KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Verkeer -Verblijfsgebied
Artikel 6 Wonen
Artikel 7 Waarde - Archeologie Verwachting Zeer Hoog
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Antidubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 13 Algemene Procedureregels
Artikel 14 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Artikel 16 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Het Plangebied
1.3 Totstandkoming Van Het Plan
1.4 Opzet Van Het Bestemmingsplan
Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving
2.1 Ontstaansgeschiedenis En Ruimtelijke Structuur
2.2 Verkeersstructuur
2.3 Groenstructuur
2.4 Functionele Structuur
2.5 Deelgebieden
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Regionaal Beleid
3.5 Gemeentelijk Beleid
3.6 Conclusie
Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden
4.1 Milieu
4.2 Externe Veiligheid
4.3 Waterhuishouding 'Waterparagraaf'
4.4 Archeologie
4.5 Cultuurhistorie
4.6 Flora En Fauna
4.7 Landschapswaarden
4.8 Verkeer En Infrastructuur
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Uitgangspunten En Doelstellingen Van Het Plan
5.2 Ruimtelijke Hoofdopzet
Hoofdstuk 6 Planopzet
6.1 Feitelijke Planopzet
6.2 Juridische Planopzet
6.3 De Bestemmingsmethodiek
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Handhaving
7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Lijst Aan Huis Gebonden Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Eindverslag Overlegprocedure Artikel 3.1.1 Bro
Bijlage 2 Eindverslag Zienswijzenprocedure Artikel 3.8 Wro
Bijlage 3 Bodem Noord Deel
Bijlage 4 Bodem Zuid Deel
Bijlage 5 Akoestiek - Wegverkeer
Bijlage 6 Akoestiek - Railverkeer
Bijlage 7 Externe Veiligheid
Bijlage 8 Archeologie Noord Deel
Bijlage 9 Archeologie Zuid Deel
Bijlage 10 Archeologie-proefsleuven Onderzoek
Bijlage 11 Flora En Fauna

Engelenburgerlaan

Bestemmingsplan - Gemeente Brummen

Vastgesteld op 17-04-2014 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Engelenburgerlaan van de gemeente Brummen.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0213.BPBRKOM100004-va01 met de bijbehorende regels (inclusief bijlagen);

1.3 verbeelding

de verbeelding van het bestemmingsplan "Engelenburgerlaan", bestaande uit de kaarten NL.IMRO.0213.BPBRKOM100004-va01 met ondergrond GBKN.0213.BPBRKOM100004-va01;

1.4 aan huis gebonden bedrijf

bedrijfsmatige activiteit voorkomend in milieucategorie 1 of 2, danwel een naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, zoals een kapsalon of schoonheidssalon; evenwel met uitzondering van een seksinrichting;

1.5 aan huis gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is, zoals arts, notaris of advocaat; evenwel met uitzondering van prostitutie;

1.6 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt;

1.7 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.8 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.9 afgeknot dak

tent- of zadeldak met een vlakke top. Navolgende afbeeldingen ter illustratie;

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRKOM100004-va01_0009.jpg"
afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRKOM100004-va01_0010.jpg"
afgeknot tentdak afgeknot zadeldak

1.10 afhankelijke woonruimte

een onderdeel van het hoofdgebouw, aan en/of uitbouw of bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.11 afwijken

het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.12 achtergevel

overstaande gevel van de voorgevel

1.13 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 bijgebouw

een met het hoofdgebouw verbonden (wel of niet vanuit het hoofdgebouw te bereiken) of daarvan vrijstaand gebouw dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw, in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht ten dienste staat van het hoofdgebouw;

1.17 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.18 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.19 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van zolder en kelder;

1.20 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.22 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.23 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.24 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een hellend dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde. Kenmerkend is dat rondom de dakkapel nog een rans dakpannen zichtbaar is;

1.25 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.26 gevellijn

de lijn waarnaar de voorgevel van het hoofdgebouw van het betreffende bouwperceel dient te worden gericht;

1.27 geluidsgevoelige objecten

objecten zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.28 hellend dakvlak

een afdekking van een gebouw, die geen horizontale of gebogen vlakken bevat, met uitzondering van dakkapellen of vergelijkbare onderdelen;

1.29 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn architectonische verschijningsvorm en functie als het belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.30 inwoning

het bewonen van een woonruimte die deel uitmaakt van een woning die door een ander huishouden in gebruik is genomen, met dien verstande dat dit slechts toegestaan is in het hoofdgebouw, dan wel in bijbehorende bouwwerken en dat woningsplitsing en/of kamerbewoning niet toegestaan is;

1.31 jongerenontmoetingsplaats

een door het gemeentebestuur als zodanig aangewezen of ingerichte voor jongeren bedoelde openbare locatie, al dan niet met voorzieningen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.32 kap

een dak met een zekere helling;

1.33 kunstwerk

creatieve voortbrengselen van de beeldende kunst zoals beeldhouwwerken, schilderijen en andere kunstzinnige objecten;

1.34 mantelzorg

het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.35 nutsvoorziening

een bouwwerk dat ten dienste staat van het openbaar energietransport dan wel de telecommunicatie, zoals een schakelkast, een elektriciteitshuisje en een verdeelstation;

1.36 ondergronds bouwwerk

(een gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen beneden peil;

1.37 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak;

1.38 open constructie

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zonder wanden en zonder dak;

1.39 parkeervoorziening

elke al dan niet overdekte stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer;

1.40 peil

  1. a. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang.
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.41 perceelsgrens

een grenslijn tussen percelen onderling;

1.42 straatmeubulair

de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halte aanduidingen, parkeer- en verkeersregulerende constructies, brandkranen, informatie- en reclameconstructies, rijwielstandaards, papierbakken, zitbanken, plantenbakken, communicatievoorzieningen en gedenktekens;

1.43 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt;

1.44 voorgevel

gevel van een gebouw welke op basis van de architectuur van het gebouw als meest belangrijke gevel kan worden aangemerkt;

1.45 voorgevellijn

de lijn waarin de voorgevel van een hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;

1.46 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten c.q. gerekend:

2.2 Uitzondering bij wijze van meten:

bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,50 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. bermen en beplanting;
  3. c. waterlopen en waterpartijen;
  4. d. evenementen met een maximum van 3 per jaar en een duur van ten hoogste 15 dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen;
  5. e. voorzieningen van algemeen nut;

met de daarbij behorende:

  1. f. voet en rijwielpaden;
  2. g. recreatief medegebruik;
  3. h. parkeervoorzieningen;
  4. i. speelvoorzieningen, met uitzondering van jongerenontmoetingsplaatsen;
  5. j. ontsluitingswegen ten behoeve van de bestemming "Wonen";
  6. k. hondenuitlaatplaatsen;
  7. l. kunstwerken;
  8. m. afvalcontainers;
  9. n. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen;
  10. o. insteek (keermogelijkheid);

en de daarbij behorende:

  1. p. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 5 meter bedragen;
  2. b. overkappingen zijn niet toegestaan;
  3. c. in uitzondering op het bepaalde onder a mag de hoogte van lichtmasten maximaal 12 meter bedragen.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.

3.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming "Groen" te wijzigen in de bestemming "Verkeer -Verblijfsgebied', onder de volgende voorwaarden:

  1. a. de bouw- en gebruiksvoorschriften in artikel 5 ("Verkeer -Verblijfsgebied") zijn van overeenkomstige toepassing;
  2. b. geen onevenredige hinder ontstaat voor de omgeving;
  3. c. er geen onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen plaatsvindt.

3.5 Procedure

Bij het stellen van nadere eisen als bedoeld 3.3 geldt de procedure zoals vervat in artikel 13.1 bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in 3.4 geldt de procedure zoals vervat in artikel 13.2.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Tuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen;

met de daarbij behorende:

  1. b. waterlopen en waterpartijen;
  2. c. ontsluitingswegen, grenzend aan de bestemming "Wonen" voor zover gelegen in dit bestemmingsplan;
  3. d. parkeren, grenzend aan de bestemming "Wonen" voor zover gelegen in dit bestemmingsplan;
  4. e. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Verkeer -Verblijfsgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Verkeer- Verblijfsgebied” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;
  2. b. voet- en rijwielpaden;
  3. c. voorzieningen van algemeen nut;
  4. d. evenementen met een maximum van 3 per jaar en een duur van ten hoogste 15 dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen;
  5. e. parkeervoorzieningen;
  6. f. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
  7. g. waterlopen en waterpartijen;

met de daarbij behorende:

  1. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. i. kunstwerken;
  3. j. speelvoorzieningen, met uitzondering van een jongerenontmoetingsplaats;
  4. k. straatmeubilair;
  5. l. afvalcontainers;
  6. m. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. a. de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag 5 meter bedragen;
  2. b. in afwijking onder a mag de maximale bouwhoogte van lichtmasten 12 meter bedragen.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. het uitoefenen van een aan huis gebonden beroep;
  3. c. waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. d. tuinen, erven;
  2. e. groenvoorziening, bos;
  3. f. parkeervoorzieningen;
  4. g. waterlopen en waterpartijen;
  5. h. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de parkeermogelijkheden in de naaste omgeving;
  3. c. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  4. d. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  5. e. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  6. f. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Voor het uitoefenen van aan huis gebonden beroepen gelden de navolgende bepalingen:

  1. a. de woning moet blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de bouwverordening;
  2. b. de functie wonen moet het primaire gebruik blijven. Maximaal 40% van de totale vloeroppervlakte van de woning mag worden gebruikt ten gunste van het uitoefenen van een aan huis gebonden beroep, met een maximum van 50 m2 per woning;
  3. c. degene die gebruiker is van de woning, moet ook degene zijn die het aan huis gebonden beroep uitoefent;
  4. d. het aan huis gebonden beroep mag geen hinder voor het woonmilieu opleveren en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
  5. e. vrijstaande bijgebouwen mogen niet worden gebruikt voor het uitoefenen van een aan huis gebonden beroep.

6.5 Afwijking van de gebruiksregels

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1 onder a voor:

  1. a. de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf, mits de woonfunctie in overwegende mate wordt behouden en de ruimtelijke uitwerking in overeenstemming is met de woonfunctie, dan wel geen ernstige hinder voor de omgeving wordt veroorzaakt.
    1. 1. slechts bedrijven toelaatbaar zijn, die zijn opgenomen in de bijlage 1 bij deze regels.
    2. 2. maximaal 40% van het totale vloeroppervlakte van de woning voor dat doel mag worden gebruikt, het medegebruik van ondergeschikte betekenis moet zijn en met een maximum van 50 m² per woning;
    3. 3. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
    4. 4. de woning moet blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de bouwverordening;
    5. 5. degene die het aan huis gebonden bedrijf uitoefent ook de gebruiker is van de woning;
    6. 6. geen detailhandel mag plaatsvinden, behoudens een beperkte verkoop -als ondergeschikte nevenactiviteit- van producten die ter plaatse zijn vervaardigd, dan wel direct verband houden met het aan huis gebonden bedrijf;
    7. 7. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling, casu quo niet onevenredig veel extra verkeer wordt aangetrokken;
    8. 8. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de parkeerbalans, casu quo primair op eigen terrein moet worden geparkeerd door gebruiker en bezoekers;
    9. 9. reclameuitingen beperkt moeten blijven een en ander conform de wettelijke bepalingen;
    10. 10. het bij de woning behorende bouwperceel niet mag worden gebruikt voor werkzaamheden en opslag ten behoeve van het aan huis gebonden bedrijf;
    11. 11. vrijstaande bijgebouwen niet mogen worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf met uitzondering van bed & breakfast.
  2. b. de bewoning van een deel van het hoofdgebouw en/of bijgebouwen als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
    1. 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg, hetgeen aangetoond dient te worden door een verklaring van een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige;
    2. 2. op het perceel een woning aanwezig dient te zijn;
    3. 3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
    4. 4. per woning maximaal één omgevingsvergunning mantelzorg mag worden verleend;
    5. 5. mantelzorg in beginsel plaatsvindt, bij, in of direct aansluitend aan de woning, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de woning dient te hebben;
    6. 6. in afwijking van het bepaalde onder 5 is het gebruik van een vrijstaand bijgebouw als afhankelijke woonruimte uitsluitend toegestaan indien realisering van de mantelzorg in of aan het hoofdgebouw voor de inwoner of andere bewoner(s) onredelijk bezwarend is en het bijgebouw op maximaal 10 meter van het hoofdgebouw staat;
    7. 7. maximaal 60 m2 van hoofdgebouw en/of bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de mantelzorg;
    8. 8. de omgevingsvergunning kan worden ingetrokken indien de noodzaak vanuit oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is;

Artikel 7 Waarde - Archeologie Verwachting Zeer Hoog

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waarde - Archeologie zeer hoog" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

7.3 Omgevingsvergunning voor uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

9.1 Algemene regels

Geen bouwwerk of complex van bouwwerken mag worden opgericht indien daarvoor een
bestaand bouwwerk of complex van bouwwerken met daarbij behorende perceel, hetzij niet langer zou blijven voldoen aan het plan, hetzij in grotere mate zou gaan afwijken van het plan.

