KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Wonen - 3
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Ontheffingsregels
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 9 Algemene Procedureregels
Artikel 10 Algemene Regels
Artikel 11 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
Hoofdstuk 2 Beleidskader(s)
2.1 Nationaal Beleid Ruimtelijk Beleid.
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Gevolgen Van Het Project
3.1 Ruimtelijke Gevolgen
3.2 Functionele Gevolgen
3.3 Verkeersaspecten
3.4 Bodem
3.5 Milieuaspecten
3.6 Water
3.7 Cultuurhistorie, Archeologie
3.8 Groen, Natuur En Landschap
3.9 Overige Belemmeringen
3.10 Functionele Invulling
Hoofdstuk 4 Bouwkader
Hoofdstuk 5 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 6 Overleg
Hoofdstuk 7 Welstand
Hoofdstuk 8 Motivering Partiële Herziening
Bijlage 1 Lijst Aan Huis Gebonden Beroepen En Bedrijven
Bijlage 1 Archeologisch Vooronderzoek, Bureau Raap, D.d. Augustus 2008
Bijlage 2 Toetsing Aan De Natuurwetgeving, Bureau Schenkeveld, D.d. 15 Augustus 2008
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek, Dumea, D.d. Augustus 2008
Bijlage 4 Geluidsbelasting Railverkeer, Buro Van Der Boom, D.d. 5 Februari 2007

Rhienderen, partiële herziening Knoevenoordstraat ongenummerd

Bestemmingsplan - Brummen

Ontwerp op 31-05-2010 - in voorbereiding

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

Inhoudsopgave

Begrippen

Wijze van meten

Toelichting

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Aan huis gebonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is, zoals arts, notaris of advocaat; evenwel met uitzondering van prostitutie;

1.2 Aan huis gebonden bedrijf:

bedrijfsmatige activiteit voorkomend in milieucategorie 1 of 2, dan wel een naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, zoals een kapsalon of schoonheidssalon; evenwel met uitzondering van een seksinrichting;

1.3 Aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt;

1.4 Aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 Afhankelijke woonruimte:

een onderdeel van het hoofdgebouw, aan en/of uitbouw of bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.6 Bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 Bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.8 Bestaand:

  1. a. bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  2. b. bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;

1.9 Bestemmingsplan:

de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0213.BPBRKOM100002-on01 met bijbehorende regels en bijlage;

1.10 Bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 Bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 Bijgebouw:

een met het hoofdgebouw verbonden (wel of niet vanuit het hoofdgebouw te bereiken) of daarvan vrijstaand gebouw dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw, in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht ten dienste staat van het hoofdgebouw;

1.13 Bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.14 Bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van zolder en kelder;

1.15 Bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.16 Bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 Bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.18 Bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.19 Bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.20 Detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending, anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.21 Gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.22 Hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn architectonische verschijningsvorm en functie als het belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.23 Inwoning:

het bewonen van een woonruimte die deel uitmaakt van een woning die door een ander huishouden in gebruik is genomen, met dien verstande dat dit slechts toegestaan is in het hoofdgebouw, dan wel in met het hoofdgebouw verbonden aan en/of uitbouwen en bijgebouwen en dat woningsplitsing en/of kamerbewoning niet toegestaan is;

1.24 Mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.25 Ondergronds bouwwerk:

een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 m beneden peil;

1.26 Overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak;

1.27 Parkeervoorzieningen:

elke al dan niet overdekte stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer;

1.28 Plan:

het bestemmingsplan "Rhienderen, partiële herziening Knoevenoordstraat ongenummerd" van de gemeente Brummen;

1.29 Peil:

  1. a. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;
  3. c. voor een woonwagen, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van de bestaande verharding van de standplaats;
  4. d. voor een bouwwerk ten behoeve van spoorwegdoeleinden: de bovenkant van de spoorstaaf.

1.30 Uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt;

1.31 Voorgevellijn:

de lijn waarin de voorgevel van een hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;

1.32 Voorgevelrooilijn:

de naar de openbare weg gekeerde grens van het bouwvlak, of indien het een bouwvlak betreft met meer dan één naar de weg gekeerde grenzen, die grens die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.33 Woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden;

1.34 Zolder:

ruimte onder een kap voor zover de hoogte van de borstwering ter plaatse van de omtrekmuren minder dan 80 cm boven de vloer is gelegen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Inhoudsopgave

Begrippen

Wijze van meten

Toelichting

2.1 Algemeen

Bij het toepassen van deze regels wordt als volgt gemeten c.q. gerekend:

2.2 Afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van het gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens;

2.3 Bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;

2.4 Bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 Breedte, diepte c.q. lengte van gebouwen:

tussen de buitenwerkse (hoofd)gevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;

2.6 Goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.7 Oppervlakte van een gebouwen en bouwwerken:

  • voor gebouwen: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren en/of het overkapte gedeelte, neerwaarts geprojecteerd tot op peil;
  • voor bouwwerken zonder wanden (open overkappingen en daarmee vergelijkbare bouwwerken geen gebouwen zijnde): het overdekte en/of bebouwde grondoppervlakte (gemeten loodrecht onder het dakoppervlak en/of bouwwerk).

2.8 Uitzonderingen bij Wijze van meten

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,50 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

Inhoudsopgave

Begrippen

Wijze van meten

Toelichting

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Tuin"aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gelegen hoofdgebouwen;
  2. b. verhardingen;

met de daarbij behorende:

  1. c. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. d. waterlopen en waterpartijen.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Wonen - 3

Inhoudsopgave

Begrippen

Wijze van meten

Toelichting

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Wonen - 3" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. het uitoefenen van een aan huis gebonden beroep;

met de daarbij behorende:

  1. c. tuinen en erven;
  2. d. voorzieningen van algemeen nut;
  3. e. parkeervoorzieningen;
  4. f. waterlopen en waterpartijen;
  5. g. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Voor het uitoefenen van een aan huis gebonden beroep gelden de navolgende bepalingen:

  1. a. de woonfunctie moet primair blijven, in die zin dat maximaal 40% van het totale vloeroppervlakte van de woning voor dat doel mag worden gebruikt, met een maximum van 50 m² per woning;
  2. b. degene die gebruiker is van de woning, moet ook degene zijn die het aan huis gebonden beroep uitoefent;
  3. c. vrijstaande bijgebouwen mogen niet worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of bedrijf.

