KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Uitsluiten Aanvullende Werking Bouwverordening
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 13 Algemene Procedureregels
Artikel 14 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Artikel 16 Slotregel
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Aan Huis Gebonden Bedrijf
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Planherziening
1.2 Ligging, Begrenzing En Juridische Status Van Het Plangebied
1.3 De Opzet Van Het Bestemmingsplan
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Inleiding
2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Randvoorwaarden
3.1 Bodem
3.2 Asbest
3.3 Geluid
3.4 Luchtkwaliteit
3.5 Bedrijvigheid
3.6 Externe Veiligheid
3.7 Water
3.8 Archeologie
3.9 Flora En Fauna
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Stedenbouwkundige Inpassing
4.2 Ontsluiting En Parkeren
Hoofdstuk 5 Planopzet
5.1 Algemeen
5.2 De Regels
5.3 Nadere Toelichting Op De Regels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage Bij Toelichting
Bijlage 1 Situering Plangebied
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Asbest Onderzoek
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 5 Externe Veiligheid Buisleidingen
Bijlage 6 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 7 Quickscan Natuurtoets
Bijlage 8 Aanvullend Ecologisch Onderzoek
Bijlage 9 Nota Beantwoording Zienswijzen

bestemmingsplan Buurtweg 16 t/m 30

Bestemmingsplan - Brummen

Vastgesteld op 27-10-2011 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt;

1.2 aanduiding (digitaal)

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.3 aanduidingsgrens (digitaal)

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.4 aan huis gebonden bedrijf

bedrijfsmatige activiteit voorkomend in milieucategorie 1 of 2, danwel een naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, zoals een kapsalon, een schoonheidssalon of een bed and breakfast; evenwel met uitzondering van een seksinrichting;

1.5 aan huis gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is, zoals arts, notaris of advocaat; evenwel met uitzondering van prostitutie;

1.6 achtergevellijn

de lijn waarin de achtergevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;

1.7 afhankelijke woonruimte

een onderdeel van het hoofdgebouw, aan en/of uitbouw of bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.8 antenne-installatie

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.10 bebouwingspercentage

een aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak en/of het bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.11 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.12 bestaand

- bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;

- bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan in werking is getreden;

1.13 bedrijfsvloeroppervlakte

het totale vloeroppervlak van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis gebonden beroep of bedrijf c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsplan (digitaal)

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0213.BPKKOEK520000-va01 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen;

1.16 bestemmingsvlak (analoog)

een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming;

1.17 bestemmingsvlak (digitaal)

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bijgebouw

een met het hoofdgebouw verbonden (wel of niet vanuit het hoofdgebouw te bereiken) of daarvan vrijstaand gebouw dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw, in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht ten dienste staat van het hoofdgebouw;

1.19 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.20 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.21 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van zolder en kelder;

1.22 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.23 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.24 bouwvlak (analoog)

een op de verbeelding aangegeven vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waarop gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde, zijn toegelaten;

1.25 bouwvlak (digitaal)

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.26 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.27 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending, anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.28 evenement

een één of meerdaagse voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak;

1.29 functie

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan, is toegestaan;

1.30 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn architectonische verschijningsvorm en functie als het belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.32 jongerenontmoetingsplaats (JOP)

een door het gemeentebestuur als zodanig aangewezen of ingerichte voor jongeren bedoelde openbare locatie, al dan niet met voorzieningen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.33 kunstwerk

creatieve voortbrengselen van de beeldende kunst zoals beeldhouwwerken, schilderijen en andere kunstzinnige objecten;

1.34 mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.35 ondergronds bouwwerk

(een gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,60 m beneden peil;

1.36 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak;

1.37 parkeervoorzieningen

elke al dan niet overdekte stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer;

1.38 peil

  1. a. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;
  3. c. voor een bouwwerk ten behoeve van spoorwegdoeleinden: de bovenkant van de spoorstaaf;

1.39 perceelgrens

een grenslijn tussen percelen onderling;

1.40 plan

het bestemmingsplan Buurtweg 16 t/m 30 van de gemeente Brummen;

1.41 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische- of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.42 speelvoorzieningen

een voorziening bestemd voor vermaak of ontspanning waarbij uitsluitend van zwaartekracht of van fysieke kracht van de mens gebruik wordt gemaakt;

1.43 straatmeubilair

de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halte aanduidingen, parkeer- en verkeersregulerende constructies, brandkranen, informatie- en reclameconstructies, rijwielstandaards, papierbakken, zitbanken, plantenbakken, communicatievoorzieningen, gedenktekens, telefooncellen en abri's;

1.44 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt;

1.45 verbeelding

de verbeelding van het bestemmingsplan Buurtweg 16 t/m 30;

1.46 vloeroppervlakte

de oppervlakte, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen;

1.47 voorgevellijn

de lijn waarin de voorgevel van een hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;

1.48 voorgevelrooilijn

de naar de openbare weg gekeerde grens van het bouwvlak, of indien het een bouwvlak betreft met meer dan één naar de weg gekeerde grenzen, die grens die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.49 voorzieningen van algemeen nut

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, waterbeheer, afvalinzameling, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

1.50 wet/wettelijke regeling

indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald;

1.51 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt.

2.3 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  1. a. voor lengten in meters (m);
  2. b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. d. voor verhoudingen in procenten (%);
  5. e. voor hoeken/hellingen in graden (º).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;

met de daarbij behorende:

  1. b. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;
  2. b. voet- en rijwielpaden;

met de daarbij behorende:

  1. c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. d. parkeervoorzieningen;
  3. e. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
  4. f. speelvoorzieningen, met uitzondering van een jongerenontmoetingsplaats;
  5. g. voorzieningen van het algemeen nut;
  6. h. kunstwerken;
  7. i. straatmeubilair;
  8. j. ondergrondse afvalcontainers;
  9. k. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. het uitoefenen van een aan huis gebonden beroep;

met daarbij behorende:

  1. c. tuinen en erven;
  2. d. parkeervoorzieningen;
  3. e. speelvoorzieningen;
  4. f. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de parkeermogelijkheden in de naaste omgeving;
  3. c. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  4. d. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  5. e. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  6. f. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.2 onder e voor een afstand tot minimaal 3 m tussen gebouw en perceelgrens, indien op de hieraan grenzende achterliggende gronden ter hoogte van het geplande bijgebouw, geen woningbouw mogelijk is en daarop een groen-, natuur-, water-, verkeer- of daarmee vergelijkbare bestemming rust; Hierbij worden de op de verbeelding aangegeven aanduidingen in acht genomen.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

5.6 Procedure

Bij het stellen van nadere eisen als bedoeld in 5.3 geldt de procedure zoals vervat in 13.1.

