KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begripsbepalingen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Artikel 4 Waarde - Archeologie 3 Archeologisch Onderzoeksgebied 1
Artikel 5 Waarde - Archeologie 4 Archeologisch Onderzoeksgebied 2
Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
1.2 Plangebied
1.3 Aanpak
1.4 Geldend Bestemmingsplan
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Plangebied
2.1 Omgeving Van Het Plangebied
2.2 Huidige Situatie
Hoofdstuk 3 Planvoornemen
Hoofdstuk 4 Beleid
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
5.1 Bedrijven- En Milieuzonering
5.2 Bodem
5.3 Externe Veiligheid
5.4 Geluid
5.5 Geur
5.6 Luchtkwaliteit
5.7 Verkeer En Parkeren
5.8 Natuur
5.9 Archeologie
5.10 Cultuurhistorie
5.11 Leidingen
5.12 Waterhuishouding
Hoofdstuk 6 Juridische Regeling
6.1 Inleiding
6.2 De Regels
6.3 Bestemmingen
Hoofdstuk 7 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
7.2 Economische Haalbaarheid
7.3 Maatschappelijke Aanvaardbaarheid
7.4 Conclusie

Erichemseweg 16 en 18, Mierlingsestraat 1 en Meent ong., Erichem

Bestemmingsplan - Gemeente Buren

Vastgesteld op 26-10-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begripsbepalingen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Erichemseweg 16 en 18, Mierlingsestraat 1 en Meent ong., Erichem' van de gemeente Buren.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML bestand NL.IMRO.0214.ERIErichemseweg16- met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan huis gebonden bedrijf

het beroepsmatig verlenen van diensten en/of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en de woonfunctie behouden blijft door de gebruiker van de woning.

1.6 aan huis gebonden beroep

het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, administratief, persoonlijk, medisch, therapeutisch, kunstzinnig dan wel ontwerptechnisch gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning met daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend door de gebruiker van de woning.

1.7 achtererfgebied

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.

1.8 ambachtelijk bedrijf

een bedrijf, gericht op het uitoefenen van een ambacht, zijnde het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen en het installeren van goederen.

1.9 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van het in dat gebied voorkomende bodemarchief.

1.10 bebouwd oppervlak

het totaal van de oppervlakken van bouwwerken voor zover deze een grotere bouwhoogte hebben dan 1,2 m.

1.11 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.12 bebouwingspercentage

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak met een aanduiding aangegeven gebied, dat ten hoogste tot het bebouwd oppervlak mag behoren.

1.13 bed & breakfast

een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor uitsluitend logies en bedoeld voor kortstondig, wisselend recreatief verblijf.

1.14 bestaand

  1. a. bij bouwwerken: bouwwerken die:
    1. 1. op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan legaal bestonden of in uitvoering waren;
    2. 2. of gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften;
  2. b. bij gebruik: gebruik dat op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan, voor zover betrekking hebbend op het desbetreffende gebruik legaal bestond en was toegestaan.

1.15 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.16 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.18 bijbehorend bouwwerk

een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw of ander bouwwerk met een dak. Een bijbehorend bouwwerk moet functioneel en bouwkundig ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw.

1.19 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.20 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.21 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder en zolder.

1.22 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.23 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.24 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.25 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.26 bouwwerk, geen gebouw zijnde

een bouwwerk, welke niet is aan te merken als gebouw.

1.27 carport / overkapping

een bouwwerk geen gebouw zijnde, in het bijzonder bedoelt als stallingsgelegenheid voor motorvoertuigen, met ten minste een dak en ten hoogste twee wanden, waarvan 1 wand een bestaande wand van een overig gebouw is.

1.28 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk, een werk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk, dat werk of dat gebied.

1.29 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.30 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.31 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden.

1.32 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond.

1.33 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbiedt.

1.34 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.35 halfvrijstaande woning

een twee-onder-één-kap-woning.

1.36 hoofdgebouw

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.37 horecabedrijf

een bedrijf of instelling, niet zijnde een discotheek/bardancing/nachtclub of pension/hotel, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verkocht, waaronder begrepen een restaurant, een cafetaria/snackbar/ijssalon en een theetuin.

1.38 huishouden

onder een huishouden wordt verstaan een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren.

1.39 kantoor

een ruimte of bij elkaar horende ruimten die bestemd is/zijn om voornamelijk te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden of dienstverlening.

1.40 kantoor- en praktijkruimte

een ruimte waarvan de aard en indeling zijn afgestemd op de uitoefening van administratieve, (para)medische, sociaalwetenschappelijke, juridische, therapeutische, kunstzinnige, ontwerptechnische en andere hiermede vergelijkbare beroepen, door de bewoner(s) van de desbetreffende woning.

1.41 karakteristiek gebouw

een gebouw dat wegens zijn verschijningsvorm of zijn cultuurhistorische betekenis van zodanig belang is voor het karakter van het desbetreffende deel van het plangebied, dat dit belang de toepassing van bijzondere voorschriften ten aanzien van de bouwmogelijkheden rechtvaardigt.

1.42 maatschappelijke voorzieningen / dienstverlening

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen/dienstverlening en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen en ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen.

1.43 mantelzorg

het bieden van zorg aan huis aan iemand die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, buiten bedrijfsmatig of organisatorisch verband.

1.44 monument

een bouwwerk of een werk dat van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, zijn betekenis voor de wetenschap of zijn cultuurhistorische waarde en dat als zodanig is opgenomen in de lijst van beschermde monumenten van rijk of gemeente, waardoor op het desbetreffende bouwwerk of werk de Monumentenwet, respectievelijk de gemeentelijke monumentenverordening van toepassing is.

1.45 omgevingsvergunning

een vergunning als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals deze wet luidde ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

1.46 perceelsgrens

de scheiding tussen percelen, die niet aan éénzelfde eigenaar behoren dan wel niet door éénzelfde gebruiker worden benut.

1.47 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.48 seksinrichting

een voor publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden en waaronder in elk geval wordt verstaan een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, seksbioscoop, seksautomaat, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.49 verzorgd wonen

zelfstandige wooneenheden of woningen in een woonzorgcomplex, waarbij zorg 24 uur per dag op afroep beschikbaar kan zijn. Er is een zorgunit in de omgeving of binnen het woonzorgcomplex aanwezig. De zorg wordt verleend aan ouderen, mensen met een lichamelijke of verstandelijke handicap of daarmee vergelijkbare categorieën mensen.

1.50 voorgevel

de lijn die gelijk loopt aan de naar de straat gerichte voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan. Van een hoofdgebouw gelegen op de hoek van meer dan 1 straat moeten alle gevels van het hoofdgebouw, gelegen aan de straatkant, gezien worden als voorgevel.

1.51 webwinkel

het al dan niet hobbymatig dan wel bedrijfsmatig verkopen van goederen via internet, waarbij de goederen elders worden bezorgd. Er is geen sprake is van een voor publiek toegankelijke winkelruimte of showroom.

1.52 wonen

het gehuisvest zijn in een woning.

1.53 woning

een (gedeelte van een) gebouw, niet zijnde een woonwagen, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

1.54 woningeenheid

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

1.55 woongebouw

een gebouw of samenhangend geheel van gebouwen met een centrale ingang waarin meerdere woningen/wooneenheden aanwezig zijn.

1.56 woonwagen

voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemd perceel is geplaatst.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 afstand tot de bouwperceelgrens

tussen de grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.2 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 de oppervlakte van een overkapping

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen en daarbij behorende doeleinden, incl. mantelzorg en/of aan huisgebonden beroep of bedrijf en/of webwinkel;
  2. b. ter plaatse van de dubbelbestemming ”Waarde-Cultuurhistorie", tevens voor behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden behorend bij de aan de omgeving eigen situering van de bebouwing en de aan de omgeving eigen perceelindeling, waarbij onder cultuurhistorische waarde wordt verstaan: de aan een bouwwerk, een werk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk, dat werk of dat gebied heeft gemaakt.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Waarde - Archeologie 3 Archeologisch Onderzoeksgebied 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3 archeologisch onderzoeksgebied 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden.