9.2 Milieu

Geluidsgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geluidshinder, onverminderd het bepaalde in de bouwregels per bestemming, slechts worden opgericht indien en voor zover wordt voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet Geluidhinder.

9.3 Algemene regels met betrekking tot ondergronds bouwen en werken

Artikel 10 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening

De planregels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de richtlijnen voor het afwijken van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. b. de parkeervoorzieningen;
  3. c. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  4. d. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  5. e. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  6. f. de ruimte tussen bouwwerken.

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken:

  1. a. van de planregels voor het in geringe mate overschrijden van het bouwvlak, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  2. b. van de planregels voor de bouw van een luifel of erker aan de voorgevel van een hoofdgebouw, mits;
    1. 1. de diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer dan 1,50 meter bedraagt;
    2. 2. de breedte niet meer bedraagt dan 50% van de voorgevel van het hoofdgebouw;
    3. 3. de hoogte niet meer bedraagt dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
    4. 4. er geen bezwaren bestaan vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid;
    5. 5. de luifel of erker stedenbouwkundig aanvaardbaar is;
  3. c. van de planregels voor de bouw van openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van bruggen en vergelijkbare bouwwerken, toiletgebouwtjes en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, mits:
    1. 1. het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 25 m²;
    2. 2. dat bestaat uit één bouwlaag;
    3. 3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5m.
  4. d. van de planregels voor het vergroten van de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde tot maximaal 5 meter, mits:
    1. 1. de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast;
    2. 2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving gewaarborgd wordt.
  5. e. van de planregels ten behoeve van het oprichten van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot een hoogte van maximaal 20 meter;
  6. f. van de planregels ten behoeve van het oprichten van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 40 meter;
  7. g. van de regels betrekking hebbende op woningen voor het uitbreiden van de woning met een afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg met dien verstande dat:
    1. 1. de bebouwingsmogelijkheden met niet meer dan 30 m2 in één bouwlaag worden overschreden;
    2. 2. de afhankelijke woning met de hoofdwoning is verbonden en er geen zelfstandige woning gerealiseerd wordt;
    3. 3. het karakter van de omringende bebouwingsstructuur niet mag worden aangetast;
    4. 4. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden;
    5. 5. de bereikbaarheid voor algemene en nutsvoorzieningen moet zijn gewaarborgd, evenals de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
    6. 6. er voldoende parkeergelegenheid aanwezig is.

Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedure zoals aangegeven in artikel 13.2, de bestemming te wijzigen ten behoeve van:

  1. a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  2. b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  3. c. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerpplan worden gewijzigd.

Artikel 13 Algemene Procedureregels

13.1 Procedure nadere eisen

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis ex artikel 3.6, lid 1 sub d, van de Wet ruimtelijke ordening, is de volgende procedure van toepassing:

  1. a. een ontwerp van een besluit tot het stellen van een nadere eis ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende ten minste twee weken voor belanghebbenden ter inzage ter gemeentesecretarie;
  2. b. burgemeester en wethouders geven voorafgaand aan deze terinzagelegging, kennis van het ontwerpbesluit en de terinzagelegging ervan in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen die in de gemeente verspreid worden;
  3. c. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk en / of mondeling zienswijzen omtrent het ontwerpbesluit kunnen indienen bij burgemeester en wethouders;
  4. d. de overeenkomstig het vorige lid ingediende zienswijzen worden betrokken bij het besluit omtrent de voorgenomen nadere eis.

13.2 Procedure wijziging

Bij het wijzigen van het plan ingevolge de in deze planregels opgenomen wijzigingsbevoegdheden dient artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening in acht te worden genomen.

Artikel 14 Overige Regels

14.1 Strafregel

Overtreding van het bepaalde in:

- artikel 9.1 sub a

is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de Economische Delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

14.2 Wettelijke regels

Indien en voor zover in deze planregels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning of een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde onder a en een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan

15.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld als onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld als onder a., na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

15.3 Hardheidsclausule

Indien toepassing van het overeenkomstig artikel 15.2 in het plan opgenomen overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het oog op beëindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie, in het plan persoonsgebonden overgangsrecht opnemen.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: “Bestemmingsplan Engelenburgerlaan" van de gemeente

Brummen.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van:

De griffier, De voorzitter,

………… …………

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

De aanleiding voor het herzien van het bestemmingsplan Brummen 1998 ligt in het voornemen van Rotij Grondvast BV (hierna initiatiefnemer) om, binnen het plangebied, gesitueerd aan de Engelenburgerlaan te Brummen, 6 luxe villa's te realiseren.

De beoogde ontwikkeling is niet in overeenstemming met de voorschriften uit het vigerende bestemmingsplan. Daarom moet het bestemmingsplan herzien worden.

Ten behoeve van de herontwikkeling wordt er een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de regels, verbeelding en de toelichting. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridische deel van het bestemmingsplan en geven aan wat er binnen het plangebied voor ontwikkelingsmogelijkheden bestaan. In de toelichting wordt, middels een beleidsinventarisatie en diverse milieuplanologische onderzoeken, verantwoord of de geplande ontwikkeling uit ruimtelijk en milieu oogpunt verantwoord is.

Doelstelling van de toelichting is te voldoen aan de eisen van "goede ruimtelijke ordening" op basis waarvan kan worden gesteld of de beoogde ontwikkeling conform de hiervoor geldende wettelijke kaders gerealiseerd kan worden.

1.2 Het Plangebied

1.2.1 Ligging en begrenzing

De planlocatie ligt westelijk binnen de kern van de het dorp Brummen. Het plangebied bestaat uit vijf percelen die samen een oppervlakte hebben van circa 1,8 hectare. De percelen zijn kadastraal bekend als gemeente Brummen sectie G nummer 5440, 4569, 4570, 4571 en 4453.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRKOM100004-va01_0001.jpg"

Figuur 1: Plangebied ten opzichte van de kern van Brummen

Het plangebied ligt tussen twee ruim opgezette villawijken welke zich aan de oost- en west zijde van het plangebied bevinden. Het plangebied is in gebruik groenstrook.

De woningen rondom het plangebied hebben niet een uniforme architectuur. De aan het plangebied grenzende percelen kenmerken zich door de vaak samengestelde woningen waarbij de hoofdwoning overgaat in een aanbouw. De kavelverdeling kenmerkt zich door de ruime opzet. Kenmerkend aan het omliggende gebied is de landgoederen sfeer van groen, ruime kavels en zichtlijnen. Historisch besef speelt een belangrijke rol in deze omgeving. Bij herinrichting van het gebied zal hierbij zoveel mogelijk worden aangesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRKOM100004-va01_0002.jpg"

Figuur 2: Plangebied (Bron: Google Earth)

1.2.2 Juridische status

De huidige bestemming van het plangebied is vastgelegd in twee bestemmingsplannen en bestaat uit vier te wijzigen bestemmingen (figuur 3 en 4):

het bestemmingsplan Brummen 1989 (vastgesteld op 31 oktober 1990).

    1. 1. Noordelijk deel is bestemd als: Art. 8 woongebied 'bestemming vlak I'
    2. 2. Zuidelijk deel is bestemd als: Art. 12 openbare ruimte 'bestemmingsvlak IV'

het bestemmingsplan Kom Brummen (vastgesteld op 26 november 2009

    1. 1. Klein deel is bestemd als: Art. 13 tuin
    2. 2. overige deel is bestemd als: Art. 16 verkeer en verblijfsgebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRKOM100004-va01_0003.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRKOM100004-va01_0004.jpg"

Figuur 3: Uitsnede bestemmingsplan “Brummen 1998” Engelenburgerlaan Figuur 4: Uitsnede bestemmingsplan 'Kom Brummen'

Art. 8 Woongebied bestemmingsvlak I:

De bestemming wordt als volgt beschreven in de bestemmingsplan voorschriften: Dit bestemmingsvlak betreft een aantal villa's en landhuizen met de daarbij behorende percelen, in oppervlakte variërend van 1,1 en 3,2 hectare. Zowel de bebouwing als de groen ingerichte percelen dragen in belangrijke mate bij aan het bestaande dorpsbeeld. Het beleid is gericht op het behoud van het bestaande karakter. Dit betekent onder meer dat de bestemming wordt gehandhaafd en dat intensivering van gebruik van zowel de bebouwing als van de terreinen wordt tegengegaan. De bebouwings- en gebruiksmogelijkheden zijn afgestemd op de functie van eengezinswoningen, waarbij de allure van de complexen vraagt om een hoofdgebouw van enige omvang.

De omvang van de percelen laat een aantal extra gebruiksmogelijkheden toe waarvoor gebouwde en ongebouwde voorzieningen noodzakelijk zijn. Gedacht kan worden aan zwembaden tennisbanen en soortgelijke voorzieningen. Voorop dient te staan dat deze voorzieningen een niet openbaar karakter dragen en dienen ter verhoging van het woongenot van de bewoner. Bij de situering van deze voorzieningen moet worden voorkomen dat de uiterlijke verschijningsvormen van dergelijke complexen wordt aangetast, terwijl de rustige sfeer die van deze complexen op de omgeving uitgaat niet wordt verstoord.

Het bebouwingspercentage mag maximaal 5 % bedragen met een goothoogte van 4 meter voor bijgebouwen en 6 meter voor woningen.

Aanduiding dorpsgroen: De gronden met de aanduiding dorpsgroen zijn alsmede bestemd voor behoud, beheer en of herstel van de ten tijde van de ter visielegging van het ontwerpplan aanwezige karakteristieke groene ruimte en daarbij behorende bouwwerken en andere werken.

Art. 12 Openbare ruimte bestemmingsvlak IV:

De bestemming wordt als volgt beschreven in de bestemmingsplan voorschriften: Gestreefd wordt naar de instandhouding van een park, met naast een recreatieve functie, een kwalitatieve functie voor de omgeving. Het is een bepalend element voor de belevingswaarde van dit dorps deel. Bouwwerken en gebouwen dienen een eenheid te vormen met het natuurlijke karakter van het geheel, en de openheid van het gebied niet te verstoren.

De bebouwingshoogte is 3 meter met een oppervlakte van 6m2.

Art. 13 Tuin

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen met de daarbij behorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en waterlopen en waterpartijen.

Art. 16 Verkeer en verblijfsgebied

De voor "verkeer en verblijfsgebied' aangegeven gronden zijn bestemd voor wegen straten en paden Voet en rijwielpaden en gebouwen en bouwwerken zijnde alsmede groenvoorzieningen straatmeubilair etc.

Strijdigheid

De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen de genoemde functies uit de vigerende bestemmingsplannen.

1.3 Totstandkoming Van Het Plan

Voor het opstellen van een bestemmingsplan moet voldaan worden aan de beginselen van een goede ruimtelijke ordening. Deze beginselen zijn in de afgelopen jaren verder uitgekristalliseerd, op basis waarvan kan worden gesteld dat in deze toelichting in ieder geval aandacht dient te worden besteed aan:

  • De beleidskaders;
  • De mogelijke belemmeringen vanuit de omgeving;
  • De ruimtelijke effecten van het plan op de omgeving;
  • De (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid.

Het is goed mogelijk -en in de praktijk komt het ook vaak voor- dat sommige van de hiervoor benoemde aspecten strijdig zijn met elkaar. Door te motiveren waarom bepaalde keuzes gemaakt worden, kan vaak nog steeds worden voldaan aan een goede ruimtelijke ordening.

1.4 Opzet Van Het Bestemmingsplan

Deze toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk, waarin de vigerende plansituatie alsmede de kernmerken van het plangebied zijn uiteengezet, voorziet de toelichting in de volgende hoofdstukken:

In hoofdstuk 2 wordt een beeld geschetst van de huidige situatie ter plaatse van het plangebied. Er wordt ingegaan op de verkeers- groen- en functionele structuur.

In hoofdstuk 3 is het beleid uiteengezet door de ruimtelijke plannen vanuit een hoog abstractie niveau (nota ruimte) tot lokaal niveau uiteen te zetten en toe te passen op de geplande ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 vat alle uitkomsten van de diverse milieuplanologische onderzoeken samen. Hierbij worden de voorgenomen plannen getoetst en bekeken wat het effect is van de plannen op de omgeving maar ook of de omgeving mogelijk invloed heeft op de ontwikkeling.

