KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Waarde - Uitstralingszone Verkeer
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
Artikel 9 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Wijzigingsplan
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Initiatief
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Milieu
4.2 Spuitzonering
4.3 Water
4.4 Ecologie
4.5 Verkeer
4.6 Cultuurhistorie En Archeologie
4.7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Wijze Van Bestemmen
Hoofdstuk 6 Procedure
6.1 Algemeen
6.2 Verslag Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
6.3 Verslag Inspraak Ex Artikel 3.1.6 Bro
6.4 Verslag Zienswijzen
Bijlage 1 Inrichtingsplan
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Resultaat Watertoets
Bijlage 4 Watermemo
Bijlage 5 Onderzoek Flora En Fauna
Bijlage 6 Voortoets Stikstofdepositie N2000
Bijlage 7 Verkennend Archeologisch Onderzoek

Hogeweg ong, Lienden

Wijzigingsplan - gemeente Buren

Vastgesteld op 08-09-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het wijzigingsplan Hogeweg ong, Lienden met identificatienummer NL.IMRO.0214.LIEHogewegong-vg01 van de gemeente Buren.

1.2 wijzigingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.6 Agrarisch bouwperceel

Een bouwvlak, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.7 bedrijfsgebouw c.q. bedrijfsbouwwerk

Een bouwwerk c.q. een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.8 bedrijfswoning

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van)een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.

1.9 bestaand

  1. 1. bij bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan legaal bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of krachtens deze wet vastgestelde voorschriften;
  2. 2. bij gebruik: gebruik dat op het tijdstip van het van kracht worden van het wijzigingsplan, voor zover betrekking hebbend op het desbetreffende gebruik, legaal bestond.

1.10 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.11 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.13 Bebouwd oppervlak

het totaal van de oppervlakken van bouwwerken voor zover deze een grotere hoogte hebben dan 1,2 m.

1.14 bijgebouw

een gebouw, dat in bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw.

1.15 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.16 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.17 bouwvlak

een op de verbeelding aangegeven vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegelaten.

1.18 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.19 evenementen

alle voor publiek toegankelijke verrichtingen van vermaak, waaronder herdenkinsplechtigheden braderieën, optochten op de weg, feesten, muziekvoorstellingen of wedstrijden op of aan de weg en kleine evenementen waaronder straatfeesten of buurtbarbecues op één dag begrepen.

1.20 extensief dagrecreatief medegebruik

een aan de bestemming ondergeschikt gebruik voor niet gemotoriseerde dagrecreatie gericht op het rustig beleven en gebruikmaken van aanwezige specifieke omgevingskwaliteiten in de vorm van wandelen, fietsen, varen, vissen e.d.

1.21 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.22 grondgebonden agrarische productie

de agrarische productie, waarbij het voortbrengen van producten afhankelijk is van de groeikracht van de bodem waarop de productie plaatsvindt en waarbij het voortbrengen van producten in hoofdzaak plaatsvindt in de open lucht.

1.23 hoofdgebouw

Een gebouw, dat op een perceel door zijn constructie of afmetingen danwel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.24 kleinschalig kamperen

een tent, tentwagen, kampeerauto, caravan, of enig ander onderkomen ten behoeve van recreatief nachtverblijf, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor op basis van de Woningwet en krachtens deze wet vastgestelde voorschriften een bouwvergunning is vereist en met geen grotere afmeting dan 25 m2.

1.25 kleinschalig kamperen

Een vorm van kamperen waarbij maximaal 25 kampeermiddelen voor een

korte periode en uitsluitend tussen 15 maart en 31 oktober zijn toegestaan.

1.26 kunstoftunnel

Een bouwwerk, bestaande uit onder meer een steunconstructie en een afdichting van kunststofolie, bedoeld om gewassen te beschermen tegenweersinvloeden.

1.27 niet-grondgebonden agrarische productie

De agrarische productie, waarbij het voortbrengen van producten niet afhankelijk is van de bodem waarop de productie plaatsvindt, dan wel waarbij het voortbrengen van producten in hoofdzaak plaatsvindt in gebouwen.