4.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen op gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3 archeologischonderzoeksgebied 1' dient, overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen, de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Op voorwaarde dat:
    1. 1. het bouwwerk(en) betreft waarbij de oppervlakte groter is dan 100 m2 en de grondwerkzaamheden dieper reiken dan 0,30 m onder het bestaande maaiveld;
    2. 2. het bouwwerk(en) betreft waarbij de oppervlakte kleiner is dan 100 m2 en de grondwerkzaamheden dieper reiken dan 0,30 m onder het bestaande maaiveld voor zover de bouw van de bouwwerk(en) plaatsvindt op een kleinere afstand dan 50 m van gronden die bestemd zijn als "Waarde - Archeologie 2 archeologisch waardevol gebied".
  2. b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    1. 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. De verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde

4.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan het bevoegd gezag regels verbinden aan een sloopvergunning;
  2. b. Aan de omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag de regel verbinden dat de sloopwerken vanaf het maaiveld en dieper worden begeleid door een deskundige wanneer de latere verstoringsdiepte dieper reikt dan 0,30 m onder maaiveld en het grondoppervlak van de werken meer bedraagt dan 100 m²;
  3. c. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken van zeer hoge waarde worden aangetroffen, wordt hiervan onmiddellijk melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorwaarden kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 4 Archeologisch Onderzoeksgebied 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden.

5.2 Bouwregels

  1. d. Voor het bouwen op gronden met de bestemming "Waarde - Archeologie 4 archeologisch onderzoeksgebied 2 "dient, overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen, de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Op voorwaarde dat:
    1. 1. het bouwwerk(en) betreft waarbij de oppervlakte groter is dan 1.000 m2 en de grondwerkzaamheden dieper reiken dan 0,30 m onder het bestaande maaiveld;
    2. 2. het bouwwerk(en) betreft waarbij de oppervlakte kleiner is dan 1.000 m2 en de grondwerkzaamheden dieper reiken dan 0,30 m onder het bestaande maaiveld voor zover de bouw van de bouwwerk(en) plaatsvindt op een kleinere afstand dan 50 m van gronden die bestemd zijn als 'Waarde - Archeologie 4 archeologisch onderzoeksgebied 2'.
  1. a. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerder van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    1. 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. De verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde

5.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

In het belang van de archeologische monumentenzorg kan het bevoegd gezag regels verbinden aan een sloopvergunning;

Aan de omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag de regel verbinden dat de sloopwerken vanaf het maaiveld en dieper worden begeleid door een deskundige wanneer de latere verstoringsdiepte dieper reikt dan 0,30 m onder maaiveld en het grondoppervlak van de werken meer bedraagt dan 1.000 m²;

  1. h. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken van zeer hoge waarde worden aangetroffen, wordt hiervan onmiddellijk melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorwaarden kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.

Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden.

6.2 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Situering gebouwen

Gebouwen dienen binnen een bouwvlak gebouwd te worden.

8.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

  1. a. voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 zijn voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  2. b. ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. c. op een bouwwerk zoals bedoeld in sub a, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

Onder gebruik in strijd met de regels van dit plan wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. gebruik als seksinrichting, zijnde een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden en waaronder in elk geval wordt verstaan een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
  2. b. gebruik als escortbedrijf, zijnde een natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;
  3. c. gebruik als smartshop, zijnde een ruimte waarin detailhandel plaatsvindt in psychotrope stoffen;
  4. d. gebruik als coffeeshop, zijnde een alcoholvrije horecagelegenheid waar handel in en gebruik van softdrugs plaatsvindt;
  5. e. gebruik als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- en/of opslagplaats voor normaal gebruik;
  6. f. gebruik als woning, waarbij er meer woningen ontstaan dan het bestaande aantal woningen of zijn toegestaan middels deze planregels.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Maten en maatvoeringen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijking van de in de regels en op de verbeelding gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van deze gegeven maten met dien verstande dat er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan:

  1. a. het woon- en leefklimaat,
  2. b. de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving,
  3. c. de waterhuishouding.

10.2 Bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de inrichting en het gebruik van woningen ten behoeve van Bed & breakfast, waaronder wordt verstaan een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor uitsluitend logies en ontbijt en bedoeld voor kortstondig, wisselend recreatief verblijf, indien en voor zover:

  1. a. het betreft een woning, die tevens bewoond blijft;
  2. b. niet meer dan 3 slaapkamers, ten behoeve van maximaal 6 personen, van de betreffende woning worden ingericht en gebruikt voor Bed & breakfast;
  3. c. de Bed & breakfast voorziening niet functioneert als een zelfstandige woning;
  4. d. indien is aangetoond dat Bed & breakfast niet gerealiseerd kan worden in de woning, kan gebruikt gemaakt worden van een bijbehorend bouwwerk;
  5. e. parkeren plaats vindt op eigen terrein;
  6. f. van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat het beoogde gebruik geen onevenredig nadelige gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat van de omliggende woningen of voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.

10.3 Erkers

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan ten behoeve van de bouw van erkers buiten een bouwvlak, waarbij aan de volgende voorwaarden moet worden voldaan:

  1. a. de breedte mag niet meer bedragen dan 75% van de breedte van de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw;
  2. b. de diepte mag niet meer bedragen dan 1,5 meter vanaf de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw;
  3. c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 0,25 meter tot een maximum van 4 meter;
  4. d. per perceel is maximaal 1 bijbehorend bouwwerk in de vorm van een erker toegestaan aan de voorgevel.

10.4 Evenementen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor het gebruik van gronden voor het houden van meerdaagse evenementen, waaronder worden verstaan kermissen, jaarmarkten, tentfeesten en daarmee vergelijkbare evenementen.

10.5 Grenzen en aanduidingen

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan ten behoeve van:

  1. a. het afwijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende redenen zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen in het plan is aangegeven niet meer bedraagt dan 2,5 m;
  2. b. het afwijken van bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, niet zijnde bestemmingsgrenzen, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen in het plan is aangegeven niet meer bedraagt dan 2,5 m;
  3. c. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m.

10.6 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de verbouw van een woning in verband met het verlenen van mantelzorg, indien en voor zover:

  1. a. de verbouw noodzakelijk is om te voorzien in de behoefte aan inwoning ten behoeve van mantelzorg;
  2. b. de inwoning plaats vindt in het hoofdgebouw en geen groter vloeroppervlak in beslag neemt dan 75 m²;
  3. c. er sprake is van een gemeenschappelijke entree;
  4. d. het verbouwde gedeelte voor inwoning technisch/functioneel altijd weer bij de oorspronkelijke woning kan worden betrokken;
  5. e. indien in voldoende mate aangetoond kan worden dat geen (volledig) gebruik kan worden gemaakt van de woning, mag naast of in plaats van inwoning door verbouw van de woning ook inwoning plaats vinden in een bijbehorend bouwwerk of daarvoor bestemde unit / portocabin, mits voldaan wordt aan het volgende:
    1. 1. de vloeroppervlakte in gebruik ten behoeve van mantelzorg mag niet meer bedragen dan 60 m²,
    2. 2. de afstand van het bijgebouw tot de woning mag niet meer bedragen dan 15 m;
    3. 3. de getroffen functionele voorzieningen worden na afloop van het gebruik verwijderd.
    4. 4. voor een unit / portocabin geldt dat deze in elk geval een woonkamer, keuken, badkamer en een slaapkamer heeft.