In hoofdstuk 5 wordt het stedenbouwkundig plan alsmede de uitgangspunten van de nieuwe bestemming getoetst aan het beleid.

In hoofdstuk 6 wordt de planopzet beschreven. Daarnaast wordt uiteengezet hoe de regels zijn opgebouwd en hoe de specifieke regels die gelden voor het plan geïnterpreteerd moeten worden.

In hoofdstuk 7 wordt de economische en maatschappelijke haalbaarheid van het plan getoetst. Vervolgens wordt er beschreven hoe de regels, zoals verwoord wordt in dit plan, moeten worden gehandhaafd.

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

2.1 Ontstaansgeschiedenis En Ruimtelijke Structuur

Ooit waren de landgoederen Groot- en Klein Engelenburg met elkaar verbonden en vormden deze een groot aaneengesloten groen en agrarisch gebied. Door de aanleg van de spoorlijn rond 1900 raakte de twee definitief van elkaar gescheiden.

Het landhuis klein Engelenburg is in opdrachtgever van C.J. van Marle, schoonzoon van de puissant-rijke F.Boogaardt (tot zijn dood in 1903 eigenaar van Groot Engelenburg) gebouwd.

In het fraaie gebouw zit, aan de voorzijde, ook een herdenkingssteen uit 1835, afkomstig van een wit herenhuis dat door Judith van Lennep op die plaats was gebouwd. Van 1907 tot 1910 was jhr. S. van Citters, commissaris van de koningin, de eigenaar hiervan. Ter stalling van zijn auto, de eerste in Brummen, waarvan het halve dorp paf stond, had hij er nog een zijvleugel aan laten bouwen. Het huis was de nieuwe eigenaar (Van Marle) toch niet groot genoeg; deze liet het afbreken en er een zeer geriefelijk en smaakvol landhuis voor in de plaats zetten. De inrichting was luxueus, in het bijzonder het trappenhuis, de salon en de in marmer uitgevoerde gangen.

Door de ontwikkelingen op en rond het landhuis zijn er op verschillende plaatsen initiatieven ontwikkeld voor een effectiever gebruik van de grond wat inmiddels deel uitmaakt van het hart van Brummen. Reeds ontwikkeld zijn twee villa verkavelingen op de hoek van de Engelenburgerlaan met de Stationsweg almede de hoek Engelenburgerlaan Burgemeester de Wijslaan.

2.2 Verkeersstructuur

Het plangebied ligt tussen de Engelenburgerlaan in het zuiden en noordelijk gelegen Tolzichtpad. Voor alle omliggende wegen geldt een snelheidslimiet van 30 km/h. Deze wegverkeerssituatie is geschikt voor de realisatie van en combinatie met een woonfunctie.

Ten westen van het plangebied loopt op ± 150 meter van het plangebied de spoorlijn Arnhem-Zwolle. Welke effecten dit heeft op het plangebied wordt beschreven in het akoestisch en externe veiligheid rapport.

2.3 Groenstructuur

Het plangebied bestaat uit een perceel dat in de huidige situatie bestaat uit dichte begroeiing. Het plangebied dankt zijn kenmerkende groene karakter aan de in het noorden gelegen landhuis 'Klein Engelenburg'. Er is een sterke historische samenhang tussen het landhuis en de omliggende tuinen ten noorden van het Tolzichtpad en de groenstrook ten zuiden van het Tolzichtpad waar het plangebied deel van uitmaakt. De groenstructuren zijn echter verwilderd waardoor er niet gesproken kan worden over een kwalitatief goede groenvoorziening.

Naast het groen in het plangebied wordt de Engelenburgerlaan aan beide zijden geflankeerd door een eikenlaan.

2.4 Functionele Structuur

Het plangebied is in de vigerende situatie in gebruik als groenvoorziening. Er is een dichte begroeiing ontstaan door een gebrek aan regelmatig onderhoud. Het gebied is hierdoor niet te betreden en heeft een lage recreatieve, groene of historische waarde.

2.5 Deelgebieden

Het plangebied is een aaneengesloten gebied dat ook als zodanig in het plan zal worden beschreven. Hierdoor is er geen sprake van deelgebieden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft, voorzover relevant, de rijks -, regionale-, provinciale -, en gemeentelijke beleidsstukken. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifiek voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en vertaald in de regels en op de verbeelding.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nota Ruimte

De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. De nota bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. In de Nota Ruimte wordt het nationaal ruimtelijke beleid vastgelegd tot 2020, waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn.

In de Nota Ruimte zijn alleen uitspraken opgenomen die een specifiek nationaal ruimtelijk belang dienen of die zorgen voor een gegarandeerde basiskwaliteit voor alle bewoners van Nederland. Er is specifieke aandacht voor een goede waarborging en ontwikkeling van de kwaliteit van typerende/bijzondere natuurgebieden en landschappen.

Provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor een voldoende en tijdige beschikbaarheid van ruimte voor wonen en werken en de daarbij behorende voorzieningen, groen, water, recreatie, sport en infrastructuur. Het aanbod aan ruimte moet ook kwalitatief aansluiten bij de vraag.

Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten betekent dat nieuwe bebouwing voor deze functies grotendeels geconcentreerd tot stand komt, dat wil zeggen in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. De ruimte die in het bestaande stedelijke gebied aanwezig is, moet door verdichting optimaal worden gebruikt.

Er wordt gestreefd naar de realisatie van veertig procent van het totale programma voor woningen en arbeidsplaatsen binnen de bebouwde kom.

Het streven is om de samenhang tussen milieu en ruimtelijk beleid te vergroten. Bij de bepaling van gebiedskwaliteit spelen bovendien naast milieu ook andere waarden. In sommige gevallen is het sociaal rechtvaardig om een hogere kwaliteit te realiseren op plekken waar sociale-, economische- en milieukundige problemen elkaar onderling versterken. Belangrijke punten zijn verder: meer nadruk op vergunningverlening en handhaving, inspraak van burgers en heldere besluitvorming.

De nota geeft de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling zodat de visie die het kabinet had ten tijden van het opstellen van onderhavige nota tot uitvoering kan worden gebracht. Deze nota zal verder worden uitgewerkt door lagere overheden waardoor op lokaal niveau de uitgangspunten van de nota ruimte zullen worden uitgevoerd. Het beoogde plan ligt in bestaand bebouwd gebied. De voorgestelde verdichting sluit aan bij het beleid vanuit de Nota Ruimte.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Streekplan 2005

De provinciale visie op de ruimtelijke ontwikkeling binnen de provinciegrenzen is neergelegd in het Streekplan Gelderland 2005, kansen voor de regio's. Sinds de invoering van de Wro heet het streekplan, structuurvisie. De provincie heeft echter geen nieuw plan opgesteld waardoor het streekplan nu wordt gehanteerd als structuurvisie voor de provincie Gelderland.

In het streekplan maakt de gemeente Brummen deel uit van de regio Stedendriehoek, waarvan ook de gemeenten Apeldoorn, Deventer (Overijssel), Epe, Lochem, Voorst en Zutphen deel uitmaken.

In het streekplan worden kaders geschapen voor het ruimtelijke beleid dat de provincie Gelderland op basis van de Nota ruimte heeft opgesteld voor haar grondgebied. In de ontwikkeling van het ruimtelijke beleid zijn de volgende pijlers van belang:

Binnen het streekplan wordt onderscheid gemaakt tussen drie soorten gebieden.

Het rode raamwerk

Binnen deze regio's is ruimte voor de verstedelijking van Gelderland. Er worden vier stedelijke regio's onderscheiden:

  • stadsregio Arnhem-Nijmegen;
  • de Stedendriehoek Apeldoorn-Zutphen-Deventer;
  • Wageningen-Ede-Rhenen-Veenendaal;
  • de regionale centra Tiel, Doetinchem en Harderwijk.

Het groen-blauwe raamwerk

De provincie geeft alle ruimte aan natuur. Verstedelijking is hier niet toegestaan, tenzij er een groot belang in het geding is.

Het multifunctionele gebied

Het staat gemeenten vrij zelf het ruimtelijke beleid voor multifunctionele gebieden te bepalen. Wel wil de provincie dat gemeenten rekening houden met waardevolle landschappen in deze gebieden.

Op de beleidskaart ruimtelijke structuur steekplan 2005 wordt het plangebied ingedeeld onder multifunctioneel gebied en aangewezen als overig bebouwd gebied 2000. Het ruimtelijk beleid hiervoor is behouden en versterken van de landschappelijke kwaliteit. De doelstelling voor multifunctionele gebieden voorziet in meervoudig ruimte gebruik waarbij binnen dorpen en steden functies met elkaar worden verweven.

Ontwikkeling van het multifunctionele gebied kan onder meer plaatsvinden door het accommoderen van de behoefte aan centrum-dorps landelijk wonen/werken.

3.3.2 Woonvisie Gelderland

Gedeputeerde Staten van Gelderland heeft op 12 januari 2010 het nieuwe Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3) vastgesteld. De provincie, de woningcorporaties, de gemeenten en de regio's in Gelderland hebben met elkaar afspraken gemaakt over de woningvoorraad voor de komende tien jaar. De partijen willen er voor zorgen dat het woningaanbod in iedere regio van Gelderland ook in de toe-komst goed aansluit bij de behoefte van de inwoners. In het woonprogramma zijn de afspraken vastgelegd.

Het woonprogramma is in regionaal verband verder uitgewerkt naar lokale programma's. Hierbij gaat het om concrete aantallen. In de gemeente Brummen mogen van de oorspronkelijke circa 1600 woningen er nog 510 gebouwd worden in de periode 2010-2019 (KWP3). Binnen de KWP3 periode zijn in de jaren 2010 t/m 2012 al 301 woningen gerealiseerd. Het woningbouwprogramma voorziet dan ook in een netto toename van nog 209 woningen.

De ontwikkeling van onderhavig project betreft een inbreidingsplan van 6 woningen en past in het streven van duurzaam grondgebruik. Dat wil zeggen, dat bij het zoeken naar ruimte voor nieuwe ontwikkelingen, zoals in dit geval voor woningbouw, eerst wordt gekeken naar mogelijkheden binnen de bestaande dorpskommen. De 6 nieuw te realiseren woningen die door dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, zijn opgenomen in het herijkte lokale woningbouwprogramma.

Conclusie

De realisatie van onderhavig project past binnen de ambities neergelegd in het KWP 3. Hiermee past voorgenomen ontwikkeling binnen de woningvisie Gelderland.

3.3.3 Natura 2000

De Europese Unie heeft een zeer gevarieerde en rijke natuur, die van grote biologische, esthetische en economische waarde is. Om deze natuur te behouden heeft de Europese Unie het initiatief genomen voor Natura 2000. Dit is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden. Voor Nederland gaat het in totaal om 162 gebieden.

De gebieden rond Brummen worden samengevat in Landgoederen Brummen. Landgoederen Brummen bestaat uit de deelgebieden Leusveld, Landgoed Voorstonden en de Empesche en Tondensche Heide. Deze terreinen op de overgang van de Veluwe naar het IJsseldal danken hun bijzondere ecologische kwaliteit aan kwel- en bronwater. In het verleden is hier op uitgebreide schaal blauwgrasland aanwezig geweest. Hoewel de grondwaterinvloed sterk is verminderd, heeft de bijzondere geohydrologische gesteldheid, in combinatie met het gevoerde beheer, ervoor gezorgd dat schraalland- en veenrestanten nog steeds een toevluchtsoord vormen voor elders verdwenen planten en dieren. Deze kunnen bij de geplande regionale herstelmaatregelen een uitbreiding van hun geschikte leefgebied tegemoet zien. Eén van de belangrijke soorten hier is de kamsalamander, die op de hele reeks van landgoederen in de flanken van het IJsseldal een geschikt leefgebied vindt.

Gezien de beperkte invloed van de ontwikkeling (kleinschalig woningbouw) en dat het plangebied zich niet binnen één van de Natura 2000 gebieden bevindt kan worden vastgesteld dat de beoogde ontwikkeling past binnen het Natura 2000 beleid.

3.4 Regionaal Beleid

De gemeente Brummen valt onder het regionale netwerk Stedendriehoek Apeldoorn Zutphen Deventer. Samen met de zeven hiertoe behorende gemeenten zijn er enkele speerpunten opgesteld:

  • vergroten van de variatie in (nieuwe) woon-, werk- en recreatie milieus en gelijktijdig ontwikkelen van nieuwe kwaliteiten in water, natuur, landschap en landbouw;
  • scheppen hoogwaardig vestigingsklimaat, werkgelegenheid, voldoende ontwikkelings ruimte, goede programmering en segmentering en promotie;
  • leefbare wijken, dorpen en steden en een adequaat voorzieningenniveau op het gebied van werk, inkomen, onderwijs, zorg, welzijn, kunst, cultuur en sport en de spreiding en bereikbaarheid hiervan.

