Buitengebied, derde herziening reparatie Rijnbandijk 163
Bestemmingsplan - gemeente Buren
Vastgesteld op 30-09-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het Bestemmingsplan 'Buitengebied, derde herziening reparatie Rijnbandijk 163' van de gemeente Buren.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML bestand NL.IMRO.0214.BUIBP20140019-vg01 met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan huis gebonden bedrijf:
het beroepsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en de woonfunctie behouden blijft door de gebruik(st)er van de woning.
1.6 aan huis gebonden beroep:
het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, administratief, persoonlijk, medisch, therapeutisch, kunstzinnig dan wel ontwerptechnisch gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning met daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend door de gebruiker van de woning.
1.7 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.
1.8 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
1.9 agrarisch hulpgebouw:
een bij een agrarisch bedrijf behorend agrarisch bedrijfsgebouw dat is gesitueerd buiten een bouwvlak en dat bijvoorbeeld dient voor het melken van vee, voor de opslag van goederen en materieel en/of ter beschutting tegen weersinvloeden.
1.10 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van het in dat gebied voorkomende bodemarchief.
1.11 bebouwd oppervlak:
het totaal van de oppervlakken van bouwwerken voor zover deze een grotere bouwhoogte hebben dan 1,2 m.
1.12 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.13 bebouwingspercentage:
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het met een aanduiding aangegeven gebied, dat ten hoogste tot het bebouwd oppervlak mag behoren.
1.14 bed en breakfast:
een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor uitsluitend logies en ontbijt en bedoeld voor kortstondig, wisselend recreatief verblijf.
1.15 bedrijfsbouwwerk c.q. bedrijfsgebouw:
een bouwwerk c.q. een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
1.16 bestaand:
- a. bij bouwwerken:
- 1. bouwwerken die:
op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan legaal bestonden of in uitvoering waren, of;
gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften;
- 1. bouwwerken die:
- b. bij gebruik:
- 1. gebruik dat op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan, voor zover betrekking hebbend op het desbetreffende gebruik, legaal bestond.
1.17 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
1.18 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk met een dak
1.19 bouwen:
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.20 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.21 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder en zolder.
1.22 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Indien en voorzover twee bouwpercelen middels de aanduiding 'relatie' met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bouwperceel;
1.23 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.24 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.25 containerteelt:
het kweken van planten/bomen in potten op een gesloten bed-ondergrond of een open bed-ondergrond met drainage;
1.26 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk, een werk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk, dat werk of dat gebied.
1.27 dagrecreatie:
verblijf buiten de woning voor recreatieve doeleinden zonder dat er een overnachting ter plaatse mee gepaard gaat.
1.28 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.29 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.30 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden.
1.31 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond.
1.32 extensief dagrecreatief medegebruik:
een aan de bestemming ondergeschikt gebruik voor niet gemotoriseerde dagrecreatie gericht op het rustig beleven en gebruikmaken van aanwezige specifieke omgevingskwaliteiten in de vorm van wandelen, fietsen, varen, vissen e.d.
1.33 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.34 grondgebonden agrarische productie:
de agrarische productie, waarbij het voortbrengen van producten afhankelijk is van de groeikracht van de bodem waarop de productie plaatsvindt en waarbij het voortbrengen van producten in hoofdzaak plaatsvindt in de openlucht.
1.35 hoofdgebouw:
een gebouw, of gedeelte daarvan, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken.
1.36 kantoor:
een ruimte of bij elkaar horende ruimten die bestemd is/zijn om voornamelijk te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden of dienstverlening.
1.37 kantoor- en praktijkruimte:
een ruimte waarvan de aard en indeling zijn afgestemd op de uitoefening van administratieve, (para)medische, sociaalwetenschappelijke, juridische, therapeutische, kunstzinnige, ontwerptechnische en andere hiermede vergelijkbare beroepen, door de bewoner(s) van de desbetreffende woning.
1.38 kampeermiddel:
een tent, tentwagen, kampeerauto, caravan, of enig ander onderkomen ten behoeve van recreatief nachtverblijf, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals dit geldt ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan, en krachtens deze wet vastgestelde voorschriften een omgevingsvergunning is vereist en met geen grotere afmeting dan 25 m².
1.39 karakteristiek gebouw:
een gebouw dat wegens zijn verschijningsvorm of zijn cultuurhistorische betekenis van zodanig belang is voor het karakter van het desbetreffende deel van het plangebied, dat dit belang de toepassing van bijzondere voorschriften ten aanzien van de bouwmogelijkheden rechtvaardigt.
1.40 kas:
een bouwwerk, bestaande uit onder meer een steun constructie en een afdichting van glas, bedoeld om gewassen te beschermen tegen weersinvloeden.
1.41 kunststoftunnel:
een bouwwerk, bestaande uit onder meer een steunconstructie en een afdichting van kunststoffolie, bedoeld om gewassen te beschermen tegen weersinvloeden.
1.42 kleinschalig kamperen:
een vorm van kamperen waarbij maximaal 25 kampeermiddelen voor een korte periode en uitsluitend tussen 15 maart en 31 oktober zijn toegestaan.
1.43 landschappelijke beplanting:
opgaande, uit houtgewas bestaande beplanting, in hoofdzaak bestaande uit streekeigen soorten, ter verfraaiing van het landschap en/of ter inpassing van hierin voorkomende bouwwerken en werken.
1.44 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde bepaald wordt door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.
1.45 mantelzorg:
het bieden van zorg aan huis aan iemand die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, buiten bedrijfsmatig of organisatorisch verband.