10.7 Nutsvoorzieningen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan ten behoeve van de bouw van bouwwerken voor nutsvoorzieningen zoals pompgemalen, verdeel-, regel- of transformatorruimten, telefooncentrales, waarvan de inhoud niet meer mag bedragen dan 50 m³ en de hoogte niet meer mag bedragen dan 3 m, alsmede voor beeldhouwwerken en daarmee gelijk te stellen kunstzinnige elementen met geen grotere hoogte dan 6 m en lichtmasten en vlaggenmasten met geen grotere hoogte dan 10 m.

10.8 Aan huis verbonden beroep of bedrijf

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor het gebruik van een deel van de (bedrijfs-)woning ten behoeve van een aan huis gebonden beroep of bedrijf met inachtname van het volgende:

  1. a. maximaal 40% van het vloeroppervlak van alle bestaande gebouwen;
  2. b. het onbebouwde deel van het perceel van het bestemmingsvlak niet wordt gebruikt voor de beoogde activiteit, met uitzonderingen van parkeervoorzieningen die zijn afgestemd op de activiteit;
  3. c. degene die de activiteiten uitvoert, moet de bewoner van de woning zijn;
  4. d. geen detailhandel plaatsvindt, tenzij het als ondergeschikte activiteit van het bedrijf of beroep plaatsvindt;
  5. e. er geen (milieu)belemmering plaatsvindt voor omliggende functies en bedrijven;
  6. f. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefmilieu;
  7. g. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de verkeersveiligheid;
  8. h. er geen onevenredige verkeers- en parkeeroverlast voor de omgeving ontstaat;
  9. i. parkeren plaatsvindt op eigen terrein, tenzij aangetoond wordt dat er voldoende parkeergelegenheid is in de directe omgeving;
  10. j. geen buitenopslag plaatsvindt.

10.9 Algemene gebruiksafwijking

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor het gebruik van een gebouw ten behoeve van een andere functie met inachtname van het volgende:

  1. a. de functie verandering in oppervlakte niet meer bedraagt dan 1.500 m2;
  2. b. het gebruik als seksinrichting, escortbureau, sekswinkel en prostitutiebedrijf niet is toegestaan;
  3. c. er geen (milieu)belemmering plaatsvindt voor omliggende functies en bedrijven;
  4. d. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefmilieu;
  5. e. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de verkeersveiligheid;
  6. f. er geen onevenredige verkeers- en parkeeroverlast voor de omgeving ontstaat;
  7. g. parkeren plaatsvindt op eigen terrein, tenzij aangetoond wordt dat er voldoende parkeergelegenheid is in de directe omgeving;
  8. h. geen buitenopslag plaatsvindt.

10.10 Kleinschalig wonen met zorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor het verlenen van huisvesting van kleinschalig wonen met zorg. Het verzoek voor kleinschalig wonen met zorg moet voldoen aan de volgende criteria:

  1. a. de grootte van het kleinschalig wonen met zorg moet afgestemd zijn op de omgeving en de beoogde doelgroep;
  2. b. er is sprake van een langdurend verblijf;
  3. c. er mag geen sprake zijn van een te grote clustering van kleinschalige woonvormen;
  4. d. kleinschalige woonvormen zijn op bedrijventerreinen niet toegestaan;
  5. e. er mag geen onevenredige verkeers- en parkeeroverlast voor de omgeving ontstaan;
  6. f. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van het woon- en leefmilieu.

10.11 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals zwembaden, speeltoestellen, geluidsschermen, antennes, lichtmasten, vlaggenmasten, reclame-uitingen, zonnepanelen, pergola’s, (beeldende) kunstwerken, verkeersborden met in acht name van het volgende:

bouwwerken, geen gebouw zijnde niet hoger mogen zijn dan 5 meter, met uitzondering van:

    1. 1. zonnepanelen tot maximaal 2 meter;
    2. 2. pergola’s tot maximaal 2,5 meter;
    3. 3. antennes, lichtmasten en vlaggenmasten tot maximaal 10 meter;
  1. g. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 50m2;
  2. h. een zwembad mag al dan niet overdekt zijn met een maximale hoogte van 2 meter en moet binnen het erf gelegen zijn;
  3. i. er geen (milieu)belemmering plaatsvindt voor omliggende functies en bedrijven;
  4. j. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefmilieu.

10.12 Dakterrassen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor het bouwen van dakterassen met in acht name van het volgende:

  1. a. dakterassen niet gerealiseerd mogen worden op vrijstaande bijgebouwen;
  2. b. dakterassen bereikbaar zijn via een deur vanuit een ruimte op diezelfde verdieping;
  3. c. dakterassen zijn toegestaan op minimaal 1 meter achter de voorgevel;
  4. d. Er een afstand is van minimaal 2 meter tussen het dakterras en een perceelgrens.

10.13 Bijbehorende bouwwerken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken met in acht name van het volgende:

  1. a. het bouwen van bijbehorende bouwwerken niet tot gevolg heeft dat, het aansluitend terrein dan wel de oppervlakte die op grond van het bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt, de maximale oppervlakte in onderstaande tabel wordt overschreden:
Totale perceelsgrootte Maximum oppervlak aan bijbehorende bouwwerken
tot 500 m2 75 m2
vanaf 500 m2 tot 1500 m2 100 m2
vanaf 1500 m2 150 m2
  1. b. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken maximaal 3 meter bedraagt en de bouwhoogte maximaal 6 meter;
  2. c. bijbehorende bouwwerken op minimaal 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  3. d. indien niet op de perceelgrens wordt gebouwd, moet het bijbehorend bouwwerk op minimaal 1 meter van de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd;
  4. e. voor overkappingen geldt specifiek, dat:
    1. 1. De oppervlakte bedraagt maximaal 30m2;
    2. 2. De bouwhoogte bedraagt maximaal 3 meter;
  5. f. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefmilieu;
  6. g. er geen (milieu)belemmering plaatsvindt voor omliggende functies en bedrijven;
  7. h. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de verkeersveiligheid;
  8. i. voor gebouwen gelegen in een beschermd stads- en dorpsgezicht, alsmede gebouwen aangewezen als een Rijksmonument, gemeentelijk monument of karakteristieke pand, geldt dat door de commissie Ruimtelijke Kwaliteit een positief advies moet worden afgegeven.

10.14 Het wijzigen van onbebouwde gronden, niet ten behoeve van bouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor het wijzigen van de functie van onbebouwde gronden, niet ten behoeve van bouwen, met in acht name van het volgende:

  1. a. het geen activiteiten betreft in de recreatieve en toeristische sector;
  2. b. de oppervlakte maximaal 500 m2 bedraagt;
  3. c. geen detailhandel plaatsvindt;
  4. d. geen buitenopslag plaatsvindt van goederen en materieel.

10.15 Plaatsen gebouwen buiten het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor het plaatsen gebouwen buiten het bouwvlak, met in acht name van het volgende:

  1. a. het aantal woningen mag niet wijzigen;
  2. b. het moet aansluiten op een bestaand bouwvlak;
  3. c. de nieuwe plaats van het gebouw moet passend zijn binnen het bestaande verkavelingspatroon;
  4. d. er geen landschappelijke, ruimtelijke, stedenbouwkundige en milieuhygiënische belemmeringen zijn.

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

11.1 Archeologische waarden

11.2 Wijziging maten en maatvoeringen

Het bevoegd gezag kan het plan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, B&W wijzigen ten behoeve van het verruimen van maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% met dien verstande dat er geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan:

  1. a. het woon- en leefklimaat,
  2. b. de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving,
  3. c. de waterhuishouding.

11.3 Nutsvoorzieningen

Het bevoegd gezag kan het plan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening, wijzigen waarbij gronden worden bestemd voor de bouw van bouwwerken voor verdeel-, regel- en transformatorruimten, met dien verstande dat:

  1. a. de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
  2. b. de inhoud niet meer dan 150 m³ mag bedragen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

12.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Erichemseweg 16 en 18, Mierlingsestraat 1 en Meent ong., Erichem.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doelstelling

Aanleiding voor het opstellen van voorliggend bestemming is het voornemen de locatie Erichemseweg 16 en 18, Mierlingsestraat 1 en Meent ong. te Erichem in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie. De betreffende planlocatie bestaat volgens het geldend bestemmingsplan uit twee bedrijfslocaties, voorzien van drie bedrijfswoningen met bijbehorende (bedrijfs)bebouwing.

