KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsbepalingen
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 5 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Uitsluitend Aanvullende Werking Bouwverordening
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 13 Algemene Procedureregels
Artikel 14 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Artikel 16 Slotregel
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Lijst Van Aan-huis-gebonden Beroepen En Bedrijven
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Planherziening
1.2 Ligging, Begrenzing En Juridische Status Van Het Plangebied
1.3 De Opzet Van Het Bestemmingsplan
Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving
2.1 Ontstaansgeschiedenis En Ruimtelijke Structuur
2.2 Verkeerstructuur
2.3 Groenstructuur
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden
4.1 Milieu
4.2 Externe Veiligheid
4.3 Waterhuishouding
4.4 Archeologie
4.5 Flora En Fauna
4.6 Verkeer En Infrastructuur
4.7 Duurzaamheid
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Uitgangspunten En Doelstellingen Van Het Plan
5.2 Ruimtelijke Hoofdopzet
5.3 Planaspecten
Hoofdstuk 6 Planopzet
6.1 Algemeen
6.2 De Regels
6.3 Nadere Toelichting Op De Regels
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlagen Bij Toelichting
Bijlage 1 Situering Plangebied
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Geotechnisch Onderzoek
Bijlage 4 Geohydrologisch Onderzoek
Bijlage 5 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek Wegverkeer
Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek (Industrielawaai) En Trillingenonderzoek
Bijlage 8 Luchtkwaliteitsberekeningen
Bijlage 9 Archeologisch Onderzoek

bestemmingsplan Eerbeekse Enk

Bestemmingsplan - Brummen

Ontwerp op 08-06-2011 - in voorbereiding

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Aan huis gebonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is, zoals arts, notaris of advocaat; evenwel met uitzondering van prostitutie;

1.2 Aan huis gebonden bedrijf:

bedrijfsmatige activiteit voorkomend in milieucategorie 1 of 2, danwel een naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, zoals een kapsalon of schoonheidssalon; evenwel met uitzondering van een seksinrichting;

1.3 Aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt;

1.4 Aanduiding: (digitaal):

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 Aanduidingsgrens: (digitaal):

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 Achtergevellijn:

de lijn waarin de achtergevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;

1.7 Achtergevelrooilijn:

de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd, danwel indien er geen sprake is van een bouwvlak, de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw, zonder aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

1.8 Afwijken:

het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.9 Bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 Bestaand:

  • bij bebouwing: zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan inwerking is getreden;

1.11 Bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 Bestemmingsplan (analoog):

de planregels met bijlage(n) en de verbeelding(en) met de resp. kenmerken NL.IMRO.0213.BPEEKOM300002-on01.

1.13 Bestemmingsplan (digitaal):

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0213.BPEEKOM300002-on01 met de bijbehorende regels (inclusief bijlagen);

1.14 Bestemmingsvlak (analoog):

een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 Bestemmingsvlak (digitaal):

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 Bijgebouw:

een met het hoofdgebouw verbonden (wel of niet vanuit het hoofdgebouw te bereiken) of daarvan vrijstaand gebouw dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw, in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht ten dienste staat van het hoofdgebouw;

1.17 Bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.18 Bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.19 Bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van zolder en kelder;

1.20 Bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten;

1.21 Bouwperceelsgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.22 Bouwverordening:

bouwverordening als bedoeld in artikel 8 van de Woningwet;

1.23 Bouwvlak (analoog):

een op de verbeelding aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waarop gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.24 Bouwvlak (digitaal):

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.25 Bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.26 Bruto-vloeroppervlak:

bruto-vloeroppervlakte als bedoeld in NEN 2580;

1.27 Escortbedrijf:

Het bedrijfsmatig, of in een omvang alsof die bedrijfsmatig is, prostitutie aanbieden door een natuurlijke persoon of rechtspersoon, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend, zoals escortservices en bemiddelingsbureaus;

1.28 Evenement:

een één of meerdaagse voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak;

1.29 Functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan, is toegestaan;

1.30 Gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 Hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn architectonische verschijningsvorm en functie als het belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.32 Inwoning:

het bewonen van een woonruimte die deel uitmaakt van een woning die door een ander huishouden in gebruik is genomen, met dien verstande dat dit slechts toegestaan is in het hoofdgebouw, dan wel in met het hoofdgebouw verbonden aan en/of uitbouwen en bijgebouwen en dat woningsplitsing en/of kamerbewoning niet toegestaan is;

1.33 Jongerenontmoetingsplaats (JOP):

een door het gemeentebestuur als zodanig aangewezen of ingerichte voor jongeren bedoelde openbare locatie, al dan niet met voorzieningen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.34 Kunstwerk:

creatieve voortbrengselen van de beeldende kunst zoals beeldhouwwerken, schilderijen en andere kunstzinnige objecten;

1.35 Mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.36 Omgevingsvergunning:

vergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.37 Ondergronds bouwwerk:

(een gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 m beneden peil;

1.38 Overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak;

1.39 Parkeervoorzieningen:

elke al dan niet overdekte stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer;

1.40 Peil:

  1. a. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang.
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
  3. c. voor een bouwwerk ten behoeve van spoorwegdoeleinden: de bovenkant van de spoorstaaf.

1.41 Perceelgrens:

een grenslijn tussen percelen onderling;

1.42 Plan:

het bestemmingsplan "Eerbeekse Enk" van de gemeente Brummen;

1.43 Primaire woonruimte:

woonruimte die nodig is voor de huisvesting van één huishouden, zoals woonkamer, slaapkamer, badkamer, keuken en bijkeuken;

1.44 Prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.45 Seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische- of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.46 Seksuele dienstverlening:

een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verrichten van seksuele handelingen en/of het verrichten van erotisch/pornografische vertoningen;

1.47 Straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halte aanduidingen, parkeer- en verkeersregulerende constructies, brandkranen, informatie- en reclameconstructies, rijwielstandaards, papierbakken, zitbanken, plantenbakken, communicatievoorzieningen, gedenktekens, telefooncellen en abri's;

1.48 Terras:

een buiten de besloten ruimte van een inrichting liggend deel van een horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen worden bereid voor directe consumptie ter plaatse;

1.49 Uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt;

1.50 Verbeelding:

de verbeelding van het bestemmingsplan "Eerbeekse Enk", bestaande uit de kaarten;

1.51 Voorgevellijn:

de lijn waarin de voorgevel van een hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;

1.52 Voorgevelrooilijn:

de naar de openbare weg gekeerde grens van het bouwvlak, of indien het een bouwvlak betreft met meer dan één naar de weg gekeerde grenzen, die grens die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.53 Voorzieningen van algemeen nut:

voorzieningen ten behoeve van de op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, waterbeheer, afvalinzameling, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

1.54 Wet/wettelijke regelingen:

indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald;

1.55 Woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden;

1.56 Zolder:

ruimte onder een kap voor zover de hoogte van de borstwering ter plaatse van de omtrekmuren minder dan 80 cm boven de vloer is gelegen;

1.57 Zoneringsplichtige inrichtingen:

inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 Wijze van meten

Bij het toepassen van deze regels wordt als volgt gemeten c.q. gerekend:

2.2 Afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van het gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens;

2.3 Bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;

2.4 Bebouwingspercentage:

een aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak en/of bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de planregels anders bepaald;

2.5 Bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.6 Breedte, diepte c.q. lengte van gebouwen:

tussen de buitenwerkse (hoofd)gevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;

2.7 Dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.8 Diepte van een bouwwerk (ondergronds)

Vanaf het peil tot aan de bovenzijde van de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk;

2.9 Goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel met uitzondering van dakkapellen (dakopbouw) en wolfsdaken;

2.10 Inhoud van een gebouw:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.11 Oppervlakte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  1. a. voor gebouwen: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en het hart van de scheidingsmuren en/of het overkapte gedeelte, neerwaarts geprojecteerd tot op peil;
  2. b. voor bouwwerken zonder wanden of met één wand (open overkappingen en daarmee vergelijkbare bouwwerken geen gebouwen zijnde): de overdekte en/of bebouwde grondoppervlakte (gemeten loodrecht onder het dakoppervlak en/of bouwwerk).

2.12 Uitzondering bij wijze van meten

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,50 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsbepalingen

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Tuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gelegen hoofdgebouwen;

met de daarbij behorende:

  1. b. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. c. speelvoorzieningen, met uitzondering van jongerenontmoetingsplaatsen;
  3. d. waterlopen en waterpartijen;
  4. e. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Verkeer - Verblijfsgebied" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;
  2. b. voet- en rijwielpaden;
  3. c. nutsvoorzieningen, geen gebouwen zijnde;
  4. d. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. f. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
  3. g. speelvoorzieningen, met uitzondering van een jongerenontmoetingsplaats;
  4. h. kunstwerken;
  5. i. straatmeubilair;
  6. j. ondergrondse afvalcontainers;
  7. k. waterlopen en waterpartijen;
  8. l. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. het uitoefenen van een aan huis gebonden beroep;
  3. c. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. d. tuinen, erven;
  2. e. parkeervoorzieningen;
  3. f. speelvoorzieningen;
  4. g. waterlopen en waterpartijen;
  5. h. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de parkeermogelijkheden in de naaste omgeving;
  3. c. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  4. d. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  5. e. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  6. f. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in 5.2.2sub e voor een afstand tot minimaal 3 m tussen gebouw en perceelsgrens, indien op de hieraan grenzende achterliggende gronden ter hoogte van het geplande bijgebouw, geen woningbouw mogelijk is en daarop een groen-, natuur-, water-, verkeer- of daarmee vergelijkbare bestemming rust; Hierbij worden de op de verbeelding aangegeven aanduidingen in acht genomen.

5.5 Specifieke gebruiksregels

Voor het uitoefenen van een aan huis gebonden beroep gelden de navolgende bepalingen:

  1. a. de woning moet blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de bouwverordening;
  2. b. de woonfunctie moet primair blijven, in die zin dat maximaal 40% van het totale vloeroppervlakte van de woning voor dat doel mag worden gebruikt, met een maximum van 50 m2 per woning;
  3. c. degene die gebruiker is van de woning, moet ook degene zijn die het aan huis gebonden beroep uitoefent;
  4. d. het aan huis gebonden beroep mag geen hinder voor het woonmilieu opleveren en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
  5. e. vrijstaande bijgebouwen mogen niet worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of bedrijf.

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en Wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 5.1 sub b voor:

  1. a. de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf, mits de woonfunctie in overwegende mate wordt behouden en de ruimtelijke uitwerking in overeenstemming is met de woonfunctie, dan wel geen ernstige hinder voor de omgeving wordt veroorzaakt. Dit betekent dat:
    1. 1. het medegebruik van ondergeschikte betekenis moet zijn en maximaal 40% van het totale vloeroppervlakte van de woning voor dat doel mag worden gebruikt, met een maximum van 50 m2 per woning;
    2. 2. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
    3. 3. de woning moet blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de bouwverordening;
    4. 4. degene die het aan huis gebonden bedrijf uitoefent ook de gebruiker is van de woning;
    5. 5. slechts beroepen of bedrijven toelaatbaar zijn, die behoren tot de categorie 1 en 2 van de als bijlage toegevoegde"Lijst van aan-huis-gebonden beroepenen bedrijven";
    6. 6. geen onevenredige verstoring mag plaatsvinden van de voorzieningenstructuur;
    7. 7. geen detailhandel mag plaatsvinden, behoudens een beperkte verkoop -als ondergeschikte nevenactiviteit- van producten die ter plaatse zijn vervaardigd, dan wel direct verband houden met het aan huis gebonden beroep of bedrijf;
    8. 8. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling, casu quo niet onevenredig veel extra verkeer wordt aangetrokken;
    9. 9. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de parkeerbalans, casu quo primair op eigen terrein moet worden geparkeerd door gebruiker en bezoekers;
    10. 10. reclame- uitingen beperkt moeten blijven een en ander conform de wettelijke bepalingen;
    11. 11. het bij de woning behorende bouwperceel niet mag worden gebruikt voor werkzaamheden en opslag ten behoeve van het aan huis gebonden bedrijf;
    12. 12. vrijstaande bijgebouwen niet mogen worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf, met uitzondering van een bed- en breakfast;
  2. b. de bewoning van een deel van het hoofdgebouw en/of bijgebouwen als afhankelijke woonruimte (inwoning), met dien verstande dat:
    1. 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg, hetgeen aangetoond dient te worden door een verklaring van een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige;
    2. 2. op het perceel een woning aanwezig dient te zijn;
    3. 3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
    4. 4. per woning maximaal één afwijking ten behoeve van inwoning voor mantelzorg mag worden verleend;
    5. 5. inwoning in beginsel plaatsvindt, bij, in of direct aansluitend aan de woning met uitzondering van sub 6, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de woning dient te hebben;
    6. 6. het gebruik van een vrijstaand bijgebouw als afhankelijke woonruimte uitsluitend is toegestaan indien realisering van de inwoning in of aan het hoofdgebouw voor de inwoner of andere bewoner(s) onredelijk bezwarend is en het bijgebouw op maximaal 10 meter van het hoofdgebouw staat;
    7. 7. maximaal 60 m2 van hoofdgebouw en/of bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;
    8. 8. burgemeester en wethouders kunnen de afwijking intrekken indien de noodzaak vanuit oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

5.7 Procedure

Bij het stellen van nadere eisen als bedoeld in5.3geldt de procedure zoals vervat in artikel 13.1.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Algemene regels

Geen bouwwerk of complex van bouwwerken mag worden opgericht indien daarvoor een bestaand bouwwerk of complex van bouwwerken met daarbij behorende perceel, hetzij niet langer zou blijven voldoen aan het plan, hetzij in grotere mate strijd met het plan zou ontstaan.

