Lombok
Bestemmingsplan - Brummen
Vastgesteld op 18-02-2010 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Lombok van de gemeente Brummen;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0213.BPEERB1330000-va01 met de bijbehorende regels;
1.3 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aan huis gebonden bedrijf:
bedrijfsmatige activiteit voorkomend in milieucategorie 1 of 2, danwel een naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, zoals een kapsalon, schoonheidssalon of bed and breakfast; evenwel met uitzondering van een seksinrichting;
1.6 aan huis gebonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is, zoals arts, notaris of advocaat; evenwel met uitzondering van prostitutie;
1.7 afhankelijke woonruimte:
een onderdeel van het hoofdgebouw, aan en/of uitbouw of bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
1.8 antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.10 bebouwingspercentage:
een aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak en/of bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de planregels anders bepaald;
1.11 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen;
1.12 bestaand:
- bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerking treding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
- bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerking treding van het bestemmingsplan;
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15 bijgebouw:
een met het hoofdgebouw verbonden (wel of niet vanuit het hoofdgebouw te bereiken) of daarvan vrijstaand gebouw dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw, in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht ten dienste staat van het hoofdgebouw;
1.16 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.17 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.18 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van zolder en kelder;
1.19 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20 bouwperceelsgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.21 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.22 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.23 dakkapel:
verticaal raamkozijn in een schuin dak, voorzien van een eigen dak en van zijwanden;
1.24 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.25 evenement:
een één of meerdaagse voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak;
1.26 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.27 gestapelde woning:
een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat al dan niet met daarbij behorende bergingen waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid, al dan niet direct vanaf het voetgangersniveau, gewaarborgd is;
1.28 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn architectonische verschijningsvorm en functie als het belangrijkste gebouw valt aan te merken;
1.29 inwoning:
het bewonen van een woonruimte die deel uitmaakt van een woning die door een ander huishouden in gebruik is genomen, met dien verstande dat dit slechts toegestaan is in het hoofdgebouw, dan wel in met het hoofdgebouw verbonden aan en/of uitbouwen en bijgebouwen en dat woningsplitsing en/of kamerbewoning niet toegestaan is;
1.30 jongerenontmoetingsplaats (JOP):
een door het gemeentebestuur als zodanig aangewezen of ingerichte voor jongeren bedoelde openbare locatie, al dan niet met bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.31 kunstwerken:
creatieve voortbrengselen van de beeldende kunst zoals beeldhouwwerken, schilderijen en andere kunstzinnige objecten;
1.32 mantelzorg:
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
1.33 nieuwvestiging:
het vestigen van een functie welke nog niet aanwezig is op de datum van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.34 ondergronds bouwwerk:
een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 m beneden peil;
1.35 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak;
1.36 parkeervoorzieningen:
elke al dan niet overdekte stallinggelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer;
1.37 patiowoning:
woning met een volledig woonprogramma incl. berging/garage, op de begane grond en met een kleine tuin (=patio) grotendeels omsloten door wanden;
1.38 peil:
- a. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende aansluitend terrein;
- c. voor een woonwagen, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van de bestaande verharding van de standplaats.
1.39 perceelgrens:
een grenslijn tussen percelen onderling;
1.40 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.41 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische- of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.42 seksuele dienstverlening:
een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verrichten van seksuele handelingen en/of het verrichten van erotisch/pornografische vertoningen;
1.43 standplaats:
een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;
1.44 straatmeubilair:
de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halte aanduidingen, parkeer- en verkeersregulerende constructies, brandkranen, informatie- en reclameconstructies, rijwielstandaards, papierbakken, zitbanken, plantenbakken, communicatievoorzieningen, gedenktekens, telefooncellen en abri's.
1.45 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt;
1.46 verbeelding:
de verbeelding van het bestemmingsplan "Lombok", bestaande uit de kaarten met het nummer NL.IMRO.0213.BPEERB1330000-va01;
1.47 voorgevellijn:
de lijn waarin de voorgevel van een hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;
1.48 voorgevelrooilijn:
de naar de openbare weg gekeerde grens van het bouwvlak, of indien het een bouwvlak betreft met meer dan één naar de weg gekeerde grenzen, die grens die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.49 wet/wettelijke regelingen:
indien en voor zover in deze voorschriften wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald;
1.50 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden;
1.51 woonwagen:
een voor bewoning bestemd gebouw, dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;
1.52 zolder:
ruimte onder een kap voor zover de hoogte van de borstwering ter plaatse van de omtrekmuren minder dan 80 cm boven de vloer is gelegen;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, uitgezonderd dakkapellen;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.5 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.7 de hoogte van een antenne-installatie:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de antenne-installatie;
2.8 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand van het gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens.
2.9 bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;
2.10 bebouwingspercentage:
een aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak en/of bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de planregels anders bepaald;
2.11 breedte, diepte c.q. lengte van gebouwen:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
2.12 uitzondering bij wijze van meten
bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,50 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. voet- en rijwielpaden;
- c. nutsvoorzieningen;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. evenementen;
en de daarbij behorende
- f. bermen en beplanting;
- g. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- h. paden;
- i. speel- en jeugdvoorzieningen, met uitzondering van jongerenontmoetingsplaatsen;
- j. hondenuitlaatplaatsen;
- k. kunstwerken;
- l. waterlopen en waterpartijen;
- m. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
- d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
- e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
3.4 Ontheffing van de bouwregels
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Tuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende percelen gelegen hoofdgebouwen;
met de daarbij behorende:
- b. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- c. waterlopen en waterpartijen.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Verkeer - Verblijfsgebied" aangewezen gronden zijn bestemd voor voor:
- a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;
- b. voet- en rijwielpaden;
- c. nutsvoorzieningen;
- d. evenementen;
met de daarbij behorende:
- e. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- f. parkeervoorzieningen;
- g. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting
- h. speel- en jeugdvoorzieningen, met uitzondering van jongerenontmoetingsplaatsen;
- i. hondenuitlaatplaatsen;
- j. kunstwerken;
- k. straatmeubilair;
- l. ondergrondse afvalcontainers;
- m. waterlopen en waterpartijen;
- n. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Ontheffing van de bouwregels
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. het uitoefenen van een aan huis gebonden beroep en aan huis gebonden bedrijf;
met de daarbij behorende:
- c. tuinen, erven;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. waterlopen en waterpartijen;
- f. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de parkeermogelijkheden in de naaste omgeving;
- c. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- d. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
- e. ter waarborging van de sociale veiligheid;
- f. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Voor het uitoefenen van een aan huis gebonden beroep gelden de navolgende bepalingen:
- a. de woning moet blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de bouwverordening;
- b. de woonfunctie moet primair blijven;
- c. degene die gebruiker is van de woning, moet ook degene zijn die het aan huis gebonden beroep uitoefent;
- d. het medegebruik moet van ondergeschikte betekenis zijn en maximaal 40% van het totale vloeroppervlakte van de woning mag voor dat doel worden gebruikt, met een maximum van 50 m² per woning;
- e. het aan huis gebonden beroep mag geen hinder voor het woonmilieu opleveren en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
- f. vrijstaande bijgebouwen mogen niet worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of bedrijf.
6.5 Ontheffing van de gebruiksregels
Artikel 7 Woongebied
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Woongebied" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. het uitoefenen van een aan huis gebonden beroep en aan huis gebonden bedrijf;
- c. verblijfs- en parkeervoorzieningen;
- d. wegen, ter plaatse van de aanduiding "weg" of binnen een afstand van ten hoogste 10 m tot die aanduiding;
- e. voet- en rijwielpaden;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. evenementen;
met de daarbij behorende:
- h. tuinen, erven;
- i. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- j. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
- k. speelvoorzieningen, met uitzondering van jongerenontmoetingsplaatsen;
- l. hondenuitlaatplaatsen;
- m. kunstwerken;
- n. straatmeubilair;
- o. ondergrondse afvalcontainers;
- p. waterlopen en waterpartijen;
- q. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de parkeermogelijkheden in de naaste omgeving;
- c. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- d. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
- e. ter waarborging van de sociale veiligheid;
- f. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
7.4 Specifieke gebruiksregels
Voor het uitoefenen van een aan huis gebonden beroep gelden de navolgende bepalingen:
- a. de woning moet blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de bouwverordening;
- b. de woonfunctie moet primair blijven;
- c. degene die gebruiker is van de woning, moet ook degene zijn die het aan huis gebonden beroep uitoefent;
- d. het medegebruik moet van ondergeschikte betekenis zijn en maximaal 40% van het totale vloeroppervlakte van de woning mag voor dat doel worden gebruikt, met een maximum van 50 m² per woning;
- e. het aan huis gebonden beroep mag geen hinder voor het woonmilieu opleveren en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
- f. vrijstaande bijgebouwen niet mogen worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of bedrijf.
7.5 Ontheffing van de gebruiksregels
Artikel 8 Leiding - Gas
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Leiding - Gas" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een aardgastransportleiding.
8.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.
8.3 Ontheffing van de bouwregels
8.4 Aanlegvergunning
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Regels verkeerslawaai
Geluidsgevoelige objecten als bedoeld in het Besluit Grenswaarden Binnen Zones Langs Wegen mogen, onverminderd het bepaalde in de bouwregels per bestemming, slechts worden opgericht indien en voor zover wordt voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet Geluidhinder.
10.2 Algemene regels met betrekking tot ondergronds bouwen
10.3 Algemene regels over bestaande afstanden en andere maten
10.4 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De planregels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de parkeervoorzieningen;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- e. de ruimte tussen bouwwerken.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Een verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, is in ieder geval ook het gebruik van:
- a. gronden en bouwwerken als of ten behoeve van een seksinrichting;
- b. onbebouwde gronden:
- 1. als stand- of ligplaats van onderkomens;
- 2. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en produkten;
een en ander tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden.
Artikel 12 Algemene Ontheffingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de procedure zoals aangegeven in artikel 14.1, ontheffing verlenen:
- a. van de planregels voor het in geringe mate overschrijden van het bouwvlak, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- b. van de planregels voor de bouw van een luifel of erker aan de voorgevel van een hoofdgebouw, mits:
- 1. de diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer dan 1,50 meter bedraagt;
- 2. de breedte niet meer bedraagt dan 50% van de voorgevel van het hoofdgebouw;
- 3. de hoogte niet meer bedraagt dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
- 4. er geen bezwaren bestaan vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid;
- 5. de luifel of erker stedenbouwkundig aanvaardbaar is;
- c. van de planregels voor de bouw van openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, mits:
- 1. het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 25 m²;
- 2. dat bestaat uit één bouwlaag;
- 3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 meter.
- d. van de planregels voor het vergroten van de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde tot maximaal 5 meter, mits:
- 1. de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast;
- 2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving gewaarborgd wordt.