De planlocatie is in de loop der tijd kadastraal gesplitst en is momenteel in eigendom bij verschillende eigenaren. De woningen worden bewoond door eigenaren die geen binding hebben met het bedrijf en het bedrijf heeft haar bedrijfsactiviteiten reeds gestaakt. Het geldend bestemmingsplan met bedrijfsbestemming komt niet meer overeen met de feitelijke situatie ter plekke. Hierdoor is er sprake van strijdigheid met het bestemmingsplan. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken is het voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Plangebied

De planlocatie ligt aan de Erichemseweg, Mierlingsestraat en de Meent in de kern van Erichem, binnen de gemeente Buren. Het plangebied bestaat uit meerdere locaties en omvat kadastraal de volgende percelen:

  • Buren, sectie F, nummer 243 (Erichemseweg 18)
  • Buren, sectie F, nummer 550 (Mierlingsestraat 1)
  • Buren, sectie F, nummer 1344 (Meent ong.)
  • Buren, sectie F, nummer 1345 (Erichemseweg 16)
  • Buren, sectie F, nummer 1346 (Meent ong. behorend bij Mierlingsestraat 3)
  • Buren, sectie F, nummer 1347 (Meent ong.)

De percelen hebben een totale oppervlakte van circa 1.680 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.ERIErichemseweg16-BVA1_0001.png"Luchtfoto met gobale ligging plangebied

1.3 Aanpak

De voorliggende toelichting vormt de ruimtelijke onderbouwing van een particulier initiatief. De toelichting vormt samen met de bijbehorende regels en verbeelding het postzegelbestemmingsplan, waarin het particulier initiatief wordt geborgd.

1.4 Geldend Bestemmingsplan

De geldende juridisch-planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Kernen Buren' (vastgesteld, 25 juni 2013). In het bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Bedrijf' met functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2.0'. Voor één van de woningen is de bouwaanduiding 'karakteristiek' opgenomen. Daarnaast is het plangebied voor een groot deel voorzien van een bouwvlak, waarvan binnen het noordelijke deel een maximum bebouwingspercentage geldt van 75%.

Verder zijn binnen het plangebied diverse dubbelbestemming van toepassing. Zo gelden voor delen van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4'. Daarnaast is er ook een deel voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.ERIErichemseweg16-BVA1_0002.png"Uitsnede geldend bestemmingsplan met de ligging van het plangebied.

1.5 Leeswijzer

In voorliggende toelichting wordt na dit inleidende hoofdstuk in Hoofdstuk 2 het plangebied beschreven, waarna in Hoofdstuk 3 het planvoornemen wordt toegelicht. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 4 ingegaan op het beleid van de verschillende overheden dat van toepassing is. In Hoofdstuk 5 worden de effecten van het voornemen op de relevante milieu- en omgevingsaspecten getoetst. In Hoofdstuk 6 is de juridische toelichting beschreven. Ten slotte komt in Hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.

Hoofdstuk 2 Plangebied

2.1 Omgeving Van Het Plangebied

Erichem is als een gestrekt dorp met voor- en achterstraat ontstaan op een stroomrug, die evenwijdig loopt aan een voormalige stroomgeul, onmiddellijk ten noorden hiervan. De gebogen vorm van de plattegrond is door de loop van de geul bepaald.

De hoofdstructuur wordt bepaald door de Erichemseweg. Langs deze weg bepaalt een lint van agrarische bebouwing het beeld. De kerk is iets verhoogd gelegen aan de noordoostzijde van de hoofdweg. Het gebied rond de kerk met een drietal boerderijen, de pastorie en het dorpsplein bepalen voor een belangrijk deel de sfeer en de karakteristiek van de kern. De oude kern kan worden onderverdeeld in een meer verdicht westelijk deel en een meer kleinschalig en landelijk oostelijk deel. Het dorp vormt een uniek ensemble met het omliggende landschap, waarvan vooral het bijzondere en waardevolle verkavelingspatroon opvalt. Ten noorden van de kern liggen twee terreinen die van oudsher als bouwland in gebruik zijn geweest: de Opstal en de Hoge Korn.

In Erichem komen verschillende functies voor. Langs de Erichemseweg komen afwisselend woningen, bedrijven, maatschappelijke functies en detailhandelsvestigingen voor. Ten zuiden van de Erichemseweg overheerst de woonfunctie. De centrumfuncties concentreren zich vooral in het zuidoosten van de kern.

Het plangebied grenst direct aan verschillende woonlocaties en aan de wegen Erichemseweg, Mierlingsestraat en Meent. In groter geheel wordt het plan voornamelijk omgeven door woningen met hier en daar enkele groenvoorzieningen. In zuidoostelijke richting zijn centrumfuncties geconcentreerd en ten noordwesten van het plangebied ligt een bedrijf en een detailhandelvestiging.

2.2 Huidige Situatie

Het plangebied bestaat volgens het geldend bestemmingsplan uit twee bedrijfslocaties. Eén van deze locaties ligt ingeklemd tussen de Erichemseweg en de Meent, bestaande uit één bouwvlak met daarbinnen drie woningen en bedrijfsgebouwen. Op de tweede bedrijfslocatie, die ten zuiden van de Meent ligt, liggen geen woningen en staat één bedrijfsgebouw, dat feitelijk wordt gebruikt als bijgebouw bij de naastgelegen woning Mierlingsestraat 3.

Concreet bestaat de huidige situatie uit:

  1. a. het noordelijk deelgebied, voorzien van:
    1. 1. drie bedrijfswoningen, feitelijk in gebruik als burgerwoning;
    2. 2. meerdere (voormalige) bedrijfsgebouwen, feitelijk in gebruik als bijgebouwen;
  2. b. het zuidelijk deelgebied, voorzien van:
    1. 1. één bedrijfsgebouw, feitelijk in gebruik als bijgebouw bij de naastgelegen burgerwoning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.ERIErichemseweg16-BVA1_0003.png"Luchtfoto met ligging van het plangebied

Hoofdstuk 3 Planvoornemen

Initiatiefnemers zijn voornemens de locatie in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie. Er is geen behoefte meer aan het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten. Gelet op het feit dat de bedrijfslocatie is ingeklemd tussen meerdere burgerwoningen, is het onwenselijk om de bedrijfsactiviteiten te hervatten en is het niet aannemelijk dat de locatie kan worden verkocht als toekomstbestendige bedrijfslocatie.

De drie woningen, met bijbehorende bebouwingen, hebben alledrie geen binding met het (voormalige) bedrijf ter plaatse en worden daarom met dit plan herbestemd als burgerwoning. De bestaande bebouwingen blijven met het voornemen behouden. Met het plan is enkel sprake van een planologische functiewijziging van 'Bedrijf' naar 'Wonen'. Derhalve wordt de bouwaanduiding 'karakteristiek' weggenomen, aangezien in 1993 een bouwvergunning in verleend voor het bouwen van een woning ter plaatse van de Erichemseweg 16 en deze niet meer als karakteristiek wordt beschouwd. Het voornemen draagt met de bedrijfsbeëindiging bij aan het creëren van een rustig woon- en leefklimaat in de kern.

Hoofdstuk 4 Beleid

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van woningen die aansluiten bij de bestaande woonwensen.