Artikel 6 Waarde - Archeologie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van te verwachten archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

Ten behoeve van het bepaalde in de regels bij de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden de volgende regels:

  1. a. Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn, dient door de aanvrager een rapport te worden overgelegd, waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. b. Een rapport is niet noodzakelijk indien op basis van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek al is aangetoond, dat de archeologische waarden door de werken en/of de werkzaamheden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
  3. c. Indien uit het archeologische rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag in ieder geval één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  4. d. Het bepaalde onder c sub 1 is niet van toepassing in geval van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen voor de bouw van bouwwerken, waarbij geen grondwerk wordt verricht op een diepte van meer dan 0,30 meter onder peil.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan het gebruik, aan de inrichting en aan de situering van de gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen op een diepte van 0,30 meter of meer, waartoe onder meer wordt gerekend:
      • het egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
      • het aanleggen en verbreden van water;
      • het verlagen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
      • het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
    2. 2. het aanbrengen van drainage;
    3. 3. het aanbrengen van ondergrondse kabel, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen.
  2. b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden, welke:
    1. 1. het normale beheer en/of het normale onderhoud betreffen;
    2. 2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan met een daarvoor verleende vergunning;
    3. 3. indien op basis van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek al is aangetoond, dat de archeologische waarden door de werken en/of de werkzaamheden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
  3. c. De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  4. d. Het bevoegd gezag kan aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden verbinden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Waarde - Archeologie' wijzigen door de bestemmingsaanduiding geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, geen archeologische waarden zijn vastgesteld.
  2. b. Bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid worden de procedureregels van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht in acht genomen.

6.6 Procedure

Bij het stellen van nadere eisen als bedoeld in 6.3 geldt de procedure zoals vervat in 13.1.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Algemene regels

Geen bouwwerk of complex van bouwwerken mag worden opgericht indien daarvoor een bestaand bouwwerk of complex van bouwwerken met daarbij behorende perceel, hetzij niet langer zou blijven voldoen aan het plan, hetzij in grotere mate zou gaan afwijken van het plan.

8.2 Milieu

8.3 Algemene regels met betrekking tot ondergronds bouwen

8.4 Algemene regels over bestaande afstanden en andere maten

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Gebruiksverbod

  1. a. Het is verboden de gronden en de bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de aangegeven bestemming(en), zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
  2. b. Het is verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan op grond van de bestemmingsbepaling bij een omgevingsvergunning is afgeweken, te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met het doel, waarvoor bij die omgevingsvergunning is afgeweken.

9.2 Geoorloofd gebruik

Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt niet verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daardoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling vereist is en deze is verleend.

Artikel 10 Uitsluiten Aanvullende Werking Bouwverordening

De planregels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de richtlijnen voor het verlenen van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. b. de parkeervoorzieningen;
  3. c. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  4. d. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  5. e. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  6. f. de ruimte tussen bouwwerken.

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken:

  1. a. van de planregels voor het in geringe mate overschrijden van het bouwvlak, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  2. b. van de planregels voor de bouw van een luifel of erker aan de voorgevel van een hoofdgebouw, mits:
    1. 1. de diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer dan 1,50 meter bedraagt;
    2. 2. de breedte niet meer bedraagt dan 50% van de voorgevel van het hoofdgebouw;
    3. 3. de hoogte niet meer bedraagt dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
    4. 4. er geen bezwaren bestaan vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid;
    5. 5. de luifel of erker stedenbouwkundig aanvaardbaar is;
  3. c. van de planregels voor de bouw van openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, mits:
    1. 1. het bruto vloeroppervlak niet groter is dan 25 m²;
    2. 2. dat bestaat uit één bouwlaag;
    3. 3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 meter;
  4. d. van de planregels voor het vergroten van de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde tot maximaal 5 meter, mits:
    1. 1. de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast;
    2. 2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving gewaarborgd wordt;
  5. e. van de planregels ten behoeve van het oprichten van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot een hoogte van maximaal 20 meter;
  6. f. van de planregels ten behoeve van het oprichten van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 40 meter;
  7. g. van de regels betrekking hebbende op woningen voor het uitbreiden van de woning met een afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg met dien verstande dat:
    1. 1. de bebouwingsmogelijkheden met niet meer dan 30 m2 in één bouwlaag worden overschreden;
    2. 2. de afhankelijke woning met de hoofdwoning is verbonden en er geen zelfstandige woning gerealiseerd wordt;
    3. 3. het karakter van de omringende bebouwingsstructuur niet mag worden aangetast;
    4. 4. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden;
    5. 5. de bereikbaarheid voor algemene en nutsvoorzieningen moet zijn gewaarborgd, evenals de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
    6. 6. er voldoende parkeergelegenheid aanwezig is.

Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedure zoals aangegeven in artikel 13.2, de bestemming te wijzigen ten behoeve van:

  1. a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  2. b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of – intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  3. c. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.

Artikel 13 Algemene Procedureregels

13.1 Procedure nadere eisen

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis ex artikel 3.6, lid 1 sub d, van de Wet ruimtelijke ordening, is de volgende procedure van toepassing:

  1. a. een ontwerp van een besluit tot het stellen van een nadere eis ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende ten minste twee weken voor belanghebbenden ter inzage in het gemeentehuis;
  2. b. burgemeester en wethouders geven voorafgaand aan deze terinzagelegging, kennis van het ontwerpbesluit en de terinzagelegging ervan in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen die in de gemeente verspreid worden;
  3. c. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk en/of mondeling zienswijzen omtrent het ontwerpbesluit kunnen indienen bij burgemeester en wethouders;
  4. d. de overeenkomstig het vorige lid ingediende zienswijzen worden betrokken bij het besluit omtrent de voorgenomen nadere eis.

13.2 Wijzigingsbevoegdheid

Bij het wijzigen van het plan ingevolge de in deze planregels opgenomen wijzigingsbevoegdheden dient artikel 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening in acht te worden genomen.

Artikel 14 Overige Regels

14.1 Algemene regels

14.2 Strafregel

Overtreding van het bepaalde in:

  • artikel 9.1;

is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de Economische Delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan tengevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld als onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld als onder a., na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

15.3 Hardheidsclausule

Indien toepassing van het overeenkomstig artikel 15.2 in het plan opgenomen overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan op grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het oog op beëindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie, in het plan persoonsgebonden overgangsrecht opnemen.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buurtweg 16 t/m 30.

oktober 2011.

Bijlagen Bij De Regels

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Aan Huis Gebonden Bedrijf

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Planherziening

De Woningstichting Brummen heeft de gemeente verzocht medewerking te verlenen aan een herziening van het bestemmingsplan om de sloop van 8 woningen en de daaropvolgende nieuwbouw van 14 woningen aan de Buurtweg te Oeken juridisch-planologisch mogelijk te maken. Het vigerende bestemmingsplan "Oeken 1984" staat deze ontwikkeling niet toe, omdat het toevoegen van extra woningen niet is toegestaan.

De bestaande woningen zijn klein en zijn gelet op energieverbruik niet meer van deze tijd. De woningen zijn gelegen op extreem grote percelen, die niet passend zijn bij het type woning. De bewoners van de bestaande woningen hebben aangegeven akkoord te zijn met de nieuwbouwplannen.

Voor het plangebied is een gedetailleerde bestemmingsregeling opgesteld. Het bestemmingsplan is afgestemd op de Wet ruimtelijke ordening en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en voldoet aan de meest recente inzichten betreffende de digitale uitwisseling en raadpleging (RO-Standaarden) en het handboek van de gemeente.

1.2 Ligging, Begrenzing En Juridische Status Van Het Plangebied

Het bestemmingsplan "Buurtweg 16 t/m 30" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, schaal 1:1.000 (verbeelding nummer NL.IMRO.0213.BPKKOEK520000-va01);
  • planregels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied gelegen gronden aangegeven. In de planregels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied gelegen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting. De toelichting heeft geen rechtskracht. In de toelichting zijn de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving opgenomen.

