Brummen, parkeerterrein Koppelenburg
Bestemmingsplan - Gemeente Brummen
Vastgesteld op 19-09-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Brummen, parkeerterrein Koppelenburg met identificatienummer NL.IMRO.0213.BPBRKOM100013-va01 van de gemeente Brummen;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.7 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen;
1.8 bestaand:
- bij bebouwing: bebouwing zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
- bij gebruik: gebruik zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.9 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.10 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.11 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.12 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten;
1.13 bouwperceelsgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.14 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.15 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending, anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit met uitzondering van perifere detailhandel;
1.16 functie:
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan, is toegestaan;
1.17 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.18 kunstobject:
creatieve voortbrengselen van de beeldende kunst zoals beeldhouwwerken, schilderijen en andere kunstzinnige objecten;
1.19 kunstwerk:
een in bouwkundige zin, door mensenhanden gemaakt (civiel technisch) bouwwerk, zoals onder andere aquaducten, bruggen, dijken, tunnels en viaducten;
1.20 ondergronds bouwwerk:
(een gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen beneden peil;
1.21 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak;
1.22 parkeervoorzieningen:
elke al dan niet overdekte stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer;
1.23 peil:
- voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang.
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
- voor een bouwwerk ten behoeve van spoorwegdoeleinden: de bovenkant van de spoorstaaf.
1.24 perceelsgrens:
een grenslijn tussen bouwpercelen onderling;
1.25 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.26 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische- of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.27 voorzieningen van algemeen nut:
voorzieningen ten behoeve van de op het openbare net aangesloten voorzieningen van algemeen nut, het telecommunicatieverkeer, waterbeheer, afvalinzameling, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 Algemeen
Bij het toepassen van deze regels wordt als volgt gemeten c.q. gerekend:
- 1. bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
- 2. goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel met uitzondering van dakkapellen en wolfseinden;
- 3. breedte, diepte c.q. lengte van gebouwen:
tussen de buitenwerkse (hoofd)gevelvlakken en/ of harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;
- 4. inhoud van een gebouw:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
- 5. oppervlakte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
- voor gebouwen: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren en/of het overkapte gedeelte, neerwaarts geprojecteerd tot op peil;
- voor bouwwerken zonder wanden of met één wand (open overkappingen en daarmee vergelijkbare bouwwerken geen gebouwen zijnde): de overdekte en/of bebouwde grondoppervlakte (gemeten loodrecht onder het dakoppervlak en/of bouwwerk);
2.2 Uitzonderingen bij wijze van meten:
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het parkeren van automobielen van het personeel ten behoeve van het op het aangrenzende perceel Arnhemsestraat 47 te Brummen gevestigde bedrijf;
met de daarbij behorende:
- b. tuinen, erven en terreinen;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- d. voorzieningen van algemeen nut;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. waterlopen en waterpartijen.
3.2 Bouwregels
3.3 Gebruiksregels
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. voet- en rijwielpaden;
en de daarbij behorende:
- c. parkeervoorzieningen;
- d. bermen en beplanting;
- e. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- f. paden;
- g. speelvoorzieningen, met uitzondering van jongerenontmoetingsplaatsen;
- h. hondenuitlaatplaatsen;
- i. kunstwerken;
- j. evenementen;
- k. waterlopen en waterpartijen;
- l. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Groen' te wijzigen in de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied', onder de volgende voorwaarden:
- a. de bouw- en gebruiksvoorschriften in Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied zijn van overeenkomstige toepassing;
- b. geen onevenredige hinder ontstaat voor de omgeving;
- c. er geen onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen plaatsvindt.
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;
- b. voet- en rijwielpaden;
en de daarbij behorende:
- c. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
- f. speelvoorzieningen, met uitzondering van een jongerenontmoetingsplaats;
- g. hondenuitlaatplaatsen;
- h. kunstwerken;
- i. terrassen;
- j. evenementen;
- k. straatmeubilair;
- l. ondergrondse afvalcontainers;
- m. waterlopen en waterpartijen;
- n. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen;
- o. voorzieningen van algemeen nut.
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Waarde - Archeologie
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
- a. De aanvrager van een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, overlegt een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein -dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord- in voldoende mate is vastgesteld.
- b. Het bevoegd gezag verleent de vergunning, indien naar zijn oordeel uit het rapport als bedoeld onder a genoegzaam blijkt, dat:
- 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
- 2. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het bouwen verbonden voorschriften.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing, indien de aanvraag betrekking heeft op:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. gevallen waarin de archeologische waarde van de gronden afdoende is vastgesteld en zeker is gesteld, dat geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden en voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden of;
- 3. gevallen waar de oppervlakte van de noodzakelijke ingreep kleiner of gelijk is aan 100 m2 én de diepte niet meer bedraagt dan 0,3 m.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2 onder a, indien gebleken is dat het oprichten van bouwwerken niet zal leiden tot een verstoring van het archeologische bodemarchief.
Een omgevingsvergunning wordt pas verleend, nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is veiliggesteld.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
- b. Op de voorbereiding van een wijziging van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Artikel 7 Waterstaat - Waterkering
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor dijken en kaden en aangrenzende gronden met een waterkerende functie naast de andere krachtens dit plan hieraan gegeven bestemmingen.
7.2 Bouwregels
Op of in 7.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden opgericht met een maximum bouwhoogte van 1,0 m.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 7.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere betreffende bestemmingen (basisbestemming), mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig gebruik van de primaire waterkering. De omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend voordat positief advies is gekregen van het waterschap.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Algemene regels
Geen bouwwerk of complex van bouwwerken mag worden opgericht, indien daarvoor een bestaand bouwwerk of complex van bouwwerken met daarbij behorende perceel, hetzij niet langer zou blijven voldoen aan het plan, hetzij in grotere mate zou gaan afwijken van het plan.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de planregels voor het vergroten van de maximum bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, tot 5,0 m, mits:
- a. de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast;
- b. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving gewaarborgd wordt.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Voorrangsregel
Indien bij het gebruik van de gronden voor bebouwing en anders dan voor bebouwing als bedoeld in de artikel 3 op deze gronden tevens een dubbelbestemming van toepassing is, geldt primair het bepaalde met betrekking tot de dubbelbestemming.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
- c. Lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Brummen, parkeerterrein Koppelenburg'
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Gallery Aaldering is een handelsbedrijf in klassieke, veelal exclusieve auto's, en sportauto's grotendeels in het hogere segment. Het bedrijf is sinds 2000 gevestigd aan de Arnhemsestraat 47 in Brummen. De bedrijfsactiviteiten strekken zich uit over in- en verkoop, restauratie en onderhoud van klassieke en sportauto's. Het bedrijf is één van de grootste klassieke autodealers van Europa. Ter plaatse van de vestiging aan de Arnhemsestraat gaat het in hoofdzaak om het tentoonstellen en het verkopen van auto's. Ook worden lichte onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd.
Het bedrijf heeft een behoefte aan extra parkeerterrein. Om dit probleem op te lossen heeft Gallery Aaldering het aangrenzende terrein van de gemeente Brummen aangekocht. Bij de verkoop is rekening gehouden met het feit dat er een langzaamverkeersverbinding mogelijk blijft tussen de Koppelenburgerweg en de Baron van Sytzamastraat.
Dit terrein zal worden ingericht als 'besloten' parkeerpark. Op deze manier komt er meer ruimte beschikbaar voor bezoekersparkeren op het terrein van Gallery Aaldering. Het plangebied fungeert daarmee als overloopterrein bij drukte op het huidige bedrijfsperceel. Er zullen overigens geen voertuigen verkocht worden vanaf het besloten parkeerterrein.
Het initiatief past niet in het geldende bestemmingsplan. Een herziening van dat plan voor de gronden in het plangebied is daarom noodzakelijk. Voorliggende herziening van het bestemmingsplan voorziet daarin.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen direct ten noordoosten van het huidige bedrijfsperceel van Gallery Aaldering aan de Arnhemsestraat 47 te Brummen en staat kadastraal bekend gemeente Brummen, sectie G nr.'s 5.758 en 5.556 (gedeeltelijk). Het gebied wordt globaal omsloten door:
- noordzijde: de zuidelijke perceelsgrens van de woningen aan de woonpercelen Koppelenburgerweg en de Baron van Sytzamastraat;
- oostzijde: de Baron van Sytzamastraat;
- zuidzijde: de geluidswal langs de IJsselgouw (N348);
- westzijde: het verlengde van de Koppelenburgerweg.
Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
Globale begrenzing plangebied (zwarte omkadering)
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan ''Kom Brummen'. De gemeenteraad van Brummen heeft dit bestemmingsplan vastgesteld op 26 november 2009.
