KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschappelijke Waarden
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Antidubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
Artikel 9 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving
2.1 Ontstaansgeschiedenis En Ruimtelijke Structuur
2.2 Bestaande Situatie Van Het Plangebied
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden
4.1 Milieu
4.2 Externe Veiligheid
4.3 Waterhuishouding
4.4 Cultuurhistorie En Archeologie
4.5 Flora En Fauna
4.6 Verkeer En Infrastructuur
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
Hoofdstuk 6 Planopzet
6.1 Analoge/digitale Verbeelding
6.2 Regels
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Natuurtoets
Bijlage 3 Landschappelijk Inrichtingsplan
Bijlage 4 Kaart Landschappelijk Inrichtingsplan

Voorsterweg 163

Bestemmingsplan - Gemeente Brummen

Vastgesteld op 24-11-2011 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Voorsterweg 163 van de gemeente Brummen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0213.BPBG700008-va01met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen.

1.3 aan-huis-gebonden bedrijf:

het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en de daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.4 aan-huis -gebonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, niet zijnde een seksinrichting, een escortbedrijf of detailhandel, uitgeoefend in een gebouw en als functie ondergeschikt aan de woonfunctie van het hoofdgebouw;

1.5 aanbouw:

een met het hoofdgebouw verbonden (en vanuit het hoofdgebouw te bereiken) afzonderlijk gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en alleen door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.6 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.7 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.8 agrarische doeleinden:

doeleinden die gericht zijn op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren (grondgebonden en niet-grondgebonden bedrijven) en/of het telen van gewassen, met uitzondering van glastuinbouw, tenzij anders is bepaald in deze regels;

1.9 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.10 archeologisch waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.12 bestaande situatie (bebouwing en gebruik):

bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bijgebouw:

een met het hoofdgebouw verbonden (wel of niet vanuit het hoofdgebouw te bereiken) of daarvan vrijstaand gebouw dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw, in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht ten dienste staat van het hoofdgebouw;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder;

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.22 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.23 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.24 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.25 erf:

de grond deel uitmakende van een bouwperceel, behorende bij één woning, waarop geen hoofdgebouw is of mag worden gebouwd krachtens de vigerende woonbestemming;

1.26 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.27 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht;

1.28 landschappelijke waarde:

waarde van een gebied in landschappelijk-esthetische en geomorfologische zin;

1.29 lichte horecavoorzieningen:

een horecavoorziening, die uitsluitend tot hoofddoel heeft het verstrekken van niet- alcoholische en licht-alcoholische dranken en versnaperingen;

1.30 nok:

het snijpunt van twee hellende vlakken;

1.31 ondergeschikte functie:

functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt;

1.32 peil:

de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.33 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.34 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.35 vloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond;

1.36 vrijstaande woning:

een bouwmassa bestaande uit één vrijstaand hoofdgebouw;

1.37 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de hoogte van gebouwen en andere bouwwerken:

vanaf het peil tot het hoogste punt van een gebouw of ander bouwwerk;

2.2 de oppervlakte van een bouwwerk:

wordt gemeten tussen de buitenzijden van de (verticaal geprojecteerd) gevels, behoudens topgevels en/of indien voorkomend het hart van de scheidsmuur;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

wordt gemeten vanaf het peil tot de bovenzijde van het dakvlak en tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of indien voorkomend het hart van de scheidsmuur waarbij de ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing worden gelaten;

2.5 ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, luifels, gevelversieringen, standleidingen voor hemelwater, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, gevel- of kroonlijsten, overstekende daken goten, erkers, serres, balkons, trappen, bordessen, funderingen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan één meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschappelijke Waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische doeleinden, alsmede het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke, aardwetenschappelijke en ecologische waarden, met tevens ondergeschikt:

  1. a. extensief recreatief medegebruik, voor zover de hier boven vermelde waarden niet onevenredig worden aangetast;
  2. b. het op hobbymatige basis houden van dieren;

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen met daaraan ondergeschikt:

  1. a. erven voor onder andere tuinen en parkeervoorzieningen;
  2. b. het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep en bedrijf;
  3. c. het op hobbymatige basis houden van dieren.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van hoge archeologische verwachtingswaarden in de bodem.

5.2 Bouwregels

  1. a. Onverminderd het in deze regels met betrekking tot het bouwen bepaalde, mogen geen bouwwerken worden gebouwd in de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden;
  2. b. Van het bepaalde in artikel 5.2 onder a zijn uitgezonderd:
    1. 1. gevallen waarin de archeologische waarde van de gronden afdoende is vastgesteld en zeker is gesteld dat geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden en voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden of;
    2. 2. gevallen waar de oppervlakte van de noodzakelijke ingreep kleiner of gelijk is aan 100 m2 en de diepte niet meer bedraagt dan 30 cm.

5.3 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2onder a indien gebleken is dat het oprichten van bouwwerken niet zal leiden tot een verstoring van het archeologische bodemarchief. Een omgevingsvergunning wordt pas verleend nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar oordeel van Burgemeester en wethouders in voldoende mate is veiliggesteld.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

  1. a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. b. Voordat burgemeester en wethouders beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 5.4.1 winnen zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld;
  3. c. Op de voorbereiding van een wijziging van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het opslaan van materialen en goederen in de open lucht buiten het bouwperceel;
  2. b. het gebruik van gronden voor fruit-, druiven-, bollenteelt en/of boomteelt waarbij bestrijdingsmiddelen worden ingezet in een zone van 50 m om een woonfunctie of recreatieve verblijfsfunctie;
  3. c. het gebruik van gebouwen voor de exploitatie van een seksinrichting;

7.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing op (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.