Het plangebied betreft de percelen die gelegen zijn aan de oostzijde van de Buurtweg te Oeken. De situering van het plan is in Bijlage 1 Situering plangebied weergegeven.

1.3 De Opzet Van Het Bestemmingsplan

In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op het beleidskader. In hoofdstuk 3 wordt aandacht besteed aan de elementen, die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van het plangebied. In hoofdstuk 4 is de planbeschrijving en de daarbij behorende uitgangspunten en doelstellingen, ruimtelijke hoofdopzet en planaspecten weergegeven. Vervolgens is in hoofdstuk 5 de planopzet beschreven. Hoofdstuk 6 sluit deze toelichting af met de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

Bij het opstellen van het bestemmingsplan dient de gemeente, het door hogere overheden uitgestippelde beleid in acht te nemen. Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Brummen is dit het geval. Echter het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een kleinschalig bestemmingsplan, daarom is alleen het relevante provinciale en gemeentelijke beleid kort verwoord.

2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid

Ruimtelijke verordening Gelderland

Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen.

De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan op deze regels afstemmen.

De ruimtelijke verordening Gelderland is van toepassing op de volgende onderwerpen:

  • verstedelijking;
  • wonen;
  • detailhandel;
  • recreatiewoningen/-parken;
  • glastuinbouw;
  • waterwingebied;
  • grondwaterbeschermingsgebied;
  • oppervlaktewater voor drinkwatervoorziening;
  • ecologische hoofdstructuur (EHS);
  • waardevol open gebied;
  • Nationale landschappen.

Streekplan Gelderland

In het streekplan kiest de provincie voor versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Dat gebeurt door op provinciaal niveau te sturen op kenmerken en waarden die van provinciaal belang worden geacht: natuur en water (groenblauw raamwerk), maar ook de ruimtelijke ontwikkelingen in het 'rode raamwerk' van stedelijke functies en infrastructuur. De rest van de provincie, het multifunctioneel gebied wordt meer dan in het verleden het domein van de gemeente. Zij werken daartoe samen in regionaal verband. De bemoeienis van de provincie met dit multifunctioneel gebied is beperkt. De vitaliteit van de kernen in het landelijk gebied staan onder druk door ontgroening. Verhoudingsgewijs vestigen veel jongeren zich elders, waardoor de kleinere kernen sterk vergrijzen. In combinatie met schaalvergrotingstendensen in voorzieningen tast dit de leefbaarheid aan.

Het slopen van 8 veroudere woningen en het op dezelfde locatie terugbouwen van 14 woningen die voldoen aan alle eisen van deze tijd past goed binnen het beleid dat de provincie Gelderland voorstaat.

Regio Stedendriehoek/Stadsregio Arnhem Nijmegen

De gemeente Brummen behoort bestuurlijk tot de regio Stedendriehoek, maar heeft feitelijk ook relaties met de Stadsregio Arnhem Nijmegen. De regio Stedendriehoek bestaat uit verschillende gemeenten in Gelderland en Overijssel. Deze gemeenten en de provincies Gelderland en Overijssel buigen zich samen over de ruimtelijke toekomst van de regio. De Stadsregio Arnhem Nijmegen is een regionaal samenwerkingsverband tussen 20 gemeenten met als doel het behouden en versterken van de kwaliteiten van het gebied om daarmee bewoners en bedrijven te binden aan deze regio. De stadsregio richt zich met name op het ontwikkelen van beleid met betrekking tot verkeer en vervoer, economische ontwikkeling, wonen, ruimtelijke ontwikkeling en milieu.

Verstedelijking wordt gebundeld in/nabij de grote steden in beide regio's. In regionaal verband is de ligging van deze bundelingsgebieden bepaald. Het noordoostelijke gedeelte van de gemeente Brummen maakt deel uit van het bundelingsgebied.

Daarnaast kan in de gemeente Brummen verstedelijking plaatsvinden om te voorzien in de lokale behoefte. Voor woningbouw betekent dit een uitbreiding. Dat is ook wat middels voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.

2.3 Gemeentelijk Beleid

Kwalitatief Woningbouw Programma

Het Kwalitatief Woningbouw Programma (KWP) geeft aan dat bij een woningbouwontwikkeling die met een herziening van het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, tenminste 50% van de woningen sociaal moet zijn. Hier wordt aan voldaan.

Ruimtelijke ontwikkelingsvisie "Ligt op Groen"

De Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 'Ligt op groen' (ROV), gemeente Brummen, fungeert als toetsingskader op hoofdlijnen voor (bouw)initiatieven en stuurt op kwaliteiten, ambities en doelen.

In deze visie is voor de kern Oeken een "concept" opgenomen. Zie afbeelding 1.

Voor het plangebied betekent dit dat aan de achterijde van de percelen waarop de woningen worden gebouwd ''een groene, soepele dorpsrand'' gerealiseerd dient te worden. Dit zal in de uitwerking van de plannen meegenomen moeten worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPKKOEK520000-va01_0001.png"

Afbeelding 1 Conceptenkaart Oeken, "Ligt op Groen"

Bron: "Ligt op Groen", Ruimtelijke ontwikkelingsvisie gemeente Brummen

Hoofdstuk 3 Randvoorwaarden

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).

Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreidere informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken.

3.1 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is het van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren en/of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn, zodat er tijdig mogelijkheden zijn om hier iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

In januari 2011 is door Eco Reest BV een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd om een indruk te verkrijgen omtrent de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein teneinde te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het toekomstige gebruik van de locatie (wonen met tuin).

Uit de veldwerkzaamheden kan worden geconcludeerd dat de bodem van de onderzochte locatie opgebouwd is uit matig fijn, plaatselijk humeus zand met daaronder leemhoudende lagen. Het grondwaterniveau is tijdens het onderzoek vastgesteld op 1,8 m-mv. Tijdens het veldwerk is er ter plaatse van een monsterpunt in de ondergrond in zeer lichte mate (sporen) puin waargenomen. Bij de beoordeling van het terrein en het opgeboorde materiaal is ook speciaal gelet op asbest(houdende) materialen. Deze zijn zintuiglijk niet op de bodem en in het opgeboorde materiaal ter plaatse van het onderzoeksterrein waargenomen.

Uit de chemische analyses is het volgende naar voren gekomen:

Grond

In de bovengrond van monsterpunten 2 en 5 t/m 10 is een gehalte aan PAK gemeten boven de achtergrondwaarde, maar beneden de tussenwaarde voor nader onderzoek. Verhoogde gehalten aan PAK worden vaker aangetoond in de omgeving van bewoond gebied en zijn veelal veroorzaakt door lokale depositie van deze stoffen. Het gehalte is van dien aard dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht. Verder zijn er in de grondmonsters geen gehalten van de onderzochte parameters gemeten boven de achtergrondwaarden en/of detectiegrenzen.

Grondwater

In het grondwater van peilbuizen 1 en 2 is barium gemeten boven de streefwaarde. Daarnaast is er in peilbuis 2 een gehalte aan zink aangetroffen boven de streefwaarde. De tussenwaarden voor nader onderzoek zijn niet overschreden. Verhoogde gehalten aan metalen worden vaker aangetoond in de omgeving van bewoond gebied, en zijn veelal veroorzaakt door verzuring en natuurlijke oorzaken. De gehalten aan barium en zink kunnen geheel of ten dele worden beschouwd als achtergrondconcentraties. Verder zijn er in de grondwatermonsters geen gehalten van de onderzochte parameters gemeten boven de streefwaarden en/of detectiegrenzen.

Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat er in de bovengrond en het grondwater overschrijdingen van de achtergrondwaarden (grond) en streefwaarden (grondwater) uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond. De tussenwaarden nader onderzoek zijn niet overschreden. De verhogingen in het grondwater worden beschouwd als zijnde achtergrondconcentraties. De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie, wordt gelet op de verhoogde concentratie aan PAK verworpen. Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de woonbestemming van het terrein, kan worden gesteld dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu ten gevolgen van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn.

De resultaten van onderhavig onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de woonbestemming van het terrein.

Uit het onderzoek is gebleken dat enkele schuurtjes achter de bestaande woningen voorzien zijn van asbestverdachte dakbedekking. Naar aanleiding hiervan is door een SCA Certificatiesysteem Asbestinventarisatie SC-540/2007 gecertificeerd bedrijf een asbestonderzoek uitgevoerd (zie 3.2).

Het verkennend bodemonderzoek is als Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek bij dit plan gevoegd.

3.2 Asbest

In november 2010 is door Eco Reest BV een asbestonderzoek uitgevoerd om vast te stellen of er asbesthoudend materiaal afkomstig van de daken is terechtgekomen in de bodem. Nevendoel is vervolgens het vaststellen van de aard van de verontreiniging en een schatting van het gehalte aan asbest te maken op basis van een visuele inspectie van de uitgegraven grond in combinatie met een steekproefsgewijze monsterneming.

De veldwerkzaamheden hebben bestaan uit een visuele inspectie van het maaiveld, het graven van een vijftal inspectieputten en het beoordelen van het uitgegraven materiaal op het voorkomen van asbestverdachte materialen.

Uit de analyseresultaten blijkt het volgende:

Visuele inspectie maaiveld

Ter plaatse van het maaiveld is geen asbestverdacht materiaal waargenomen.

Putten diepere bodemlaag

In de toplaag van inspectieputten is een gehalte aan asbest gemeten van 17 mg/kg ds. De interventiewaarde bodemsanering (100 mg/kg ds) voor asbest en de restconcentratienorm voor asbesthoudende bulkmaterialen wordt hiermee niet overschreden. Er is ter plaatse derhalve geen sprake van een asbestverontreiniging.

Conclusies en aanbevelingen

Op basis van de onderzoeksresultaten van het asbestonderzoek kan worden geconcludeerd dat, getoetst aan de normen zoals verwoord in de beleidsbrief ''Asbest in bodem, grond- en puin(granulaat)'' er geen asbestverontreiniging aanwezig is op het onderzoeksterrein. Opgemerkt wordt echter wel dat er in de bodem onder asbesthoudende dakbedekking asbest aanwezig is beneden de norm.

Het asbestonderzoek is als Bijlage 3 Asbest onderzoek bij dit plan gevoegd.

3.3 Geluid

Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid".

In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. In deze paragraaf wordt ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot wegverkeerslawaai. Het plangebied ligt niet in de directe omgeving van een spoorweg en/of industrieterrein, waardoor deze aspecten niet relevant zijn.

Wegverkeerslawaai

In januari 2011 is door BVA het op basis van de Wet geluidhinder noodzakelijke akoestisch onderzoek verricht. In dit geval valt de ontwikkeling binnen de geluidszone van de Kleine Vosstraat. Het onderzoek moet aantonen of voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van Lden 48 dB op de gevels van de te realiseren woonbebouwing ten gevolge van het verkeer op deze weg. Tevens worden voor een goede ruimtelijke onderbouwing de akoestische effecten van de 30km/uur-wegen rondom het plangebied berekend. Het gaat hier om de Buurtweg en het 30km/uur-deel van de Kleine Vosstraat.

Omdat de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van het verkeer op de Kleine Vosstraat niet wordt overschreden, zijn er vanuit de Wet geluidhinder geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling, voor zover het wegverkeerslawaai betreft. Ook voor wat betreft het verkeer op de 30km/uur-wegen is er geen sprake van een onacceptabel woon- en leefklimaat.

Het akoestisch onderzoek is als Bijlage 4 Akoestisch onderzoek bij dit plan gevoegd.

3.4 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  1. a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde die behoort bij hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  2. b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  3. c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  4. d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de bouw van slechts 6 extra woningen mogelijk, daarom kan gesteld worden dat de luchtkwaliteit door deze ontwikkeling niet in betekende mate zal verslechteren.

Ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit bestaat dan ook geen bezwaar tegen vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

3.5 Bedrijvigheid

Tegenover het plangebied is de horecagelegenheid 't Ooievaarsnest gelegen.

In de Bedrijven en milieuzonering van de VNG wordt per bedrijfstype voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en een woning om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Dit neemt niet weg dat in concrete gevallen de in acht te nemen afstand mede afhankelijk is van de bedrijfsgrootte, technische maatregelen en voorzieningen. Een horecagelegenheid heeft SBI code 563, waarbij de grootste afstand 10 meter is, voor de aspecten geur, geluid en gevaar. De nieuw te bouwen woningen komen op een afstand groter dan 10 meter van de horecagelegenheid te liggen. De bouw van de woningen zijn dus geen belemmering voor de horecagelegenheid.

3.6 Externe Veiligheid

Algemeen

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor kwetsbare objecten geldt een plaatsgebonden risico PR 10-6 en voor beperkt kwetsbare objecten geldt een richtwaarde voor het plaatsgebonden risico PR 10-6.

Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kansen per jaar dat tenminste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen Bevi-inrichtingen. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Op 17 september 2010 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) gepubliceerd en op 01-01-2011 in werking getreden. Het Besluit is gebaseerd op de artikelen 5.1, eerste lid, 5.2, eerste lid, en 5.3, eerste en tweede lid, en 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer en de artikelen 3.37 en 4.3, eerste en tweede lid van de Wet ruimtelijke ordening. Deze AMvB regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen.

Nabij het plangebied zijn twee buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Het is de gasleiding N-559-20 en -21 met een uitwendige diameter van respectievelijk 8 en 4 inch en een werkdruk van 40,00 bar. In het kader van het nieuwe Besluit is voor deze leidingen een berekening uitgevoerd met behulp van het programma Carola.

Omdat het onderhavige plan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt wordt ter hoogte van het plan en voor zover gelegen binnen het invloedsgebied, uitgegaan van de nieuwe situatie en daarbuiten van de bestaande situatie.

Uit deze berekeningen blijkt, dat ter hoogte van het plangebied de 10-6-contour op 0 meter ligt van de leiding en dat de FN-curve zodanig ver nog van de oriëntatiewaarde vandaan blijft dat de gemeente Brummen de ligging van de leiding acceptabel vindt. Zie voor de rapportage Bijlage 5 Externe veiligheid buisleidingen.

Volgens het nieuwe Besluit externe veiligheid buisleidingen wordt in het bestemmingsplan de ligging weergegeven van de aanwezige buisleidingen alsmede de volgens artikel 14 lid 1 Bevb daarbijbehorende belemmeringenstrook ten behoeve van onderhoud van de buisleiding. Deze belemmeringenstrook bedraagt bij 40 bar en meer 5 meter aan weerszijden van een buisleiding, gemeten uit het hart van de leiding. De gronden, die binnen deze strook zijn gelegen blijven echter net buiten het plangebied.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

In de directe nabijheid van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

Conclusie

Het onderdeel externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plangebied.