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Kom Brummen' met globale aanduiding plangebied (rode omkadering)
In dit bestemmingsplan gelden voor de gronden in het plangebied de bestemmingen 'Verkeer', 'Groen', 'Tuin' en 'Wonen'. Binnen deze bestemmingen zijn geen parkeervoorzieningen in de vorm van een 'besloten' parkeerpark toegestaan. Daarom zal het geldende bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied moeten worden herzien.
1.4 Leeswijzer
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.
Inleiding en gebiedsvisie
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.
Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.
Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Bestaande Situatie
Het plangebied betreft een grasveld, waarop daarnaast een aantal bomen en struikgewas aanwezig zijn. Het terrein is vanuit de noordwestzijde bereikbaar via de Koppelenburgerweg en vanaf oostzijde via de Baron van Sytzamastraat. Aan de zuidoostzijde, tegen de IJsselgouw (N348), is een geluidwal aanwezig.
Momenteel is het terrein bij omwonenden in gebruik als wandel- en speelgebied:
Foto-impressie bestaande situatie plangebied (foto's: Inrichtingsschets Meeuwis De Vries Tuinen)
2.2 Toekomstige Situatie
De voorgenomen functiewijziging houdt in dat het terrein gebruikt zal worden als parkeerterrein voor het parkeren van het personeel van Gallery Aaldering. Het terrein gaat onderdeel uitmaken van het bedrijfsperceel van de Gallery en zal zodoende ook uitsluitend via de westzijde bereikbaar zijn, vanaf het bestaande perceel. Er is overigens geen sprake van substantiële doorlopende voertuigbewegingen omdat het gaat om een overloop bij drukte op het huidige bedrijfsperceel. Er zullen bovendien geen voertuigen verkocht worden vanaf dit besloten parkeerterrein.
Visie
De inrichting van het plangebied moet zorgdragen voor een groene uitstraling dat het woongenot voor omwonenden zal vergroten. In de visie is naast de wensen van Gallery Aaldering (als gebruiker) tevens rekening gehouden met de wensen van omwonenden:
- het behouden van bestaande groenelementen als bomen en struiken;
- het versterken van geluidwerende elementen;
- het bijdragen aan de groene leefomgeving van omwonenden;
- het versterken van flora en fauna;
- het creëren van voldoende parkeerplaatsen voor Gallery Aaldering.
Met het oog op een goede inpassing van het nieuwe gebruik in de omgeving is op basis van dit concept voor de inrichting van het terrein een inrichtingsschets (Bron: Meeuwis De Vries Tuinen) opgesteld:
Inrichtingsschets
De inrichtingsschets gaat uit van parkeren in het groen. Het opstel-/ parkeergebruik is daarom geconcentreerd in het westen en oosten van het terrein. De bestaande bomen centraal op het terrein blijven gehandhaafd en deels ook het bestaande struikgewas. De begroeiing op de bestaande geluidwal blijft in tact. Het aan te leggen parkeerterrein wordt naar de omgeving toe ingebed in een nieuwe groene aanplant van rhododendrons met een gaashekwerk van 1,80 m hoog aan de buitenzijde en er wordt terreinverlichting geplaatst. Op navolgende afbeeldingen zijn achtereenvolgens een doorsnede en een plattegrond weergegeven:
Het ontsluiten gebeurt via de uiterste zuidwesthoek van het terrein, waar het grenst aan het bestaande bedrijfsperceel van Gallery Aaldering. Voor de wijze van aansluiten van het gaashekwerk op de Joodse muur wordt verwezen naar paragraaf 4.8 Cultureel erfgoed.
Omdat de inrit van het parkeerpark aan de zuidwestzijde van het plangebied een breedte moet hebben van 3,0 m, zal een klein deel van de voet van de bestaande geluidswal moeten worden afgegraven. Om de geluidswal verder intact te houden, zal er een keermuur geplaatst worden met daarop een Azobé scherm. Dit laatste is nodig om de hoogte van de oorspronkelijke geluidswal te evenaren. Bovendien kan een gedeelte van de geluidswal voor en achter het houten scherm met grond worden opgehoogd. De geluidwerendheid blijft daarmee minimaal gelijk aan die in de huidige situatie. Op navolgende afbeelding is de aangepaste geluidwal weergegeven (Bron Bouwkundig Advies- en Tekenbureau Henk Klein Heerenbrink, d.d. 22 februari 2017):
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie 3.1.2.
3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de SVIR. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
In het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Volgens de nota van toelichting bij het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen, naar het oordeel van de Raad van State, planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.
Conform artikel 1.1.1 van het Bro wordt het volgende verstaande onder een 'stedelijke ontwikkeling': 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
3.1.4 Doorwerking plangebied
Voorliggend bestemmingsplan ziet slechts op een beperkte functiewijziging van een deels al voor wonen met tuin bestemd terrein. De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is zodanig kleinschalig en lokaal van aard dat er geen nationale ruimtelijke belangen in het geding zijn. Het nationale beleid behoeft dan ook geen nadere bespreking.
Gezien de ligging van het plangebied in bestaand stedelijk gebied en het feit dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling, omdat alleen een parkeerpark wordt aangelegd, hoeft de ladder voor duurzame verstedelijking bovendien niet doorlopen te worden.
3.1.5 Conclusie
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van de SVIR, het Barro en de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal Beleid
Op 14 januari 2014 heeft het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren. Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie in hun vergadering van 9 juli 2014 vastgesteld. De Omgevingsverordening is op 24 september 2014 vastgesteld. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beiden op 18 oktober 2014 in werking getreden.
De Omgevingsvisie en –verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie 2 keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast. De laatste actualisatie betreft het actualisatieplan dat op 13 december 2017 is vastgesteld.
3.2.1 Omgevingsvisie
De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven:
- 1. een duurzame economische structuur;
- 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
Ruimte in kleinere kernen en vrijgekomen bebouwing in het landelijk gebied kan worden benut voor wonen en nieuwe economische dragers en als versterking van de vitaliteit van het landelijk gebied. Bij de nadere invulling van de uitgangspunten wordt ruimte gelaten voor lokale of regionale initiatieven door gemeenten of regionale samenwerkingsverbanden. Bouwprogramma's voor nieuwe woningen zijn daarbij in regionaal verband afgestemd. Waar mogelijk kan lokaal maatwerk worden geleverd.
De strategie van de provincie om de doelen van 'duurzame economische structuurversterking' en 'een gezonde en veilige leefomgeving' te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat voor:
- sterke steden, van belang voor toekomstige aantrekkingskracht, waar kennis zich samenbalt en waar veel jongeren naar toe trekken, waar ook nu al de meeste mensen wonen en werken;
- een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.
Als leidend principe hanteert de provincie de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan, zie ook 3.1.3. De provincie hanteert voor de bepaling van bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Besluit ruimtelijke ordening.
3.2.2 Omgevingsverordening
De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.
In het verstedelijkingsbeleid wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik toegepast. In lijn met de Omgevingsvisie is het derhalve mogelijk lokaal maatwerk te leveren.
3.2.3 Doorwerking plangebied
Voorliggend bestemmingsplan ziet slechts op een beperkte functiewijziging van een deels voor wonen met tuin bestemd terrein. De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is zodanig kleinschalig en lokaal van aard (en gelegen binnen bestaand stedelijk gebied) dat er geen provinciale ruimtelijke belangen in het geding zijn. Het provinciale beleid uit de omgevingsvisie, en haar doorwerking in de omgevingsverordening, hoeft dan ook geen nadere bespreking.
3.2.4 Conclusie
In het plangebied zijn geen provinciale belangen in het geding. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Regionale Structuurvisie De Voorlanden Stedendriehoek 2030
De gemeente Brummen valt onder het regionale netwerk Stedendriehoek Apeldoorn Zutphen Deventer. Samen met de zeven hiertoe behorende gemeenten zijn er enkele speerpunten opgesteld:
- vergroten van de variatie in (nieuwe) woon-, werk- en recreatie milieus en gelijktijdig ontwikkelen van nieuwe kwaliteiten in water, natuur, landschap en landbouw;
- scheppen hoogwaardig vestigingsklimaat, werkgelegenheid, voldoende ontwikkelingsruimte, goede programmering en segmentering en promotie;
- leefbare wijken, dorpen en steden en een adequaat voorzieningenniveau op het gebied van werk, inkomen, onderwijs, zorg, welzijn, kunst, cultuur en sport en de spreiding en bereikbaarheid hiervan.
Binnen de stedendriehoek zijn afspraken gemaakt om de ontwikkeling van de verschillende gemeenten op elkaar af te stemmen. Deze regionale structuur visie stedendriehoek 2030 heeft de onderstaande strategische speerpunten:
- Duurzaam waterbeheer als basis voor ruimtelijke ontwikkeling;
- Natuur, landschap en landbouw ontwikkelen in functiecombinaties;
- Regionale bereikbaarheid verbeteren door hoogwaardig openbaar vervoer;
- Stedelijke herstructurering gaat boven nieuwe stadsuitbreidingen;
- Toevoegen van centrumstedelijke en landelijke woonmilieus.
