en werkwijze worden effecten door externe werking voorkomen. Voor de juiste fasering en werkwijzen wordt verwezen naar het Uitvoeringsplan en de Objectenboom uit de Passende beoordeling zoals die is opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan. Daarnaast kan door het verdwijnen van agrarische bedrijven uit het gebied de stikstofdepositie in de uiterwaarden van de IJssel lager worden ten gunste van de habitattypen: Meren met fonteinkruiden en krabbenscheer, glanshaverhooilanden, stroomdalgraslanden en vochtige alluviale bossen.

Significante negatieve effecten kunnen worden uitgesloten en daarmee is een ADC-toetsing niet aan de orde voor de dijkverlegging in Cortenoever. Ook treden significante effecten door cumulatie niet op. De maatregelen in Cortenoever hebben geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0035.jpg"

Figuur: Samenvatting van de effectbeoordeling in Cortenoever

Naast de effecten benoemd in bovenstaande tabel kan de afname van de agrarische bedrijven in Cortenoever een positief effect hebben op habitattypen gelegen in de uitwaarden.

5.3.5 Randvoorwaarden

Er is een aantal randvoorwaarden aan de uitvoering opgenomen. Deze zijn opgenomen in het Programma van Eisen/Objectenboom uit de Passende beoordeling zoals die is opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan:

  • Op dit moment komt glanshaverhooiland voor op plaatsen waar de dijk verlaagd wordt (in- en uitstroomopening Cortenoever). Effecten kunnen geminimaliseerd worden door de zoden met glanshaverhooiland te verplaatsen naar locaties op de oude bandijk of de in- en uitstroomopening waar nu geen potenties van/of glanshaverhooiland liggen. Zoden met het habitattype glanshaverhooilanden worden dan tijdens de uitvoeringswerkzaamheden op depot gezet of gelijk verpoot naar de nieuwe locaties. De exacte locaties worden tijdens de uitvoering aangewezen door een ervaren ecoloog;
  • Beheer van de in- en uitstroomopening aanpassen op glanshaverhooilanden. Voor het versterken van dit habitattype worden de locaties met potenties op de oude intacte bandijk ook op deze wijze beheerd (2x per jaar maaien en afvoeren);
  • Randvoorwaarden bij de uitvoering;
    - De transplantatie wordt zoveel als nodig uitgevoerd met toezicht van een ter zake deskundige (bijvoorbeeld een ecoloog);
    - De afwerking vindt plaats in het groeiseizoen (mei-september) en geschikte weersomstandigheden (niet te droog);
    - De getransplanteerde zoden worden na terugzetting beregend met zeer voedselarm water (geen slootwater);
    - De zoden worden in het groeiseizoen niet langer dan 4 weken in een tijdelijk depot gezet, buiten het groeiseizoen maximaal 4 maanden;
    - De te transplanteren zodenlaag is maximaal 0,25 cm onder maaiveld;
    - De overige delen van de dijk waaraan is gewerkt zonder glanshaverhooiland worden ingezaaid met een gebiedseigen zaadmengsel;.
  • Het binnentrekken van Cortenoever door vissen vanaf de IJssel/uiterwaard, via de uitvliet, dient niet mogelijk te zijn, in verband met de aanwezigheid van kamsalamander in het gebied;
  • Het ongeschikt maken van de werklocaties (losplaatsen , werkstrook onderaan in- en uitstroomopening) buitendijks van Cortenoever voor broedvogels gebeurd door tussen begin maart en begin september de vegetatie kort te maaien. De maaibeurten vinden in het voorjaar (voor 1 mei), voorzomer (half juni) en zomer (half juli) plaats. Op deze wijze zijn de graslanden ongeschikt als broedbiotoop;
  • Het huidige gebruik op de bestaande bandijken bij Cortenoever wordt niet veranderd in dit project.

Voor enkele eisen moeten er afspraken zijn gemaakt met derden (gemeente, grondeigenaren), die mee willen werken met de uitvoering. Bij aanvang van de uitvoering moeten afspraken zijn gemaakt over de volgende punten:

  • Opstellen van een beheercontract voor het onderhoud- en beheer door de toekomstige beheerder van de aan te leggen poelen in Cortenoever.

5.3.6 Conclusie

Met de huidige kennis en uitvoering van de hierboven genoemde mitigerende maatregelen en in achtneming van de aandachtspunten is er geen sprake van een significante verstoring of verslechtering (criteria Passende Beoordeling) en is sprake van aanvaardbare verslechtering (criterium Verslechteringstoets). Hierdoor kan een vergunning in het kader van een Natuurbeschermingswet afgegeven worden.

De effecten van het plan zijn met de huidige kennis beperkt en zeker niet significant. Hierdoor hoeft er geen zogenaamde ADC-toets uitgevoerd te worden (Alternatieven, Dwingende reden van groot openbaar belang en Compensatie).

5.4 Natuurtoetsing Ehs En Boswet

5.4.1 Algemeen

Het provinciale beleid met betrekking tot het behouden en beschermen van natuurwaarden bestaat in de Provincie Gelderland uit twee kaders: de Ecologische Hoofdstructuur en weidevogel- en ganzengebieden. Daarnaast is er een wettelijk kader voor het behoud van de oppervlakte aan bos in Nederland, uitgevoerd door de provincie, genaamd de Boswet. In deze paragraaf wordt het project getoetst aan de wettelijke kaders. In het plangebied liggen geen weidevogelgebieden, waardoor de tekst over het betreffende beleid gericht is op de ganzengebieden. Voor het toetsingsrapport zelf wordt verwezen naar het rapport Natuurtoetsing EHS en Boswet dat als bijlage bij dit bestemmingsplan is gevoegd.

5.4.2 Effecten en effectenbeoordeling EHS Cortenoever

Effecten

Door de aanleg van de uitvliet (de watergang die het gemaal in het noordelijk deel van Cortenoever verbindt met de bestaande watergang 'uitvliet' ten noorden van het plangebied) is er sprake van ruimtebeslag op EHS-natuurgebied. Deze locatie bestaat uit een grasland. De natuurwaarden van het grasperceel worden niet aangetast door de aanleg van de uitvliet. Een eventuele toekomstige ontwikkeling van dit perceel naar waardevol grasland wordt niet gehinderd door de aanleg van de uitvliet. Het perceel krijgt geen andere functie.

Beoordeling

Het graven van de afwateringssloot heeft geen gevolgen voor de EHS natuur.

5.4.3 Effectbeschrijving en beoordeling ganzengebied Cortenoever

Effecten

Het ganzengebied in het zuiden van Cortenoever ligt niet in een vergravingsgebied.

Tijdens de aanlegfase is sprake van verstoring in Cortenoever. Deze verstoring is tijdelijk. Na afronding van het werk vindt geen verstoring meer plaats. Een eventuele verstoring vindt niet plaats in het noorden bij het graven van de uitvliet, doordat de werkzaamheden hooguit 2 à 3 dagen in beslag neemt.

Beoordeling

De eigenschappen openheid en rust van het ganzengebied buiten de EHS blijven gehandhaafd. Alleen tijdens de aanlegfase is sprake van tijdelijke verstoring.

5.4.4 Boswet - Provinciale Richtlijn 'Bos en Natuurcompensatie'

Effecten

Voor de doorstroming van het water en de aanleg van de nieuwe bandijk worden in Cortenoever en VoorterkleiVoorsterklei enkele (delen van) bospercelen gekapt. Volgens de kaders van de Boswet wordt in Voorsterklei 1,5 ha verwijderd en in Cortenoever 2,9 ha verwijderd met houtopstanden.

Beoordeling

Voor de dijkverlegging Cortenoever en Voorsterklei is een bestemmingsplanwijzing noodzakelijk. Indien voor de uitvoering van een werk de bestemming moet worden gewijzigd treedt de provinciale richtlijn 'Bos- en natuurcompensatie' in werking. Deze richtlijn is een uitwerking van het Streekplan. In deze regeling is opgenomen dat naast de criteria van de Boswet, het bos in het vigerende bestemmingsplan ook bestemd moet zijn als bos. In Voorsterklei is in het vigerend bestemmingsplan geen bos bestemd, waardoor hier de compensatieplicht vanuit de bos- en natuurcompensatierichtlijn vervalt. In Cortenoever is alleen het bos bij de RWZI en het bosplantsoen bij de Piepenbeltweg, nabij Laag Helbergen, als bos bestemd in het vigrerende bestemmingplan. Volgens de richtlijn moet hierdoor ca. 0,7 ha bos worden herplant met een compensatietoeslag van 40%. Dit geeft een totale oppervlak van 1,0 ha.

5.4.5 Behoud natuurwaarden door Bos- en natuurcompensatie

Voor het compenseren van bos en natuur in het project is bepaald dat in Voorsterklei 1,5 ha bos en natuur verdwijnt en in Cortenoever maximaal 2,9 ha. Voor het bepalen van het oppervlak is als uitgangspunt genomen dat het gehele perceel bos bij de RWZI zal verdwijnen. Waarschijnlijk blijft een deel van het perceel gehandhaafd. De oppervlaktes zijn bepaald aan de hand van de kaders van de EHS en Boswet.

In de kaders van de EHS en Boswet is de maximale toeslag op het compenseren van oppervlaktes aan bos en natuur 66%. Deze toeslag wordt gebruikt bij een ontwikkelingstermijn van meer dan 25 jaar. Bij het hanteren van deze toeslag komt het oppervlak aan nieuw bos en natuur op in totaal voor Cortenoever 4,8 ha en Voorsterklei 2,5 ha.

Binnen de begrenzing van de EHS in Voorsterklei - Noord wordt nieuwe natuur aangelegd met een oppervlak van 5,3 ha. Het totale oppervlak aan nieuwe natuur in Voorsterklei is 14 ha. De nieuwe natuur bestaat uit open water, natuurvriendelijke oevers en natte laagtes. In Cortenoever wordt nieuw bos aangepland achter de RWZI met een oppervlak van ca. 0,5 ha en alle bomenrijen vervangen voor nieuwe rijen op een andere locatie.

In het project wordt in Voorsterklei en Cortenoever hectaren aan bos en natuur gecompenseerd, waarvoor wettelijk geen kader voor is opgesteld. De wettelijke opgave aan bos- en natuurcompensatie van 1,0 ha wordt hierdoor ruimschoots gehaald binnen het plangebied. Buiten het plangebied wordt op twee locaties, langs Voorsterbeek (7.613 m²) en Lage Leiding (5.974 m²), boscompensatie van ca. 1,4 ha.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0036.jpg"

Figuur: Locaties boscompensatie

5.4.6 Conclusies

Ecologische hoofdstuctuur

De dijkverlegging Cortenoever heeft een neutraal tot positief effect op de EHS waarden. De dijkverlegging Voorsterklei heeft invloed op de kernkwaliteit verwevenheid van landschapselementen met cultuurlandschap. Voor de doorstroming van het water moeten een aantal houtwallen en heggen worden verwijderd. De landschapselementen kunnen vervangen worden door andere landschapselementen die geen invloed hebben op de doorstroming van het water. Enkele voorbeelden van dergelijke landschapselementen zijn een poel of natuurvriendelijke oevers. De oppervlakte aan bos dat verdwijnt door de aanleg van de nieuwe bandijk, ca. 1,1 ha, wordt in het verweven EHS gecompenseerd met een toeslag van 66%. Daarmee is de wettelijke compensatie ca. 1,8 ha. Deze compensatie vindt plaats in de vorm van de aanleg van natuurvriendelijke oevers en open water met een oppervlak van ca. 5,3 ha.

Ganzengebied

Het landgebruik in de ganzengebieden in Cortenoever en Voorsterklei verandert niet door de dijkverleggingen. Hierdoor blijven de rust en openheid gehandhaafd. Alleen tijdens de aanlegfase kan sprake zijn van tijdelijke verstoring door de werkzaamheden in het gebied. Echter is geen sprake van actieve verjaging van ganzen in de ganzengebieden door het uitvoeren van het project.

Boswet- Provinciale richtlijn 'bos- en natuurcompensatie'

De oppervlakte aan bos dat verdwijnt door de maatregel Cortenoever en Voorsterklei wordt binnen de provinciale richtlijn 'bos en natuurcompensatie' gecompenseerd. De wettelijke opgave aan bos- en natuurcompensatie van 1,0 ha. In het project wordt in Voorsterklei en Cortenoever aanvullend hectaren aan bos en natuur gecompenseerd, waarvoor wettelijk geen compensatieplicht geldt.

In het project wordt in totaal 14,5 ha nieuwe natuur aangelegd. In Cortenoever wordt door de aanleg van een bos achter de ringdijk van de RWZI een oppervlakte van 0,5 ha gecompenseerd. De overige hectaren worden aangelegd in Voorsterklei. De natuur bestaat uit open water en natuurvriendelijke oevers.

Met betrekking tot groenstructuren zijn er verschillende wettelijke kaders en regelingen, verdeeld over de verschillende overheidslagen, zoals de EHS, Boswet en de Algemeen Plaatselijke Verordening (APV). In onderstaande tabellen wordt per beleids- of wettelijk kader een overzicht gegeven van alle groenstructuren die verdwijnen ten gevolge van het project en alle nieuwe groen- en natuurstructuren (die aangelegd worden binnen het project).

In de navolgende tabellen wordt het gemeentelijke beleid (APV) weergegeven. Het voldoen aan het gemeentelijke beleid is o.a. een onderdeel van de omgevingsvergunning kap. Groenstructuren gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) of Boswet kunnen ook nog onder het beleid of regeling vallen van de Boswet of de APV.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0037.jpg"

* Voor houtopstanden, die behoren tot boomgaarden, is geen compensatie nodig.

Tabel: Overzicht van de groenstructuren in Cortenoever, inclusief welk wettelijk kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0038.png" * Voor houtopstanden die behoren tot boomgaarden, is geen compensatie nodig.

Tabel: Overzicht van de te verwijderen groenstructuren in Voorsterklei, inclusief welk wettelijk kader

In de navolgende twee tabellen wordt een samenvatting gegeven van de aantallen en de oppervlaktes, waarbij, indien relevant, een compensatie toeslag van 66% (EHS) bij de totale oppervlakte is opgeteld. In de onderste regel van de tabellen is rekening gehouden met het feit dat voor dit project een bestemmingsplanwijzing wordt uitgevoerd en hierdoor de richtlijn Bos- en Natuurcompensatie van de provincie in werking treedt in plaats van de Boswet. De wettelijke opgave vanuit het kader van de EHS en Boswet/Richtlijn Bos- en Natuurcompensatie is schuingedrukt weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0039.jpg"

Tabel: Samenvatting van de compensatie opgave voor de verschillende beleidskaders. In de laatste regel is het oppervlakte in het kader van de Boswet/Richtlijn Bos- en Natuur opgenomen.