Het plangebied is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het rijk een ander nationaal belang heeft aangewezen, derhalve heeft het SVIR verder geen consequenties voor voorliggend plan.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen met het oog op een goede ruimtelijke ordening. Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Dit betreft onder meer het Nationale Natuurnetwerk (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Het plangebied is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het rijk een ander nationaal belang heeft aangewezen, derhalve heeft het Barro verder geen consequenties voor voorliggend plan.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening; ladder voor duurzame verstedelijking

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is per juli 2017 op onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'motivering duurzame verstedelijking' opgenomen. Deze ladder stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De motivering duurzame verstedelijking richt zich op substantiële veranderingen en bouwplannen, die qua aard en omvang zodanig zijn, dat voor mogelijke leegstand elders gevreesd zou kunnen worden. Het doel is om overbodige bouwplannen (kantoren, woningen) te voorkomen en hergebruik te stimuleren.

Per 1 juli 2017 zijn een aantal wijzigingen op de eerdere ladder van kracht geworden. Op basis van deze gewijzigde tekst geldt in het geval dat het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dat de toelichting een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling, de zogeheten Laddertoets.

Voor woningbouwplannen geldt dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. De Laddertoets moet alleen worden uitgevoerd indien deze stedelijke ontwikkeling ook 'nieuw' is.

Onderhavig plan betreft geen stedelijke ontwikkeling die 'nieuw' is. Het betreft enkel het planologisch wijzigen van drie bestaande woningen naar de feitelijk situatie. Er worden geen woningen toegevoegd aan de woningvoorraad. De ladder voor duurzame verstedelijking vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 hebben de Provinciale Staten de nieuwe omgevingsvisie van de provincie Gelderland vastgesteld. De omgevingsvisie is op 1 maart 2019 in werking getreden. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is een structuurplan van de provincie Gelderland, met als doel een gaaf Gelderland te behouden en te ontwikkelen voor de toekomst. Daarbij staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal waarbij de klimaatbestendigheid wordt vergroot, de mogelijkheden om zonne- en windenergie op te wekken in kaart zijn gebracht en de natuur- en landschappelijke kwaliteit blijft behouden. De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking, gericht op versterking van de stedelijke netwerken, gecombineerd met aandacht voor de vitaliteit van kleine kernen en dorpen.

In de Omgevingsverordening Gelderland is er meer concreet invulling gegeven aan de kaders die in de Omgevingsvisie worden geschetst. Toetsing van onderhavig planvoornemen aan de verordening vindt plaats in de volgende paragraaf (paragraaf 4.2.2). Het planvoornemen past binnen de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.

4.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening Gelderland is vastgesteld door Provinciale Staten op 24 september 2014 en in werking getreden op 18 oktober 2014. De Omgevingsverordening is voor het laatst geactualiseerd op 19 december 2018. Voorliggende ontwikkeling zal moeten voldoen aan de regels in de Omgevingsverordening.

In de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan alleen nieuwe woningen mogelijk maakt als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda (artikel 2.2). Gezien het feit dat onderhavig planvoornemen geen nieuwe woning mogelijk maakt, in de huidige situatie is immers reeds sprake van drie bedrijfswoningen, is regionale afstemming niet aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.ERIErichemseweg16-BVA1_0004.png"Uitsnede kaart 'Water en milieu' met aanduiding plangebied (rood)

In de bovenstaande afbeelding is te zien dat het werkingsgebied 'Intrekgebied' geldt. Het plangebied ligt niet binnen een Nationaal Landschap, de Romeinse Limes, de Groene Ontwikkelingszone (GO), het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Hollandse Waterlinie.

Artikel 3.33 (verbod op winning fossiele energie in Intrekgebieden)

Het is verboden in een Intrekgebied werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten ten behoeve van de winning van fossiele energie.

Er wordt voldaan aan artikel 3.33, omdat met het voornemen geen winning van fossiele energie wordt beoogd.

Onderhavig planvoornemen heeft enkel betrekking op een planologische functiewijziging van 'Bedrijf' naar 'Wonen'. De binnen het plangebied aanwezige bebouwing, zijnde de woningen en bijbehorende bebouwing, blijven met het plan behouden. Gezien de kleinschaligheid en de aard van het planvoornemen, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van aantasting van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Daarmee is het plan niet in strijd met de gestelde kaders uit de Omgevingsverordening Gelderland.

4.3 Gemeentelijk Beleid

4.3.1 Structuurvisie Buren 2009-2019

De structuurvisie bevat de hoofdlijnen van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente tot 2019. De structuurvisie bevat voor iedere kern kenmerken die waardevol en behoudenswaardig zijn. Ook zijn per kern de bijzondere kwaliteiten van het omliggende buitengebied aangeduid, waaronder waardevolle gebieden, landschappelijke grenzen, bufferzones, waardevolle landschapselementen, kenmerkende kleinschaligheid en waardevolle ruimtelijk relaties. De structuurvisie vormt een leidraad voor de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven.

De gemeente kent weinig verstedelijking, waardoor kwaliteiten als rust, ruimte en een schoon milieu nog ruimschoots aanwezig zijn. Het ruimtelijk beleid van de gemeente is erop gericht deze kwaliteiten te behouden en verder uit te bouwen, zodanig dat deze kwaliteiten bepalend worden voor het imago van de gemeente. Nieuwe ontwikkelingen dienen aan te sluiten bij de karakteristieken van het landschap en respect te tonen naar het cultuurhistorisch verleden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.ERIErichemseweg16-BVA1_0005.png"Uitsnede verbeelding Structuurvisie 2009-2019 met aanduiding plangebied (blauw)

De kernen Erichem, Asch en Kerk-Avezaath maken deel uit van het woonservicegebied Buren. In deze kernen geldt dat er meer aandacht is voor nultredenwoningen en voor rijwoningen. Gezien de geringe omvang van de kleinere kernen en de beperkte uitbreidingsmogelijkheden is het gewenst om woningbouw in Asch en Erichem alleen te realiseren indien zich mogelijkheden voordoen op vrijkomende locaties, Hier wordt vooral ingezet op gezinnen.

In Erichem wordt gestreefd naar het behoud van de karakteristieke gestrekte structuur met voor- en achterstraat, evenals de ruimtelijke relatie met het buitengebied. In de kern zelf liggen beperkte inbreidingslocaties voor de ontwikkeling van woningen. Met name door uitplaatsing van (ongewenste) bedrijven ontstaan mogelijkheden om woningbouw te ontwikkelen.

Het voorliggend bestemmingsplan draagt bij aan de wens van de gemeente Buren om ongewenste bedrijvigheid binnen de kernen te beëindigen. De bebouwing binnen de planlocatie, die inmiddels als bijgebouwen bij de woningen een nieuwe functie heeft gekregen, blijft met het voornemen behouden. Het voornemen draagt bij aan het creëren van een rustig woon- en leefklimaat in de kern. Er is geen sprake van aantasting van de karakteristieke structuren ter plaatse en de kernkwaliteiten rust, ruimte en een schoon milieu. Het plan is daarmee passend binnen de beleidskaders zoals opgenomen in de Structuurvisie Buren 2009-2019.

4.3.2 Woonvisie Buren 2014-2020

De woonvisie omschrijft het woonbeleid van de gemeente Buren tot 2020. Een uitgangspunt is dat dat mensen die in de gemeente Buren wonen nu en in de toekomst kunnen wonen. De gemeente wil de woningmarkt aantrekkelijker maken voor:

  • jonge gezinnen;
  • senioren;
  • mensen van buiten de gemeente die graag in de gemeente Buren willen wonen;
  • bijzondere doelgroepen.

De gemeente wil daarbij onder andere levensloopbestendig en duurzaam bouwen stimuleren. Nieuwbouw wordt vooral voor de groep met een midden en hoger inkomen wenselijk geacht. Voor de starters op de woningmarkt wordt de bestaande woningvoorraad van goedkope woningen geherstructureerd.

Met onderhavig plan is geen sprake van de realisatie van een nieuwe woonlocatie, maar enkel van de herbestemming van drie bestaande bedrijfswoningen, die geen binding meer hebben met het bedrijf, als reguliere woningen. Met het voornemen worden twee bedrijfslocaties in de kern van Erichem planologisch weggenomen en ontstaat een versterking van de concentratie wonen. Het plan is daarmee passend binnen de Woonvisie.

Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten

5.1 Bedrijven- En Milieuzonering

Bij de ontwikkeling van nieuwe functies dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven en inrichtingen om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering, editie 2009" (verder: VNG-publicatie). Hierin wordt per bedrijfssoort en soort inrichting aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en welke afstand hierbij (minimaal) in acht genomen moet worden. De handreiking is oorspronkelijk bedoeld als hulpmiddel bij de ruimtelijke planvorming. Uit de rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) vloeit voort dat de handreiking als hulpmiddel is erkend.

Bij het realiseren van nieuwe bestemmingen wordt gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  1. 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  2. 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Met het herbestemmen van de voormalige bedrijfslocatie naar 'Wonen' vindt geen verzwaring van de milieubelasting of verzwaring van de milieugevoeligheid plaats.

Voorgenomen planologische functiewijziging naar 'Wonen' leidt niet tot het oprichten van een nieuw milieugevoelig object. Verder geldt dat de locatie direct wordt omgeven door woonpercelen. Dit betreffen geen milieubelastende functies. Voor de wijdere omgeving geldt dat op ca. 25 meter ten noorden van het plangebied een opslagloods is gelegen. De richtafstand voor een dergelijke opslagruimte wordt op basis van de VNG publicatie ingeschat op 10 meter. Er wordt derhalve ruimschoots aan de richtafstand voldaan. Op ca. 25 meter ten zuidoosten van het plangebied zijn centrumvoorzieningen gelegen. Binnen de bestemming 'Centrum' zijn de functies wonen, detailhandel, zakelijke en maatschappelijke dienstverlening, openbare en bijzondere doeleinden, ambachtelijke bedrijven en ateliers voor kunstenaars toegestaan. Bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten kunnen worden uitgevoerd. Binnen deze bestemming vindt een vorm van functiemenging plaats. Voor centrumvoorzieningen tot en met categorie 2 geldt op basis van de VNG publicatie een richtafstand van 30 meter. Bedrijven binnen de centrumbestemming dienen voor de bedrijfsvoering rekening te houden met de omliggende woonfuncties. Tussen de centrumbestemming en het plangebied liggen meerdere burgerwoningen, waarvoor het woon- en leefklimaat acceptabel wordt geacht. Voor de bestaande woningen binnen het plangebied geldt dat eveneens sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bedrijven binnen de centrumbestemming worden niet belemmerd in de bedrijfsvoering, gelet op het feit dat er meerdere woningen op kortere afstand liggen.

Gezien het feit dat er zich geen milieubelastende functies in de omgeving van het plangebied bevinden, wordt geconcludeerd dat ter plaatse sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Omgekeerd geldt dat het planvoornemen niet leidt tot hinder op omliggende gevoelige functies, zoals de naastgelegen woningen. Gezien de aard van het planvoornemen wordt overlast ten aanzien van geur, geluid, stof en gevaar op de directe omgeving uitgesloten.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor onderhavig planvoornemen.

5.2 Bodem

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.

Binnen het plangebied is in de huidige situatie sprake van drie (bedrijfs)woningen en bijbehorende bebouwing. De planlocatie is enkel in gebruik geweest als werkplaats voor het voormalige timmerbedrijf. Er is vanuit het historisch functiegebruik geen aanleiding om bodemverontreinigingen te verwachten.

Er worden geen belemmeringen verwacht ten aanzien van het bodemgebruik in het verleden en het beoogde gebruik ter plaatse. Gelet op vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.3 Externe Veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijke besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.

Het voornemen bestaat uit de planologische functiewijziging van 'Bedrijf' naar 'Wonen'. De bestaande bedrijfswoningen en bestaande bedrijfsgebouwen zullen in de nieuwe situatie worden gebruikt als reguliere woningen en bijgebouwen. Daarmee worden geen nieuwe objecten binnen het plangebied toegevoegd. Bedrijfswoningen worden in het kader van externe veiligheid geclassificeerd als beperkt kwetsbaar object. Burgerwoningen worden aangemerkt als kwetsbaar object. Het omzetten van een bedrijfswoning naar een woning betreft daarom het wijzigen van een beperkt kwetsbaar object naar een kwetsbaar object. Daarom is de riscokaart beschouwd. De risicokaart is weergegeven op de navolgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.ERIErichemseweg16-BVA1_0006.png"Uitsnede risicokaart met ligging van het plangebied (rood)

Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied niet binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen is gelegen. Conform de risicokaart is de meest nabijgelegen risicovolle activiteit gelegen op een afstand van ca. 800 meter. Het betreft een gasleiding ten zuidwesten van het plangebied. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van deze gasleiding.

Het plan voorziet zelf niet in de oprichting van een Bevi-inrichting of een andere stationaire risicobron. In de nabije omgeving zijn geen risicobronnen aanwezig. Daarmee kan worden geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

5.4 Geluid

Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien een bestemmingsplan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron of wijziging van een bestaande geluidsbron (aanpassing weg) mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan.

Op dit moment zijn ter plaatse van onderhavig plangebied drie (bedrijfs)woningen en voormalige bedrijfsbebouwing aanwezig. De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning wordt in het kader van de Wet geluidhinder als reguliere woning aangemerkt en betreft een geluidgevoelig object. Gezien het feit dat in de huidige situatie reeds sprake is van een geluidgevoelig object, leidt de voorgenomen bestemmingswijziging naar 'Wonen' niet tot het oprichten van een nieuw geluidgevoelig object. Bestaande woningen hoeven niet te worden getoetst.

Er worden geen nieuwe geluidsbronnen opgericht c.q. toegevoegd. De bestaande bedrijfslocatie wordt wegbestemd, waardoor het oprichten van een bedrijf in de nieuwe situatie niet meer mogelijk is. Daarmee verbetert de akoestische situatie voor de woningen in en om het plangebied.

Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

5.5 Geur

Geur kan hinder veroorzaken in de leefomgeving. Wanneer deze hinder inderdaad ondervonden wordt, kan dit zelfs invloed hebben op de gezondheid. Het is derhalve zaak geurhinder zoveel mogelijk te beperken, door regels te stellen aan de uitstoot van geuremissies en afstanden ten opzichte van geurgevoelige objecten. Woningen zijn aan te merken als geurgevoelige objecten.

In de huidige situatie zijn reeds gevoelige objecten binnen het plangebied aanwezig, namelijk de drie (bedrijfs)woningen. De bestemmingswijziging naar 'Wonen' leidt derhalve niet tot het oprichten van nieuwe geurgevoelige objecten. In de directe omgeving van het plangebied liggen geen veehouderijen of andere bedrijven met een geuremissie. Er is reeds beoordeeld dat met het planvoornemen wordt voldaan aan de richtafstanden voor geur en er ten aanzien van geur sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Dit blijft met het planvoornemen onveranderd.

Gelet op vorenstaande vormt het aspect geur geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

5.6 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm), zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen. Dit hoofdstuk staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Het doel van titel 5.2 Wm is om de mens te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Wanneer een project aangeduid kan worden als 'Niet in betekenende mate bijdragen' aan de luchtverontreiniging (NIBM), vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex artikel 5.16 Wm. In het besluit NIBM wordt gesteld dat een project NIBM is wanneer een activiteit maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bijdraagt aan de concentraties fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1500 woningen bij één ontsluitingsweg niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijnstof en stikstofdioxide in de lucht.

Het plan voorziet enkel in het planologisch wijzigen van de functie 'Bedrijf' naar 'Wonen' voor de drie bestaande bedrijfswoningen. Derhalve is het plan aan te merken als NIBM en hoeft daarom niet nader te worden getoetst aan de Wet milieubeheer.

Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor voorgenomen ontwikkeling.