4.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de parkeermogelijkheden in de naaste omgeving;
  3. c. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  4. d. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  5. e. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  6. f. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.

4.5 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  1. a. 4.2.1 onder b voor het bouwen van een hoofdgebouw tot minimaal 2 meter afstand tot de zijdelingse perceelsgrens indien de op de verbeelding aangeduide bouwvlakken op grotere afstand van de zijdelingse perceelsgrens zijn geprojecteerd en indien het bouwperceel in kwestie aan die zijde en ter hoogte van het hoofdgebouw grenst aan openbaar gebied, waarop een groen- verkeers- of daarmee vergelijkbare bestemming rust. Hierbij worden de op de verbeelding aangegeven aanduidingen in acht genomen;
  2. b. 4.2.2 onder e voor een afstand tot minimaal 3 meter tussen gebouw en perceelsgrens, indien op de hieraan grenzende achterliggende gronden ter hoogte van het geplande bijgebouw en/of aan- en/of uitbouw, geen woningbouw mogelijk is en daarop een groen-, natuur-, water-, verkeer- of daarmee vergelijkbare bestemming rust. Hierbij worden de op de verbeelding aangegeven aanduidingen in acht genomen.

4.6 Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 4.1 voor:

  1. a. de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf, mits de woonfunctie in overwegende mate wordt behouden en de ruimtelijke uitwerking in overeenstemming is met de woonfunctie, dan wel geen ernstige hinder voor de omgeving wordt veroorzaakt. Dit betekent dat:
    1. 1. het medegebruik van ondergeschikte betekenis moet zijn en maximaal 40% van het totale vloeroppervlakte van de woning voor dat doel mag worden gebruikt, met een maximum van 50 m² per woning;
    2. 2. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
    3. 3. de woning moet blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de bouwverordening;
    4. 4. degene die het aan huis gebonden bedrijf uitoefent ook de gebruiker is van de woning;
    5. 5. slechts beroepen of bedrijven zijn, die behoren tot de categorie 1 en 2 van de als bijlage bijgevoegde "lijst aan huis gebonden beroepen en bedrijven";
    6. 6. geen onevenredige verstoring mag plaatsvinden van de voorzieningenstructuur;
    7. 7. geen detailhandel mag plaatsvinden, behoudens een beperkte verkoop – als ondergeschikte nevenactiviteit – van producten die ter plaatse zijn vervaardigd, dan wel direct verband houden met het aan huis gebonden beroep of bedrijf;
    8. 8. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling, casu quo niet onevenredig veel extra verkeer wordt aangetrokken;
    9. 9. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de parkeerbalans, casu quo primair op eigen terrein moet worden geparkeerd door gebruiker en bezoekers;
    10. 10. reclame-uitingen beperkt moeten blijven een en ander conform de wettelijke bepalingen;
    11. 11. het bij de woning behorende bouwperceel niet mag worden gebruikt voor werkzaamheden en opslag ten behoeve van het aan huis gebonden bedrijf;
    12. 12. vrijstaande bijgebouwen niet mogen worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf.
  2. b. De bewoning van een deel van het hoofdgebouw en/of bijgebouwen als afhankelijke woonruimte (inwoning), met dien verstande dat:
    1. 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg, hetgeen aangetoond dient te worden door een verklaring van een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige;
    2. 2. op het perceel een woning aanwezig dient te zijn;
    3. 3. er geen onevenredige aantasting plaats vindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
    4. 4. per woning maximaal één ontheffing ten behoeve van inwoning voor mantelzorg mag worden verleend;
    5. 5. inwoning in beginsel plaatsvindt, bij, in of direct aansluitend aan de woning, met uitzondering van sub 6, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de woning dient te hebben;
    6. 6. het gebruik van een vrijstaande bijgebouw als afhankelijke woonruimte uitsluitend is toegestaan indien realisering van de inwoning in of aan het hoofdgebouw voor de inwoner of andere bewoner(s) onredelijk bezwarend is en het bijgebouw op maximaal 10 meter van het hoofdgebouw staat;
    7. 7. maximaal 60 m² van hoofdgebouw en/of bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;
    8. 8. burgemeester en wethouders kunnen de ontheffing intrekken indien de noodzaak vanuit oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelbepaling

Inhoudsopgave

Begrippen

Wijze van meten

Toelichting

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

Inhoudsopgave

Begrippen

Wijze van meten

Toelichting

6.1 Algemene regels

Geen bouwwerk of complex van bouwwerken mag worden opgericht indien daarvoor een bestaand bouwwerk of complex van bouwwerken met daarbij behorende perceel, hetzij niet langer zou blijven voldoen aan het plan, hetzij in grotere mate zou gaan afwijken van het plan.

6.2 Milieu

Wegverkeerslawaai

Geluidsgevoelige objecten als bedoeld in de Wet Geluidhinder en de bijbehorende besluiten mogen, onverminderd het bepaalde in de bouwregels per bestemming, slechts worden opgericht indien en voor zover wordt voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet Geluidhinder en de bijbehorende besluiten.