7.2 Milieu

7.3 Algemene regels met betrekking tot ondergronds bouwen

7.4 Algemene regels over bestaande afstanden en andere maten

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Gebruiksverbod

  1. a. Het is verboden de gronden en de bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de aangegeven bestemming(en), zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
  2. b. Het is verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan op grond van de bestemmingsbepaling is afgeweken, te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met het doel.

8.2 Geoorloofd gebruik

Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt niet verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daardoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling vereist is en deze is verleend.

Artikel 9 Uitsluitend Aanvullende Werking Bouwverordening

De planregels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de richtlijnen voor het verlenen van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. b. de parkeervoorzieningen;
  3. c. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  4. d. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  5. e. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  6. f. de ruimte tussen bouwwerken.

Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels

10.1 geluidzone - industrie

10.2 veiligheidszone - leiding

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de procedure zoals aangegeven in artikel 13.1, afwijken:

  1. a. van de planregels voor het in geringe mate overschrijden van het bouwvlak, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  2. b. van de planregels voor de bouw van een luifel of erker aan de voorgevel van een hoofdgebouw, mits:
    1. 1. de diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer dan 1,50 meter bedraagt;
    2. 2. de breedte niet meer bedraagt dan 50% van de voorgevel van het hoofdgebouw;
    3. 3. de hoogte niet meer bedraagt dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
    4. 4. er geen bezwaren bestaan vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid;
    5. 5. de luifel of erker stedenbouwkundig aanvaardbaar is;
  3. c. van de planregels voor de bouw van openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, mits:
    1. 1. het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 25 m²;
    2. 2. dat bestaat uit één bouwlaag;
    3. 3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5m.
  4. d. van de planregels voor het vergroten van de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde tot maximaal 5 meter, mits:
    1. 1. de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast;
    2. 2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving gewaarborgd wordt;
  5. e. van de planregels ten behoeve van het oprichten van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot een hoogte van maximaal 20 meter;
  6. f. van de planregels ten behoeve van het oprichten van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 40 meter;
  7. g. van de regels betrekking hebbende op (bedrijfs)woningen voor het uitbreiden van de woning met een afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg met dien verstande dat:
    1. 1. de bebouwingsmogelijkheden met niet meer dan 30 m2 in één bouwlaag worden overschreden;
    2. 2. de afhankelijke woning met de hoofdwoning is verbonden en er geen zelfstandige woning gerealiseerd wordt;
    3. 3. het karakter van de omringende bebouwingsstructuur niet mag worden aangetast;
    4. 4. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden;
    5. 5. de bereikbaarheid voor algemene en nutsvoorzieningen moet zijn gewaarborgd, evenals de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
    6. 6. er voldoende parkeergelegenheid aanwezig is.

Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedure zoals aangegeven in artikel 13.2, de bestemming te wijzigen ten behoeve van:

  1. a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  2. b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  3. c. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.

Artikel 13 Algemene Procedureregels

13.1 Procedure nadere eisen

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis ex artikel 3.6, lid 1 sub d, van de Wet ruimtelijke ordening, is de volgende procedure van toepassing:

  1. a. een ontwerp van een besluit tot het stellen van een nadere eis ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende ten minste twee weken voor belanghebbenden ter inzage ter gemeentesecretarie;
  2. b. burgemeester en wethouders geven voorafgaand aan deze terinzagelegging, kennis van het ontwerpbesluit en de terinzagelegging ervan in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen die in de gemeente verspreid worden en voorts langs electronische weg;
  3. c. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk en / of mondeling zienswijzen omtrent het ontwerpbesluit kunnen indienen bij burgemeester en wethouders;
  4. d. de overeenkomstig het vorige lid ingediende zienswijzen worden betrokken bij het besluit omtrent de voorgenomen nadere eis.

13.2 Procedure wijziging

Bij het wijzigen van het plan ingevolge de in deze planregels opgenomen wijzigingsbevoegdheden dient artikel 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening in acht te worden genomen.

Artikel 14 Overige Regels

14.1 Algemene regels

Indien en voor zover in deze planregels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan.

14.2 Strafregel

Overtreding van het bepaalde in:

  • artikel 7.1;
  • artikel 10.2.4;

Is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2 van de Wet op de Economische Delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan tengevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Eenmalig kan worden afgeweken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld als onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld als onder a., na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

15.3 Hardheidsclausule

Indien toepassing van het overeenkomstig artikel 15.2 in het plan opgenomen overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan op grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het oog op beëindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie, in het plan persoonsgebonden overgangsrecht opnemen.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:Bestemmingsplan 'Eerbeekse Enk'.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van:

De griffier, De voorzitter,

Bijlagen Bij De Regels

Bijlage 1 Lijst Van Aan-huis-gebonden Beroepen En Bedrijven

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Planherziening

Sprengenland Wonen is voornemens een deel van het woongebied Eerbeekse Enk te herstructureren. In het gebied staan momenteel de oudste woningen van de corporatie. Om de kwaliteit van de woningen te garanderen voor de toekomst is gekozen voor sloop van 86 woningen en nieuwbouw van 93 woningen in het gebied. De voorgenomen bouwplannen passen niet binnen het huidige bestemmingsplan "Kom Eerbeek". Een gedeeltelijke herziening is daarom noodzakelijk.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de gewenste ontwikkeling planologisch juridisch mogelijk. Voor het plangebied is een gedetailleerde bestemmingsregeling opgesteld. Het bestemmingsplan is afgestemd op de Wet ruimtelijke ordening en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en voldoet aan de meest recente inzichten betreffende de digitale uitwisseling en raadpleging (RO-Standaarden) en het Handboek van de gemeente.

1.2 Ligging, Begrenzing En Juridische Status Van Het Plangebied

Het plangebied bestaat uit een aantal deelgebiedjes in het woongebied de Eerbeekse Enk dat centraal ligt in het dorp Eerbeek. De te slopen en nieuw te bouwen woningen liggen aan de Poelkampstraat, de Kloosterstraat, de Volmolenweg en de Enkweg (zie afbeelding 1.2.1). Momenteel bevinden zich hier 86 woningen die worden gesloopt en waarvoor 93 woningen terug worden gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPEEKOM300002-on01_0001.png"

Afbeelding 1.2.1: Ligging van het plangebied. De rood gearceerde woningen worden gesloopt.

De huidige juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in het bestemmingsplan "Kom Eerbeek" dat op 28 januari 2010 door de gemeenteraad is vastgesteld. Voor de gronden waarop dit nieuwe bestemmingsplan betrekking heeft komt het huidige plan te vervallen en wordt vervangen door voorliggend bestemmingsplan. Het nieuwe bestemmingsplan sluit aan bij de regeling zoals deze in bestemmingsplan "Kom Eerbeek" beschreven staat.

1.3 De Opzet Van Het Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan "Eerbeekse Enk" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, schaal 1:1.000 (NL.IMRO.0213.BPEEKOM300002-on01);
  • planregels.

In de planregels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied gelegen gronden aangegeven. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting. De toelichting zelf heeft geen rechtskracht, maar vormt een belangrijk onderdeel van het plan. Hierin zijn onder meer het beleid, de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving opgenomen.

Leeswijzer

In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 een gebiedsbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. In hoofdstuk 4 wordt aandacht besteed aan de elementen, die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van het plangebied. In hoofdstuk 5 is een planbeschrijving en de daarbij behorende uitgangspunten en doelstellingen, ruimtelijke hoofdopzet en planaspecten weergegeven. Vervolgens is in hoofdstuk 6 de planopzet beschreven. Hoofdstuk 7 sluit deze toelichting af met de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

2.1 Ontstaansgeschiedenis En Ruimtelijke Structuur

Op dit moment zijn er in het plangebied 86 woningen aanwezig. De arbeiderswoningen zijn eigendom van Sprengenland Wonen en zijn gelegen op de “Eerbeekse Enk” aan de zuidwestzijde van de Mayr-Melnhof fabriek in de straten: Volmolenweg, Poelkampstraat, Kloosterstraat en Enkweg.

De woningen dateren uit de jaren direct na de Tweede Wereldoorlog en zijn grofweg op te delen in twee groepen:

  • de oudste woningen rond de Volmolenweg zijn gebouwd rond 1946
  • de woningen aan de Kloosterstraat en Poelkampstraat zijn gebouwd vanaf 1947.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPEEKOM300002-on01_0002.jpg"

De eenvoudige en kleine woningen zijn gelegen op relatief grote percelen. De woningen voldoen in vele opzichten niet meer aan de huidige regelgeving, zoals de eisen van het Bouwbesluit. Ook wat betreft het gebruik (wooncomfort) en energieverbruik zijn de woningen gedateerd.

De woningen zijn ontworpen in de wederopbouw in de voor die tijd bekende stijl van de Delftseschool. Het plan bestaat hoofdzakelijk uit zogenaamde twee-onder-een-kap woningen met een (1) bouwlaag en een kap. De rijtjes van vier aaneengeschakelde woningen zoals aan de Volmolenweg, hebben in het midden een poort voor de bereikbaarheid van de achtertuinen. Alle kappen van de woningen zijn evenwijdig aan de weg gelegen en voorzien van karakteristieke dakkapellen.

2.2 Verkeerstructuur

De woningen zijn gelegen aan rustige woonstraten van 30 kilometer per uur. Parkeren vindt momenteel hoofdzakelijk op eigen terrein plaats, naast de woningen. Ook zijn schuren en garages in de achtertuinen aanwezig waarin auto's kunnen worden gestald. Bij de rijtjeswoningen wordt op de openbare weg geparkeerd.

2.3 Groenstructuur

In de openbare ruimte is momenteel weinig groen aanwezig. Veelal staat het groen bij de woningen in de tuinen. Alleen aan de Volmolenweg is een strook met openbaar groen aanwezig.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Bij het opstellen van het bestemmingsplan dient de gemeente, het door hogere overheden uitgestippelde beleid in acht te nemen. Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Brummen is dit het geval. In de volgende paragrafen wordt het beleid op rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau nader toegelicht.

3.2 Rijksbeleid

In de Nota Ruimte wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020, waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat in Nederland beschikbaar is.

In de Nota Ruimte is gekozen voor een dynamisch, op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid. 'Toelatingsplanologie' maakt plaats voor 'ontwikkelingsplanologie', doordat men niet langer alleen beperkingen wil stellen, maar juist ontwikkelingen wil stimuleren.

De Stedendriehoek, waar de gemeente Brummen onderdeel van uitmaakt, is aangewezen als stedelijk netwerk. Hieruit kan afgeleid worden dat het rijk de ambitie heeft de regio sterker te ontwikkelen. De aanwijzing tot stedelijk netwerk biedt kansen voor de ontwikkeling van de regio. De gemeenten in de Stedendriehoek hebben de verantwoordelijkheid om in ruimtelijk opzicht samen te werken, ontwikkelingen te initiëren en afspraken te maken. Ontwikkelingsplanologie werkt vanuit een gebiedsgerichte aanpak, met als doel de ruimtelijke kwaliteit van het gebied vanuit verschillende deelbelangen te verbeteren. Er liggen op een gebied vaak meerdere ruimteclaims, die ieder hun eigen doelstellingen hebben. Alleen door een synergie op gang te brengen tussen de verschillende sectoren, kan er gebiedsgericht maatwerk geleverd worden en kunnen meervoudige doelen worden bereikt. De verantwoordelijkheid voor het op gang brengen van die synergie legt het ministerie van VROM bij de betrokken partijen. De lokale overheden moeten zich opstellen als partner van ondernemende mensen en bedrijven en op die manier de dynamiek versterken. De Nota Ruimte biedt hiermee veel ruimte voor decentrale afwegingen. Anderzijds betekent dit ook dat de lokale overheid, meer dan in het verleden, zelf waakzaam moet zijn dat de unieke kwaliteiten en waarden behouden blijven.

De ruimte die in het bestaande stedelijke gebied aanwezig is, moet door verdichting optimaal worden gebruikt. Het rijk stimuleert revitalisering, herstructurering en transformatie van zowel (verouderde) wijken als bedrijventerreinen in het algemeen.