Samengevat betekent dit dat de opgave voor de compensatie van de natuurwaarden in het kader van de EHS en Boswet/Richtlijn Bos- en Natuur in Cortenoever 1,0 ha bedraagt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0040.png"

Tabel: Samenvatting van de compensatie opgave voor de verschillende beleidskaders. In de laatste regel is het oppervlakte in het kader van de Boswet/Richtlijn Bos- en Natuur opgenomen.

Samengevat betekent dit dat de opgave voor compensatie van natuurwaarden in het kader van de EHS en Boswet/Richtlijn Bos- en Natuur in Voorsterklei 1,9 ha bedraagt.

In het plangebied wordt ca. 14,5 ha nieuwe natuur aangelegd in de vorm van een bosperceel, oppervlaktewater, natuurvriendelijke oevers en natte laagtes. Buiten het plangebied wordt 1,4 ha bos aangepland. In de EHS in Voorsterklei wordt 5,3 ha als nieuwe natuur bestemd en ingericht. Buiten de EHS wordt 8,7 ha ingericht als natuur. Daarnaast wordt nog 0,5 ha bos aangeplant in Cortenoever. Buiten het project wordt op twee lokaties, langs Voorsterbeek (7.613 m²) en Lage Leiding (5.974 m²), boscompensatie van afgerond 1,4 ha. Deze oppervlaktes zijn gezamelijk ruim voldoende om de wettelijke opgave vanuit de EHS en Boswet/Bos- en natuurcompensatie te voldoen.

5.5 Ecologie (Toetsing Flora- En Faunawet)

5.5.1 Wettelijk kader

In de Flora- en faunawet is de bescherming van soorten geregeld. Deze wet beschermd een groot aantal soorten planten en dieren. In het kader van de Flora- en faunawet zijn de aanwezige natuurwaarden in het gebied geïnventariseerd en beoordeeld. De resultaten zijn opgenomen in het rapport Toetsing Flora- en faunawet. Dit rapport is opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan. De belangrijkste bevindingen uit het rapport zijn hieronder weergegeven.

5.5.2 Bevindingen

In de navolgende figuur zijn de beschermde flora en fauna weergegeven die beïnvloed kunnen worden door de uitvoering van de maatregelen voor de dijkverlegging Cortenoever.

De tabel 1 soorten gewone pad, kleine watersalamander, bastaardkikker, bruine kikker, gewone vogelmelk, aardakker, ruig klokje, akkerklokje, grote kaardenbol, zwanenbloem, haas, konijn, ree, vos, rosse woelmuis, veldmuis, dwergmuis, bosmuis, mol en gewone bosspitsmuis, tweekleurige bosspitsmuis en huisspitsmuis worden niet meegenomen in de beoordeling aangezien voor deze soorten een algehele vrijstelling van de verbodsbepalingen geldt.

In de rapportage van EcoGroen Advies (januari 2010) en juni 2011 (juni 2011) worden ook de volgende beschermde soorten benoemd: bever, das, steenmarter, heikikker, buizerd, waterspitsmuis, knoflookpad, ringslang, ransuil, rugstreeppad, poelkikker, kleine modderkruiper, grote modderkruiper en bittervoorn. Deze soorten zijn ofwel niet aangetroffen in het plangebied of de werkzaamheden hebben geen invloed op deze soorten. Om deze reden zijn ook deze soorten niet meegenomen in de beoordeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0041.jpg"

Figuur: Overzicht van de voorkomende beschermde soorten in Cortenoever

In navolgende figuur is een overzicht gegeven van de effecten van de maatregelen in Cortenoever op de aanwezige beschermde soorten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0042.jpg"

Figuur: Overzicht van de beschermde soorten in Cortenoever

In het Natuurmaatregelen rapport dat als bijlage bij dit bestemmingsplan is gevoegd is opgenomen welke maatregelen genomen worden om schade te voorkomen of te compenseren. Eén van deze maatregelen betreft het gebruik van speciale verlichting voor het fietspad op de nieuwe bandijk in verband met een vliegroute voor vleermuizen.

5.5.3 Conclusies

De conclusie is dat met de uitvoering van de maatregelen zoals genoemd in het als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegde Natuurmaatregelen rapport het overtreden van verbodsbepalingen op beschermde planten, zoogdieren, amfibieën, vissen en ongewervelden zijn te voorkomen, te verzachten of te compenseren. Inmiddels zijn alle natuurmaatregelen ook reeds uitgevoerd met uitzondering van de natuurmaatregelen die door de aannemer worden gerealiseerd, deze maatregelen zijn opgenomen in het bestek. Daarmee is gegarandeerd dat ook deze maatregelen uitgevoerd worden.

5.6 Bodemkwaliteit

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Bij de geplande rivier verruimende maatregelen komt zeer veel grond vrij. In opdracht van Waterschap Veluwe is door Oranjewoud een verwachtingswaardenkaart opgesteld voor Cortenoever. De verwachtingswaardenkaart is opgenomen in de bijlage Bodem.

Onderzoek

Voor het opstellen van deze verwachtingswaardenkaart is gebruik gemaakt van de gegevens van het uitgevoerde bodemonderzoek door DHV uit 2009 (tevens opgenomen in de bijlage Bodem) en de aanvullende waarnemingen verricht door Oranjewoud. Op basis hiervan wordt de in onderstaande tabel opgenomen bodemkwaliteit verwacht in het plangebied.

In de tabel wordt de term AW 2000 genoemd. Deze term wordt in het kader van de Wet bodembescherming ook gehanteerd als norm voor een schone bodem. De maximale waarden voor de klasse 'industrie' zijn voor de meeste parameters gelijk aan de interventiewaarden zoals opgenomen in de Circulaire bodemsanering 2009 (Staatscourant nr. 67 van 7 april 2009).

Zone Verwachtingswaarde
Ondergrond Cortenoever AW 2000
Dijk Cortenoever AW 2000

Conclusie

Op grond van bovenstaande verwachtingen in relatie tot de voorgestane ontwikkelingen kan worden aangenomen dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor dit bestemmingsplan.

5.7 Water

5.7.1 Algemeen

Met de uitvoering van het bestemmingsplan worden ingrepen gedaan die invloed hebben op het grond- en oppervlaktewatersysteem. Het betreft de dijkverleggingen zelf, verlagingen van de huidige dijk en vergravingen nabij de in- en uitstroomopeningen. Voor het definitieve ontwerp van is een (geo)hydrologisch onderzoek uitgevoerd naar de effecten van de maatregelen op de grondwaterstand, kwelflux en de afvoer van watergangen. Daarnaast is het oppervlaktewatersysteem in de plangebieden getoetst voor verschillende omstandigheden. Het onderzoek is in bijlage (Geo)Hydrologie bij dit bestemmingsplan opgenomen. In deze paragraaf worden de uitkomsten weergegeven.

Door deze ingrepen kunnen hogere of lagere grondwaterstanden optreden, welke weer effecten kunnen hebben op de landbouw, natuur en bebouwing. De veranderingen in het watersysteem kunnen positieve en negatieve effecten hebben. Of een verandering in de grondwaterstand positief of negatief is, hangt af van de functie in een gebied. Deze functies en het effect van de ingreep erop zijn in andere SNIP 3- basisrapporten ten behoeve van het MER nader onderzocht. Daarmee biedt dit onderzoek tevens een basis voor de effectbeschrijving van het watersysteem en daarmee samenhangende benodigde mitigerende maatregelen in het kader van het MER. Voor meer informatie over de beoordeling van het nieuwe watersysteem ten opzichte van de huidige situatie wordt verwezen naar paragraaf 5.2.4.

5.7.2 Regionale effecten

Belangrijk is het om hierbij het regionale karakter van het grondwatermodel te benadrukken. Door de lokale diversiteit kan het effect lokaal verschillen. De uitkomsten iut het onderzoek gelden op regionale schaal en zijn een gemiddeld effect.

5.7.3 Grondwaterstanden

Binnen de vergravingscontouren van de uiterwaarden Cortenoever en Voorsterklei leiden de ingrepen tot een vernatting. Hoewel in sommige delen de grondwaterstand lager wordt dan in de huidige situatie, zorgt de verlaging van het maaiveld dat de ingrepen ervaren worden als vernatting. Delen van het te vergraven gebied staan jaarrond onder water. In de Voorsterklei zijn strangen gecreëerd die permanent water voeren. De overige vergraven delen staan een deel van het jaar, met name in de winter, onder water. Tijdens een extreem hoogwater is er sprake van hogere grondwaterstanden binnendijks van Cortenoever en Voorsterklei.

5.7.4 Afvoer en kwel

In een gemiddelde situatie blijft binnen het plangebied hetzelfde oppervlaktewaterregime gelden. Door dezelfde peilen te hanteren veranderen de afvoerfluxen minimaal. Tijdens een extreem hoogwater is er een sterke toename van inzijging en afvoer van water in de overstroomde delen. Ook in het binnendijks gebied neemt de afvoer van de watergangen toe. Dit is een minimale toename waarbij de normale afvoernorm niet wordt overschreden.

5.7.5 Oppervlaktewater

Uit het onderzoek blijkt dat zowel Cortenoever als Voorsterkleibinnen drie weken na het passeren van de hoogwatergolf weer toegankelijk zijn. De oppervlaktewaterstanden zijn dan nagenoeg weer op het streefpeil. Binnen 12 weken na het passeren van de hoogwatergolf is normaal landgebruik in het gebied weer mogelijk. Er zijn twee deelgebieden binnen Cortenoever en Voorsterklei, waarvan niet zeker is of normaal landgebruik na 12 weken mogelijk is. Dit komt omdat deze deelgebieden laagtes zijn die niet middels ontwateringsmiddelen zijn aangesloten op het oppervlaktewatersysteem.

Het watersysteem is getoetst aan een neerslaggebeurtenis die eens per 10 jaar voorkomt. Hieruit volgt dat minder dan 5% van Cortenoever en Voorsterklei inundeert. Dit betekent dat voor deze situatie het watersysteem voldoet aan de normen voor regionale wateroverlast. Uit de tweede toetsing voor een situatie die eens per 10 jaar voorkomt, blijkt dat beide watersystemen zonder extra voorzieningen niet aan de normen voldoen voor regionale wateroverlast als gevolg van golfoverslag. De golfoverslag die optreedt bij hoge rivierstanden resulteert erin dat de gemaalcapaciteit onvoldoende is en er treedt grootschalige inundatie op. Naast inundatie vanuit de watergangen zullen de percelen die grenzen aan de inlaatvoorziening tevens inunderen.

5.7.6 Mitigerende en compenserende maatregelen

Onder gemiddelde omstandigheden blijven de effecten in Cortenoever en Voorsterklei beperkt tot de vergravingen. Aangezien de functie van deze gebieden wijzigt ten opzichte van de huidige situatie hoeft het beheer van het watersysteem niet te worden gewijzigd onder gemiddelde omstandigheden. Onder extreme omstandigheden neemt de grondwaterstand binnendijks van Cortenoever en Voorsterklei toe. Hoewel de afvoerflux van de watergangen binnen de normale afvoernorm blijft, kan de tijdelijke toename van de grondwaterstand leiden tot extra natschade bij de percelen direct achter de nieuwe bandijk.

Om natschade te voorkomen kunnen mitigerende maatregelen worden genomen, zoals de aanleg van een kwelgreppel of door de aanleg van extra ontwateringsmiddelen. Zo is in het ontwerp de aanleg van een kwelgreppel binnendijks van het plangebied Cortenoever opgenomen. Uit de berekeningen volgt dat de aanleg van de kwelgreppel lokaal leidt tot een daling van de grondwaterstand bij een extreme hoogwatergolf.

Grondwatermeetnet
Om daadwerkelijke verandering in beeld te brengen heeft waterschap Veluwe een grondwatermeetnet geïnstalleerd. Op basis van deze meetgegevens wordt de referentie situatie nauwkeurig vastgelegd en kunnen veranderingen worden opgemerkt. Een goed grondwatermeetnet is een belangrijk instrument om de daadwerkelijke effecten te kwantificeren. Daarnaast vormen meetgegevens een belangrijke bron van informatie voor toekomstige analyses.

5.7.7 Aanvulling Geohydrologie

In het definitief ontwerp voor Cortenoever zijn enkele wijzigingen doorgevoerd aan het ontwerp van het watersysteem. De centraal gelegen, grotere watergang is vervangen door de aanleg van twee kleinere watergangen aan de uiteinden van het bestaande watersysteem. Om te effecten van deze wijziging te bepalen is een aanvullend geohydrologsich onderzoek uitgevoerd. Het aanvullend onderzoek is toegevoegd aan het Geohydrologisch onderzoek in de bijlage bij dit bestemmingsplan. Hieronder worden de uitkomsten van het onderzoek toegelicht.

Grondwatersysteem
Uit de berekeningen volgt dat de wijziging van het ontwerp van het watersysteem leidt tot de volgende veranderingen in geohydrologische effecten:

  • De verwijdering van de watergang uit het voorgaande ontwerp leidt tot hogere grondwaterstanden ten opzichte van het huidige ontwerp. In de gemiddelde zomer- en gemiddelde wintersituatie stijgt de grondwaterstand tot een afstand van respectievelijk 100 en 180 meter van de watergang. Het effect van het verwijderen van de watergang uit het nieuwe ontwerp is t.o.v. de huidige beperkt. Immers, in de referentiesituatie is deze watergang niet aanwezig;
  • De aanleg van de nieuwe delen van het watersysteem leidt in de wintersituatie tot een verlaging van de grondwaterstand ten opzichte van het voorgaande ontwerp en de huidige situatie. Tot op een afstand van maximaal 75 meter treden verlagingen op van de grondwaterstand van meer dan 5 cm. In de zomerperiode treedt geen significante verlaging van de grondwaterstand op.