1.46 molen:
bouwwerk bestemd en geschikt voor het benutten van windkracht.
1.47 monument:
een bouwwerk of een werk dat van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, zijn betekenis voor de wetenschap of zijn cultuurhistorische waarde en dat als zodanig is opgenomen in de lijst van beschermde monumenten van rijk of gemeente, waardoor op het desbetreffende bouwwerk of werk de Monumentenwet, respectievelijk de gemeentelijke monumentenverordening van toepassing is.
1.48 natuurkampeerterrein:
een kampeerterrein, geopend in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober, dat zich kenmerkt door eenvoud, rust en mooie ligging in de natuur.
1.49 natuurwaarde:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de hydrologie en door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk, als in onderlinge samenhang.
1.50 nevenactiviteit:
een ander gebruik naast het bestaande gebruik, maar daaraan ondergeschikt en waarbij het bestaande gebruik volwaardig blijft bestaan.
1.51 niet-grondgebonden agrarische productie:
de agrarische productie, waarbij het voortbrengen van producten niet afhankelijk is van de bodem waarop de productie plaatsvindt, dan wel waarbij het voortbrengen van producten in hoofdzaak plaatsvindt in gebouwen.
1.52 niet-permanente teeltondersteunende voorziening:
een kunststoftunnel of overkapping waarbij de afdichting of afdekking per jaar niet langer dan 5 maanden aaneengesloten is aangebracht;
1.53 omgevingsvergunning:
een vergunning als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals deze wet luidde ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
1.54 open erf:
het deel van een bouwperceel, waarvoor geen bouwvlak is aangegeven, alsmede gronden binnen een bouwvlak die onbebouwd blijven.
1.55 overkapping:
een bouwwerk, bestaande uit onder meer een steunconstructie en een afdekking van kunststoffolie, bedoeld om gewassen te beschermen tegen weersinvloeden.
1.56 paardenbak:
een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining.
1.57 perceelsgrens:
de scheiding tussen percelen, die niet aan éénzelfde eigenaar behoren dan wel niet door éénzelfde gebruiker worden benut.
1.58 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.59 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.60 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden en waaronder in elk geval wordt verstaan een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, seksbioscoop, seksautomaat, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.61 voorgevel:
de lijn die gelijk loopt aan de naar de straat gerichte voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan. Van een hoofdgebouw gelegen op de hoek van meer dan 1 straat moeten alle gevels van het hoofdgebouw, gelegen aan de straatkant, gezien worden als voorgevel.
1.62 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
1.63 woning:
een (gedeelte van een) gebouw, niet zijnde een woonwagen, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 Meetwijze
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, regenpijpen, stoeptreden, luifels, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Oeverwalgebied
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. grondgebonden agrarische productie;
- b. het weiden van dieren;
- c. bijbehorende voorzieningen, huiserven, gaarden en opslag;
- d. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan een agrarisch oeverwalgebied;
- e. watergangen en daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de waterberging daaronder mede begrepen;
- f. extensief dagrecreatief medegebruik;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'groen' voor een dubbele beplantingshaag, evenwijdig aan de zijdelingse perceelgrens, waarbij geldt dat deze dient te bestaan uit twee bladhoudende hagen met elk een hoogte van ten minste 2,5 m, een breedte van ten minste 1 m en een tussenruimte van tenminste 4 m.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
Als gebruik in strijd met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied' wordt in ieder geval begrepen:
- a. een gebruik als volkstuin;
- b. een gebruik voor niet-grondgebonden agrarische productie in de vorm van teelt op tray-velden of op stellingen, teelt op folie of worteldoek en/of containerteelt op lavas of beton;
- c. een gebruik voor de verwerking van agrarische producten, voor zover dit gebruik meer bedraagt dan 250 m2 en een gebruik voor productiegebonden detailhandel en detailhandel in streekeigen agrarische producten, voor zover dit gebruik meer bedraagt dan 50 m2;
- d. de opslag van mest buiten de agrarische bouwvlakken;
- e. de opslag van goederen en materieel in de openlucht en buiten de agrarische bouwvlakken uitsluitend ten behoeve van bedrijfsmatige grondgebonden agrarisch gerelateerde activiteiten, voor zover de oppervlakte van de opslag meer bedraagt dan 200 m2 per perceel en/of de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 2 m;
- f. de opslag van goederen en materieel in de openlucht en op de agrarische bouwvlakken, voor zover de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 4 m;
- g. het niet aanleggen en/of niet in stand houden van de dubbele beplantingshaag als bedoeld in 3.1 onder g ter plaatse van de aanduiding 'groen'.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Overig - Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor 'Overig - Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een toegangsweg naar het parkeerterrein;
- b. groenvoorzieningen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'groen' voor een dubbele beplantingshaag, evenwijdig aan de zijdelingse perceelgrens, waarbij geldt dat deze dient te bestaan uit twee bladhoudende hagen met elk een hoogte van ten minste 2,5 m, een breedte van ten minste 1 m en een tussenruimte van tenminste 4 m.
4.2 Bouwregels
Op de gronden met de bestemming 'Overig - Verkeer' mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming. Daarbij dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:
- a. de hoogte van vrijstaande antennemasten mag niet meer bedragen dan 15 m;
- b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
4.3 Specifieke gebruiksregels
Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:
- a. het niet aanleggen en/of niet in stand houden van de dubbele beplantingshaag als bedoeld in 4.1 onder b ter plaatse van de aanduiding 'groen';
- b. het gebruik van de gronden voor functies die gevoelig zijn voor gewasbeschermingsmiddelen.