De herstructurering van het woongebied Eerbeekse Enk past binnen dit beleid. Met de voorgestane ontwikkeling in het plangebied wordt beoogd de kwaliteit, het wooncomfort en de leefbaarheid binnen dit deel van de wijk te verbeteren.

3.3 Provinciaal En Regionaal Beleid

3.3.1 Ruimtelijke verordening Gelderland

Met een ruimtelijke verordening, die door de provincie Gelderland is vastgesteld op 15 december 2010, stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen.

De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan op deze regels afstemmen.

'Verstedelijking' en 'Wonen' zijn twee van de onderwerpen die de provincie belangrijk vindt en waarvoor regels in de verordening zijn opgenomen. Het plangebied valt binnen het gebied aangemerkt als bestaand stedelijk gebied. Nieuwe bebouwing voor wonen en werken is toegestaan binnen bestaand stedelijk gebied. Hiermee past het plan binnen de regels in de verordening van de provincie.

3.3.2 Streekplan Gelderland

In het streekplan kiest de provincie voor versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Dat gebeurt door op provinciaal niveau te sturen op kenmerken en waarden die van provinciaal belang worden geacht: natuur en water (groenblauw raamwerk), maar ook de ruimtelijke ontwikkelingen in het 'rode raamwerk' van stedelijke functies en infrastructuur. De rest van de provincie, het multifunctioneel gebied wordt meer dan in het verleden het domein van de gemeente. Zij werken daartoe samen in regionaal verband. De bemoeienis van de provincie met dit multifunctioneel gebied is beperkt. De vitaliteit van de kernen in het landelijk gebied staan onder druk door ontgroening. Verhoudingsgewijs vestigen veel jongeren zich elders, waardoor de kleinere kernen sterk vergrijzen. In combinatie met schaalvergrotingstendensen in voorzieningen tast dit de leefbaarheid aan.

3.3.3 Regio Stedendriehoek/Stadsregio Arnhem Nijmegen

De gemeente Brummen behoort bestuurlijk tot de regio Stedendriehoek, maar heeft feitelijk ook relaties met de Stadsregio Arnhem Nijmegen. De regio Stedendriehoek bestaat uit verschillende gemeenten in Gelderland en Overijssel. Deze gemeenten en de provincies Gelderland en Overijssel buigen zich samen over de ruimtelijke toekomst van de regio. De Stadsregio Arnhem Nijmegen is een regionaal samenwerkingsverband tussen 20 gemeenten met als doel het behouden en versterken van de kwaliteiten van het gebied om daarmee bewoners en bedrijven te binden aan deze regio. De stadsregio richt zich met name op het ontwikkelen van beleid met betrekking tot verkeer en vervoer, economische ontwikkeling, wonen, ruimtelijke ontwikkeling en milieu.

Verstedelijking wordt gebundeld in/nabij de grote steden in beide regio's. In regionaal verband is de ligging van deze bundelingsgebieden bepaald. Een klein deel van het noordoostelijke gedeelte van de gemeente Brummen maakt deel uit van het bundelingsgebied.

Daarnaast kan in de gemeente Brummen verstedelijking plaatsvinden om te voorzien in de lokale behoefte. Voor woningbouw betekent dit een uitbreiding. Gezien de aanwezige kwaliteiten en de functie van de gemeente Brummen in het regionale netwerk wordt nadruk gelegd op de aanwezige waarden en kwaliteiten. Het betreft onder meer het Veluwemassief, de IJsselvallei, cultuurhistorische waarden en landschappelijke waarden. Gezocht moet worden naar een passende functiemenging, zodat deze kwaliteiten duurzaam behouden blijven, maar toch sprake is van een vitaal gebied. Deze uitdaging dient door gemeenten opgepakt te worden, voor zover het gebieden buiten de provinciale ruimtelijke hoofdstructuur betreft.

Onderhavige ontwikkeling betreft een herstructurering in bestaand stedelijk gebied, waarmee wordt beoogd de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse te verbeteren.

3.3.4 Kwalitatief Woonprogramma (KWP3)

De afspraken over het aantal woningen, de kwaliteit en de typen woningen per regio worden regionaal vastgelegd in het Kwalitatief Woonprogramma. Gedeputeerde Staten hebben op 12 januari 2010 het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3) vastgesteld. Deze afspraken kwamen tot stand door een goede en intensieve samenwerking met de regio's, de gemeenten en de woningcorporaties. De gevolgen van KWP3 zijn groot voor de gehele Stedendriehoek. Mochten er op de schaal van de Regio Stedendriehoek in KWP2 nog 24.000 woningen in tien jaar worden gebouwd, in KWP3 is dit bijgesteld tot 8.500 woningen. Op dit moment zijn de gemeenten in de regio met elkaar en met andere partners in overleg hoe deze aantallen onderling verdeeld wordt. Naar verwachting zal het regionale woningbouwprogramma in december 2011 worden afgerond. Het college van B&W constateert dat deze ontwikkelingen in het provinciale en regionale woningbouwbeleid Brummen nopen tot een herijking van het woningbouwprogramma en een (meer omvattende) actuele woonvisie. Hier wordt op dit moment (april 2011) aan gewerkt.

De voorgenomen ontwikkeling betreft de toevoeging van slechts 7 sociale woningen binnen het stedelijke gebied. Deze ontwikkeling past binnen de uitgangspunten verwoord in het KWP3 en het gemeentelijke woningbouwprogramma en zijn niet van invloed op deze ontwikkeling.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie "Ligt op groen"

De gemeente Brummen heeft een Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie opgesteld. De ruimtelijke ontwikkelingsvisie bevat twee delen:

  • een Strategische Visie 2030; Ligt op groen!;
  • een Ruimtelijke Visie 2005-2015.

De Strategische Visie 2030 omvat de hoofdlijnen van het beleid voor de (middel)lange termijn. De gemeente kiest hierin voor een positie die zich ruimtelijk en functioneel onderscheidt van de omliggende gemeenten. Zo ontstaat in regionaal verband diversiteit, complementariteit en identiteit. Om dit te bereiken wordt aangesloten op de onderscheidende kwaliteiten.

In de Ruimtelijke Visie worden vervolgens de hoofduitgangspunten voor de toekomstige ontwikkeling van de kern Eerbeek uiteengezet:

  • inzetten op het versterken van de ruimtelijke structuur en identiteit van de kern;
  • ruimte voor opwaardering en herstructurering, met aandacht voor (passende) menging van functies;
  • benutten van de potentie op inbreidings- en herstructureringslocaties:
  1. a. zoeken naar meerwaarde;
  2. b. rekening houden met maat en schaal bebouwing;
  3. c. het groene karakter van het woonmilieu versterken.
  • zorgvuldig vormgeven van en passende functies plaatsen in de overgangen tussen de kernen en het buitengebied met bijzondere aandacht voor de ‘entrees’;
  • onderzoeken of het realiseren van een ‘lightrail’ over het bestaande spoortracé een reële optie is.

Voorgenomen herstructurering past binnen uitgangspunten van de Ruimtelijke Visie.

3.4.2 Welstandsnota

Het gemeentelijke welstandsbeleid wordt weergegeven in de Welstandsnota van de gemeente Brummen, dat is vastgesteld op 29 oktober 2009.

Dit welstandsbeleid is opgesteld aan de hand van gebiedsgerichte welstandscriteria. De verschillende deelgebieden hebben een duidelijk waarneembare samenhang door de verschijningsvorm en functie van de bebouwing in combinatie met de stedenbouwkundige opzet. In de Welstandsnota zijn richtlijnen opgenomen voor het plangebied.

Uit de Welstandsnota blijkt dat de Kloosterstraat valt binnen Deelgebied 6: Eerbeek historische linten en Essen. Het overige deel van het project valt binnen Deelgebied 7: Traditionele blokverkaveling.

In grote lijnen geeft de welstandsnota aan dat bij nieuwbouw de bebouwing de richting van de wegen volgt en is opgebouwd uit kleinere bouwvolumes voorzien van een kap. Voor wat het materiaal en kleur betreft wordt aansluiting bij de omliggende bebouwing voorgesteld.

De welstandsadvisering voor de gemeente Brummen wordt georganiseerd en uitgevoerd door het Gelders Genootschap. Het ontwerp van het stedenbouwkundig plan is met het Gelders Genootschap besproken. Er is een positief advies afgegeven. Dit advies betreft hoofdzakelijk het stedenbouwkundig plan en de hoofdvorm van de woningen. Materialisering en kleurgebruik is nog niet besproken.

3.4.3 Zonebeheerplan geluid

In de gemeente Brummen is een zonebeheerplan opgesteld, als onderdeel van het concept geluidbeleid. In dit zonebeheerplan geeft de gemeente haar visie op (de omgang met) geluid op het industrieterrein Eerbeek Zuid.

Het plan dient om vergunningverlening, bestemmingsplanwijzigingen e.d. in een consequent en vast kader te kunnen uitvoeren. Het zonebeheerplan voorziet in een behoefte van de gemeente Brummen om ten aanzien van geluid op en rond het industrieterrein Eerbeek zuid duidelijkheid te scheppen over de te volgen lijn. Centraal daarbij staat de vraag: waar biedt de gemeente binnen de gegeven mogelijkheden ruimte aan bedrijvigheid en waar voor andere functies al woningbouw. Bovendien geeft de gemeente richting hoe om te gaan met deze verdeling van geluidruimte.

In paragraaf 4.1.2 wordt verder op dit onderwerp ingegaan.

3.4.4 Parkeernota

De Parkeernota van de gemeente Brummen is vastgesteld door de gemeenteraad op

28 juni 2007. De Parkeernota Gemeente Brummen betreft vooral een voorwaardenscheppend Beleid. Uitgangspunten voor het streven naar ruimtelijke kwaliteit zijn:

  • Realisatie van parkeerplaatsen in principe op eigen terrein en dit stimuleren of afdwingen via planologische procedures zoals bestemmingsplan, vrijstelling of bouwvergunning.
  • In nieuwe bestemmingsplannen dient opgenomen te worden dat een aan-huisgebonden beroep de parkeerdruk niet mag worden verhogen en garages zodanig gesitueerd moeten worden dat er een voldoende opstelruimte op de oprit voor de garage aanwezig is (minimaal 5 meter).
  • Uitgangspunt in alle gevallen is dat parkeren in de voortuin in principe wordt uitgesloten (m.u.v. de oprit naar bijv. garage).

Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen seniorenwoningen en reguliere woningen.

De CROW-parkeernormen zoals weergegeven publicatie, nummer 182 'Parkeerkencijfers, Basis voor parkeernormering' vormen de basis voor het te berekenen aantal parkeerplaatsen dat gerealiseerd moeten worden.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht) in relatie tot voorgenomen ontwikkeling.

Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreidere informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken zoals deze zijn opgenomen in de bijlagen bij dit bestemmingsplan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is het van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie, in dit geval wonen.

Door BOOT organiserend ingenieursburo is een verkennend bodemonderzoek verricht (opgenomen in Bijlage 2). Dit onderzoek is uitgevoerd in twee fasen, namelijk een vooronderzoek en een verkennend bodemonderzoek. Het verkennend bodemonderzoek bestaat uit veldwerk en een laboratoriumanalyse. In het vooronderzoek is het huidige gebruik, het historische gebruik, de bodemopbouw en geohydrologische situatie onderzocht. Op basis hiervan zijn onderzoekshypotheses opgesteld voor het verkennend onderzoek.

Vooronderzoek

Uit het vooronderzoek kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van de onderzoekslocatie geen activiteiten of calamiteiten hebben plaatsgevonden welke een negatieve invloed op de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse hebben uit geoefend.

Verkennend onderzoek

De bodem bestaat ter plaatse van de onderzoekslocatie overwegend uit matig fijn zwak humeus zwak grindig zand op fijn tot matig grof zwak tot matig grindig zand. In de ondergrond wordt op een globale diepte van circa 4,10 tot 4,70 meter beneden maaiveld matig tot sterk zandig leem aangetroffen.

Tijdens uitvoering van de veldwerkzaamheden is ter plaatse van enkele boringen zintuiglijk bodemvreemd materiaal in de vorm van zwakke hoeveelheden puin aangetroffen. In de bovengrond, ter plaatse van het gehele terreindeel, overschrijden diverse zware metalen de achtergrondwaarden. Verder overschrijden plaatselijk de concentraties PCB en/of PAK de achtergrondwaarden in de bovengrond. In het zintuiglijk zwak verontreinigde mengmonster van de bovengrond overschrijden de concentraties koper, kwik, lood, zink en PAK de achtergrondwaarden. De bodemkwaliteit van dit monster wijkt niet af van de zintuiglijk niet verontreinigde monsters.