6.3 Algemene regels met betrekking tot ondergronds bouwen

6.4 Algemene regels over bestaande afstanden en andere maten

Artikel 7 Algemene Ontheffingsregels

Inhoudsopgave

Begrippen

Wijze van meten

Toelichting

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de procedure zoals aangegeven in artikel 9.1, ontheffing verlenen:

  1. a. van de planregels voor het in geringe mate overschrijden van het bouwvlak, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  2. b. van de planregels voor de bouw van een luifel of erker aan de voorgevel van een hoofdgebouw, mits:
    1. 1. de diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer dan 1,50 meter bedraagt;
    2. 2. de breedte niet meer bedraagt dan 50% van de voorgevel van het hoofdgebouw;
    3. 3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
    4. 4. er geen bezwaren bestaan vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid;
    5. 5. de luifel of erker stedenbouwkundig aanvaardbaar is;
  3. c. van de planregels voor de bouw van openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, mits:
    1. 1. het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 25 m²;
    2. 2. dat bestaat uit één bouwlaag;
    3. 3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5m.
  4. d. van de planregels voor het vergroten van de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde tot maximaal 5 meter, mits:
    1. 1. de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast;
    2. 2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving gewaarborgd wordt.
  5. e. van de planregels ten behoeve van het oprichten van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 20 meter;
  6. f. van de planregels ten behoeve van het oprichten van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 40 meter;
  7. g. van de regels betrekking hebbende op (bedrijfs)woningen voor het uitbreiden van de woning met een afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg met dien verstande dat:
    1. 1. de bebouwingsmogelijkheden met niet meer dan 30 m2 in één bouwlaag worden overschreden;
    2. 2. de afhankelijke woning met de hoofdwoning is verbonden en er geen zelfstandige woning gerealiseerd wordt;
    3. 3. het karakter van de omringende bebouwingsstructuur niet mag worden aangetast;
    4. 4. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden;
    5. 5. de bereikbaarheid voor algemene en nutsvoorzieningen moet zijn gewaarborgd, evenals de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
    6. 6. er voldoende parkeergelegenheid aanwezig is.

Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels

Inhoudsopgave

Begrippen

Wijze van meten

Toelichting

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedure zoals aangegeven in artikel 9.2, de bestemming te wijzigen ten behoeve van:

  1. a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  2. b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  3. c. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.

Artikel 9 Algemene Procedureregels

Inhoudsopgave

Begrippen

Wijze van meten

Toelichting

9.1 Ontheffing

Bij het verlenen van ontheffing ingevolge de in deze planregels opgenomen ontheffingsbevoegdheden volgens artikel 3.6 lid 1 sub c van de Wet ruimtelijke ordening, worden in ieder geval de volgende procedureregels in acht genomen:

  1. a. het ontwerp van het ontheffingsbesluit ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende ten minste twee weken voor belanghebbenden ter inzage ter gemeentesecretarie;
  2. b. burgemeester en wethouders geven voorafgaand aan deze terinzagelegging, kennis van het ontwerpbesluit en de terinzagelegging ervan in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen die in de gemeente verspreid worden;
  3. c. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk of mondeling zienswijzen omtrent het ontwerpbesluit kunnen indienen bij burgemeester en wethouders;
  4. d. de overeenkomstig het vorige lid ingediende zienswijzen worden betrokken bij het besluit omtrent ontheffingverlening.

9.2 Wijziging sbevoegdheid

Bij het wijzigen van het plan ingevolge de in deze planregels opgenomen wijzigingsbevoegdheden dient artikel 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening in acht te worden genomen.

Artikel 10 Algemene Regels

Inhoudsopgave

Begrippen

Wijze van meten

Toelichting

Indien en voor zover in deze planregels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan.

Artikel 11 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening

Inhoudsopgave

Begrippen

Wijze van meten

Toelichting

De planregels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de richtlijnen voor het verlenen van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. b. de parkeervoorzieningen;
  3. c. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  4. d. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  5. e. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  6. f. de ruimte tussen bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

Inhoudsopgave

Begrippen

Wijze van meten

Toelichting

12.1 overgangsrecht bouwwerken

12.2 overgangsrecht gebruik

12.3 hardheidsclausule

Indien toepassing van het overeenkomstig artikel 12.2 in het plan opgenomen overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan op grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het oog op beëindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie, in het plan persoonsgebonden overgangsrecht opnemen.

Artikel 13 Slotregel

Inhoudsopgave

Begrippen

Wijze van meten

Toelichting

Deze regels worden aangehaald als:

"Regels van het bestemmingsplan Rhienderen, partiële herziening Knoevenoordstraat ongenummerd" van de gemeente Brummen.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van ………………………...

De voorzitter, De griffier,

……………… ………………

Hoofdstuk 1 Inleiding

De familie van Tilburg uit Twello heeft bij de gemeente Brummen het verzoek ingediend om op een perceel (sectie E, nr. 3705) gelegen aan de Knoevenoordstraat een kleine locatie te mogen ontwikkelen ten behoeve van een drietal vrijstaande woningen.

Situering en gebruik:

Het perceel is gelegen binnen de bebouwde kom van het dorp Brummen aan de noordzijde van de Knoevenoordstraat (vanuit het centrum van Brummen gezien; juist voor de afgesloten spoorwegovergang, aan de rechterzijde). Het perceel is momenteel in gebruik als ponyweide en heeft een omvang van ongeveer 2700 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRKOM100002-on01_0001.jpg"

Topografische situering locatie, nabij kern Brummen

De familie van Tilburg is eigenaar van het perceel, kadastraal bekend onder gemeente Brummen, sectie E, nummer 3705.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRKOM100002-on01_0002.jpg"

Kadastrale aanduiding bouwperceel

Hoofdstuk 2 Beleidskader(s)

2.1 Nationaal Beleid Ruimtelijk Beleid.

De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het schept ruimte voor ontwikkeling uitgaande van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet' en verschuift het accent van het stellen van ruimtelijke beperkingen naar het stimuleren van gewenste ontwikkelingen. De nota ondersteunt gebiedsgerichte ontwikkeling. Een van die gebieden is de stedendriehoek Apeldoorn-Zutphen-Deventer.