Binnen de stedendriehoek zijn afspraken gemaakt om de ontwikkeling van de verschillende gemeenten op elkaar af te stemmen. Deze regionale structuur visie stedendriehoek 2030 heeft de onderstaande strategische speerpunten:

  • Duurzaam waterbeheer als basis voor ruimtelijke ontwikkeling
  • Natuur, landschap en landbouw ontwikkelen in functiecombinaties
  • Regionale bereikbaarheid verbeteren door hoogwaardig openbaar vervoer
  • Stedelijke herstructurering gaat boven nieuwe stadsuitbreidingen
  • Toevoegen van centrumstedelijke en landelijke woonmilieus.

Voor de uitbreiding van de wooncapaciteit binnen de regio wordt nadrukkelijk gekozen voor een bundeling van verstelijking met daarbij de nadruk op het maar mogelijk realiseren van binnenstedelijke (her)ontwikkeling. Waarbij woningbouw de stuwende kracht en de nodige financiële injectie kan zijn voor het herstellen van landschappelijke elementen en cultuurhistorische plekken. Landgoederen zijn daar een voorbeeld van.

Het ontwikkelen van een landelijk woonmilieu sluit hierbij aan. De ontwikkeling past hierdoor zeer goed binnen de regionale visie dat woningbouw de regionale schoonheid kan versterken.

3.5 Gemeentelijk Beleid

3.5.1 Ruimtelijke ontwikkelingsvisie Ligt op Groen

De gemeenteraad van Brummen heeft op 28 september 2006 de Ruimtelijke ontwikkelingsvisie 'Ligt op groen' vastgesteld. De ruimtelijke ontwikkelingsvisie behelst een lange termijnvisie (Strategische visie tot 2030) en de korte termijnvisie (Ruimtelijke visie 2005 tot 2015).

In de 'strategische visie 2030' beschrijft de gemeente het voornemen woningbouw te laten plaatsvinden binnen en rondom de kernen. Hierdoor wordt een bijdrage geleverd aan de draagvlak voor verschillende functies binnen de kern. Woningbouw wordt ook als een mogelijke financiële drager gezien voor het verder versterken van het groene karakter van Brummen. Opbrengsten vanuit de woningbouw kunnen lokale kleinschalige groenprojecten financieren.

De korte termijn visie wordt beschreven in de 'strategische visie tot 2015'. Deze visie beschrijft de gemeente aan de hand van een regionale indeling. De kern Brummen valt binnen de regio 'oeverwallen'.

Hoofduitgangspunten voor de toekomstige ontwikkeling van de kern Brummen zijn:

  • inzetten op het versterken van de ruimtelijke structuur en identiteit van de kern;
  • ruimte voor opwaardering en herstructurering, met aandacht voor (passende) menging van functies;
  • benutten van de potentie op inbreidings- en herstructureringslocaties:
      1. a. zoeken naar meerwaarde;
      2. b. rekening houden met maat en schaal bebouwing;
      3. c. het groene karakter van het woonmilieu versterken.
  • zorgvuldig vormgeven van en passende functies plaatsen in de overgangen tussen de kernen en het buitengebied met bijzondere aandacht voor de 'entrees'.
  • Binnen de kern Brummen liggen diverse inbreidingslocaties. Belangrijkste uitgangspunt voor deze inbreidingslocaties is dat steeds gebouwd wordt met oog voor de kwaliteit van de plek. De kwaliteit van de plek verbeteren we met name door de juiste woningen op de juiste plek te realiseren en te ontwikkelen met aandacht voor een goede groenstructuur.
  • De gemeente staat bijzonder positief tegenover het benutten van inbreidingslocaties.

Het zorgvuldig omgaan met cultuurhistorie en groen vormen de basis van de ruimtelijke ontwikkelingsvisie. In de notitie 'bouw en recreatie initiatieven' is onder andere onderhavig initiatief getoetst aan de ruimtelijke ontwikkelingsvisie. Hieruit kwam naar voren dat de gemeente ontwikkelingsmogelijkheden zag voor een landhuisachtige architectuur met een lage bebouwingsdichtheid. De beoogde ontwikkeling sluit hierbij aan.

3.5.2 Integrale visie BRO

Op basis van de motie van 31 mei 2007 is op aangeven van de gemeenteraad door BRO een integrale visie opgesteld voor het landgoed Klein Engelenburg en de directe omgeving. Met als aanleiding het ontwikkelingsinitiatief van Rotij Grondvast BV.

De opgestelde visie resulteert in de navolgende punten:

  • Herstel van groenstructuur en historische waarde met een dominante rol voor het landhuis.
  • Vergroten van de openbare toegankelijkheid.
  • Behoud en versterken van de groene uitstraling
  • Vergroten van de betekenis van het Tolzichtpad als verbindingsweg richting station.

Een van de uitgangspunten uit het rapport is dat er een kwaliteitsimpuls kan worden gegeven aan het landgoed en de directe omgeving door de kleinschalige ontwikkeling van huizen passend in de sfeer van het landhuis. Ruime percelen en huizen met allure, zoals in het voorliggende plan beschreven is, zijn hiervoor bij uitstek geschikt.

3.5.3 Groenstructuurplan

Voor de gemeente Brummen is een groenstructuurplan opgesteld. Het structuurplan heeft een tweeledige doelstelling. De eerste doelstelling is dat het plan de grondstructuur en daarmee het kwantitatieve groen beschermt. Hiermee wordt het groene karakter van de gemeente gewaarborgd. Ten tweede heeft het college extra aandacht gevraagd voor het kwalitatieve groen waarbij onderhoud een belangrijke rol speelt.

In het plan is onderscheid gemaakt tussen structureel groen en niet-structureel groen. Het structureel groen is het groen dat door de jaren heen de structuur en opbouw van de stad heeft bepaald. Het structureel groen heeft een grote cultuurhistorische waarde en moet daarom behouden blijven. Het niet structurele groen is vervangbaar en uit zich in de vorm van stoffering buitenruimte. Het groenstructuurplan geeft een overzicht hoe om te gaan met de groenvoorziening in de gemeente Brummen zodat dit op een duurzame manier in stand wordt gehouden.

Het plangebied is door de nauwe samenhang met het landgoed Engelenburg van cultuurhistorisch belang en daarom opgenomen als structureel groen in het groenstructuurplan. De Engelenburgerlaan met de monumentale Eikenlaan is aangewezen als een van de vier belangrijke wegen die een bijdragen leveren aan de groenstructuur. Naast de hoofdstructuur is er ook een recreatief netwerk van wegen die een belangrijke bijdragen leveren aan de groenstructuur. Het Tolzichtpad wat ten noorden van het plangebied gelegen maakt hier deel van uit.

Het plangebied is hiermee van belang voor het structurele groen en daarmee voor het behoud van het groene uiterlijk van de gemeente Brummen. Door de ontwikkeling van het plangebied aan de Engelenburgerlaan zal de bosschage aan de Engelenburgerlaan worden omgevormd tot een kwalitatief hoogstaande woonlocatie. De doelstelling van het gebied is de instandhouding van de groenfunctie. Door binnen de ontwikkeling de cultuurhistorie alsmede de groenstructuur te respecteren zal de ontwikkeling een bijdragen leveren aan de kwaliteit van de groenstructuur.

Deze kwaliteitsimpuls bestaat uit het terugbrengen van de zichtlijnen vanuit het landgoed Klein Engelenburg. De zichtlijn bestaat uit de aanleg weg, omzoomd met bomen. De weg wordt zo aangelegd dat deze aansluiting bij de historische laanpatroon wat in vroegere tijden de zichtlijn vormde van het landgoed. Hierdoor wordt de groenstrook aan de Engelenburgerlaan voor iedereen beter toegankelijk. De toegankelijkheid zorgt er tevens voor dat het landgoed meer wordt betrokken bij het dorp.

3.5.4 Parkeernota

De gemeente Brummen heeft een beleidsnota opgesteld waarin wordt beschreven hoe er om moet worden gegaan met het verkeer en voornamelijk met het parkeren. De uitwerking van de nota op de voorgenomen ontwikkeling wordt beschreven in hoofdstuk 4 paragraaf 4.8 verkeer en parkeer beleid.

3.6 Conclusie

In alle gemeentelijke beleidsplannen komen de begrippen groen, inbreiding en ruimtelijke kwaliteit steeds weer terug. De ontwikkeling aan de Engelenburgerlaan past zeer goed binnen deze kaders. Het plangebied is in het groenstructuurplan aangewezen als structureel groen wat inhoud dat het groenelement behouden dient te blijven. De ontwikkeling van voorgenomen plan zal bijdragen aan het op lange termijn in stand houden van de groenstructuur. De realisatie van de woningen geeft een financiële impuls aan het gebied waardoor de cultuurhistorische waarde kan worden hersteld. Hierdoor wordt het landgoed weer betrokken bij het dorp.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Milieu

Volgens de principes van een goede ruimtelijke ordening moet elke realisatie van gevoelige objecten voldoen aan de eisen van een goed woon- en leefklimaat. Uit onderzoek kan worden geconcludeerd of en zo ja welke invloed de omgevingsaspecten hebben op de geplande ontwikkeling.

Om inzicht te krijgen in alle omgevingsaspecten wordt ten behoeven van de voorgenomen planontwikkeling en in overeenstemming met de gemeente Brummen, getoetst aan de navolgende aspecten:

  • Bodem;
  • Externe veiligheid;
  • Geluid;
  • Bedrijven en milieu zonering;
  • Water.
  • Archeologie;
  • Flora en fauna;
  • Luchtkwaliteit;
  • Verkeer en parkeren;

De onderzoeksrapportages zijn als bijlagen toegevoegd. Navolgend zijn de conclusies uit deze rapportages opgenomen.

4.1.1 Bodem

Om een uitspraak te kunnen doen over de bodemgesteldheid van het plangebied is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd in twee delen.

  1. 1. Noordelijk deel (Centraal bodemkundig bureau d.d. 14 mei 2007 bijlage 3)
  2. 2. Zuidelijk deel (MOS grondmechanica d.d. 1 april 2010 Bijlage 4)

De aan- of afwezigheid van bodemverontreiniging wordt bepaald door de overschrijding van de normwaarden van de onderzochte chemische stoffen. De bodemtype correctie van de normwaarden voor de vaste bodem is gerelateerd aan het gehalte aan lutum en organische stof.

Toets

Ad 1: Het Centraal bodemkundig bureau heeft onderzoek gedaan naar de bodemkwaliteit in het Noordelijk deel van het plangebied.

Tijdens de veldwerkzaamheden zijn er grondboringen uitgezet op 0,5, 1,0 en 2.2 meter waarbij de diepste boring is afgewerkt middels een peilbuis. Daarnaast heeft er een zintuiglijke waarneming plaatsgevonden om de aanwezigheid van asbest vast te stellen.

Binnen het onderzoeksgebied is zintuiglijk geen asbest aangetroffen. Uit analyse van de bodemmonsters is gebleken dat in de bovengrond een lichte verontreiniging aan PAK is aangetroffen. Deze overschrijdt echter niet de tussenwaarde waardoor nader onderzoek als gesteld in de Wet Bodemsanering niet van toepassing is.

Ad 2: Door MOS grondmechanica veldwerk uitgevoerd op de zuidelijke helft van het plangebied.

Tijdens het veldwerk zijn verschillende boringen uitgezet tot een diepte van 0,5 meter, 2,0 meter en 3,2 meter. De twee diepe boringen zijn afgewerkt met een peilbuis om het grondwater te kunnen bemonsteren.

Uit analyse van de bodemmonsters, welke zijn getoetst aan de Circulair bodemsanering 2009 en indicatief zijn getoetst aan Besluit bodemkwaliteit (Bbk), blijkt geen van de geanalyseerde parameters in verhoogde gehalten te zijn aangetroffen.

Analyse van het grondwater toont aan dat er een matige verhoogde concentratie aan nikkel, licht verhoogde concentraties aan barium, cadmium en zink zijn aangetroffen. De concentratie nikkel is aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek. Er is echter geen Nikkel aangetroffen in de bodemmonsters en zijn/waren er geen (punt)bronnen aanwezig in en om het plangebied. Hieruit concludeert MOS dat er waarschijnlijk sprake is van een verhoogde achtergrondwaarde. MOS stelt derhalve voor geen nader onderzoek uit te voeren.