De mogelijkheden tot verdichting die er in de kernen zijn moeten worden benut. Maar dat wil niet zeggen dat verdichting een doel op zich is. De meeste dorpen ontlenen hun kwaliteit immers ook aan de (openbare en particuliere) groene ruimte in de dorpskom.
3.3.2 Doorwerking plangebied
Voorliggend bestemmingsplan ziet slechts op een beperkte functiewijziging van een deels voor wonen met tuin bestemd terrein. De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is zodanig kleinschalig en lokaal van aard (en gelegen binnen bestaand stedelijk gebied) dat er geen regionale ruimtelijke belangen in het geding zijn. Het regionale beleid uit de regionale structuurvisie hoeft dan ook geen nadere bespreking.
3.3.3 Conclusie
In het plangebied zijn geen regionale belangen in het geding. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van de regionale structuurvisie.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Ruimtelijke ontwikkelingsvisie 'Ligt op Groen'
De gemeenteraad van Brummen heeft op 28 september 2006 de Ruimtelijke ontwikkelingsvisie 'Ligt op groen' vastgesteld. De ruimtelijke ontwikkelingsvisie behelst een lange termijnvisie (Strategische visie tot 2030) en de korte termijnvisie (Ruimtelijke visie 2005 tot 2015).
Hoofduitgangspunten voor de toekomstige ontwikkeling van de kern Brummen zijn:
- inzetten op het versterken van de ruimtelijke structuur en identiteit van de kern;
- ruimte voor opwaardering en herstructurering, met aandacht voor (passende) menging van functies;
- benutten van de potentie op inbreidings- en herstructureringslocaties:
- 1. zoeken naar meerwaarde;
- 2. rekening houden met maat en schaal bebouwing;
- 3. het groene karakter van het woonmilieu versterken.
- 4. zorgvuldig vormgeven van en passende functies plaatsen in de overgangen tussen de kernen en het buitengebied met bijzondere aandacht voor de 'entrees'.
- Binnen de kern Brummen liggen diverse inbreidingslocaties. Belangrijkste uitgangspunt voor deze inbreidingslocaties is dat steeds gebouwd wordt met oog voor de kwaliteit van de plek. De kwaliteit van de plek verbetert de gemeente met name door de juiste woningen op de juiste plek te realiseren en te ontwikkelen met aandacht voor een goede groenstructuur.
- De gemeente staat positief tegenover het benutten van inbreidingslocaties.
3.4.2 Toekomstvisie 2030
Op 19 september 2013 heeft de gemeenteraad de Toekomstvisie 2030 met de titel 'Innoveren met oude waarden' omarmd (= niet vastgesteld). In het verlengde van de visie is ook een uitvoeringsprogramma voor duurzame ontwikkeling opgesteld. De Toekomstvisie geeft de koers van de gemeente (op weg) naar 2030 aan. De visie geeft richting aan de strategie, het beleid en de plannen van de komende vijftien jaar. Het is een inspiratiekader, dat laat zien wat en wie Brummen wil zijn in 2030. In het uitvoeringsprogramma worden projecten genoemd waarmee de Toekomstvisie uitgevoerd kan worden.
De keuzes en speerpunten voor 2030 zijn ingedeeld in drie thema’s:
- Ruimte voor papier en landgoederen;
- Samen gezond wonen, werken en leven;
- Op groene voet met groene vingers.
De gemeente kiest voor een groene en ruime woon- en leef- omgeving. Woonwijken zijn ruim opgezet met grote groenstroken die letterlijk en figuurlijk speelruimte geven aan bewoners. Een groene omgeving draagt bij aan het algemene welbevinden en daarmee aan een gezond en gelukkig leven in Brummen. De belangrijkste routes naar de centra van Eerbeek en Brummen worden omzoomd door groen. Daar waar nodig wordt de kwaliteit van het openbaar groen verbeterd. Groene locaties in de bebouwde kommen in de gemeente worden in principe niet bebouwd, tenzij bebouwing de ruimtelijke kwaliteit ten goede komt. Deze groene locaties zijn daar waar dat kan publiek toegankelijk.
De inrichting van het openbare groen maken we natuurlijker, waarmee we ook in de bebouwde kommen ruimte creëren voor biodiversiteit.
Veel van het beleid dat voortkomt uit de ruimtelijke ontwikkelingsvisie ‘Ligt op groen’ is in lijn met de toekomstvisie en daarom nog steeds van toepassing.
3.4.3 Parkeernota
De Parkeernota van de gemeente Brummen is vastgesteld door de gemeenteraad op 28 juni 2007. De Parkeernota Gemeente Brummen betreft vooral een voorwaardenscheppend Beleid. Het in het kader van deze bestemmingsplanherziening relevante uitgangspunt voor het streven naar ruimtelijke kwaliteit is:
- Realisatie van parkeerplaatsen in principe op eigen terrein en dit stimuleren of afdwingen via planologische procedures zoals bestemmingsplan, afwijking of omgevingsvergunning voor bouwen.
In hoofdstuk 4 van de Parkeernota wordt gesteld dat parkeerplaatsen bij bedrijven volledig op eigen terrein moeten worden aangelegd.
3.4.4 Doorwerking plangebied
Het zorgvuldig omgaan met cultuurhistorie en groen vormen de basis van de ruimtelijke ontwikkelingsvisie en de toekomstvisie. De beoogde ontwikkeling sluit hierbij aan door het bestaande groen op de locatie rondom het parkeerpark een kwaliteitsimpuls te geven op basis van de inrichtingsschets (zie verder 2.2).
Door uitbreiding van de parkeergelegenheid voor Gallery Aaldering kan dit bedrijf weer volledig op eigen terrein voorzien in haar parkeerbehoefte.
3.4.5 Conclusie
In het plangebied zijn geen gemeentelijke belangen in het geding. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van de ruimtelijke ontwikkelingsvisie, de toekomstvisie en de parkeernota.
3.5 Conclusie
Het bestemmingsplan is passend binnen de beleidsuitgangspunten van de diverse overheden.
Hoofdstuk 4 Milieu- & Omgevingsaspecten
Het Besluit ruimtelijke ordening vereist dat in een toelichting bij een bestemmingsplan inzicht wordt gegeven in het feit dat het bestemmingsplan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Er moet met andere woorden worden aangetoond of en zo ja welke consequenties de nieuwe bestemming heeft voor de omliggende gevoelige functies (woningen). In dit hoofdstuk wordt van deze motiveringsplicht verslag gedaan
4.1 Waterhuishouding
4.1.1 Regelgeving
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:
- Rijksbeleid: Waterwet, Nationaal Waterplan 2016 - 2021, Waterbeleid in de 21e eeuw en Nationaal Bestuursakkoord Water;
- Provinciaal beleid: Omgevingsvisie Gelderland;
- Waterschapsbeleid: Waterbeheerprogramma 2016 – 2021, Keur, algemene regels en beleidsregels en de uitgangspuntennotitie 'Beleidskader bij stedelijk uitbreiding';
- Gemeente: Waterplan Brummen, verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan en gemeentelijk afkoppelplan.
Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend:
- vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit);
- voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit)
Daarnaast is de 'Beleidsbrief regenwater en riolering' nog relevant. Hierin staat hoe het beste omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan. In deze beleidsbrief worden analoog aan de bekende drietrapsstrategieën de volgende pijlers genoemd:
- aanpak bij de bron: het voorkomen van verontreiniging van regenwater;
- regenwater vasthouden en bergen;
- regenwater gescheiden van afvalwater afvoeren en
- integrale afweging op lokaal niveau.
Waterbeheerprogramma Waterschap Vallei en Veluwe 2016 - 2021
Het algemeen bestuur van waterschap Vallei en Veluwe heeft op 30 september 2015 het 'Waterbeheerprogramma 2016 - 2021' vastgesteld. In het waterbeheerprogramma beschrijft het waterschap haar ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van de vele samenwerkings- en innovatiemogelijkheden.
De waterbeheerder heeft het bovenregionale oppervlaktewaterbeleid vertaald naar regionale richtlijnen, normen en vergunningsvoorschriften. Toename van verhard oppervlak dient gecompenseerd te worden door het realiseren van voldoende extra waterberging. Ten aanzien van het afkoppelen van verhardoppervlak van het riool heeft het waterschap een afkoppelbeslisboom opgesteld. Indien het regenwater van de daken naar het oppervlaktewater wordt afgevoerd, of in de bodem geïnfiltreerd wordt mag er geen gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen, zoals koper, lood en zink, voor dak- gevelbekleding en goten.