Het ruimtelijke beleid voor deze regio is verder uitgewerkt in het provinciale streekplan.

2.2 Provinciaal Beleid

Het streekplan verdeelt Gelderland ruwweg in drie soorten gebieden. Voor elk van deze gebieden is het beleid verschillend:

Het rode raamwerk

Hier moet vooral de verstedelijking van Gelderland plaatsvinden. Het gaat om de zogeheten stedelijke netwerken:

  • Stadsregio Arnhem-Nijmegen
  • De Stedendriehoek Apeldoorn-Zutphen-Deventer
  • Wageningen-Ede-Rhenen-Veenendaal
  • De regionale centra Tiel, Doetinchem en Harderwijk.

Nota bene: ook de landbouw-ontwikkelings-gebieden (LOG's) worden tot het rode raamwerk gerekend vanwege het provinciale belang daarvan.

Het groen-blauwe raamwerk

Hier geeft de provincie alle ruimte aan natuur. Verstedelijking is hier niet toegestaan, tenzij er een groot belang in het geding is. Dan moeten er wel compensatie-maatregelen worden getroffen.

Het groene raamwerk omvat onder meer de Veluwe, de grote rivieren en grote delen van de nationale landschappen in de Achterhoek, het Rivierenland en de Gelderse Poort.

Het multifunctionele gebied

Hier heeft de provincie geen eigen belangen geformuleerd. Het staat gemeenten vrij hier zelf het ruimtelijk beleid bepalen. Wel wil de provincie dat gemeenten rekening houden met waardevolle landschappen in deze gebieden.

Verstedelijkingsopgave

De koers voor de regio Stedendriehoek wordt voor wat betreft de ruimtelijk-economische structuur gekenmerkt door het stedelijk netwerk Apeldoorn, Zutphen en Deventer. Het regionale programma voor wonen en werken moet zoveel mogelijk gebundeld en gekoppeld aan knooppunten van infrastructuur worden gerealiseerd in het bundelingsgebied van het stedelijk netwerk Stedendriehoek. De kansrijke knooppunten hiervoor zijn Zutphen-Centrum, Kanaalzone zuid, Osseveld/Biezematen en Twello (zie beleidskaart 'ruimtelijke structuur'). Daarnaast zijn ook de regionale bedrijventerreinen Beekbergen en Biezematen aan te merken als knooppunt. Bundeling wordt ingezet om te voorkomen dat de ruimteclaims al te zeer worden verspreid en zal leiden tot éénvormigheid en verrommeling van het landschap.

De verstedelijkingsopgave is zowel gericht op inbreiden binnen de steden als uitbreiden buiten de steden. De regionale structuurvisie voor het stedelijk netwerk geeft aan dat een aanzienlijk deel van de regionale woningbouw opgave zal plaats vinden in de vorm van inbreiding. Bij inbreiden gaat het om herstructurering en intensivering van het bestaand stedelijk gebied. Van de drie steden neemt Apeldoorn het leeuwendeel van de herstructurerings- en intensiverings-opgave voor haar rekening. Deze opgave vraagt om maatwerk en vindt in principe verspreid over de gehele stad plaats. In Zutphen concentreert de stedelijke inbreiding en herstructurering zich in de binnenstedelijke randzone in combinatie met herontwikkeling van specifieke locaties. Herstructurering is echter niet alleen voorbehouden aan de steden, maar vindt evenzeer plaats in de bestaande dorpen.

Als het gaat om een verstedelijkingsopgave in de vorm van uitbreiding wordt gestreefd naar gedifferentieerde vormen en locaties met in achtneming van de te bepalen zoekzones voor stedelijke functies en de betreffende gebiedskwaliteiten.

Tevens valt er te lezen dat:

Duidelijk gekozen wordt er voor verdere herstructurering en intensivering van bestaand stedelijk gebied. 45% van de nieuw te bouwen woningen wordt gerealiseerd door herontwikkeling van bestaand stedelijk gebied, ook in de betreffende dorpen.

Voor deze locatie geldt dat er sprake is van intensivering van het grondgebruik (historisch lint), deze valt onder het regionale beleid van intensivering bestaand stedelijk gebied.

2.3 Gemeentelijk Beleid

De gemeenteraad van Brummen heeft d.d. 28 september 2006, de ruimtelijke ontwikkelingsvisie "Gemeente Brummen, Ligt op groen" vastgesteld.

De visie is bedoeld om sturing te geven aan ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente. De visie vormt het beleids- en toetsingskader voor ontwikkelingen op het gebied van natuur en landschap, water, toerisme en recreatie, sociaal maatschappelijke structuur, wonen, werken, voorzieningen en verkeer. Centraal in de visie staan de groene kwaliteiten van de gemeente Brummen. Brummen is een prachtige landelijke gemeente met veel mooie plekken. Dit groene karakter is het vertrekpunt voor toekomstige ontwikkelingen. De gemeente kiest voor een strategie waarbij de bestaande groene kwaliteiten van onze gemeente het referentiepunt zijn. Hierbij wordt zoveel mogelijk recht gedaan aan de bestaande verschillen in het landschap, maar ook aan de mogelijkheden voor ontwikkelingen in onze gemeente.

De ruimtelijke ontwikkelingsvisie behelst een lange termijnvisie (Strategische visie tot 2030) en de korte termijnvisie (periode 2005 tot 2015). Samen vormen ze de ruimtelijke ontwikkelingsvisie "Ligt op Groen".