Artikel 5 Water - Waterkering
5.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor 'Water - Waterkering' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het in stand houden, het beheer, het onderhoud en de verbetering van de waterkering;
- b. de op de waterkering voorkomende verkeerswegen;
- c. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarden en natuurwaarden die eigen zijn aan rivier- en kanaaldijken;
- d. extensief dagrecreatief medegebruik;
- e. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals kunstwerken, dijksloten en andere waterstaatswerken.
met dien verstande dat de bouwvlakken met de aanduiding ‘w = wonen’ tevens zijn bestemd voor:
- f. bewoning;
- g. bijbehorende voorzieningen;
- h. landschappelijke beplanting.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bewoning;
- b. bijbehorende voorzieningen;
- c. landschappelijke beplanting;
- d. (ondergrondse) waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - vergadercentrum en bed & breakfast': voor een vergadercentrum en een bed & breakfast;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein': voor een parkeerterrein voor minimaal 50 parkeerplaatsen ten behoeve van een vergadercentrum en bed & breakfast.
6.2 Bouwregels
6.3 Specifieke gebruiksregels
Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:
- a. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - 1' en 'specifieke bouwaanduiding - 2'een ander gebruik van de gebouwen dan het gebruik als bijgebouw ten behoeve van de bestemming'Wonen'.
6.4 Voorwaardelijke verplichting
De gebouwen en de gronden mogen uitsluitend ten behoeve van de in artikel 6.1 onder e genoemde doeleinden 'vergadercentrum' en 'bed & breakfast' worden gebruikt, indien en zolang de dubbele bladhoudende beplantingshaag als bedoeld in artikel 4.1 onder b en de parkeerplaatsen als bedoeld in artikel 6.1 onder f inclusief de bijbehorende beplanting aanwezig zijn en in stand zijn gehouden.
Artikel 7 Waarde - Archeologisch Onderzoeksgebied 1
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologisch onderzoeksgebied 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden.
7.2 Bouwregels
Op gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologisch onderzoeksgebied 1' mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, voor zover deze zijn toegestaan voor de andere voor deze gronden aangegeven bestemmingen:
- a. indien het bouwwerken betreft waarbij de grondwerkzaamheden niet dieper reiken dan 30 cm of:
- b. indien het bouwwerken betreft met geen grotere oppervlakte dan 1.000 m2; of:
- c. indien het bouwwerk dient ter vervanging van een bestaand bouwwerk, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid; of:
- d. indien het bouwwerk is gesitueerd binnen 3 m uit de fundering van een bestaand gebouw; of:
- e. indien het betreft bouwwerken die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Waterstaat - Waterkering
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor:
- a. het in stand houden, het beheer, het onderhoud en de verbetering van de waterkering;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals kunstwerken, dijksloten en andere waterstaatswerken.
8.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder waterkerende functie bedraagt ten hoogste 3 m;
- c. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag niet worden gebouwd.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van lid 8.2onder c, met inachtneming van de volgende regels:
- a. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels worden in acht genomen;
- b. het belang van de waterkering wordt niet onevenredig geschaad en vooraf wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.
8.4 Specifieke gebruiksregels
Het aanleggen en instandhouden van de waterkering geschiedt ter plaatse van de aanduiding 'dwarsprofiel' overeenkomstig de met de aanduiding 'dwarsprofiel' opgenomen dwarsprofielen. Met dien verstande dat:
- a. indien op een locatie twee dwarsprofielen zijn opgenomen aanleg en instandhouding geschiedt overeenkomstig één van beide dwarsprofielen;
- b. de hoogte van de waterkering bedraagt niet minder dan de op het dwarsprofiel aangegeven ontwerphoogte en niet meer dan de op het dwarsprofiel aangegeven hoogte danwel aanleghoogte.
8.5 Afwijken van de gebruiksregels
De Minister kan bij omgevingsvergunning afwijken van lid 8.4 voor zover dit noodzakelijk blijkt te zijn voor de uitvoering van het project en mits vanuit een goede ruimtelijke ordening en de hydraulische taakstelling daartegen geen bezwaar bestaat. De Minister neemt daarbij de volgende regels in acht:
- a. de hoogte van kunstwerken op de dijk wordt met ten hoogste 10% gewijzigd.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Monumentale en karakteristieke bebouwing
10.2 Overschrijding van bouwgrenzen
Van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mag met een omgevingsvergunning afgeweken worden van het bepaalde in Hoofdstuk 2 van deze regels, ten behoeve van tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits:
- a. de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter;
- b. de bouwhoogte van entreeportalen en veranda's niet meer bedraagt dan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het betreffende gebouw;
- c. de breedte van entreeportalen en veranda's niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van de betreffende gevel van het gebouw.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
11.1 Strijdig gebruik
Onder gebruik in strijd met de regels van dit plan wordt in ieder geval verstaan:
- a. gebruik als seksinrichting;
- b. gebruik als escortbedrijf,
- c. gebruik als smartshop;
- d. gebruik als coffeeshop;
- e. gebruik als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- en/of opslagplaats voor normaal gebruik;
- f. het gebruik van gronden en opstallen voor de plaatsing van kampeermiddelen;
- g. het gebruik als paardenbak, tennisbaan, vijver groter dan 10 m2, zwembad groter dan 10 m2 en (midget)golf;
- h. het gebruik ten behoeve van een geluidzoneringsplichtige inrichting;
- i. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken en bedrijfsgebouwen voor bewoning.
11.2 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en Wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 11.1, indien en voor zover strikte toepassing zou leiden tot een niet door dringende redenen gerechtvaardigde beperking van het meest doelmatige gebruik.
Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels
12.1 milieuzone - teeltvrije zone
12.2 vrijwaringszone - dijk 1
- a. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk 1' zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangeduid voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de waterkering;
- b. Ter plaatse van gronden met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk 1' mag niet worden gebouwd;
- c. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van artikel 12.2 onder b, met inachtneming van de volgende regels:
- 1. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels worden in acht genomen;
- 2. het belang van de waterkering wordt niet onevenredig geschaad en vooraf wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.
12.3 vrijwaringszone - dijk 2
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk 2' zijn de gronden naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, aangeduid als buitenbeschermingszone van de waterkering.
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
13.1 Bed & breakfast
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de inrichting en het gebruik van woningen ten behoeve van bed & breakfast, waaronder wordt verstaan een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor uitsluitend logies en ontbijt en bedoeld voor kortstondig, wisselend recreatief verblijf, indien en voor zover:
- a. het betreft een woning, die tevens bewoond blijft;
- b. geen groter vloeroppervlak dan 60 m2 ten behoeve van bed & breakfast in beslag wordt genomen;
- c. niet meer dan 3 slaapkamers, ten behoeve van maximaal 6 personen, van de betreffende woning worden ingericht en gebruikt voor bed & breakfast;
- d. de bed & breakfast voorziening niet functioneert als een zelfstandige woning;
- e. parkeren plaats vindt op eigen terrein;
- f. van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat het beoogde gebruik geen onevenredig nadelige gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat van de omliggende woningen of voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.
13.2 Kleine uitbouwen woningen
Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor de bouw van kleine uitbouwen aan woningen, indien en voor zover:
- a. de overschrijding van een krachtens het plan aangegeven begrenzing niet meer bedraagt dan 2 m;
- b. de oppervlakte van de uitbouw niet meer bedraagt dan 6 m2.
13.3 Mantelzorg
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de verbouw van een woning in verband met het verlenen van mantelzorg, indien en voor zover:
- a. er, ingeval er geen ouder/kind relatie is, sprake is van een vastgestelde medische indicatie;
- b. de verbouw noodzakelijk is om te voorzien in de behoefte aan inwoning ten behoeve van mantelzorg;
- c. de inwoning plaats vindt in het hoofdgebouw en geen groter vloeroppervlak in beslag neemt dan 75 m2;
- d. er sprake is van een gemeenschappelijke entree;
- e. het verbouwde gedeelte voor inwoning technisch/functioneel altijd weer bij de oorspronkelijke woning kan worden betrokken;
- f. indien in voldoende mate aangetoond kan worden dat geen (volledig) gebruik kan worden gemaakt van de woning, mag naast of in plaats van inwoning door verbouw van de woning ook inwoning plaats vinden in een bestaand bijbehorend bouwwerk, mits voldaan wordt aan het volgende:
- 1. de vloeroppervlakte in gebruik ten behoeve van mantelzorg mag niet meer bedragen dan 60 m2;
- 2. de afstand van het bijbehorend bouwwerk tot de woning mag niet meer bedragen dan 12 m;
- 3. de getroffen functionele voorzieningen worden na afloop van het gebruik verwijderd.
13.4 Aan huis gebonden nevenactiviteiten en kantoor- en praktijkruimten
Burgemeester, en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor een gebruik ten behoeve van aan huis gebonden nevenactiviteiten en kantoor- en praktijkruimten, indien en voor zover:
- a. de desbetreffende woning bewoond blijft;
- b. het vloeroppervlak van de gebouwen ten behoeve van het gebruik voor aan huis gebonden nevenactiviteiten en kantoor- en praktijkruimten niet meer bedraagt dan 50 m2;
- c. het onbebouwde gedeelte van het perceel niet wordt gebruikt voor de beoogde activiteit, met uitzondering van parkeervoorzieningen;
- d. de nevenactiviteit geen detailhandel betreft;
- e. de beoogde activiteit geen ontwikkeling tot gevolg heeft waarop de bestaande nutsvoorzieningen, wegen en parkeervoorzieningen niet zijn afgestemd;
- f. van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat het beoogde gebruik geen ontoelaatbare invloed heeft op het woon- en leefmilieu van de omliggende woningen.
13.5 Bijbehorende bouwwerken op een grotere afstand van de woning
Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor de bouw van bijbehorende bouwwerken ten dienste van woningen, voor zover deze woningen in het plan zijn opgenomen met bestemming Wonen, indien en voor zover:
- a. de afstand tot de achtergevel van het hoofdgebouw van de bijbehorende woning niet meer bedraagt dan 70 m;
- b. de gronden waarop het bijbehorende bouwwerk wordt gerealiseerd in eigendom zijn of worden gepacht, waarbij ingeval van pacht sprake moet zijn van een bij de Grondkamer geregistreerd langlopend pachtcontract;
- c. de gronden deel uitmaken van het bij de desbetreffende woning behorende en direct en ononderbroken aansluitende perceel;
- d. de regels ten aanzien van bijbehorende bouwwerken zoals deze zijn opgenomen in de bestemming 'Wonen' in acht worden genomen, met inbegrip van de mogelijkheden waarin de afwijkingsregels, met de bijbehorende voorwaarden, in de bestemming 'Wonen' voorzien.
13.6 Evenementen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor het gebruik van gronden voor het houden van meerdaagse evenementen, waaronder worden verstaan kermissen, jaarmarkten, tentfeesten en daarmee vergelijkbare evenementen.