In de humeuze ondergrond (0,50 – 1,15 m-mv) ter plaatse van het noordelijk deel overschrijdt de concentratie kwik de achtergrondwaarde. In de humeuze ondergrond ter plaatse van het zuidelijk deel van de locatie overschrijdt geen van de onderzochte parameters de achtergrondwaarden. In de humusarme ondergrond ter plaatse van het noordwestelijk deel overschrijdt de concentratie kwik de achtergrondwaarde. Verder overschrijdt in de humusarme ondergrond geen van de onderzochte parameters de achtergrondwaarden. De oorzaak van de verhoogde concentraties zware metalen, PAK en/of PCB in zowel de boven- als ondergrond zijn niet bekend.

De licht verhoogde concentraties geven geen aanleiding tot nader onderzoek, de toetsingswaarden worden niet overschreden. De kwaliteit van de onderzochte bodem vormt geen belemmering voor het beoogde gebruik van wonen met tuin.

4.1.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid".

In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. In deze paragraaf wordt ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot wegverkeerslawaai en industrielawaai. Spoorweglawaai is niet aan de orde.

Wegverkeerslawaai

Het plangebied ligt niet binnen een wettelijke geluidszone van een weg, aangezien alle omliggende wegen een maximum snelheid hebben van 30 km/uur. Dit betekent dat een akoestisch onderzoek vanuit de Wet geluidhinder (Wgh) niet noodzakelijk is. Een onderzoek in het kader van een goede ruimtelijke ordening is echter wel gewenst om te kunnen beoordelen of het plan voldoet aan de kwalificatie ‘acceptabel woon- en leefklimaat’.

BVA Verkeersadviezen heeft om deze reden een akoestisch onderzoek uitgevoerd, door middel van berekeningen aan de hand van een model. Uit de berekening blijkt dat de maximale geluidsbelasting op alle bouwblokken 47 dB is. Het betreft hier de geluidsbelasting die optreedt als gevolg van het verkeer op de Enkweg. De geluidsbelastingen ten gevolge van de andere wegen liggen iets lager. De voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt hiermee niet overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPEEKOM300002-on01_0003.png"

Binnenwaarde

Ten behoeve van de toetsing van de geluidsbelasting binnen de woning dient de toegepaste correctie achterwege te worden gelaten. De maximale waarde op de gevel bedraagt dan 52 dB. Dit betekent dat de minimale isolatiewaarde voor gevels zoals die in het Bouwbesluit is opgenomen (20 dB) voldoende is om aan de wettelijke binnenwaarde van 33 dB te voldoen.

Geconcludeerd kan worden dat de realisatie van de geplande woningen naar verwachting niet zal leiden tot akoestische bezwaren uit het oogpunt van wegverkeerslawaai.

Het onderzoek is als Bijlage 6 bij de toelichting gevoegd.

Industrielawaai

Het industrieterrein Eerbeek-Zuid direct aan de oostzijde grenzend aan het plangebied is een gezoneerd industrieterrein. Het bestemmingsplangebied ligt geheel binnen de geluidszone van het gezoneerde industrieterrein Eerbeek-Zuid. De geluidszone is in rood weergegeven in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPEEKOM300002-on01_0004.jpg"

Op grond van artikel 40 van de Wet geluidhinder (Wgh) mag de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein niet hoger zijn dan 50 dB(A).

Voor nieuw te realiseren woningen in de geluidszone van een industrieterrein geldt een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Op grond van artikel 45 Wgh kunnen voor nieuw te realiseren woningen hogere waarden van ten hoogste 55 dB(A) worden vastgesteld. Deze hogere waarden kunnen slechts worden toegekend indien toepassing van maatregelen, gericht op terugbrenging van de geluidsbelasting tot de voorkeursgrenswaarde, onvoldoende doeltreffend zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Voor woningen met een geluidsbelasting van meer dan 55 dB(A) kunnen alleen hogere waarden worden vastgesteld alleen hogere waarden worden vastgesteld als hierop artikel 61 Wgh kan worden toegepast. Artikel 61 van de Wet geluidhinder (Wgh) luidt als volgt:

Bij toepassing van artikel 59 met betrekking tot nieuw te bouwen woningen, die dienen ter vervanging van bestaande woningen of van andere geluidsgevoelige gebouwen waarvoor een hogere waarde dan de ten hoogste toelaatbare waarde is vastgesteld, kan een waarde worden vastgesteld van ten hoogste 65 dB(A), met dien verstande dat de vervanging niet zal leiden tot:

  1. a. een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige functie of structuur;
  2. b. een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden bij toetsing op bouwplanniveau voor ten hoogste 100 woningen.

Voor het onderhavige bouwplan is van belang dat er sprake is van een herontwikkeling waarbij 86 bestaande woningen aan de Poelkampstraat, Kloosterstraat, Volmolenweg en Enkweg worden gesloopt en vervangen door 93 nieuwe woningen. Voor 78 bestaande woningen is in het verleden na uitvoering van een saneringsprogramma een Maximaal Toelaatbare Geluidsbelasting (MTG) vastgesteld (plaatselijk 55 dB(A) en 57 dB(A)).

Indien er plaatselijk sprake is van herbouw in plaats van vervangende nieuwbouw is het niet nodig nieuwe hogere waarden vast te stellen.

Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd waarin de cumulatieve geluidsbelasting vanwege de bedrijven op het industrieterrein is bepaald op de gevels van de (nieuwe) geprojecteerde woningen. Deze geluidsbelasting is getoetst aan de grenswaarden gesteld in de wet- en regelgeving. Dit heeft tot doel om te bepalen of het bestemmingsplan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening voor het aspect industrielawaai. De totale rapportage is opgenomen in Bijlage 7.

Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidbelasting maximaal 58 dB(A) bedraagt op de gevel van de geprojecteerde woningen. Bij zeven geprojecteerde woningen overschrijdt de berekende geluidsbelasting de huidige vastgestelde MTG-waarde van de huidige woningen op dezelfde plek.

In het onderzoek zijn mogelijke maatregelen beschouwd om de geluidsbelasting bij de woningen terug te brengen. Hieruit blijkt dat maatregelen om de geluidsbelasting bij alle woningen tot de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) terug te brengen niet haalbaar zullen zijn. Hiervoor is de benodigde geluidsreductie te groot. Wél kan door maatregelen mogelijk worden voorkomen dat de geluidsbelasting tot boven de vastgestelde MTG-waarden toeneemt.

Zo komt bij zes van de zeven woningen waar een overschrijding is van de huidige vastgesteld MTG-waarde de geluidsbelasting onder de MTG-waarde door het niet toestaan van geluidsgevoelige ruimten op de bovenste verdieping van de woningen (2e verdieping).

Wordt er voor deze maatregel gekozen dan is er nog één woning waar de huidig vastgestelde MTG-waarde zou worden overschreden (woning K12). Hiervoor zou een MTG-waarde moeten worden vastgesteld van 56 dB(A), waar voor de huidige woning een MTG-waarde van 55 dB(A) is vastgesteld. Dit past niet in het beleid van de gemeente Brummen. Immers op basis van het door de raad vastgestelde Zonebeheerplan kan geen hogere waarde worden toegelaten dan 55 dB(A) op gevels van woningen welke niet op het industrieterrein zijn gelegen.

Er is daarom er voor gekozen van deze woning een zogenaamde seniorenwoning te maken waarbij wordt uitgegaan van een lagere bouwhoogte en de daarmee de geluidsgevoelige ruimten te beperken tot de begane grond.

Met deze aanpassingen wordt voor alle woningen voldaan aan de voorkeursgrenswaarde danwel MTG-waarden.

4.1.3 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  1. a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde die behoort bij hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of;
  2. b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of;
  3. c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of;
  4. d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Omdat het in het voorliggende bestemmingsplan voornamelijk gaat om sloop en nieuwbouw van woningen binnen het stedelijk gebied en er slecht in beperkte mate sprake is van een toevoeging (7 woningen) lijkt de invloed op de luchtkwaliteit zo minimaal, dat het in principe valt onder de term "niet in betekenende mate" en dus zou er in dit kader niet nader op het aspect luchtkwaliteit hoeven te worden ingegaan.

Desalniettemin is alsnog een berekening gemaakt om de invloed op de luchtkwaliteit na te gaan.

Luchtkwaliteitsberekening

De concentraties van NO2 en PM10 voor het huidige jaar 2010 en de toekomstige situatie (2015 en 2020) zijn berekend voor het onderhavige project. Om voor dit bestemmingsplan na te gaan of er overschrijding van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer plaatsvindt, kon gebruik worden gemaakt van de gegevens, die staan vermeld in het akoestisch onderzoek van BVA.

De berekeningen zijn uitgevoerd met behulp van het CAR II-model versie 10.0.

Voor de overige invoer voor de CAR II-berekeningen wordt verwezen naar Bijlage 8Luchtkwaliteitsberekeningen.

In onderstaande tabellen zijn de resultaten van de luchtkwaliteitsberekeningen weergegeven. De waarden voor PM10 zijn zonder aftrek voor zeezout.

Verkeers-
intensiteit
Jaargemiddelde concentratie NO2 in µg/m3 Jaargemid-
delde concentratie PM10 in µg/m3
Aantal over-
schrijdingen van 24-uursgemiddelde norm PM10 van 50 µg/m3
Grenswaarde 40,0 40,0 35
Straat 1) 2) 1) 2) 1) 2) 1) 2)
2010 493 394 21,0 20,9 24,6 24,5 9 9
2015 (inclusief uitvoering plan) 518 414 17,9 17,9 23,1 23,1 6 6
2020 (inclusief uitvoering plan) 545 436 17,7 14,7 21,8 21,8 4 4

1) = Kloosterstraat en 2) = Poelkampstraat

Verkeers-
intensiteit
Jaargemiddelde concentratie NO2 in µg/m3 Jaargemid-
delde concentratie PM10 in µg/m3
Aantal over-
schrijdingen van 24-uursgemiddelde norm PM10 van 50 µg/m3
Grenswaarde 40,0 40,0 35
Straat 1) 2) 1) 2) 1) 2) 1) 2)
2010 446 270 21,3 20,9 24,7 24,5 9 9
2015 (inclusief uitvoering plan) 470 283 18,0 17,8 23,3 23,1 6 6
2020 (inclusief uitvoering plan) 495 297 14,5 14,7 22,0 21,8 4 4

1) = Enkweg en 2) = Volmolenweg

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat zowel in de huidige als de toekomstige situatie er geen sprake is van een overschrijding van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer.

4.1.4 Bedrijvigheid

Bedrijvigheid en VNG-brochure

In bestemmingsplannen wordt gewerkt met afstandsnormen en ruimtelijke zoneringen. Het hanteren van afstandsnormen speelt vooral bij het beoordelen van de toelaatbaarheid van milieugevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende functies.

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dient rekening gehouden te worden met de bestaande (vergunde) rechten van bedrijven. Vergunningsplichtige bedrijven hebben op grond van de in de vergunning vastgelegde voorschriften recht op een bepaalde milieuruimte die per milieucompartiment kan variëren. Door deze milieuruimte in beeld te brengen, is het mogelijk de speelruimte voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen te verkennen. Voor meldingsplichtige (AMvB) bedrijven gelden richtafstanden (contouren) voor geluid, geur, stof en gevaar die zijn vastgelegd in de VNG-handreiking "Bedrijven en Milieuzonering". Deze contouren hebben juridische status, er kan niet zonder meer aan getornd worden tenzij -op grond van de activiteiten die worden uitgevoerd bij de betreffende AMvB inrichting- blijkt dat het bedrijf minder milieuruimte nodig heeft. In de meeste gevallen zijn de richtafstanden voor geluid, geur, stof en gevaar groter dan de werkelijke situatie. Op basis van een inventarisatie bij de individuele bedrijven is het mogelijk de werkelijke contouren te bepalen, rekening houdend met toekomstige uitbreidingsmogelijkheden.

De VNG-Brochure bedrijven en milieuzonering beschrijft dat indien de daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten kleinere richtafstanden opleveren de gemeente dient te beoordelen of het benedenwaarts aanpassen van richtafstanden wenselijk is. Dit wordt het gemotiveerd toepassen of afwijken van de contouren zoals beschreven in de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering genoemd.

Principes van milieuzonering

Voor zuinig en efficiënt ruimtegebruik bevat de Nota Ruimte generieke regels. Een van de generieke regelingen gaat over het milieu in relatie tot ruimtelijke ontwikkelingen. Voor ruimtelijke ontwikkeling dient een basismilieukwaliteit gegarandeerd te worden door eerst maatregelen te treffen aan de bron, dan inpassingsmaatregelen en als laatste vergroting van de afstand tussen milieubelastende en kwetsbare functies.