3.7 Water

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

In oktober 2008 heeft de gemeente Brummen in samenwerking met Waterschap Veluwe een waterplan opgesteld. De aanleiding voor het waterplan waren de knelpunten, ontwikkelingen, maar ook de kansen op watergebied, waar de gemeente in de 21e euw mee geconfronteerd worden.

Het waterplan Brummen omvat de onderdelen:

  • Watervisie met als planhorizont en ambitieniveau voor de streefbeelden voor het jaartal 2027.
  • Maatregelenprogramma voor de periode 2008 - 2027.
  • Operationeel programma (uitvoeringsplan) voor het jaar 2010.

Het relevante waterbeleid wordt op verschillende niveau's gedefinieerd. Op Europees niveau is de Kaderrichtlijn Water van belang. Op Rijksniveau is het waterleid onder andere vastgelegd in de 4e nota Waterhuishouding, het Nationaal Bestuursakkoord Water en de Wet Gemeentelijke watertaken. Dit beleid is door Waterschap Veluwe vertaald op stroomgebiedniveau in het SUP- Zuidelijke IJsselvallei. Op gemeentelijk niveau is het gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgesteld.

De gemeente Brummen ligt tussen de Veluwe en de IJssel. Het gebied helt af van west naar oost, waardoor een karakteristiek patroon is ontstaan van west-oost lopende beken met beekdalen. De beken wateren allen af op de IJssel. Het is een vrij afwaterend gebied, alleen bij hoge rivierstanden vindt afwatering plaats door gemalen. Inlaat van water vindt niet plaats. IJsseldijken beschermen het gebied tegen overstromingen.

Voor de kern Oeken zijn geen wateroverlastsituaties bekend.

De locatie valt binnen het waterschap Veluwe. De bouw van de woningen zal geen negatief effect hebben op de waterhuishouding.

In de gemeente Brummen ligt grotendeels een gemengd rioolstelsel. Het afvalwater van de kernen wordt via een persleiding afgevoerd naar de RWZI Brummen. Het afkoppelbeleid van de gemeente Brummen voor kleine bouwplannen bestaat in hoofdlijnen eruit dat het hemelwater bij voorkeur geinfiltreerd wordt in de bodem. Het hemelwater wordt in dit plan ook geinfiltreerd. In het kader van de verlening van de omgevingsvergunning zal hieraan de nodige aandacht worden besteed.

Om verontreiniging van bodem, grond en oppervlaktewater zoveel mogelijk te voorkomen, dient toepassing van uitlogende bouwmaterialen (zoals koper, lood of zink) tot een minimum beperkt te worden.

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Deze paragraaf is ter beoordeling aan het waterschap Veluwe gezonden.

3.8 Archeologie

In het kader van de Wet op de archeologische monumentenzorg dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht.

In januari 2011 is door Arcadis een archeologisch onderzoek uitgevoerd op twee bestemmingsplanlocaties1 om te bepalen of de bodemverstorende activiteiten die met de sloop- en bouwwerkzaamheden gepaard gaan, eventuele archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren. Om deze archeologische waarden op te sporen is er een bureauonderzoek uitgevoerd. Uit het bureauonderzoek bleek dat in het plangebied een esdek aanwezig is waar mogelijk archeologische resten onder aangetroffen kunnen worden afkomstig uit alle perioden tot aan de late middeleeuwen. Er geldt een algemene verwachting voor wat betreft het complextype. In het esdek worden waarden verwacht van de late middeleeuwen tot heden.

Naar aanleiding van de uitkomsten van het bureauonderzoek is er een verkennend booronderzoek uitgevoerd, gericht op het aanwijzen van archeologisch kansarme en kansrijke zones binnen de twee plangebieden, door vast te stellen hoe dik het esdek is en of het bodemprofiel intact is.

In het plangebied bleek in vijf van de zes boringen een esdek aanwezig te zijn. Slechts in één boring bleek het bodemprofiel te zijn verstoord (boring 11). Bovendien bevindt zich in 2 boringen onder het esdek een ontginningslaag. In één boring werden brokjes houtskool aangetroffen onder het esdek. Met uitzondering van het gebied rond boring 11 wordt het plangebied daarom als kansrijk aangemerkt.

Voor het plangebied in Oeken geldt dat met uitzondering van het gebied rond boring 11 het plangebied als kansrijk wordt aangewezen. Voor het kansrijke gebied wordt planaanpassing geadviseerd, om verstoring van de mogelijk aanwezige archeologische waarden te voorkomen. Indien planaanpassing niet mogelijk is, wordt geadviseerd een proefsleuvenonderzoek uit te voeren. Het deel van het plangebied rond boring 11 wordt niet behoudenswaardig geacht en zodoende luidt het advies om dit deel van het plangebied vrij te geven.

De implementatie van deze aanbevelingen is afhankelijk van het oordeel van het bevoegd gezag van de gemeente Brummen. Wanneer onverhoeds toch archeologische waarden worden aangetroffen tijdens grondwerkzaamheden dan dient dit direct te worden gemeld aan het bevoegd gezag.

Het archeologische onderzoek is als Bijlage 6 Archeologisch onderzoek bij dit plan gevoegd.

Op basis van het bureauonderzoek en het verkennend booronderzoek is archeologisch vervolgonderzoek binnen het plangebied noodzakelijk. Dit vervolgonderzoek dient plaats te vinden door middel van proefsleuven. Het vervolgonderzoek is nodig om over voldoende gegevens te kunnen beschikken op grond waarvan het bevoegd gezag een besluit kan nemen met betrekking tot het al dan niet (geheel) opgraven van de vindplaats. Door de initiatiefnemer (Woningstichting Brummen) is opdracht gegeven een Programma van Eisen (PVE) op te stellen waarin de randvoorwaarden voor het proefsleuvenonderzoek zijn geformuleerd. Dit PVE is aangeleverd en het bevoegd gezag heeft hiermee ingestemd. Het plangebied wordt nu nog bewoond en dat maakt het uitvoeren van het vervolgonderzoek nu nog niet mogelijk. Het vervolgonderzoek zal pas in het kader van de omgevingsvergunningprocedure worden uitgevoerd. Voorafgaand aan de verlening van een omgevingsvergunning moet het vervolgonderzoek zijn uitgevoerd. Om te waarborgen dat niet gebouwd wordt voordat een vervolgonderzoek is uitgevoerd is in dit bestemmingsplan een bestemming Waarde - Archeologie opgenomen. Voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is een regeling opgenomen om hier onder voorwaarden via een omgevingsvergunning medewerking aan te verlenen, mits mogelijke archeologische waarden niet worden aangetast.

  1. 1. Andere locatie is Voorsterweg 55 t/m 69, Brummen

3.9 Flora En Fauna

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling moet rekening worden gehouden met het aspect ecologie. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

In december 2010 is door EcoGroen Advies BV een quickscan natuurtoets uitgevoerd in verband met de voorgenomen sloop van 8 woningen en de nieuwbouw van 14 woningen aan de Buurtweg te Oeken. De consequenties van de beoogde ruimtelijke ingreep op de aanwezige natuurwaarden zijn getoetst aan de Flora- en faunawet en het vigerend gebiedsgericht natuurbeleid. Het onderzoek is gebaseerd op een veldbezoek in november 2010 en een inventarisatie van bekende verspreidingsgegevens.