1.28 omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

een vergunning als bedoeld in artikel.1, eerste lid onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

1.29 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.30 overkapping

een bouwwerk op een agrarisch bouwperceel dat strekt tot vergroting van de functionaliteit van de bedrijfsbebouwing, met een dak en maximaal drie wanden, waarvan er twee tot de constructie behoren.

1.31 perceel

Een aaneengesloten stuk grond met een bepaald doel of eigendom.

1.32 perceelsgrens

De scheiding tussen percelen, die niet aan éénzelfde eigenaar behoren danwel niet door één gebruiker worden benut.

1.33 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.34 staat van bedrijfsactiviteiten

een als bijlage bij deze planregels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen.

1.35 verbeelding

de analoge en digitale verbeelding van de bestemming(en) bij dit wijzigingsplan.

1.36 voorgevel

De naar de wegzijde gerichte gevel van een gebouw.

1.37 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 6 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening.

1.38 woning

Een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 peil

Bij de toepassing van deze voorschriften wordt als peil aangehouden:

  1. a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst, de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. voor bouwwerken in, op of boven open water, de gemiddelde hoogte van het aan het open water aansluitende, afgewerkte maaiveld;
  3. c. in andere gevallen, de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte maaiveld.

2.2 Lengte, breedte en diepte van een gebouw

Tussen(de lijnen, getrokken door)de buitenzijde van de gevels (en l of

het hart van de gemeenschappelijke scheidsmuren).

2.3 de oppervlakte van een gebouw

Tussen(de buitenste verticale projecties van)de buitenzijde van de

gevels (en l of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren).

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een bouwwerk, behoudens

indien nadrukkelijk in de desbetreffende bestemming anders is vermeld,

ondergeschikte bouwdelen als schoorstenen en antennes niet meegerekend.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, ondergeschikte bouwdelen als goten van dakkapellen niet meegerekend.

2.6 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken (en l of de harten van gemeenschappelijke scheidsmuren) en de dakvlakken, zulks met inbegrip van erkers en dakkapellen, en bovenpeil.

2.7 de afstand tot de perceelgrens

Tussen de grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde

Artikel 4 Waarde - Uitstralingszone Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Uitstralingszone verkeer' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het gebruik van de naastgelegen verkeerswegen.

4.2 Bouwregels

Binnen deze dubbelbestemming mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met in het plan aan de grond gegeven bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en opstallen voor de plaatsing van kampeermiddelen, waaronder mede wordt verstaan het recreatief nachtverblijf in de vorm van kleinschalig kamperen, tenzij expliciet toegestaan in de bestemmingsregels;
  2. b. het gebruik als seksinrichting of escortbedrijf;
  3. c. Het gebruik als paardenbak, tennisbaan, zwembad groter dan 10m2 of (midget)golfbaan;
  4. d. het gebruik ten behoeve van een geluidzoneringsplichtige inrichting.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

7.1 Afwijken van de regels

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bestaand bouwwerk dat afwijkt van het in dit plan- behoudens in dit artikel- bepaalde ten aanzien van de toelaatbaarheid van bebouwing, mag, mits de bestaande afwijkingen ook naar de aard niet worden vergroot en behoudens onteigening:
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, mits dit geen algehele vernieuwing of verandering van het bouwwerk tot gevolg heeft ;
    2. b. uitsluitend indien het bouwwerk dooreen calamiteit is teniet gegaan, geheel worden vernieuwd, met inachtneming van de grenzen, die ter plaatse bij het plan- behoudens dit artikel- zijn bepaald tenzij herbouw daardoor niet zou zijn toegestaan, en mits de aanvraag tot bouwvergunning is ingediend binnen 18 maanden nadat het bouwwerk is teniet gegaan;
    3. c. tot niet meer dan 110% van de inhoud van het in de aanhef bedoelde bouwwerk worden uitgebreid, met inachtneming van de grenzen die ten aanzien van het bouwen ter plaatse bij het plan- behoudens in dit artikel- zijn bepaald;
  2. 2. Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing op bouwwerken die bestaan op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