De basiskwaliteit voor milieu en veiligheid worden geborgd door het bestaande stelsel van wettelijke grenswaarden (milieukwaliteitseisen). Hierin is een ondergrens aangebracht in relatie tot ruimtelijke plannen. Met het oog op het bieden van flexibiliteit bij de afweging over nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en de kwaliteit van het milieu zijn regels, criteria en randvoorwaarden geformuleerd voor het afwijken van richt- en grenswaarden.

Een hulpmiddel daarbij is de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. Daarnaast geldt dat de feitelijke milieusituatie bij vergunningsplichtige bedrijven wordt beoordeeld omdat de handelingen van deze bedrijven thans grotere milieugevolgen kunnen hebben. De achterliggende gedachte daarbij is dat de vergunningsplicht maatwerk is. Bij deze bedrijven dient een feitelijke afweging te worden gemaakt die geënt is op de bestaande vergunning. In Nederland geldt voor de grootste milieubelastende bedrijven de IPPC-richtlijn. Deze Europese richtlijn beschrijft de best beschikbare technieken die door de bedrijven die onder deze richtlijn vallen moeten worden toegepast om emissies zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Het zou in het kader de beoordeling van een ruimtelijke ontwikkeling niet werken om deze zwaardere categorie van bedrijven onder de algemene contouren van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering te laten vallen. De feitelijke contouren konden nog weleens groter zijn dan beschreven in de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering". Mayr-Melnhof valt onder de IPPC richtlijn en daarom wordt niet uitgegaan van een categorie 4.2 met richtafstand 300 meter maar specifiek uitgegaan van de voor het bedrijf geldende regels op basis van de geldende omgevingsvergunning (voorheen milieuvergunning).

Binnen en rondom het plangebied zijn geen andere bedrijven gelegen die op basis van de VNG handreiking een contour hebben die zich strekt over het plangebied.

Voor de mogelijke bestemmingen binnen het plangebied wordt wel de VNG handreiking gehanteerd.

4.1.5 Trillingen

Het plangebied ligt nabij het industrieterrein Eerbeek-Zuid. In de directe omgeving van het industrieterrein is eventuele trillingshinder vanwege het bedrijf Mayr-Melnhof Eerbeek B.V. een aandachtspunt.

In het kader van de aanvraag van een revisievergunning Wet milieubeheer van Mayr-Melnhof zijn op mei 2005 in vier woningen nabij de inrichting trillingsmetingen verricht. Dit is gerapporteerd in het rapport met nummer 05-052r7 d.d. 3 februari 2006 van bureau Van der Boom.

Voor het aspect trillingen is een kwalitatieve beschouwing gedaan of de verwachte trillingsniveaus in de geprojecteerde woningen ten gevolge van activiteiten van omliggende bedrijven naar verwachting voldoen aan de geldende streefwaarden. De totale rapportage is opgenomen in Bijlage 7. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat op basis van de beschikbare gegevens niet wordt verwacht dat ter plaatse van de nieuw geplande woningen hogere trillingssterktes optreden dan in de thans aanwezige woningen. Dit kan echter op voorhand ook niet worden uitgesloten, omdat de trillingssterktes in de woningen namelijk sterk afhankelijk zijn van de overdracht van de trillingen van de bodem naar de fundering van de woningen en van de opslingering van de trillingen door de vloeren. Gezien dit feit wordt geadviseerd om bij het ontwerp van de woningen en de fundering het aspect trillingen te betrekken om op deze wijze de sterkte van de optredende trillingen tot een minimum te beperken. Door middel van een goed ontwerp moet trillingshinder in de nieuwbouwwoningen kunnen worden voorkomen.

4.1.6 Geur

Geur is een relevant milieuaspect voor het plangebied. De activiteiten bij met name de papierfabrieken in Eerbeek zorgen ervoor dat het aspect Geur voldoende omschreven moet worden in een bestemmingsplan.

Bij de productie van papier of karton kunnen geuremissies optreden die te karakteriseren zijn als:

  • hout- of papiergeur;
  • papiergeur afkomstig bij het aanmaken van pulp tijdens de stofbereiding;
  • organische geur afkomstig van de coatingkeuken bij de coating van karton;
  • chemische (zeep) geur bij het ontinkten tijdens de stofbereiding;
  • restgeur, voornamelijk hout-/papiergeur ten gevolge van lokale diffuse emissies.

In het kader van vergunningaanvragen van de papierfabrieken in Eerbeek zijn geuronderzoeken uitgevoerd. Deze onderzoeken moeten een analyse van de geuremissie- en immissiesituatie bevatten ten gevolge van de activiteiten van de inrichtingen. Mayr- Melnhof Eerbeek B.V. ligt aan de rand van Eerbeek centrum en heeft gezien de situering de grootste invloed op het plangebied. Mayr- Melnhof Eerbeek b.v. heeft een vergunning voor de productie van 200.000 ton per jaar.

Toetsingkader geurbeleid op Mayr-Melnhof Eerbeek b.v.

In het toetsingskader van de provincie Gelderland worden industriële geuren ingedeeld in een viertal categorieën van de aangenaamheid van de geur; zeer hinderlijk, hinderlijk, minder hinderlijk en niet hinderlijk.

Er zijn boven-, richt- en streefwaarden voor de geurconcentratie in de woonomgeving vastgesteld.

  • bovenwaarde: 10 ge.m-3 als 98 percentiel;
  • richtwaarde: 3 ge.m-3 als 98 percentiel;
  • streefwaarde: 1 ge.m-3 als 98 percentiel;

Deze waarden zijn gebaseerd op een algemene relatie tussen de geurconcentratie en de aangenaamheid (hedonische waarde) van geur. Uitgangspunt hierbij is dat voor onaangename geuren strengere geurconcentratie-eisen bij de woonbebouwing gesteld kunnen worden.

Op basis van de productie uit 1998 is een geuremissieschatting opgenomen in het geuronderzoek. Er is uitgegaan van eerdere emissieschattingen en bij de berekeningen zijn “worst case” aannames gemaakt.

Aan de richtwaarde wordt niet voldaan. De dichtstbijzijnde woningen liggen direct buiten de perceelsgrens van het bedrijf. Indien aan de richtwaarde dient te worden voldaan is een geuremissiereductie van 70% vereist.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPEEKOM300002-on01_0005.png"

Uit de contourberekeningen volgt dat het bedrijf kan voldoen aan de bovenwaarde (zie bovenstaande figuur met de geurcontour van Mayr-Melnhof ). De provincie heeft het acceptabele geurhinderniveau op 10 ge.m-3 als 98 percentiel ter plaatse van woningen vastgesteld. Dit zijn de direct naastgelegen woningen. Op basis van de huidige situatie en de geplande situatie neemt het woningaantal niet toe.

4.2 Externe Veiligheid

De introductie van het “risico denken in Nederland” vond plaats in de Nota LPG-Integraal (1988). Deze nota was bedoeld voor het beoordelen van de toelaatbaarheid van activiteiten met LPG. In deze nota was voor het eerst sprake van een normstelling voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar. Gelijk met het eerste nationaal milieubeleidsplan werd de ervoor gekozen de normstelling voor het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar, breder toe te passen.

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft inzicht in de theoretische kans op overlijden van een individu op een horizontale afstand van een risicovolle activiteit. Hierbij wordt verondersteld dat een (fictieve) persoon zich gedurende 24 uur per dag gedurende een heel jaar, onbeschermd op een plaats bevindt. De grenswaarde van het plaatsgebonden risico mag niet worden overschreden. Deze is voor nieuwe situaties 1 op de 1.000.000 (10-6), en voor bestaande situaties 1 op de 100.000 (10-5).

De laatste jaren heeft de overheid beleid en regelgeving ontwikkeld waarbij externe veiligheid en ruimtelijke ordening zodanig op elkaar zijn afgestemd, dat daarmee rampen zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen of het effect hiervan zo veel mogelijk wordt beperkt. Duidelijk is dus dat het inrichten van de ruimte vanaf een bepaalde risicoafstand ook geregeld moet worden om de omvang van een mogelijke ramp te kunnen beheersen. De wijze waarop dit plaatsvindt, is via het proces van het bestemmingplan. Het resultaat van dat proces wordt niet getoetst aan een wettelijk norm (grenswaarde of richtwaarde) –behoudens de minimaal aan te houden risicoafstand– maar wel moet een onderbouwd oordeel worden gegeven waarom het resultaat opgevat kan worden als een risico dat verantwoord is. Dat is vastgelegd in artikel 12 en artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). Deze artikelen gaan over de verantwoording van het groepsrisico.

Het groepsrisico (GR) wordt naast de mogelijke ongevallen en bijbehorende ongevalsfrequentie bepaald door de aanwezige mensen in de nabijheid van een eventueel ongeval. Met het groepsrisico wordt aangegeven hoe hoog het aantal slachtoffers bij een ongeval kan zijn op basis van de aanwezige mensen. Het gaat hier om een oriënterende waarde.

De verbindende schakel tussen het instrumentarium van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en externe veiligheid is, als het gaat om vervoer gevaarlijke stoffen, de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en als het gaat om inrichtingen, het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het Bevi heeft tot doel risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Voor transportassen heeft het rijk specifiek op externe veiligheid gerichte beleidskaders opgesteld. Onder transportassen wordt verstaan het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, water en spoor.

Bevi

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen vallen.

Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen

De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS, 2004) richt zich op transport van gevaarlijke stoffen via weg, spoor en water. De Circulaire kent een regime dat analoog is aan dat van het Bevi. Er is een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) ingesteld en een verantwoordingsplicht voor groepsrisico (GR). De norm voor het PR heeft voor het transport van gevaarlijke stoffen (nog) geen wettelijke status, maar wordt wel uit oogpunt van een 'goede ruimtelijke ordening' als beleidsuitgangspunt landelijk gehanteerd bij de beoordeling van nieuwe planologische ontwikkelingen.

Buisleidingen

Aan de oostzijde van de woningen gelegen aan de Poelkampstraat op het terrein van Mayr-Melnhof loopt een hogedruk aardgasleiding, de N-559-05. Deze heeft een diameter van 4,5 inche en een werkdruk van 40 bar.

In de nieuwe regelgeving (AMvB Buisleidingen, 1-1-2011) dienen risico's te worden berekend (plaatsgebonden risico en groepsrisico). De aanleg van nieuwe leidingen wordt zodanig dan PR 10-6 zoveel mogelijk 'op de leiding' ligt (binnen belemmerde strook). De verwachting is dat in veel gevallen de contour PR 10-6 kleiner zal zijn dan de circulaire afstand. Het plaatsgebonden risico PR 10-6 wordt als grenswaarde voor kwetsbare bestemmingen aangehouden.

Op de onderstaande plattegrond is in blauw de hogedruk aardgasleiding weergegeven. Direct daaromheen is in geel de bebouwingsvrije zone weergegeven. Volgens de Risicokaart ligt de PR 10-6-contour op nul meter en strekt zich dus niet uit over het plangebied. Wel een deel van de belemmeringenstrook van 5 meter, die hoort bij een aardgasleiding van 40 bar of hoger.

Op basis van het stedenbouwkundig ontwerp kan worden geconcludeerd dat het aantal woningen in het invloedsgebied van de hogedrukaardgastransportleiding niet zal toenemen. Hierdoor zal ook het groepsrisco niet veranderen ten opzichte van de huidige situatie. Daarom wordt een berekening van het groepsrisico niet noodzakelijk geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPEEKOM300002-on01_0006.jpg"

4.3 Waterhuishouding

In Eerbeek wordt in de bestaande kern een aantal nieuwbouw woningen gebouwd. Het plangebied omvat percelen aan de Volmolenweg, Poelkampstraat en Kloosterstraat.

Proces

Sinds 1 november 2003 is de toepassing van de watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle van belang zijn de waterhuishoudkundige aspecten (naast veiligheid en wateroverlast ook bijvoorbeeld waterkwaliteit en verdroging). De watertoets is een belangrijk procesinstrument om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in de ruimtelijke ordening. Uit de waterparagraaf blijkt de betrokkenheid van de waterbeheerder in het planproces en de wijze waarop het wateradvies van de waterbeheerder is meegenomen in de uitwerking van het plan.

De waterparagraaf wordt voorgelegd aan het waterschap. Het waterschap geeft een wateradvies over de voorgenomen plannen.

Beleid

Het streven naar een veilig, gezond en duurzaam waterbeheer staat landelijk in de belangstelling. Thema's zoals 'water in de stad' en 'water als ordenend principe' zijn als speerpunten aangegeven in het vigerende beleid zoals vastgelegd in de Vierde Nota Waterhuishouding (ministerie van V&W), de Nota Ruimte (ministerie van VROM), de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw (WB21), de Handreiking Watertoets (VROM) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW).

Waterschap Veluwe heeft in haar Waterbeheersplan 2010-2015 opgenomen een bijdrage te willen leveren aan een samenleving waarin we op een veilige en duurzame manier met water leven, rekening houdend met een veranderend klimaat. Alleen technische oplossingen volstaan niet langer.