Keur, algemene regels en beleidsregels
In de Keur staat wat er wel en niet mag in watergangen, waterkeringen, bergingsgebieden en ondersteunende kunstwerken en met grondwater. Met die regels beschermt het waterschap de dijken, sloten, waterstanden en grondwaterstanden.
Zo mogen bepaalde activiteiten bij wateren en dijken alleen worden uitgevoerd als het waterschap daarvoor een vergunning heeft verleend. Hiermee voorkomen we risico's op wateroverlast of gevaren voor de dijken.
In bepaalde gevallen gelden algemene regels in plaats van de vergunningplicht. In deze algemene regels worden minder risicovolle activiteiten toegestaan zonder dat er vooraf toestemming hoeft te worden gevraagd aan het waterschap. Wel gelden er meestal voorwaarden en moet er achteraf een melding worden gedaan.
In de Algemene Regels Keur Waterschap Vallei en Veluwe 2013, 1e herziening is in artikel 3.2.54 een algemene regel opgenomen voor het 'Brengen van water in oppervlaktewaterlichaam A, B en C'. In artikel 1 lid 3 is opgenomen dat vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.4 van de Keur, voor het brengen van water in een oppervlaktewaterlichaam via nieuw verhard oppervlak binnen de bebouwde kom voor zover:
- a. dit gebeurt in een oppervlaktewaterlichaam categorie A, B+, Bschouw, Bpolder en C als aangewezen in de legger, en
- b. het totaal aaneengesloten nieuwe oppervlak niet meer bedraagt dan 0,15 ha, of
- c. de toename van het verhard oppervlak bestaat uit groen dak.
Uitgangspuntennotitie
Bij nieuwe lozingen vanaf verhard oppervlak op oppervlaktewater geldt dat de hoeveelheid te lozen water geen nadelig effect mag hebben op het ontvangende watersysteem. Hieraan wordt in ieder geval voldaan wanneer:
- a. het verharde oppervlak niet groter is dan 1.500 m² in stedelijk en 4.000 m² in het buitengebied, of;
- b. er niet meer dan de plaatselijk geldende landelijke afvoer vanuit het plangebied geloosd wordt, of;
- c. er een berging van 600 m³ per hectare verhard oppervlak wordt gerealiseerd, of;
- d. het nadelige effect op het watersysteem wordt gecompenseerd, of;
- e. er geloosd wordt vanaf verhard oppervlak dat hiervoor was aangesloten op het gemengd stelsel (afkoppelen) en het ontvangende oppervlaktewaterlichaam voldoende capaciteit heeft.
Bij het bepalen van de toename van verhard oppervlak zijn de volgende punten van belang:
- Sportvelden of kunstgrasvelden worden niet als verhard oppervlak aangemerkt;
- (Half) Open verharding bij parkeerplaatsen wordt niet als verhard oppervlak aangemerkt;
- Vegetatiedaken (met voldoende opvangcapaciteit) worden niet aangemerkt als verhard oppervlak;
- Tuinen op particuliere percelen worden voor 50 % toegerekend aan verhard oppervlak;
Waterplan Brummen
De gemeente Brummen heeft in samenwerking met het voormalige Waterschap Veluwe in 2008 een waterplan opgesteld. Met dit waterplan wordt invulling gegeven aan het Nationaal Bestuursakkoord Water. Het waterplan is afgebakend tot de deelsystemen oppervlaktewater (waterkwantiteit en kwaliteit), stedelijk grondwater, regenwater, drinkwater en afvalwater en heeft betrekking op het grondgebied van de gemeente Brummen. Vanuit de stroomgebiedsbenadering en watersysteemgedachte kan het noodzakelijk zijn voor bovengemeentelijke waterthema's over de gemeentegrenzen heen te kijken. De onderwerpen betreffen zowel stedelijke als landelijke waterthema's, die zijn toegespitst op de situatie in Brummen(maatwerk). Het waterplan is thematisch opgezet aan de hand van onderstaande ambities:
- geen wateroverlast door grond-, oppervlakte- en hemelwater;
- geen verdroging;
- verbeteren grond- en oppervlaktewaterwaterkwaliteit (zowel fysisch-chemisch als ecologisch);
- duurzaamheidprincipes toepassen voor de afvalwaterketen;
- meer zichtbaar maken van water voor de burgers;
- goede productieomstandigheden;
- efficiënt beheer en onderhoud;
- realisatie tegen de laagst maatschappelijke kosten;
- water een prominentere rol geven in de ruimtelijke ordening
Gemeentelijk Rioleringsplan
Het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) beschrijft op hoofdlijnen hoe richting wordt gegeven aan de rioleringszorg, het betreft een visie en strategie voor de lange termijn. Ook wordt in het plan vastgelegd welke personele en financiële middelen er nodig zijn om de strategie te kunnen realiseren. Hiermee wordt de continuïteit van de rioleringszorg gewaarborgd, in lijn met de eisen uit de wetgeving.
Op basis van de toetsing in hoeverre de huidige situatie van de rioleringszorg in de gemeente Brummen afwijkt van de gewenste situatie en het gestelde ambitieniveau zijn speerpunten opgesteld voor de komende planperiode. Door zich te richten op deze speerpunten kan de gemeente de gestelde doelen die voor de planperiode 2016 - 2020 zijn gesteld behalen.
De speerpunten voor de planperiode 2016 - 2020 zijn:
- Bovengronds aanpakken wateroverlast: de gemeente gaat na het afronden van de afkoppelmaatregelen in Eerbeek, niet langer inzetten op het ondergronds oplossen van wateroverlast. Hierbij worden alleen maatregelen getroffen op die locaties waar ook daadwerkelijk overlast wordt geconstateerd of waar bovengrondse maatregelen eenvoudig en goedkoop zijn mee te nemen bij overige herinrichtingsmaatregelen. Alleen als bovengrondse maatregelen echt niet mogelijk blijken, worden ondergrondse maatregelen getroffen.
- Actief benaderen en informeren burgers: De gemeente gaat burgers actiever en frequenter informeren over de geplande projecten en onderzoeken uit het vGRP. Hierbij is tevens aandacht voor burgerparticipatie. Daarnaast gaat de gemeente burgers actief benaderen en informeren over de klimaatontwikkelingen en de gevolgen hiervan voor de burger onder andere door het verruimen van de acceptatieniveau met betrekking tot hinder (water op straat).
- Foutieve aansluitingen in het algemeen en foutieve aansluitingen (inclusief spoelwater ontijzering) in het buitengebied in het bijzonder: foutieve aansluitingen hebben een negatief effect op het functioneren van het rioleringssysteem. Met name in het buitengebied leiden de aansluitingen van het spoelwater van de ontijzeringsinstallaties tot problemen. De gemeente gaat deze foutieve aansluitingen de komende planperiode aanpakken.
Gemeentelijk Afkoppelplan
Het doel van afkoppelen is onder andere het vasthouden van hemelwater binnen het gebied. Door het vasthouden op de juiste manier worden problemen met waterkwaliteit door het overstorten van rioolwater voorkomen. De volgende oplossingsrichtingen zijn in voorkeursvolgorde gerangschikt:
- 1. Voorkomen van afvoer;
- 2. Benutten van hemelwater;
- 3. Infiltreren van hemelwater;
- 4. Bergen en afvoer naar oppervlaktewater;
- 5. Bergen en afvoer via riolering naar AWZI.
De gemeente Brummen heeft een provinciaal convenant ondertekend waarin is afgesproken om 20 % van het afvoerend oppervlak van de riolering af te koppelen. Onderzocht is welke methoden geschikt zijn voor het afkoppelen van hemelwater. Bovengronds infiltreren kan uitgevoerd worden middels de aanleg van wadi's. Deze kunnen worden aangelegd in groenstroken in de omgeving van de af te koppelen oppervlakken. Het afvoeren en bergen in oppervlaktewater is ook mogelijk. Deze optie wordt meestal toegepast in gebieden met zeer hoge grondwaterstanden en slecht doorlatende gronden. Daarnaast is het een optie als er weinig ruimte binnen het gebied voor berging van water aanwezig is. Door afvoer naar en berging in extern gelegen oppervlaktewater, kan het hemelwater toch binnen het gebied geconserveerd worden.
4.1.2 Doorwerking plangebied
De toename aan verhard oppervlak bedraagt circa 1.400 m². Daarmee wordt onder de drempel van 1.500 m² in bestaand stedelijk gebied gebleven en hoeft er geen compensatie plaats te vinden. Overigens bestaat de verharding uit grind, wat aan te merken is als (half) open verharding. Onder halfverhardingen wordt verstaan: verharding bestaande uit een laag ongebonden materialen (grind, mijnsteen, schelpen, boomschors, en dergelijke). (Half) open verharding bij parkeerplaatsen wordt conform het beleid van het waterschap niet als verhard oppervlak aangemerkt.