13.7 Grenzen en aanduidingen
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan ten behoeve van:
- a. het afwijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende redenen zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen in het plan is aangegeven niet meer bedraagt dan 2,5 m;
- b. het afwijken van bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, niet zijnde bestemmingsgrenzen, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen in het plan is aangegeven niet meer bedraagt dan 2,5 m;
- c. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m.
13.8 Monumenten
13.9 Nutsvoorzieningen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan ten behoeve van de bouw van bouwwerken voor nutsvoorzieningen zoals pompgemalen, verdeel-, regel- of transformatorruimten, telefooncentrales, telefooncellen, geldautomaten en abri's, waarvan de inhoud niet meer mag bedragen dan 50 m3 en de hoogte niet meer mag bedragen dan 3 m, alsmede voor beeldhouwwerken en daarmee gelijk te stellen kunstzinnige elementen met geen grotere hoogte dan 6 m en lichtmasten en vlaggenmasten met geen grotere hoogte dan 10 m.
13.10 Kleinschalige voorzieningen in de toeristische en recreatieve sector
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor het gebruik van gronden ten behoeve van kleinschalige voorzieningen in de toeristische en recreatieve sector, mits voldaan wordt aan het volgende:
- a. de voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan in het achtererfgebied;
- b. op eigen terrein dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
- c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van het woon- en leefmilieu;
- d. er vindt geen milieubelemmering plaats voor omliggende functies en bedrijven;
- e. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersveiligheid;
- f. er ontstaat geen onevenredige verkeers- en parkeeroverlast voor de omgeving.
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
14.1 Archeologische waarden
14.2 Nutsvoorzieningen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening, wijzigen waarbij gronden worden bestemd voor de bouw van bouwwerken voor verdeel-, regel- en transformatorruimten, met dien verstande dat:
- a. de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
- b. de inhoud niet meer dan 150 m3 mag bedragen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
15.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied, derde herziening reparatie Rijnbandijk 163'.
30 september 2014.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
De gemeenteraad van Buren stelde het bestemmingsplan 'Buitengebied, derde herziening' op 2 april 2013 gewijzigd vast. Tegen dit besluit stelden verschillende partijen beroep in. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State deed op 30 april 2014 uitspraak. Ze droeg hierbij de gemeente Buren op om binnen 16 weken na verzending van de uitspraak een gewijzigd besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. De gemeente heeft om uitstel van de 16 weken gevraagd. De gemeente vroeg om uitstel tot en met 9 oktober 2014.
Het voorliggende bestemmingsplan 'Buitengebied, derde herziening reparatie Rijnbandijk 163' betreft het naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State gewijzigde plan. Daarbij is rekening gehouden met het rijksinpassingsplan 'Dijkverbetering Hagestein - Opheusden'.
1.2 Plangebied
Het plangebied van dit bestemmingsplan betreft het perceel Rijnbandijk 163 te Maurik. Op de volgende afbeelding is de globale ligging van de locatie aangegeven.
Afbeelding: Ligging plangebied
1.3 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 staat het relevante beleidskader. Hoofdstuk 3 gaat in op de aanpassingen die volgen uit de uitspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan 'Buitengebied, derde herziening'. In hoofdstuk 4 komen de milieu- en omgevingsaspecten aan bod. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische aspecten. Hoofdstuk 6 betreft de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Beleid Van De Rijksoverheid
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Het ruimtelijk beleid van de Rijksoverheid staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij wordt uitgegaan van het 'decentraal, tenzij...'-principe.
Ook moer rekening worden gehouden met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is deels opgebouwd uit onderdelen uit de voorgaande AMvB Ruimte en deels gebaseerd op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Met de rijksbeleid zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Dit bestemmingsplan raakt het belang 'ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten' (belang 10). Beoogde ontwikkeling gaat uit van de versterking van de cultuurhistorische waarden. De bestaande vervallen boerderij wordt gerestaureerd en voorzien van een nieuwe economische drager. Daarnaast is bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming' (belang 13) nodig. Het voorliggende plan betreft een aanpassing naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State. Er is in dit geval geen sprake van strijdigheid met de belangen.
2.2 Ruimtelijk Beleid Van De Provincie Gelderland
2.2.1 Streekplan Gelderland 2005
Op 29 juni 2005 hebben Provinciale Staten van Gelderland het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. Op grond van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening is het streekplan gelijkgesteld aan een structuurvisie onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het Streekplan geeft op hoofdlijnen aan hoe de provincie ruimtelijk wordt ingedeeld. Bijvoorbeeld waar nieuwe woonwijken, bedrijventerreinen of natuur gepland zijn. Ook geeft de provincie welke andere zaken zij belangrijk vindt. Bij nieuwe ontwikkelingen moet een gemeente rekening houden met natuur, landschap of archeologie.
De provincie heeft een aantal gebieden aangewezen waar ze natuur en landschap extra wil beschermen.
Bestemmingsplannen die door de gemeente worden vastgesteld mogen de in het streekplan genoemde kwaliteiten van het landschap niet aantasten. Er mogen wel ontwikkelingen plaatsvinden, maar deze moeten de kwaliteiten van het landschap versterken.
Het voorliggende plan betreft een aanpassing naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State. Er is in dit geval geen sprake van strijdigheid met het Streekplan.
2.2.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland
Op 15 december 2010 hebben Provinciale Staten van Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) vastgesteld. Inmiddels zijn ook herzieningen van de RVG vastgesteld.
De regels in de RVG hebben betrekking op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden afgestemd op deze verordening.