In de ontwikkelingsvisie zijn herstructureringslokaties, inbreidingslocaties en uitbreidingslocaties beschreven. Op basis van deze locaties kan de gemeente in de woningbehoefte voor de komende jaren voorzien

Naast deze locaties zijn er bebouwingsmogelijkheden van een meer plaatselijk karakter, die de kernen kunnen "af" maken en/of de structuur versterken. In de uitwerking "Beoordeling bouw-en recreatie-initiatieven" zijn initiatieven beschreven en gewogen, die een bijdrage kunnen leveren aan het in de ruimtelijke ontwikkelingsvisie (ROV) beschreven toekomstbeeld.

In de beoordeling worden locaties aan de hand van een drietal mogelijke uitkomsten beschreven, te weten:

Ja (kans) – de locatie biedt kansen voor het realiseren van de doelen/ambities uit de ROV.

Ja, onder voorbehoud – nadere studie/planvorming is op die locaties noodzakelijk om een mogelijke ontwikkeling mogelijk te maken, en:

Nee, (bedreiging) – dergelijke te ontwikkelen locaties dragen niet bij aan de doelen/ambities uit de ROV

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRKOM100002-on01_0003.jpg"

Indeling deelgebieden en ligging locaties kern Brummen e.o. De lokatie Knoevenoordstraat is weergegeven met het cijfer 8.

De knoevenoordlocatie is gesitueerd binnen de zgn. historische bebouwingslinten van de kern Brummen. Deze linten zijn binnen de kern gelegen en voeren deels naar het omliggende buitengebied. De bebouwingstructuur langs deze linten is te kenschetsen als intensief.

In de beschrijving en afweging van de locaties wordt de Knoevenoordstraatlocatie ingedeeld onder Ja, onder voorbehoud. Ruimtelijk heeft de locatie de mogelijkheid om het lintkarakter van de Knoevenoordstraat te versterken en zo het lint het stedelijke gebied in te laten komen. De groene omkadering van de locatie versterkt het groene en landelijke karakter van de kern Brummen.

Met name milieutechnisch onderzoek en in mindere mate archeologisch onderzoek moet uitwijzen of bebouwing op deze locatie mogelijk is.

Woonvisie:

Ten aanzien van woningbouw heeft de gemeente Brummen het zgn. Kwalitatief Woonprogramma (KWP2, 2005) vastgesteld. Dit programma is een vertaling van het provinciale kwalitatieve woonbeleid.

Hierin zijn o.a. de volgende uitgangspunten opgenomen:

  • Er mogen 1818 woningen worden gebouwd tot en met 2014
  • 40% van deze woningen zijn voor de vrije sector
  • 1/3 van de woningen in het sociale segment is een starterswoning
  • Er is een verdeling van 50% huur- en 50% koopwoningen
  • Er is sprake van een gelijk aandeel Brummen – Eerbeek
  • Het duurzaamheidsniveau moet actief toegepast worden

Het college van burgemeester en wethouders heeft besloten dat op de drie vrijstaande woningen allen in het dure segment (vrije sector) gerealiseerd mogen worden.

Bestemmingsplan

De ontwikkelingslocatie is gelegen in het bestemmingsplan "Rhienderen 1979" en heeft de bestemming agrarisch gebied zonder bebouwing. Op de in de bijlage weergegeven tekening is een voorgevelrooilijn aangegeven, welke zal worden gebruikt in het plan.

Deze voorgevelrooilijn sluit aan op de overige bebouwing in het lint. Tussen de openbare weg en de locatie is een bermstrook geprojecteerd.

Omdat de huidige bestemming bebouwing niet toestaat, is een partiële herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

Hoofdstuk 3 Gevolgen Van Het Project

3.1 Ruimtelijke Gevolgen

Deze partiële herziening zal leiden tot de situering van een drietal bouwkavels voor vrijstaande woningen op het perceel aan de noordzijde van de Knoevenoordstraat. De zuidzijde van de Knoevenoordstraat blijft onbebouwd (maakt geen deel uit van de locatie) en blijft daar plaatselijk onderdeel uitmaken van de zgn. groene ruimte(n) in de kom. De noordzijde van de Knoevenoordstraat krijgt door de voorgestelde lintbebouwing continuïteit en vult het gat op tussen de nummer 6 (Knoevenoordstraat) en de nrs 37 en 39 (Voorsterweg) aan de overzijde, van de door het spoor geknipte Knoevenoordstraat.

Het karakter van de oude uitvalsweg wordt door de bebouwing ruimtelijk visueel versterkt en hersteld.

3.2 Functionele Gevolgen

Het huidige grasland perceel wordt nu benut als paardenweide. Ze zal worden omgezet in een drietal bouwkavels. De gevolgen van deze functionele verandering zijn relatief beperkt, omdat het een beperkte ontwikkeling is. De belangrijkste ontwikkeling is een geringe toename van het bestemmingsverkeer op de kruising van de Knoevenoordstraat en de Voorsterweg.

Voor de ontwikkeling is het noodzakelijk dat de rijbaan van de Knoevenoordstraat ter plaatse in orde wordt gemaakt en dat deze van riolering (DWA) wordt voorzien. Eveneens zal ten behoeve van de locatie in de benodigde nutsvoorzieningen moeten worden voorzien.

Het plangebied zal naar het spoor toe een groene inbedding krijgen. Dit speelt in op de op de structuurkaart van Brummen weergegeven "mogelijke" groene drager, die de Knoevenoordstraat kan zijn/worden. E.e.a. zal afhangen van mogelijke andere initiatieven, die langs deze weg worden genomen en sluit aan op de zuidelijk gelegen groene ruimte in de kom van de gemeente.

3.3 Verkeersaspecten

In 3.2 is reeds aangegeven dat de bestemmingswijziging zal leiden tot een geringe hoeveelheid bestemmingsverkeer. Omdat de Knoevenoordstraat dood loopt zal al het komende en gaande bewonersverkeer afgewikkeld worden op het kruising met de Voorsterweg. Deze toename is gering. Het parkeren voor de bewoners wordt afgewikkeld op de bouwkavels. Er wordt voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd op eigen terrein, waarmee wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernorm die vanuit de parkeernota geldt (minimaal twee pp. per woning).