Het plangebied is binnendijks (landzijde) gelegen in de nabijheid van een (primaire) waterkering (N348). Het plangebied ligt hierdoor in de buitenbeschermingszone van de waterkering. Voor deze gronden is de Keur van het waterschap van toepassing. Deze zone is op de onderstaande kaart in beeld gebracht. In deze zone mag niet zonder een Keurontheffing worden gegraven of gebouwd. Omdat het in onderhavig geval alleen de aanleg van wat oppervlakteverharding betreft en er geen fundering en/of kelder wordt aangelegd, hoeft er geen ontheffing van de Keur te worden aangevraagd. De beschermingszone is opgenomen op de verbeelding bij dit bestemmingsplan in de vorm van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'.
Het aspect waterhuishouding vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.2 Bodem
4.2.1 Regelgeving
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening moet voor elke individuele bouwlocatie aangetoond worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).
4.2.2 Doorwerking plangebied
In het kader van de verkoop van de grond heeft de gemeente een verkennend bodemonderzoek en een verkennend onderzoek asbest in bodem (Econsultancy, nr. 3723.001, versie D1, d.d. 8 juni 2017) laten uitvoeren.
Verkennend bodemonderzoek (NEN 5740)
De vooraf gestelde hypothese, dat het zuidwestelijk terreindeel (deellocatie A) als 'verdacht' kan worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, bevestigd. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek. De vooraf gestelde hypothese, dat het noordoostelijk terreindeel (deellocatie B) als 'onverdacht' kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek.
Verkennend onderzoek asbest in bodem (NEN 5707)
Het berekende asbestgehalte (74 mg/kg d.s.) in asbestinspectiegat A03 overschrijdt het criterium voor nader onderzoek (50 mg/kg d.s.). Het blijft echter beneden de interventiewaarde (100 mg/kg d.s.).
In de bodem op het noordoostelijk terreindeel is zintuiglijk in de fractie > 20 mm geen asbesthoudend plaatmateriaal aangetroffen. Analytisch is in de fractie < 20 mm geen asbestgehalte aangetoond dat het criterium voor nader onderzoek overschrijdt.
Advies
Op basis van het berekende asbestgehalte (> 50 mg/kg d.s.), wordt geadviseerd om een nader onderzoek te laten uitvoeren op het zuidwestelijk deel van de onderzoekslocatie, om hiermee het definitief asbestgehalte te kunnen vaststellen en om aan te kunnen geven of er sprake is van een geval van bodemverontreiniging met asbest.
Nader asbestonderzoek (NEN 5707+C1)
Er is een nader bodemonderzoek asbest in grond uitgevoerd (Sigma Bouw & Milieu, nr. d.d. september 2017) op een deel van het plangebied.
Uit de resultaten blijkt dat er in de bovengrond (van circa 0,02 tot circa 0,5 m -mv) ter plaatse van de onderzoekslocatie plaatselijk asbesthoudend materiaal bevat.
In de onderzochte inspectiesleuven waar asbesthoudend materiaal is aangetroffen, ligt het gewogen gehalte asbest in alle gevallen onder de interventiewaarde (100 mg/kg d.s).
Vooralsnog is niet met zekerheid te zeggen waardoor en in welke periode de verontreiniging met asbest in de bodem is ontstaan. Mogelijk is de verontreiniging met asbest ontstaan als gevolg van sloopactiviteiten. Anderzijds kan de verontreiniging al eerder, bv. ten tijde van de toepassing van asbest, zijn ontstaan.
Op basis van de bekende informatie kan ons inziens niet met voldoende zekerheid worden aangeven of de verontreiniging vóór of na 1993 is ontstaan.
Geadviseerd wordt om de onderzoeksresultaten met het bevoegd gezag te bespreken en, afhankelijk van de beoordeling (verontreiniging ontstaan vóór of na 1993), eventueel. vervolgacties vast te stellen. Wanneer het bevoegd gezag de verontreiniging beschouwd als ontstaan na 1993 dient de verontreiniging in het kader van de zorgplicht (artikel 13 Wbb) te worden gesaneerd. Bij bodemherstel (bodemverontreinigingen ontstaan na 1 juli 1993) is het niet relevant of het gaat om een ernstig of een niet ernstig geval. Hierbij moet het herstel (volledig verwijderen van de door de sloop ontstane verontreiniging met asbest in de bodem) worden uitgevoerd.
Bij eventuele herinrichting van het terrein, waarbij de locatie de functie wonen (met tuin) krijgt, wordt geadviseerd om de aangetroffen verontreiniging met asbest te verwijderen. Geadviseerd de aard van eventueel sanerende maatregelen in relatie met de ontwikkeling van het terrein in samenspraak met het bevoegd gezag te vast te stellen.
De verontreiniging met asbest wordt in dit geval voor een groot deel veroorzaakt door het asbesthoudend plaatmateriaal (fractie > 20 mm). Deze verontreiniging kan middels zeving en handpicking worden gesaneerd. Terreindelen waar sprake is van asbest in de fractie < 20 mm kunnen niet middels zeving worden gesaneerd. Voor het saneren van het met asbest verontreinigde grond dient vooraf een saneringsplan ingediend te worden bij het bevoegd gezag.
Bij herinrichting van de locatie dient rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van puinhoudende grond plaatselijk vermengd met asbesthoudend materiaal.
Op basis van het onderhavig bodemonderzoek is plaatselijk asbest gemeten onder de interventiewaarde Gezien de heterogeniteit alsmede het feit dat tijdens onderzoek slechts een beperkt deel van de locatie is geïnspecteerd, is niet uit te sluiten dat in het (puinhoudende) bodemmateriaal, binnen het onderzochte terreindeel, plaatselijk hogere gehalten asbest kunnen worden gemeten.
In algemene zin geldt bij ontgraving en verwerking van puin- en puinhoudende grond dat men alert dient te zijn op de eventuele aanwezigheid van asbest(nesten). Bij het aantreffen van asbest tijdens grondwerk dienen de benodigde veiligheidsmaatregelen getroffen te worden.
Conclusie
Naar aanleiding van de resultaten van het nader asbestonderzoek heeft de gemeente aan onderzoeksburo Ortageo gevraagd of er nadere werkzaamheden verricht moeten worden. Ortageo geeft het volgende aan:
'Op de locatie is plaatselijk (3 van de 5 sleuven) asbest aangetroffen in en op de bodem. De gehalten (4,8 à 17,6 mg/kg d.s.) liggen echter ruim onder de interventiewaarde (100 mg/kg d.s.). Onbekend is wat het ontstaanstijdstip is en of gesproken moet worden van een bestaande (<1993) of nieuwe (>1993) verontreiniging.
Hoe dan ook is er voor asbest geen andere norm dan de interventiewaarde (100 mg/kg d.s.). De maximale waarde klasse wonen is gelijk aan de interventiewaarde. Wanneer gesaneerd moet worden tot klasse wonen, zoals aangegeven, hoeft dus feitelijk niet gesaneerd te worden.'
Het voorgaande betekent dat er geen asbestsanering hoeft plaats te vinden. Het plangebied is geschikt voor het beoogde doel.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.3 Geluid
4.3.1 Regelgeving
In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt bepaald dat, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden bij vaststelling van een bestemmingsplan of herziening daarvan.
Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd moet worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.
De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een 'hogere waarde procedure' worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde 'dove' gevel heeft. Een 'dove gevel' is een bouwkundige constructie:
- waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een bepaalde geluidwering;
- waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel moet voor nieuwbouw zodanig zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.
4.3.2 Doorwerking plangebied
Een parkeerpark betreft geen geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wgh. Een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is zodoende vanuit dit oogpunt niet noodzakelijk. Wel zal de geluidswal langs de IJsselgouw (A348) gedeeltelijk moeten worden afgegraven om een inrit met een breedte van 3,0 m te kunnen realiseren vanaf het huidige bedrijfsperceel van Gallery Aaldering. Door middel van een keermuur en een hardhouten scherm zal het afgegraven deel van de wal worden verlengd.
Er is daarom een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (Econsultancy, nr. 4008.003, versie D1, d.d. 31 juli 2017) uitgevoerd om het akoestisch effect van de aanpassing aan de afschermende voorziening inzichtelijk te maken.
Een deel van de bestaande geluidswal zal worden afgegraven ten behoeve van de inrit van het toekomstige parkeerterrein. De geluidswal wordt middels een keerwand zo veel mogelijk intact gelaten. De bestaande top van de geluidswal zal met de realisatie van het hardhouten scherm in de toekomstige situatie worden verlengd. Door het scherm niet te laten aflopen, maar over de volledige lengte te laten doorlopen, is het mogelijk een verdere verbetering van de afschermende voorziening te realiseren. Op navolgende afbeeldingen zijn de bestaande geluidswal (bruin), de keermuur (rood) en het scherm (groen) weergegeven:
Wijziging bestaande geluidswal ten behoeve van toekomstige inrit
Aanzicht huidige en toekomstige afschermende voorzieningen
De wijzing aan de bestaande afschermende voorziening is tweeledig:
- de bestaande afscherming wordt met de keermuur verlengd;
- de bestaande afscherming wordt met het hardhouten scherm verhoogd.