8.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het bestaande gebruik van gronden, anders dan voor bebouwing, en het bestaande gebruik van zich op die gronden bevindende bouwwerken, dat in strijd is met het plan- behoudens het in dit artikel bepaalde -mag worden voortgezet en/of gewijzigd, mits door die wijziging de strijdigheid met het plan naar aard en omvang niet wordt vergroot ;
  2. 2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het bestemmingsplan dat ter plaatse geldend was tot op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van het eerstgenoemde plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan 'Hogeweg ong, Lienden'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Voor Het Wijzigingsplan

De initiatiefnemer wil zijn boomkwekerij verplaatsen naar de een nieuwe locatie aan de Hogeweg, in de omgeving van Lienden. De ontwikkeling van een agrarisch bedrijf en de bijbehorende bedrijfswoning past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een wijziging van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Hogeweg, op het kadastrale perceel Lienden sectie M nummer 226. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.LIEHogewegong-vg01_0002.png"

Kaart omgeving plangebied, plangebied ter plaatse van de rode stip (bron: openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het Initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied ligt in een landbouwgebied. De omgeving bestaat grotendeels uit akkers, weilanden en boomkwekerijen. De Hogeweg vormt de ontsluitingsweg van het plangebied en ligt aan de noordzijde van het perceel. Aan dit deel van de Hogeweg liggen meerdere boerderijen.

In de huidige situatie wordt het plangebied gebruikt voor laanboomteelt. Aan de oostzijde van het plangebied staat het Caravancentrum midden-Betuwe, een grote bedrijfshal met een opslagterrein voor caravans en een bedrijfswoning aan de weg. Aan de oostzijde ligt een weiland. Het plangebied is geheel onbebouwd. Onderstaande luchtfoto geeft de huidige situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.LIEHogewegong-vg01_0003.png"

Luchtfoto plangebied, plangebied in rood (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

2.2 Toekomstige Situatie

In de toekomstige situatie wordt op dit perceel een boomkwekerij gevestigd, met alle benodigde bedrijfsbebouwing en één bedrijfswoning. De bedrijfswoning zal aan de voorzijde van het erf gerealiseerd worden, aan de Hogeweg. Het bedrijf zal hierachter worden gerealiseerd. Navolgende afbeelding geeft een impressie van de toekomstige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.LIEHogewegong-vg01_0004.jpg"

Schets toekomstige situatie

Het erf wordt over de gehele lengte aan de oostzijde afgeschermd door een struweelhaag. Aan de westzijde wordt het bedrijfsgebouw afgeschermd door middel van een houtsingel. De woning heeft een open uitzicht naar het noorden en westen, waarbij de tuin van de woning is begrensd door een lage haag en een aantal bomen. Achter op het erf is een gebied onverhard. Hier is ruimte om onder andere een waterberging aan te leggen.

Bij de woning worden 3 parkeerplaatsen gerealiseerd, om aan de gemeentelijke parkeernorm voor de woning te voldoen. Het erf is zodanig ingericht dat de vrachtwagens van het bedrijf de achterzijde van het perceel kunnen bereiken. In het bedrijfsgebouw en op de achterzijde van het perceel is voldoende ruimte aanwezig voor de vrachtwagens om te manoeuvreren, en om de personenauto's van de werknemers te parkeren. (zie ook paragraaf 4.5).

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro.

Ladder duurzame verstedelijking

Volgens de huidige jurisprudentie is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling wanneer in een plan minder dan 12 woningen worden toegestaan. Dit is hier niet het geval omdat het hier gaat om slechts één bedrijfswoning. Daarnaast is de verplaatsing van een agrarisch bedrijf per definitie geen stedelijke ontwikkeling. Verdere toetsing aan de ladder is daarom niet aan de orde.

3.2 Provinciaal Beleid

Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

Het plangebied ligt in het Nationaal landschap Rivierengebied, in het deelgebied "Lienden". Daarnaast ligt het plan ook in het gebied van de Romeinse Limes.