Conclusie

Gezien de vastgestelde bodemkwaliteit zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu. Voor geen van de gemeten stoffen wordt de interventiewaarde overschreden.

Op basis van de, door het Centraal bodemkundig bureau en MOS grondmechanica uitgevoerde bodemonderzoeken, wordt de grond vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het gebruik als woningbouwlocatie.

4.1.2 Geluid

Wegverkeerslawaai

Wegen rondom het plangebied kunnen mogelijk een negatieve invloed hebben de akoestische situatie binnen het plangebied. Om de invloed van de wegen te bepalen is door Aveco de Bondt een akoestisch onderzoek wegverkeer uitgevoerd (bijlage 5).

Het doel van het onderzoek is het bepalen van de geluidbelasting ter plaatse van het nieuwbouwplan ten gevolge van het wegverkeerslawaai van de Engelenburgerlaan en de Burgemeester de Wijslaan. Op de beide wegen is een maximale snelheid toegestaan van
30 km/uur. Volgens de Wet geluidhinder heeft een 30 kilometerweg geen zone en hoeft deze weg niet getoetst te worden. Het wegverkeerslawaai is derhalve niet beperkend voor de realisatie van de woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen binnen het plangebied. Omdat deze wegen echter wel een bijdrage kunnen leveren aan de akoestische kwaliteit van de gebouwde omgeving, zijn deze wegen onderzocht.

Uit de berekeningen blijkt dat bij een beoordelingshoogte van 4,5 meter hoogte de maximale geluidbelasting ten gevolge van de Engelenburgerlaan 54 dB (exclusief aftrek) bedraagt ter hoogte van gebied A (ter plaatse van bouwblok 1 en 2) en 48 dB (exclusief aftrek) bedraagt ter hoogte van gebied B. Ten gevolge van de Burgemeester de Wijslaan bedraagt de maximale geluidbelasting 37 dB (exclusief aftrek) voor beide gebieden.

Als uitgangspunt kan worden aangehouden dat bij een geluidbelasting van 54 dB (exclusief aftrek) en met de huidige bouwstijl met “traditionele” bouwmaterialen, aan de eisen conform het Bouwbesluit kan worden voldaan. Aanvullende berekeningen voor de omgevingsvergunning aanvraag zullen derhalve niet noodzakelijk zijn.

Railverkeerslawaai

De Wet geluidshinder schrijft voor dat nieuwe ontwikkeling die zich voordoen binnen de geluidszone van een spoorweg een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. De geluidszone van het traject Arnhem - Dieren heeft een geluidzone van 200 meter aan weerszijde. Het plangebied is gelegen op circa 150 meter van het spoor en valt derhalve binnen de zone.

In dit kader is door AGEL adviseurs een akoestisch rapport railverkeer opgesteld (bijlage 6 d.d.30 september 2010). Voor akoestische berekeningen voor spoorverkeer worden de laatst bekende exacte vervoersgegevens gebruikt (2007). Deze gegevens worden vervolgens gecorrigeerd naar het jaar waarop de akoestische belasting van moet worden aangetoond.

De berekening is gebaseerd op de vervoersgegevens van 2006 en 2007. Hieruit blijkt dat voor 2006 geen overschrijding van de maximaal toelaatbare 55dB plaatsvindt. De gegevens van 2007 geven een overschrijding op perceel 5. Binnen het deel waar een overschrijding geldt, is in bestemmingsplan geen bouwvlak opgenomen. Aangezien er geen gebouwen buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd vormt het aspect rail-verkeerslawaai geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

Het weg- en railverkeer leveren op basis van de twee bovengenoemde onderzoeken geen akoestische belemmering op voor de realisatie van voorgenomen ontwikkeling.

4.1.3 Luchtkwaliteit

Elke ontwikkeling dient te worden getoetst aan de luchtkwaliteitseisen gesteld in de Wet luchtkwaliteit (Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2). Hierbij wordt er getoetst of de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eisen die de geplande functie hieraan stelt.

Kader

Als kan worden aangetoond dat aan één of een combinatie van onderstaande voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid. Deze voorwaarden zijn:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de concentratie van fijn stof en stikstofdioxide;
  • een project is genoemd of past binnen het NSL of een regionaal programma van maatregelen.

Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Deze algemene maatregel van bestuur, verder te noemen het “Besluit nibm”, geeft aan wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Dat is het geval als de toename van fijn stof of stikstof niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie (maximaal 1,2 µg/m3). In het geval van woningbouw ligt deze grens bij circa 1500 woningen aan een enkele ontsluitingsweg.

Conclusie

In onderhavig plan is sprake van de realisatie van 6 luxe villa's. De grenswaarde voor het uitvoeren van een berekening in het kader Wet Luchtkwaliteit ligt bij 1500 woningen. Dit project blijft ruimschoots onder deze waarde, waardoor het niet in betekende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Verdere toetsing aan de luchtkwaliteitseisen is dan ook niet aan de orde. De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bouwplan.

4.1.4 Bedrijvigheid

Kader

Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

Het bestemmingsplan is het primaire toetsingskader voor het bepalen of er milieuhinder optreedt veroorzaakt door een bepaalde ontwikkeling. De mogelijkheden die een bestemmingsplan planologisch biedt aan een bepaalde locatie is leidend. Tot milieuhinder worden diverse vormen van hinder gerekend, zoals hinder door geur, stof, geluid en gevaar. Voor bedrijven wordt een systematiek gehanteerd van milieucategorieën als indicatie voor de milieuhinder. Bepalend hiervoor is de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (uitgave 2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, kortweg VNG- publicatie. Bedrijven zijn hierin gerangschikt op basis van hun bedrijfsactiviteiten. De mate van overlast die dit veroorzaakt correspondeert met een milieucategorie op basis waarvan een richtafstand voor elk hinderaspect is aangegeven. Uit nader onderzoek in het kader van het milieuvergunningstraject kan mogelijk gemotiveerd worden afgeweken van de richtafstanden.

Toetsing

Het bedrijventerrein Hazenberg is op circa 150 meter ten noordwesten van het plangebied gelegen. Het terrein is bestemd voor bedrijven met een milieucategorie tot en met 3.2 en een milieucontour van 100 meter. Gezien deze afstand tussen het plangebied en het bedrijventerrein kan worden vastgesteld dat de nieuwe woningen buiten de invloedssfeer liggen van het bedrijventerrein. De nieuwbouw zal geen beperkende werking hebben op de bedrijven en vice versa.

Het gemeentehuis is op minimaal 50 meter ten zuiden van het plangebied gelegen. Dit kantoorpand heeft een richtafstand van 10 meter en levert daarmee geen beperkingen op voor de planontwikkeling en vice versa.

De woonzorgvoorziening Klein Engelenburg ligt op circa 80 meter ten noordoosten van het plangebied. De richtafstand voor een dergelijk complex bedraagt 30 meter en levert daarmee geen beperkingen op voor de planontwikkeling en vice versa.

Verder wordt de locatie omgeven door woningen en groen welke ook als zodanig bestemd zijn en daarmee geen belemmeringen vormen voor de planontwikkeling.

Conclusie

Het plangebied ligt in de kern van Brummen in een groene omgeving. De naastgelegen percelen aan de oost- en westzijde zijn reeds bestemd met de functie 'wonen'. De omliggende bestemmingen zijn in de vigerende bestemmingsplannen beperkt in hun ontwikkelingsmogelijkheden op basis van een bedrijvenlijst. De maximale bedrijfscategorie die is toegestaan valt buiten het bereik van het plangebied. Hierdoor kunnen de bedrijfsprocessen van omliggende bedrijven geen nadelige effecten hebben op de ontwikkeling.

Door de ontwikkeling van woningen kunnen de omliggende bedrijven ook worden beperkt in hun uitbreidingsmogelijkheden. Hiervoor geldt hetzelfde principe als hierboven beschreven dat de ontwikkeling zich voordoet buiten de milieucontouren van omliggende bedrijven.

Derhalve wordt vastgesteld dat de milieuzonering van omliggende bedrijven geen negatief effect hebben op de geplande ontwikkeling.

4.2 Externe Veiligheid

Doel van de quickscan externe veiligheid (bijlage 7) is het inzichtelijk maken van de risicobronnen in en om het plangebied. Bij aanwezigheid van risicobronnen worden de effecten van die risicobronnen op de ontwikkeling van het plangebied beschreven.

Kader

Externe veiligheid betreft de risico's voor de omgeving veroorzaakt door de productie, opslag, het transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. In en om het plangebied is in kaart gebracht welke transportroutes van gevaarlijke stoffen van belang zijn en welke risicovolle inrichtingen invloed op het plangebied hebben.

Het beleid en de wetgeving externe veiligheid berust op verkregen inzichten in aanwezige risico's op grond van studies en ervaringen in de afgelopen decennia. Twee belangrijke basisbegrippen dienen daarbij als risicomaat om risico's te beoordelen en te toetsen: plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een risicobron bevindt, overlijdt door een ongeval met de risicobron.

Het groepsrisico (GR) geeft aan wat de kans is op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde risicobron.

Toetsing

De risicobronnen in en om het plangebied Klein Engelenburg zijn geïnventariseerd. Daaruit blijkt het volgende:

  • In het plangebied zijn geen risicobronnen gelegen.
  • De dichtstbijzijnde relevante buisleiding is op ruim 1 km afstand gelegen en heeft daarmee geen invloed op de planontwikkeling.
  • De IJssel is opgenomen in het Basisnet Water, er vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De IJssel is echter op 1,5 km ten oosten van het plangebied gelegen en heeft daardoor geen invloed op het plangebied en vice versa.
  • Over de N348 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Deze weg is niet opgenomen in het Basisnet Weg. De N348 is 750 m ten oosten van de planlocatie gelegen en heeft daardoor geen invloed op het plangebied en vice versa.
  • Op 150 m ten westen van de planlocatie is de spoorlijn Dieren-Zutphen gelegen. Deze spoorlijn is niet opgenomen in de risicokaart en op grond daarvan kan gesteld worden dat er momenteel geen relevant vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het bestaande vervoer over het spoor levert ten aanzien van externe veiligheid op grond van de huidige wet- en regelgeving derhalve geen belemmeringen op voor de ontwikkeling van de planlocatie.
  • Het spoortraject is echter wel opgenomen in het 'ontwerp Basisnet Spoor'. In de toekomst kan vervoer van gevaarlijke stoffen daarom niet uitgesloten worden. Op grond van een worst-case scenario voor wat betreft de prognose van vervoer van gevaarlijke stoffen over dit spoor en de vuistregels is een inschatting gemaakt van de invloed van de planontwikkeling op het groepsrisico. Daaruit blijkt dat bij de situatie met een drukke woonwijk (70 pers./ha) aan beide zijden van het spoor geen overschrijding van de oriënterende waarde zal optreden. De situatie in Brummen is qua bevolkingsdichtheid te typeren als een rustige woonwijk (25 pers./ha), dus het groepsrisico zal ruim beneden de oriënterende waarde blijven. De planontwikkeling voegt slechts enkele (minder dan 10) woningen toe op 150 m vanaf het spoor. Deze toename zal geen significant effect hebben op de waarde van het groepsrisico. Resumerend kan gesteld worden dat als er in de toekomst vervoer van gevaarlijke stoffen over dit spoor zal plaatsvinden die geen belemmeringen opleveren voor de huidige gewenste ontwikkeling en vice versa.
  • Volgens de risicokaart ligt er geen Bevi bedrijf in de omgeving van het plangebied. Wel is er een risicobron aangemerkt op 450 m ten noordwesten van het plangebied. Het betreft palletcentrum Eerbeek op bedrijventerrein Hazenberg. Deze inrichting is vanwege de grote hoeveelheid opgeslagen hout, opgenomen als risicobron conform het registratiebesluit. Gelet op de grote afstand heeft dit geen invloed op het plangebied en vice versa.

Conclusie

Op grond van de beschikbare informatie, de huidige wet- en regelgeving en rekening houdend met toekomstverwachtingen, levert het aspect externe veiligheid geen beperkingen op voor de ontwikkeling van het plangebied. Er zijn geen nadere onderzoeken of berekeningen nodig.

4.3 Waterhuishouding 'Waterparagraaf'

Waterparagraaf

Algemeen

Het plan ligt binnen het zuidelijke deel van het landgoed Klein Engelenburg te Brummen. Het plangebied valt binnen de Spoorlaan, de Stationsweg, de Engelenburgerlaan en de Burgemeester de Wijslaan. Het totale plangebied is ca. 1,8 hectare groot (binnen rode omlijsting in onderstaand figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRKOM100004-va01_0005.jpg"

Figuur 5: uitsnede wateratlas, locatie plangebied

De planlocatie bevindt zich niet binnen enige Keurzone of binnen de zoekgebieden voor waterberging zoals deze staan weergegeven in het Streekplan.

Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor en door (grond-) water in de omgeving.

Grondwater

Als grondwaterpeil is uitgegaan van de GHG (de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand). Deze ligt tussen 1,2 en 1,6 m minus maaiveld(m-mv). Er is in en om het gebied geen grondwateroverlast bekend. Het gebied ligt in de grondwaterfluctuatiezone (zone 1, met een geringe kwel vanuit de 'Grote rivieren') zoals provincie Gelderland deze heeft gedefinieerd. Aanvullend wordt door de gemeente aangeven dat de grondwaterstand in nattere perioden 0,8 m-mv is. In de specifieke kwelkaart is de planlocatie aangeduid als infiltratiegebied (duidend op het stijghoogteverschil tussen het bovenste en onderliggende watervoerende pakket).

De bodem bestaat tot ca. 10 m –mv uit zand met lokaal een leemlaagwww.dinoloket.nl. Met deze leemlaag dient rekening gehouden te worden ter plaatse van een aan te leggen infiltratievoorziening. Het plan zal 'grondwaterneutraal' worden ontwikkeld. Hemelwater zal binnen het plangebied binnen een nader te bepalen voorziening worden geïnfiltreerd. Deze voorziening kan een grindkoffer zijn of bestaan uit kratten. Beide opties zijn gezien de bodemopbouw en de grondwaterstand mogelijk. Een nadere detaillering volgt maar rekening gehouden dient te worden met een noodoverloop op het gemengde stelsel.

Doordat hemelwater vanaf parkeerterreinen en de openbare weg via een bodempassage afwatert, wordt voorkomen dat het te infiltreren hemelwater de bodem en het grondwater verontreinigd.

Ingrepen voortkomend uit dit plan zullen geen bodemlagen aantasten als gevolg waarvan het grondwatersysteem verandert.

Oppervlaktewater etc.

De planlocatie bevindt zich niet in een grondwaterbeschermingsgebied. De planlocatie is daarnaast getoetst op de volgende onderwerpen (zie onderstaand figuur):

  • EHS Streekplan 2005, Doeltype vennen wielen kolken bronnen, Doeltype slotenstelsels en plassen, Vennen wielen kolken bronnen, Waardevolle wateren, Slotenstelsels en plassen, Ecologische doelstelling wateren HEN-SED,
  • Ontwerp Natura 2000 gebieden,
  • EHS Herbegrenzing 2009.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRKOM100004-va01_0006.png"

Figuur 6: uitsnede wateratlas, locatie plangebied tov omgeving

In het kader van de planontwikkeling zal geen extra oppervlaktewater (in verbinding staand met het oppervlaktewatersysteem) gecreëerd worden. Ook zal er niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Hierdoor heeft de planontwikkeling geen negatieve effecten op in de omgeving aanwezig oppervlaktewater (aangaande uitlogende bouwmaterialen, chemische bestrijdingsmiddelen, olie op wegen, etc.).

Natuur

Binnen en nabij het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor.

DWA en RWA

Het hemelwater binnen het plangebied zal niet afgevoerd worden naar de riolering. Hiervoor is de Beslisboom hemelwaterafvoer –opgesteld door Tauw -gehanteerd. Het zal grotendeels binnen het plangebied worden geïnfiltreerd.

Hierbij gaat het om de volgende oppervlakken:

tabel 1: Verdeling verhard oppervlak

Type oppervlak In m2
Daken 600 (6 woningen á 100)
Erfverharding (terrassen en inritten) 360 (6 terrassen á 60)
Openbare verharding 845
Totaal 1.805 m2

Opgemerkt wordt dat de infiltratievoorziening wordt gedimensioneerd voor het oppervlak daken en openbare verharding. Aangenomen wordt dat de erfverharding niet wordt aangesloten op het schoon-/ vuilwater afvoerstelsel. Voor 1.445 m2 afwaterend oppervlak (daken en openbare verharding) wordt berging gerealiseerd.

Bij een toetsingsbui van 36 mm is ca. 51 m3 bergingsruimte benodigd. Conform het Gemeentelijk Afkoppelplan wordt de verplichting van ondergronds infiltreren van hemelwater ook opgelegd in de bouwvergunning. Omdat in dit gebied ook sprake is van incidenteel hoge grondwaterstanden wordt geadviseerd om de infiltratievoorziening middels een noodoverlaat aan te sluiten op het gemeentelijk riool. Deze noodoverlaat mag alleen in werking treden op momenten als de capaciteit van de infiltratievoorziening onvoldoende is. De noodoverlaat dient voorzien te zijn van een terugslagklep om te voorkomen dat vuilwater in de infiltratievoorziening kan stromen.

Door gebruik te maken van een bodempassage alvorens te infiltreren wordt voorkomen dat het te infiltreren hemelwater van parkeerterreinen het grond- en/of oppervlaktewater verontreinigd.

Toetsingsbui eens per 100 jaar

In het NBW (Nationaal Bestuursakkoord Water) is afgesproken dat wateroverlast (door inundatie van oppervlaktewater) slechts 1x per 100 jaar mag voorkomen. Met deze inundatieafspraken als richtlijn zal eens per 100 jaar (richtlijn:72 mm) water op straat komen te staan. Maatregelen moeten voorkomen dat er in die situatie water de woningen binnen treedt.

Procedures

Vanwege de geringe omvang van het plan valt dit onder de “postzegelplannen” zoals Waterschap Veluwe die vanuit het oogpunt van de watertoets heeft gedefinieerd. (Plan kleiner is dan 10 woningen; het afstromend verhard oppervlak niet toeneemt met meer dan 1.500 m2; buiten Keurzones valt; er geen sprake is van HEN-water inclusief beschermingszone; er gaat niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd worden op oppervlaktewater, buiten de zoekgebieden voor waterberging valt, er geen sprake is van landgoed, weg(en), spoorlijn(en), Tracéwet, damwand(en), scherm(en), ontgrondingen et cetera. Dit betekent dat voor dit plan het “standaard wateradvies” geldt. Afwijkingen hiervan en afwijkingen op de verbeelding hebben wij beargumenteerd weergegeven in deze waterparagraaf.

Bij negatieve effecten voor het watersysteem is weergegeven hoe deze gemitigeerd en gecompenseerd kunnen worden.

Aangezien het plan zich binnen stedelijk gebied bevindt, zal het zoals afgesproken wel in het kader van het art. 3.1.1 BRO overleg aan Waterschap Veluwe worden voorgelegd.

Eventueel benodigde vergunningen worden niet met deze waterparagraaf geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden.

Conclusie

Voor het opstellen van de waterparagraaf is gebruik gemaakt van de standaard tekst zoals opgesteld door het waterschap Veluwe van de website (versie augustus 2005). Deze tekst is op onderdelen aangepast en aangevuld. Op dinsdag 28 september 2010 heeft het waterschap positief gereageerd op onderhavige tekst “een goede, complete waterparagraaf, er zijn geen op- of aanmerkingen”.
Op 14 oktober 2010 is er vanuit de gemeente Brummen gereageerd op de conceptversie en deze opmerkingen zijn in onderhavig definitieve document verwerkt.

Geconcludeerd kan worden dat er geen negatieve effecten zijn te verwachten voor het grondwater of oppervlaktewater. Binnen de planlocatie wordt voor een toename van verharding van ca. 1.445 m2 een infiltratievoorziening van 51 m3 met noodoverloop naar het gemengde stelsel gerealiseerd (cf. de eisen uit de aan te vragen bouwvergunning).

4.4 Archeologie

In 1992 is op Malta een Europees verdrag gesloten over het cultureel erfgoed in de bodem, het Verdrag van Valetta genoemd. Het doel van het verdrag is bij ruimtelijke planning meer en beter rekening te houden met de archeologische waarden die zich in de bodem bevinden. Het verdrag van Malta is uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Op grond van deze wet hebben gemeenten een zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Er wordt verwacht dat zij een eigen archeologisch beleid ontwikkelen. Ze dienen aan te geven waar archeologische waarden liggen of verwacht worden en hiermee rekening te houden in hun bestemmingsplannen.

De gemeente Brummen heeft haar archeologisch beleid vastgelegd in twee kaarten. De loketkaart waarop de archeologische waarde zijn weergegeven. De onderzoeksplicht is nader uitgewerkt op de kaart toetsingskaart archeologische onderzoeksverplichting.

Middels beide kaarten kan worden bepaald welke archeologische waarde er binnen een bepaald gebied heerst en welke onderzoeksverplichting er vervolgens van toepassing is.

Op de loketkaart is onderhavig plangebied opgenomen als Zone met zeer hoge archeologische verwachting. Voor dergelijke gebieden geldt een onderzoeksverplichting voor een verstoringsoppervlakte van meer dan 100m2 of dieper dan 30 cm. De gewenste ontwikkeling voorziet in een verstoring groter dan 100m2 waardoor een onderzoeksplicht geldt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRKOM100004-va01_0007.png"

Figuur 7: uitsnede loketkaart (zalmroze, Waarde archeologie verwachting zeer hoog)

Onderzoeken

In verband met de mogelijke verstoring van archeologische resten als gevolg van grondwerkzaamheden is een inventariserend archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. In dit onderzoek wordt de geomorfologische en bodemkundige opbouw van het gebied beschreven en is een overzicht opgesteld van de bekende archeologische vindplaatsen in en rond het plangebied. Het doel is inzicht te verschaffen in de vraag of en in welke mate de geplande bodemingrepen zouden kunnen leiden tot aantasting of vernietiging van mogelijk aanwezige archeologische resten. Hiertoe is een gespecificeerde archeologische verwachting van het plangebied vastgesteld.

Uit het bureauonderzoek kwam naar voren dat het gebied verwachting heeft voor resten uit het Neolithicum t/m Nieuw tijd. Specifiek kunnen er zich resten bevinden die verband houden met de reeds bekende naastgelegen urnen velden uit de laat-Bronstijd vroege-Ijzertijd.

Het bureauonderzoek geeft onvoldoende informatie van de daadwerkelijk waarde van de grond. Om deze te kunnen vaststellen is nader onderzoek benodigd door middel van een inventariserend veldonderzoek conform het protocol inventariserend veldonderzoek uit het KNA versie 3.1.

Inventariserend veldonderzoek

Het inventariserend veldonderzoek is in twee onderdelen uitgevoerd voor het noordelijk (bijlage 8) en het zuidelijk deel (bijlage 9) van het plangebied. Voor de onderzoeken zijn in totaal respectievelijk 5 en 14 grondboringen gelijkmatig verdeeld over het plangebied uitgezet. De boring zijn uitgevoerd met een Edelmanboor met een diameter van 15 cm tot een diepte van maximaal 1,2 meter. Vervolgens zijn de monsters in het veld geanalyseerd op archeologische resten.

Tijdens het boren is er een plaatselijk zeer verstoord plaggendek aangetroffen mogelijk veroorzaakt door ploegen en graafwerkzaamheden. Slechts plaatselijk is het plaggendek nog intact. In het noordelijk deel van het plangebied zijn tijdens het veldwerk geen archeologische resten aangetroffen. Nader onderzoek voor die locatie is daarom niet noodzakelijk.

In het onderzoek van het zuidelijk gebied zijn in vier van de 14 boringen archeologische resten aangetroffen in de vorm van handgevormde aardewerken objecten. Uit de diepte waarop de vondsten zijn gedaan is te herleiden dat de voorwerpen afkomstig zijn uit de Late-Bronstijd Vroege-Ijzertijd. Doordat de vondsten zijn gedaan in een onverstoorde bodemlaag is het mogelijk dat de vondsten verband houden met het naast gelegen urnenveld uit dezelfde periode. Het inventariserend veldonderzoek is aanleiding tot het uitvoeren van nader onderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek.

Nader onderzoek

Naar aanleiding van de aangetroffen archeologische resten is het zuidelijke deel van het plangebied nader onderzocht in de vorm van een proefsleuven onderzoek (bijlage 10). In het westelijk deel van het onderzoeksgebied zijn diverse overblijfselen van een urnenveld aangetroffen. Deze resten zijn aanleiding om dit gebied als behoudenswaardig te benoemen. Binnen dit gebied wordt voorgeschreven de aanwezige archeologische resten in situ te behouden. Mocht er gebouwd worden op deze locatie is nader onderzoek of graven onder archeologische begeleiding gewenst. Om deze onderzoeksverplichting ruimtelijk te kunnen toetsen is een dubbel bestemming Waarde - Archeologie zeer hoog opgenomen. Deze verbied in eerste instantie elke vorm van ontwikkeling. De verbodsbepaling komt te vervallen als door middel van nader onderzoek en het treffen van de benodigde ingrepen, met een rapportage, kan worden aangetoond dat er zorgvuldig wordt omgegaan met de aanwezige archeologische resten.