Waterhuishouding
Het gedrag van het (oppervlakte)watersysteem verandert niet wezenlijk als gevolg van het niet aanleggen van de hoofdwatergang. Doordat het systeem zwaarder belast wordt is het noodzakelijk grotere duikers aan te leggen en stijgt de opstuwing bij maatgevende afvoer in het zuidelijke deel met 10 cm. Het gebied blijft voldoen aan de normen voor regionale wateroverlast.

Leegloop van het plangebied na een overstroming
Het verwijderen van de watergang uit het ontwerp leidt tot een kleine vertraging van de leegloop van het gebied en vooral ter plaatse van het beoogde watergang kan het langer duren voordat de gewenste ontwatering is bereikt. Voor het landgebruik in het plangebied is het van belang dat de grondwaterstanden tijdig zijn gedaald. Dit is het geval. Het gebied loopt na het passeren van een hoogwatergolf leeg binnen de gestelde termijnen.

Conclusie
Uit het aanvullend onderzoek blijkt dat de aanpassing aan het ontwerp niet leidt tot negatieve effecten op de waterhuishouding.

5.7.8 Watertoets

In het kader van dit bestemmingsplan heeft regelmatig overleg plaatsgevonden tussen waterschap, gemeente en de betrokken adviesbureaus. De waterbeheerder (Waterschap Veluwe) is opsteller van het inrichtingsplan en op die manier zeer betrokken bij het planvormingsproces. Enerzijds als opdrachtgever en anderzijds als leverancier en toetser van de verschillende notities en gegevens. Door het intensieve overleg tussen het waterschap en de betrokken partijen kan worden gesteld dat de waterbelangen op de juiste manier ingebracht zijn tijdens het proces en dat de procedure in het kader van de watertoets is doorlopen. Het waterschap heeft aangegeven dat haar belangen op de juiste wijze zijn verwerkt in het bestemmingsplan. Daarmee wordt voldaan aan het in artikel 3.1.1 Bro voorgeschreven overleg met het waterschap.

5.8 Geluid

Regelgeving

Wanneer de aanleg van een nieuwe weg of de aanpassing van een bestaande weg mogelijk wordt gemaakt middels een bestemmingsplan dient onderzocht te worden of er voldaan wordt aan de voorwaarden uit de Wet geluidhinder (Wgh). In het plangebied wordt de ligging van twee wegen aangepast, te weten de Cortenoeverseweg en Holthuizerweg. Vanwege de grote aanpassing aan het tracé van beide wegen is de beoordelingswijze van nieuwe wegen gehanteerd. Voor het plangebied geldt dat de geluidsbelasting vanwege de nieuwe wegen bij woningen bij voorkeur niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Dit dient aangetoond te worden middels een onderzoek. het onderzoek is opgenomen in het Onderzoek Akoestiek en Lucht dat als bijlage bij dit bestemmingsplan is opgenomen.

Uitgangspunten

De verkeersgegevens van de Cortenoeverseweg (weekdaggemiddelde etmaalintensiteiten, verdelingen over de dag-, avond- en nachtperiode) zijn bepaald aan de hand van verkeerstellingen die zijn aangeleverd door de gemeente Brummen. De verkeerstellingen zijn driemaal uitgevoerd gedurende twee weken in 2010, 2011 en 2012. Als basis zijn voor de te hanteren verkeerscijfers de verkeerstellingen uit 2012 gehanteerd, omdat deze cijfers het hoogst zijn. De getelde etmaalintensiteit uit 2012 is met 2% autonome groei per jaar opgehoogd om de etmaalintensiteit in het toekomstige peiljaar 2026 te kunnen bepalen.

Van de Holthuizerweg zijn geen verkeersgegevens bekend. Daarom is aansluiting gezocht bij de CROW-publicatie 256. In deze publicatie staat de verkeersgeneratie per type woning welke wordt ontsloten door een bepaald type weg. Het aantal woningen dat door de (nieuwe) Holthuizerweg wordt ontsloten bedraagt circa 18. Uit de publicatie blijkt dat dit tot circa 155 verkeersbewegingen leidt. De verkeersgegevens en de gegevens over wegdekverhardingen en de wettelijke rijsnelheden die gehanteerd zijn voor het akoestisch onderzoek zijn weergegeven in de navolgende tabellen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0043.jpg"

Tabel: Verkeersgegevens plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0044.jpg"

Tabel: Wegdekverhardingen en wettelijke rijsnelheden

Rekenmethode

De berekeningen zijn verricht met het softwarepakket Geomilieu (versie 2.13). De berekeningen met dit computerprogramma zijn in overeenstemming met standaardrekenmethode II van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. Hierin is voorgeschreven dat met alle factoren die van belang zijn rekening gehouden wordt, zoals de samenstelling van het verkeer, wegdektype, afstandsreducties, reflecties, afschermingen, bodem- en luchtdemping, helling- en kruispuntcorrecties, hoogteligging van de weg, enzovoorts.

Resultaten

De ligging van de bestaande en nieuwe wegen zijn samen met de onderzochte woningen in de geluidszone weergegeven in onderstaande figuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0045.jpg"

Figuur: Overzicht geluidszone nieuw gedeelte Cortenoeverseweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0046.jpg"

Figuur: Overzicht geluidszone nieuw gedeelte Holthuizerweg

Aan de overige ontsluitingswegen worden geen wijzigingen aangebracht. Daarom is het wegverkeerslawaai vanwege deze wegen niet onderzocht. Het is echter te verwachten dat het verkeer op deze wegen licht zal afnemen omdat een aantal woningen en agrarische bedrijven in het plangebied zullen worden geamoveerd. Daarmee zal ook de geluidsbelasting licht afnemen.

De geluidsbelastingen ten gevolge van de verschillende wegen zijn berekend ter plaatse van de gevels van de geluidsgevoelige bestemmingen gelegen binnen de onderzoeksgebieden van die wegen. De geluidsbelastingen zijn berekend voor de toekomstige situatie 10 jaar na realisatie van de wegen, te weten het jaar 2026. De berekende geluidsbelastingen voor alle geluidsgevoelige bestemmingen zijn weergegeven in navolgende tabel. De geluidsbelastingen zijn weergegeven na aftrek conform artikel 110g Wgh en na de wegdekcorrectie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0047.jpg"

Tabel: Geluidsbelastingen vanwege de Cortenoeverseweg en Holthuizerweg in 2026 op de maatgevende hoogte van alle woningen binnen de geluidszones (incl. correctie ex art. 110g Wgh en wegdekcorrectie)

Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidsbelasting afkomstig van het nieuwe gedeelte van de Holthuizerweg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschrijdt. De geluidsbelasting bedraagt maximaal 34 dB. Vanwege het nieuwe gedeelte van de Cortenoeverseweg wordt er echter wel een te hoge geluidsbelasting berekend voor de twee woningen, Cortenoeverseweg 121 en 123. Voor deze woningen wordt een overschrijding berekend van afgerond 1 dB ten opzichte van de voorkeursgrenswaarde (48 dB).

Maatregelen

Omdat vanwege de Cortenoeverseweg de voorkeursgrenswaarde bij twee woningen wordt overschreden, is het noodzakelijk de effecten en toepasbaarheid van maatregelen te onderzoeken. Daarom is onderzocht of met een bronmaatregel de geluidsbelasting genoeg te reduceren valt. Een bronmaatregel is bijvoorbeeld het toepassen van geluidsarm asfalt. Omdat de overschrijding enkele tienden van dB’s bedraagt, kan de overschrijding ter plaatse worden voorkomen door het aanleggen van Steen Mastiek Asfalt (of een ander type met gelijkwaardige of betere akoestische eigenschappen) over een lengte van 130 meter ter plaatse van woningen Cortenoeverseweg 121 en 123. Met deze maatregel neemt de geluidsbelasting bij de twee woningen af tot aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Functiewijzigingen

Op het perceel Holthuizerweg 7 wordt de voormalige agrarische bedrijfsbestemming omgezet in een woonbestemming. Het perceel Holthuizerweg 7 ligt binnen de geluidszone van de Holthuizerweg. Op grond van het hiervoor beschreven onderzoek bedraagt de hoogste geluidsbelasting op de bestaande woningen op deze weg maximaal 34 dB. Hiermee kan worden aangenomen dat de geluidsbelasting op de gevels van de Holthuizerweg 7 binnen de voorkeursgrenswaarde valt.

Op de Piepenbeltweg 27 kan op grond van de nieuwe bestemming 1 extra dienstwoning worden gerealiseerd. Daarnaast zijn geluidgevoelige maatschappelijke functies mogelijk zoals een (woon)zorgboerderij. In de huidige situatie treden er op dit perceel, gezien de lage verkeersintensiteiten, akoestisch gezien, geen knelpunten op. Daarnaast is te verwachten dat het verkeer op de Piepenbeltweg licht zal afnemen omdat een aantal woningen en agrarische bedrijven in het plangebied zullen worden geamoveerd. Daarmee zal ook de geluidsbelasting licht afnemen en is de verwachting dat de geluidsbelasting op de gevels van de Piepenbeltweg 27 binnen de voorkeursgrenswaarde valt.

Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat er door de verlegging van de Holthuizerweg bij de woningen binnen de geluidszone nergens de grenswaarde van 48 dB wordt overschreden. De hoogste geluidsbelasting bedraagt 34 dB. Ook de functiewijzigingen leiden naar verwachting niet tot een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. De geluidsbelasting van de Cortenoeverseweg overschrijdt wel bij twee woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en bedraagt maximaal 49 dB. Door het toepassen van geluidsarm asfalt daalt de geluidsbelasting bij de twee woningen tot aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Daarmee zijn er op het gebied van geluid geen belemmeringen voor het bestemmen en aanleggen van deze wegen en voor de genoemde functiewijzigingen.

5.9 Bedrijvigheid En Geur

5.9.1 Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de milieuzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.

In de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'3 worden op basis van onderzoeks- en ervaringsgegevens richtafstanden aanbevolen tussen bedrijvigheid en milieu-hindergevoelige functies. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in richtafstanden voor zowel het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied'. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustige woongebied'. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd.

  1. 3. Bedrijven en milieuzonering, Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 2009, ISBN:9789012130813.

5.9.2 Afweging

Realisatie hindergevende functies

Het bestemmingsplan voorziet in een beperkte uitbreiding van de rioolwaterzuiveringinstallatie (RWZI) in noordelijke richting ten behoeve van een extra slibdepot. Dit depot is noodzakelijk voor de berging van slib in tijden van hoogwater, wanneer de afvoer van slib niet mogelijk is. De capaciteit van de installatie zal niet toenemen.

De capaciteit van de RWZI bedraagt 45.000 inwonersequivalenten. De hinderafstand tot gevoelige functies bedraagt, volgens de VNG-brochure, bij een RWZI met een capaciteit kleiner dan 100.000 inwonersequivalenten 200 meter. Deze afstand is met name gebaseerd op het geuraspect. Binnen deze afstand bevindt zich de woning aan de Holthuizerweg 7. Om te kunnen bepalen of er sprake is van geurhinder op de betreffende woning is een geuronderzoek verricht (Geuronderzoek RWZI, Rapportnummer P2011.137-03, d.d. 12 maart 2012). Het onderzoek is in de bijlage Geuronderzoek bij dit bestemmingsplan gevoegd. In het onderzoek is op basis van de geuremissie de aan te houden afstanden tot geurgevoelige objecten bepaald. Op basis van de berekende geurcontouren vormt geur geen belemmering voor de realisatie van het uitbreiding van de RWZI. De inrichting voldoet ook na de realisatie van het noodslibbuffer aan de geurnormen op alle verspreid liggende geurgevoelige objecten en alle aangesloten bebouwing.

Tevens voorziet het bestemmingsplan in de vestiging van een zorgboerderij, verblijfsrecreatie in de vorm van een groepsaccommodatie, een minicamping en een Bed & Breakfast. Om de hinderafstand te bepalen is uitgegaan van de omschrijving 'Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. met keuken' (SBI code 552). De maximale hinderafstand bij een dergelijke functie bedraagt 50 meter, binnen deze afstand bevinden zich geen hindergevoelige functies. Op het perceel zijn tevens twee dienstwoningen toegestaan, deze dienstwoningen zijn niet gevoelig voor de activiteiten op het eigen perceel.

Realisatie gevoelige functies

Dit bestemmingsplan maakt tevens een aantal functiewijzigingen mogelijk van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing naar woningen. De nieuwe (geur)gevoelige objecten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt betreffen de percelen Holthuizerweg 7 en Piepenbeltweg 27 (2 dienstwoningen en maatschappelijke functies).

De woning aan de Holthuizerweg 7 ligt in de nabijheid van de RWZI, uit het hierboven beschreven geuronderzoek blijkt dat het aspect geur geen belemmering vormt voor de bestemming van de voormalige agrarische bedrijfswoning aan de Holthuizerweg 7 als woning.

De twee dienstwoningen en maatschappelijke functies aan de Piepenbeltweg 27 vallen buiten de geur- en/of hindercontouren van bestaande bedrijven.

Conclusie

Het aspect hinder vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.10 Luchtkwaliteit

Regelgeving

In 2007 is de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. Bijlage 2 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) geeft grenswaarden voor de concentraties in de buitenlucht van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).

Vanaf 2015 geldt voor stikstofdioxide een grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van 40 µg/m3. Verder geldt vanaf 2015 voor stikstofdioxide dat een uurgemiddelde concentratie van 200 µg/m3 maximaal 18 keer per jaar mag worden overschreden. Vanwege het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) zijn tot 2015 jaargemiddelde concentraties toegestaan van 60 µg/m3.

Voor fijn stof geldt vanaf juni 2011 voor de jaargemiddelde concentratie een grenswaarde van 40 µg/m3.

Gelijktijdig met de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen is het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' in werking getreden. Een project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) in de buitenlucht als de 3% grens niet wordt overschreden. Hiermee wordt bedoeld 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof of stikstofdioxide. Dit betekent dat feitelijk een toename van 1,2 µg/m3 toelaatbaar wordt geacht.