8.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 8.1 met maximaal 10%.

8.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

8.4 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als 'Regels van het bestemmingsplanVoorsterweg 163'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

De eigenaar van het perceel Voorsterweg 163 in Empe heeft de gemeente verzocht om, na afbraak van een deel van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, zijn woning te mogen uitbreiden met een naastgelegen schuur. Om deze uitbreiding mogelijk te maken wil hij de woning middels een tussenstuk met de schuur verbinden. Tevens wil de eigenaar na de sloop het perceel landschappelijk herinrichten.

Het bouw- en inrichtingsplan kan niet gerealiseerd worden op basis van het vigerende 'Bestemmingsplan Buitengebied 2008'.

De gemeente heeft zich echter bereid verklaard aan het plan van de initiatiefnemer mee te werken omdat bij toetsing is gebleken dat het plan grotendeels past binnen het speciale gemeentelijke beleidskader voor functieverandering in het buitengebied, te weten de 'Beleidsregel functieverandering in het buitengebied Gemeente Brummen 2009'.

Het voorliggende bestemmingsplan biedt het planologisch-juridische kader van dit initiatief. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, een aantal regels en een toelichting.

1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied

Het perceel Voorsterweg 163 ligt ten zuidoosten van het buurtschap Empe aan de westrand van een dode arm van de IJssel. Vlak ten zuiden van het perceel ligt het bos van het landgoed Empe. Ten noordwesten van het perceel ligt een agrarisch bedrijf. Het onderstaande kaartje geeft een beeld van de ligging van het perceel in de omgeving. Het perceel ligt in een landschappelijk vrij besloten gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700008-va01_0001.png"

Ligging van het plangebied in de omgeving

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Het plangebied valt binnen de grenzen van het 'Bestemmingsplan Buitengebied 2008' (vastgesteld d.d. 17-12-2009, in werking getreden d.d. 7-5-2010). De gronden en de bebouwing van het perceel hebben de bestemming 'Bedrijf (niet-agrarisch)' en mogen gebruikt worden voor een manege. Het plangebied is in paarse kleur op het onderstaande fragment van de plankaart van het Bestemmingsplan Buitengebied weergegeven.

Het Bestemmingsplan Buitengebied biedt de mogelijkheid om deze bestemming middels een planwijzigingsbevoegdheid ex art. 3.6 Wro om te zetten in een woonbestemming. Het plan van de initiatiefnemer voldoet echter niet geheel aan de bijbehorende voorwaarden.

Om die reden dient voor dit initiatief een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700008-va01_0002.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700008-va01_0003.png"

Fragment verbeelding van het Bestemmingsplan Buitengebied met het plangebied weergegeven in paars

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

2.1 Ontstaansgeschiedenis En Ruimtelijke Structuur

Het perceel ligt op de rand van het dekzandgebied van de Veluwe en het stroomdal van de IJssel. Landschappelijk gezien, maakt het perceel deel uit van een kampenlandschap. Het meest bepalende kenmerk van dit landschap is het patroon van verspreide houtsingels, bossen en bosjes die een groot deel van het gebied een halfgesloten karakter verlenen. In het verleden vertoonde het landschap een grote afwisseling in grondgebruik (akkers, weiland, kleine boscomplexen, heidevelden, verspreide boerderijen met besloten erven). Die afwisseling is in de afgelopen eeuw door ingrepen in het kader van de ruilverkaveling en door het verdwijnen van het gemengde agrarische bedrijf in belangrijke mate afgenomen.

2.2 Bestaande Situatie Van Het Plangebied

De onderstaande luchtfoto brengt de bestaande situatie op het perceel Voorsterweg 163 in beeld. De verschillende gebouwen zijn met een cijfer of letter aangeduid. De bebouwing bestaat uit een woonhuis (nr A). Deze woning heeft een klassieke landelijke uitstraling (zie ook de onderstaande foto) en staat met de kop van de gevel gericht op de Voorsterweg. Ten zuiden daarvan staat een stal (nr. 1). Deze staat in de lengte haaks op de richting van het woonhuis. Achter beide gebouwen ligt een grotendeels verhard achtererf. Aan de noord-, de zuid en de westzijde staat een drietal schuren (nrs 2-4). Schuur 3 is in gebruik geweest als binnenmanege.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700008-va01_0004.png"

Luchtfoto perceel Voorsterweg 163 met omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700008-va01_0005.png"

Woning, gezien vanaf de Voorsterweg

De woning ligt op enige afstand van de Voorsterweg. Tussen de woning en de weg ligt een gazon dat deel uitmaakt van het voorerf van de woning. De tuin wordt van het voorerf gescheiden door een haag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700008-va01_0006.png"

Achterzijde woning en stal

De bovenstaande foto brengt de achterzijde van de woning en de aangrenzende stal (nr. 1) in beeld. Deze stal is van oudere datum dan de woning , heeft een traditionele vormgeving en is voorzien van een met riet bedekte kap. De foto is genomen vanaf het onverharde deel van het achtererf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700008-va01_0007.png"

Het achtererf, foto naar het westen toe

De bovenstaande foto is genomen vanaf de achterzijde van de woning en is genomen naar het westen toe. Op de foto staat de schuur nr. 3 die in gebruik was als binnenmanege en omringd is door bomen en schuur nr. 4. Schuur nr. 4 heeft een zekere ruimtelijke kwaliteit.