Binnen een Nationaal Landschap zijn ontwikkelingen mogelijk, mits deze de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap niet aantasten. De kernkwaliteiten van dit gebied worden als volgt beschreven:

  • Fraai zicht op de Utrechtse Heuvelrug
  • Karakteristieke kleinschalige oeverwal met rijke afwisseling van boomgaarden, grasland, buurtschappen, dorpen, verspreide bebouwing, beeldbepalende boerderijen en kleigaten, in contrast met het naastliggende open komgebied.
  • Aanwezigheid van de oude loop van de Rijn langs ingepolderde uiterwaard De Mars en waardevol meandersysteem met groot aantal geulen.
  • Vrij uitzicht vanaf de dijk over het binnendijkse landschap en over de rivier met uiterwaarden.

Het initiatief zal deze kernkwaliteiten niet aantasten. Het plangebied ligt niet in de omgeving van De Mars of de oude Rijnbanddijk. Daarnaast wordt het initiatief op een bestaand perceel gerealiseerd zonder de perceelsgrenzen te wijzigen, en worden de omliggende wateren niet beïnvloed. Het nieuwe agrarische bedrijf is qua schaal en ontwerp vergelijkbaar met de omliggende bebouwing. De bebouwing wordt volgens het inrichtingsplan in bijlage 1 bij de regels landschappelijk ingepast, waarbij de nieuwe landschapselementen passen bij de kernkwaliteiten van het gebied. Het uitzicht over de Utrechtse Heuvelrug of de rivier wordt niet aangetast.

In de omgevingsverordening zijn de indicatieve grenzen van de Romeinse Limes aangegeven. Binnen dit gebied kunnen de gronden resten uit de romeinse tijd bevatten. De kernkwaliteiten van de Romeinse Limes zijn forten (castella), burgerlijke nederzettingen, kampdorpen (vici), grafvelden, de militaire infrastructuur, bestaande uit wegen, waterwerken en wachttorens en scheepswrakken. Voor dit initiatief is archeologisch onderzoek uitgevoerd, waaruit blijkt dat er lage verwachting is voor archeologische resten in de bodem. Het onderzoek wordt verder beschreven in paragraaf 4.6. Op basis van dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat het initiatief geen kernkwaliteiten van de Romeinse Limes zal schaden.

Verder stellen de provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening eisen aan voorliggende locatie. Geconcludeerd wordt dat het initiatief uitvoerbaar is vanuit het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie gemeente Buren 2009 - 2019

Op 27 oktober 2009 is de Structuurvisie Buren 2009-2019 vastgesteld. De structuurvisie gaat in op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente tot 2019. Het doel van deze structuurvisie is enerzijds het aangeven van de kaders waarbinnen ontwikkelingen en projecten kunnen plaatsvinden en anderzijds het communiceren van de ambities van de gemeente aan derden. De gemeente kent weinig verstedelijking, waardoor kwaliteiten als rust, ruimte en een schoon milieu nog ruimschoots aanwezig zijn. Het ruimtelijk beleid van de gemeente is erop gericht de kwaliteiten te behouden en verder uit te bouwen, zodanig dat deze kwaliteiten bepalend worden voor het imago van de gemeente. Daarbij zal ernaar worden gestreefd de kwetsbare aspecten, zoals leefbaarheid en het voorzieningenniveau, binnen de kernen en buurtschappen op peil te houden.

In de structuurvisie wordt het structuurbeeld 2019 op een plankaart weergegeven. Een nadere uitwerking gaat per kern afzonderlijk in op de specifieke functies, waarden en mogelijkheden. Met name de relatie met het buitengebied is daarbij van belang. Per kern zijn de bijzondere kwaliteiten van het omliggende buitengebied aangeduid. In relatie tot deze bijzondere kwaliteiten van de omgeving zijn contouren rondom de kernen getrokken. Er is hierbij een onderscheid gemaakt in harde en zachte contouren. De harde contouren mogen ook op de langere termijn (na 2019) niet overschreden worden. De zachte contouren mogen op de langere termijn (na 2019) wél overschreden worden. Hoewel de structuurvisie gericht is op de ruimtelijke ontwikkeling tot 2019, bied deze structuurvisie houvast voor de uitgangspunten van de gemeente Buren tot een nieuwe structuurvisie is vastgesteld.