Het geluid afkomstig van de N348 zal met de verlenging en verhoging een grotere omweg moeten maken om de achterliggende woningen te bereiken. Het geluid van de provinciale weg wordt meer afgeschermd.
Daarnaast zal met de aanpassing van de afschermende voorziening nog een effect optreden. Conform het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 bestaat de totale schermwerking onder andere uit de profielafhankelijke correctieterm (Cp). Voor grondlichamen met een tophoek tussen 70° en 165° geldt een tophoekcorrectie van 2 dB terwijl voor een scherm een tophoekcorrectie van 0 dB geldt. Een geluidswal is in de regel dus 2 dB minder effectief dan een geluidsscherm.
Gezien het feit dat de geluidswal maar over maximaal 3,0 m lengte wordt aangepast, zal het akoestisch effect op de achterliggende woningen beperkt zijn. Op basis van expert judgement wordt een verbetering van maximaal 0,5 dB verwacht. Er zal met de realisatie van het plan in ieder geval geen verslechtering van het akoestisch woon- en leefklimaat optreden. Gezien de verwachte verbetering gelden er geen akoestische belemmeringen voor de aanpassingen aan de bestaande geluidswal.
Nog afgezien van het feit dat het plangebied niet is gelegen binnen een zone industrielawaai als bedoeld in de Wgh, is ook in het kader van het aspect industrielawaai geen sprake van een geluidgevoelige functie. Voor een nadere bespreking van de uitstraling van Gallery Aaldering (de hele inrichting in de toekomstige situatie) zelf naar de woningen in de omgeving, wordt verwezen naar paragraaf 4.5.
Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.4 Luchtkwaliteit
4.4.1 Regelgeving
Op 15 november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
- negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken.
- mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De paragraaf luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt.
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3 % ten opzichte van de grenswaarde). Het gaat hier bijvoorbeeld om woningbouwlocaties met één ontsluitingsweg en niet meer dan 1.500 nieuwe woningen, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen.
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking is getreden nadat de EU in april 2009 derogatie heeft verleend.
Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
In de Ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang, waaronder een project met zekerheid NIBM bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 m van een provinciale weg of 300 m van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden. De zones worden afgemeten vanaf de rand van de weg. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien.
4.4.2 Doorwerking plangebied
Ten behoeve van de bestemmingsplanherziening is in het kader van een goede ruimtelijke ordening meer inzicht in de luchtkwaliteitseffecten noodzakelijk. Er is daarom een nadere beschouwing opgesteld (Econsultancy, nr. 4008.005, versie D1, d.d. 3 augustus 2017). Het doel van het onderzoek is in beeld brengen en beoordelen van luchtkwaliteit ten gevolge van de toekomstige activiteiten. In de regeling 'Niet in betekenende mate' (Nibm) zijn enkele ontwikkelingen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan een ‘verslechtering’ van de luchtkwaliteit. Ontwikkelingen die hier niet onder vallen, zoals de geplande uitbreiding, moeten worden getoetst.
Voor de toekomstige verkeersgeneratie worden de uitgangspunten uit het rapport ‘Akoestisch onderzoek industrielawaai, uitbreiding Gallery Aaldering’ (Econsultancy, nr. 4008.004, d.d. 3 augustus 2017, zie voor dit onderzoek paragraaf 4.5) gehanteerd.
Gallery Aaldering heeft in de toekomstige situatie een verkeersaantrekkende werking van 122 motorvoertuigbewegingen, waarvan 1,6 % vrachtverkeer. Doordat het akoestisch onderzoek een representatieve bedrijfssituatie (maatgevende werkdag) hanteert en geen jaargemiddelde toename, zal sprake zijn van een overschatting van de effecten op de luchtkwaliteit. Dit betekent dat het daadwerkelijke aantal voertuigbewegingen (beduidend) lager zal liggen. Voor de omrekening van een werk- naar weekdag staat in de NIBM-handleiding een weekdagfactor van maximaal 0,9 opgenomen. Dit leidt tot een toekomstig aantal motorvoertuigbewegingen van 109,8 waarvan 1,6 % vrachtverkeer.
Met behulp van de NIBM-tool (bron: website Infomil, versie 18 april 2017) is het effect van de totale toekomstige verkeersgeneratie inzichtelijk gemaakt:
Uit de berekeningen blijkt dat zelfs de totale toekomstige voertuiggeneratie niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht. Aangezien met het plan een veel kleinere toename van het aantal voertuigbewegingen zal optreden, kan gesteld worden dat een nader luchtkwaliteitsonderzoek niet noodzakelijk is.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.5 Milieuzonering
4.5.1 Regelgeving
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.
Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.
Voor het vaststellen van de genoemde minimum richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Voorgaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig.
4.5.2 Doorwerking plangebied
Het parkeerpark maakt deel uit van het bedrijfsterrein van Gallery Aaldering. Dit betreft een autoshowroom, die wordt beschouwd als een detailhandelsactiviteit, waarvoor op basis van de VNG-publicatie een richtafstand van 10,0 m ('detailhandel voor zover niet eerder genoemd') geldt. Er vinden op het parkeerterrein geen reparatie- of andere werkzaamheden plaats. In voorliggende herziening van het bestemmingsplan is via een aanduiding uitsluitend het gebruik als parkeerpark ten behoeve van de Gallery toegestaan.
Bovendien wordt het parkeerpark via terreininrichting met geluidwerende elementen/ grondophogingen en beplanting in de omgeving ingepast. Door de groene inpassing, wordt ruimschoots aan de richtafstand voldaan. Desondanks is de akoestische omgevingskwaliteit ter plaatse van de omliggende geluidsgevoelige bestemmingen inzichtelijk (Econsultancy, nr. 4008.004, versie D1, 3 augustus 2017) gemaakt.
Voor toetsing van de inpasbaarheid van de functiewijziging is in het onderzoek de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) als leidraad gehanteerd. Gezien de ligging direct langs de IJsselgouw (N348), met een relatief hoge verkeersintensiteit, en het feit dat er ter plaatse van het plangebied sprake is van bedrijvigheid tussen woningen, kan de omgeving als een ‘gemengd gebied’ getypeerd worden.
Het bevoegd gezag, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brummen, heeft geen geluidbeleid voor industrielawaai opgesteld.
Aan de hand van de tijdens het bedrijfsbezoek vastgestelde toekomstige representatieve bedrijfssituatie zijn de geluidsbelastingen op de omliggende geluidsgevoelige bestemmingen inzichtelijk gemaakt. Met uitzondering van het maximale geluidniveaus ter plaatse van de Arnhemsestraat 45 C en D, vinden geen overschrijdingen van de richtwaarden plaats. De 8 dB overschrijding wordt veroorzaakt door de remontluchting van de vrachtwagen ten behoeve van de bevoorrading van de horecagelegenheid. Overige activiteiten veroorzaken geen overschrijding van de richtwaarde van 70 dB(A) voor maximale geluidniveaus.
De bevoorrading van de horecagelegenheid is een bestaande activiteit en vindt maximaal 1 keer per week in de dagperiode plaats. Met de toekomstige uitbreiding van Gallery Aaldering zal geen verslechtering van het woon- en leefklimaat optreden. Het aantal en de hoogte van de overschrijdingen blijft ten opzichte van de bestaande bedrijfssituatie ongewijzigd. Mede gezien het feit dat bij toetsing aan het Activiteitenbesluit maximale geluidniveaus ten gevolge van laad- en losactiviteiten in de dagperiode buiten beschouwing blijven en de geluidsbelastingen ten gevolge van de overige activiteiten ruim onder de richtwaarden zijn, is er sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat. Er gelden geen beperkingen voor de bestemmingsplanwijziging en de uitbreiding van Gallery Aaldering.
Het aspect industrielawaai vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.6 Geur
4.6.1 Regelgeving
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningsplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
- voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
- voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie onderstaande tabel.
Concentratiegebied | Niet-concentratiegebied | ||
Binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 3 ouE/m³ | max. 2 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | |
Buiten bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 14 ouE/m³ | max. 8 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object |
Geurnormen Wgv
De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.
Regeling geurhinder en veehouderij In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:
- de geurbelasting wordt bepaald;
- de afstand tussen veehouderij en geurgevoelig object) wordt gemeten.