De verkeersaspecten van de voorgestane bestemmingsplanwijziging zijn gering.

3.4 Bodem

In opdracht van de initiatiefnemer heeft de firma Dumea een rapportage opgesteld, betreffende een verkennend bodemonderzoek (zie bijlage AAC/113/vo01_01d1). De opstellers van de rapportage hanteerden bij hun onderzoeksopzet de hypothese: onverdacht. Deze hypothese is gebaseerd op het historische (agrarische) gebruik en de terreininspectie. Daarbij zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen.

Op basis van de analyse van een aantal boringen en een peilbuis is geconcludeerd dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling van het terrein.

3.5 Milieuaspecten

3.5.1 Geluid

Voor railverkeerslawaai is de voorkeursgrenswaarde Lden 55 dB.

Voor nieuwe situaties (woningbouw, aanleg van nieuwe spoorwegen) geldt een voorkeursgrenswaarde en een maximale ontheffingswaarde. Indien de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde ligt, kan er door het bevoegd gezag een hogere grenswaarde worden vastgesteld, als wordt voldaan aan de criteria uit het Besluit geluidhinder. Tevens moet dan een akoestisch onderzoek worden opgesteld, waarin is aangegeven welke geluidisolerende maatregelen aan de woning moeten worden getroffen om te voldoen aan het binnenniveau van 35 dB(A). Indien de maximale ontheffingswaarde wordt overschreden kan er niet op de beoogde locatie worden gebouwd. De voorkeursgrenswaarden en ontheffingswaarden zijn opgenomen in hoofdstuk 4 van het Besluit geluidhinder (Staatsblad 2006 532).

Akoestisch onderzoek

Er is reeds een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting door railverkeer. Hierover is door bureau Boom d.d. 5 februari 2007 gerapporteerd (zie bijlage 4). De geluidsbelasting op de gevel is berekend met behulp van een rekenmodel op basis van de railverkeersgegevens uit AsWin.

Uit dit onderzoek blijkt dat het geluidsniveau 68 dB op de gevel van een woning bedraagt, indien de woning op ca. 16 meter uit het hart van de spoorbaan is geprojecteerd.

Hogere waarde

Er dient een hogere waarde te worden toegepast op de gevels van de geprojecteerde woningen. Daartoe dient in het akoestisch onderzoek de geluidbelasting wat betreft railverkeerslawaai op de geprojecteerde woningen te worden onderzocht. Het akoestisch onderzoek dient tevens betrekking te hebben op de doeltreffendheid van de maatregelen om te voldoen aan de vast te stellen hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting.

3.5.2 Bedrijven en Milieuzonering

Bij de beoordeling van de vraag welke bedrijven van invloed zijn op de locatie is gebruik gemaakt van de vergunning of AmvB melding en Bedrijven en Milieuzonering (uitgave VNG). In de laatste staan afstanden voor geur, stof, geluid, en gevaar die gebaseerd zijn op de vestiging van nieuwe bedrijven ten opzichte van een rustige woonwijk.

Bij de inventarisatie (verricht door de afd. Milieu van de gemeente Brummen) binnen en rondom de ontwikkellocatie is het volgende bedrijf bekeken:

  • Campo Coprint BV, Mercuriusweg 1 te Brummen

Het bedrijf valt onder de vergunningsplicht op grond van de Wet milieubeheer. In de milieuvergunning van dit bedrijf zijn voorschriften opgenomen waaraan het bedrijf moet voldoen. Deze voorschriften gelden met name voor woningen nabij dit bedrijf. Gezien de afstand van het plangebied tot het bedrijf kan geconcludeerd worden dat het bedrijf geen belemmering vormt voor het plangebied, v.v.

3.5.3 Externe veiligheid

De introductie van het "risico denken in Nederland" vond plaats in de Nota LPG-Integraal (1988). Deze nota was bedoeld voor het beoordelen van de toelaatbaarheid van activiteiten met LPG. In deze nota was voor het eerst sprake van een normstelling voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar. Gelijk met het eerste nationaal milieubeleidsplan werd de ervoor gekozen de normstelling voor het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar, breder toe te passen.

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft inzicht in de theoretische kans op overlijden van een individu op een horizontale afstand van een risicovolle activiteit. Hierbij wordt verondersteld dat een (fictieve) persoon zich gedurende 24 uur per dag gedurende een heel jaar, onbeschermd op een plaats bevindt. De grenswaarde van het plaatsgebonden risico mag niet worden overschreden. Deze is voor nieuwe situaties 1 op de 1.000.000 (10-6), en voor bestaande situaties 1 op de 100.000 (10-5).

De laatste jaren heeft de overheid beleid en regelgeving ontwikkeld waarbij externe veiligheid en ruimtelijke ordening zodanig op elkaar zijn afgestemd, dat daarmee rampen zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen of het effect hiervan zo veel mogelijk wordt beperkt. Duidelijk is dus dat het inrichten van de ruimte vanaf een bepaalde risicoafstand ook geregeld moet worden om de omvang van een mogelijke ramp te kunnen beheersen. De wijze waarop dit plaatsvindt is via het proces van het bestemmingplan. Het resultaat van dat proces wordt niet getoetst aan een wettelijk norm (grenswaarde of richtwaarde) –behoudens de minimaal aan te houden risicoafstand– maar wel moet een onderbouwd oordeel worden gegeven waarom het resultaat opgevat kan worden als een risico dat verantwoord is. Dat is vastgelegd in artikel 12 en artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). Deze artikelen gaan over de verantwoording van het groepsrisico.