Gebiedsgericht natuurbeleid

De locatie ligt in de bebouwde kom van Oeken en maakt geen deel uit van een gebied dat is beschermd krachtens de Natuurbeschermingswet, Ecologische Hoofdstructuur of ander gebiedsgericht beleid. Op basis van de aard van de werkzaamheden, de afstand en tussenliggende barrières zijn uitstralende effecten op dergelijke gebieden ook niet aan de orde.

Aangetroffen en te verwachten soorten

Hieronder worden de bevindingen kort weergegeven:

  • in het plangebied zijn geen beschermde plantensoorten of plantensoorten van de Rode Lijst aangetroffen of te verwachten;
  • in de te slopen bebouwing zijn geschikte verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig. Op voorhand zijn Gewone dwergvleermuis en Laatvlieger te verwachten. In de aanwezige bomen zijn geen potentieel geschikte vaste verblijfplaatsen voor vleermuizen aangetroffen;
  • er wordt geen schade aan foerageergebied en/of vlieg- en/of jachtroutes van vleermuizen verwacht;
  • de aanwezigheid van een vaste verblijfplaats van Steenmarter is op basis van het veldbezoek niet volledig uit te sluiten;
  • op de planlocatie komt Huismus als broedvogel voor. Nesten van Huismus zijn sinds 2009 jaarrond beschermd;
  • omdat oppervlaktewater ontbreekt, is de aanwezigheid van vissen en voortplanting van amfibieën niet aan de orde. Wel kan er overwintering van laag beschermde amfibieënsoorten verwacht worden. Tevens worden verblijfplaatsen van diverse laag beschermde zoogdiersoorten verwacht in het plangebied. Er zijn geen reptielen, vissen of beschermde ongewervelden aangetroffen en/of te verwachten. Geschikte biotopen voor deze soortgroepen ontbreken.

Ontheffing en compenserende en mitigerende maatregelen

  • om vast te kunnen stellen of er in het plangebied sprake is van verblijfplaatsen van vleermuizen is nader onderzoek noodzakelijk. Vier nachtelijke bezoeken in het zomerhalfjaar zijn naar verwachting voldoende om voldoende gegevens te verzamelen, tijdens dit onderzoek kan tevens onderzocht worden of Steenmarter vaste verblijfplaatsen heeft in het plangebied;
  • Huismus is opgenomen in de lijst met broedvogelsoorten waarvan de nestplaats jaarrond beschermd is. Door de sloop van de bebouwing verdwijnt broedgelegenheid van deze soorten. Om vast te kunnen stellen om hoeveel territoria het precies gaat is nader onderzoek in de broedtijd noodzakelijk;
  • voor vleermuizen en Huismus geldt dat (afhankelijk van aangetroffen waarden) vervangende verblijfplaatsen of nestplaatsen moeten worden aangeboden in de nieuwbouw. Ook tijdens de aanlegfase dienen alternatieven voorhanden te zijn in de vorm van tijdelijke voorzieningen;
  • het is noodzakelijk een ecologisch werkprotocol op te stellen met daarin een plan van aanpak ten aanzien van Huismus en mogelijk ook vleermuizen. Om extra zekerheid te krijgen kan men ervoor kiezen dit protocol goed te laten keuren door Dienst Regelingen van het Ministerie van LNV;
  • bij de beoogde plannen gaan mogelijk exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag beschermde kleine zoogdieren en amfibieën verloren. Het aanvragen van een ontheffing is hier voor laag beschermde soorten echter niet aan de orde, omdat voor deze soorten een vrijstelling van de verbodsartikelen 9, 11 en 12 uit de Flora- en faunawet geldt;
  • werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor half maart en na half juli of het plangebied te controleren op broedende vogels en nesten binnen de invloedsfeer van de plannen. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum.

Het ecologische onderzoek is als Bijlage 7 Quickscan natuurtoets toegevoegd bij dit plan.

Ecogroen heeft in september 2011 een aanvullend onderzoek uitgevoerd naar vleermuizen en broedvogels met jaarrond beschermde nesten.

Aangetroffen en te verwachten soorten

  • Er is in het plangebied minimaal één baltsverblijfplaats aanwezig van Gewone dwergvleermuis.
  • Er zijn vaste verblijfplaatsen aangetroffen van minimaal vijf paar Huismus. Van deze soort zijn de nestplaatsen en hun functionele leefomgeving jaarrond beschermd.
  • In het plangebied zijn broedvogels te verwachten van bebouwing, bossen en struwelen.

Ontheffing en mitigerende maatregelen

  • Er dienen mitigerende maatregelen genomen te worden ten aanzien van Gewone dwergvleermuis en Huismus. Deze worden verwoord in een ecologisch werkprotocol (Bunskoek in prep.)
  • Werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum. Het ontzien van broedvogels is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor half maart en na half juli.

Het aanvullend ecologisch onderzoek is als Bijlage 8 aanvullend ecologisch onderzoektoegevoegd bij dit plan.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Stedenbouwkundige Inpassing

Het bouwplan leidt tot een verdichting van het huidige bebouwingslint. De gekozen architectuur geeft aan dit deel van de Buurtweg een uniform karakter in beeld, maatvoering en uitstraling. Deze situering is vergelijkbaar met die van de bestaande woningen aan de overzijde van de Buurtweg, waarbij ook enkele woonblokken met 2 tot 3 woningen aaneen zijn gerealiseerd.

Door de herontwikkeling binnen het plangebied wordt aan dit deel van de Buurtweg een stedenbouwkundige eenheid gecreëerd.

Langs de Buurtweg staat een wegbegeleidende beplanting van Elzen. Deze bomen zijn vitaal en kunnen nog jarenlang mee wanneer de standplaats niet nadelig wordt beïnvloed. De eindwoningen en dubbele woningen hebben allen opritten naast de woning op de Buurtweg. De bestaande bomenrij zal zoveel mogelijk worden behouden, onder andere door het verleggen van de oprit zover dit mogelijk is.

Het bestaande speelterrein en het afvalbrengpunt vallen buiten het plangebied en zullen dus in de huidige vorm blijven bestaan.

4.2 Ontsluiting En Parkeren

Het plangebied wordt ontsloten via een inrit aan de Buurtweg. Deze is gepland ten zuiden van het speelterrein en ten noorden van de te bouwen woningen. Deze ontsluiting loopt vervolgens achter de woonpercelen langs. Achter de woonpercelen kan worden geparkeerd. In het midden van het plangebied is een pad gesitueerd, dat de ontsluiting gelegen achter de woonpercelen verbindt met de Buurtweg. Dit pad is alleen te gebruiken voor fietsers en voetgangers.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPKKOEK520000-va01_0002.jpg"

Afbeelding 2 Principe ontsluiting en parkeren

Bron: Architektengroep Gelderland

Hoofdstuk 5 Planopzet

5.1 Algemeen

Het plan betreft een gedetailleerd bestemmingsplan. Een dergelijk plan biedt de meeste duidelijkheid (en rechtszekerheid). De bestemmingsomschrijving en de bij een bestemming behorende bouwregels geven tot in detail de gebruiks- en bouwmogelijkheden aan.