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv. Dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelasting geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Geur bij niet-agrarische bedrijven Het voorkomen van (nieuwe) geurhinder is het algemene uitgangspunt in het rijksbeleid. Dit uitgangspunt is uitgewerkt in het landelijk informatiedocument ‘Handleiding Geur Industrie’ en beschrijft de methodiek voor de bepaling van het aanvaardbaar hinderniveau voor geur ten gevolge van bedrijfsmatige activiteiten. Vanwege het lokale aspect van geurhinder is de hoogte van het aanvaardbaar hinderniveau niet landelijk vastgelegd. Het bevoegd gezag moet daar een eigen afweging in maken. De provincie Gelderland heeft deze afweging uitgewerkt in de ‘Beleidsregels geur bedrijven (niet-veehouderijen) Gelderland 2017’ voor de industriële bedrijven waarvoor de provincie het bevoegde gezag is. Daarin is het aanvaardbaar geurhinderniveau vertaald naar streef-, richt- en grenswaarden. De streefwaarde is de waarde waaronder geen sprake is van hinder. De grenswaarde is de waarde waarboven sprake is van ernstige hinder. Over het algemeen wordt een geurcontour die ligt tussen streef- en grenswaarde als aanvaardbaar geurhinderniveau vastgesteld en vastgelegd in de milieuvergunning voor een industrieel geurrelevant bedrijf.
4.6.2 Doorwerking plangebied
Een parkeerpark voor auto's betreft geen geurgevoelig object als bedoeld in de Wet geurhinder en veehouderij.
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.7 Externe Veiligheid
4.7.1 Regelgeving
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan moet de externe veiligheid worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden met name bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.
Op 1 april 2015 is de Wet basisnet in werking getreden. De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen ('Wvgs') ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, moet de minister maatregelen nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtsgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord moet worden (200 m). Buiten deze zone hoeft in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).
4.7.2 Doorwerking plangebied
In het kader van deze herziening van het bestemmingplan is geen sprake van een (beperkt) kwetsbaar object (parkeerpark), noch betreft deze nieuwe functie een gevaarzettend object.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.8 Cultureel Erfgoed
4.8.1 Regelgeving
In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting van een ruimtelijk plan ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging wordt de huidige Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. De bedoeling is dat in de Erfgoedwet een betere integratie met verschillende soorten erfgoed komt. Daarnaast worden de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker.
Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving, worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.
De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat gepland voor 2021. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de tussenliggende periode. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.
Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening moet worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.
4.8.2 Doorwerking plangebied
Archeologie
In het kader van de archeologische bescherming heeft de gemeenteraad van Brummen op 18 september 2014 het gemeentelijk archeologisch beleid vastgesteld. Dit beleid is vastgelegd in een Beleidsnota archeologie en een Beleidskaart archeologie.
Uitsnede Beleidskaart archeologie en legenda (met geel aangegeven globale ligging plangebied)
Op de Beleidskaart archeologie is het plangebied in zijn geheel opgenomen binnen de aanduiding 'zone met een zeer hoge archeologisch (verwachtings)waarde' (AWG categorie 2).
Deze aanduiding is gelegd op terreinen met een zeer hoge archeologische (verwachtings)waarde, zoals een historische kern, verhoogde woonplaats, landschapselement of bekende archeologische vindplaats (met rondom een bufferzone van 50 m).
Het streven is om de mogelijke archeologische waarden in de huidige staat te behouden (in situ). Inventariserend archeologisch onderzoek is noodzakelijk (volgens Richtlijn Archeologisch Onderzoek) als de oppervlakte van de ingreep groter is dan 100 m² én de diepte van de ingreep dieper reikt dan 0,3 m onder het maaiveld.
Aangezien de ingreep groter is dan 100 m² is er een archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek (Econsultancy, nr. 4008.001, d.d. 24 mei 2018) uitgevoerd.
Op basis van de geleverde onderzoeksinspanning en de daarbij aangetroffen archeologische indicatoren wordt geconcludeerd dat er mogelijk sprake is van een archeologische vindplaats binnen het plangebied. Een begrenzing van de vindplaats is op basis van de huidige onderzoeksinspanning niet mogelijk en daarbij heeft het plangebied een beperkte oppervlakte, waardoor de kans groot is dat een eventueel aanwezige vindplaats zal doorlopen buiten het plangebied.
De gespecificeerde archeologische verwachting, zoals die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek, is door het booronderzoek grotendeels bevestigd. Op basis van het behoud van een hoge trefkans blijft de kans reëel dat archeologische resten binnen het plangebied aanwezig zijn.
Advies
Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek adviseert Econsultancy om het plangebied nader te onderzoeken door middel van een IVO karterende en waarderende fase, proefsleuven (IVO-P). In situ behoud van eventueel aanwezige archeologische waarden is enkel mogelijk indien niet dieper ontgraven wordt dan 0,3 m onder het huidige maaiveld.
De initiatiefnemer dient te bepalen of ten behoeve van de aanleg van het parkeerterrein het terrein opgehoogd kan worden (aanleg van een stabilisatielaag of cunetzand) direct bovenop de huidige bouwvoor.
Conclusie
In dit geval wordt er voor gekozen om het plangebied licht op de te hogen (circa 10 cm), zodat er slechts sprake is van 25 à 30 cm wit zand onder het grind met een maximum dikte van maximaal 8 cm van de verharding (in totaal 33 – 38 cm). Daarmee zal de diepte waarop de bodem geroerd gaat worden, niet lager zijn dan 0,3 m onder het oorspronkelijke maaiveld en is behoud in situ mogelijk.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
Cultuurhistorie
In het plangebied zijn geen bijzondere cultuurhistorische waarden aanwezig. Wel ligt het plangebied direct aansluitend op een rijksmonumentale manshoge tuinmuur van ongeveer 150 m uit circa 1840. Langs deze tuinmuur loopt een smal pad. De Joodse gemeenschap uit Bronkhorst liep vroeger over dit smalle pad naar de synagoge.
De manshoge muur is uitgevoerd in baksteen met op een aantal plaatsen pleisterwerk. Op vele plaatsen wordt de muur gesteund door steunberen. De tuinmuur is van cultuurhistorische, architectuurhistorische en stedenbouwkundige waarde vanwege:
- de samenhang met het huis 'De Koppelenburg';
- de ouderdom;
- de buitengewone lengte;
- de karakteristieke vormgeving;
- de beeldbepalende rol in het dorpsbeeld van Brummen.
Op dit moment is het uiteinde van de tuinmuur overgroeid met klimop en staat er een modern hekwerk van gaas direct tegen het uiteinde van de muur aan. In de toekomstige situatie wordt het nieuwe gaashekwerk (van 1,80 m hoog) rondom het plangebied op ongeveer 0,1 m van de muur af geplaatst (zie navolgende afbeelding). Op deze wijze wordt niet alleen de cultuurhistorische waarde van de tuinmuur gerespecteerd, maar is het parkeerterrein ook nog steeds veilig om voertuigen te parkeren. Op navolgende tekening is dit te zien:
Aansluiting op historische muur
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.9 Ecologie
4.9.1 Regelgeving
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wnb kent drie algemene beschermingsregimes waarin de voorschriften van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en twee verdragen (Bern en Bonn) zijn geïmplementeerd en waarin aanvullende voorschriften zijn gesteld voor de dier- en plantensoorten die niet onder die specifieke voorschriften vallen, maar wel bescherming behoeven. Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Het gaat om de volgende beschermingsregimes:
- 1. Vogels (paragraaf 3.1): alle vogels in de zin van de Vogelrichtlijn;
- 2. Dieren en planten (paragraaf 3.2): alle dieren en planten, genoemd in de bijlagen bij de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn;
- 3. Overige soorten (paragraaf 3.3): soorten genoemd in de bijlage bij de Wnb, die niet onder de reikwijdte van paragraaf 3.2 vallen.
De verboden en afwijkingsmogelijkheden die zijn opgenomen in de paragrafen 3.1 en 3.2, zijn direct overgenomen uit de genoemde richtlijnen en verdragen. Deze bepalingen zijn dus ook uitsluitend van toepassing op de soorten waarvoor dit onmiddellijk voortvloeit uit deze richtlijnen en verdragen. De bepalingen in paragraaf 3.3 zien op de “overige soorten” die zijn genoemd in de bijlagen A en B bij de Wnb. Laatstgenoemde groep is te vergelijken met de Tabel 2-soorten uit de Flora- en faunawet.
Verbodsbepalingen Wet natuurbescherming
De Wnb brengt voor de bescherming van soorten in ieder geval de volgende drie voor de praktijk belangrijke wijzigingen met zich:
- 1. Allereerst is onder de Wnb niet langer de minister van Economische Zaken, maar zijn Gedeputeerde Staten van de provincies het bevoegd gezag voor het verlenen van ontheffingen.