Planspecifiek

Op de onderstaande uitsnede van de verbeelding van de structuurvisie is het plangebied aangegeven als een gebied voor laagstamfruitgaarden. De Hogeweg is aangegeven als een fietsverbinding die versterkt dient te worden (oranje pijl). Het plangebied ligt in de landschappelijke versterkingszone "rivierlopen en oude Meanders". Binnen deze landschappelijke versterkingszone bestaat de ruimte voor het vergroten van de herkenbaarheid van het oude rivierlandschap het accentueren van het patroon van de oude stroomgeulen, en het stimuleren van buitenplaatsen, ruime erven en groene kavels. Het nieuwe bedrijf wordt zorgvuldig ingepast zodat een ruim erf op groene kavel ontstaat. Er wordt aansluiting gezocht bij het bebouwingspatroon langs de Hogeweg. Hiermee is het plan passend in de structuurvisie gemeente Buren 2009 -2019.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.LIEHogewegong-vg01_0005.png"

Uitsnede verbeelding Structuurvisie gemeente Buren 2009 -2019, plangebied te hoogte van de rode stip

3.3.2 Toekomstvisie Buren 2030

Op 14 december 2010 stelde de raad van de gemeente Buren de Toekomstvisie Buren 2030 vast. De toekomstvisie hoort een wensbeeld te scheppen voor 2030. De visie vormt tevens het referentiekader voor toekomstige beleidsbeslissingen. In het visietraject staan de belevingen en behoeften van de inwoners in de 15 kernen centraal. In het visietraject zijn de trends en scenario's in beeld gebracht. Op basis van vier scenario's (behoud het goede, het woonscenario, het economisch scenario en het natuurscenario) werd de eerste confrontatie aangegaan tussen verlangens, beleid en toekomstige oplossingsrichtingen. Uiteindelijk blijkt dat het woonscenario het meest recht doet aan het wensbeeld dat de inwoners, bestuurders en politici voor ogen hebben. In het woonscenario gaat het om ingrijpen in de woningmarkt om de vergrijzing en krimp tegen te gaan. De huidig voorgenomen plannen om 1200 woningen extra te bouwen zijn te mager om substantieel een bijdrage te leveren aan het tegen gaan van de krimp en het creëren van een gevarieerder aanbod. De woningmarkt moet aantrekkelijker worden gemaakt voor diverse doelgroepen. Voor de jonge gezinnen moeten betaalbare woningen op de markt komen.


Het gevolg van het woonscenario op het schaalniveau van de kernen is dat het woningbouwprogramma van de woonvisie volledig is uitgevoerd. Naast het uitvoeren van het woningbouwprogramma uit de woonvisie worden nog een kleine 700 extra woningen opgeleverd tot 2030. Het woningbouwprogramma tot 2030 betekent dat de rode contouren uit de structuurvisie volledig zijn ingekleurd.

Planspecifiek

In het wijzingsplan worden geen burgerwoningen mogelijk gemaakt. In de toekomstvisie gelden geen beperkingen voor de ontwikkeling van nieuwe agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied. Het plan past binnen de Toekomstvisie Buren 2030.

3.3.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Buren', vastgesteld op 29 september 2009. In het bestemmingsplan heeft het gehele plangebied de bestemming 'Agrarisch'. In het plangebied liggen geen bouwvlakken of andere aanduidingen. Onderstaande uitsnede van de plankaart geeft de bestemming van het gebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.LIEHogewegong-vg01_0006.png"

Uitsnede plankaart bestemmingsplan, plangebied in groen weergegeven

In het huidige bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch'. In het plangebied is geen agrarisch bouwperceel aanwezig. Het realiseren van agrarische bedrijfsbebouwing buiten een agrarisch bouwperceel is strijdig met het bestemmingsplan.