Voor alle overige onderdelen vormt archeologie geen nader beperking tot het uitvoeren van het gewenste bouwplan.


Conclusie

Uit het archeologisch onderzoek blijkt dat het plangebied vrijgegeven kan worden van archeologische waarde. Uitzondering hierop is het zuid/westelijk deel van het plangebied. Dit onderdeel bevat behoudenswaardige archeologische resten. Om deze waarde te behouden is een dubbelbestemming Waarde - Archeologie zeer hoog opgenomen. Middels nader onderzoek of door archeologie sparende bouwmethoden toe te passen kan de gemeente toestemming verlenen voor de realisatie van de gewenste ontwikkeling. Hiermee is het aspect archeologie voldoende gewaarborgd.

4.5 Cultuurhistorie

Binnen het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorische objecten. Bij de ontwikkeling van het plangebied wordt de cultuurhistorische waarde van het plangebied hersteld door de zichtlijn vanuit het landhuis klein Engelenburg terug te brengen.

4.6 Flora En Fauna

Kader
Door BRO en Eerlerwoude is onderzoek gedaan naar de aanwezige flora en fauna binnen het plangebied. Beide onderzoeken bevelen aan nader onderzoek te doen naar de aanwezigheid van vleermuizen, vogels met een vaste verblijfsplaats Boommarters, Das, Eekhoorn en de Gele Helmbloem.

Door Eerlerwoude is er op 29 september 2010 een aanvullend onderzoek uitgevoerd ter uitwerking van de aanbevelingen uit eerdere rapportages. Het rapport van Eerlerwoude is opgenomen als bijlage 11. Aan de hand van bureau-onderzoek is de wetgeving in kaart gebracht en middels veldinventarisatie de werkelijke situatie beoordeeld.

De nationale natuurbeschermingswetten beogen een waarborg te scheppen voor een zorgvuldige afweging tussen het belang van natuurbescherming en andere belangen in het geheel van ruimtelijk beleid. De regelgeving in dit verband is vastgelegd in de Flora- en faunawet (bescherming van soorten) en de Natuurbeschermingswet (bescherming van gebieden). In deze wetten zijn eveneens de E.G. Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen verankerd.

Het doel van de wet is het behoud van de gunstige staat van instandhouding en de bescherming van in het wild voorkomende plant- en diersoorten. Hierbij wordt het “nee, tenzij”-principe gehanteerd. Dit betekend dat handelingen die schadelijke effecten hebben op beschermde soorten verboden zijn, maar dat onder bepaalde voorwaarden vrijstellingen op de verbodsbepalingen kunnen gelden dan wel ontheffing kan worden verkregen.

De belangrijkste verbodsbepalingen zijn geïmplementeerd in de artikelen 8 tot en met 12. Het gaat hierbij wat betreft diersoorten om verboden tot het doden, verwonden, vangen, opzettelijk verontrusten, beschadigen van voortplantings-, rust- en verblijfsplaatsen en het zoeken, rapen en beschadigen van eieren. Ten aanzien van planten zijn bepalingen opgenomen die het plukken, uitsteken, vernielen en beschadigen verbieden.
Daarnaast is een zorgplicht opgenomen (artikel 2), die een ieder gebied om voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren (ongeacht of deze beschermt of vrijgesteld zijn, ook als een ontheffing is verleend). De zorgplicht doelt op het achterwege laten van handelingen met nadelige gevolgen en op het nemen van maatregelen om nadelige gevolgen te beperken of voorkomen.

Toetsing

  • Planten

Binnen het plangebied zijn geen beschermde plantensoorten aangetroffen. Wel is het gebied een geschikte groeiplaats voor lijst 1 soorten. Deze soorten zijn licht beschermd maar vrijgesteld van een ontheffingsplicht. Voor onderhavige soorten geldt wel een zorgplicht.

  • Dieren

Het gebied is niet geschikt bevonden voor amfibieën, reptielen en ongewervelde. Het plangebied is mogelijk geschikt voor de eekhoorn, steenmarter en bunzing. Er zijn geen waarnemingen gedaan danwel vaste verblijfplaatsen en/of sporen aangetroffen die duiden op intensief gebruik van deze locatie door bovengenoede dieren.

De ingreep zal naar verwachting leiden tot een relatief klein verlies aan leefomgeving voor bovengenoemde dieren. Naar verwachting blijft er voldoende leefgebied over waardoor de ontwikkeling geen significant negatief effect heeft op deze dieren.

Tijdens de veldinventarisatie zijn drie soorten vleermuizen aangetroffen. Alle vleermuissoorten zijn strikt beschermd. De waarnemingen zijn gedaan rondom het plangebied. Binnen het bosrijke plangebied zijn geen waarnemingen gedaan van vleermuizen of verblijfplaatsen van vleermuizen. Vermoedelijk vinden deze dieren hun huisvesting in de eikenlaan rondom het plangebied. Mits de omstandigheden rondom de eikenlaan niet ingrijpend veranderd vormen de vleermuizen geen belemmering op de voorgenomen ontwikkeling

Op basis van de Flora en Fauna wet zijn vaste verblijfplaatsen van vogels het jaar rond beschermd. In het plangebied zijn geen vaste verblijfplaatsen aangetroffen. Het gebied is wel geschikt als foerageerterrein voor verschillende vogels als de groene specht en bosuil.

Conclusie

Door adviesbureau Eerlerwoude is er onderzoek gedaan naar de flora en fauna in en rondom het plangebied. Er is een veldbezoek gebracht aan het plangebied om een inventarisatie te maken van de aanwezige flora en fauna.

Het plangebied is een geschikte omgeving voor verschillende beschermde dieren en planten. Door de voorgenomen ontwikkeling kan op individueel niveau een negatief effect optreden voor deze dieren. Aangezien er door de ontwikkeling een relatief klein deel van de leefomgeving zal verdwijnen wordt aangenomen dat er nog voldoende leefgebied zal overblijven zodat er geen grootschalig negatieve gevolgen zullen zijn op de gehele populatie. Een ontheffing is daarom niet noodzakelijk.

Aanbevolen wordt met het volgende rekening te houden:

Ten behoeve van de vleermuizen dient de Eikenlaan en directe omgeving zoveel mogelijk intact te blijven. Voornamelijk grootschalige licht toename in de kronen van de Eikenbomen heeft een negatief effect op de vleermuizen.

De Flora en Fauna wet verbiedt handelingen die een verstorend effect hebben op vaste verblijfplaatsen van vogels en het storen en of beschadigen van nesten en eieren. In de praktijk leidt dit ertoe dat verstorende activiteiten buiten het broedseizoen dienen te worden uitgevoerd.

Het behouden van zoveel mogelijk bomen is wenselijk. Ook bomen die op het oog ongezond of vervallen zijn hebben doorgaans een belangrijk effect op de flora en fauna. De spleten en gaten bieden aan tal van dieren schuilplaats of foerageer mogelijkheden. Naast het effect of de planten en dieren is een rijke beplating rondom de woning voor veel mensen een meerwaarde.

Rekening houdend met de aanbevelingen uit flora en fauna onderzoek zijn vanuit het oogpunt van flora en fauna geen belemmering te verwachten op voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Landschapswaarden

De landschapswaarden van het gebied wordt bepaald door bijzonderheid en of vervangbaarheid van de aanwezige elementen binnen een plangebied. Daarnaast speelt de waarde die het publiek hieraan hecht een grote rol.

Het plangebied in opgenomen in het groenstructuurplan als structureel groen. De groene functie en structuren dienen derhalve te worden behouden. Voor het plangebied mag worden gesteld dat de landschapswaarde echter laag is. Door gebrekkig onderhoud is er geen structuur meer te herkennen in het groenelement en is daarmee zijn landschapswaarde verloren. Ook de zichtlijn dien vanuit het Landgoed Klein Engelenburg richting de Engelenburgerlaan loopt is in de tijd verdwenen. Een van de elementen die nog wel een hoge landschapswaarde vertegenwoordigd is de Eikenlaan aan de Engelenburgerlaan. Door de ontwikkeling van het voorliggende plan zal er een kwaliteitsimpuls worden gegeven aan het groen element en wordt de zichtlijn in de oude staat teruggebracht.

Binnen het plangebied wordt de landschapswaarde bepaald door de wasdom van de boomlaag. In de rapportage van het Flora en Fauna onderzoek wordt aanbevolen, alvorens wordt gestart met de realisatie van het plan, een bomen inventarisatie uit te voeren. De resultaten van dit onderzoek kunnen worden meegenomen in het wel of niet behouden van deze landschapselementen.

Door zorgvuldig om te gaan met de aanwezig bomen en de snoei en daarop volgend onderhoud van de bosschages zal de voorgenomen ontwikkeling de landschapswaarde van het plangebied doen toenemen. Naast het verhogen van de kwaliteit van het groen binnen plangebied zal ook een deel van de cultuurhistorischewaarde worden teruggebracht. De aanleg van de toegangsweg tot het gebied zorgt voor het herstel van de zichtlijn vanuit het landhuis richting de Engelenburgerlaan.

Bovengenoemde aanbevelingen zijn reeds meegenomen in het voorlopige stedenbouwkundig plan. Een voorbeeld hiervan is dat de aansluiting van de uitritten op de Engelenburgerlaan zo zal worden aangelegd dat geen van de oude Eikenbomen zal moeten worden geveld.

4.8 Verkeer En Infrastructuur

4.8.1 Verkeer

Ten behoeve van de ontsluiting van het plangebied zal er aansluitend op de Engelenburgerlaan een doodlopende ontsluitingsweg worden aangelegd. Deze zal aan het eind overgaan in een fiets/voetpad richting het Tolzichtpad. De ontsluiting zal aansluiten bij het reeds bestaande hofje ten oosten van het plangebied. Hierbij zal rekening worden gehouden met de voorschriften uit het verkeers-structuur en -veiligheidsplan van de gemeente.

4.8.2 Parkeren

De gemeente Brummen heeft een Parkeer Nota (28 juni 2007) opgesteld. De parkeernota geeft weer hoe het is gesteld met de parkeermogelijkheden in Brummen. Daarnaast is het doel van deze nota een beleidslijn uit te zetten hoe in toekomstige bouwplannen omgegaan moet worden met parkeer behoeften en de invloed die dit heeft op de totale parkeer capaciteit van het dorp.

Kader

In haar nota schrijft de gemeente voor dat voor elke nieuwe ontwikkelingen een berekening gemaakt moet worden van de parkeerbehoefte die het project genereert. Hierbij wordt uitgegaan van de CROW rekenmethode. De parkeerbehoefte moet bovendien worden gerealiseerd binnen de grenzen van het plangebied. Structureel parkeren op de openbare weg wordt hierin niet toegestaan. Van deze regel mag slechts worden afgeweken als er kan worden aangetoond dat er binnen een straal van 150 meter voldoende parkeer capaciteit aanwezig is.

De CROW cijfers gaan uit van de locatie van een woning (weinig stedelijk) en de soort woning (Luxe villa's). Deze twee parameters geven een indicatie van de parkeerbehoefte.

Toetsing

Voor de onderhavige planlocatie is uitgegaan van luxe grondgebonden woning in een 'rest bebouwde kom' gebied in een weinig verstedelijkt gebied. De gemeente stelt vast dat de parkeerbehoefte van min 2 tot maximaal 2,2 parkeerplaatsen per woning betreft. Deze parkeergelegenheid zal op eigen terrein gerealiseerd moeten worden. Hierbij wordt opgemerkt dat de parkeernota een garage niet meegeteld als parkeergelegenheid.

Conclusie

Door de ruime opzet van de percelen zal het realiseren van een ruime oprit waarop twee auto's geplaatst kunnen worden geen probleem opleveren in het bouwplan. Hiermee voldoet het bouwplan aan de Parkeer Nota van de gemeente Brummen.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Uitgangspunten En Doelstellingen Van Het Plan

Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van het voor ogen staande bouwplan, waarbij zowel de ruimtelijke als functionele aspecten aan de orde komen. Tevens geeft dit hoofdstuk inzicht in de relatie en/of afwijking(en) van het plan ten opzichte van het huidige bestemmingsplan.