Ook hierbij geldt dat het voorliggende plan een aanpassing betreft naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State. De regels uit het plan leiden niet tot strijdigheid met de verordening.
2.3 Beleid Van De Gemeente Buren
2.3.1 Structuurvisie 2009-2019
Op 27 oktober 2009 is de Structuurvisie Buren 2009-2019 vastgesteld. De structuurvisie gaat in op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente tot het jaar 2019.
Op basis van het beleid ligt het plangebied in het oeverwalgebied. Het stimuleren van erfbeplanting op de oeverwallen en stroomruggen is wenselijk. Op de oeverwallen wordt gestreefd naar landschappelijke versterking. Er ontstaat hierdoor een aantrekkelijk landschap en een groter contrast met de openheid van de komgebieden.
Het voorliggende plan betreft een aanpassing naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State. De ontwikkeling die met het plan mogelijk wordt gemaakt behelst een functiewijziging en restauratie, waardoor geen nieuwe bouwvolumes worden gerealiseerd. Middels het erfinrichtingsplan wordt de identiteit van de oeverwal verder versterkt. Het initiatief voorziet in de toevoeging van groene landschapselementen. Dit draagt bij aan de kleinschaligheid van de oeverwallen en versterkt de cultuurhistorische waarden van het gebied. Ook wordt met de ontwikkeling ingezet op de beleving van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden vanaf de dijk. Functioneel is het plan ondersteunend aan de structuurvisie. Daarbij is sprake van een ondersteuning van de Rijnbandijk als recreatieve verbinding. Het plan is daarmee in lijn met de gestelde ambities in de structuurvisie.
2.3.2 Structuurvisie Lanschapsontwikkelingsplan
Buren geeft met het landschapsontwikkelingsplan (LOP) een visie op het landschap. Het kan gezien worden als een uitwerking van de Structuurvisie Buren 2009-2019. In die structuurvisie is reeds een uitvoerige analyse van allerlei aspecten van het landschap verricht. Het LOP bouwt op die analyse voort, maar heeft er een uitwerking, detaillering aan toegevoegd die heeft uitgemond in een landschapskundige ontwikkelingsvisie.
Op basis van het LOP ligt het plangebied in de zone 'Mauriks dynamische rivierenlandschap'. In deze zone valt de locatie in het deelgebied 17: oeverwal ten westen van Maurik met de dijkzone.
Zoals aangegeven, betreft het voorliggende plan een aanpassing naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State. In het kader van het bestemmingsplan 'Buitengebied, derde herziening' is reeds ingegaan op de landschappelijke inpassing. De aanpassingen naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State zijn niet in strijd met het landschapsontwikkelingsplan.
Hoofdstuk 3 Aanpassingen Naar Aanleiding Van Uitspraak Raad Van State
De gemeenteraad van Buren stelde het bestemmingsplan 'Buitengebied, derde herziening' op 2 april 2013 gewijzigd vast. Tegen dit besluit stelden verschillende partijen beroep in. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State deed op 30 april 2014 uitspraak. De Afdeling droeg hierbij de gemeente op om binnen 16 weken na verzending van de uitspraak een gewijzigd besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. De gemeente heeft om uitstel van de 16 weken gevraagd. De gemeente vroeg om uitstel tot en met 9 oktober 2014.
Dit hoofdstuk bespreekt de betreffende onderdelen uit de uitspraak van de Afdeling en geeft aan op welke wijze deze in dit bestemmingsplan 'Buitengebied, derde herziening reparatie Rijnbandijk 163' zijn verwerkt. De volledige tekst van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is als Bijlage 1 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Rijnbandijk 163 te Maurik
De Raad van State is van oordeel dat het plan drie gebreken heeft.
1.
Ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan was er geen onderzoek naar driftblootstelling verricht, zodat op dat moment niet duidelijk was in hoeverre de gezondheid van de bezoekers van het vergadercentrum en de gasten van de bed & breakfast met een spuitzone van 20 meter kan worden gewaarborgd (rechtsoverweging 7.5).
In dit plan is alsnog het kwantitatieve onderzoek van november 2013 opgenomen; zie Bijlage 3.
2.
De afstand tussen de perceelgrens en de bestemming 'Wonen' is nihil. Nu uit het SPA-rapport volgt dat een kleinere afstand dan 20 meter tussen de laatste bomenrij en gevoelige functies niet wenselijk wordt geacht vanwege risico op blootstelling aan inhalatie, had het op de weg van de raad gelegen een zone van 20 meter vanaf de perceelgrens aan te houden waar dergelijke functies niet zijn toegestaan (rechtsoverweging 7.6).
Op basis van het voorheen geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2008' mocht de woning, een monument, bewoond worden en mocht de bijbehorende grond als erf gebruikt worden. Ook in die situatie was de afstand tussen de laatste bomenrij en de gevoelige functie nihil. Aan deze bestaande situatie kan niet voorbij worden gegaan. Daarom is in onderhavig plan wederom een woonbestemming opgenomen.
Echter, ter voldoening aan de uitspraak is over een zone van 20 meter vanaf de westelijke zijdelingse perceelgrens de bestemming 'Overig - Verkeer' opgenomen. Deze zone betreft de toegangsweg naar het parkeerterrein. Voor de bestemming 'Overig - Verkeer' is gekozen omdat dit het meest doelmatige en logische gebruik weergeeft. De gronden met deze bestemming worden het meest gebruikt door auto's en deze bestemming past daar het beste bij. Er is niet voor de bestemming 'Verkeer' gekozen, omdat dat een openbare verkeersbestemming suggereert. Het is geen openbare bestemming waar al het verkeer kan komen. In het plan is bepaald dat de gronden met de bestemming 'Overig - Verkeer' niet gebruikt mogen worden voor functies die gevoelig zijn voor gewasbeschermingsmiddelen. Gedacht kan worden aan een zodanig verblijf in de tuin dat een gezondheidseffect van gewasbeschermingsmiddelen kan optreden.