5.7 Verkeer En Parkeren

5.7.1 Verkeer

De (bedrijfs)woningen ter plaatse van het plangebied zijn ontsloten middels de bestaande inritten aan de Erichemseweg, Mierlinsestraat en Meent. Het voornemen betreft enkel een planologische functiewijziging van 'Bedrijf' naar 'Wonen'. Er wordt geen onderscheid gemaakt in de verkeersgeneratie ten gevolge van een bedrijfswoning en een reguliere woning. Ten aanzien van de woonfunctie blijft de verkeersgeneratie daarom ongewijzigd. De bestaande infrastructuur in de nabije omgeving van het plangebied kan de verwachte verkeersgeneratie verwerken. Het planvoornemen leidt daarmee niet tot negatieve effecten op de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid.

Gelet op bovenstaande wordt geconcludeerd dat de verkeersgeneratie geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

5.7.2 Parkeren

Het voorliggend bestemmingsplan voorziet in het herbestemming van drie bestaande woningen. Er worden geen woningen toegevoegd. Daarmee blijft de parkeerbehoefte in de toekomstige situatie gelijk aan de parkeerbehoefte in de huidige situatie. In de huidige situatie vindt parkeren plaats op eigen terrein en op parkeerplaatsen op openbaar terrein in de directe omgeving van het plangebied. De huidige parkeervoorzieningen voorzien in de behoefte.

Daarmee kan worden geconcludeerd dat de parkeerbehoefte geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

5.8 Natuur

In deze paragraaf wordt toegelicht of wijzigingen binnen het plangebied mogelijk leiden tot overtreding van de natuurwetgeving. Dit wordt gedaan aan de hand van de bespreking van bescherming van gebieden en de bescherming van soorten.

5.8.1 Beschermde gebieden

Het plangebied is gelegen buiten Natura 2000-gebieden en buiten het Natuur Netwerk Nederland. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied betreft 'Rijntakken' op ca. 5,7 kilometer afstand. Verder is Natura 2000-gebied Kolland & Overlangbroek (op ca. 9,4 km afstand) binnen een straal van 10 km vanaf het plangebied gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.ERIErichemseweg16-BVA1_0007.png"Ligging Natura 2000-gebieden ten opzichte van het plangebied (bij 1)

Wegens de grote afstand van Natura 2000-gebieden tot het plangebied en de kleinschaligheid van de aard van het planvoornemen, zijn negatieve effecten voor licht, geluid en trillingen op Natura 2000-gebieden uit te sluiten. Dit geldt ook voor het aspect stikstof. De planologische functiewijziging van de locatie leidt niet tot een wijziging in de verkeersgeneratie ten opzicht van het huidige gebruik. Gezien de stikstofemissies ten gevolge van het wegverkeer in de nieuwe situatie gelijk is aan dat van de oude situatie, kan worden geconcludeerd dat het planvoornemen niet leidt tot een toename in stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Het plan kan doorgang vinden zonder vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming.

Geconcludeerd wordt dat het aspect gebiedsbescherming geen belemmering vormt voor onderhavig planvoornemen.

5.8.2 Beschermde soorten

De Wet natuurbescherming vormt het wettelijk kader voor de bescherming van een groot aantal inheemse bedreigde dier- en plantsoorten. Bij nieuwe ruimtelijke ingrepen en activiteiten dient te worden nagegaan of deze ingrepen en/of activiteiten eventueel negatieve gevolgen hebben voor aanwezige dier- en plantensoorten. Ten allen tijde geldt dat de algemene zorgplicht van toepassing is. Dit houdt in, dat handelingen die niet noodzakelijk zijn met betrekking tot de voorgenomen ingreep en die nadelig zijn voor de in en om het plangebied voorkomende flora en fauna, achterwege moet blijven.

Onderhavig planvoornemen heeft enkel betrekking op een planologische functiewijziging van 'Bedrijf' naar 'Wonen' ten behoeve van woondoeleinden. De bestaande bebouwing, zijnde de bedrijfswoningen en bedrijfsgebouwen, blijven met het plan behouden. Negatieve gevolgen voor beschermde soorten ten gevolge van het planvoornemen kunnen worden uitgesloten.

Geconcludeerd wordt dat het aspect soortenbescherming geen belemmering vormt voor onderhavig planvoornemen.

5.9 Archeologie

Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta uit 1992. De Wamz is in zijn geheel opgenomen in de Monumentenwet 1988 (Mw art. 38 t/m 60). In de Wamz is vastgelegd dat Rijk, provincies en gemeenten in ruimtelijke plannen rekening houden met het aspect 'archeologie'. De wet beoogt het archeologische erfgoed in hoofdzaak in situ te beschermen.

De op 1 juli 2016 in werking getreden Erfgoedwet heeft de Monumentenwet 1988 deels vervangen als het gaat om archeologie. In de Erfgoedwet is vastgelegd wat onder cultureel erfgoed (waar archeologie onder valt) wordt verstaan. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving betreffen, gaan naar de Omgevingswet. Voor een aantal onderdelen (onder andere bestemmingsplannen) is voor de periode tot inwerkingtreding van de Omgevingswet een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen.

Het plangebied kent de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4'. Deze dubbelbestemmingen worden in onderhavig plan overgenomen. Volgens het archeologisch beleid van de gemeente is bij een bodemverstorende activiteit met een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm beneden maaiveld (Waarde - Archeologie 3) of groter dan 1.000 m2 en dieper dan 30 cm (Waarde - Archeologie 4), een archeologisch onderzoek verplicht om het bodemarchief veilig te stellen.

Onderhavig planvoornemen voorziet niet in bodemverstorende activiteiten, waardoor een nader archeologisch onderzoek dan ook niet noodzakelijk is. Gelet op vorenstaande geldt dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor onderhavig planvoornemen.

5.10 Cultuurhistorie

Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg in werking getreden. Als gevolg van de MoMo is het Bro (artikel 3.6.1, lid 2) gewijzigd. In een bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, rekening is gehouden. Ook de facetten historische bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Het plangebied kent de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. Volgens het cultuurhistorisch beleid van de gemeente is het verboden een bouwwerk te slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk. Met het voornemen worden geen gebouwen gesloopt, waardoor de cultuurhistorische waarden ter plaatse behouden blijven. Gelet op vorenstaande geldt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderhavig plan.

5.11 Leidingen

Binnen of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, gas, brandstof en/of hoogspanningsleidingen gelegen, die van invloed zijn op de realisatie van het project. In het straatprofiel van de Erichemseweg, Mierlingsestraat en Meent zijn wel de reguliere leidingen c.q. nutsvoorzieningen aanwezig zoals gas, electra en telefonie.

5.12 Waterhuishouding

5.12.1 Algemeen

De waterparagraaf beschrijft de wijze waarop rekening wordt gehouden met eventuele gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. De waterparagraaf geeft een beschrijving van beleidsuitgangspunten, waterhuishoudkundige situatie en wateropgaven in het plangebied, (motivatie van) meest geschikte oplossingen en ruimtelijke consequenties daarvan. Indien aan de orde is tevens het advies van het waterschap in de waterparagraaf verwerkt.

Met het oog op de verwachte toename van de neerslag, veranderend landgebruik, de bodemdaling en de zeespiegelstijging wordt het belang om snel te zoeken naar oplossingen voor de waterproblematiek benadrukt. De oplossingen liggen in de lijn van de drietrapsstrategie “vasthouden-bergen-afvoeren” (watertrits).

Bij alle bouwplannen dient gestreefd te worden naar een scheiding van vuil water en (schoon) regenwater (afkoppeling). Bij de inrichting, het bouwen en het beheer worden zo min mogelijk vervuilende stoffen toegevoegd aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem. Bij een toename van het bestaande verhard oppervlak (bebouwing, bestrating, e.d.) dient het overtollige water overeenkomstig de hierboven genoemde watertrits te worden gehanteerd (stand-still beginsel).