Het groepsrisico (GR) wordt naast de mogelijke ongevallen en bijbehorende ongevalfrequentie bepaald door de aanwezige mensen in de nabijheid van een eventueel ongeval. Met het groepsrisico wordt aangegeven hoe hoog het aantal slachtoffers bij een ongeval kan zijn op basis van de aanwezige mensen. Het gaat hier om een oriënterende waarde.

De verbindende schakel tussen het instrumentarium van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en externe veiligheid is, als het gaat om vervoer gevaarlijke stoffen, de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en als het gaat om inrichtingen, het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). Het BEVI heeft tot doel risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken.

Stationaire bronnen

Binnen en rondom het plangebied zijn geen BEVI-bedrijven en/of BRZO bedrijven gesitueerd.

Bovengrondse- en ondergrondse leidingen

Er zijn geen boven- en ondergrondse leidingen aanwezig binnen het plangebied.

Mobiele bronnen

De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS, 2004) richt zich op transport van gevaarlijke stoffen via weg, spoor en water. De Circulaire kent een regime dat analoog is aan dat van het BEVI. Er is een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) ingesteld en een verantwoordingsplicht voor groepsrisico (GR). De norm voor het PR heeft voor het transport van gevaarlijke stoffen (nog) geen

wettelijke status, maar wordt wel uit oogpunt van een 'goede ruimtelijke ordening' als beleidsuitgangspunt landelijk gehanteerd bij de beoordeling van nieuwe planologische ontwikkelingen.

Het Ministerie van Verkeer en Waterstaat is bezig met het ontwikkelen van een Basisnet transport gevaarlijke stoffen voor de modaliteiten weg, spoor en water. In dit Basisnet zijn vervoer, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid tegen elkaar afgewogen.

Transportassen worden ingedeeld in verschillende categorieën waarbij beperkingen gelden ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen en/of ten aanzien van de ontwikkeling van ruimtelijke plannen in de nabijheid van deze transportas.

Het baanvak Arnhem – Zutphen v.v. betreft een Basisnet categorie 3 spoor. De PR 10-6 zal op de rand van de infrastructuur liggen. Voor het groepsrisico geeft het Basisnet vooralsnog geen eenduidig antwoord op de vraag of een ontwikkeling wel of niet mogelijk is. Op dit moment wordt nog gerekend aan de (groeps)risico's voor het Basisnet, waarbij wordt uitgegaan van de geactualiseerde prognose van ProRail en een inventarisatie van alle ruimtelijke plannen tot een afstand van 200 meter van het spoor.

De resultaten van deze berekeningen worden in de loop van 2009 verwacht. Op basis van deze berekeningen zal de discussie verder gevoerd worden, waarbij ook een eventuele gedwongen transportroute (bijvoorbeeld over de Betuweroute) nog tot de mogelijkheden behoort.

De oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt op dit moment nergens overschreden. Voor het spoor is een GR invloedsgebied van 200 meter vanaf de rand van het spoor aangehouden (conform het ontwerp Basisnet).

3.6 Water

Op de locatie bevinden zich geen watergangen. Het grondwater (GHG) bevindt zich maximaal 80 cm onder het maaiveld. De tijdens het verkennend bodemonderzoek geplaatste peilbuis geeft een grondwaterstand aan van 2.30 meter onder maaiveld.

De in de toekomst te ontwikkelen woningen op het terrein bevinden zich derhalve ruim boven het aanwezige grondwaterpeil.

Het hemelwater van de op de locatie te ontwikkelen woningen zal via een hemelwaterafvoer worden afgeleid naar de groenstrook tussen het spoor en de woningen, alwaar het via een wadi kan infiltreren. De in het verkennend bodemonderzoek beschreven kD-waarden ( zie tabel 2.1 in de bijlage: verkennend bodemonderzoek, pg. 2) tonen aan dat de bodem voldoende waterdoorlatend is, waardoor op het te ontwikkelen perceel van infiltratie via de bodem sprake kan zijn.

3.7 Cultuurhistorie, Archeologie

Cultuurhistorie:

De knoevenoordstraat is de oude uitvalsweg van Brummen naar xx. Langs deze weg heeft zich in de loop van de tijd lintbebouwing ontwikkeld. Door de doorsnijding van de straat met de spoorlijn Arnhem/Zutphen is dit lint minder goed te ervaren.

Het bouwinitiatief speelt in op het oude lintkarakter en maakt dit beter herkenbaar in de historische ontsluitingsstructuur van het dorp Brummen.

Archeologische waarden:

Het huidige gebruik van de locatie als perceel heeft geen cultuurhistorische waarde. Daarnaast is door bureau RAAP onderzoek verricht naar mogelijke archeologische waarden op het terrein. In de rapportage ((RAAP notitie 2846) is geconcludeerd, dat binnen het huidige terrein geen archeologische waarden zullen worden verstoord. Tevens concludeerde het bureau dat geen archeologisch vervolg onderzoek noodzakelijk is.

Indien bij de uitvoering van de ontwikkeling op de locatie onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform art. 53 van de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 (directe) aanmelding van de desbetreffende vondsten bij het bevoegd gezag (de gemeente Brummen) verplicht.

3.8 Groen, Natuur En Landschap

In september 2008 is in het veld onderzoek verricht naar de mate waarin de sloop van de aanwezige opstallen, het bouwrijp maken , de nieuwbouw en de functieverandering van het perceel (naar woondoeleinden), in strijd zijn met de bepalingen van de Flora- en faunawet en de nieuwe natuurbeschermingswet en of er dientengevolge ontheffing(en) en/of vergunningen moeten worden aangevraagd.

Naast het veldbezoek zijn gegevens uit de buurt geïnterpreteerd. Geconcludeerd is dat de wijziging van bestemming geen ingrijpende ecologische gevolgen heeft. Het plangebied herbergt alleen algemeen beschermde soorten. Bijzondere soorten uit de omgeving worden niet of nauwelijks geschaad.