Aan de buitenzijde rondom de bebouwing staat een aantal bomen die het bedrijfscomplex, van de west- en zuidzijde gezien, een zekere landschappelijke beslotenheid verleent Op het achtererf staan twee grote bomen. De bomen op het voorerf vallen minder op omdat ook de Voorsterweg voorzien is van een singelbeplanting die uit volwassen bomen bestaat.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Het belangrijkste beleidskader op rijksniveau wordt gevormd door de Nota Ruimte. De Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal hebben ingestemd met deze nota op respectievelijk 17 mei 2005 en 17 januari 2006. Met de bekendmaking op 27 februari 2006 in onder andere de Staatscourant is de Nota Ruimte formeel in werking getreden.

De Nota Ruimte geeft aan dat het economisch draagvlak en de vitaliteit van de meer landelijke gebieden onder druk staan. Om daarin verlichting te brengen wil het kabinet de mogelijkheden voor hergebruik en nieuwbouw in het buitengebied verruimen. Vrijkomende bebouwing kan worden omgezet in een woonbestemming of vestigingsruimte voor kleinschalige bedrijvigheid of recreatiedoeleinden. Soms kan ook nieuwbouw wenselijk zijn.

Het plan past binnen het kader van de Nota Ruimte, omdat het plan voorziet in het behoud en versterken van de vitaliteit van het platteland door middel van een nieuwe woonbestemming en een versterking van de landschappelijke kwaliteit van de omgeving.

3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid

3.2.1 Structuurvisie Gelderland 2005

Op 29 juni 2005 heeft Provinciale Staten het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. Sinds 1 juli 2008 heet dit plan 'Structuurvisie Gelderland 2005'. In de structuurvisie is generiek beleid opgenomen voor functieverandering van vrijkomende (agrarische) bebouwing.

De provincie ziet zowel wonen als werken als een geschikte vorm van hergebruik van vrijgekomen gebouwen in het buitengebied. Bij functieverandering naar wonen kan hergebruik van de aanwezige gebouwen met meerdere wooneenheden plaatsvinden, waarbij deze zoveel mogelijk komen in één gebouw, en hoogstens in twee gebouwen die bij elkaar staan. Er wordt daarbij uitgegaan van een reductie van ten minste 50% van de bebouwing (alle opstallen exclusief de bedrijfswoning) per bestemmingsplanherziening. De gebouwen die niet voor wonen en bijgebouw worden gebruikt, dienen te worden gesloopt. Als hergebruik van de aanwezige gebouwen voor wonen niet mogelijk is, kan na sloop van alle bedrijfsgebouwen vervangende nieuwbouw plaatsvinden in de vorm van meerdere wooneenheden in één gebouw.

Van de door de provincie gehanteerde maatvoering kan afgeweken worden, mits dit past binnen een door Gedeputeerde Staten geaccordeerde regionale beleidsinvulling voor functieverandering.

3.2.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) met de daarbij behorende Invoeringswet in werking getreden. Hierbij is een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten ontstaan. Belangrijke uitgangspunten van de Wro zijn het duidelijke onderscheid tussen beleid, normstelling en uitvoering en het beginsel dat normstelling plaatsvindt door het meest geschikte overheidsorgaan. Normstelling op een hoger niveau vindt plaats indien een beleidsonderdeel niet op doelmatige of doeltreffende wijze door een lager overheidsorgaan kan worden behartigd, gezien de aard van de betrokken taak of de schaal waarop een aangelegenheid moet worden geregeld.

Voor de formulering van het provinciale ruimtelijke beleid is in de eerste plaats de provinciale structuurvisie van belang. Daarnaast kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud en toelichting van bestemmingsplannen. Een groot deel van deze regels dient ertoe om ervoor te zorgen dat het Rijksbeleid op een goede manier zijn doorwerking vindt in de gemeentelijke bestemmingsplannen.

Op 15 december 2010 hebben Provinciale Staten van Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. In deze verordening zijn geen regels opgenomen die voor dit bestemmingsplan van belang zijn.

3.2.3 Regionaal Kader functieverandering Stedendriehoek

Van de mogelijkheid om een regionale beleidsinvulling voor functieverandering te maken (uit de provinciale structuurvisie) is door de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Lochem, Voorst en Zutphen uit de regio Stedendriehoek gebruik gemaakt. Het resultaat hiervan is de nota “Waar de stallen verdwijnen”.

In deze nota is omschreven welke regels de gemeenten willen hanteren bij functieverandering van vrijgekomen en vrijkomende (agrarische) gebouwen in het buitengebied. Op 7 juli 2008 heeft het College van Gedeputeerde Staten van Gelderland besloten het beleid uit deze nota met nadere overwegingen in de plaats te laten treden van het generieke beleid uit de provinciale structuurvisie.

De regionale nota wijkt op een aantal punten af van het beleid uit de provinciale structuurvisie. Er worden een aantal voorstellen in gedaan voor een afwijkende maatvoering . Deze hebben echter geen relevantie voor de toesting van het voorliggende initiatief.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 'Ligt op groen'

De ontwikkelingsvisie 'Ligt op groen !' heeft als doel sturing te geven aan de gemeentelijke ruimtelijke ontwikkeling in Brummen. De visie bevat naast een inspirerend wensbeeld de koers die moet worden gevolgd in de richting van dat wensbeeld. De gemeente Brummen kiest voor een gedifferentieerde, ontwikkelingsgerichte strategie, waarbij de bestaande groene kwaliteiten van de gemeente het referentiepunt zijn. Deze kwaliteiten dienen te worden behouden en waar mogelijk middels nieuwe ontwikkelingen te worden versterkt.