- e. van de planregels ten behoeve van het oprichten van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot een hoogte van maximaal 20 meter;
- f. van de planregels ten behoeve van het oprichten van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 40 meter;
- g. van de regels betrekking hebbende op woningen voor het uitbreiden van de woning met een afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg met dien verstande dat:
- 1. de bebouwingsmogelijkheden met niet meer dan 30 m² in één bouwlaag worden overschreden;
- 2. de afhankelijke woning met de hoofdwoning is verbonden en er geen zelfstandige woning gerealiseerd wordt;
- 3. het karakter van de omringende bebouwingsstructuur niet mag worden aangetast;
- 4. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden;
- 5. de bereikbaarheid voor algemene en nutsvoorzieningen moet zijn gewaarborgd, evenals de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
- 6. er voldoende parkeergelegenheid aanwezig is.
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedure zoals aangegeven in artikel 14.2, de bestemming te wijzigen ten behoeve van:
- h. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- i. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- j. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.
Artikel 14 Algemene Procedureregels
14.1 Procedure ontheffing
Bij het verlenen van ontheffing ingevolge de in deze planregels opgenomen ontheffingsbevoegdheden ex artikel 3.6 lid 1 sub c van de Wet ruimtelijke ordening, worden in ieder geval de volgende procedureregels in acht genomen:
- a. het ontwerp van het ontheffingsbesluit ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende ten minste twee weken voor belanghebbenden ter inzage ter gemeentesecretarie;
- b. burgemeester en wethouders geven voorafgaand aan deze terinzagelegging, kennis van het ontwerpbesluit en de terinzagelegging ervan in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen die in de gemeente verspreid worden;
- c. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk en mondeling zienswijzen omtrent het ontwerpbesluit kunnen indienen bij burgemeester en wethouders;
- d. de overeenkomstig het vorige lid ingediende zienswijzen worden betrokken bij het besluit omtrent ontheffingverlening.
14.2 Procedure wijziging en uitwerking
Bij het wijzigen of uitwerken van het plan ingevolge de in deze planregels opgenomen wijzigingsbevoegdheden respectievelijk uitwerkingsplichten dient artikel 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening in acht te worden genomen.
14.3 Procedure aanlegvergunning
Bij het verlenen van de aanlegvergunning als bedoeld in deze planregels geldt de procedure zoals vervat in de artikelen 3.16 e.v. van de Wet ruimtelijke ordening.
Artikel 15 Overige Regels
15.1 Verwijzing wettelijke regeling
Indien en voor zover in deze planregels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan.
15.2 Dubbelbestemming
Indien bij het gebruik van de gronden voor bebouwing en anders dan voor bebouwing als bedoeld in de artikelen 3 tot en met 7 op deze gronden tevens een dubbelbestemming van toepassing is, geldt primair het bepaalde met betrekking tot de dubbelbestemming.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwen
16.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 17 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Lombok.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
De gemeente Brummen heeft ruimte gekregen van de provincie om te bouwen teneinde in de lokale woningvraag te kunnen voorzien. Daarnaast erkent de gemeente haar aandeel in de regionale bouwopgave. Om dit te bewerkstelligen is onder andere Lombok bij de kern Eerbeek aangewezen als ontwikkelingslocatie voor nieuwbouw.
Het plan Lombok voorziet in de bouw van 300 tot 350 woningen. De totale ontwikkeling van Lombok zal geschieden in een tweetal fasen. De eerste fase bestaat uit de bouw van circa 100 woningen, die aansluit op de bestaande bebouwing van Lombok. Deze fase is al in een gevorderd stadium en voor dit gebied is dan ook al een uitgekristalliseerd plan beschikbaar. Voor de ontwikkeling van deze fase is een zelfstandige planologische procedure gevolgd (artikel 19 lid 2 WRO) zodat al met de realisering begonnen kan worden. In voorliggend bestemmingsplan wordt dan ook de 'bestaande' situatie opgenomen uit het gevolgde vrijstellingstraject ex artikel 19 lid 2 WRO.
De tweede fase van Lombok, ten zuiden van de eerste fase, gaat uit van de bouw van maximaal 250 woningen. Voor dit gebied is nog weinig bekend over de invulling. De gemeente heeft echter haar wens geuit om dit gebied in de toekomst ook te benutten woningbouw. De woonbebouwing die momenteel in het gebied aanwezig is zal in voorliggend bestemmingsplan worden meegenomen en als zodanig worden bestemd. De omliggende gronden krijgen de globale eindbestemming Woongebied.
Op afbeelding 1.2 is te zien dat fase 1 het noordelijke deel betreft en fase 2 daar ten zuiden van is gelegen.
In opdracht van de gemeente Brummen is voorafgaand aan het bestemmingsplan een Nota van Uitgangspunten opgesteld voor Lombok (BRO, Locatie Lombok te Eerbeek Nota van Uitgangspunten, oktober 2007). Hierop volgend is een ook stedenbouwkundig plan opgesteld en variantenstudie uitgevoerd waaruit een voorkeursvariant is voortgekomen (Royal Haskoning Nederland B.V., stedenbouwkundigplan Lombok variantenstudie en voorkeursvariant, april 2008).
Het geldende bestemmingsplan "Buitengebied" staat de voorgenomen ontwikkeling niet toe. Het voorliggend bestemmingsplan dient de bovenstaande ontwikkelingen aan de westzijde van de kern Eerbeek mogelijk te maken.
De gemeente wenst middels een nieuw bestemmingsplan medewerking te verlenen aan de geplande ontwikkelingen in Eerbeek. Voorliggend bestemmingsplan, welke opgesteld wordt conform artikel 3.1 Wro, voorziet in deze wens.
1.2 Geldend Bestemmingsplan
Het plangebied ligt zowel binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan "Buitengebied 1982" als binnen de grenzen van het bestemmingsplan "Lombok 1990". Het bestemmingsplan "Buitengebied 1982" is op 2 september 1982 door de gemeenteraad van Brummen vastgesteld en door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland op 29 november 1983 goedgekeurd. Het bestemmingsplan is onherroepelijk geworden bij besluit van de Kroon d.d. 17 december 1986 no. 67. Het bestemmingsplan "Lombok 1990" is vastgesteld op 20 december 1990 en goedgekeurd op 13 juni 1991. Vervolgens is het plan na afloop van de beroepstermijn onherroepelijk geworden op 17 juli 1991. Het merendeel van de gronden heeft in het geldend bestemmingsplan een agrarische bestemming. Een 300 meter brede zone ten westen van de Ringlaan is bestemd als agrarisch gebied met beperkte bebouwing. Binnen het plangebied zijn het gemeentelijke opslagterrein en een bedrijf aan de Ringlaan, respectievelijk bestemd als Opslagterrein en bestemd voor Handel en Nijverheid. Een tweetal percelen binnen het gebied zijn bestemd voor volkstuinen.
1.3 Ligging Plangebied
Lombok ligt aan de westzijde van de kern Eerbeek. De beoogde ontwikkelingen vormen de afronding van het reeds bestaande deel van de wijk Lombok. Het bestaande deel van de wijk bevindt zich aan de noordzijde van het plangebied, Lombok grenst hier aan de achterzijde van de bestaande woningen. Aan de oostzijde ligt de Ringlaan die zowel het bestaande deel als het nieuwe deel van Lombok ontsluit. Aan de zuidzijde vormt de Weverweg de grens. De westzijde van het plangebied wordt grotendeels begrensd door de Lombokweg. De omvang van het plangebied is circa 17 ha.
Afbeelding 1. Globale ligging plangebied
Afbeelding 2: Begrenzing van gehele plangebied Lombok
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de bestaande en toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de relevante beleidsstukken. In hoofdstuk 4 volgen de planologische- en milieuaspecten. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven en hoofdstuk 6 staat stil bij de economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Behorende bij de toelichting zijn in het kader van het bestemmingsplan een set planregels en een verbeelding (plankaart) opgesteld. De uiteindelijke bouwplannen dienen te passen binnen de opgestelde planregels en de verbeelding.
Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
Historie
Het dorp Eerbeek is vanuit een agrarische nederzetting ontstaan aan de rand van de Veluwe. Tot 1940 bestond het dorp grotendeels uit verspreide lintbebouwing met kleine woningen en boerderijen langs de invalswegen.
Het plangebied bestaat voornamelijk uit heide- en broekontginningen. In de heide- en broekontginningen aan de noordzijde van Eerbeek is nauwelijks sprake van omgevingswaarden. In tegenstelling tot de hoge waardering van het kampenlandschap en Veluwemassief.
De ontwikkeling van Eerbeek is sterk bepaald door de ligging van de Eerbeekse Beek en de ligging aan de rand van de Veluwe. Vanwege de aanwezigheid van waterkracht en water van hoge kwaliteit, was deze plaats zeer geschikt voor de vestiging van papiermolens en wasserijen. Zo ontstond ook het Huis te Eerbeek, met bijbehorende oliemolen, die door de waterkracht uit de Eerbeekse beek draait. De eerste grootschalige, planmatige uitbreidingen in de jaren vijftig bestonden uit woningen voor de arbeiders van de papierindustrie. Eerbeek heeft de laatste decennia naast de papierindustrie nog een sterke impuls gekregen door de toename van het toerisme, waarbij de ligging aan de Veluwe een belangrijke rol speelt. De Veluwse spoorlijn, van oudsher goederenspoor (1887), wordt ingezet voor het toerisme. Het goederentransport over het Apeldoornskanaal (1869) werd in 1972 gestopt, waardoor ook het kanaal nu voor toerisme wordt gebruikt.
Afbeelding 3: Lombokweg
Afbeelding 4: Plangebied Lombok fase 1
Situatie plangebied
Ongeveer 10 jaar geleden is de woonlocatie Lombok gerealiseerd. De voorgestelde ontwikkelingen zijn een aanvulling van de woonlocatie Lombok en dient ervoor om Lombok tot een volwaardig ruimtelijk geheel te maken. Het plangebied maakt deel uit van het agrarische buitengebied van het dorp Eerbeek. Het gebied wordt doorsneden door een houtwal en zuidelijk begrensd door de Weverweg. De Weverweg is een doodlopende weg welke alleen enkele afgelegen percelen aansluit op de Ringlaan. Het overgrote deel van het plangebied is in gebruik voor agrarische doeleinden. Echter is er naast de aanwezigheid van weiland ook sprake van een aantal volkstuinen en drie woningen. Het gebied voor fase één begint vanaf de bestaande bebouwing van Lombok tot en met de houtwal met daarin het geplande speelveld. Ook dit gebied is momenteel in gebruik voor agrarische doeleinden. De tweede fase loopt vanaf de houtwal tot en met de Weverweg. Het westelijke deel van het gebied wordt gebruikt voor de volkstuinen het overige deel bestaat uit weiland. Tevens zijn in dit gebied drie woningen gevestigd die in de toekomst behouden blijven. Daarnaast is in het oostelijke deel van het gebied de gemeentewerf gesitueerd. Dit bedrijf zal ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling van deze locatie verdwijnen.