5.2 De Regels

De regels vormen een juridisch bindend element van het bestemmingsplan.

De regels geven inhoud aan de op de plankaart aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, dat werkelijk noodzakelijk is.

Het kan in een concrete situatie voorkomen, dat afwijking van de gestelde normen gewenst is. Hiertoe worden dan afwijkingsbepalingen opgenomen en dat maakt afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Gelet op het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht dienen burgemeester en wethouders bij vergunningverlening de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren en de belangen zorgvuldig af te wegen.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  1. 1. Inleidende regels.
  2. 2. Bestemmingsregels.
  3. 3. Algemene regels.
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden enkele in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

In hoofdstuk 2 worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt bepaald op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Tevens worden per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld.

Hoofdstuk 3 bevat de bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen en in hoofdstuk 4 komt het overgangsrecht aan de orde en de slotregel.

5.3 Nadere Toelichting Op De Regels

Onderstaand worden enige regels nader toegelicht.

Begrippen

In artikel 1 zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Omschrijvingen van de begrippen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot onduidelijkheid kunnen leiden of meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Tuin

Gebruik

De gronden met deze aanduiding zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. Het gebruik van deze gronden is exclusief bedoeld voor de eigenaren/gebruikers van de hoofdgebouwen.

Bouwen

Op of in deze gronden zijn uitsluitend aangebouwde bijgebouwen toegestaan op de gronden voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw dan wel op minimaal 1,5 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw. Er is tevens bepaald dat de breedte van het bijgebouw maximaal 50% van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw waaraan het bijgebouw is aangebouwd mag bedragen.

Verkeer - Verblijfsgebied

Gebruik

Binnen deze bestemming zijn naast de voor de verkeersfunctie benodigde bouwwerken zoals straatmeubilair, bewegwijzering etc. tevens parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water (waaronder duikers) en speelvoorzieningen toegestaan.

Bouwen

Kleine bouwwerken, alsmede gebouwen ten behoeve van voorziening van openbaar nut met een beperkt oppervlak zijn binnen deze bestemming toegestaan.

Wonen

Gebruik

Naast het wonen is binnen de bestemming ruimte voor beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten (aan huis).

Aan huis gebonden beroep en bedrijf

Uitgangspunt is dat beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bijgebouw zijn toegestaan, mits daardoor de woonfunctie en het woonmilieu niet worden aangetast en/of het bestaande voorzieningenniveau niet wordt ontwricht. Dit uitgangspunt wordt in het bestemmingsplan als volgt vertaald.

Aan huis gebonden beroep

Beroepsmatige activiteiten zijn rechtstreeks toegelaten in de woning alsmede de bijgebouwen. Het gaat hier om dienstverlenende beroepen die in of bij een woning worden uitgeoefend, waarbij de woonfunctie primair blijft, zoals arts, notaris of advocaat. Prostitutie is nadrukkelijk niet toegestaan. De woning behoudt in overwegende mate haar woonfunctie, in die zin dat maximaal 40% van het totale vloeroppervlakte van de woning voor dat doel mag worden gebruikt, met een maximum van 50 m² per woning. Hieronder dient niet te worden begrepen de uitoefening van detailhandel. Het betreft hier de ‘beroepen aan huis’, die volgens vaste jurisprudentie binnen een woonbestemming passen. Voorts moet degene die gebruiker is van de woning, ook degene zijn die het aan huis gebonden beroep uitoefent en mogen vrijstaande bijgebouwen niet worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep.

Bedrijf aan huis

Bedrijf wordt uitsluitend via een afwijkingsbevoegdheid, onder bepaalde voorwaarden, mogelijk gemaakt. Het betreft hier het bedrijfsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Hieronder dient niet te worden begrepen de uitoefening van detailhandel.

Het plan zal geen mogelijkheid bieden om een woonbestemming volledig om te zetten in een bedrijfsbestemming.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken voor de vestiging of uitoefening van een bedrijf dat niet in de categorieën 1 en 2 is vermeld van de Lijst van bedrijfsactiviteiten, onder bepaalde voorwaarden:

  1. 1. het bedrijf binnen en buiten het plangebied naar aard en invloed op de omgeving en verschijningsvorm geen onevenredige milieubelasting mag opleveren;
  2. 2. bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingscomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluidhinder, geurproductie, stofuitworp, trillinghinder, gevaar, straling, verontreiniging van lucht, bodem en grondwater, waarbij tevens gekeken kan worden naar de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.

Afwijkingsbevoegdheid

De afwijkingsbevoegdheid is bedoeld voor het toelaten van een bedrijf aan huis. De bevoegdheid houdt in dat burgemeester en wethouders kunnen afwijken voor bedrijfsmatige activiteiten waarvoor maximaal 40% van het totale vloeroppervlakte van de woning voor dat doel mag worden gebruikt, met een maximum van 50 m² per woning, met dien verstande dat:

  1. 1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
  2. 2. de woning moet blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de bouwverordening;
  3. 3. degene die het aan huis gebonden bedrijf uitoefent ook de gebruiker is van de woning;
  4. 4. slechts beroepen of bedrijven toelaatbaar zijn, die behoren tot de categorie 1 en 2 van de als bijlage I bijgevoegde "Lijst aan huis gebonden beroepen en bedrijven";
  5. 5. geen onevenredige verstoring mag plaatsvinden van de voorzieningenstructuur;
  6. 6. geen detailhandel mag plaatsvinden, behoudens een beperkte verkoop –als ondergeschikte nevenactiviteit- van producten die ter plaatse zijn vervaardigd, dan wel direct verband houden met het aan huis gebonden beroep of bedrijf;
  7. 7. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling, casu quo niet onevenredig veel extra verkeer wordt aangetrokken;
  8. 8. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de parkeerbalans, casu quo primair op eigen terrein moet worden geparkeerd door gebruiker en bezoekers;
  9. 9. reclame- uitingen beperkt moeten blijven een en ander conform de wettelijke bepalingen;
  10. 10. het bij de woning behorende bouwperceel niet mag worden gebruikt voor werkzaamheden en opslag ten behoeve van het aan huis gebonden bedrijf;
  11. 11. vrijstaande bijgebouwen niet mogen worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf.

Mantelzorg

Inwoning ten behoeve van mantelzorg is alleen toegestaan als het gaat om afhankelijke woonruimte. In het bestemmingsplan is geregeld dat zowel in delen van het hoofdgebouw dan wel in vrijstaande en aangebouwde bijgebouwen inwoning wordt toegestaan ten behoeve van mantelzorg onder de volgende voorwaarden:

  1. 1. een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit het oogpunt van mantelzorg, hetgeen aangetoond dient te worden door een verklaring van een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige;
  2. 2. op het perceel dient een woning aanwezig te zijn;
  3. 3. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  4. 4. per woning mag maximaal één vergunning ten behoeve van inwoning voor mantelzorg worden verleend;
  5. 5. inwoning vindt in beginsel plaats bij, in of direct aansluitend aan de woning, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de woning dient te hebben;
  6. 6. het gebruik van een vrijstaand bijgebouw als afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan indien realisering van de inwoning in of aan het hoofdgebouw voor de inwoner of andere bewoner(s) onredelijk bezwarend is en het bijgebouw op maximaal 10 meter van het hoofdgebouw staat;
  7. 7. er mag maximaal 60 m2 van hoofdgebouw en/of bijgebouwen worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;
  8. 8. burgemeester en wethouders kunnen de omgevingsvergunning intrekken indien de noodzaak vanuit oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

Bouwregels

Bouwen

Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd. Er zijn verschillende woningtypen te onderscheiden, die naar aard en karakter verschillend zijn. Achtereenvolgens zijn dit vrijstaande woningen, halfvrijstaande woningen, geschakelde woningen en aaneengesloten woningen.