In het Provinciale streekplan 2005 almede in de regionale structuur visie stedendriehoek 2030 wordt gestuurd op versterking van de ruimtelijke kwaliteit waarbij bundeling van functies en sterke regionale centra centraal staan. Belangrijk is daarbij dat ruimtelijke ontwikkeling niet ten koste gaat van de ruimtelijke kwaliteit. Het scheppen van een hoogwaardig vestigingsklimaat staat voorop. Eén van de uitgangspunten is dat nieuwe ontwikkelingen een impuls kunnen geven aan landschapselementen en cultuurhistorisch belangrijke plaatsen.

In dit licht is het plan van initiatiefnemer Rotij Grondvast BV om ter plaatse van het plangebied, zes ruime villa's te ontwikkelen aan de Engelenburgerlaan te Brummen getoetst door de gemeente. Rotij Grondvast BV heeft in overeenstemming met de gemeente, adviesbureau BRO opdracht gegeven tot het opstellen van een gebiedsvisie voor de gronden rondom het landgoed Klein Engelenburg. Deze gebiedsvisie focust zich niet alleen op het landgoed maar juist op de samenhang tussen de verschillende gronden en functies van het gehele gebied.

Het plan is opgezet aan de hand van navolgende kernpunten:

  • Herstel van de groene- en cultuurhistorische waarde van het gebied;
  • Realiseren van woningbouw met allure;
  • Dominante rol voor het landgoed Klein Engelenburg;
  • Aanbrengen zichtlijn richting landgoed Klein Engelenburg;
  • Vergroten openbare toegankelijkheid;
  • Behoud groene uitstraling van het plangebied;
  • Vergroten betekenis Tolzichtpad.

5.2 Ruimtelijke Hoofdopzet

EVE Architecten heeft op basis van het onderzoek van BRO een beeldkwaliteitsplan opgesteld. In figuur 4 is het verkavelingsvoorstel uit het beeldkwaliteitsplan weergegeven. Het doel van het plan is de realisatie van 6 villa's die een bijdrage zullen leveren aan het herstel van de cultuurhistorische relatie tussen het dorp Brummen en landgoed Klein Engelenburg. Het behoud van het groene karakter van het plangebied speelt een belangrijke rol binnen de ontwikkeling.

Er is voor gekozen om de zichtlijn vanuit het landhuis klein Engelenburg te accentueren door de straat waaraan de woningen komen te liggen, in het verlengde van het landhuis aan te leggen. Hierdoor ontstaat er een laanwerking waardoor het landhuis en het plangebied met elkaar een eenheid vormen zoals het in vroegere tijden ook het geval was.

Door de ontsluitingsweg zal het noordelijk gelegen Tolzichtpad ook meer een functie krijgen als doorgaande weg richting het stationsgebied. De ontwikkeling van woningen langs het pad zal de belevingswaarde van het gebied en veiligheidsgevoel doen toenemen.

De huidige ontsluitingsweg richting de woningen aan de Engelenburgerlaan 8 t/m 18 komt te vervallen. De straat richting deze woningen zal in de nieuwe situatie worden aangesloten op de nieuwe laan. Hierdoor vindt de ontsluiting van de woningen, na de planontwikkeling, plaats via de nieuwe laan. Aan de oostzijde van de laan is een deel van het plangebied bestemd als tuin. Door de afwezigheid van bouwmogelijkheden zal dit gebied in stand worden gehouden als groenstrook. Dit element draagt hiermee bij aan de doelstelling om het plangebied ook na planontwikkeling het duurzame groene karakter te laten behouden.

Beeldkwaliteit speelt een belangrijke rol. De eisen van de gemeente en de aanbevelingen uit de gebiedsvisie en de wensen van Rotij Grondvast BV komen samen in het beeldkwaliteitsplan. Het is de doelstelling woningen met allure te realiseren die qua ruimtelijke opzet passen binnen de sfeer van het landgoed. Er is gekozen voor het realiseren van vrijstaande villa's op ruime percelen met een wisselende rooilijn. De vier meest noordelijk gelegen woningen kunnen vrij op het perceel worden gebouw. De twee zuidelijke woningen worden om, de structuur van de Engelenburgerlaan in tact te houden, met de voorgevel naar de Engelenburgerlaan gesitueerd. Voor deze woningen geldt ook dat de bijbehorende bouwwerken achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden opgericht. Dit in tegenstelling tot de vier overige woningen waarbij ook bijbehorende bouwwerken aan de voorzijde van de woningen kunnen worden gebouwd waardoor het creëren van een hofje tot de mogelijkheden behoord. Tussen de kavels en de ontsluitingsweg wordt een groenbestemming opgenomen waarbinnen de bermen en laanbeplanting worden aangelegd.

Ten oosten van de nieuw aan te leggen ontsluitingsweg is een groenstrook voorzien. Door het opnemen van deze groenstrook wordt het groene karakter van het plangebied extra benadrukt en is ook na de ontwikkeling van de woningen de groene functie van het gebied gewaarborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRKOM100004-va01_0008.jpg"

Figuur 7: Voorgenomen verkaveling Engelenburgerlaan.

Hoofdstuk 6 Planopzet

6.1 Feitelijke Planopzet

De regels in het bestemmingplan geven een beschrijving van wat in het aangegeven plangebied gerealiseerd mag worden. Het gemeentelijke beleid is hierbij vertaald in een beeldkwaliteitsplan wat ter goedkeuring aan de gemeente is voorgelegd. De gemeente heeft inmiddels haar goedkeuring gegeven aan het beeldkwaliteitsplan.

De regels geven de exacte beperking aan die gelden voor de ontwikkelingsmogelijkheden. Hierbij kan, afhankelijk van de functie, worden aangegeven welke activiteiten er mogen plaats vinden, welke bouwwerken er mogen worden opgericht en van welke met afmeting, etc.

De regels in het bestemmingplan bestaan uit een begripsbepaling, wijze van meten, bestemmingplan regels, algemene regels en overgangs- en slotregels gevolgd door eventuele bijlagen.

6.2 Juridische Planopzet

In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn regels met een verbeelding en een
toelichting daarop. Daarnaast biedt zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet gedacht worden aan: afwijkingsmogelijkheden, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen, etc. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek voor de gemeente Brummen.

Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende 10 jaar. Dat is in principe de geldigheidsduur van een bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt de juridische bestemmingsplanmethodiek besproken voor het nieuwe bestemmingsplan Engelenburgerlaan. Er is aangegeven hoe de ruimtelijk functionele visie vertaald is in het bestemmingsplan.

De regels vormen tezamen met de digitale verbeelding het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Informatie die niet op de digitale verbeelding vermeld staat en die wel ruimtelijk relevant is, wordt verwoord in de regels.

6.2.1 Verbeelding

De digitale verbeelding mag alleen die zaken bevatten die juridisch relevant zijn. Datgene dat op de verbeelding staat vermeld (met uitzondering van de ondergrond) is derhalve terug te vinden in de regels. Dit uitgangspunt wordt gehanteerd om de kaart zo rustig en leesbaar mogelijk te houden. Overige vermeldingen horen thuis in de plantoelichting.

6.2.2 Opbouw regels

De regels van het bestemmingsplan voor bestaan conform het gemeentelijk Handboek Bestemmingsplannen en ‘Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2008 uit vier hoofdstukken:

  • inleidende regels,
  • bestemmingsregels,
  • algemene regels
  • overgangs- en slotregels

Dit bestemmingsplan sorteert voor op de toepassing van deze standaarden. Hieronder wordt de opbouw en indeling van de regels kort toegelicht.

6.3 De Bestemmingsmethodiek

Dit bestemmingplan is tot stand gekomen aan de hand van het 'Handboek bestemmingsplannen' van de gemeente Brummen d.d. 5 maart 2009 en voldoet aan de (digitaliserings)eisen die de Wro aan een dergelijk plan stelt. Er is gewerkt volgens: Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008 ), Standaard Toegankelijke Ruimtelijke Instrumenten 2008 (STRI 2008) en het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2008 (IMRO 2008).

Sinds 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van kracht. De Wabo heeft in essentie tot doel een veelvoud aan vergunningen te bundelen tot één aanvraag: de omgevingsvergunning. Voor bestemmingsplannen heeft dit tot gevolg dat er andere terminologie alsmede verwijzingen naar wetsartikelen gehanteerd dienen te worden. Hoe hiermee in praktijk dient te worden omgegaan is vastgelegd in 'Werkafspraak SVBP begrippen vs Wabo, Geonovem, 4 november 2010). Onderhavig bestemmingsplan is opgesteld volgend de methodiek uiteengezet in voornoemde publicatie.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

De Wet op de ruimtelijke ordening schrijft voor dat inzicht dient te bestaan in de uitvoerbaarheid een bestemmingsplan. De paragraaf economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient inzicht te verschaffen in de wijze van de gemeentelijke dekking c.q. vertaalslag in begroting en meerjarenraming en in de gedeelde verantwoordelijkheden en risico's tussen gemeenten en eventuele derden.

De gemeente heeft met de ontwikkelaar een anterieure overeenkomst gesloten waardoor een exploitatie plan niet noodzakelijk is. De ontwikkeling van het onderhavige plan wordt gerealiseerd vanuit een private exploitatie. De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor de uitvoering en draagt het risico van de planontwikkeling. De private grondexploitatie van de ontwikkelaar is sluitend.

Voor de gemeente zijn aan de realisatie geen kosten verbonden. Het plan is derhalve financieel haalbaar.

7.2 Handhaving

Van een overheid die regels uitvaardigt mag worden verwacht dat zij deze regels ook handhaaft. De handhaafbaarheid van de planregels is dan ook van groot belang. Om daadkrachtiger te kunnen optreden zijn in de nieuwe Woningwet (medio 2005) diverse artikelen opgenomen die de handhaving beter uitvoerbaar moeten maken. Handhaving van de regels gesteld in onderhavig bestemmingplan zal geschieden volgens de normen gesteld in de handhavingsnota van de gemeente Brummen.

7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.3.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Bij de voorbereiding van onderhavig bestemmingplan heeft overeenkomstig artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening overleg plaats gevonden met diensten van provincie, het waterschap, de Gasunie en Vitens De Gasunie heeft aangegeven te kunnen instemmen met het plan. Van het Waterschap en Vitens is geen reactie ontvangen.

De provincie Gelderland heeft aangegeven dat uit de toelichting van het plan onvoldoende duidelijk blijkt in hoeverre het plan past binnen de afspraken die in het kader van het KWP 3 met de regio Stedendriehoek zijn gemaakt. Concreet wordt gevraagd of onderhavig plan past binnen de 510 woningen die Brummen maximaal mag toevoegen in de periode tot en met 2019. De gemeente Brummen heeft, mede op aangeven van de Provincie, haar woningprogramma voor de periode van het KWP3 herijkt. De gemeente heeft keuzes gemaakt in de programmering. De zes woningen die onderhavig bestemmingsplan mogelijk maakt zijn opgenomen in het herijkte programma van 510 woningen tot 2019. Het plan past dus binnen de regionale afspraken en het provinciaal beleid. De toelichting is op dit punt aangepast.

7.3.2 Zienswijze procedure

Op grond van het bepaalde in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (uniforme openbare voorbereidingsprocedure) heeft het ontwerpbesluit met ingang van 4 juni 2013 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen hebben geen aanleiding gegeven om het bestemmingsplan te wijzigen.

In bijlage 2 is de "Zienswijzennota" opgenomen waarin nader op de ingediende zienswijze en de beantwoording daarvan wordt ingegaan.

Bijlage 1 Lijst Aan Huis Gebonden Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 lijst aan huis gebonden bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Eindverslag Overlegprocedure Artikel 3.1.1 Bro

Zie paragraaf 7.3.1.

Bijlage 2 Eindverslag Zienswijzenprocedure Artikel 3.8 Wro

Bijlage 2 Eindverslag zienswijzenprocedure artikel 3.8 Wro

Bijlage 3 Bodem Noord Deel

Bijlage 3 Bodem noord deel

Bijlage 4 Bodem Zuid Deel

Bijlage 4 Bodem zuid deel

Bijlage 5 Akoestiek - Wegverkeer

Bijlage 5 Akoestiek - Wegverkeer

Bijlage 6 Akoestiek - Railverkeer

Bijlage 6 Akoestiek - railverkeer

Bijlage 7 Externe Veiligheid

Bijlage 7 Externe veiligheid

Bijlage 8 Archeologie Noord Deel

Bijlage 8 Archeologie noord deel

Bijlage 9 Archeologie Zuid Deel

Bijlage 9 Archeologie zuid deel

Bijlage 10 Archeologie-proefsleuven Onderzoek

Bijlage 10 Archeologie-proefsleuven onderzoek

Bijlage 11 Flora En Fauna

Bijlage 11 Flora en Fauna