Afbeelding 5: Lombok
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft een beknopt overzicht van het ruimtelijke relevante beleid voor het voorliggende bestemmingsplan op nationaal, provinciaal en gemeentelijk schaalniveau. Het vastgelegde beleid vormt het kader voor het gemeentelijke beleid in dit bestemmingsplan en geeft de bandbreedte weer, waarbinnen dit bestemmingsplan ontwikkeld kan worden.
3.2 Rijksbeleid
Nota Ruimte/ 2004
In de Nota Ruimte staan de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Deze nota gaat in op vraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van het beleid aangegeven, waarin 'ontwikkelingsplanologie', de ruimtelijke hoofdstructuur (RHS), een 'basiskwaliteit' en de lagenbenadering een belangrijke rol spelen. In de nota benadrukt het Rijk, net als in voorgaande nota's opnieuw het belang van sterke steden in een vitaal platteland. Bundeling van wonen en werken in stedelijke gebieden en stedelijke vernieuwing en verdichting zijn de speerpunten van het beleid. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen zo veel mogelijk aan de rand van en aansluitend bij bestaand bebouwd gebied te geschieden.
Het voorgenomen plan aan de westzijde van Eerbeek sluit aan bij de bestaande kern en past op deze manier in het beleid van de Nota Ruimte. Met deze ontwikkeling voorziet de gemeente in de lokale woonbehoefte. Daarbij wordt rekening gehouden met de aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten.
Vierde Nota Waterhuishouding (NW4)
De Europese Kaderrichtlijn Water van oktober 2000 stelt dat de Europese stroomgebieden voor 2015 allen een goede waterkwaliteit moeten hebben, zowel in ecologische als chemische kwaliteit. Dit geldt voor het oppervlaktewater en het grondwater. Het rijksbeleid voor de waterhuishouding staat geformuleerd in de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1999 van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Kernpunten van dit beleid zijn onder andere de versterkte uitvoering van integraal waterbeheer en het beheer van stedelijke watersystemen.
De nota pleit voor meer samenhang tussen water, ruimtelijke ordening en milieu, gericht op de verschillende belangen. In de nota staan twee denklijnen centraal: zoveel mogelijk op een natuurlijke wijze omgaan met water en watersystemen én vanuit het waterbeleid de watersysteem- en stroomgebiedbenadering te benadrukken. De regering streeft naar afstemming en integratie van het waterbeheer in het landelijk en stedelijk gebied. Gemeenten en waterschappen moeten komen tot een gemeenschappelijke visie op het waterbeheer in zowel de bebouwde kom als het buitengebied.
Waterbeleid 21e eeuw
Een belangrijke conclusie uit het Waterbeleid 21e eeuw is om meer ruimte te geven aan water en te voorkomen dat de waterproblematiek in tijd of ruimte wordt afgewenteld. Er worden twee drietrapsstrategieën als uitgangspunten aangegeven:
- ten aanzien van waterkwantiteit: Vasthouden - Bergen - Afvoeren;
- ten aanzien van waterkwaliteit: Schoonhouden - Scheiden - Zuiveren.
Deze strategieën vertalen zich voor het stedelijk gebied in concrete aandachtspunten als: meer ruimte voor water en een relatie tussen het stedelijk water en het water in het omliggende gebied, vergroting van het waterbergend vermogen, verbetering van de waterkwaliteit, vergroting van de belevingswaarde van water, en kansen voor natuur en recreatie in en rondom stedelijk water.
Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen in hoofdstuk 4. Hierin is opgenomen welke waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt om gegaan.
Flora- en faunawet/ 2002
De Flora- en faunawet is sinds 1 april 2002 in werking. De Flora- en faunawet is een raamwet: in de wet staan de hoofdlijnen van de regels. De uitwerking is geregeld in aparte besluiten en regelingen. De wet richt zich op de bescherming van planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent een 'zorgplicht'. Vanuit dit beginsel dient iedereen zó te handelen, of juist handelingen na te laten, dat de in het wild voorkomende dier- en plantensoorten daarvan géén of zo min mogelijk hinder ondervinden.
3.3 Provinciaal Beleid
Streekplan Gelderland 2005
Het provinciale Streekplan Gelderland 2005 is op 29 juni 2005 vastgesteld door Provinciale Staten en geeft de hoofdlijnen voor het ruimtelijk beleid van de provincie en lagere overheden weer.
De hoofdlijnen van het provinciaal beleid zijn herkenbaar in de 'ruimtelijke hoofdstructuur'. De ruimtelijke hoofdstructuur bestaat uit de volgende onderdelen:
- gebieden die belangrijk zijn voor natuur, water, infrastructuur, cultuurhistorie en stedelijke netwerkvorming. De provincie zet voor deze gebieden in op verbetering van de kwaliteit, verstedelijking moet hier worden tegengegaan;
- gebieden voor de 'rode functies' ofwel de ruimte voor wonen, werken en voorzieningen. Deze rode functies zijn gebundeld in stedelijke netwerken en regionale centra;
- de overige bebouwde en landelijke gebieden. In deze gebieden krijgen regio's en gemeenten meer vrijheid om de ruimte voor wonen en werken naar eigen inzicht te verdelen.
Het plangebied past binnen de omschrijving van de derde categorie gebieden.
De gemeente Brummen maakt deel uit van de regio Stedendriehoek. Voor wat betreft wonen in de Stedendriehoek is afgesproken dat elke gemeente in ieder geval moet kunnen voorzien in de eigen woningbehoefte. De ontwikkeling van het nieuwe woongebied is een (lokale) uitwerking van deze keuze.
De gemeente heeft feitelijk ook relaties met de KAN-regio. Verstedelijking wordt gebundeld in/nabij de grote steden in beide regio's. In regionaal verband is de ligging van deze bundelingsgebieden bepaald. Het noordoostelijke gedeelte van de gemeente Brummen maakt deel uit van het bundelingsgebied.
Daarnaast kan in de gemeente Brummen verstedelijking plaatsvinden om te voorzien in de lokale behoefte. Voor woningbouw betekent dit een uitbreiding. Voor bedrijvigheid wordt vooralsnog uitgegaan dat de gemeente, met de reeds bestaande plannen voor uitbreiding van Kollergang en Hazenberg, voldoende ruimte beschikbaar heeft. Verdere uitbreiding van bedrijventerreinen is niet aan de orde.
Hoewel Eerbeek op de rand van de Veluwe ligt, maakt het plangebied geen deel uit van beschermde gebieden.
Gezien de aanwezige kwaliteiten en de functie van de gemeente Brummen in het regionale netwerk, wordt nadruk gelegd op de aanwezige waarden en kwaliteiten. Het betreft onder meer het Veluwemassief, de IJsselvallei, cultuurhistorische waarden en landschappelijke waarden. Gezocht dient te worden naar een passende functiemenging, zodat deze kwaliteiten duurzaam behouden blijven, maar toch sprake is van een vitaal gebied. Deze uitdaging dient door gemeenten opgepakt te worden, voor zover het gebieden buiten de provinciale ruimtelijke hoofdstructuur betreft.
3.4 Gemeentelijk Beleid
Ruimtelijke ontwikkelingsvisie Ligt op groen!
De gemeente Brummen heeft een ruimtelijke ontwikkelingsvisie opgesteld; de visie "Ligt op groen!" is op 28 september 2006 vastgesteld. Het document bevat twee delen:
- een Strategische Visie 2030;
- een Ruimtelijke Visie 2005-2015.
De Strategische Visie 2030 bevat de hoofdlijnen van het beleid voor de (middel)lange termijn. De gemeente kiest hierin voor een positie die zich ruimtelijk en functioneel onderscheidt van de omliggende gemeenten. Zo ontstaat in regionaal verband diversiteit, complementariteit en identiteit. Om dit te bereiken wordt aangesloten op de onderscheidende kwaliteiten. Voor Brummen is de groene kwaliteit het vertrekpunt; het is dé identiteitsdrager van de gemeente. De bestaande groene kwaliteiten worden behouden en nieuwe ontwikkelingen ingezet ter versterking van deze groene kwaliteiten. Aan de eerste uitwerking van de Strategische visie, het Landschapsbeleidsplan, wordt momenteel gewerkt.
Voor het plangebied zijn de volgende strategische beleidsuitspraken essentieel:
- er vinden geen ontwikkelingen plaats die beschermde natuurgebieden aantasten;
- ook in de kernen zijn groene kwaliteiten van groot belang. Intensivering van het ruimtegebruik mag dan ook niet ten koste gaan van de groene identiteit en nieuwe ontwikkelingen versterken het groene karakter;
- cultuurhistorische kwaliteiten worden benut als ruimtelijke dragers;
- het watersysteem is een natuurlijke kwaliteit die zichtbaar gemaakt wordt en beter benut wordt;
- goed leven staat centraal;
- de leefbaarheid wordt geoptimaliseerd;
- gestreefd wordt naar een gemengde bevolkingssamenstelling, waarbij zorgbehoevenden zoveel mogelijk vermengd en verspreid over de gemeente worden opgevangen;
- er wordt in ieder geval voorzien in voldoende woningen voor de lokale behoefte;
- nieuwe woningbouw wordt geconcentreerd bij de kernen Brummen en Eerbeek;
- de kernen Brummen en Eerbeek blijven eigen gemeenschappen met een eigen karakter;
- nieuwe woningbouw versterkt de groene kwaliteiten c.q. het groene karakter.
In de Ruimtelijke Visie 2005-2015 worden de keuzes gedifferentieerd naar deelgebieden en uitgewerkt in projecten. Voor alle woningbouw is het Kwalitatieve woonprogramma het uitgangspunt. De keuze om voldoende woningen voor de lokale woningbehoefte te realiseren, leidt indicatief tot de volgende verdeling van het woningbouwprogramma voor de periode 2005-2014:
- kern Eerbeek: 800 woningen;
- kern Brummen: 800 woningen;
- kleine kernen: 100 woningen;
- buitengebied: 100 woningen.