3.3.2 Bestemmingsplan Buitengebied 2008

Het plangebied valt binnen de grenzen van het 'Bestemmingsplan Buitengebied 2008'. De gronden en de bebouwing van het perceel hebben de bestemming 'Bedrijf (niet-agrarisch)' (zie fragment verbeelding in paragraaf 3.1) en mogen gebruikt worden voor een manege. De bebouwing mag bestaan uit de bijbehorende bedrijfsbebouwing, waaronder één dienstwoning. De maximum bebouwde oppervlakte van de bedrijfsbebouwing, inclusief de overkappingen en exclusief de dienstwoning, bedraagt 1088 m2.. Deze oppervlakte mag bij rechte met 10 % worden uitgebreid. De oppervlakte van de dienstwoning mag maximaal 150 m2 bedragen.

De bebouwing kan verder nog tot een bepaalde oppervlakte gebruikt worden voor het uitoefenen van een aan huis gebonden beroep of bedrijf en het op hobbymatige wijze houden van dieren.

Middels een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om het perceel een woonbestemming te geven. De gewenste uitbreiding van de voormalige dienstwoning is in het kader van deze wijzigingsbevoegdheid echter niet mogelijk. Daarom kan van de betreffende wijzigingsbevoegdheid geen gebruik worden gemaakt.

3.3.3 Beleidsregel functieverandering in het buitengebied Gemeente Brummen 2009

De 'Beleidsregel functieverandering in het buitengebied Gemeente Brummen 2009' biedt een aanvulling op de regels van het Bestemmingsplan Buitengebied welke betrekking hebben op de functieverandering van vrijgekomen en vrijkomende gebouwen. In deze aanvullende regels is het regionale beleid van de nota 'Waar de stallen verdwijnen' verwerkt.

De beleidsregel is van toepassing op verzoeken voor functieverandering van (agrarische) bedrijven in het buitengebied welke in strijd zijn met het geldende bestemmingsplan en waarvoor geen mogelijkheden bestaan om deze te realiseren middels een binnenplanse ontheffing of een wijzigingsbevoegdheid.

De beleidsregel biedt dus een toetsingskader voor verzoeken tot ontheffing ex artikel 3.23 Wro of een herziening van het Bestemmingsplan Buitengebied ex artikel 3.1 Wro.

Het initiatief past niet binnen de wijzigingsregels van het Bestemmingsplan Buitengebied die het mogelijk maken om een bestemming van een niet-agrarisch bedrijf te wijzigen in een woonbestemming. Daarom is het initiatief getoetst aan de 'Beleidsregel functieverandering in het buitengebied Gemeente Brummen 2009'.

De belangrijkste criteria voor functieverandering naar wonen uit de beleidsregel die relevant zijn voor het voorliggende initiatief zijn de volgende.

  • Vrijkomende bedrijfsgebouwen die niet kunnen worden hergebruikt moeten worden gesloopt, met uitzondering van monumentale en karakteristieke gebouwen.
  • Nieuwbouw en hergebruik van (bij)gebouwen mag een omvang hebben van maximaal 50% van de gesloopte en hergebruikte bedrijfsgebouwen.
  • Voor het perceel wordt een erfinrichtingsplan gemaakt dat door een onafhankelijke, ter zake kundige organisatie wordt getoetst.
  • Minimaal 500 m2 van de vrijkomende bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt.
  • De oppervlaktemaat van een woning is maximaal 150 m2, hiervan kan beargumenteerd worden afgeweken.

Uit de toetsing is gebleken dat het initiatief binnen de beleidsregel past.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

De regelgeving stelt dat indien er ruimten worden gebouwd waar mensen blootstellingrisico's lopen door langdurig verblijf, middels een verkennend bodemonderzoek dient te zijn aangetoond dat er geen sprake is van belasting door verontreinigingbronnen in de bodem en het grondwater ter plaatse.

In september 2010 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd dat als bijlage aan het bestemmingsplan is toegevoegd. De resultaten van het onderzoek kunnen als volgt worden samengevat.

Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.

Op de onderzoekslocatie zijn de volgende deellocaties onderzocht:

A: voormalige bovengrondse dieseltank in lekbak;

B: overig deel van het erf.

Met betrekking tot de bodemkwaliteit van deze deellocaties kunnen de volgende conclusies worden getrokken.

A: voormalige bovengrondse dieseltank in lekbak

Zintuiglijk en analytisch zijn in de grond en het grondwater geen verontreinigingen aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van verontreiniging met olieproducten.

B: overig deel van het erf

De bovengrond is plaatselijk zwak tot matig puinhoudend en zwak kolengruishoudend. In het opgeboorde materiaal zijn verder zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. De zintuiglijk met puin- en kooldelen verontreinigde bovengrond is licht verontreinigd met zink en PAK. In de zintuiglijk schone boven- en ondergrond van het erf zijn geen verontreinigingen aangetoond. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Deze metaalverontreiniging is hoogstwaarschijnlijk, in combinatie met de verlaagde pH, te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater.

Eindconclusie en advies

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie ter plaatse van deellocatie A en B respectievelijk als 'verdacht' en 'onverdacht' kan worden beschouwd wordt voor deellocatie A verworpen en voor deellocatie B niet geheel bevestigd.

In het kader van de aankoop kan gesteld worden dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem bij ongewijzigd gebruik niet tot gebruiksbeperkingen of gezondheidsrisico's zal leiden. Ook bij het aanvragen van een omgevingsvergunning in de nabije toekomst zullen, met het huidige beleid en de huidige normen, de aangetoonde verontreinigingen geen bezwaar vormen.

Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.

4.1.2 Geluid

Wanneer met een plan nieuwe geluidsgevoelige bebouwing, zoals woningen, scholen en ziekenhuizen worden gerealiseerd, stelt de Wet geluidhinder onder andere de verplichting onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op deze geluidsgevoelige bebouwing ten gevolge van het verkeer op de omliggende wegen. De gevelbelasting mag de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschrijden.