Uitgangspunten

De achtergrondconcentratie in 2012 bedraagt in het plangebied voor fijn stof (PM10) tussen 22,1 en 22,6 µ g/m3 en voor stikstofdioxide (NO2) tussen 16,3 en 19,1 µ g/m3. Deze concentraties zullen naar verwachting in de toekomst verder dalen omdat de lucht in Nederland schoner wordt. Het bestemmingsplan geeft ruimte aan het verplaatsen van de ontsluitingswegen Cortenoeverseweg en de Holthuizerweg naar een nieuw tracé. Deze wegen gaan minder woningen en agrarische bedrijven ontsluiten omdat een aantal van deze zullen worden geamoveerd. Echter zal er naar verwachting wel een autonome groei van het verkeer zijn van 2% per jaar op de Cortenoeverseweg. De emissies van het wegverkeer nemen naar verwachting echter sterker af dan de toename van het wegverkeer. Daarmee zal dus ook de emissie van fijn stof en stikstofdioxide per saldo afnemen.

Conclusie

In het bovenstaande is bepaald dat de luchtkwaliteit in het plangebied niet zal verslechteren. Tevens blijkt uit de achtergrondconcentraties van stikstofdioxide en fijn stof dat deze ruim onder de grenswaarden liggen en er daarom geen overschrijding van de grenswaarden te verwachten is. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan. Het onderzoek met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit is opgenomen in het Onderzoek Akoestiek enLucht dat als bijlage bij dit bestemmingsplan is opgenomen.

5.11 Externe Veiligheid

Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico (GR) heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft aan, wat de kans is dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (artikel 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0048.jpg"

Figuur: Fragment risicokaart

Aanwezige kwetsbare objecten

Op de risicokaart Gelderland is te zien dat zich binnen het plangebied geen grootschalige kwetsbare objecten bevinden. Binnen het plangebied bevindt zich een (voormalige) agrarische bedrijfswoning die met dit bestemmingsplan een definitieve woonbestemming krijgt, het betreft de Holthuizerweg 7. Aan de Piepenbeltweg 27 wordt de voormalige agrarische bedrijfswoning en de deel bestemd voor twee inpandige dienstwoningen binnen de bestaande boerderij. De overige gebouwen en gronden kunnen gebruikt worden voor maatschappelijke functies zoals een zorgwoonboerderij of groepsaccommodatie ten behoeve van trainingen, educatie en therapie en een B&B met maximaal 5 kamers. Tevens kan een deel van het perceel gebruikt worden voor een natuurcamping met maximaal 25 plaatsen.

Risicovolle bedrijven of inrichtingen

Bij het raadplegen van de risicokaart van de provincie Gelderland blijkt dat de Rioolwaterzuiveringinstallatie aan de Holthuizerweg 4, een installatie bevat met aluminium chloride. Deze installatie heeft een Risicoafstand (PR 10-6) van 65 meter. Op deze afstand zijn geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten gelegen. De dichtstbijzijnde woning (Holthuizerweg 7) ligt op een afstand van 120 meter.

Routes gevaarlijke stoffen over de (spoor)wegen

Er bevinden zich in en om het plangebied geen transportroutes over de weg of het spoor die zijn aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Routes gevaarlijke stoffen over het water

Op grond van de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen valt de IJssel onder de categorie binnenvaartverbinding chemische clusters & achterlandverbindingen met toetsafstand (zwarte vaarweg). De PR 10-6 contouren liggen op het water en kunnen groeien tot de oeverlijn. Dit betekent: geen nieuwe kwetsbare bestemmingen binnen de waterlijnen, voor beperkt kwetsbare bestemmingen geldt dit als richtwaarde. Bij een bevolkingsdichtheid beneden de 1.500 pers/ha dubbelzijdig en 2.250 pers/ha enkelzijdig is een berekening van het GR niet verplicht. Dit is in het plangebied het geval. Het plasbrandaandachtsgebied ligt bij zwarte vaarwegen op 25 meter landwaarts vanaf de waterlijn en in uiterwaarden van vrijstromende rivieren.

Routes gevaarlijke stoffen via buisleidingen

Ten westen van het plangebied ligt een gastransportleiding. Deze transportleiding heeft geen plaatsgebonden risicocontour. Gezien de afstand tot het plangebied is het groepsrisico niet relevant.

Afweging

Dit bestemmingsplan maakt een aantal nieuwe kwetsbare objecten mogelijk. Het betreft de (dienst)woningen op percelenHolthuizerweg 7 en Piepenbeltweg 27 en de maatschappelijke functies op het perceel Piepenbeltweg 27. Geen van de kwetsbare objecten liggen echter binnen de PR 10-6 contour of het invloedsgebied van een risicovol bedrijf of inrichting of een route gevaarlijke stoffen.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.12 Archeologie En Cultuurhistorie

5.12.1 Algemeen

In de Monumentenwet is aangegeven dat bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven op welke wijze met, in het plangebied aanwezige, archeologische en cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. In opdracht van Waterschap Veluwe is een Inventariserend archeologisch en cultuurhistorisch bureau- en veldonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in de bijlage Archeologie dat separaat bij dit bestemmingsplan is gevoegd.Onderstaand zijn de conclusies van dit onderzoek opgenomen.

5.12.2 Bureauonderzoek

In 2009 heeft Vestigia in opdracht van DHV b.v. Rivieren en Kusten een archeologisch /cultuurhistorisch bureauonderzoek uitgevoerd4. Dit onderzoek bestond uit een archeologische, historisch-geografische en een fysisch-geografische component. Het doel van dit onderzoek was vast te stellen of er in de studiegebieden sprake is van cultuurhistorische resten die door de (graaf)werkzaamheden verstoord dreigen te worden en, zo ja, wat de waarde daarvan is in termen van beleving, fysieke en inhoudelijke kwaliteit. Uit het bureauonderzoek blijkt dat zich historisch-geografische, historisch-bouwkundige en archeologische waarden in het plangebied bevinden. De archeologische verwachting voor Cortenoever voor de Prehistorie tot en met de Vroege Middeleeuwen is middelhoog tot hoog voor de delen waar het Pleistocene oppervlak mogelijk nog intact is en dicht onder het oppervlak ligt. Dit geldt met name voor het zuidelijk en zuidwestelijk deel van het gebied. Voor het overige deel is de verwachting voor Prehistorie en Romeinse Tijd laag, vanwege de erosie van het Pleistocene landschap door de latere IJssel.

Voor de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd kunnen sporen verwacht worden van de ontginningen die plaatsvonden in het gebied. Het karakteristieke ontginningslandschap is nog steeds herkenbaar in de verkaveling, openheid, schaarse bebouwing en de complexen van meidoornhagen. Daarnaast kunnen sporen van voormalige huisplaatsen en nijverheid aangetroffen worden. In de omgeving van de huidige bebouwing kunnen sporen van eerdere bebouwing aangetroffen worden. In het plangebied bevindt zich een kasteel, Huis Laag-Helbergen genaamd (vanaf 1025). Slechts één vleugel van het kasteel is bewaard gebleven. Overige resten van het kasteel bevinden zich vermoedelijk nog in de bodem. Ter hoogte van het kasteel ligt de Schans van Cortenoever, waarvan de restanten nog zeer goed zichtbaar zijn in het huidige landschap. Naast het kasteel bevindt zich het monument Reuversweerd. Ook worden in het plangebied enkele MIP-objecten genoemd (monumenten die geïnventariseerd zijn, maar die niet noodzakelijkerwijs als beschermd rijksmonument zijn aangewezen). In Cortenoever zijn steenovens gemeld. Omdat de stroomgeul van de IJssel zich door de eeuwen heen verplaatst heeft, kunnen er door het hele plangebied resten worden verwacht van rivierinfrastructuur en van schepen, tot een diepte van enkele meters onder het huidige maaiveld. Onder of nabij bestaande tracés van dijken en wegen kunnen oudere dijken en wegen verwacht worden vanaf de Middeleeuwen of Nieuwe Tijd.

  1. 4. Van den Hazelkamp, Brugman en Gouw 2009.

5.12.3 Veldonderzoek

De in eerste instantie 680 geplande boringen in het Cortenoever-deelgebied zijn verdeeld over een dijktracé, een grid in het noorden van het deelgebied, drie noord-zuid lopende geultracés, een grid in een bos in het noordoosten van het deelgebied, een grid in het zuidoosten van het deelgebied, een grid in het zuidwesten van het deelgebied en op verschillende geplande locale dijkjes rond bebouwing en belangrijke locaties zoals een waterzuivering. Vanwege verschillende redenen zijn niet alle 680 geplande boringen uitgevoerd, maar zijn er 484 boringen uitgevoerd. Wegens een aanpassing in het dijktracé en een nieuw aangewezen te ontgronden gebied, zijn in februari 2011 nog 74 extra boringen gepland, waarvan er uiteindelijk 71 zijn uitgevoerd.

5.12.4 Bevindingen

Voor Cortenoever gold op basis van het bureauonderzoek een middelhoge tot hoge verwachting op het aantreffen van archeologische waarden uit de Prehistorie en Romeinse Tijd voor die delen van het plangebied waar het Pleistocene oppervlak mogelijk nog intact was en zich dicht onder het oppervlak bevond. Dit gold met name voor het zuidelijk en zuidwestelijk deel van het deelgebied. Uit het booronderzoek is gebleken dat zich in het zuidelijke deel van het plangebied overslag- of crevasse afzettingen bevinden, waaronder weer komkleien liggen. Deze overslagafzettingen worden gevormd tijdens perioden van hoge afvoer, als de rivier door een natuurlijke oeverwal of antropogene dijk breekt. Voordat sedimentatie plaatsvindt, kan door de kracht van het water ook erosie van het onderliggende oppervlak plaatsvinden. In het zuiden van Cortenoever hebben deze overslagafzettingen de in ondergrond aanwezige dekzandruggen geërodeerd.5 De middelhoge tot hoge verwachting dient te worden bijgesteld naar een lage verwachting op het aantreffen van archeologische resten.

Op grote diepte bevinden zich door het gehele gebied beddingzanden van onbedijkte rivieren en/of Pleistocene afzettingen.6 Enkele uitzonderingen op deze stratigrafie worden gevormd door geulinvullingen welke in sommige boringen zijn aangetroffen. Eventuele restgeulen zijn echter niet meer zichtbaar in de geëgaliseerde velden. Mogelijk kunnen in deze geulen nog resten van rivierinfrastructuur en/of schepen worden aangetroffen.

Voor de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd geldt een hoge verwachting op het aantreffen van restanten van voorgangers van de huidige bebouwing. Dit betreft onder andere huis Laag-Helbergen en de Schans van Cortenoever, welke in 1628 is aangelegd in zijn huidge vorm.7 Naast het huis Laag-Helbergen bevindt zich het monument Reuversweerd.

Daarnaast liggen er cultuurhistorische elementen in het gebied zoals de historische dijken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0049.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0050.png"

Figuur: Overzicht archeologische (verwachtings)waarden

  1. 5. cf. archeologische verwachtingskaart gemeente Brummen, RAAP rapport 2119.
  2. 6. Cf. Cohen et al. 2009.
  3. 7. pers. med. Groothedde.

5.12.5 Conclusie

Cortenoever bestaat uit jonge, middeleeuwse IJsselafzettingen (veelal komkleien en oeverafzettingen). In het zuidelijke deel worden tevens overslag- of crevasse afzettingen aangetroffen, waaronder zich weer komkleien bevinden. Deze overslagafzettingen worden gevormd tijdens perioden van hoge afvoer, als de rivier door een natuurlijke oeverwal of antropogene dijk breekt. Hierbij worden fijne zanden/kleiige zanden en/of zavels op onderliggende, oudere afzettingen afgezet. Voordat sedimentatie plaatsvindt, kan door de kracht van het water ook erosie van het onderliggende oppervlak plaatsvinden. In het zuiden van Cortenoever hebben deze overslagafzettingen de in ondergrond aanwezige dekzandruggen geërodeerd.8 Dit heeft implicaties voor de middelhoge en hoge verwachting die op de kaart van RAAP wordt aangegeven voor deze gebieden: door de erosie van de dekzandruggen is een potentieel archeologisch niveau vermoedelijk verdwenen. In het zuidwesten van Cortenoever bevindt Pleistoceen zand zich relatief dicht onder het oppervlak. Er is geen intacte bodem in de Pleistocene sedimenten aangetroffen, terwijl deze logischerwijs wel op het Pleistocene oppervlak verwacht zouden mogen worden. Er is immers ruim voldoende tijd geweest (vanaf het begin van het Holoceen totdat de IJssel sedimenten begon af te zetten) voor de ontwikkeling van een bodem. Het ontbreken van deze bodem - en daarmee een voor langere tijd stabiel oppervlak dat geschikt is geweest voor bewoning - is een belangrijke aanwijzing voor erosie van het Pleistocene oppervlak.

Op grote diepte (vaak dieper dan 2.4 m -mv) bevinden zich door het gehele gebied beddingzanden van onbedijkte rivieren en/of Pleistocene afzettingen.9 Enkele uitzonderingen op deze stratigrafie worden gevormd door geulinvullingen welke in sommige boringen zijn aangetroffen.

  1. 8. cf. archeologische verwachtingskaart gemeente Brummen, RAAP rapport 2119.
  2. 9. cf. Cohen et al. 2009.

5.12.6 Aanbevelingen

Voor Cortenoever wordt geadviseerd om vervolgonderzoek uit te voeren bij het verlagen van de historische dijken. Dit onderzoek kan pas plaats vinden na aanleg van de nieuwe dijk. Er dienen twee proefsleuven per sectie geplaatst te worden. Dit kan het beste gebeuren ter hoogte van huis Helbergen en ter hoogte van de schans, aangezien de kans het grootst is dat het daar daadwerkelijk oude/originele dijken betreft. Ook bij de dijk die aan de zuidkant van het plangebied ligt wordt geadviseerd om twee proefsleuven te plaatsen, één ter hoogte van Half-Vasten en één ter hoogte van Holthuizergoed. Dit onderzoek kan eveneens pas plaats vinden na aanleg van de nieuwe dijk.

Op een aantal locaties waarvoor een middelhoge archeologische verwachting geldt worden bomen gerooid en/of aangeplant. Daarnaast wordt op een aantal plaatsen bebouwing gesloopt op historisch belangrijke percelen. Voor al deze locaties wordt archeologische begeleiding tijdens de uitvoer geadviseerd.

Behalve de bovengenoemde historische dijken en de archeologisch te begeleiden locaties met middelhoge verwachting waar bomen worden aangeplant/gerooid en bebouwing wordt gesloopt, wordt geadviseerd om de rest van het plangebied vrij te stellen van verder archeologisch onderzoek. De door Arcadis geformuleerde adviezen zijn vastgesteld tijdens het overleg met alle Bevoegd Gezag op 11 januari 2011, maar dienen voor definitieve goedkeuring voorgelegd te worden aan het bevoegd gezag (gemeente Voorst en Brummen).