Het overgrote deel van de woningen wordt geconcentreerd bij de kernen Brummen en Eerbeek. Naast inbreiding en herstructurering is uitbreiding noodzakelijk. Bij het bepalen van de uitbreidingslocaties, is rekening gehouden met het landschap, de afstand tot voorzieningen, de bereikbaarheid en de mogelijkheden om de groene kwaliteiten te versterken. Ontwikkelingsmodel 'Lombok' heeft voor de kern Eerbeek de voorkeur. De voorgestelde bouwlocatie in dit model doet nauwelijks afbreuk aan bestaande waarden. Bovendien scoort de voorgestelde locatie in het model relatief goed op haalbaarheid. Deze uitbreidingsrichting is derhalve het meest geschikt. Bovendien is het completeren van de bestaande wijk Lombok gewenst, omdat daar op dit moment sprake is van een onvolwaardige ruimtelijke situatie. Voor het adequaat realiseren van het woningbouwprogramma tot 2015 biedt de ontwikkeling van model 'Lombok' voldoende ruimte. Voor dit model is in de ruimtelijke ontwikkelingsvisie een eerste vlekkenplan uitgewerkt. Dit vlekkenplan hanteert de volgende richtlijnen:
- wonen in de wijk, aan de rand van de kern;
- de grootschalige landschappelijk onderlegger geeft maar beperkt aanleiding voor de stedenbouwkundige uitwerking. Toevoegingen van andere aard zijn nodig om het woonmilieu interessant te maken;
- de kern krijgt aan de noordzijde een nieuw vormgegeven dorpsrand;
- het boslandschap vormt de gesloten rug van de kern;
- kans om Lombok af te ronden.
Kwalitatief woonprogramma 2
Het Kwalitatief Woonprogramma dat voor de gemeente Brummen is vastgesteld (KWP2, 2005) kent de volgende uitgangspunten met betrekking tot nieuwbouw:
- 1.818 woningen tot en met 2014 (waarvan 1.243 in de periode 2005 t/m 2009);
- 40 % vrije sector, 60 % sociaal segment. (Sociaal segment: goedkope huur (tot aftoppingsgrens 1/2 p. h.h.), betaalbare huur (tot huursubsidiegrens), goedkope koop (tot 160.000) en middelduur laag koop (tot 200.000 VON);
- 1/3 van de woningen in het sociale segment is starterswoning (Starterswoning = goedkope huur (tot aftoppingsgrens 1/2 p. h.h.), betaalbare huur (tot huursubsidiegrens), goedkope koop (tot 160.000 VON);
- 50 % koop en 50 % huur;
- minimaal 55 % woonkeur;
- gelijk aandeel Brummen - Eerbeek;
- saldomethode: duur ten dienste van:
- 1. projecten, één locatie, 60 % sociaal;
- 2. projecten, meerdere locaties, 60 % sociaal;
- 3. projecten, met significante ruimtelijke kwaliteitswinst;
- 4. duurzaamheidsniveau actief toepassen;
- 5. keuzevrijheid actief toepassen.
Uitgegaan is van een indicatieve verhouding van:
- 70 % eengezinswoning en 30 % meergezinswoning;
- 90 % centrumdorps woonmilieu en 10 % landelijk woonmilieu;
- gewenste doelgroepen: ouderen 40%, starters 20%, en jonge gezinnen en doorstromers 40%.
Het KWP wordt als uitgangspunt beschouwd. Echter heeft er een verschuiving in de percentages van de verhouding koop-huur plaatsgevonden. Hetgeen heeft geleid tot de volgende verhoudingen:
- 60% sociaal - 40% vrije sector
- 35% huur - 65% koop
- 20% sociale huur - 15% dure huur
- 20% starters koop - 20% sociale koop - 25% vrije sector koop
Het voorgenomen plan voor de realisatie van Lombok sluit aan bij de hierboven genoemde uitgangspunten en verhoudingen.
Parkeernota/ 2007
De Parkeernota Gemeente Brummen betreft vooral een voorwaardenscheppend beleidsstuk (vraagvolgend) en richt zich dus niet op het ontmoedigen van het autogebruik.
De actuele parkeerproblemen binnen de gemeente geven geen aanleiding tot het beschikbaar stellen van extra budget, maar worden zoveel mogelijk opgelost als onderdeel van reguliere onderhouds- en herstructureringswerkzaamheden. In het kader van parkeren wordt via de volgende uitgangspunten gestreefd naar ruimtelijke kwaliteit:
- Realisatie van parkeerplaatsen in principe op eigen terrein en dit stimuleren of afdwingen via planologische procedures zoals bestemmingsplan, ontheffing of bouwvergunning
- Ondergrondse oplossingen (of parkeren op het dak) hebben, met het oog op beeldkwaliteit en meervoudig ruimtegebruik, de voorkeur
- In nieuwe bestemmingsplannen dient opgenomen te worden dat bij aan-huisgebonden beroep de parkeerdruk niet mag worden verhoogd en garages zodanig gesitueerd moeten worden dat er een voldoende opstelruimte op de oprit voor de garage aanwezig is (minimaal 5 meter)
- Uitgangspunt in alle gevallen is dat parkeren in de voortuin in principe wordt uitgesloten (m.u.v. de oprit naar bijv. garage)
In de gemeente Brummen wordt uitsluitend onderscheid gemaakt in de stedelijke zones 'Centrum' en 'Rest bebouwde kom'. Kijkend naar de omgevingsadressendichtheid wordt Brummen op basis hiervan ingedeeld in de categorie 'weinig stedelijk'. De CROW-parkeernormen vormen de basis voor het te berekenen aantal parkeerplaatsen dat bij nieuwe ontwikkelingen gerealiseerd moet worden. Voor het bepalen van de parkeernorm wordt standaard uitgegaan van het gemiddelde parkeerkencijfer.
Het opstellen van een parkeerbalans is een verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer als onderdeel van de aan te leveren 'goede ruimtelijke onderbouwing'.
Welstandsnota/ 2004
Het welstandsbeleid is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving dient te behartigen. Het aanzicht van gebouwen en de inrichting van de openbare ruimte vormen de dagelijkse leefomgeving van de inwoners. Dat betekent dat de verschijningsvorm van een bouwwerk geen zaak is van de eigenaar alleen; elke voorbijganger wordt ermee geconfronteerd, of hij nu wil of niet. Een aantrekkelijke, goed verzorgde omgeving draagt bij aan de belevingswaarde. Bovendien heeft dit een gunstige invloed op de waarde van het onroerend goed en het vestigingsklimaat.
Het doel van het welstandstoezicht is om een bijdrage te leveren aan de schoonheid en de aantrekkelijkheid van de (bebouwde) omgeving. Door het opstellen van welstandsbeleid kan de gemeente in alle openheid een effectief en inzichtelijk welstandstoezicht inrichten en opdrachtgevers en ontwerpers in een vroeg stadium informeren over de criteria die bij de welstandsbeoordeling een rol spelen.
Voor Lombok worden in de toekomst nieuwe welstandscriteria opgesteld. De bouwplannen dienen te voldoen aan de hierin gestelde eisen. Bij het opstellen van deze nieuwe welstandscriteria wordt aansluiting gezocht met de geldende welstandscriteria voor Lombok Noord.
Hoofdstuk 4 Planologische En Milieutechnische Randvoorwaarden
4.1 Milieu
4.1.1 Bodem
Om de beoogde ontwikkelingen te kunnen realiseren, is een onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit van de grond binnen het gebied. Onderzoeken uitgevoerd ten behoeve van de ontwikkeling van het eerste deel van Lombok (Lombok-Noord) wijzen op een historische verontreiniging in het plangebied. Een aantal percelen is recentelijk onderzocht. De resultaten van deze onderzoeken geven voorlopig aan dat op deze kavels woningbouw mogelijk is. Voor de overige gronden is een onderzoek uitgevoerd (Verkennend bodem- en asbestonderzoek, Lombok te Eerbeek, Verhoeve Milieu bv, 27-11-2006). Uit de analyseresultaten blijkt dat de grond, naast de plaatselijk gemeten lichtverhoogde gehalten, over het algemeen geen verhoogde gehalten zijn gemeten. Ter plaatse van de zoutopslag aan de Ringlaan 3a is echter een hoger chloride gehalte in de bovengrond gemeten dan het gemiddelde in het gebied. Dit verhoogde gehalte wordt hoogstwaarschijnlijk veroorzaakt door de zoutopslag. Op dit moment is nader onderzoek niet nodig.
Naast de gemeten lichtverhoogde concentraties metalen, chloride per en/of minerale olie in het grondwater bevat het grondwater ter plaatse van 7 peilbuizen een matig tot sterk verhoogde concentratie chroom, nikkel en/of arseen. Verwacht wordt dat de concentraties in het grondwater van nature verhoogd zijn. Vervolgonderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
Er dient rekening te worden gehouden met het gegeven dat bij eventuele toekomstige grondwerkzaamheden de grond niet zonder meer buiten de locatie kan worden toegepast. De regels van het Bouwstoffenbesluit zijn hierop mogelijk van toepassing.
Het gebied Lombok heeft een natuurlijke helling van zuid naar noord. Het straatpeil loopt af van circa 18.70 m +NAP naar circa 16 m +NAP.
Conclusie
De bodemkwaliteit levert geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
4.1.2 Geluid
Op 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. Hierin staat dat voor een bestemmingsplan inzichtelijk moet worden gemaakt welke geluidsbronnen in het gebied aanwezig zijn en wat de geluidsbelasting is voor woningen en andere gevoelige bestemmingen.
Conform de Wet geluidhinder is het noodzakelijk akoestisch onderzoek te doen als nieuwe geluidsgevoelige bebouwing wordt gerealiseerd, of als uitbreiding van dergelijke bestemmingen binnen de geluidszone van een weg plaatsvindt. Voor het akoestisch onderzoek zijn daarbij alleen de wegen relevant waar een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur of meer geldt. Voor 30 kilometerzones hoeft conform artikel 74 lid 2 van de Wet geluidhinder geen akoestisch onderzoek te worden verricht.
In het kader van de Wet geluidhinder is onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting op nieuwe woningen in de zone van wegen. De Loenenseweg heeft een onderzoekszone van 200 meter en valt daarmee buiten het plangebied. Op 22 mei 2007 is een verkeersbesluit ten aanzien van de Ringlaan genomen, de Ringlaan is vanaf de rotonde tot aan de spoorwegovergang een 30km-zone. 30 km wegen hebben geen wettelijke onderzoekszone.
Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek niet uitgevoerd hoeft te worden. Gezien de resultaten van het onderzoek kan worden aangenomen dat de geluidshinder van wegen geen invloed heeft op het plangebied Lombok.
Conclusie
Het aspect geluid vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.1.3 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is de 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) bedoeld. De 'Wet luchtkwaliteit' vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005.
Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Hieronder valt bijvoorbeeld de realisatie van nieuwe woonwijken tot 500 woningen.
Een project draagt ook 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de 1% grens niet wordt overschreden. De 1% grens is gedefinieerd als 1% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2).