Voorliggend plan voorziet in de uitbreiding van een bestaande woning met een naastgelegen schuur. De woning en de schuur liggen op enige afstand van de Voorsterweg. Deze weg wordt gekenmerkt door een lage verkeersintensiteit. Een en ander biedt de garantie dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ter hoogte van de meest nabijgelegen gevel van de schuur niet wordt overschreden.

4.1.3 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de nieuwe Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het besluit luchtkwaliteit uit 2005 en is een implementatie van de Europese kaderrichtlijn luchtkwaliteit en de vier dochterrichtlijnen, waarin onder andere grenswaarden voor de luchtkwaliteit ter bescherming van mens en milieu zijn vastgesteld.

Projecten die 'niet in betekenende mate' leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven volgens de Wet luchtkwaliteit niet langer afzonderlijk te worden getoetst op de grenswaarde, tenzij een dreigende overschrijding van één of meerdere grenswaarden te verwachten is. Sinds augustus 2009 ligt de grens van 'niet in betekenende mate' volgens de gelijknamige AMvB bij 3% van de gewenste grenswaarde van een stof.

Voorliggend initiatief betreft de uitbreiding van een woning en de beëindiging van de bedrijfsmatige activiteiten op de locatie. Gesteld kan worden dat deze functiewijziging leidt tot een verbetering van de luchtkwaliteit ter plaatse omdat het gemotoriseerde verkeer naar en van de locatie na beëindiging van de bedrijfsactiviteiten afneemt.

4.1.4 Bedrijvigheid

Indien door middel van een plan nieuwe, voor milieuhinder gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen en mogen omliggende (agrarische) bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast.

Het initiatief bestaat uit de uitbreiding van een woning. In de directe omgeving ligt het agrarische bedrijf Ganzekolk 7. Dit is het enige bedrijf waarmee rekening moet worden gehouden. Hierbij speelt met name het geuraspect een rol. De kortste afstand tussen de woning na uitbreiding en de meest nabijgelegen stal van het agrarische bedrijf Ganzekolk 7 bedraagt circa 180 meter.

Het betreffende bedrijf is een melkrundveebedrijf waarop het Besluit landbouw milieubeheer van toepassing is. In dit besluit zijn normen opgenomen over de minimale afstanden die gehandhaafd moet worden tussen verschillende soorten van hindergevoelige objecten en de meest nabijgelegen emissiepunten van het bedrijf in kwestie. Deze afstanden zijn bedoeld om de kans op geuroverlast ter plaatse van het hindergevoelige object tot een minimum te beperken.

Het agrarische bedrijf ligt in een overwegend agrarisch gebied met verpreid liggende niet-agrarische bebouwing. De nieuwe woning hoort tot die bebouwing en vormt in termen van het besluit een "object categorie IV". Tussen objecten in deze categorie en het meest nabij gelegen emissiepunt van het bedrijf moet een afstand van minimaal 50 meter worden gehandhaafd.

Geconcludeerd kan worden dat de woning op het perceel Voorsterweg 163 op ruime afstand buiten de wettelijk bepaalde geurhindercontour van 50 meter ligt en dat het agrarische bedrijf Ganzekolk 7 vanuit het oogpunt van geurhinder geen belemmering vormt voor de gewenste uitbreiding van de woning.

4.2 Externe Veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft in dit geval het risico op een ongeval met slachtoffers onder omwonenden waarbij gevaarlijke stoffen in het spel zijn. Het kan gaan om gevaarlijke stoffen die worden verwerkt en opgeslagen bij bepaalde bedrijven, zoals een chemische fabriek of een lpg-tankstation, of gevaarlijke stoffen die worden vervoerd via de weg, het spoor, een vaarweg of een buisleiding.

In de nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig waar gevaarlijke stoffen worden verwerkt of opgeslagen. Ook bevindt zich in de directe omgeving van het plangebied geen route voor transport gevaarlijke stoffen. Daarom wordt in dit project voldaan aan de normen voor externe veiligheid.

4.3 Waterhuishouding

In het beleid (Waterbeheerplan 2010-2015) van het Waterschap Veluwe is 'niet afwentelen' een belangrijk uitgangspunt. Kort gezegd betekent dit dat met het oplossen van het ene probleem, geen nieuw probleem mag ontstaan. Dit geldt voor het waterbeleid én voor de daarmee samenhangende kosten. Indien nodig zal het (regen)water zoveel mogelijk bovenstrooms vastgehouden worden, vervolgens (tijdelijk) geborgen worden in zogenaamde retentiegebieden en pas daarna afgevoerd worden naar elders. Ook is het beter om regen-, grond- en oppervlaktewater schoon te houden dan om het later te moeten zuiveren. Maatregelen om schone en vuile waterstromen te scheiden hebben daarom de voorkeur. Bij daken en wegen kan gedacht worden aan het loskoppelen van de regenwaterafvoer van het rioleringsysteem. Van groot belang is dat de eisen die aan het watersysteem worden gesteld gerealiseerd worden tegen acceptabele inspanningen en kosten.

Wat betreft het toevoegen van bebouwing of verharding gaat het in dit project slechts om het verbinden van de bestaande woning met een naastgelegen voormalige stal. Het gaat hierbij om een geringe uitbreiding van de bebouwing (met circa 25 m2) die in ruime mate gecompenseerd wordt met de afbraak van vrijkomende gebouwen elders op het perceel (totale oppervlakte circa 508 m2) .