5.12.7 Aanvullend archeologisch onderzoek

In 2012 is er een aanvullend archeologisch onderzoek uitgevoerd in verband met enkele nieuwe ingrepen in het plangebied. Het aanvullend onderzoek is toegevoegd aan het archeologierapport in de bijlage bij dit bestemmingsplan. De locaties zijn aangegeven op de navolgende figuur en betreffen ingrepen in verband met de aanleg van een nieuwe erfontsluitingsweg (onderzoekslocatie 2), en de aanpassingen van enkele waterlopen (onderzoeksocaties 1 en 3). De gronden waar de ingrepen plaatsvinden hebben allen een middelhoge archeologische verwachtingswaarde waardoor het gebied onderzoekgsplichtig is. Het onderzoek bestond uit een verkennend booronderzoek. Uit het veldonderzoek blijkt dat in onderzoekslocatie 1 geen aanwijzingen zijn voor de eventuele aanwezigheid van een archeologische vindplaats. In onderzoekslocaties 2 en 3 zijn enkele (rest)geulen aanwezig, waar geen archeologische resten in de vorm van nederzettingen worden verwacht. Een uitzondering hierop vormt de hoger gelegen oeverzone ter hoogte van boringen 18 en 19 en Vroeg/Midden Holocene kleiafzettingen die zijn aangetroffen in de diepere ondergrond van onderzoekslocatie 2.

Op basis van de resultaten van dit onderzoek wordt in onderzoekslocatie 1, in het kader van de voorgenomen bodemingrepen, geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen.

Voor onderzoekslocatie 2 wordt in verband met een archeologische indicator voorafgaand aan de geplande bodemingrepen aanbevolen een vervolgonderzoek uit te voeren om de aard van de aangetroffen indicator vast te stellen. Een dergelijk vervolgonderzoek kan plaats vinden in de vorm van een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen en/of proefsleuven.

In onderzoekslocatie 3 wordt mogelijk een archeologische vindplaats verwacht in de omgeving van boring 19. Om die reden wordt aanbevolen ter hoogte van boringen 18 en 19 een nader archeologisch onderzoek uit te voeren. Een dergelijk vervolgonderzoek kan worden uitgevoerd in de vorm van een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een karterend booronderzoek.

Om te voorkomen dat er in de tussentijd bodemverstorende activiteiten in de gebieden plaatsvinden waar vervolgonderzoek wordt aanbevolen, is in de regels bij dit bestemmingsplan opgenomen dat de geplande maatregelen pas kunnen plaatsvinden nadat het vervolgonderzoek is verricht en de mogelijk archeologische waarden zijn veilig gesteld. Met het opnemen van deze beschermende bepaling vormt het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01_0051.jpg"

Figuur: Overzicht boorpunten aanvullend onderzoek

5.13 Kabels En Leidingen

5.13.1 Algemeen

In het plangebied zijn op grond van de KLIC-melding (Kabels en Leidingen informatie centrum) de volgende belanghebbende beheerders naar voren gekomen waarvoor de betreffende kabels en of leidingen aangepast moeten worden:

  • Waterschap Veluwe, persleidingen;
  • Vitens, waterleiding;
  • Liander, middenspanning;
  • Liander, laagspanning;
  • KPN;
  • UPC;
  • Liander, gas;
  • Gemeente Brummen.

Het Kabels- en leidingenrapport is opgenomen in de bijlage Kabels en leidingen dat separaat bij dit bestemmingsplan is gevoegd.

5.13.2 Persleidingen Waterschap Veluwe

Persleiding Brummen: door het verleggen van de dijk, de maaiveldverlaging en het aanleggen van de ringdijk RWZI zal de gehele leiding van plangrens t/m RWZI vervangen moeten worden. De bestaande leiding betreft een AC leiding ø 350 mm die vervangen wordt door een HDPE ø 400 mm leiding. Met de nieuwe dijk moet een kruising gemaakt worden. Dat geldt ook voor de ringdijk om de RWZI. Beide dijkkruisingen worden door middel van een horizontaal gestuurde boring uitgevoerd. Ook de af te graven gebieden worden in verband met de diepteligging met een gestuurde boring gekruist.

Persleiding Eerbeek: door het verleggen van de dijk, de maaiveldverlaging en het aanleggen van de ringdijk RWZI zal de gehele leiding van plangrens t/m RWZI vervangen moeten worden. De bestaande leiding betreft een AC leiding ø 450 mm, die vervangen wordt door een HDPE ø 500 mm leiding. Met de nieuwe dijk moet een kruising gemaakt worden. Dat geldt ook voor de ringdijk om de RWZI. Beide dijkkruisingen worden door middel van een horizontaal gestuurde boring uitgevoerd. Ook de af te graven gebieden worden in verband met de diepteligging met een gestuurde boring gekruist.

5.13.3 Nutsbedrijven

In overleg met de belanghebbende nutsbedrijven betreffende distributieleidingen en/of kabels is een verleggingsplan opgesteld. Op basis van dit plan worden waar nodig de nutsleidingen verlegd. Het betreft locale leidingen die niet in het bestemmingsplan worden vastgelegd.

5.13.4 Gemeente Brummen

De gemeente Brummen heeft in het buitengebied een drukrioleringssysteem liggen. Door de maatregelen in Cortenoever zijn diverse aanpassingen noodzakelijk. Deze aanpassingen worden verricht. Het betreft lokale leidingen die niet in het bestemmingsplan worden vastgelegd.

5.13.5 Conclusie

Met het verleggen van de verschillende kabels en leidingen vormt dit aspect geen belemmering meer voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Wijze Van Bestemmen

6.1 Algemeen

6.1.1 Wat is een bestemmingsplan?

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.

6.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  1. 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  2. 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.

6.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1 Begrippen). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2 Wijze van meten).
  2. 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. De dubbelbestemmingen worden ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  3. 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een Anti-dubbeltelregel, Algemenebouwregels, Algemene gebruiksregels, Algemene aanduidingsregels, Algemene afwijkingsregels en Overige regels.
  4. 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het Overgangsrecht en een Slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

6.1.4 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Het doel van deze wet is om te komen tot een samenhangende beoordeling in één procedure van verschillende activiteiten die invloed hebben op de fysieke leefomgeving.

De Wabo heeft tot gevolg dat verschillende vergunningen worden verleend in één besluit, de omgevingsvergunning. Ook vergunningen en ontheffingen op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vallen onder de Wabo.

Voor het bestemmingsplan heeft dit gevolgen voor de gebruikte terminologie. Termen als 'aanlegvergunning', 'sloopvergunning', 'ontheffing' en 'bouwvergunning' zijn vervangen door 'omgevingsvergunning ten behoeve van…'.

6.2 Dit Bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

6.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is beschreven.

Dit bestemmingsplan kent de bestemmingen Agrarisch - Rivierverruiming, Agrarisch - Uiterwaarden, Agrarisch met waarden - Landschap, Bedrijf, Gemengd, Landhuis, Natuur, Verkeer, Water, Waterkering, Wonen, Leiding - Riool, Waarde - Archeologie, Waarde - Archeologie hoog, Waarde - Archeologie laag, Waarde - Archeologie middelhoog, Waarde - Archeologie zeer hoog, Waarde - EHS, Waterstaat - Kade, Waterstaat - Waterstaatkundige functie.

Agrarisch - Rivierverruiming (artikel 3)

De voor Agrarisch - Rivierverruiming aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische doeleinden, voor het behoud, beheer en herstel van landschappelijke, aardwetenschappelijke en ecologische waarden (waaronder bodemreliëf en weidevogels) en voor water en voorzieningen voor de waterhuishouding. Tevens zijn ondergeschikt aan de agrarische doeleinden onder voorwaarden de volgende zaken toegestaan: het op hobbymatige basis houden van dieren, extensief recreatief medegebruik, bestaande fiets- en wandelpaden en kavelontsluitingswegen en –paden. Daar waar aangeduid mogen de gronden niet worden gebruikt voor het bedrijfsmatig houden van vee.

Daar waar dat is aangeduid is een kampeerterrein toegestaan. Het kampeerterrein is deels gelegen in de bestemming Gemengd en deels in de bestemming Agrarisch – Rivierverruiming. In beide delen samen zijn maximaal 25 mobiele kampeermiddelen toegestaan. Binnen het kampeerterrein is tevens een hoogstam fruitboomgaard toegestaan waarbij de afstand tussen bomen (stammen) minimaal 10 meter dient te bedragen.

Gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak. Voorts zijn diverse bouwwerken geen gebouwen zijnde zoals silo's toegestaan binnen het bouwvlak. Buiten het bouwvlak zijn slechts kleine bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan.

In de specifieke gebruiksregels is opgenomen dat het opslaan van materialen en goederen niet is toegestaan.

Bij omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels voor het toestaan van een tweede agrarische dienstwoning binnen het bouwvlak, voor het oprichten van antennemasten.

Teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan tot een hoogte van 4,5 meter op het bouwvlak en tot een hoogte van 1,25 m aansluitend aan het bouwvlak tot een maximale oppervlakte van 5.000 m2. Buiten het bouwvlak zijn teeltondersteunende voorzieningen uitsluitend toegestaan van 1 april tot 31 oktober.

De binnen de bestemming aanwezige waarden worden beschermd door middel van een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Agrarisch - Uiterwaarden (artikel 4)

De binnen deze bestemming gelegen gronden worden met name in het bestemmingsplan opgenomen omdat er wijzigingen aan de kade plaatsvinden en op deze gronden tevens de dubbelbestemming Waterstaat - Kade is gelegen en omdat de beschermingszone van vroegere primaire waterkering uit het vigerende bestemmingsplan op deze gronden is 'wegbestemd'.

De voor Agrarisch - Uiterwaarden aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische doeleinden, voor het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke, aardwetenschappelijke en ecologische waarden (waaronder bodemreliëf en weidevogels) en voor water en voorzieningen voor de waterhuishouding. Tevens zijn hieraan ondergeschikt het op hobbymatige basis houden van dieren en extensief recreatief medegebruik toegestaan, voor zover dit de genoemde waarden niet onevenredig aantast. Op de gronden met deze bestemming mogen alleen andere bouwwerken worden gebouwd, met een maximale bouwhoogte van 1,25 meter. Sleufsilo's, mestplaten of -silo's en overkappingen mogen niet worden gebouwd.

In de specifieke gebruiksregels is opgenomen dat het opslaan van materialen en goederen niet is toegestaan.

De binnen de bestemming aanwezige waarden worden beschermd door middel van een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Agrarisch met waarden - Landschap (artikel 5)

Deze bestemming ligt op een smalle strook gronden ten westen van de nieuwe primaire waterkering. Omdat deze strook ruimtelijk en landschappelijk een eenheid vormt met het ten westen daarvan gelegen agrarische gebied is ervoor gekozen aan te sluiten bij de vigerende bestemming die in dat gebied geldt.

De voor Agrarisch met waarden - Landschap aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische doeleinden met bijbehorende erven. Hierbij geldt dat intensieve veehouderijen niet zijn toegestaan. Binnen deze bestemming is één manege toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'manege'.

Tevens zijn daaraan ondergeschikt het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf, het op hobbymatige basis houden van dieren, detailhandel in zelfgeproduceerde, streekgebonden producten, extensief recreatief medegebruik en bestaande fiets- en wandelpaden toegestaan. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor water en voorzieningen voor de waterhuishouding en voor het behoud, beheer en/of herstel van landschappelijke, aardwetenschappelijke en ecologische waarden (waaronder bodemreliëf en beslotenheid/houtopstanden). Paardenbakken zijn niet toegestaan binnen deze bestemming.

In de bestemming wordt gesproken over 'met daarbij behorende' zaken. De term 'met daarbij behorende' slaat op alle daarvoor genoemde doeleinden.

Binnen de bestemming is een aanduiding opgenomen gericht op het behoud van vliegroutes van vleermuizen.

Op deze gronden zijn gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van de bestemming toegestaan. Er zijn specifieke bouwregels (bijvoorbeeld ten aanzien van maximaal toegestane goot- en bouwhoogte) opgenomen voor gebouwen, teeltondersteunende voorzieningen en andere bouwwerken, niet zijnde teeltondersteunende voorzieningen.

Bij omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels voor het toestaan van een tweede agrarische dienstwoning binnen het bouwvlak, voor de overschrijding van de grens van het bouwvlak, voor het bouwen/plaatsen van sleufsilo's en mestplaten buiten het bouwvlak, voor het toestaan van schuilstallen en (ondergeschikte) niet-agrarische bedrijfsactiviteiten en voor het oprichten van antennemasten. Teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan tot een hoogte van 4,5 meter op het bouwvlak en tot een hoogte van 1,25 m aansluitend aan het bouwvlak tot een maximale oppervlakte van 5.000 m2. Buiten het bouwvlak zijn teeltondersteunende voorzieningen uitsluitend toegestaan van 1 april tot 31 oktober.

In de specifieke gebruiksregels is opgenomen dat het opslaan van materialen en goederen, met uitzondering van kuilvoerplaten, niet is toegestaan.

Bij omgevingsvergunning kan, eveneens onder voorwaarden, worden afgeweken van de gebruiksregels voor het exploiteren van een minicamping, het toestaan van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten, bed and breakfast/theeschenkerij en het oprichten van een paardenbak.

Via een wijzigingsbevoegdheid kan onder voorwaarden de vorm van het bouwvlak worden gewijzigd en kan de bestemming worden gewijzigd in de bestemming Wonen (en deels in de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap zonder bouwvlak) of ten behoeve van een niet-agrarisch bedrijf en/of kan het bouwvlak worden vergroot met maximaal 0,5 ha tot een omvang van maximaal 2 ha.

De binnen de bestemming aanwezige waarden worden beschermd door middel van een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Bedrijf (artikel 6)

De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een rioolwaterzuiveringsinstallatie en voor een nutsvoorziening ter plaatse van de gelijknamige aanduiding. Tevens zijn hieraan ondergeschikt de bij het bedrijf behorende erven en parkeervoorzieningen toegestaan.