Met behulp van een rekenmodel is de luchtverontreiniging onderzocht die veroorzaakt wordt door het gemotoriseerde verkeer op de nabijgelegen wegvakken. In dit model zijn de laatste prognoses voor emissiekengetallen en achtergrondconcentraties verwerkt. De berekeningen zijn uitgevoerd voor het jaar 2006, 2010 én 2015. Het model is geschikt voor het toetsen van stoffen die zijn opgenomen in het Besluit luchtkwaliteit 2005. Voor de onderzochte jaren 2006, 2010 en 2015 zijn geen overschrijdingen van de grenswaardes en plandrempels geconstateerd. Het plan kan derhalve als "niet in betekende mate" worden beschouwd en voldoet hiermee aan de Wet luchtkwaliteit 2007.
Conclusie
De luchtkwaliteit levert geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
4.1.4 Milieuhinder
Aan de oostzijde van het plangebied aan de Ringlaan ligt de gemeentewerf welke over een milieuvergunning beschikt. De milieuzonering rond de gemeentewerf bedraagt 50 meter. Aangezien de gemeentewerf voor de beoogde ontwikkeling zal verdwijnen vormt deze geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen.
Aan de westrand van het plangebied aan de Lombokweg bevinden zich 2 agrarische bedrijven. Eén van deze bedrijven ligt op ruime afstand van het plangebied en vormt dan ook geen belemmering. Het andere agrarische bedrijf ligt nabij het plangebied. De bestaande woonwijk Lombok valt reeds binnen de huidige hinderzone van het bedrijf. Door de realisatie van Lombok wordt de afstand niet verslechterd, de situatie blijft gelijk en is dan ook verantwoord.
Conclusie
De huidige aanwezigheid van de gemeentewerf en twee agrariërs in de nabije omgeving vormen geen belemmering voor de realisatie van Lombok.
4.2 Externe Veiligheid
Op 28 oktober 2004 is het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi) van kracht geworden. In het besluit zijn richtlijnen opgenomen voor het bouwen en handhaven van gevoelige bestemmingen zoals woningen in de buurt van inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, vervoerd en/of opgeslagen.
In het kader van de externe veiligheid worden in hoofdzaak drie mogelijke risicobronnen onderscheiden:
- Inrichtingen;
- Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het water en per spoor;
- Buisleidingen.
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen inrichtingen die op basis van het Besluit Externe Veiligheid (BEVI 2004) een potentiële belemmering zouden kunnen vormen voor de voorgestelde ontwikkeling. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg is de N786 (Harderwijkerweg) vrijgegeven als route vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze route ligt op meer dan 500 meter van het plangebied en vormt hierdoor geen belemmering.
Wel ligt ten zuiden van het plangebied, in de berm van de Weverweg een 6"40 gasleiding van de Nederlandse Gasunie. Op grond van de Circulaire -Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen dient aan beide kanten van de leiding (in het uiterste geval en afhankelijk van de diepteligging) een medebestemmingsstrook van 4 meter aan weerszijden te worden aangehouden waarbinnen niet mag worden gebouwd. Bij het ontwerp voor Lombok is rekening gehouden met de aanwezigheid van deze aardgastransportleiding.
Conclusie
Met inachtneming van de 4 meter zone vormt de aanwezige aardgastransportleiding langs de Weverweg en daarmee het gehele aspect externe veiligheid geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.3 Waterhuishouding
Het Rijk, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen hebben in februari 2001 de Startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw ondertekend. Hierin is vastgelegd dat de betrokken partijen de Watertoets toepassen op alle relevante ruimtelijke plannen met waterhuishoudkundige consequenties. De Watertoets omvat het proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van ruimtelijke plannen. In dit kader is er advies nodig van de waterbeheerder waarin zij het plan beoordelen wat betreft de waterhuishouding. Het Waterschap Veluwe is de waterbeheerder voor het onderhavige gebied.
Om goed inzicht te krijgen in de waterhuishouding in het plangebied is een waterhuishoudkundig plan opgesteld door Breijn BV, bij het opstellen van dit plan is gebruik gemaakt van onderzoek gegevens uit 2006 en 2007 van onderzoeksbureau Verhoeve Milieu. Naast bovenstaande bijdragen van de beide bureaus is bij de planopzet ook overleg gevoerd met het waterschap Veluwe.
Bodem
De hoogteligging van het plangebied varieert tussen de 16,64 m + NAP en de 19,85 m + NAP. De noordwest zijde is het laagst en de zuidoost zijde is het hoogst. Tevens blijkt dat in het midden van het plangebied een natuurlijke verlaging in het maaiveld aanwezig is.
De gronden in het plangebied hebben de eigenschappen van 'Vedpodzolgronden grof zand'. Deze gronden kunnen worden omschreven als grof zand. In de bodem komt er vanaf een diepte van minder dan 40 cm grind voor. Verder is de bodem plaatselijk ijzerrijk.
Door onderzoekbureau Verhoeve Milieu is een oriënterend infiltratieplan in het plangebied uitgevoerd met als inzicht te krijgen hydrologische eigenschappen van de bodem. De bodemopbouw is weergegeven in onderstaande tabel 2.
Tabel 2: lokale bodemopbouw
Grondwater
Volgens de bodemkaart van Nederland komt in het plangebied grondwatertrap VII voor. Grondwaterstand VII heeft een gemiddeld hoogste waterstand (GHG) van meer dan 0,8 meter beneden maaiveld en een gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) van meer dan 1,6 meter beneden maaiveld.
Blijkens de Wateratlas en de op de Wateratlas gebaseerde brochure "De grondwaterfluctuatiezone en de invloed op ruimtelijke ontwikkelingen" van de provincie Gelderland ligt het plangebied in een grondwaterfluctuatiezone. In het plangebied is sprake van een structurele stijging van de GHG door klimaatsverandering van 10 tot 20 cm. Daarnaast is er sprake van langjarige fluctuaties van 0 tot 20 cm. De risico's die deze grondwaterstijgingen met zich brengen worden ondervangen door de geplande ophoging van de gronden in het plangebied in verband met de aanleg van een infiltratieriolering voor de waterberging. De gronden worden zodanig opgehoogd dat de GHG zich minimaal 1,6 m onder maaiveld bevindt. Deze ophoging is voldoende om de stijging als gevolg van klimaatverandering en de niet trendmatige stijging als gevolg van langjarige fluctuaties in de toekomst op te vangen.
Nabij het plangebied zijn 11 peilbuizen van het DINOloket beschikbaar. De gegevens van deze peilbuizen zijn opgenomen in het waterhuishoudkundig plan van Breijn BV. Vanwege de grote hoogteverschillen van het maaiveld (variërend tussen 11 en 33 m +NAP) en het grote verhang in het grondwater, is een goede interpolatie van de grondwaterstanden complex. Op basis van de peilbuizen is geen goede inschatting te maken van de grondwaterstanden ter plaatse van het plangebied.
Duidelijk is wel dat het grondwater afloopt vanuit het west-zuidwesten naar het oost-noordoosten. Tevens is hieruit op te maken dat de grondwaterstanden per jaar circa 1 à 1,5 meter fluctueren.
Ten slotte kan op basis van de grondwaterstanden in de peilbuizen B33D0100 en B33D0226 worden geconcludeerd dat, uitgaande van een lineair verloop, de GHG aan de zuidzijde van het plangebied, afloopt van minimaal 16,0 m + NAP in de zuidwestzijde naar minimaal 15,0 m + NAP in de zuidoostzijde. Dit is echter wel indicatief.
In het waterhuishoudkundig plan wordt de GHG geschat op:
- 15,9 m + NAP (circa 1,1 m - maaiveld) aan de noordwestelijke zijde.
- 15,2 m + NAP (circa 2,0 m - maaiveld) aan de noordoostelijke zijde.
- 15,4 m + NAP (circa 3,2 m - maaiveld) aan de zuidoostelijke zijde.
- 16,6 m + NAP (circa 1,7 m - maaiveld) aan de zuidwestelijke zijde.
De doorlatendheid van de bodem is, zo blijkt uit het waterhuishoudkundig plan, tussen de 0,64 m/dag (matig doorlatend) tot 3,54 (goed doorlatend). Het plangebied is derhalve geschikt voor infiltratie van regenwater.
Er wordt ruimschoots voldaan aan de doorlatendheid van 0,6 m/dag die voor de watertoets wordt aangehouden. Om te profiteren van de doorlatendheid van de bodem zullen waterafvoer en infiltratie "onzichtbaar" ondergronds plaatsvinden (infiltratieriool).
Riolering
In het plangebied is op dit moment geen riolering aanwezig. Wel ligt in Lombok een verbeterd gescheiden rioolstelsel.
Dit stelsel is in de jaren 90 conform de toenmalige richtlijnen ontworpen. Hierbij is rekening gehouden met de aanleg van 300 woningen in Lombok en de uitbreiding met 300 woningen. Het stelsel is ontworpen op een intensiteit van 60 l/s/ha.
Volgens de huidige richtlijnen wordt een vermaasd rioolstelsel gedimensioneerd via een dynamische berekening waarbij getoetst wordt op de leidraadbuien 08, 09 en 10. Bui 08 komt overeen met een intensiteit van 90 l/s/ha. Indien gekozen wordt voor het aansluiten van de rwa-riolering van Lombok op de riolering van Lombok, dient een hydraulische herberekening van het hele stelsel te worden uitgevoerd. De dwa-riolering kan wel worden aangesloten op het stelsel van Lombok.
Oppervlaktewater
Het waterschap Veluwe is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en kwaliteitsbeheer in het gebied. Aan de noordwestzijde, op 250 meter, van het plangebied zorgt de Oude beek voor de afvoer in het landelijke gebied. In de huidige situatie komt relatief weinig water tot afvoer. De afvoer via een sloot / greppel richting de Oude beek zal beperkt blijven tot de huidige afvoer van 0,1 liter per seconde per hectare.
Het regenwater uit Lombok wordt geborgen in een bergings- en infiltratievijver. Deze is gedimensioneerd op het systeem van Lombok. Als gekozen wordt om het regenwater van Lombok te lozen op deze vijver, zijn er de volgende mogelijkheden:
- een leiding buiten het bestaande deel van Lombok aanleggen
- een leiding via het Heidepad door het bestaande deel van Lombok
- het aansluiten van het regenwaterstelsel op het RWA van het bestaande deel van Lombok. Hierbij dient het stelsel van Lombok hydraulisch te worden herberekend.
In het rioleringsplan voor Lombok van juli 1991 is de benodigde berging voor het plan berekend met als uitgangspunt een verbeterd gescheiden stelsel. Hierbij is rekening gehouden met berging in het stelsel en pompovercapaciteit. Bovendien werden destijds andere uitgangspunten gehanteerd voor het berekenen van de benodigde berging. Lombok wordt gescheiden gerioleerd (infiltratieriolering). Hierbij is berging in het stelsel beschikbaar en wordt water in de bodem geïnfiltreerd.