In artikel 62.5 van het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee het college kan besluiten om een nieuw agrarisch bouwperceel aan te wijzen binnen een gebied met een agrarische bestemming. Aan deze bevoegdheid zijn een aantal voorwaarden verbonden. Hieronder volgt een samenvatting van de relevante onderdelen.

  • Er zijn een aantal gebieden aangewezen waar geen gebruik gemaakt kan worden van deze wijzigingsbevoegdheid. Het plangebied ligt niet in een van deze gebieden.
  • Op basis van advies van een onafhankelijke deskundige dient gebleken te zijn dat de verplaatsing noodzakelijk is voor de verplaatsing van het bestaande bedrijf. Dit advies is gevraagd aan en ontvangen van de SAAB. In het advies is de bedrijfsmatige noodzaak voor verplaatsing en aanwezigheid van een bedrijfswoning onderzocht en beide van een positief advies voorzien.
  • Per agrarisch bedrijf mag slechts één bouwperceel aanwezig zijn. Het bouwperceel in het plan zal het enige bouwperceel worden van de boomkwekerij van de initiatiefnemer. Het huidige perceel van de kwekerij zal geheel in gebruik worden genomen door de veehouderij die ook op de huidige locatie is gevestigd.
  • In het wijzigingsplan dient voorzien te worden in een landschappelijke beplanting rondom het perceel. Voor het initiatief is een inrichtingsplan opgesteld voor het perceel. Deze zal als een voorwaardelijke verplichting voor het bouwen in het plangebied worden opgenomen in het plan.
  • Het nieuwe bouwperceel zal op de plankaart worden aangegeven. Het bedrijf deelt haar agrarische bouwperceel op dit moment met de veehouderij van de broer van de initiatiefnemer. Om deze reden zal het agrarisch bouwvlak niet verdwijnen.
  • Indien het bedrijf geen volwaardig bedrijf betreft op basis van het advies van de onafhankelijke deskundige en er nog geen woning aanwezig is in het plangebied, zal in het nieuwe agrarisch bouwvlak geen woning mogelijk worden gemaakt. Het bedrijf is een volwaardig bedrijf, dit onderdeel is niet aan de orde.
  • Indien het bedrijf een volwaardig bedrijf betreft en er nog geen woning aanwezig is, dient de bedrijfswoning aan- of inpandig of op maximaal 5 meter afstand van het hoofdgebouw te worden gerealiseerd. Op het schetsontwerp is deze woning op 5 meter afstand van het hoofdgebouw gerealiseerd.
  • De oppervlakte van het nieuwe agrarisch bouwperceel mag niet meer bedragen dan 1 ha. In het wijzigingsplan is een nieuw bouwperceel voorzien dat kleiner is dan 1 ha.
  • Het nieuwe agrarisch bouwperceel moet worden gesitueerd binnen een zone gelegen tussen gronden die zijn bestemd als "uitstralingszone verkeer" enerzijds en de lijn die op niet meer dan 150 m hiervan is gelegen anderzijds. Het plan voldoet hieraan.
  • In het bestemmingsplan zijn een tweetal aanduidingen van geluidszones en een lijst met geluidszones van wegen en spoorwegen in het plangebied opgenomen. Indien bij het gebruik van de wijzigingsbevoegdheid een nieuwe woning mogelijk gemaakt wordt, dient deze buiten deze geluidszones te worden gerealiseerd. De woning in het voorliggend plan ligt niet in een van de voornoemde geluidszones.
  • De afstand tussen het nieuwe agrarische bouwperceel en de dichtstbijzijnde woning dient meer te bedragen dan 50 m. Het nieuwe agrarische bouwperceel ligt op een afstand van meer dan 90 meter van de burgerwoningen aan de Hogeweg 12 en 7a. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarde.
  • Indien het plangebied van het wijzigingsplan de bestemming 'Agrarisch -Oeverwallen' heeft of de bestemming van het gebied naar 'Agrarisch -Oeverwallen' wordt gewijzigd met het wijzigingsplan, dient op basis van een advies van een onafhankelijke landschappelijke deskundige te worden vastgesteld dat de landschappelijke waarden en de natuurwaarden van deze gebieden, of de mogelijkheden tot het herstel van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad. Het plangebied ligt niet binnen deze bestemming en wordt niet gewijzigd naar deze bestemming.
  • Indien het plangebied van het wijzigingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - cultuurhistorisch waardevol gebied' heeft, dient op basis van een advies van een onafhankelijke landschappelijke deskundige te worden vastgesteld dat de cultuurhistorische waarden van het gebied, of de mogelijkheden tot het herstel van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad. Het plangebied heeft deze dubbelbestemming niet.
  • In het wijzigingsplan dient inzicht te worden gegeven in de uitkomsten van onderzoek naar bodemverontreiniging, archeologische waarden, flora en fauna en regenwaterretentie. Uit onderzoek moet blijken dat de betreffende belangen in voldoende mate zijn verzekerd, waarbij ten aanzien van de hemelwaterretentie uit een schriftelijke verklaring van het Waterschap moet zijn gebleken dat zij geen overwegende bezwaren hebben. Deze onderzoeken worden behandeld in paragraaf 4.1.1 (Bodem), paragraaf 4.3 (Water), paragraaf 4.4 (Ecologie) en paragraaf 4.6 (Cultuurhistorie en Archeologie). Hiermee wordt aan de voorwaarden van het wijzigingsplan voldaan.