Op gronden met deze bestemming zijn gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van deze bestemming toegestaan. Hierbij gelden verschillende bouwregels voor gebouwen ten behoeve van de rioolwaterzuiveringsinstallatie of ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' en voor andere bouwwerken ten behoeve van de rioolwaterzuiveringsinstallatie of ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening'.

Voor gebouwen ten behoeve van de rioolwaterzuiveringsinstallatie geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen en overkappingen is gemaximeerd (3.575 m²), evenals de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte voor bedrijfsgebouwen (6 m en 10 m). Voor andere bouwwerken ten behoeve van de rioolwaterzuiveringsinstallatie geldt een maximale bouwhoogte van 3 meter voor overkappingen en 8 meter voor verlichtings- en vlaggenmasten. De bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag maximaal 2 meter bedragen, behalve erfafscheidingen voor de voorgevel. Voor deze bouwwerken geldt een maximale hoogte van 1 m. Ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' gelden andere oppervlakte- en hoogtematen (oppervlakte maximaal 100 m² en bouwhoogte maximaal 4 m).

Via een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van deze bouwregels voor het oprichten van antennemasten.

Gemengd (artikel 7)

De gronden die als Gemengd zijn bestemd mogen worden gebruikt voor diverse functies, namelijk:

  • een zorgboerderij;
  • een groepsaccommodatie;
  • maximaal 2 dienstwoningen;
  • een kampeerterrein;
  • een hoogstam fruitboomgaard ter plaatse van de aanduiding 'fruitteelt'.

Het kampeerterrein is deels gelegen in de bestemming Gemengd en deels in de bestemming Agrarisch – Rivierverruiming. In beide delen samen zijn maximaal 25 mobiele kampeermiddelen toegestaan.

Tevens zijn hieraan ondergeschikt toegestaan:

  • erven voor onder andere tuinen en parkeervoorzieningen;
  • aan-huis-gebonden beroepen en bedrijven;
  • het op hobbymatige basis houden van dieren;
  • detailhandel in ter plaatse geproduceerde goederen.

Bij de hoogstam fruitboomgaard is voorts geregeld dat de afstand tussen bomen (stammen) minimaal 10 meter dient te bedragen.

Voor de toegestane gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de bouwregels maatvoeringseisen opgenomen.

Bij omgevingsvergunning kan, eveneens onder voorwaarden, worden afgeweken van de gebruiksregels voor het toestaan van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten en het oprichten van een paardenbak.

Via een wijzigingsbevoegdheid kan onder voorwaarden de bestemming worden gewijzigd in de bestemming Wonen of ten behoeve van een niet-agrarisch bedrijf.

Landhuis (artikel 8)

De voor Landhuis aangewezen gronden zijn bestemd voor beheer en/of herstel van de cultuurhistorische bebouwing, tuinen, gewassen en houtopstanden, maximaal 5 woningen (uitsluitend binnen bestaande bebouwing) en voor het behoud, beheer en herstel van landschappelijke en ecologische waarden (waaronder bodemreliëf, beslotenheid/houtopstanden en weidevogels). Tevens zijn hieraan ondergeschikt de gronden bestemd voor de bij het landhuis behorende erven (voor onder andere parkeervoorzieningen), het op hobbymatige basis houden van dieren en de instandhouding van waardevolle bebouwingskenmerken en -elementen.

Op gronden met deze bestemming zijn gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van deze bestemming toegestaan. De gezamenlijke toegelaten oppervlakte van gebouwen en overkappingen is gemaximeerd (515 m²). In de regels zijn maximale goot- en bouwhoogtes en oppervlaktematen voor hoofd- en bijgebouwen en andere bouwwerken opgenomen. Bestaande grotere goot- en bouwhoogtes worden gerespecteerd.

Via een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de gebruiksregels voor het toestaan van een bed and breakfast/theeschenkerij, niet agrarische activiteiten en het oprichten van een paardenbak.

Via een wijzigingsbevoegdheid kan onder voorwaarden de functies wonen en niet agrarische bedrijvigheid worden toegestaan.

De binnen de bestemming aanwezige waarden worden beschermd door middel van een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Natuur (artikel 9)

De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden. Tevens is hieraan ondergeschikt extensief recreatief medegebruik toegestaan. Op gronden met deze bestemming zijn andere bouwwerken ten behoeve van deze bestemming toegestaan, met een maximale bouwhoogte van 2 meter. Daarnaast mag de hoogte van een hoogzit of een uitkijktoren ten behoeve van natuurbeleving en faunabeheer maximaal 7 m bedragen.

De binnen de bestemming aanwezige waarden worden beschermd door middel van een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Verkeer (artikel 10)

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor verharde wegen en voor onverharde wegen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - onverharde wegen'. Tevens zijn hieraan ondergeschikt de gronden bestemd voor groenvoorzieningen, beplanting, water en voorzieningen voor de waterhuishouding.

Op gronden met deze bestemming zijn uitsluitend andere bouwwerken ten behoeve van deze bestemming toegestaan. Hierbij geldt een maximale bouwhoogte voor bewegwijzering en verlichtingsmasten van 8 meter en voor overige andere bouwwerken van 2 meter. Bij omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels voor het oprichten van antennemasten.

Binnen deze bestemming is een bijzondere regeling opgenomen in verband met de bescherming van vliegroutes van vleermuizen. In deze regeling is opgenomen dat voor een bepaald gebied aanvullende voorwaarden gelden ten opzichte van lichtmasten. Deze voorwaarden hebben onder meer betrekking op de aard en hoogte van de verlichting.

Water (artikel 11)

De voor Water bestemde gronden zijn bestemd voor waterstaatkundige en waterhuishoudkundige doeleinden en voor het behoud, beheer en herstel van landschappelijke en ecologische waarden. Op deze gronden zijn uitsluitend andere bouwwerken ten behoeve van de bestemming toegestaan met een maximale bouwhoogte van 2 meter.

De binnen de bestemming aanwezige waarden worden beschermd door middel van een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.

Waterkering (artikel 12)

De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor de aanleg, het onderhoud, de verbetering en de bescherming van de primaire waterkering en voor het behoud, beheer en herstel van landschappelijke en ecologische waarden van de primaire waterkering. Daarnaast gelden binnen deze bestemming diverse functies die ter plaatse van toepassing zijn naast het gebruik ten behoeve van de waterkering. Deze functies zijn aangeduid op de verbeelding. Voor de regels ten behoeve van deze functies is aangesloten bij de bestemmingen waar deze functies op zijn gebaseerd.

Op gronden met de bestemming Waterkering mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de waterkering worden gebouwd. Door middel van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de ten behoeve van de andere binnen de bestemming voorkomende functies. Aangezien niet op voorhand duidelijk is welke bouwwerken kunnen worden gebouwd op of in de primaire waterkering zonder dat deze waterkering wordt aangetast, kunnen bouwwerken die niet rechtstreeks ten dienste van de waterkering staat, uitsluitend worden gerealiseerd na verlening van een omgevingsvergunning.

Bij het aanleggen en in stand houden van de primaire waterkering dienen enkele specifieke gebruiksregels in acht te worden genomen. In dit kader zijn met name de regels ten aanzien van voor situering, hoogte, kruinbreedte en taludhelling van de waterkering van belang.

Ter bescherming van de landschappelijke kwaliteit van de dijk is een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit opgenomen. Er is geen omgevingsvergunning noodzakelijk voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die voortkomen uit het rapport 'Dijkverlegging Cortenoever enVoorsterklei, SNIP3 CoVo, TM Technisch Ontwerp'. Dit technisch ontwerp voorziet juist in de realisatie van de waterkering alsmede in de andere tot het project behorende werkzaamheden. Bij de omgevingsvergunning wordt overigens niet getoetst op het aspect waterveiligheid omdat dit aspect reeds gewaarborgd is in de Keur van het waterschap.

Wonen (artikel 13)

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen. Tevens zijn hieraan ondergeschikt de gronden bestemd voor erven (o.a. tuinen en parkeervoorzieningen), het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep en bedrijf (max. 50 m²), het op hobbymatige basis houden van dieren en de instandhouding van waardevolle bebouwingskenmerken en -elementen van de ter plaatse voorkomende cultuurhistorische waardevolle bebouwing.

Binnen de bestemming is een aanduiding opgenomen gericht op het behoud van vliegroutes van vleermuizen.

Uitsluitend het bestaande aantal woningen is toegestaan. In de regels zijn per adres specifieke maximale oppervlaktematen voor hoofdgebouwen en bijgebouwen opgenomen. De gezamenlijke oppervlakte van gebouwen mag onder voorwaarden eenmalig met maximaal 10% worden vergroot. De beperking tot 10% komt voort uit het feit dat deze woningen zijn gelegen in een buitendijks gebied met een stroomvoerende functie. De uitbreiding van 10% past binnen de modelmatige hydraulische berekening die is uitgevoerd voor dit plan. Hoewel in het algemeen voor bouwwerken in aanvulling op het bestemmingsplan een vergunning volgens de Waterwet noodzakelijk is, geldt voor de uitbreiding van 10% dat hiervoor in principe geen waterwetvergunning noodzakelijk is omdat deze uitbreiding reeds in de modelberekening is meegenomen. Omdat het een modelberekening betreft zal het daadwerkelijke bouwinitiatief nog wel door Rijkswaterstaat worden beoordeeld. In uitzonderingsgevallen, waarbij er gebouwd wordt op een plek die afwijkt van het model, zal er toch een waterwetvergunning nodig zijn. Er bestaat een kans dat de waterwetvergunning in die situatie wordt geweigerd en dat er feitelijk niet gebouwd mag worden op de specifieke aangevraagde locatie.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - binnendijks' geldt geen beperking tot 10% en mag de bestaande oppervlakte met maximaal 25% worden vergroot tot maximaal 150 m². Ter plaatse van deze aanduiding bedraagt de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen maximaal 75 m². Voor woningen gelden maximale goot- en bouwhoogtes van 3 m en 9 m en voor bijgebouwen zijn deze maten vastgesteld op 3 m en 6 m. Tenzij op de verbeelding een aanduiding is opgenomen voor de maximale goot- en bouwhoogte. Ook hier geldt dat bestaande grotere maten gerespecteerd worden. Kelders en verblijfsruimten die onder het peil gelegen zijn, mogen de bebouwingscontouren van een woning niet overschrijden. Voor andere bouwwerken zijn ook specifieke bouwhoogtes vastgesteld.

Voor de binnendijks gelegen woningen is een saneringsregeling opgenomen op grond waarvan na sloop van het teveel aan aanwezige bijgebouwen de herbouw van bijgebouwen is toegestaan tot een grotere oppervlakte dan de genoemde 75 m2.

Via een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels voor het gebruik van een gebouw voor meerdere woningen (woningsplitsing). Via een omgevingsvergunning kan, eveneens onder voorwaarden, worden afgeweken van de gebruiksregels voor het oprichten van een paardenbak met een maximale omvang van 20 meter bij 60 meter en/of voor het toestaan van recreatief medegebruik (logies en ontbijt, theeschenkerij) in zowel hoofd- als bijgebouwen.

Leiding - Riool (artikel 14)

De voor Leiding - Riool aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor een rioolpersleiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn - riool' en voor de aanleg, het beheer, het onderhoud en de bescherming van de leiding. Op deze gronden zijn, behoudens bestaande bouwwerken, uitsluitend andere bouwwerken ten behoeve van deze bestemming toegestaan met een maximale bouwhoogte van 2 meter.

Via omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels van deze dubbelbestemming ten behoeve van het bouwen in overeenkomst met andere hier geldende bestemmingen (basisbestemmingen).

Ter bescherming van de rioolpersleiding is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.

Waarde - Archeologie, Waarde - Archeologie hoog, Waarde - Archeologie laag, Waarde -Archeologie middelhoog en Waarde - Archeologie zeer hoog (artikel 15, 16, 17, 18 en 19)

De gronden met een archeologische bestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.

Vanaf een bepaalde oppervlakte is voor het realiseren van gebouwen, werkzaamheden of werken verplicht vooraf een archeologisch rapport te overleggen. Het college kan vanwege de archeologische waarden voorschriften aan de omgevingsvergunning voor het bouwen of het uitvoeren van werken verbinden. De bedoelde werkzaamheden of werken zijn aan een omgevingsvergunning geboden en betreffen de volgende activiteiten: afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage.

Er is geen archeologisch rapport vereist als:

  • sprake is van vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • sprake is van een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of
  • de werken of werkzaamheden niet dieper plaatsvinden dan 30 cm;
  • indien het een bouwwerk, werken of werkzaamheden betreft die uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd;
  • de bouwwerken, werkzaamheden of werken een kleiner totaal oppervlak beslaan dan:
    - in de bestemming 'Waarde - Archeologie': hier geldt voor de oppervlakte geen ondergrens, bij alle werken en werkzaamheden dieper dan 30 cm is een rapport vereist.
    - in de bestemming 'Waarde - Archeologie zeer hoog': 50 m2;
    - in de bestemming 'Waarde - Archeologie hoog': 150 m2;
    - in de bestemming 'Waarde - Archeologie middelhoog': 300 m2;
    - in de bestemming 'Waarde - Archeologie laag': 2.500 m2.

De ligging van deze bestemmingen is gebaseerd op het archeologisch onderzoek zoals in bijlage 10 is opgenomen. De diepte van 30 cm is gebaseerd op de diepte van een bouwvoor en van overige kleinschalige graafwerkzaamheden waardoor binnen deze diepte geen waarden worden verwacht. De oppervlakten zijn gebaseerd op de Loketkaart Archeologie Gemeente Brummen.

Waarde - EHS (artikel 20)

De voor Waarde - EHS aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van landschappelijke en ecologische waarden.

In de specifieke gebruiksregels zijn voorwaarden opgenomen voor het verlenen van een omgevingsvergunning op basis van het bestemmingsplan. Beide besluiten mogen in principe niet worden genomen indien sprake is van een significante aantasting van kernkwaliteiten of omgevingscondities van het gebied.

Waterstaat - Kade (artikel 21)

De gronden met deze bestemming zijn, behalve voor de daar aanwezige bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, het onderhoud, de verbetering en de bescherming van de kade en voor het behoud, beheer en herstel van landschappelijke en ecologische waarden van de kade. Ter plaatse van de gelijknamige aanduidingen zijn de gronden bestemd voor een inlaat ten behoeve van de instroom van water of een uitlaat ten behoeve van de uitstroom van water.