Water in relatie tot de toekomstige ontwikkelingen
Het waterschap Veluwe en de gemeente Brummen hebben de volgende afspraken opgesteld ten aanzien van de omgang met neerslagwater:
- Voorkomen van afvoer
- Benutten van hemelwater
- Infiltreren van hemelwater
- Bergen en afvoeren naar oppervlaktewater
- Bergen en afvoeren via riolering naar RWZI
In het startoverleg op 13-11-2007 met het waterschap Veluwe met betrekking tot de ontwikkeling van het voorgenomen plan zijn de volgende randvoorwaarden opgenomen waaraan het plan wordt getoetst:
- Aangezien in het plangebied grondwatertrap VII geldt, is de afvoernorm 0,1 l/s/ha.
- Neerslaggebeurtenis met een verschijningsfrequentie van eens per 10 jaar (Leidraadbui 10) waarbij het peil in het oppervlaktewater 30 cm mag stijgen.
- Bij deze neerslaggebeurtenis geldt een landelijke afvoer die afhankelijk is van de grondwatertrap in het plangebied.
- Neerslaggebeurtenis van eens per 100 jaar (regenduurlijn T=100 van Bouwknegt en Gelok). Bij deze neerslaggebeurtenis mag het waterpeil stijgen tot aan maaiveld.
Waterberging
Het systeem met een gescheiden stelsel, met buffering en infiltratie van regenwater in ondergrondse infiltratievoorzieningen wordt toegepast voor Lombok. Hierbij wordt de noodzakelijke grootte van de voorzieningen mede bepaald door rekening te houden met het feit dat er ruim 2 m hoogteverschil in het plangebied aanwezig is.
Tevens wordt afwentelen van wateroverlast op het bestaande deel van Lombok dat lager ligt dan Lombok, hiermee voorkomen.
Daarnaast dient het regenwater waarmee het plangebied wordt belast in het gebied zelf geborgen en geïnfiltreerd te worden.
Voor realisatie van bovenstaande watervoorzieningen zijn een drietal varianten opgesteld welke in het in waterhuishoudkundig plan uitvoerig worden beschreven. In deze varianten wordt het aspect water op verschillende manieren benaderd. Het gaat om de volgende drie varianten:
- Variant 1: T=100 bergen en infiltreren in grote infiltratieriolering
- Variant 2: beperkte infiltratieriolering met achtergelegen voorziening
- Variant 3: centrale voorziening in openbaar terrein en decentrale voorzieningen op particulier terrein
Verharding
Het totale plangebied van Lombok heeft een oppervlak van circa 12,3 ha. De verwachting is dat in totaal 73.090 m² verharding wordt gerealiseerd.
Circa de helft van dit verharde oppervlak vindt plaats binnen de percelen van de 300 woningen. Het verharde oppervlak binnen de percelen is geschat op (28810 + 10000 =) 38810 m². Per woning is dit (38810 / 300 =) 129 m². Per woning moet dan 1 Z6 (6 m3 berging) voorziening worden geplaatst. Uitgaande van het plaatsen van 300 van deze voorzieningen is een berekening gemaakt waarbij 2900 meter infiltratieriool in het openbaar gebied wordt toegepast.
Kanttekeningen
Binnen het plangebied is zoals al eerder aangegeven een hoogteverschil van circa 2 meter. Dit betekent dat eventuele water-op-straat situaties tot gevolg hebben dat het water via de goten kan afstromen naar de lager gelegen delen van het plangebied, of naar de lagere delen van het al bestaande deel van Lombok.
Daarom is het van belang dat de systemen goed worden aangelegd. Hierbij worden de volgende aandachtspunten aangedragen:
- De benodigde bergingsvolumes moeten boven de GHG worden aangelegd, om berging en infiltratie mogelijk te maken.
- het is van belang dat een eventuele overstort van de particuliere bergings- en infiltratievoorziening naar de infiltratieriolering zo hoog mogelijk wordt aangelegd om zo laat mogelijk het infiltratieriool te belasten.
- Om de infiltratieriolering zo goed mogelijk te laten werken dienen in de infiltratieriolering stuwputten toegepast te worden zodat het water zo veel mogelijk daar waar het valt ook wordt vastgehouden en infiltreert.
Met inachtneming van bovenstaande aandachtspunten kunnen ongewenste situaties met betrekking tot het aspect water worden voorkomen.
Conclusie
Voor het verantwoord aanleggen van wegen en woningen dienen aan de bodem eisen gesteld te worden ten aanzien van de draagkracht van de bodem, het fundatieniveau en de grondwaterstand.
Het aanlegniveau van wegen, woningen, gebouwen en groenvoorzieningen wordt gerelateerd aan de GHG in het plangebied. Hier dient bij de realisatie van Lombok dan ook rekening mee gehouden te worden.
Het verhogen van delen grond in het plangebied is verstandig aangezien de gemeente heeft aangegeven dat ondergrondse infiltratie, via infiltratieriolering, wenselijk is. Om deze reden wordt geadviseerd om de grond op te hogen, zodat de GHG zich minimaal 1,6 m onder maaiveld bevindt.
Infiltratieriolering Ø 400 mm kan dan overal worden aangelegd, waar de GHG dieper ligt kan dan zelfs een grotere infiltratieriolering worden aangelegd.
Het aspect water levert zodoende geen belemmeringen op de beoogde ontwikkeling.
4.4 Archeologie
Met de ondertekening van het Verdrag van Malta (1992) en de parlementaire goedkeuring daarvan (1998) heeft de Nederlandse overheid zich verplicht er op toe te zien dat bij ruimtelijke plannen rekening gehouden wordt met het bekende en het nog onbekende archeologische ´bodemarchief´.
In dit kader is voor het plangebied een archeologisch bodemonderzoek uitgevoerd (BAAC, project 06.169). Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat op basis van de aanwezigheid van een grotendeels verstoorde veldpodzoldgrond in combinatie met de afwezigheid van archeologische indicatoren geen archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk is. De kans op de aanwezigheid van archeologische nederzettingen is klein, derhalve is op basis van het veldonderzoek een lage archeologische verwachting aan het plangebied toegekend. Er hoeven daarom geen beschermende maatregelen genomen te worden om eventuele schade te voorkomen. Wel dient de uitvoerder van het grondwerk volgens de verplichting te handelen en archeologische vondsten te melden bij het bevoegd gezag, zoals aangegeven in de Monumentenwet 1988, artikel 47, lid 1.
Conclusie
Het aspect archeologie levert geen belemmeringen op voor de beoogde ontwikkeling.
4.5 Flora En Fauna
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is geregeld dat bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren het verplicht is om vooraf te toetsen of deze plannen kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen.
De belangrijkste verbodsbepalingen zijn (art. 8 tot en met 12 van de Flora- en Faunawet):
- beschermde planten mogen niet worden beschadigd, ontworteld of van hun groeiplaats worden verwijderd;
- beschermde dieren mogen niet worden gedood of verontrust;
- nesten, holen, of andere voortplantings- of rust- of verblijfsplaatsen van dieren mogen niet worden beschadigd, vernield of verstoord.
In maart 2005 is een wijzigings-AMvB in werking getreden waarin de soorten van de Flora- en faunawet onderverdeeld worden in drie beschermingscategorieën:
- 1. streng beschermde soorten;
- 2. overige soorten; en
- 3. algemene soorten.
Voor de algemene soorten geldt voor ruimtelijke ontwikkeling een vrijstelling van de ontheffingsaanvraag voor de Flora- en faunawet. Dit betekent echter niet dat de zorgplicht voor deze soorten niet meer geldt. Groei- en leefgebieden van de andere in de wet genoemde planten- en diersoorten dienen beschermd dan wel gecompenseerd te worden.
Aanbevelingen
In de maand juni 2006 is een quick-scan uitgevoerd. De uitkomsten van deze quick-scan hebben geleid tot de volgende bevindingen.
Gezien het agrarische karakter en de aanwezige habitats zijn er weinig beschermde en bedreigde soorten te verwachten. Beschermde soorten die waarschijnlijk wel gebruik maken van het plangebied zijn vleermuizen (alle soorten streng beschermd tabel 3 van de Flora- en faunawet). Omdat niet bekend is welke elementen van het plangebied exact van belang zijn voor vleermuizen, is het aan te bevelen hier onderzoek naar te doen.
Dit betekent dat de foerageerroutes en eventuele slaapplaatsen van vleermuizen in het gebied in kaart moeten worden gebracht.
Ook zijn zeer waarschijnlijk algemene kleine zoogdieren als muizen (algemene soorten tabel 1 van de Flora- en faunawet, ontheffingsaanvraag is niet noodzakelijk) aanwezig. Omdat het algemene soorten (tabel 1) van de Flora- en Faunawet betreft en de ingreep geen negatieve effecten heeft op de regionale populatie is extra onderzoek naar deze soorten niet noodzakelijk.
Er is nader onderzoek verricht naar broedvogels binnen het plangebied. Dit onderzoek brengt geen belemmeringen naar voren.
Mogelijk maken reptielen als Levendbarende hagedis en Hazelworm gebruik van het gebied. Om het voorkomen van deze soorten vast te stellen kunnen de houtwallen, bosranden, heggetjes en weidepalen nader onderzocht worden op hun aanwezigheid.
De habitats die van belang zijn voor beschermde soorten zijn de houtwallen en bosjes in het gebied. De houtwallen en bosjes zijn van belang voor broedvogels en vleermuizen. Wanneer de houtwallen en bosjes in het ontwerp worden geïntegreerd zullen de effecten voor broedvogels en vleermuizen (en andere algemene soorten) beperkt zijn. Ter compensatie van effecten die niet gemitigeerd kunnen worden kunnen houtwallen en bosjes in de omgeving geplant worden, met name in de ecologische verbindingszone Eerbeek-IJssel (EVZ 22), die langs het plangebied loopt.
In het kader van Natura 2000 is een "uitgebreide effectbeoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet" uitgevoerd. Conclusie is dat het plan Lombok mogelijke negatieve effecten veroorzaakt op het Natura 2000-gebied Veluwe en dat een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet moet worden aangevraagd. Omdat er geen significante negatieve effecten zullen optreden is het niet nodig om een passende beoordeling en een PlanMER op te stellen. Provincie Gelderland heeft aangegeven dat het opstellen van een verstorings- of verslechteringstoets niet noodzakelijk is en dat de rapportage van de "uitgebreide effectbeoordeling" voldoende is als onderbouwing van de vergunningaanvraag. Op basis van deze informatie heeft de provincie de benodigde vergunning verleend.