5.12.2 Beleid waterschap Rivierenland

Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 Koers houden, kansen benutten bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Het waterschap vraagt bij een watertoets specifiek aandacht voor de volgende punten:

  1. 1. Veiligheid (waterkering);
  2. 2. Waterberging;
  3. 3. Grondwater en kwel;
  4. 4. Inrichten en waterkwaliteit
  5. 5. Beheer en onderhoud watergangen;
  6. 6. Riolering en hemelwater.

5.12.3 Waterplan Buren 2008-2017

In 2008 heeft de gemeente Buren samen met het Waterschap Rivierenland het Waterplan Buren 2008-2017 opgesteld. Doel van het waterplan is het ontwikkelen en vastleggen van overkoepelend waterbeleid voor een gezond en veerkrachtig watersysteem in Buren waarmee:

  • wateraspecten in bestaand beleid en plannen in samenhang worden gebracht;
  • wordt geanticipeerd op toekomstige ontwikkelingen zoals verwoord in nationale en Europese beleidsstandpunten (NBW en KRW);
  • voor water heldere richtlijnen beschikbaar komen die zich goed laten vertalen in het gemeentelijk RO-instrumentarium.

Het waterbeleid is uitgewerkt in een uitvoeringprogramma met concrete afspraken over ambities, maatregelen, kosten(verdeling) en doorwerking in de ruimtelijke ordening. Het uitvoeringsprogramma speelt in op kansen, knelpunten en ontwikkelingen.

Het waterplan dient als praktische leidraad bij de uitvoering van water- en ruimtelijke ordeningprojecten. De planvorming vindt plaats in samenwerking met de belangrijkste 'waterpartner', het waterschap. Gestreefd wordt naar realisatie van de stedelijke wateropgave tegen de laagst maatschappelijke kosten. Hiertoe wordt tijdens de planvorming gezocht naar draagvlak bij betrokkenen en belanghebbenden.

5.12.4 Gevolg planvoornemen

Onderhavig planvoornemen heeft enkel betrekking op de planologische functiewijziging van 'Bedrijf' naar 'Wonen', Er zijn geen negatieve effecten ten aanzien van de waterhuishouding te verwachten.

Het planvoornemen betreft een hydrologisch neutrale ontwikkeling, waarbij de afvoer van regenwater binnen de locatie en de afvoer van afvalwater (via riool) niet veranderen. Uit het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de waterhuishouding geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

Hoofdstuk 6 Juridische Regeling

6.1 Inleiding

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Deze dienen ten allen tijde in onderlingen samenhang te worden bezien en toegepast.

6.2 De Regels

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Erichemseweg 16 en 18, Mierlingsestraat 1 en Meent ong., Erichem' zijn opgebouwd conform de door de SVBP2012 voorgeschreven systematiek en zijn gebaseerd op de regels van het geldend bestemmingsplan 'Kernen Buren'. De regels omvatten inleidende regels, bestemmingsplanregels, algemene regels en ten slotte de overgangs- en slotregels.

1. Inleidende regels:Dit hoofdstuk bestaat uit twee delen. Het eerste deel betreft het artikel 'begripsbepalingen' waarin is toegelicht wat onder bepaalde begrippen wordt verstaan. Het tweede artikel is 'Wijze van meten', waarin is aangegeven hoe de benoemde maatvoering moet worden gemeten.

2. Bestemmingsregels: Dit hoofdstuk betreft een nadere verklaring van de bestemmingen die op de verbeelding zijn aangegeven. De regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk)

De gehanteerde bestemmingen zijn in paragraaf 6.3 kort toegelicht.

3. Algemene regels: In dit hoofdstuk zijn regelingen, waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden, opgenomen die zijn bedoeld voor meer dan één bestemming.

4. Overgangs- en slotregels:Binnen de overgangsbepalingen is geregeld dat bouwwerken en plannen die (legaal) bestaan op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt, maar die in strijd zijn met het bestemmingsplan, mogen worden herbouwd mits er geen veranderingen plaatsvinden in aard en omvang. In de slotregel is de officiële naam van het bestemmingplan genoemd. Deze naam moet worden gebruikt om te verwijzen naar het plan.

6.3 Bestemmingen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende (dubbel)bestemmingen:

Wonen: De als 'Wonen' bestemde gronden zijn bestemd voor bewoning en daarbij behorende doeleinden, incl. mantelzorg en/of aan huisgebonden beroep of beroep en/of webwinkel, alsmede.

Het aantal woningen per bouwperceel mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal. Voor de verschillende bouwvormen zijn in het bestemmingsplan 'Kernen Buren' bebouwingscategorieën opgenomen. Per categorie zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van bouwhoogtes, goothoogtes en afstand tot de zijdelingse perceelgrens. Voor de vrijstaande woningen in het onderhavig plan is aangesloten op de regeling behorende bij de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - cv'. Aangezien de overige bouwaanduidingen uit het bestemmingsplan 'Kernen Buren' niet van toepassing zijn binnen het plangebied, is de tabel omgezet in een passende regeling voor de drie bestaande woningen.

Bijgebouwen mogen worden gerealiseerd in samenhang met een bestaand hoofdgebouw. Het bijgebouw in het zuidelijk deelgebied is in gebruik als bijgebouw bij de woning Mierlingsestraat 3, dat als hoofdgebouw buiten het plangebied ligt. Om het gebruik als bijgebouw te regelen is de aanduiding 'bijgebouwen' opgenomen. Buiten deze aanduiding kunnen bijgebouwen worden opgericht, behorende bij het hoofdgebouw op hetzelfde perceel.

Waarde - Archeologie 3 archeologisch onderzoeksgebied 1: De dubbelbestemming voor waarde archeologie is opgenomen om de mogelijk aanwezige archeologische waarden in het bestemmingsplan te beschermen. In de dubbelbestemming worden regels gesteld waaraan voldaan moet worden indien de grond geroerd zal worden. De bestemmingsregels zijn overgenomen uit het bestemmingsplan 'Kernen Buren'.

Waarde - Archeologie 4 archeologisch onderzoeksgebied 2:De dubbelbestemming voor waarde archeologie is opgenomen om de mogelijk aanwezige archeologische waarden in hetbestemmingsplan te beschermen. In de dubbelbestemming worden regels gesteld waaraan voldaan moet worden indien de grond geroerd zal worden. De bestemmingsregels zijn overgenomen uit het bestemmingsplan 'Kernen Buren'.

Waarde - Cultuurhistorie: De dubbelbestemming voor waarde cultuurhistorie is opgenomen voor het behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de betreffende gronden. In de dubbelbestemmings worden regels gesteld waaraan voldaan moet worden om een dergelijk bouwwerk te slopen. De bestemmingsregels zijn overgenomen uit het bestemmingsplan 'Kernen Buren'.

Hoofdstuk 7 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

Naast het toetsen van het planvoornemen aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

7.2 Economische Haalbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke/anterieure overeenkomst met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeiegenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

Voor onderhavig planvoornemen is een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Buren. In de overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de verdeling van kosten om de planologische functiewijziging mogelijk te maken. Tevens is hierin meegenomen de kosten voor evt. planschade. Daarmee zijn de kosten in voldoende mate verzekerd. Een exploitatieplan is daarmee niet noodzakelijk.

7.3 Maatschappelijke Aanvaardbaarheid

Het planvoornemen betreft de planologische functiewijziging naar 'Wonen'. Gezien de kleinschaligheid van het planvoornemen en de geringe impact op de omgeving, wordt het planvoornemen maatschappelijk aanvaardbaar geacht.

Het bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.

7.4 Conclusie

Het planvoornemen zal gezien het bovenstaande recht doen aan een goede ruimtelijke ordening, als bedoeld in artikel 3.1 Wro. De bestemmingswijziging betekent, na een afweging van de verschillende belangen, een aanvaardbare nieuwe invulling van het plangebied.