In totaal neemt het bebouwde c.q. verharde oppervlak af met circa 483 m². Het hemelwater van de daken wordt nu al volledig geïnfiltreerd in de bodem rondom de gebouwen. Dat zal ook in de toekomst zo blijven. Eventuele nieuwe afvalwaterafvoerleidingen zullen op de bestaande riolering worden aangesloten. Kortom zowel kwantitatief als kwalitatief wordt daardoor aan de belangen en de beleidsdoelen van het integraal waterbeheer voldaan.

Over de plannen heeft met het Waterschap d.d. PM overleg plaatsgevonden in verband met de watertoets. Met de uitkomst van dit overleg is in de definitieve plannen rekening gehouden.

4.4 Cultuurhistorie En Archeologie

Er zijn geen bijzondere of beschermde cultuurhistorische waarden bekend in of nabij het plangebied. De herinrichting van het perceel vindt plaats met inachtneming van de historisch-geografische kenmerken van het omringende landschap. De verantwoording daarvan staat in de nota 'Landschappelijke versterking De Rietmus' die als bijlage aan dit bestemmingsplan is toegevoegd.

Een deel van het perceel ligt volgens de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Ook het terrein waar het verbindingsstuk wordt gebouwd tussen de bestaande woning en de (voormalige) schuur behoort daartoe. De rest van de gronden ligt in een gebied met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde.

De onderstaande uitsnede uit de archeologische verwachtingskaart brengt deze verdeling in beeld. De gronden met een hoge archeologische verwachtingswaarde hebben de kleur bruin. De gronden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde hebben de kleur groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700008-va01_0008.png"

Uitsnede archeolgische verwachtingskaart

Het beleid van de gemeente Brummen ten aanzien van bodemingrepen in gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde komt op het volgende neer. Bodemingrepen met een totale oppervlakte die groter is dan 100 m2 en die dieper reikt dan 30 cm beneden maaiveld zijn alleen mogelijk als eerst een inventariserend archeologisch onderzoek is verricht.

In het onderhavige geval wordt deze norm voor wat betreft de totale oppervlakte van de bodemingrepen niet gehaald en is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

4.5 Flora En Fauna

De Flora- en faunawet (Ffwet) regelt de soortbescherming van de in Nederland in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De wet verbiedt handelingen of ontwikkelingen die de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten in gevaar kan brengen (artikel 8 t/m 12). Daarnaast spreekt de wet over een zorgplicht, waarbij iedereen 'voldoende zorg' in acht moet nemen tegenover in het wild voorkomende planten en dieren. De wet verdeelt de beschermde planten- en diersoorten in drie categorieën die zijn ingedeeld in 3 tabellen. Soorten van tabel 1 genieten de lichtste vorm van bescherming, terwijl voor de soorten van tabel 3 de zwaarste bescherming geldt. Onder bepaalde voorwaarden kan een vrijstelling gelden. Daarnaast geldt een algemene zorgplicht, welke inhoudt dat menselijk handelen geen nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben. De zorgplicht geldt voor alle planten en dieren, beschermd of niet. Wanneer sprake is van mogelijke overtreding van een van de verbodsbepalingen is een ontheffingsprocedure aan de orde. Het Ministerie van LNV (Dienst Regelingen) kan aan de ontheffing voorwaarden verbinden ten aanzien van uitvoering van werkzaamheden en het uitvoeren van mitigerende en compenserende maatregelen.

Ten behoeve van dit plan is in mei 2011 de wettelijk vereiste natuurtoets verricht. Het bijbehorende rapport is als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd. De conclusies van de toets kunnen als volgt worden samengevat.

In de omgeving komen twee Natura 2000-gebieden voor, namelijk 'Landgoederen Brummen' en 'Uiterwaarden IJssel'. Daarnaast wordt de boerderij aan drie zijden omringd door EHS.

De maatregelen vinden enkel plaats op het erf en hebben geen effect op de instandhoudingsdoelstellingen van beschermde gebieden of de kernkwaliteiten van de EHS. Er zijn dus geen vervolgstappen nodig in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998.

Tijdens het veldonderzoek zijn veel (broedende) boerenzwaluwen waargenomen. De werkzaamheden moeten daarom buiten het broedseizoen plaatsvinden. Er zijn geen jaarrond beschermde nesten aangetroffen en geen rust- of verblijfplaatsen van zwaar beschermde soorten (tabel 2 en 3). Omdat een groot deel van de nestgelegenheid van boerenzwaluwen verdwijnt door de maatregelen, wordt geadviseerd hiervoor te compenseren.

Ook vleermuizen kunnen in het plangebied aanwezig zijn. Er zijn echter geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van vaste rust- of verblijfplaatsen. Daarnaast kunnen licht beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn. Voor deze soorten geldt de zorgplicht.

Ten aanzien van de wettelijk beschermde soorten is geen nader onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet nodig.

4.6 Verkeer En Infrastructuur

Het perceel wordt ontsloten via een vrij rustige landelijke gebiedsontsluitingsweg. Het verkeer naar en van het perceel neemt af door de beëindiging van de manege. Op het perceel is voldoende ruimte voor het parkeren van de auto's van bewoners en bezoekers.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

De 'Stichting Landschapsbeheer Gelderland' heeft het plan van de initiatiefnemer voor de sloop van de vrijgekomen bebouwing en de landschappelijke inrichting van zijn perceel beschreven in de nota 'Landschappelijke versterking De Rietmus' (juni 2011). Deze nota is als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd.