Ter borging van de dubbele bladhoudende beplantingshaag is de aanduiding 'groen' opgenomen. Zie ook hoofdstuk 4 over het aspect spuithinder.
3.
Nu de raad de hagen noodzakelijk acht met het oog op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan, heeft de raad de instandhouding daarvan ten onrechte niet in het plan geregeld (rechtsoverweging 7.7).
De haag is geregeld middels de aanduiding 'groen'. In de regels is zowel de aanleg als de instandhouding van de haag geregeld; zie de bestemmingsomschrijvingen en de specifieke gebruiksregels van de bestemmingen waar deze aanduiding voorkomt, te weten Wonen en 'Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied'.
Conclusie
Het plan is aangepast conform de uitspraak van de Raad van State.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
De milieu- en omgevingsaspecten - met uitzondering van het aspect spuithinder - hoeven niet opnieuw te worden beschouwd. De wijzigingen in onderhavig plan ten opzichte van 'Buitengebied, derde herziening' betreffen uitsluitend aanpassingen in verband met de spuitzone. Ze hebben geen gevolgen voor de overige milieu- en omgevingsaspecten. Voor deze overige aspecten wordt verwezen naar genoemd plan.
4.1 Spuithinder
Aan de westzijde van Rijnbandijk 163 liggen agrarische gronden met een fruitboomgaard. Voor de voorgenomen ontwikkeling moet rekening worden gehouden met de bij de boomgaard behorende spuitzone in verband met gewasbeschermingsmiddelen die een mogelijk gezondheidsrisico hebben. Hiervoor moet worden onderzocht op welke afstand van de boomgaard verblijf is verantwoord vanuit het oogpunt van volksgezondheid.
Onderzoeken
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is voor de locatie Rijnbandijk 163 een onderzoek naar de spuitzone uitgevoerd (Schoonderbeek en Partners Advies BV, Onderzoek Spuitzone Buren - stap 1, van 7 september 2012). In Bijlage 2 is het onderzoek opgenomen.
Uit het onderzoek blijkt dat, om een versmalling c.q. verkleining van de spuitzone verantwoord te maken, het wenselijk is om een combinatie van maatregelen toe te passen. De reden daarvoor is dat niet 100% zeker is dat met één maatregel het mogelijk is én voor alle gebruikte middelen én op alle momenten van het jaar een afdoende driftreductie te bereiken.
Afhankelijk van het gekozen maatregelenpakket wordt op basis van de beschikbare blootstellingrelaties, een minimale ruimtelijke scheiding van 20 meter mogelijk geacht, gemeten vanaf de stam van de dichtstbijzijnde boom of bomenrij. Een kleinere afstand wordt om risico's uit te sluiten niet wenselijk geacht, vanwege blootstelling door inhalatie, ondanks de doorgaans relatief korte verblijftijden van bezoekers en gasten. Daarbij wordt aangetekend dat pas na een kwalitatief onderzoek naar de driftblootstelling wat de exacte minimale veiligheid- of spuitzone kan zijn.
Omdat enkel maatregelen op eigen terrein kunnen worden toegepast, wordt vooralsnog aanbevolen op of dichtbij de oostelijke perceelgrens een dubbele bladhoudende haag aan te planten, van tenminste dezelfde hoogte als de fruitbomen op het naastliggende perceel. De dubbele haag dient te lopen vanaf het zuidelijk gelegen gebouw op het eigen perceel, tot ruim 10 meter voorbij de parkeerplaatsen.
Alternatieve plantsoorten die bruikbaar zijn betreffen conifeer, klimop, laurier. Bij onvoldoende hoogte van de planten kan overwogen worden ook te werken met (voldoende dicht) windgaas. Het voordeel van windgaas is dat de afschermende voorzieningen niet pas na verloop van tijd, maar meteen tot het beoogde rendement leidt en er desgewenst andere plantsoorten aangewend kunnen worden. Eventueel kan de haag in noordelijke richting verkort worden door deze 10 meter in westelijke richting langs de parkeerplaatsen aan te leggen.
Een extra mogelijkheid is om met de fruitteler overeen te komen dat bij driftbeperkende venturi spleetdoppen gaat toepassen waarbij misschien voorwaarden van de fruitteler worden tegemoet gekomen.
Vervolgens is een nader onderzoek gedaan naar de driftblootstelling (Plant Research International, onderdeel van Wageningen UR, Onderzoek naar driftblootstelling van omstanders en omwonenden door fruitboomgaard bespuitingen, Situatie Rijnbandijk 163 te Maurik, van november 2013). In Bijlage 3 is dit onderzoek opgenomen.