- 2. Ten tweede kunnen de in de praktijk gehanteerde “tabelsoorten” niet langer gebruikt worden. In plaats daarvan wordt met de nieuwe indeling van de Wnb gewerkt.
- 3. Ten derde is de inhoud van de verboden en de ontheffingsgrondslagen gewijzigd.
In de Wet natuurbescherming zijn de bevoegdheden van het rijk (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)) aan de provincies overgedragen. Zij maken dan de afwegingen voor de vergunningen en ontheffingen. De beschermde status van soorten kan per provincie verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden.
Onder de Wnb geldt een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk worden nagelaten of maatregelen genomen om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.
4.9.2 Doorwerking plangebied
Er is een quickscan flora en fauna (Econsultancy, nr. 4008.002.D1, d.d. 16 juli 2017) uitgevoerd in het plangebied.
De quickscan flora en fauna heeft tot doel om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten, gebieden of houtopstanden aanwezig zijn die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve gevolgen kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep.
De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in navolgende tabel. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.
Conclusie
Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling is de verwachting dat de wijziging van het bestemmingsplan uitvoerbaar is. Voorafgaand en tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden moet echter wel het bepaalde in de Wet natuurbescherming in acht worden genomen, hetgeen in dit geval goed mogelijk is. Overtredingen ten aanzien van broedvogels kunnen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen. Verstoring van een vliegroute van vleermuizen is te voorkomen door rekening te houden met de verlichting op de potentiële route en het behoudt van voldoende bomen. Verder dient te allen tijde de zorgplicht in acht te worden genomen.
Op basis van onderhavige quickscan wordt vervolgonderzoek naar het voorkomen van verschillende soortgroepen niet noodzakelijk geacht. Tevens is er geen sprake van het indienen van een ontheffingsaanvraag voor overtreding van verbodsbepalingen in de Wet natuurbescherming ten aanzien van het verstoren van vaste rust- en verblijfplaatsen.
Met betrekking tot beschermde gebieden worden geen bezwaren voorzien in de uitvoering van de voorgenomen herontwikkeling in het plangebied.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.10 Verkeer & Parkeren
Verkeer
De ontsluiting van het parkeerpark vindt plaats via het bestaande bedrijfsperceel van Gallery Aaldering, dat is ontsloten via de Arnhemsestraat.
Parkeren
De voorgenomen aanleg van het parkeerpark leidt niet tot een extra parkeerbehoefte of extra voertuigbewegingen van en naar de Gallery.
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.11 Leidingen
4.11.1 Regelgeving
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens moet rond dergelijke leidingen rekening worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- aardgastransportleiding met een diameter groter of gelijk aan 18”;
- defensiebrandstoffen;
- warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.
4.11.2 Doorvertaling bestemmingsplan
In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, aardgas, brandstof en/of hoogspanningsverbindingen gelegen, die relevant zijn voor het plangebied.
Het aspect leidingen vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
Hoofdstuk 5 Juridisch Plan
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere bestemmingsplannen van de gemeente Brummen. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningsvrije bouwwerken opgenomen.
De juridische regeling van dit bestemmingsplan is gebaseerd op de juridische regeling van het bestemmingsplan 'Kom Brummen', waarin het plangebied is gelegen.
5.1.1 Inleidende regels
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
5.1.2 Bestemmingsregels
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.
Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.
5.1.3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en ondergeschikte bouwdelen.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
5.1.4 Overgangs- en slotregels
Overgangsregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
5.2 Bestemmingen
Het plangebied kent de (enkel)bestemming 'Gemengd' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' en 'Waterstaat - Waterkering'.
Gemengd
Deze bestemming sluit aan bij de bestemming, zoals die in het geldende bestemmingplan 'Kern Brummen' voor het bedrijfsperceel van Gallery Aaldering geldt, in die zin dat de regeling met betrekking tot de strook grond van het bestaande bedrijfsperceel is overgenomen. Dit houdt in dat de gronden binnen het plangebied uitsluitend mogen worden gebruikt voor het parkeren van automobielen van het personeel ten behoeve van het op het aangrenzende perceel Arnhemsestraat 47 te Brummen gevestigde bedrijf. Het verkopen van voertuigen is ter plaatse niet toegestaan.
Bouwen is beperkt tot het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erf- en terreinafscheidingen. Licht- en vlaggenmasten en gebouwen zijn niet toegestaan.
Groen
De langzaamverkeersverbinding tussen de Koppelenburgerweg en de Baron van Sytzamastraat aan de noordzijde van het plangebied is voorzien van de bestemming 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.
Verkeer - Verblijfsgebied
Aan de westzijde van het plangebied is een deel van de gronden voorheen bestemd als 'Tuin' bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied' in aansluiting op de bestaande weg. Binnen de bestemming zijn naast de voor de verkeers/verblijfsfunctie benodigde bouwwerken zoals straatmeubilair, bewegwijzering etc. tevens parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water (waaronder duikers) en speelvoorzieningen toegestaan.
Waarde - Archeologie
Deze dubbelbestemming is gelegd op het gehele plangebied en kent een beschermende regeling met betrekking tot mogelijke archeologische waarden.
De gronden zijn hiermee behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische (verwachtings)waarden. Ter bescherming van deze waarden zijn beperkingen opgenomen voor het bouwen en het uitvoeren bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Waterstaat - Waterkering
Uit een oogpunt van veiligheid zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden van deze gronden - onderdeel uitmakend van de waterkering - beperkt. Dit artikel schept daarom een voorrangsregeling ten opzichte van de onderliggende bestemming.
5.3 Verbeelding
De verbeelding (=plankaart) en de regels moeten in onderlinge samenhang worden gelezen. Op de verbeelding staan de (dubbel)bestemming en de aanduidingen waarnaar wordt verwezen in de regels.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
De gemeente Brummen heeft de bij deze herziening van het bestemmingsplan betrokken gronden aan de initiatiefnemer, Gallery Aaldering, verkocht.
Alle kosten die gemaakt moet worden het opstellen van een bestemmingplan zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor is een overeenkomst afgesloten, waarin ook de afwikkeling van eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade is geregeld. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid voor de gemeente afdoende geregeld.
6.2 Inspraak
Er zijn in de eerste helft van 2018 in totaal drie bijeenkomsten met de buurt geweest om te komen tot een goede inpassing van het parkeerterrein. Tijdens de tweede bijeenkomst heeft Hoveniersbedrijf Meeuwis de Vries Tuinen een voorlopige schets van de situatie voorgelegd aan de bewoners en deze is goed ontvangen door de bewoners.
Na de derde avond op 28 juni 2018 heeft de buurt uitgesproken dat met de aangepaste schets en de bijbehorende uitleg hun belangrijkste vragen zijn beantwoord, de punten van aandacht voldoende zijn besproken/meegenomen en sprake is van een acceptabele inpassing.
6.3 Overleg
Het concept ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg voor een reactie toegestuurd aan diverse overleginstanties.
In het kader van het vooroverleg is het plan besproken met de volgende partijen:
- Provincie Gelderland;
- Waterschap Vallei en Veluwe.
Er zijn geen vooroverlegreacties ingediend.
6.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf vrijdag 7 december 2018 t/m donderdag 17 januari 2019 (gedurende zes weken) ter visie gelegen. Het ontwerpbestemmingsplan lag met bijbehorende stukken, tijdens openingstijden, ter inzage bij de publieksbalie van het gemeentehuis (Engelenburgerlaan 31, Brummen).
Het ontwerpbestemmingsplan was tevens digitaal in te zien op de gemeentelijke website www.brummen.nl (onder Inwoner en ondernemer / Bouwen en Wonen / Bestemmingsplannen / Bestemmingspannen in procedure) en op www.ruimtelijkeplannen.nl via: http://www.ruimtelijkeplannen.nl/web-roo/?planidn=NL.IMRO.0213.BPBRKOM100013-on01
Binnen de termijn zijn drie zienswijzen ingediend. Deze zijn samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien in Bijlage 8 Nota van beantwoording zienswijzen.
Bijlage 1 Schets Ontwerp Buitenrand Parkeerterrein
Bijlage 1 Schets ontwerp buitenrand parkeerterrein
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek (Nen 5740 & Nen 5707)
Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek (NEN 5740 & NEN 5707)
Bijlage 2 Nader Asbestonderzoek
Bijlage 2 Nader asbestonderzoek
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 4 Luchtkwaliteitsonderzoek
Bijlage 4 Luchtkwaliteitsonderzoek
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai
Bijlage 5 Akoestisch onderzoek industrielawaai
Bijlage 6 Archeologisch Bureau- & Verkennend Booronderzoek
Bijlage 6 Archeologisch bureau- & verkennend booronderzoek
Bijlage 7 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 7 Ecologisch onderzoek