De onderstaande luchtfoto brengt in beeld welk deel van de bebouwing wordt gesloopt en welk deel wordt gehandhaafd. Deze luchtfoto is als bijlage opgenomen bij het toetsingsformulier van het initiatief dat is gemaakt op basis van de 'Beleidsregel functieverandering in het buitengebied Gemeente Brummen 2009'. Op de luchtfoto ontbreekt informatie over het nieuwe verbindingsstuk tussen de woning en de voormalige stal ten zuiden van de woning die bij de uitbreiding van de woning wordt betrokken. Die oppervlakte bedraagt circa 25 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700008-va01_0009.png"

De belangrijkste afwegingen uit de ambtelijke adviesnota in het kader van voormelde toetsing worden hieronder in cursief weergegeven.

De verzoeker breekt 508 m2 voormalige agrarische (bedrijfs)bebouwing af. Ook worden een mestput en een trainingsmolen met een zinkput verwijderd. Maar deze tellen niet mee bij de te bepalen oppervlakte af te breken bedrijfsbebouwing voor de functieverandering. Daarvoor in de plaats wordt 102 m2 woonruimte toegevoegd (bestaande schuur) en een nog te realiseren verbindingsstuk van ongeveer 25 m2.

Het functieveranderingsbeleid gaat uit van het toekennen van een bouwkavel (voor een woning met een opervlakte van maximaal 150 m2 en 1 bijgebouw van maximaal 75 m2) in ruil voor afbraak van minimaal 500 m2 voormalige bedrijfsbebouwing.

In dit geval wil verzoeker na afbraak van voormalige bedrijfsbebouwing de oppervlakte van een bestaande woning uitbreiden door een bestaande stal via een verbindingsstuk aan zijn woning te trekken. Het aantal woningen blijft dus gelijk, alleen de oppervlakte van de woning wordt uitgebreid met ongeveer 125-130 m2 (inclusief de oppervlakte van het verbindingsstuk).

Als verzoeker had gekozen voor de bouw van een extra woning had 225 m2 (woning 150 m2 en bijgebouw 75 m2) bouwoppervlak toegevoegd kunnen worden. In dit geval gaat het om toevoeging van ongeveer 125 -130 m2. Bovendien neemt het aantal woningen niet toe.

Eén van de hoofdregels bij het functieveranderingsbeleid is dat wordt uitgegaan van een reductie van ten minste 50% van de bebouwing die gesloopt wordt ten opzichte van hetgeen wordt teruggebouwd. In dit geval wordt 508 m2 gesloopt en ongeveer 125-130 m2 teruggebouwd. Dat brengt een reductie van de bebouwde oppervlakte met ongeveer 75% met zich mee.

Op advies van de gemeente heeft verzoeker op 10 maart 2011 zijn plan om de bestaande woning via een verbindingsstuk te voegen bij de bestaande woning, voorgelegd aan een architect van het Geldersch Genootschap. Daarbij was ook een ambtenaar van de gemeente aanwezig. Door de architect van het Geldersch Genootschap is opgemerkt dat een positief advies over het plan gegeven kan worden mits dit goed vormgegeven en ingepast wordt.

Voorafgaand aan het in procedure brengen van een planherziening wordt een door verzoeker gemaakt (erf)inrichtingsplan en beplantingsplan voorgelegd aan respectievelijk het Gelders Genootschap en de Stichting Landschapsbeheer Gelderland. Door de initiatiefnemer dient een kwaliteitsbijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit te worden geleverd. Deze wordt vastgelegd in het erfinrichtingsplan en beplantingsplan. De bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit kan naast beplanting ook bestaan uit andere zaken.

Het bedoelde (erf) inrichtings- en beplantingsplan, dat is afgestemd op het Landschapsbeleidsplan van de gemeente, voorziet in een landschappelijk en cultuurhistorisch verantwoorde inrichting van het perceel. De nieuwe landschapselementen bestaan uit een hoogstamboomgaard in de zuidoosthoek van het perceel, een 'vogel- of geriefhoutbosje' ter plaatse van een gesloopte schuur en een aantal nieuwe meidoornheggen. Deze elementen zijn op onderstaande schets in lichtgroene kleur aangegeven. Deze elementen passen op een klassiek boerenerf zoals die in dit gebied in het verleden voorkwamen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700008-va01_0010.png"

Inrichtingsschets (zie bijlage3)

Hoofdstuk 6 Planopzet

6.1 Analoge/digitale Verbeelding

Bij dit plan hoort één analoge/digitale verbeelding. De verbeelding is eenvoudig van opzet. Dit bevordert de inzichtelijkheid, handhaafbaarheid en de rechtszekerheid bij de beoordeling van bouwplannen. De verbeelding bevat drie bestemmingen, te weten de enkelbestemmingen 'Agrarisch met waarden' en 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie'.

6.2 Regels

De regels bestaan uit de volgende onderdelen:

  • hoofdstuk 1: inleidende regels;
  • hoofdstuk 2: bestemmingsregels;
  • hoofdstuk 3: algemene regels;
  • hoofdstuk 4: overgangs- en slotregels.

6.2.1 Inleidende regels

De inleidende regels omvatten de gebruikte begripsomschrijvingen en afkortingen (art. 1) en de wijze van meten (art. 2).

Begrippen

In Begrippen is een aantal begrippen nader gedefinieerd teneinde onduidelijkheid te voorkomen. Voor een gedeelte van de begrippen is aansluiting gezocht bij de SVBP2008, de rest is afkomstig uit het handboek Brummen en zijn in de gemeente gebruikelijke definities.

Wijze van meten

In Wijze van meten wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden bij het beoordelen of de maatvoering in overeenstemming is met de regels.