Waterschap Veluwe wil niet alleen beschermen tegen het water, maar er ook voor zorgen dat mensen op verantwoorde wijze aan het water kunnen wonen, op het water kunnen recreëren en bij het water kunnen ondernemen.

Ook wil waterschap Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel natuur als landbouw. Het klimaat verandert. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel in de stad als in het buitengebied. Waterschap Veluwe wil de effecten van de klimaatsverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen. Dit mag niet leiden tot verontreiniging van het oppervlaktewater, het grondwater, de bodem of negatieve effecten op beschermde flora en fauna.

De gemeente Brummen heeft in 2001 het gemeentelijk afkoppelplan, in 2008 een waterplan en in 2010 het vGRP 2011-2016 opgesteld waarin de ambities van de gemeente ter attentie van water zijn verwoord. De gemeente Brummen heeft de ambitie om water bij ruimtelijke plannen een belangrijk medeordenend principe te laten zijn. Het creëren van ruimte voor water wordt ook steeds belangrijker gezien de klimaatverandering waarmee Nederland te maken krijgt. De gemeente heeft de volgende ambities benoemd:

  • Geen wateroverlast door grond-, oppervlakte- en hemelwater.
  • Geen verdroging.
  • Verbeteren grond- en oppervlaktewaterwaterkwaliteit (zowel fysisch-chemisch als ecologisch).
  • Duurzaamheidprincipes toepassen voor de afvalwaterketen.
  • Meer zichtbaar maken van water voor de burgers.
  • Goede productieomstandigheden voor de landbouw.
  • Efficiënt beheer en onderhoud.
  • Realisatie tegen de laagst maatschappelijke kosten.
  • Water een prominentere rol geven in de ruimtelijke ordening.

De ambities uit het waterplan vormen een leidraad voor gemeentelijke bestemmingsplannen en de daarin verplicht gestelde waterparagraaf, het gemeentelijk rioleringsplan en allerlei uitvoerings- en beheersplannen.

Huidige situatie

Maaiveldhoogte en huidige bebouwing

Het maaiveld van het plangebied ligt op circa 22 m+NAP (Boot, P10-0176-004, 24 februari 2011). Het gebied is in de huidige situatie bebouwd met woningen.

Bodem

De locaties is op de Bodemkaart van Nederland niet gekarteerd. Uit de omgeving is op te maken dat Eerbeek grotendeels op een Holtpodzolgrond ligt, bestaande uit grof zand en waarbij binnen 0,4 m –mv grind wordt aangetroffen. Het lagere deel rond de Eerbeekse Beek is gekarteerd als een Haarpodzolgrond (lemig fijn zand).

TNO heeft geen boringen in het plangebied. Boringen uit de omgeving is af te leiden dat de bodem bestaat uit een zandpakket met op circa 4 a 5 m –mv een leemlaag. Dit wordt ook bevestigd door het geotechnische onderzoek (opgenomen in Bijlage 3) en het verkennend bodemonderzoek (opgenomen in Bijlage 4).

Uit deze gegevens blijkt dat er tot de maximale boordiepte van 6 m –mv zand is aangetroffen. Het zandpakket is in het verkennend onderzoek tevens gekarteerd als matig fijn, zwak siltig en zwak grindig. De matig tot sterk zandige leemlaag is in de diepe boringen op 4 a 5 m –mv duidelijk herkenbaar.

Uit het geohydrologisch onderzoek blijkt dat de doorlatendheid van bodem (k-waarde) op een diepte van 1 tot 2 m –mv varieert tussen 0,9 en 18,5 m/d. Op circa 4 tot 6 m –mv bevindt zich een slecht doorlatende leemlaag.

Grondwater

Net als het bodemtype, is de grondwatertrap op de Bodemkaart van Nederland ter plaatse van het plangebied niet gekarteerd. De omgeving van Eerbeek is gekarteerd als grondwatertrap VII. De Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand is hier 0,8 a 1,4 m –mv. De Gemiddelde Laagste Grondwaterstand wordt dieper dan 1,2 m –mv verwacht. Ook op de Wateratlas van de provincie Gelderland is het gebied gekarteerd als grondwatertrap VII. Verder is het gebied in deze atlas gekarteerd als een sterk infiltratiegebied. TNO heeft geen relevante gegevens over het grondwater in/rond het plangebied. In het verkennende bodemonderzoek is tijdens het veldwerk (begin juni 2010) binnen 5,5 m –mv geen grondwater aangetroffen. Uit het geohydrologisch onderzoek blijkt dat de grondwaterstand op circa 8 m –mv zit. De fluctuatie bedraagt circa plus of min 1 meter ten opzicht van de gemiddelde grondwaterstand.

Het plangebied is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied.

Oppervlaktewater

In het plangebied is geen oppervlakte water aanwezig. Circa 300 m ten oosten en zuiden van het plangebied stroomt de Eerbeekse Beek. Dit is een primaire watergang van waterschap Veluwe. Er is geen waterbergingsgebied aangewezen in de directe omgeving van het plangebied.

Riolering

In de huidige situatie is er een gemengd rioolstelsel aanwezig. De gemeente Brummen heeft aangegeven om een IT-riool aan te leggen in de Kloosterstraat (inclusief rioolvervanging) en Volmolenweg (bestaand riool blijft gehandhaafd). In de Poelkampstraat vinden op korte termijn geen rioolwerkzaamheden plaats. Het bestaande gemengde riool is recent gerelined (mondelinge informatie gemeente Brummen).

Toekomstige situatie

Watersysteem

In het kader van duurzaam stedelijk waterbeheer worden problemen op andere tijden, op andere plaatsen en in andere compartimenten voorkomen. Dit geldt zowel voor waterkwaliteit als waterkwantiteit. Daarbij is de gebruikelijke voorkeursvolgorde gevolgd: het hemelwater wordt gescheiden van het vuile water ingezameld. Het vuile water wordt afgevoerd naar de zuivering.

Voor het hemelwater is de gebruikelijke voorkeursvolgorde gebruikt: hergebruik – infiltratie in de bodem – bergen en vertraagd afvoeren – afvoeren naar oppervlaktewater dan wel riolering. Hergebruik van hemelwater is gezien de kleinschaligheid van het plan en de gezondheidsrisico's niet haalbaar en wenselijk. De infiltratiemogelijkheden binnen het plan zijn, bezien vanuit bodemopbouw en grondwaterstanden, goed. De ruimte voor infiltratievoorziening is beperkt omdat de bestaande infrastructuur behouden blijft en er weinig/geen ruimte is voor infiltratievoorzieningen op openbaar gebied.

In de toekomstige situatie wordt het hemelwater gescheiden van het vuilwater. Het vuilwater wordt via het bestaande of te vervangen stelsel afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. In onderstaande tabel 1 is de omgang met hemelwater voor de verschillende locaties weergegeven.

Tabel 1: Omgang met hemelwater per locatie

Locatie Afkoppelmethode Omvang Wie Noodoverlaat
Daken nieuwe woningen Infiltratiekratten op eigen terrein 35,7 mm Sprengenland Naar de weg
Parkeervakken en wegen Sprengenland Infiltratiekratten onder parkeervakken 35,7 mm Sprengenland Op IT-stelsel Gemeente
Kloosterstraat en Volmolenweg incl. bestaande woningen IT-riool ? Gemeente Op Eerbeekse beek
Poelkampstraat incl. bestaande woningen Gemengd stelsel

Aandachtspunt voor de uitvoering is de aanwezigheid van kabels in de Poelkampstraat.

Waterkwaliteit

Omdat het hemelwater van de daken naar infiltratievoorziening op eigen terrein wordt geleid, is het belangrijk de waterkwaliteit te bewaken. Het hemelwater komt immers in de bodem terecht en wordt niet meer afgevoerd naar de zuivering.

Een goede waterkwaliteit wordt bereikt door geen uitlogende materialen (lood, kopen, zink) toe te passen. Daarnaast dient voorkomen te worden dat bewoners eigen aansluitingen maken op de infiltratievoorzieningen (bijvoorbeeld afvoer van wasmachine of schrobputjes). Dit kan door de (toekomstige) bewoners goed voor te lichten over het watersysteem.

Wateroverlast

Het voorkomen van wateroverlast is één van de ambities van het waterplan van de gemeente Brummen. Wateroverlast wordt voorkomen door:

  • vloerpeilen van de woningen minimaal 0,2 m hoger te leggen dan het wegpeil, zodat problemen met afstromend hemelwater in de richting van de woningen wordt voorkomen;
  • infiltratievoorzieningen toe te passen voor het verhard oppervlak, waardoor er minder water via de riolering wordt afgevoerd en water op straat wordt terug gedrongen;
  • infiltratievoorzieningen te voorzien van een noodoverloop naar openbaar terrein, zodat wateroverlast in de woningen voorkomen wordt wanneer de infiltratievoorziening volledig gevuld is en er nog meer neerslag valt.

4.4 Archeologie

In het kader van de Wet op de archeologische monumentenzorg dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht.

Archeologisch onderzoek is uitgevoerd met als doel deze archeologische waarden op te sporen. Het archeologisch onderzoek bestaat uit een bureauonderzoek en een verkennend booronderzoek (Inventariserend Veldonderzoek – verkennende fase).

Het bureauonderzoek heeft tot doel informatie te verwerven aan de hand van bestaande bronnen over bekende en te verwachte archeologische waarden in het plangebied. Aan de hand hiervan wordt een verwachtingsmodel opgesteld. Het booronderzoek beoogt deze gespecificeerde verwachting aan te vullen en te toetsen. De resultaten van het onderzoek zijn richtinggevend voor eventueel vervolgonderzoek.

Het verkennende veldonderzoek (opgenomen in Bijlage 9) heeft bevestigd dat tenminste in delen van het plangebied een plaggendek is gelegen. Resten van dit plaggendek zijn in vier, mogelijk in vijf boringen aangetroffen. De overgang tussen het plaggendek en de Pleistocene ondergrond lijkt intact te zijn. Die Pleistocene ondergrond wordt geïnterpreteerd als een daluitspoelingswaaier op basis van de aanwezigheid van schraal, matig grof zand en de grindigheid. Dit betekent dat het plangebied archeologische waarden kan bevatten, vermoedelijk met name uit de periode neolithicum – vroege middeleeuwen. Deze eventueel aanwezige waarden zullen wellicht worden aangetast bij de sloop van de bestaande bebouwing en de bouw van nieuwe huizen. Daarbij moet de kanttekening worden geplaatst dat het veldonderzoek heeft aangetoond dat het plaggendek in wellicht meer dan de helft van het plangebied inmiddels is verdwenen, wellicht deels opgenomen in de verstoorde bodemlaag. Eventuele vindplaatsen zullen hier waarschijnlijk deels zijn aangetast of vernietigd. In welke mate de top van de oorspronkelijke Pleistocene ondergrond hier is aangetast, kan niet achterhaald worden, maar eventuele diepere grondsporen kunnen wellicht nog bewaard zijn gebleven.

Na telefonisch overleg met mevr. N. Vossen, regio-archeoloog van de gemeente Brummen wordt aanbevolen de zuidelijke plangebieden met onderzoeksnummers 45204, 45205, 45206 en 45207 (zie bijgevoegde afbeelding) vrij te geven van vervolgonderzoek. De hier geplaatste boringen wijzen op een overwegend verstoord bodemprofiel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPEEKOM300002-on01_0007.png"

Voor de plangebieden met onderzoeksnummers 45200, 45201, 45202 en 45203 gelden drie aanbevelingen:

1 – Aanbevolen wordt meer verkennende boringen te plaatsen. Deze kunnen gezet worden op het moment dat de huizen niet meer bewoond zijn, waardoor de tuinen toegankelijk zijn en eventueel straat- en/of stoeptegels kunnen worden gelicht. Hierdoor kan een systematisch boorgrid worden uitgezet. Dit onderzoek dient inzichtelijk te maken of en zo ja waar in de nog niet onderzochte delen van het plangebied resten van een plaggendek resteren.

2 – Op locaties waar een intacte overgang plaggendek – C-horizont is aangetroffen, wordt aanbevolen de huidige bebouwing onder archeologische begeleiding te slopen. Doel van deze begeleiding is te voorkomen dat onnodig diep gegraven wordt. Eventueel kan worden volstaan hierover vooraf harde afspraken met de civiele uitvoerder te maken zonder dat tijdens de uitvoer van de civiele werkzaamheden ten allen tijde een archeoloog aanwezig is, met dien verstande dat periodiek een controle in het veld plaatsvindt ten aanzien van de uitvoering van die afspraken.

3 – Vervolgens dienen op locaties waar de voornoemde intacte overgang plaggendek – Chorizont is aangetroffen, proefsleuven te worden aangelegd. Karterend booronderzoek (een intensief boorgrid waarbij een boor met een boordiameter van 15 cm wordt gebruikt) kan, in lijn met de huidige inzichten ten aanzien van archeologisch onderzoek van plaggendekken, worden overgeslagen.