Om te onderzoeken of het plan gevolgen heeft voor vleermuizen in het plangebied heeft een quick-scan naar vleermuizen plaatsgevonden, hieruit zijn geen directe belemmeringen naar voren gekomen. Aangegeven is dat nader onderzoek dient te worden gedaan naar de gebouwen binnen het plangebied die gesloopt worden om te bezien dat dit geen verblijfplaatsen zijn voor vleermuizen.
In oktober 2008 is nader onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd. Uit het nader onderzoek (rapport nr. 2008.45) "Vleermuizen binnen de planlocatie wijk Lombok te Eerbeek" verzorgd door Zoogdiervereniging VZZ, blijkt dat er in het plangebied vier soorten vleermuizen in kleine aantallen voorkomen. Het betreft hier de Gewone Dwergvleermuis, de Ruige Dwergvleermuis, de Laatvlieger en de Rosse Vleermuis. Van alle vier de soorten zijn geen verblijfplaatsen aangetroffen. Vaststaat wel dat de vleermuizen van het plangebied gebruik maken om te foerageren. Met name wordt hiervoor de laan langs de Werverweg gebruikt. De nieuwbouw zal naar verwachting een gering negatief effect hebben vanwege het verdwijnen van de foerageerbiotoop.
Om dit geringe negatieve effect nog verder te minimaliseren, dient de bomenlaan langs de Weverweg behouden te blijven. Daarnaast moet verlichting langs deze weg zoveel mogelijk worden beperkt dan wel vermeden worden. In de nieuwbouw kan rekening gehouden worden met vleermuizen door de spouwen toegankelijk te maken zodat deze als verblijfplaats gebruikt kunnen worden. Wanneer aan bovenstaande aanbevelingen voldaan wordt, kan aangenomen worden dat realisatie van het voorgenomen plan niet belemmerd wordt door het aspect flora en fauna.
Conclusie
De flora en fauna in het gebied leveren geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
4.6 Kabels En Leidingen
Voor zover bekend bevinden zich in en nabij het plangebied geen straalpaden en bovengrondse leidingen die belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling met zich meebrengen. In het plangebied bevindt zich zoals vermeld in paragraaf 4.2 wel een hogedruk aardgastransportleiding. De aanwezigheid van deze leiding vormt echter geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Conclusie
Aangezien zich geen straalpaden en bovengrondse leidingen in het plangebied bevinden vormt dit aspect geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. De aanwezigheid van de aardgastransportleiding vormt met inachtneming van de 4 meter zone eveneens geen belemmering.
4.7 Verkeer En Parkeren
In 1997 hebben alle gemeenten in Nederland het Convenant Duurzaam Veilig ondertekend. Het doel van dit convenant is het verminderen van het aantal en de ernst van verkeersongevallen. Centrale gedachte achter Duurzaam Veilig is dat de functie, gebruik en inrichting van de weg met elkaar overeenstemmen. Op die manier weet de weggebruiker "automatisch" wat van hem verwacht wordt. Dit principe is uitgewerkt in een wegencategorisering waarbij onderscheid is gemaakt in stromen, ontsluiten en verblijven. Voor elk type weg zijn richtlijnen opgesteld voor de vormgeving en inrichting van wegen en kruispunten. De wegen in Lombok worden zoveel mogelijk volgens deze richtlijnen uitgevoerd. De woonwijk zal worden ingericht als 30-km zone.
Voor het bepalen van het aantal parkeerplaatsen is uitgegaan van de parkeernota van de gemeente Brummen. In het stedenbouwkundigplan is een parkeerbalans gemaakt waarbij gekeken is naar het globale basisaanbod van parkeerplaatsen in de parkeervelden en parkeren op eigen terrein. Op deze wijze is het grootste deel van het parkeeraanbod geïnventariseerd. Uit deze inventarisatie blijkt dat er bij de ontwikkeling van het volledige Lombok vraag is naar circa 572 parkeerplaatsen.
Een eerste schets van het aanbod van het parkeerplaatsen laat zien dat er 552 parkeerplaatsen gerealiseerd worden zonder langsparkeren. In de overige profielen van de woonstraten is ook langsparkeren opgenomen. Met een minimaal aanbod van langsparkeren in het profiel blijkt dat er al een sluitende parkeerbalans gehaald wordt.
Met het realiseren van bovenstaande parkeervoorzieningen vindt er geen verhoging van de parkeerdruk plaats op de omgeving van het plangebied.
Conclusie
Bij de ontwikkeling van Lombok worden de parkeernormen uit de gemeentelijke Parkeernota aangehouden, derhalve vormt het aspect geen belemmering voor realisering van de beoogde ontwikkeling.
4.8 Duurzaamheid
In het plan wordt rekening gehouden met diverse aspecten betreffende duurzaam bouwen. Regenwater zal geïnfiltreerd worden. Verontreiniging van water wordt tegengegaan door natuurlijke zuivering mogelijk te maken. Voor verkeer ligt het accent op comfortabele en veilige routes voor fietsers en voetgangers. Bij de inrichting van de locatie worden waardevolle natuur of elementen zoveel mogelijk gespaard en verbonden met het buitengebied.
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Toekomstige Situatie
Variantenstudie en voorkeursvariant
Door Royal Haskoning is een variantenstudie uitgevoerd, waaruit een voorkeursmodel is gekomen voor de ontwikkeling van Lombok. Op basis van de variantenstudie en de hieruit voorgekomen voorkeursvariant is onderstaand een beschrijving gegeven van de eerste en tweede fase van de ontwikkelingen in Lombok, waarvan 60% zal bestaan uit rijwoningen in de sociale huur- en koopsector. In deze eerste twee fasen worden ongeveer 300 tot 350 woningen gerealiseerd. De eerste fase houdt de realisatie van circa 100 woningen in. De tweede fase heeft zoals het er nu naar uitziet betrekking op de circa 200 overige woningen.
Tabel 1: Woningbouwprogramma Lombok.
Ruimtelijke structuur
Het plan voorziet in een goede afronding van de rand van Lombok, die enkel uit achtertuinen bestaat, op een wijze die het zicht op de achterkanten wegneemt. Op deze manier wordt het zicht op de achterzijden van de kavels weggenomen. Aangrenzend is een aantal doodlopende straatjes gesitueerd waaraan een combinatie van rijenwoningen, patiowoningen, twee-onder-een-kap woningen en vrijstaande woningen zijn geprojecteerd. Het Heidepad wordt doorgezet en zal bij de grens met de bestaande bomenrij overgaan in de "voorkantenwereld" van Lombok.
De eerste fase van Lombok bestaat uit een westelijk deel, gelegen tussen het Heidepad en de Lombokweg en een oostelijk deel, gelegen tussen het Heidepad en de Ringlaan. Beide delen zijn opgebouwd uit een afrondende rand bebouwing die telkens één samenhangend beeld mogen vormen. Dat wil zeggen afstemming onderling in kleur, materiaal, kapvorm en/of architectuur. In beide delen is een aantal woonpaden gelegen. Aan weerszijden van deze paden dient de architectuur van dezelfde hand te zijn met afstemming in kleuren, materialen en vormen. De verschillende woningtypologieën bepalen de differentiatie in het straatbeeld. Elk woonpad mag afwijkend zijn van de anderen. Daar waar de zuidelijke doorsteekrichting wordt gesitueerd zal een verbijzondering in de straatverharding plaats vinden.
Fase twee zal eveneens gerealiseerd worden vanaf de Lombokweg richting de Ringlaan, op deze manier kan overlast van de bouwwerkzaamheden namelijk het best worden geminimaliseerd. In het gebied van fase twee worden zowel vrijstaande, twee onder één kap als rijwoningen gerealiseerd, hierdoor ontstaat een gedifferentieerd woningaanbod.
Duurzaamheid
De basis voor een duurzame planvorming is de "duurzame ontwikkeling": het plangebied wordt ontworpen, gebouwd en beheerd op een zodanige wijze, dat daarmee voorzien wordt in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee voor toekomstige generaties de mogelijkheden om ook in hun behoeften te voorzien in gevaar te brengen. Dit principe vertaalt zich in de hoofduitgangspunten:
- duurzaamheid is een onlosmakelijk onderdeel van het plan;
- duurzaamheid wordt geïntegreerd op het schaalniveau van zowel de stedenbouw als van het inrichtingsplan en het bouwplan.
Verkeersstructuur
Fase één wordt ontsloten via de huidige verkeersstructuur van Lombok Noord. Daarnaast worden twee informele calamiteiten doorsteken gecreëerd die fase één met het gebied van fase twee verbinden. De locatie van deze aansluitingen is echter zo gekozen dat doorgaand verkeer (tussen Noord en Zuid) geen tijdsvoordeel kan behalen via deze nieuwe verbindingen en dus gestimuleerd wordt om de snellere weg via de Ringlaan te nemen. De overige straten in het afrondingsgebied worden doodlopend uitgevoerd. De tweede fase zal ontsloten worden via zowel de Ringlaan als de Weverweg.
Voor het fietsverkeer dient het Heidepad als de centrale verbinding tussen Noord en Zuid. Alle woonstraten hebben zoveel mogelijk een directe verbinding met deze route. Ook wordt een verbinding gemaakt naar het Kiboepad.
Parkeren
Om het beeld van de openbare ruimte niet geheel te laten bepalen door geparkeerde auto's is een groot deel van de parkeervraag 'verstopt' uitgevoerd op zogenaamde parkeervelden. Deze parkeervelden bevinden zich tussen de bouwblokken. Het realiseren van veel parkeerplaatsen is noodzakelijk om het grote aantal rijwoningen van voldoende parkeerplaatsen te kunnen voorzien. Voor het bepalen van het aantal parkeerplaatsen is uitgegaan van de parkeernota van de gemeente Brummen.
Groenstructuur
In het plangebied wordt zorgvuldig omgegaan met de in het gebied aanwezige bomen. Een groot deel van deze bomen zullen bewaard blijven en ingepast worden. Een groot voordeel van deze inpassing is het gewenste ´groene´ aanzicht van de wijk direct bereikt kan worden en niet pas over vele jaren waneer nieuw geplante bomen volgroeid zouden zijn. De bestaande bomen vormen tevens een beleefbare doch zachte overgang tussen Lombok Noord en het nieuw te bouwen zuidelijke deel van de wijk. Deze zone zal tevens op diverse plekken een speelfunctie krijgen.