6.2.2 Bestemmingsregels

In de bestemmingsregels zijn de regels voor de verschillende bestemmingen omschreven. Elk bestemmingsartikel is, overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (uitgave 2008), in beginsel opgebouwd uit:

  • een bestemmingsomschrijving; een omschrijving van de doeleinden waarvoor de gronden zijn bestemd en de toegelaten bijbehorende bebouwing;
  • bouwregels; deze regels bevatten de voorgeschreven maatvoering van de bouwwerken;
  • nadere eisen;
  • afwijking van de bouwregels (indien van toepassing);
  • specifieke gebruiksregels (indien van toepassing);
  • afwijking van de gebruiksregels (indien van toepassing);
  • wijzigingsregels (indien van toepassing).

De bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke waarden'

De gronden ten westen en ten noorden van de bebouwing hebben de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke waarden'. De naam en de aard van deze bestemming sluit aan bij de bestemming van de gronden die de omgeving van het plangebied hebben in het Bestemmingsplan Buitengebied 2008.

Op deze gronden mogen geen gebouwen, zoals bijgebouwen, opgericht worden. Hier zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan met een maximale hoogte van 1,25 meter, zoals erfafscheidingen.

De bestemming 'Wonen'.

Deze bestemming omvat dat deel van het perceel waarop de woning en de bijbehorende bouwwerken zijn toegelaten. Binnen het bouwvlak mag één vrijstaande woning worden gebouwd. Het bouwvlak omsluit de bestaande woning, de bij de woning te betrekken voormalige stal en het tussengelegen terrein. De maximaal toelaatbare bouw- en goothoogte van de woning zijn met een maatvoeringssymbool op de verbeelding weergegeven.

Buiten het bouwvlak zijn bijgebouwen toegelaten met een gezamenlijke oppervlakte van 264 m2. Deze oppervlakte is gelijk aan de oppervlakte van de te handhaven schuur aan de noordzijde van het achtererf. De maximale bouw- en goothoogte van de toegelaten bijgebouwen bedragen respectievelijk 6 en 3 meter.

Maximaal 50 % van de vloeroppervlakte van de gebouwen mag worden benut voor het uitoefenen van een aan huis gebonden beroep of bedrijf. Voorwaarde is verder dat deze activiteiten geen aanzienlijke verkeersaantrekkelijke werking hebben.

Binnen deze bestemming mogen ook andere bouwwerken worden opgericht met een bepaalde, in de regels vastgelegde, omvang en hoogte, te weten: een zwembad, overkappingen en verlichtingsmasten.

Middels een omgevingsvergunning kan, onder voorwaarden, maximaal tot 10 % worden afgeweken van de maten die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Verder is het mogelijk om met een omgevingsvergunning onder voorwaarden: een paardenbak aan te leggen met een maximale omvang van 1200 m2, de woning te splitsen en de woning tot een oppervlakte van maximaal 100 m2 te benutten voor een logies met ontbijt accommodatie, bestaande uit maximaal 5 kamers of 2 appartementen.

De dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie'.

Een deel van het plangebied heeft een grote archeologische verwachtingswaarde volgens de Archeologische Verwachtingskaart van de gemeente Brummen. Daarom hebben deze gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' gekregen. Bodemingrepen in gronden met deze dubbelbestemming kunnen alleen plaatsvinden als uit onderzoek is gebleken dat door deze ingrepen geen archeologische waarden worden aangetast. Alleen voor kleinschalige ingrepen met een omvang van maximaal 100 m2 en een diepte van minder dan 30 cm is het niet noodzakelijk om eerst te onderzoeken of er sprake is van archeologische waarden in de bodem. Middels een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk deze dubbelbestemming te laten vallen indien onomstotelijk is komen vast te staan dat de betreffende gronden geen archeologische waarden herbergen.

6.2.3 Algemene regels

In de Algemene regels van het plan zijn de volgende algemene regels opgenomen.

Anti-dubbeltelregel

In de Anti-dubbeltelregel wordt geregeld dat grond die reeds eerder bij een verleende bouwvergunning is meegenomen niet nog eens bij de verlening van een nieuwe bouwvergunning mag worden meegenomen. Deze regel is rechtstreeks overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening.

Algemene gebruiksregels

Hierin is bepaald welk gebruik van de grond strijdig is met de regels, te weten: het opslaan van materialen in de open lucht buiten het bouwperceel, het gebruik van de grond voor speciale teelten en de exploitatie van een seksinrichting.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

In het plan zijn de volgende Overgangs- en slotregels opgenomen.

Overgangsrecht

In het Overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bestaande zaken en rechten die niet in overeenstemming zijn met de overige regelingen in dit bestemmingsplan. De regels voor het overgangsrecht zijn overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening, waarin standaard overgangsrecht voor bestemmingsplannen is opgenomen.

Slotregel

De Slotregel bevat de titel van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

Over de economische uitvoerbaarheid van het project valt het volgende op te merken. Het project is een particulier initiatief dat privaat wordt gefinancierd zonder publieke middelen. Verder worden de kosten voor het uitvoeren van planontwikkeling en de planologische procedure op grond van de Wro, inclusief de van toepassing zijnde leges, gedragen door de initiatiefnemer.

Tevens zal in aansluiting op het gemeentelijk beleid een planschadeovereenkomst worden gesloten tussen gemeente en initiatiefnemer waarmee hij zich verbindt de voor vergoeding in aanmerkingkomende planschade aan de gemeente te compenseren. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht voldoende te zijn aangetoond.

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Natuurtoets

Bijlage 2 Natuurtoets

Bijlage 3 Landschappelijk Inrichtingsplan

Bijlage 3 Landschappelijk inrichtingsplan

Bijlage 4 Kaart Landschappelijk Inrichtingsplan

Bijlage 4 Kaart landschappelijk inrichtingsplan