Aangezien het gaat om een groot terrein (3,5 ha), dienen in het op te stellen Programma van Eisen keuzes te worden gemaakt ten aanzien van de omvang van het proefsleuvenonderzoek. Selectiecriteria voor proefsleuflocaties vormen eventueel aangetroffen archeologische indicatoren, de dikte van het nog aanwezige plaggendek en de mate van intactheid van de overgang tussen plaggendek en C-horizont.

4.5 Flora En Fauna

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling moet rekening worden gehouden met het aspect ecologie. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Door EcoGroen Advies BV is in 2010 een ecologisch onderzoek uitgevoerd in verband met de voorgenomen sloop en nieuwbouw van woningen op de Eerbeekse Enk. De consequenties van de beoogde ruimtelijke ingreep op de aanwezige natuurwaarden zijn getoetst aan de Flora- en faunawet en het vigerend gebiedsgericht natuurbeleid. Het onderzoek is gebaseerd op zes veldbezoeken in de zomer van 2010 en een inventarisatie van bekende verspreidingsgegevens. Ten aanzien van het plangebied Eerbeekse Enk worden geen significant negatieve effecten verwacht. Hier wordt voor het huidige plangebied bij aangesloten. De totale rapportage is opgenomen in Bijlage 5.

Onderstaand worden de bevindingen kort weergegeven:

  • In het plangebied zijn geen beschermde plantensoorten of plantensoorten van de Rode Lijst aangetroffen of te verwachten.
  • In de te slopen bebouwing zijn paar- en zomer verblijfplaatsen voor vleermuizen aanwezig. In de aanwezige bomen zijn geen potentieel geschikte vaste verblijfplaatsen voor vleermuizen aangetroffen.
  • Er wordt geen schade aan foerageergebied en/of vlieg- en/of jachtroutes van vleermuizen verwacht.
  • Op de planlocatie zijn nesten aanwezig van onder andere Huismus (Rode lijst categorie ‘gevoelig’) en Gierzwaluw. De nesten van Huismus en Gierzwaluw zijn sinds augustus 2009 jaarrond beschermd. Dit betekent dat er mitigerende maatregelen voor deze soorten moeten worden getroffen. Er zijn geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van andere vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaatsen.
  • Omdat oppervlaktewater ontbreekt is de aanwezigheid van vissen en voortplanting van amfibieën niet aan de orde. Wel kan er overwintering van laag beschermde amfibieënsoorten verwacht worden. Er zijn geen reptielen, vissen of beschermde ongewervelden aangetroffen en/of te verwachten. Geschikte biotopen voor deze soortgroepen ontbreken.

Ontheffing en compenserende en mitigerende maatregelen:

  • Het is ten aanzien van vleermuizen noodzakelijk in de nieuwe bebouwing voorzieningen aan te brengen die kunnen dienen als paarverblijfplaats voor vleermuizen. Te denken valt aan het aanbrengen van open stootvoegen, ruimten in spouwmuren of het inmetselen van vleermuisstenen.
  • De Huismus en Gierzwaluw zijn opgenomen in de lijst met broedvogelsoorten waarvan de nestplaats jaarrond beschermd is. Door de sloop van de bebouwing verdwijnt broedgelegenheid van deze soorten. Het is noodzakelijk om bij de nieuwbouw nestmogelijkheden voor Huismus en Gierzwaluw te realiseren door bijvoorbeeld het plaatsen van nestkasten, nestelpannen en vogelvides voordat bestaande nestplaatsen verdwijnen als gevolg van de sloop van woningen.
  • Het is noodzakelijk een ecologisch werkprotocol op te stellen met daarin een plan van aanpak t.a.v. vleermuizen, Gierzwaluw en Huismus en dit protocol goed te laten keuren door Dienst Regelingen van het Ministerie van LNV.
  • Bij de beoogde plannen zouden mogelijk exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag beschermde kleine zoogdieren en amfibieën verloren gaan. Het aanvragen van een ontheffing is hier voor laag beschermde soorten echter niet aan de orde, omdat voor deze soorten en vrijstelling van de verbodsartikelen 9, 11 en 12 uit de Flora- en faunawet geldt.
  • Werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor half maart en na half juli of het plangebied te controleren op broedende vogels en nesten binnen de invloedsfeer van de plannen. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum.

4.6 Verkeer En Infrastructuur

De bestaande verkeersstructuur wordt niet gewijzigd. De woningen worden gebouwd in een 30 km gebied. De verkeersveiligheid wordt geborgd door verkeersremmende maatregelen in de vorm van drempels en verhogingen (met name ook ter plaatse van kruispunten). De rijweg en parkeerplaatsen blijven wel eigendom van Sprengenland Wonen en hiermee hebben zij tevens de verantwoordelijkheid over het beheer en onderhoud ter plaatse. Ter plekke zal dit voor omwonenden duidelijk worden door de plaatsing van borden.

Voor het parkeren is de Parkeernota d.d. 28 juni 2007 van de gemeente aangehouden. In deze nota wordt voor de berekening van de parkeer norm verwezen naar het CROW.

Bij de berekeningen van het CROW wordt uitgegaan van goedkope woningen. De parkeernorm zal dan 1,5 zijn waarvan 0,3 voor bezoekers Bij 93 nieuwe woningen betekent dat in totaal 140 parkeerplaatsen noodzakelijk zijn. Het stedenbouwkundig plan voorziet in 140 parkeerplaatsen en voldoet aan deze normering.

Bij alle hoekwoningen is het mogelijk om naast de woning te parkeren. Op een aantal locaties waar achter de woningen voldoende ruimte is zoals aan de Poelkampstraat, Enkweg en een deel van de Volmolenweg zijn achter de woningen ruime parkeervoorzieningen aangebracht. De toegang tot deze parkeerruimtes is zodanig vormgegeven dat het geen openbaar karakter krijgt waardoor vreemden niet zo snel deze ruimtes zullen betreden en er een zekere mate van sociale controle ontstaat.

Voor een zestal woningen (Volmolenweg) blijft het parkeren aan de straat gehandhaafd. Aan de Kloosterstraat is op verzoek van de bewoners aan de noordwest zijde van de straat ruimte gemaakt voor langs parkeren. De woningen zijn daarvoor wat naar achter geplaatst.

4.7 Duurzaamheid

Een duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling die voorziet in de behoefte van de huidige generatie zonder daarmee de behoeften van toekomstige generaties, zowel hier als in andere delen van de wereld, in gevaar worden gebracht. Concreet betekent dit dat het handelen meer gericht moet zijn op een efficiënt gebruik van grondstoffen, dat zuiniger moet worden omgegaan met energie en biodiversiteit en dat geïnvesteerd moet worden in kennis en onderwijs, zodat technologieën kunnen worden ontwikkeld die latere generaties in staat stellen om met minimale inzet van schaarse grondstoffen en fossiele energie een aanvaardbaar welvaartsniveau te creëren.

Binnen sloop en nieuwbouw in het project Eerbeekse Enk is een belangrijke duurzame maatregel natuurlijk de maatvoering en flexibiliteit van de casco. De ruime beukmaat van de nieuwe woningen geeft de mogelijkheid om in de toekomst aanpassingen door te voeren. Ook de uitbreidingsmogelijkheid aan de achterzijde is een duurzame maatregel te noemen.

De definitieve materiaal-en installatie keuze is nog niet gemaakt maar wordt in overleg met de gemeente gedaan, rekening houdende met onder andere de aangescherpte energieprestatiecoëfficiënt (EPC) voor nieuwe woningen van 0,6 (1-1-2011). Ook warmte-koude opslag voor de woningen behoort tot één van de mogelijkheden.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Uitgangspunten En Doelstellingen Van Het Plan

In juni 2009 is de Sprengenland Wonen gestart met het traject om te komen tot herstructurering van de woningen gelegen in de Eerbeekse Enk. Door de woningstichting is besloten om de woningen gefaseerd te slopen en vervangende nieuwbouw te realiseren. Vervolgens is gestart om samen met de bewoners een stedenbouwkundige opzet vorm te geven, de woonomgeving te ontwikkelen en de woningen te realiseren.

5.2 Ruimtelijke Hoofdopzet

In het stedenbouwkundig plan zijn in totaal 93 woningen opgenomen waarvan 36 senioren woningen (rood), zoals te zien is op bijgevoegde afbeelding. De overige woningen zijn eengezinswoningen (oranje). Waar mogelijk worden de woningen in de bestaande voorgevelrooilijn terug gebouwd. De woningen worden teruggebouwd als tweekappers, rijtjes van drie of rijtjes van vier woningen. Aan de noordzijde van de Volmolenweg zijn een zestal patio seniorenwoningen opgenomen. Om het gebied tussen de Poelkampstraat en de Kloosterstraat beter in te kunnen richten en te ontsluiten komen er twee straten die aantakken op de Poelkampstraat.

Voor wat betreft de beplanting van het gebied wordt aan de voorzijde van de woningen gedacht aan het plaatsen van lage haagjes als erfafscheidingen en aan de zijkant en achter de woningen het plaatsen van begroeide hekwerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPEEKOM300002-on01_0008.png"

Afbeelding 5.2.1: Stedenbouwkundig plan Eerbeekse Enk (oranje: eengezinswoningen, rood: seniorenwoningen)

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPEEKOM300002-on01_0009.png"

5.3 Planaspecten

In hoofdstuk 4 is ingegaan op onderzoeken die relevant zijn voor de uitvoerbaarheid van de planontwikkeling. Uit de diverse onderzoeken is gebleken dat er geen milieu belemmeringen zijn voor de bouw van de woningen op de Eerbeekse Enk. Voor archeologie zal voor een deel van het plangebied na vertrek van de bewoners en voorafgaand aan de sloop van de woningen nog aanvullend onderzoek nodig zijn. Dit onderzoek dient inzichtelijk te maken of en zo ja waar in de nog niet onderzochte delen van het plangebied resten van een plaggendek resteren. Op locaties waar een intacte overgang plaggendek – C-horizont is aangetroffen, wordt aanbevolen de huidige bebouwing onder archeologische begeleiding te slopen en proefsleuven te graven.

Hiervoor is het wel noodzakelijk geweest om naar aanleiding van de uitkomsten van het akoestisch onderzoek het stedenbouwkundig plan enigszins aan te passen. Een deel van de woningen krijgt geen geluidsgevoelige ruimte op de bovenste verdieping (Poelkampstraat). Om dit te verwezenlijken is één blok aan de Poelkampstraat van eengezinswoningen gewijzigd in seniorenwoningen

De bouw van de woningen zorgt daarnaast ook niet voor belemmeringen of aantasting van waarden in de omgeving van het plangebied.

Hoofdstuk 6 Planopzet

6.1 Algemeen

Het plan betreft een gedetailleerd bestemmingsplan. Een dergelijk plan biedt de meeste duidelijkheid (en rechtszekerheid) voor de burger, maar ook voor de gemeentelijke organisatie zelf. De bestemmingsomschrijving en de bij een bestemming behorende bouwregels geven tot in detail de gebruiks- en bouwmogelijkheden aan.

Analoge/digitale verbeelding
Bij dit plan hoort een analoge / digitale verbeelding. De verbeelding is eenvoudig van opzet. Dit bevordert de inzichtelijkheid, handhaafbaarheid en de rechtszekerheid bij de beoordeling van bouwplannen. De verbeelding bevat de bestemmingen die hieronder worden besproken in paragraaf 6.3.

6.2 De Regels

De regels vormen een juridisch bindend element van het bestemmingsplan.

De regels geven inhoud aan de op de plankaart aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, dat werkelijk noodzakelijk is.

Het kan in een concrete situatie voorkomen, dat afwijking van de gestelde normen gewenst is. Hiertoe worden dan afwijkingsbepalingen opgenomen en dat maakt afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Gelet op het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht dienen burgemeester en wethouders bij vergunningverlening de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren en de belangen zorgvuldig af te wegen.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  1. 1. Inleidende regels.
  2. 2. Bestemmingsregels.
  3. 3. Algemene regels.
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden enkele in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven bestemmingen omschreven en wordt bepaald op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Tevens worden per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld.

Hoofdstuk 3 bevat de bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen en in hoofdstuk 4 komt het overgangsrecht aan de orde en de slotregel.

6.3 Nadere Toelichting Op De Regels

Onderstaand worden enige regels nader toegelicht.

Begrippen

In artikel 1 zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Omschrijvingen van de begrippen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring of meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Tuin

Gebruik

De gronden met deze aanduiding zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. Het gebruik van deze gronden is exclusief bedoeld voor de eigenaren/gebruikers van de hoofdgebouwen.