Geconcludeerd wordt dat door het bespuiten van een fruitteeltperceel met een dwarsstroom boomgaardspuit kan afhankelijk van de weersomstandigheden drift, het verwaaien van spuitvloeistof tot buiten het perceel, optreden. Deze drift kan beperkt worden door op de spuit driftbeperkende spuitdoppen te gebruiken; één van de maatregelen die vereist is volgens het Lozingenbesluit (nu Activiteitenbesluit Milieubeheer) om de drift naar een sloot naast het perceel te beperken. Door deze maatregelen wordt ook de drift op grotere afstand beperkt. Op basis van jurisprudentie wordt in de praktijk een risicozone voor bebouwing aangehouden van 50 m vanaf de perceelgrens. Door de driftdepositie op verschillende afstanden tussen de 10 m en 50 m vanaf de laatste bomenrij van een boomgaard te bepalen en te vergelijken met het blootstellingsrisico kon bepaald worden of de benodigde afstand tot gevoelige objecten, omstanders en bebouwing verkleind kon worden. Op grond van de berekende drift en als gevolg daarvan de huidblootstelling, de inhalatieblootstelling en de secundaire blootstelling door contact met besmette plekken voor diverse veelgebruikte werkzame stoffen in de fruitteelt volgde dat vooral de stoffen captan, flonicamid, pirimicarb, clofentezin, diflubenzuron en cyprodinil de zwaarste beperking oplegden. Deze beperking werd vooral veroorzaakt door overschrijding van de criteria voor huidblootstelling en niet door overschrijding van de inhalatie en secundaire blootstelling. Wanneer gebruik gemaakt wordt van een standaard dwarsstroomspuit uitgerust met Albuz ATR lila spuitdoppen blijkt dat zowel in de volblad (na 1 mei) als de kale boom (voor 1 mei) situatie 35 m van de perceelgrens een veilige afstand te zijn. Deze beperking van 35 m was het gevolg van de overschrijding van de huidblootstelling, er was geen overschrijding van de inhalatie en de secundaire blootstelling. Door gebruik te maken van een driftarme boomgaardspuit, een dwarsstroom boomgaardspuit met 90% driftreducerende venturi spleetdoppen, is er geen overschrijding van de dermale blootstelling vanaf 25 m vanaf de perceelgrens van de boomgaard. Als er op de perceelgrens een windhaag (bijvoorbeeld 3 m hoge elzen) aanwezig is dan worden deze afstanden verkleind tot 25 m voor de standaard boomgaardspuit en tot 15 m voor de driftarme boomgaardspuit.
De afstand tot gevoelige functies zoals omstanders en bebouwing kan verkleind worden of zeker gesteld worden door het gebruik van een windhaag (2,5 - 3,0 m hoog) op de perceelgrens met name de aanplant van een wintergroene windhaag in de kale boom situatie, een dubbele windhaag, een houtwal of een constructie met een vergelijkbare filterende werking. Voor een wintergroene windhaag wordt berekend dat de benodigde veiligheidszone 15 m van de perceelrand is. Door de aanplant van een dubbele windhaag of een houtwal blijft de dermale blootstellingsgrens voor captan op 15 m vanaf de perceelgrens (10 m vanaf de tweede windhaag of houtwal) onder het huidblootstellingsrisico voor omstanders en voor personen in de tuin (0 - 3 m) en voor de woning (3 - 6 m hoogte).
Voor de situatie zoals die voorkomt bij het bouwplan aan de Rijnbandijk 163 te Maurik kan duidelijk gemaakt worden dat de benodigde afstanden van de perceelgrens tot omstanders en bewoners door de geplande wintergroene haag tussen de 5 m en 15 m moeten liggen voor het middel captan.
Conclusie
Door het opnemen van regels die de windhaag verzekeren kunnen de blootstellingsrisico's als gevolg van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen worden beperkt tot een aanvaardbaar niveau.
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
Op de verbeelding en in de regels zijn de relevante bestemmingen voor de locatie Rijnbandijk 163 te Maurik opgenomen.
Uit het plan 'Buitengebied, derde herziening' zijn de bestemming 'Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch onderzoeksgebied 1' en de bijbehorende aanduidingen overgenomen.
De bestemming 'Wonen' is grotendeels overgenomen. Alleen een strook van 20 meter ten opzichte van de zijdelingse perceelgrens heeft de bestemming 'Overig - Verkeer' gekregen. Binnen deze bestemming zijn groenvoorzieningen toegestaan. Een strook aansluitend aan de zijdelingse perceelgrens heeft de aanduiding 'groen' gekregen. Deze aanduiding regelt de aanleg en instandhouding van de dubbele beplantingshaag, waarbij geldt dat deze moet bestaan uit twee bladhoudende hagen met elk een hoogte van ten minste 2,5 meter, een breedte van ten minste 1 meter en een tussenruimte van minimaal 4 meter.
Verder is de situatie uit het rijksinpassingsplan 'Dijkverbetering Hagestein - Opheusden' overgenomen. Dit plan overruled het voorgaande bestemmingsplan. In het plan is namelijk een voorrangsregeling opgenomen voor de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' en gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone - dijk - 1' en vrijwaringszone - dijk - 2'. Dit betekent dat (de ligging van) deze dubbelbestemming en aanduidingen in het rijksinpassingsplan moeten worden aangehouden.
Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het voorliggende bestemmingsplan 'Buitengebied, derde herziening reparatie Rijnbandijk 163' betreft het gewijzigde plan, waarin de door de Raad van State als gebrekkig geoordeelde delen van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied, derde herziening' hersteld zijn. Er zijn voor de gemeente geen uitvoeringskosten in relatie tot dit bestemmingsplan aanwezig die noodzaken tot het opstellen van een specifiek onderzoek naar economische aspecten. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan is daarom geen exploitatieplan nodig.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Vooroverleg
Er is sprake van een nieuw plan naar aanleiding van het besluit van de Raad van State. Er heeft daarom geen vooroverleg plaatsgevonden met overige instanties.
6.2.2 Zienswijzen
In de uitspraak heeft de Raad van State overwogen dat geen toepassing hoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (rechtsoverweging 11).
30 september 2014.