In afwijking van het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemmingen mogen op gronden met de bestemming Waterstaat - Kade, behoudens de bestaande bouwwerken, uitsluitend bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd.

Via omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels van deze dubbelbestemming ten behoeve van het bouwen in overeenkomst met andere hier geldende bestemmingen (basisbestemmingen).

Tevens zijn in deze regels maatvoeringen opgenomen voor de kade, de inlaten, de kruinbreedte en de taludhelling. Deze maten moeten in acht worden genomen bij het aanleggen en in stand houden van de kade.

De fasering zoals opgenomen in de specifieke gebruiksregels behoeft enige uitleg. Deze regeling zorgt ervoor dat de inlaat niet eerder kan worden gerealiseerd (verlaagd) dan nadat de glanshaverhooilanden binnen het plangebied zijn verplaatst. Ook moeten een aantal natuurvoorzieningen bestaande uit poelen en natuurvriendelijke oevers worden aangelegd in verband met de instandhouding van de kamsalamander. De glanshaverhooilanden en de kamsalamander dreigen namelijk te worden aangetast door de vergraving van de gronden ten behoeve van de inlaat.

Ter bescherming van de landschappelijke kwaliteit van de kade is een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit opgenomen. Er is geen omgevingsvergunning noodzakelijk voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die voortkomen uit het rapport 'Dijkverlegging Cortenoever enVoorsterklei, SNIP3 CoVo, TM Technisch Ontwerp'. Bij deze omgevingsvergunning wordt niet getoetst op het aspect waterveiligheid omdat de gemeente hiertoe niet bevoegd is en dit aspect reeds gewaarborgd is in de Keur van het waterschap.

Waterstaat - Waterstaatkundige functie (artikel 22)

De dubbelbestemming Waterstaat - Waterstaatkundige functie heeft betrekking op gronden die behoren tot een oppervlaktewaterlichaam waarop het stroomvoerend regime van de beleidslijn grote rivieren van toepassing is. Behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen zijn de gronden mede bestemd voor water, waterhuishoudkundige - en waterstaatsdoeleinden, en het beheer en onderhoud ervan, voor de afvoer en berging van water, ijs en sediment en voor de vergroting, de bescherming en het behoud van de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit.

In afwijking van het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemmingen mogen op gronden met de bestemming Waterstaat - Waterstaatkundige functie bouwwerken ten dienste van deze bestemming Waterstaat - Waterstaatkundige functie, zoals duikers, keerwanden en merktekens, worden gebouwd.

Ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan met een oppervlakte van maximaal 25 m2. Dit is in lijn met de Waterwet. De bouwhoogte van alle bouwwerken mag 4 m bedragen of na een afwijking 12 m.

Door middel van een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels van deze dubbelbestemming ten behoeve van het bouwen in overeenkomst met andere hier geldende bestemmingen (basisbestemmingen).

In deze bestemming zijn geen regels opgenomen voor een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit, omdat de Waterwet reeds regels kent voor dergelijke activiteiten. Voor de gemeente geldt in dit kader geen aanvullende beoordelingsbevoegdheid in het kader van de waterveiligheid.

Om de ruwheid van het terrein te beperken en de doorstroming van water te bevorderen is in de bestemming Waterstaat - Waterstaatkundige functie opgenomen dat voor gronden met de bestemming Agrarisch - Rivierverruiming, Agrarisch - Uiterwaarden, en de bestemming Natuur geldt dat tijdens het seizoen dat er hoogwater op kan treden (van november tot maart), geen opgaand (hoger dan 30 centimeter) agrarisch teeltgewas of natuurlijk gewas aanwezig mag zijn.

In de specifieke gebruiksregels is opgenomen dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waterstaat - maaiveldverlaging 1 en 2' het maaiveld wordt verlaagd ten behoeve van de vergroting, de bescherming en het behoud van de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit. Hierbij mag de verlaging van de gronden niet leiden tot een hoogte van de gronden ten opzichte van NAP van minder dan respectievelijk 5,10 m en 6,00 m.

6.2.2 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht, met uitzondering van een tweetal bijzonderheden.

In de algemene regels is, met het oog op de bescherming van de waterkering, regels opgenomen voor de gebiedsaanduiding vrijwaringszone - dijk. Deze houden in dat en op de betreffende gronden een omgevingsvergunning geldt voor het bouwen van bouwwerken, anders dan ten behoeve van de waterkering. Daarnaast is ook opgenomen dat wanneer een ontwikkeling wordt beoogd op deze gronden door middel van bijvoorbeeld een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid, advies wordt gevraagd aan de beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

De daadwerkelijke uitvoering van het bestemmingsplan komt voor rekening van de realisator Waterschap Veluwe. De budgetten voor de realisering, verwerving, schadeloosstelling e.d. zijn beschikbaar gesteld door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Vanuit de Planologische kernbeslissing Ruimte voor de Rivier is een totaalbudget voor de meer dan 30 maatregelen van € 2,3 miljard opgenomen. De kosten van de realisatie is door het ministerie budgettair gereserveerd. De economische uitvoerbaarheid is hiermee gewaarborgd. Zie tevens Bijlage 18 Brief PDR Kostenverhaalgrondexploitatie.

7.2 Planschade

Planschade en/of nadeelcompensatie komt voor rekening van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Er is hiervoor op rijksniveau een Schaderegeling Ruimte voor de Rivier opgesteld en bekendgemaakt. Op rijksniveau is een schadeloket ingesteld, die schadeverzoeken afhandelt. Gemeenten of andere bestuursorganen worden op deze wijze ontlast en de minister zal op elk verzoek op basis van de regeling een besluit nemen. Voorafgaand zal de minister zich laten adviseren door een onafhankelijke schadecommissie. Tegen het schadebesluit zijn rechtsbeschermingmogelijkheden (bezwaar, beroep en hoger beroep) aanwezig.

7.3 Schade Bij Inundatie

Voor toekomstige schade (bij inundatie) is het rijk bereid met betrokkene die buitendijks komt te wonen een inundatieovereenkomst af te sluiten, waarbij afgesproken wordt:

  • Dat betrokkene het “gebruik” van de gronden bij een overstroming accepteert;
  • Dat het rijk garandeert dat schade door de overstroming wordt vergoed;
  • Dat het rijk toekomstig de mogelijkheid aanbiedt op aangeven van betrokkene tegen binnendijkse waarde het onroerend goed aan te kopen.

Indien deze bereidheid er niet is, heeft betrokkene die buitendijks komt te wonen de mogelijkheid om na inundatie schadeverzoeken in te dienen bij het schadeloket Ruimte voor de Rivier. Het schadeloket zal het verzoek, zoals hiervoor is aangegeven, in behandeling nemen en de minister zal naar aanleiding van het advies een schadebesluit nemen.

In de informatiebrochure “regelingen aankoop en schadevergoeding onroerende zaken” is uitvoerig de procedure en nadere informatie over schade en aankoop na te lezen. Op de website http://www.ruimtevoorderivier.nl/loket/schadeloket/ is deze brochure te downloaden. Zie tevens Bijlage16 Brief PDR Beleidsregel schadevergoeding.

Hoofdstuk 8 Overleg

8.1 Uitkomsten Overleg

In het kader van het bestuurlijk overleg ex. artikel 3.1.1 Bro is het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan:

  1. 1. Gemeente Voorst
  2. 2. Gemeente Zutphen
  3. 3. Provincie Gelderland
  4. 4. NV Nederlandse Gasunie
  5. 5. Rijkswaterstaat Oost-Nederland
  6. 6. Rijksdienst Cultureel Erfgoed
  7. 7. Tennet
  8. 8. Staatsbosbeheer

Van 9 juli 2012 tot en met 19 augustus 2012 is er de mogelijkheid geweest om te reageren. In onderstaande tabel zijn de reacties en het antwoord vanuit de gemeente verwoord.

Nr. Reactie Antwoord
1. Gemeente Voorst
De gemeente Voorst heeft geen opmerkingen. Voor kennisgeving aangenomen (vka)
2. Gemeente Zutphen
De gemeente Zutphen heeft enkele tekstuele opmerkingen. De opmerkingen nemen we mee in het verdere planproces.
3. Provincie Gelderland
De afdelingen van de provincie constateren dat de verschillende bestemmingsplannen goed met elkaar zijn geïntegreerd. vka
De provincie verzoekt de compensatie van de EHS in het zelfde bestemmingsplan of een bestemmingsplan dat gelijktijdig in procedure komt te regelen. De compensatie EHS is vanuit de provinciale richtlijn nodig voor beide deelgebieden. In het ontwerpbestemmingsplan Voorsterklei en de integrale herziening van het bestemmingsplan buitengebied van de gemeente Voorst dat volgens planning op 14 januari 2013 wordt vastgesteld zijn de natuurbestemmingen en compensaties conform afspraken met de provinciale diensten geregeld. Er volgt nog een privaatrechterlijke overeenkomst waarmee de compensatie van de EHS binnen het plangebied van de Voorsterklei binnen de gemeente Voorst is geborgd.
De provincie verzoekt om kaarten waarop wordt aangegeven welke natuur verdwijnt en welke daarvoor terugkomt. In hoofdstuk 7 van rapport EHS/Boswet is in een drietal tabellen (nieuw) duidelijk aangegeven wat we kappen en wat er terugkomt. In deze tabellen is EHS/Boswet en APV opgenomen. In dit rapport staat dat, naast de toevoeging van de bestemmingen Natuur in Voorsterklei binnen de gemeente Voorst, er ook op twee plekken in de gemeente Voorst i.s.m. met landgoed Beekzicht bos wordt aangeplant. Dit is met de provinciale afdelingen afgestemd.
De provincie constateert dat de compensatie voldoet aan de beleidsnormen en is zeer tevreden over de gemaakte afspraken. vka
De provincie stemt er mee in dat er geen significante effecten op de kernkwaliteiten van het gebied zijn en dat er voor deze bestemmingsplannen geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd in het kader van de Ruimtelijke Verordening Gelderland. vka
De provincie is het eens met de conclusie dat voor het ganzen gebied geen effecten te verwachten zijn.
Zij vraag aandacht voor het ecologische onderzoek en de genoemde rode lijst soorten.
- vka



- deze aspecten worden zorgvuldig meegenomen in Natuur Toetsing Flora- en faunawet. Bevoegd gezag is in deze minister van E.L.I. en betreffend besluit wordt in de coördinatie meegenomen.
Wanneer significante effecten niet kunnen worden uitgesloten, dient een vergunning op grond van art. 19 j van de Natuurbeschermingswet 1998 te worden aangevraagd bij Gedeputeerde Staten. Dit is reeds gebeurd en als zodanig verwoord in de passende beoordeling en het MER. Voor individuele verplaatsingen zal separaat een Natuurbeschermingswetvergunning op basis van een passende beoordeling worden aangevraagd.
De effecten van eventuele uitbreiding van agrarische bedrijven moeten zijn onderzocht en beoordeeld in de passende beoordeling. De afwegingscriteria zoals genoemd in artikel 3.5.3 sub h moeten van te voren worden onderzocht. Dit is reeds gebeurd en als zodanig verwoord in de passende beoordeling en het MER.
De handhaving van deze afspraken vindt plaats in het kader van de Natuurbeschermingswetvergunning. Er is geen nadere uitwerking aangegeven omtrent de handhaving van het bestemmingsplan. De provincie adviseert om nader gemaakte afspraken in het ontwerp-bestemmingsplan te schetsen. Afspraken over monitoring vinden plaats in het kader van de Natuurbeschermingswetvergunning.
De provincie adviseert goede afspraken te maken over de monitoring van de andere uit te voeren randvoorwaarden zoals opgenomen in paragraaf 5.3.5. vka
Het beleid omtrent Waardevolle Landschappen is goed verwerkt in het plan. vka
4. NV Nederlandse Gasunie
Omdat het het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtst bij gelegen leiding valt heeft de Gasunie geen opmerkingen. vka
5. Rijkswaterstaat Oost-Nederland
Rijkswaterstaat Oost-Nederland heeft enkele inhoudelijke op- en aanmerkingen. De vooroverlegreactie van Rijkswaterstaat hebben we buiten de reactietermijn ontvangen. De opmerkingen zijn wel meegenomen bij het opstellen van het ontwerp-bestemmingsplan.
6. Rijksdienst Cultureel Erfgoed
De Rijkdienst Cultureel Erfgoed stelt voor om de bestemmingsplannen voor te leggen aan de regio-archeoloog. Wij hebben de vooroverlegreactie van regio-archeoloog buiten de reactietermijn ontvangen. De opmerkingen zijn wel meegenomen bij het opstellen van het ontwerp-bestemmingsplan.

8.2 Informatieavond

Om belangstellenden en belanghebbenden te informeren over de inhoud en de procedure van de bestemmingsplannen en vergunningen die noodzakelijk zijn om het project te realiseren zijn twee inloopavonden gerorganiseerd: op maandag 10 december 2012, van 19.30 - 22:30 in De Bronckhorst Hoeve aan de Bronkhorsterweg 1/3 te Brummen en op woensdag 12 december 2012, van 19.30 - 22:30 in Informatiecentrum De Heetkool, aan de Voorsterklei 17 te Voorst.

8.3 Terinzagelegging Ontwerpbestemmingsplan

Voor de procedure van de bestemmingsplannen en besluiten die noodzakelijk zijn om het project te realiseren is een coördinatieregeling toegepast met de Provincie Gelderland als coördinerende overheidsinstantie. De bedoeling van de voorgenoemde coördinatieregeling is om de voorbereiding en bekendmaking van de diverse benodigde besluiten te coördineren en 1 loket te creëren waar mensen met een zienswijze terecht kunnen.

Hiervoor hebben het ontwerpbestemmingsplan Dijkverlegging Cortenoever van de gemeente Brummen, het ontwerpbestemmingsplan Dijkverlegging Voorsterklei van de gemeente Brummen en het ontwerpbestemmingsplan Dijkverlegging Voorsterklei van de gemeente Voorst samen met het Milieueffectrapport (MER), de Passende Beoordeling en de benodigde ontwerpbesluiten vanaf 29 november 2012 tot en met 9 januari 2013 terinzage gelegen.