Bouwen

Op of in deze gronden zijn uitsluitend aangebouwde bijgebouwen (zoals erkers) toegestaan op de gronden voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw dan wel op minimaal 1,5 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw. Er is tevens bepaald dat de breedte van het bijgebouw maximaal 50% van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw waaraan het bijgebouw is aangebouwd mag bedragen.

Verkeer - Verblijfsgebied

Gebruik

Binnen deze bestemming zijn naast de voor de verkeersfunctie benodigde bouwwerken zoals straatmeubilair, bewegwijzering etc. tevens parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water (waaronder duikers) en speelvoorzieningen toegestaan.

Bouwen

Kleine bouwwerken, alsmede gebouwen ten behoeve van voorziening van openbaar nut met een beperkt oppervlak zijn binnen deze bestemming toegestaan.

Wonen

Gebruik

Naast het wonen is binnen de bestemming ruimte voor beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten (aan huis).

Aan huis gebonden beroep en bedrijf

Uitgangspunt is dat beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bijgebouw zijn toegestaan, mits daardoor de woonfunctie en het woonmilieu niet worden aangetast en/of het bestaande voorzieningenniveau niet wordt ontwricht. Dit uitgangspunt wordt in het bestemmingsplan als volgt vertaald.

Aan huis gebonden beroep

Beroepsmatige activiteiten zijn rechtstreeks toegelaten in de woning alsmede de bijgebouwen. Het gaat hier om dienstverlenende beroepen die in of bij een woning worden uitgeoefend, waarbij de woonfunctie primair blijft, zoals arts, notaris of advocaat. Prostitutie is nadrukkelijk niet toegestaan. De woning behoudt in overwegende mate haar woonfunctie, in die zin dat maximaal 40% van het totale vloeroppervlakte van de woning voor dat doel mag worden gebruikt, met een maximum van 50 m² per woning. Hieronder dient niet te worden begrepen de uitoefening van detailhandel. Het betreft hier de ‘beroepen aan huis’, die volgens vaste jurisprudentie binnen een woonbestemming passen. Voorts moet degene die gebruiker is van de woning, ook degene zijn die het aan huis gebonden beroep uitoefent en mogen vrijstaande bijgebouwen niet worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep.

Afwijkingsbevoegdheid bedrijf aan huis

De afwijkingsbevoegdheid is bedoeld voor het toelaten van een bedrijf aan huis. De bevoegdheid houdt in dat burgemeester en wethouders kunnen afwijken voor bedrijfsmatige activiteiten waarvoor maximaal 40% van het totale vloeroppervlakte van de woning voor dat doel mag worden gebruikt, met een maximum van 50 m² per woning, met dien verstande dat:

  1. 1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
  2. 2. de woning moet blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de bouwverordening;
  3. 3. degene die het aan huis gebonden bedrijf uitoefent ook de gebruiker is van de woning;
  4. 4. slechts beroepen of bedrijven toelaatbaar zijn, die behoren tot de categorie 1 en 2 van de als bijlage I bij de regels bijgevoegde "Lijst aan huis gebonden beroepen en bedrijven";
  5. 5. geen onevenredige verstoring mag plaatsvinden van de voorzieningenstructuur;
  6. 6. geen detailhandel mag plaatsvinden, behoudens een beperkte verkoop –als ondergeschikte nevenactiviteit- van producten die ter plaatse zijn vervaardigd, dan wel direct verband houden met het aan huis gebonden beroep of bedrijf;
  7. 7. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling, casu quo niet onevenredig veel extra verkeer wordt aangetrokken;
  8. 8. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de parkeerbalans, casu quo primair op eigen terrein moet worden geparkeerd door gebruiker en bezoekers;
  9. 9. reclame- uitingen beperkt moeten blijven een en ander conform de wettelijke bepalingen;
  10. 10. het bij de woning behorende bouwperceel niet mag worden gebruikt voor werkzaamheden en opslag ten behoeve van het aan huis gebonden bedrijf;
  11. 11. vrijstaande bijgebouwen niet mogen worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf, met uitzondering van een bed- en breakfast.

Mantelzorg

Inwoning ten behoeve van mantelzorg is alleen toegestaan als het gaat om afhankelijke woonruimte. In het bestemmingsplan is geregeld dat zowel in delen van het hoofdgebouw dan wel in vrijstaande en aangebouwde bijgebouwen inwoning wordt toegestaan ten behoeve van mantelzorg onder de volgende voorwaarden:

  1. 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg, hetgeen aangetoond dient te worden door een verklaring van een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige;
  2. 2. op het perceel een woning aanwezig dient te zijn;
  3. 3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  4. 4. per woning maximaal één vergunning ten behoeve van inwoning voor mantelzorg mag worden verleend;
  5. 5. inwoning in beginsel plaatsvindt, bij, in of direct aansluitend aan de woning, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de woning dient te hebben;
  6. 6. het gebruik van een vrijstaand bijgebouw als afhankelijke woonruimte uitsluitend is toegestaan indien realisering van de inwoning in of aan het hoofdgebouw voor de inwoner of andere bewoner(s) onredelijk bezwarend is en het bijgebouw op maximaal 10 meter van het hoofdgebouw staat;
  7. 7. maximaal 60 m2 van hoofdgebouw en/of bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;
  8. 8. burgemeester en wethouders kunnen de omgevingsvergunning intrekken indien de noodzaak vanuit oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

Bouwregels

Bouwen

Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd. Er zijn verschillende woningtypen te onderscheiden, die naar aard en karakter verschillend zijn. Achtereenvolgens zijn dit in het voorliggende plangebied twee-aaneen gebouwde woningen en aaneengebouwde woningen.

Hoofdgebouwen

Wat de bouwmogelijkheden van hoofdgebouwen betreft gelden de volgende regels:

  • de voorgevelbouwgrens ligt op de feitelijke voorgevel van het hoofdgebouw;
  • bij vervangende nieuwbouw mag de voorgevel van een hoofdgebouw tot maximaal 1 meter achter de voorgevelbouwgrens worden gebouwd;
  • de maximale goot- en bouwhoogte staan op de verbeelding, waarbij de volgende uniforme hoogten worden aangehouden.

Woning Goot hoogte Bouwhoogte

Op de verbeelding zijn de goot- en nok hoogtes aangegeven.

De goot hoogte is de hoogte vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druip lijn, het boei boord of een daarmee gelijk te stellen constructie deel.

Het gaat hierbij om de ‘kniklijn’ van de gevel van het hoofdgebouw met het daarboven gelegen (schuine) dak. De goot hoogte heeft dus nooit betrekking op de goot van een dakkapel. Bij hoofdgebouwen met een lessenaarsdak is de ‘kniklijn’ de goot hoogte en de ‘hoge’ zijde van het dak de maximale bouwhoogte.

Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

De situering van aan- en uitbouwen en bijgebouwen wordt gerelateerd aan de situering van de feitelijke woning en niet aan de mogelijke situering van woningen. De situering van bijgebouwen mag in beginsel uitsluitend plaatsvinden op 3 meter vanaf de voorgevellijn (dit wordt gedefinieerd als de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen).

Voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden verder de volgende regels:

  • in principe wordt een strook van 3 meter vrijgehouden in de zijtuin, indien deze grenst aan doorgaande wegen (de zijtuinstrook). Zo wordt voorkomen, dat aan- en uitbouwen en bijgebouwen op de perceelsgrens worden gebouwd. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen op de zijdelingse perceelsgrens leiden tot vernauwing en verstening van het woongebied. Dit wordt stedenbouwkundig niet acceptabel geacht. Bestaande aan- en uitbouwen en bijgebouwen in deze zijtuinstrook worden niet wegbestemd. Echter, nieuwe bouwaanvragen zullen worden getoetst aan dit beleid.
  • de minimale afstand van aangebouwde bijgebouwen tot de achterste perceelgrens bedraagt 8 meter. Binnen deze afstand is een aangebouwde aan- en/of uitbouw dan wel aangebouwd bijgebouw toegestaan van maximaal 10 m2;
  • de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak bedraagt maximaal 70 m², mits de bebouwde oppervlakte van het bouwperceel niet meer bedraagt dan 60%;
  • de maximale goot hoogte bedraagt 3 meter;
  • de maximale bouwhoogte bedraagt 6 meter;
  • aan- of uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mogen ook worden gebruikt voor de woonfunctie. Dit geldt dus niet voor vrijstaande bijgebouwen. Het gebruik moet uiteraard in alle gevallen ook aan de bestemming 'Wonen' zijn gerelateerd.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen 2 meter bedraagt. De maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 3 meter.

Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels

Algemene regeling m.b.t. ondergronds bouwen

Hierin is opgenomen een algemene regeling voor het ondergronds bouwen met bijbehorende maatvoering.

Bestaande afstanden en andere maten

Door het kiezen van een uniforme regeling voor de gehele kom doen zich situaties voor, waarbij bestaande bebouwing in strijd is met de regels. Deze strijdigheid is niet gewenst. Het is immers niet de bedoeling, dat deze woning moet worden aangepast aan de nieuwe maatvoering. Daarom is de algemene bepaling opgenomen, dat bij afwijkingen de maatvoering mag worden aangehouden, zoals die bestond op het moment van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan. Met deze bepaling wordt voorkomen dat de betreffende situaties vallen onder het overgangsrecht en als het ware worden ‘wegbestemd’. De mogelijkheden tot verbouwing zijn ruimer dan in het geval van het algemene overgangsrecht: gehele vernieuwing c.q. verandering is mogelijk in tegenstelling tot het overgangsrecht waarbij slechts gedeeltelijke vernieuwing mogelijk (tenzij sprake is van een calamiteit) is.

Overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen

Hierin is bepaald dat een kleine overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen met maximaal 1 meter is toegelaten.

Algemene aanduidingsregels

In het plangebied zijn twee algemene functieaanduidingen opgenomen.

De aanduiding 'geluidzone industrie"is opgenomen omdat het aangewezen gebied is gelegen binnen de geluidcontour van een geluidzoneringsplichtige inrichting. Deze geluidscontour moet op de verbeelding worden weergegeven. Het aantal woningen zoals dit in dit plan is opgenomen mag niet worden vermeerderd, omdat dan het aantal geluidgevoelige functies binnen de zone zou toenemen. Dit laatste is niet toegestaan binnen een dergelijke zone.

De aanduiding 'veiligheidzone - leiding' betreft de beschermingszone aan één zijde van de buiten het plangebied gelegen aardgastransportleiding. Deze beschermingszone dient voor de instandhouding en bescherming van de betreffende leiding. Daarnaast dient deze zone ook voor de bescherming van mensen en ter voorkoming van schade aan gebouwen. Er wordt een tweetal beperkingen opgelegd aan de onderliggende bestemmingen. Ten eerste mag binnen de zone in beginsel niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan aan de (instandhouding/bescherming van) de aardgastransportleiding. Burgemeester en wethouders kunnen echter afwijken van dit verbod onder bepaalde voorwaarden. Ten tweede mogen binnen de zone bepaalde werken en werkzaamheden niet zonder aanlegvergunning worden uitgevoerd, zoals graafwerkzaamheden en het aanbrengen van diepgewortelde beplanting.

Algemene afwijkingsregels

In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor meerdere dan wel alle bestemmingen in het plan. De criteria, die bij toepassing van de bevoegdheid in acht moeten worden genomen, worden aangegeven.

Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om meerdere bestemmingen te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden voor meerdere bestemmingen dan wel met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, worden aangegeven.

Algemene procedureregels

In deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een besluit tot toepassen van een wijzigingsbevoegdheid, dan wel het verlenen van een aanlegvergunning. Hierbij wordt verwezen naar procedures die zijn opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht en de Wet ruimtelijke ordening.

Overgangsrecht

In deze bepaling wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht.

Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze bepaling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsbepaling.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting waarin ook inzicht wordt gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan.

In deze situatie is er sprake van een particulier initiatief, waarbij de gemeente alleen medewerking verleent door middel van de vervaardiging van het bestemmingsplan. Verder zijn aan deze ontwikkelingen geen kosten voor de gemeente verbonden. Een beschrijving van de economische uitvoerbaarheid wordt derhalve achterwege gelaten.

7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Procedure

Algemeen

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd, alvorens een ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven.

Wettelijk (voor)overleg

Het Besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zullen worden geïnformeerd. De reacties van deze instanties zullen in dit plan verwerkt worden.

Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerpbestemmingsplan wordt in dit kader ter inzage gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kan iedereen zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Het bestemmingsplan zal daarna, al dan niet gewijzigd, ter vaststelling worden aangeboden aan de gemeenteraad.

Bijlagen Bij Toelichting

Bijlage 1 Situering Plangebied

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Geotechnisch Onderzoek

Bijlage 4 Geohydrologisch Onderzoek

Bijlage 5 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek Wegverkeer

Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek (Industrielawaai) En Trillingenonderzoek

Bijlage 8 Luchtkwaliteitsberekeningen

Bijlage 9 Archeologisch Onderzoek