Aanzet tot beeldkwaliteit
Beeldkwaliteit wordt bepaald door wat we zien in de openbare ruimte van gevel tot gevel. De uiteindelijke kwaliteit wordt bepaald door de spelregels voor de inrichting van die ruimte en het afgesproken ambitieniveau. Het opstellen van zowel de spelregels als het bepalen van het ambitieniveau is een onderdeel van het ontwerpproces. Onafhankelijk van het ambitieniveau voor de beeldkwaliteit bestaat het stedenbouwkundig plan uit samenhangende gebieden die een eenheid vormen door de wijze waarop beeldbepalende aspecten zijn uitgewerkt. Bij de realisatie van de eerste fase wordt qua beeldkwaliteit aangesloten bij de beeldkwaliteit van de bestaande woonwijk Lombok Noord. Een belangrijke scheiding in de eerste fase is de scheiding tussen het oostelijke en westelijke deel. Deze gebieden gaan verschillen in hun beeldbepalende aspecten (kleur, materiaal, kapvorm en/of architectuur). Dit uit zich in de gedetailleerde wijze van bestemmen op de verbeelding van het bestemmingsplan. Het ambitieniveau bepaalt uiteindelijk hoe de spelregels voor beeldkwaliteit worden uitgewerkt.
De tweede fase, welke door de houtwal in het noorden gescheiden is van fase één, zal qua beeldkwaliteit aansluiten bij de bebouwing van Lombok Noord en fase één waardoor er een geheel gaat ontstaan. Aangezien het plan nog niet gedetailleerd is uitgewerkt, wordt in het voorliggende bestemmingsplan in de bestemming Woongebied, voor zover mogelijk, voorwaarden opgenomen in de regels omtrent de beeldkwaliteit. Overige eisen en voorwaarden aangaande de beeldkwaliteit moeten geregeld worden in de Welstandnota.
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Algemene Juridische Opzet
In het bestemmingsplan wordt de planologisch-juridische basis gelegd voor de realisering van de dorpsuitbreiding Eerbeek. Het bestemmingsplan heeft een belangrijke functie als toetsingskader voor bouwaanvragen en het toekomstige gebruik van de gronden en gebouwen.
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Onderdeel van de nieuwe wetgeving zijn de RO standaarden 2008. Deze standaarden schrijven in grote lijnen voor hoe het bestemmingsplan er uit moet zien en welke benamingen worden gehanteerd. Ook het kleurgebruik op de verbeelding is voortaan vastgelegd in de landelijke standaarden. Vanzelfsprekend voldoet het bestemmingsplan aan deze nieuwe richtlijnen.
Het plan is opgezet als een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening. In het plan is sprake van een gedetailleerde woonbestemming met directe bouw- en gebruikstitel en een globale eindbestemming voor een woongebied. Het plan bestaat uit de bestemmingen die in de paragrafen 5.2 en 5.3 worden behandeld.
Op de bijbehorende verbeelding is te zien waar en welke bestemmingen van toepassing zijn. De verbeelding legt tevens de exacte omvang en ligging van het plangebied vast. De planregels behorende bij onderhavig bestemmingsplan sluiten zoveel mogelijk aan op vastgestelde bestemmingsplannen in de omgeving van het plangebied en het Handboek van de gemeente.
Opbouw regels
Hoofdstuk 1 van de regels geeft de algemene bepalingen weer. Het betreft de begripsbepalingen, waarin de in het plan voorkomende begrippen worden gedefinieerd, en de wijze van meten.
In hoofdstuk 2 zijn de bepalingen opgenomen die horen bij de op de verbeelding voorkomende bestemmingen. Deze worden in de volgende paragraaf toegelicht.
In hoofdstuk 3 staan ook enkele bepalingen die voor het hele plangebied gelden, zoals de algemene ontheffingsregels, die burgemeester en wethouders de bevoegdheid geven om op ondergeschikte punten van de planregels in hoofdstuk 2 af te wijken.
Hoofdstuk 4 van de regels heeft betrekking op het overgangsrecht en de slotbepaling.
6.2 Toelichting Op De Bestemmingen
Groen
De in het plangebied gelegen openbare, structuurbepalende groenvoorzieningen zijn bestemd als "Groen". De groenstroken bevinden zich in eerste instantie met name rondom het gebied met een gedetailleerde uitwerking aangezien hier de groenvoorzieningen vastliggen.
Binnen deze bestemming zijn naast groenvoorzieningen en bermen ook fietspaden, ontsluitingswegen, speel- en jeugdvoorzieningen, nutsvoorzieningen en watergangen toegestaan. Onder jeugdvoorzieningen wordt nadrukkelijk geen jongerenontmoetingsplaats verstaan.
Tuin
Aan de voorzijde van de grondgebonden woningen, voorzover deze in het plan bekend zijn, is een strook opgenomen met de bestemming "Tuin". Binnen deze bestemming is het mogelijk om erkers en opritten te realiseren, het realiseren van gebouwen is niet toegestaan. Doel van het vastleggen van deze strook is het bereiken van stedenbouwkundige kwaliteit.
Verkeer - Verblijfsgebied
De wegen in het plangebied hebben de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" gekregen. De gronden met deze bestemming bewerkstelligen hoofdzakelijk de bereikbaarheid van de woningen. Binnen de bestemming zijn tevens ook parkeervoorzieningen, water, groen, speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen toegestaan. De bestemmingen "Verkeer- Verblijfsgebied" en "Groen" vormen samen het verblijfsgebied van het plangebied.
Wonen
In het plangebied hebben de geplande locaties van de woningen de bestemming "Wonen" gekregen. Binnen de woonbestemming is een bouwvlak opgenomen, waar de woning mag worden gebouwd. Op de gronden (binnen de bestemming Wonen) gelegen buiten het bouwvlak mogen de aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd. Deze gronden mogen eveneens ook gebruikt worden als erf, tuin en ontsluitingsweg.
In de regels zijn nadere bouwregels geformuleerd ten behoeve van de realisatie van de woningen en aan- en bijgebouwen. Daarnaast zijn stedenbouwkundige en ruimtelijke eisen opgenomen om de inpassing van de woningen te garanderen.
Woongebied
In het plangebied hebben de gronden (fase twee) die in latere fase gebruikt worden voor woningbouw de globale eindbestemming "Woongebied" gekregen. Binnen deze woonbestemming is geen specifiek bouwvlak opgenomen. Binnen het gehele bestemmingsvlak zijn naast woningen ook tuinen, groenvoorzieningen, verkeer- en verblijfsvoorzieningen, watergangen en nutsvoorzieningen toegestaan.
De beoogde wegenstructuur is middels een aanduiding "weg" aangegeven. Het plan biedt ruimte om de weg te verschuiven naar weerszijden van de aanduiding indien dit nodig is voor het uiteindelijke ontwerp.
6.3 Dubbelbestemmingen
Leiding - Gas
De aanwezige aardgastransportleiding in het gebied heeft de bestemming "Leiding - Gas". Op deze gronden zijn enkel bouwwerken ten behoeve van de aardgastransportleiding toegestaan. Voor een aantal werkzaamheden op deze gronden is een aanlegvergunning benodigd. Deze zone is aan weerszijden van de leiding afhankelijk van de grote en de diepteligging 4 meter. Binnen deze zone is het niet mogelijk om gevoelige objecten te realiseren.
6.4 Overige Bepalingen
Ontheffingen
In het bestemmingsplan is een beperkt aantal ontheffingsmogelijkheden opgenomen. Zoveel mogelijk is met recht bestemd.
Teneinde te voorkomen dat kleine meetfouten tot grote gevolgen leiden en om enigszins flexibel met maatvoeringen om te kunnen gaan, zijn hiervoor enkele ontheffingen voor opgenomen om in geringe mate te kunnen afwijken van genoemde maten, oppervlaktes enzovoorts. Daarnaast zijn ontheffingen opgenomen ten behoeve van het oprichten van openbare nutsdoeleinden en masten.
Wijzigingsbevoegdheden
In voorliggend bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. De wijziging heeft betrekking op het opvangen van het overschrijden van bestemmingsgrenzen.
Hoofdstuk 7 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het uitvoeren van het plan heeft geen negatieve financiële gevolgen voor de gemeente. De gemeente heeft samen met een marktpartij een samenwerkingsovereenkomst gesloten waarbij is afgesproken dat de gemeente voor 36% en de marktpartij voor 64% risicodragend is voor de grondexploitatie. Gezamenlijk is voor Lombok een grondexploitatie opgesteld. Deze grondexploitatie sluit met een voordelig eindresultaat.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro en inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het wettelijke verplichte overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorgelegd aan de betrokken instanties. In dit kader heeft de provincie Gelderland een reactie ingediend.
Tevens heeft het voorontwerpbestemmingsplan vanaf 21 mei 2009 tot en met 1 juli 2009 voor een ieder ter inzage gelegen. Binnen deze periode was het voor een ieder mogelijk zijn/haar mening over het plan kenbaar te maken. Kanttekening hierbij is dat enkel voor het gebied met de bestemming "Woongebied" de mogelijkheid bestond om in te spreken. Voor het overige noordelijke gebied is al inspraak geweest in het kader van de eerder doorlopen artikel 19 lid 2 WRO procedure.
Conclusie
De ingebrachte overlegreactie en de inspraakreacties zijn zorgvuldig bestudeerd en afgewogen. Hieruit is gebleken dat de ingebrachte reacties geen reden geven tot aanpassing van het voorontwerpbestemmingsplan Lombok. In de Nota van Inspraakreacties (bijlage 1) zijn de ontvangen reacties samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien.
Tervisielegging ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan Lombok heeft vanaf 4 november 2009 tot en met 16 december 2009 ter visie gelegen conform de wettelijke procedure. Gedurende deze periode was het voor een ieder mogelijk zowel mondeling als schriftelijk zienswijzen in te dienen.
Tijdens de tervisielegging zijn er twee zienswijzen ingediend, waaronder de reactie van de Gasunie in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro.
Conclusie
De ingebrachte zienswijzen zijn zorgvuldig bestudeert en afgewogen. Gebleken is dat de zienswijzen ten aanzien van enkele punten reden geven tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan Lombok. In de Nota behandeling zienswijzen bestemmingsplan Lombok (bijlage 2) zijn de ontvangen zienswijzen samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien.
Bijlage 1 Nota Van Inspraakreacties
Bijlage 1 Nota van Inspraakreacties
Bijlage 2 Nota Behandeling Zienswijzen Bestemmingsplan Lombok
Bijlage 2 Nota behandeling zienswijzen bestemmingsplan Lombok
Bijlage 3 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek
Bijlage 3 Verkennend bodem- en asbestonderzoek
Bijlage 4 Sonderingsonderzoek
Bijlage 5 Oriënterend Infiltratieplan
Bijlage 5 Oriënterend infiltratieplan
Bijlage 6 Inventariserend Archeologisch Veldonderzoek
Bijlage 6 Inventariserend archeologisch veldonderzoek
Bijlage 7 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 7 Quickscan Flora en Fauna
Bijlage 8 Vleermuizenonderzoek
Bijlage 8 Vleermuizenonderzoek
Bijlage 9 Effectbeoordeling Natura2000
Bijlage 9 Effectbeoordeling Natura2000