Hoofdgebouwen

Wat de bouwmogelijkheden van hoofdgebouwen betreft gelden de volgende regels:

  • de voorgevelbouwgrens ligt op de feitelijke voorgevel van het hoofdgebouw;
  • bij vervangende nieuwbouw mag de voorgevel van een hoofdgebouw tot maximaal 1 meter achter de voorgevelbouwgrens worden gebouwd;
  • de maximale goot- en bouwhoogte staan op de verbeelding, waarbij de volgende uniforme hoogten worden aangehouden.

Woning Goothoogte Bouwhoogte

Op de verbeelding zijn de goot- en nokhoogte aangegeven.

De goothoogte is de hoogte vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, of de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

Het gaat hierbij om de ''kniklijn'' van de gevel van het hoofdgebouw met het daarboven gelegen (schuine) dak. De goothoogte heeft dus nooit betrekking op de goot van een dakkapel. Bij hoofdgebouwen met een lessenaarsdak is de ''kniklijn'' de goothoogte en de ''hoge'' zijde van het dak de maximale bouwhoogte.

Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

De situering van aan- en uitbouwen en bijgebouwen wordt gerelateerd aan de situering van de feitelijke woning en niet aan de mogelijke situering van woningen. De situering van bijgebouwen mag in beginsel uitsluitend plaatsvinden op 3 meter vanaf de voorgevellijn (dit wordt gedefinieerd als de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelgrenzen).

Voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen op hoekpercelen gelden de volgende regels:

  • in principe wordt een strook van 3 meter vrijgehouden in de zijtuin, indien deze grenst aan doorgaande wegen (de zijtuinstrook). Zo wordt voorkomen, dat aan- en uitbouwen en bijgebouwen op de perceelgrens worden gebouwd. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen op de zijdelingse perceelgrens leiden tot vernauwing en verstening van het woongebied. Dit wordt stedenbouwkundig niet acceptabel geacht. Bestaande aan- en uitbouwen en bijgebouwen in deze zijtuinstrook worden niet wegbestemd. Echter, nieuwe bouwaanvragen zullen worden getoetst aan dit beleid.
  • de minimale afstand van aangebouwde bijgebouwen tot de achterste perceelgrens bedraagt 8 meter. Binnen deze afstand is een aangebouwde aan- en/of uitbouw dan wel aangebouwd bijgebouw toegestaan van maximaal 10 m2;
  • de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak bedraagt maximaal 70 m², mits de bebouwde oppervlakte van het bouwperceel niet meer bedraagt dan 60%;
  • de maximale goothoogte bedraagt 3 meter;
  • de maximale bouwhoogte bedraagt 6 meter;
  • indien een bestaande woning op minder dan 1 meter vanaf de zijdelingse perceelgrens is gesitueerd, wordt ervoor gekozen om op die strook wel aan- en uitbouwen en bijgebouwen toe te staan. In feite heeft immers de verstening hier al plaatsgevonden;
  • er geldt geen zijtuinstrook indien de woning gelegen is aan een groenstrook van minimaal 3 meter breed of een pad/weg naar binnenterreinen (niet doorlopende routes);
  • wel dient in alle gevallen voorkomen te worden dat op een hoekperceel aan- en uitbouwen en bijgebouwen komen te liggen voor de voorgevellijn van woningen, die op de zijstraat zijn georiënteerd. Dit wordt dan ook niet toegestaan.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen 2 meter bedraagt. De maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 3 meter.

Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels

Algemene regeling met betrekking tot ondergronds bouwen

Hierin is opgenomen een algemene regeling voor het ondergronds bouwen met bijbehorende maatvoering.

Bestaande afstanden en andere maten

Door het kiezen van een uniforme regeling voor de gehele kom doen zich situaties voor, waarbij bestaande bebouwing in strijd is met de regels. Deze strijdigheid is niet gewenst. Het is immers niet de bedoeling, dat deze woning moet worden aangepast aan de nieuwe maatvoering. Daarom is de algemene bepaling opgenomen, dat bij afwijkingen de maatvoering mag worden aangehouden, zoals die bestond op het moment van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan. Met deze bepaling wordt voorkomen dat de betreffende situaties vallen onder het overgangsrecht en als het ware worden ‘wegbestemd’. De mogelijkheden tot verbouwing zijn ruimer dan in het geval van het algemene overgangsrecht: gehele vernieuwing of verandering is mogelijk in tegenstelling tot het overgangsrecht waarbij slechts gedeeltelijke vernieuwing mogelijk is (tenzij sprake is van een calamiteit).

Overschrijding van bouw- of bestemmingsgrenzen

Hierin is bepaald dat een kleine overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen met maximaal 1 meter is toegelaten.

Algemene afwijkingsregels

In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor meerdere dan wel alle bestemmingen in het plan. De criteria, die bij toepassing van de bevoegdheid in acht moeten worden genomen, worden aangegeven.

Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om meerdere bestemmingen te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden voor meerdere bestemmingen dan wel met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, worden aangegeven.

Algemene procedureregels

In deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een besluit tot toepassen van een wijzigingsbevoegdheid, dan wel het stellen van ene nadere eis. Hierbij wordt verwezen naar procedures die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening en in de Algemene wet bestuursrecht.

Overgangsrecht

In deze bepaling wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht.

Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze bepaling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsbepaling.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting waarin ook inzicht wordt gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan.

In deze situatie is er sprake van een particulier initiatief, waarbij de gemeente alleen medewerking verleent door middel van de vervaardiging van het bestemmingsplan. Verder zijn aan deze ontwikkelingen geen kosten voor de gemeente verbonden. Een beschrijving van de economische uitvoerbaarheid wordt derhalve achterwege gelaten.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Algemeen

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd, alvorens een ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven.

Wettelijk (voor)overleg

Het Besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zullen worden geïnformeerd. De reacties van deze instanties zijn in dit plan verwerkt worden.

Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerpbestemmingsplan heeft in dit kader ter inzage gelegen, vanaf 16 juni 2011, gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode zijn zes zienswijzen kenbaar gemaakt. De ingediende zienswijzen zijn samengevat en van een antwoord voorzien, in de Nota beantwoording zienswijzen bestemmingsplan "Buurtweg 16 t/m 30". Deze nota is als Bijlage 9 Nota beantwoordingzienswijzen toegevoegd bij dit plan.

De ingediende zienswijzen geven geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan.

oktober 2011.

Bijlage Bij Toelichting

Bijlage 1 Situering Plangebied

Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 3 Asbest Onderzoek

Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 5 Externe Veiligheid Buisleidingen

Bijlage 6 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 7 Quickscan Natuurtoets

Bijlage 8 Aanvullend Ecologisch Onderzoek

Bijlage 9 Nota Beantwoording Zienswijzen