Er behoeven geen ontheffingen in het kader van de Flora- en faunawet of een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet te worden aangevraagd.

Aanbevolen wordt om opslag van Boswilg en Ruwe berk aan de oostelijke perceelgrens en de meidoornhaag op de noordelijke perceelgrens te laten staan, c.q. in te passen. Het meidoornstruweel aan de voet van de spoordijk moet worden geschoond van hop en aangevuld.

In het onderzoek kwam voorts naar voren dat de ontwikkellocatie op minder dan 1000 meter gelegen is van het Leusveld (een beschermd natuurgebied), onderdeel van het Natura 2000-gebied 'landgoederen Brummen' (eigendom van natuurmonumenten). Dit gebied is o.a. gevoelig voor verzuring, verdroging en vermesting. Dit initiatief draagt niet bij aan de verzuring en/of vermesting van dat gebied. De voorgenomen infiltratie van schoon hemelwater draagt bij aan de verhoging van de grondwaterspiegels in de directe omgeving, maar waarschijnlijk niet aan enige significante verhoging van het grondwater in de Natura 2000-zone.

Dit initiatief schaadt dat gebied niet.

3.9 Overige Belemmeringen

Er zijn geen overige belemmeringen.

3.10 Functionele Invulling

De locatie wordt opgedeeld in een drietal percelen voor vrije sector woningbouw. De woningen moeten passen in het karakter van het lint en worden met de voorgevel georiënteerd op de straat/voorzijde.

Het parkeren wordt opgelost op het kavel, conform de gemeentelijke parkeernorm.

Aan de spoorzijde wordt een groenstrook geprojecteerd welke aansluit op de spoordijk. De strook draagt bij aan het door de gemeente gewenste groene karakter voor deze locatie. De percelen worden aan alle zijden voorzien van een haag, ook dat draagt bij aan het groene karakter.

De groenstrook langs het spoor en een mogelijk aan het uiteinden van de kavels aan te leggen greppel zullen worden benut om het hemelwater lokaal te in de bodem te laten zakken (zie 3.9).

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRKOM100002-on01_0004.jpg"

Verkavelingsschets

Hoofdstuk 4 Bouwkader

De onder dit bestemmingsplan te realiseren woningen moeten voldoen aan de voorschriften, zoals deze voor het komplan Brummen gelden. De vrijstaande woningen mogen een maximale diepte hebben van 15 meter, een goothoogte van 3 meter en een maximale (nok)hoogte van 7 meter.

Als voorgevelrooilijn wordt de lijn gehanteerd, welke is weergegeven in het vigerende bestemmingsplan. Tevens worden de woningen op ca. 16 meter uit het hart van de spoorbaan geprojecteerd i.v.m. de geluidsbelasting van de spoorlijn.

Per perceel worden tenminste twee parkeerplaatsen gerealiseerd.

E.e.a. nader uit te werken in de voorschriften, welke bij de plankaart zijn gevoegd.

Hoofdstuk 5 Economische Uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van de bestemmingsplanwijziging wordt gedragen door een private overeenkomst tussen de eigenaar en de gemeente Brummen. Er is binnen de gemeente voldoende aan vrije kavels om te zijner tijd deze in de markt te zetten. Op dat moment zullen de kopers van de kavels c.q. de eigenaar door middel van een aanvullende private overeenkomst afspraken maken over de kosten van de benodigde infrastructuur en de vergoeding van gemeentelijke kosten.

In principe is deze ontwikkeling voor de gemeente Brummen kostenneutraal.

Hoofdstuk 6 Overleg

Ten aanzien van deze bestemmingsplanwijziging heeft geen overleg plaatsgevonden met derden. De uitgevoerde onderzoeken en de beperkte omvang van het perceel geven daarvoor geen aanleiding.

Hoofdstuk 7 Welstand

De bestemmingsplanwijziging wordt zelfstandig aangevraagd. Na de wijziging van de bestemming zal de eigenaar gefaseerd komen met bouwplannen voor de kavels, danwel zullen derden bouwplannen indienen voor de kavels.

Dan zal vooroverleg met welstand plaatsvinden ten aanzien van de bouwplannen.

Hoofdstuk 8 Motivering Partiële Herziening

Omdat het huidige bestemmingsplan "Rhienderen 1979", dit initiatief niet mogelijk maakt (huidige bestemming: agrarisch gebruik zonder bebouwing); is een nieuw bestemmingsplan(netje) noodzakelijk.

Deze ruimtelijke onderbouwing geeft weer dat, bij het doorgaan van dit initiatief, er geen gronden zijn om medewerking aan de bestemmingsplanwijziging te onthouden. E.e.a. onder de randvoorwaarde dat een ontheffing hogere grenswaarde voor de geprojecteerde bebouwing, wordt toegepast (geluid).

Twello maart 2009.

Bijlage 1 Lijst Aan Huis Gebonden Beroepen En Bedrijven

Bijlage 1 lijst aan huis gebonden beroepen en bedrijven

Bijlage 1 Archeologisch Vooronderzoek, Bureau Raap, D.d. Augustus 2008

Bijlage 1 Archeologisch vooronderzoek, bureau RAAP, d.d. augustus 2008

Bijlage 2 Toetsing Aan De Natuurwetgeving, Bureau Schenkeveld, D.d. 15 Augustus 2008

Bijlage 2 Toetsing aan de natuurwetgeving, bureau Schenkeveld, d.d. 15 augustus 2008

Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek, Dumea, D.d. Augustus 2008

Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek, DUMEA, d.d. augustus 2008

Bijlage 4 Geluidsbelasting Railverkeer, Buro Van Der Boom, D.d. 5 Februari 2007

Bijlage 4 Geluidsbelasting railverkeer, buro van der Boom, d.d. 5 februari 2007