Uiteindelijk zijn er bij de provincie Gelderland, als coordinerende overheidsinstantie, 40 zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn doorgestuurd naar de desbetreffende bevoegde gezaginstanties en door deze instanties afgewogen. De afwegingen hebben ertoe geleid dat de bestemmingsplannen en besluiten op enkele onderdelen zijn aangepast. Voor een overzicht van de zienswijzen, de reactie van het betreffende bevoegd gezag op de zienswijzen en de wijzigingen die naar aanleiding van de zienswijzen hebben plaatsgevonden wordt verwezen naar de Reactienota die als bijlage bij dit bestemmingsplan is gevoegd.

Bijlage 1 Toegelaten Functies

Bijlage 1 Toegelaten functies

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Staat van Bedrijfsactiviteiten (categorie 1 t/m 2)

SBI-code SBI-code 2008 Nr. Omschrijving Cat.
01 01 - Landbouw en dienstverlening t.b.v. de landbouw
0111, 0113 011, 012, 013 Akkerbouw en fruitteelt (bedrijfsgebouwen) 2
0112 011, 012, 013, 016 0 Tuinbouw:
0112 011, 012, 013 1 - bedrijfsgebouwen 2
0112 011, 012, 013 2 - kassen zonder verwarming 2
0112 011, 012, 013 3 - kassen met gasverwarming 2
0112 0113 4 - champignonkwekerijen (algemeen) 2
0112 0163 6 - bloembollendroog- en prepareerbedrijven 2
0112 011 7 - witlofkwekerijen (algemeen) 2
0125 0149 0 Fokken en houden van overige dieren:
0125 0149 5 - bijen 2
0125 0149 6 - overige dieren 2
014 016 0 Dienstverlening t.b.v. de landbouw:
014 016 2 - algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o.<= 500 m² 2
014 016 4 - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. <= 500 m² 2
0142 0162 KI-stations 2
15 10, 11 - Vervaardiging van voedingsmiddelen en dranken
1552 1052 2 Consumptie-ijsfabrieken: p.o. <= 200 m² 2
1581 1071 0 Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen:
1581 1071 1 - v.c. < 7500 kg meel/week, bij gebruik van charge-ovens 2
1584 10821 0 Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk:
1584 10821 3 - cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. <= 200 m² 2
1584 10821 6 - suikerwerkfabrieken zonder suiker branden: p.o. <= 200 m² 2
1593 t/m 1595 1102 t/m 1104 Vervaardiging van wijn, cider e.d. 2
18 14 - Vervaardiging van kleding; bereiden en verven van bont
182 141 Vervaardiging van kleding en -toebehoren (excl. van leer) 2
20 16 - Houtindustrie en vervaardiging artikelen van hout, riet, kurk e.d.
205 162902 Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken 2
22 58 - Uitgeverijen, drukkerijen en reproductie van opgenomen media
221 581 Uitgeverijen (kantoren) 1
2222.6 18129 Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen 2
2223 1814 A Grafische afwerking 1
2223 1814 B Binderijen 2
2224 1813 Grafische reproductie en zetten 2
2225 1814 Overige grafische activiteiten 2
223 182 Reproductiebedrijven opgenomen media 1
24 20 - Vervaardiging van chemische producten
2442 2120 0 Farmaceutische productenfabrieken:
2442 2120 2 - verbandmiddelenfabrieken 2
26 23 - Vervaardiging van glas, aardewerk, cement-, kalk- en gipsproducten
262, 263 232, 234 0 Aardewerkfabrieken:
262, 263 232, 234 1 - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW 2
30 26, 28, 33 - Vervaardiging van kantoormachines en computers
30 26, 28, 33 A Kantoormachines- en computerfabrieken incl. reparatie 2
31 26, 27, 33 - Vervaardiging van over. elektr. machines, apparaten en benodigdh.
316 293 Elektrotechnische industrie n.e.g. 2
33 26, 32, 33 - Vervaardiging van medische en optische apparaten en instrumenten
33 26, 32, 33 A Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. incl. reparatie 2
36 31 - Vervaardiging van meubels en overige goederen n.e.g.
361 9524 2 Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m2 1
362 321 Fabricage van munten, sieraden e.d. 2
363 322 Muziekinstrumentenfabrieken 2
3663.1 32991 Sociale werkvoorziening 2
40 35 - Productie en distrib. Van stroom, aardgas, stoom en warm water
40 35 C0 Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen:
40 35 C1 - < 10 MVA 2
40 35 D0 Gasdistributiebedrijven:
40 35 D3 - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinst. Cat. A 1
40 35 D4 - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), cat. B en C 2
40 35 E0 Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt:
40 35 E2 - blokverwarming 2
41 36 - Winning en distributie van water
41 36 B0 Waterdistributiebedrijven met pompvermogen:
41 36 B1 - < 1 MW 2
45 41, 42, 43 - Bouwnijverheid
45 41, 42, 43 3 Aannemersbedrijven met werkplaats: b.o.< 1000 m² 2
50 45, 47 - Handel/reparatie van auto's, motorfietsen; benzineservicestations
501, 502, 504 451, 452, 454 Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven 2
5020.4 45204 B Autobeklederijen 1
5020.5 45205 Autowasserijen 2
503, 504 453 Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires 2
505 473 0 Benzineservicestations:
505 473 3 - zonder LPG 2
51 46 - Groothandel en handelsbemiddeling
511 461 Handelsbemiddeling (kantoren) 1
5122 4622 Grth in bloemen en planten 2
5134 4634 Grth in dranken 2
5135 4635 Grth in tabaksproducten 2
5136 4636 Grth in suiker, chocolade en suikerwerk 2
5137 4637 Grth in koffie, thee, cacao en specerijen 2
5138, 5139 4638, 4639 Grth in overige voedings- en genotmiddelen 2
514 464, 46733 Grth in overige consumentenartikelen 2
5148.7 46499 0 Grth in vuurwerk en munitie:
5148.7 46499 1 - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton 2
5148.7 46499 5 - munitie 2
5153 4673 0 Grth in hout en bouwmaterialen:
5153 4673 2 - algemeen: b.o. <= 2000 m² 2
5153.4 46735 4 Zand en grind:
5153.4 46735 6 algemeen: b.o. <= 200 m² 2
5154 4674 0 Grth in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur:
5154 4674 2 - algemeen: b.o. < = 2.000 m² 2
5155.2 46752 Grth in kunstmeststoffen 2
5156 4676 Grth in overige intermediaire goederen 2
519 466, 469 Overige grth (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d. 2
52 47 - Detailhandel en reparatie t.b.v. particulieren
52 47 A Detailhandel voor zover n.e.g. 1
5211/2,5246/9 471 Supermarkten, warenhuizen 1
5222, 5223 4722, 4723 Detailhandel vlees, wild, gevogelte, met roken, koken, bakken 1
5224 4724 Detailhandel brood en banket met bakken voor eigen winkel 1
5231, 5232 4773, 4774 Apotheken en drogisterijen 1
5246/9 4752 Bouwmarkten, tuincentra, hypermarkten 2
5249 4778 Detailhandel in vuurwerk tot 10 ton verpakt 1
527 952 Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) 1
55 55 - Logies-, maaltijden- en drankenverstrekking
5511, 5512 5510 Hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra 1
553 561 Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d. 1
554 563 1 Cafés, bars 1
554 563 2 Discotheken, muziekcafés 2
5551 5629 Kantines 1
5552 562 Cateringbedrijven 2
60 49 - Vervoer over land
6022 493 Taxibedrijven 2
603 495 Pomp- en compressorstations van pijpleidingen 2
61, 62 50, 51 - Vervoer over water / door de lucht
61, 62 50, 51 A Vervoersbedrijven (uitsluitend kantoren) 1
63 52 - Dienstverlening t.b.v. het vervoer
6312 52109 B Opslaggebouwen (verhuur opslagruimte) 2
6321 5221 1 Autoparkeerterreinen, parkeergarages 2
6322, 6323 5222 Overige dienstverlening t.b.v. vervoer (kantoren) 1
633 791 Reisorganisaties 1
634 5229 Expediteurs, cargadoors (kantoren) 1
64 53 - Post en telecommunicatie
641 531, 532 Post- en koeriersdiensten 2
642 61 A Telecommunicatiebedrijven 1
642 61 B0 Zendinstallaties:
642 61 B2 - FM en TV 1
642 61 B3 - GSM en UMTS-steunzenders (indien bouwvergunningplichtig) 1
65, 66, 67 64, 65, 66 - Financiële instellingen en verzekeringswezen
65, 66, 67 64, 65, 66 A Banken, verzekeringsbedrijven, beurzen 1
70 41, 68 - Verhuur van en handel in onroerend goed
70 41, 68 A Verhuur van en handel in onroerend goed 1
71 77 - Verhuur van transportmiddelen, machines, andere roerende goederen
711 7711 Personenautoverhuurbedrijven 2
714 772 Verhuurbedrijven voor roerende goederen n.e.g. 2
72 62 - Computerservice- en informatietechnologie
72 62 A Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d. 1
72 58, 63 B Datacentra 2
73 72 - Speur- en ontwikkelingswerk
731 721 Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk 2
732 722 Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek 1
74 63, 69tm71, 73, 74, 77, 78, 80tm82 - Overige zakelijke dienstverlening
74 63, 69tm71, 73, 74, 77, 78, 80tm82 A Overige zakelijke dienstverlening: kantoren 1
7481.3 74203 Foto- en filmontwikkelcentrales 2
7484.4 82992 Veilingen voor huisraad, kunst e.d. 1
75 84 - Openbaar bestuur, overheidsdiensten, sociale verzekeringen
75 84 A Openbaar bestuur (kantoren e.d.) 1
80 85 - Onderwijs
801, 802 852, 8531 Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs 2
803, 804 8532, 854, 855 Scholen voor beroeps-, hoger en overig onderwijs 2
85 86 - Gezondheids- en welzijnszorg
8511 8610 Ziekenhuizen 2
8512, 8513 8621, 8622, 8623 Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven 1
8514, 8515 8691, 8692 Consultatiebureaus 1
853 871 1 Verpleeghuizen 2
853 8891 2 Kinderopvang 2
90 37, 38, 39 - Milieudienstverlening
9001 3700 B Rioolgemalen 2
9002.2 382 A0 Afvalverwerkingsbedrijven:
9002.2 382 A7 - verwerking fotochemisch en galvano-afval 2
91 94 - Diverse organisaties
9111 941, 942 Bedrijfs- en werknemersorganisaties (kantoren) 1
9131 9491 Kerkgebouwen e.d. 2
9133.1 94991 A Buurt- en clubhuizen 2
92 59 - Cultuur, sport en recreatie
921, 922 591, 592, 601, 602 Studio's (film, TV, radio, geluid) 2
9213 5914 Bioscopen 2
9232 9004 Theaters, schouwburgen, concertgebouwen, evenementenhallen 2
9234 8552 Muziek- en balletscholen 2
9234.1 85521 Dansscholen 2
9251, 9252 9101, 9102 Bibliotheken, musea, ateliers, e.d. 1
9253.1 91041 Kinderboerderijen 2
926 931 B Bowlingcentra 2
926 931 H Golfbanen 1
926 931 0 Schietinrichtingen:
926 931 11 - buitenbanen met voorzieningen: boogbanen 2
926 931 2 - binnenbanen: boogbanen 1
926 931 F Sportscholen, gymnastiekzalen 2
9271 9200 Casino's 2
9272.1 92009 Amusementshallen 2
93 96 - Overige dienstverlening
9301.2 96012 Chemische wasserijen en ververijen 2
9301.3 96013 A Wasverzendinrichtingen 2
9301.3 96013 B Wasserettes, wassalons 1
9302 9602 Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten 1
9303 9603 0 Begrafenisondernemingen:
9303 9603 1 - uitvaartcentra 1
9303 96031 2 - begraafplaatsen 1
9304 9313, 9604 Fitnesscentra, badhuizen en sauna-baden 2
9305 9609 B Persoonlijke dienstverlening n.e.g. 1

Bijlage 3 Dijkverlegging Cortenoever En Voorsterklei, Snip3 Covo, Tm Technisch Ontwerp

Bijlage 3 Dijkverlegging Cortenoever en Voorsterklei, SNIP3 CoVo, TM Technisch Ontwerp

Bijlage 4 Passende Beoordeling Cortenoever En Voorsterklei, Snip3 Covo

Bijlage 4 Passende beoordeling Cortenoever en Voorsterklei, SNIP3 CoVo

Bijlage 1 Objectenboom Cortenoever En Voorsterklei

Bijlage 1 Objectenboom Cortenoever en Voorsterklei

Bijlage 2 Objectenkaart Cortenoever

Bijlage 2 Objectenkaart Cortenoever

Bijlage 3 Milieueffectrapport (Mer)

Bijlage 3 Milieueffectrapport (MER)

Bijlage 4 Passende Beoordeling

Bijlage 4 Passende beoordeling

Bijlage 5 Natuurtoetsing Ehs En Boswet

Bijlage 5 Natuurtoetsing EHS en Boswet

Bijlage 6 Bodem

Bijlage 6 Bodem

Bijlage 7 Geotechniek

Bijlage 7 Geotechniek

Bijlage 8 Toetsing Flora- En Faunawet

Bijlage 8 Toetsing Flora- en faunawet

Bijlage 9 Onderzoek Akoestiek En Lucht

Bijlage 9 Onderzoek Akoestiek en Lucht

Bijlage 10 Archeologie

Bijlage 10 Archeologie

Bijlage 11 Kabels En Leidingen

Bijlage 11 Kabels en leidingen

Bijlage 12 Inrichtingsplan Cortenoever Voorsterklei

Bijlage 12 Inrichtingsplan Cortenoever Voorsterklei

Bijlage 13 Geuronderzoek

Bijlage 13 Geuronderzoek

Bijlage 14 (Geo)hydrologie

Bijlage 14 (Geo)Hydrologie

Bijlage 15 Natuurmaatregelen Rapport

Bijlage 15 Natuurmaatregelen rapport

Bijlage 16 Brief Pdr Beleidsregel Schadevergoeding

Bijlage 16 Brief PDR Beleidsregel schadevergoeding

Bijlage 17 Brief Pdr Handhaving Vegetatiebepaling

Bijlage 17 Brief PDR Handhaving vegetatiebepaling

Bijlage 18 Brief Pdr Kostenverhaal Grondexploitatie

Bijlage 18 Brief PDR Kostenverhaal grondexploitatie

Bijlage 19 Reactienota Zienswijzen

Bijlage 19 Reactienota zienswijzen