Omdat het initiatief passend is op deze locatie, en aan alle voorwaarden voor het gebruik van de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan, is besloten medewerking te verlenen aan een wijziging van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Om te achterhalen of de bodemkwaliteit in het plangebied geschikt is voor het beoogde gebruik is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het rapport van dit onderzoek is te lezen in bijlage 1. In het onderzoek zijn geen verontreinigingen in de grond of het grondwater aangetroffen. Vanuit het milieuhygiënisch oogpunt is het terrein geschikt voor de huidige en toekomstige bestemming.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15560269 (aan de Cuneraweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

NO2
(stikstofdioxide)
PM10
(fijnstof)
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2017 (µg/m3) 23,5 µg/m3 20,1 µg/m3 12,3 µg/m3
Grenswaarde concentratie (µg/m3) 40 µg/m3 40 µg/m3 25 µg/m3

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is een boomkwekerij met een bedrijfswoning van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai.

Het plangebied ligt aan de Hogeweg, een weg met een snelheidslimiet van 60 km/u. Voor dit plan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, het rapport van dit onderzoek zijn te lezen in bijlage 2. Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai van 48 dB niet wordt overschreden voor de toekomstige bedrijfswoning. Hiermee is het wijzigingsplan uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in: maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)
concentratiegebied binnen bebouwde kom 3,0 ouE/m3
concentratiegebied buiten bebouwde kom 14,0 ouE/m³
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom 2,0 ouE/m3
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom 8,0 ouE/m3

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Planspecifiek

Het bedrijf dat hier gevestigd wordt is een boomteeltbedrijf. Er wordt geen vee gehouden in het plangebied. Het nieuwe agrarische bedrijf zal geen geurhinder veroorzaken voor de omgeving.

De dichtstbijzijnde veehouderij ligt aan de Hogeweg 7b, de locatie waar het bedrijf op dit moment is gevestigd. Deze ligt op een afstand van ca. 340 meter van het plangebied. Hier worden vleeskalveren gehouden. Gezien het feit dat er van oudsher verschillende woningen op een kortere afstand tot deze veehouderij zijn gelegen en het veehouderijbedrijf hier al rekening mee moet houden, is het niet de verwachting dat er sprake is van geurhinder Er is voor het plan geen sprake van geurhinder van veehouderijen.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

De woning in het plan is een bedrijfswoning voor het agrarisch bedrijf. Dergelijke woningen zijn niet gevoelig voor milieuhinder van het eigen bedrijf, maar wel dient te worden onderzocht of er sprake is van hinder van andere bedrijven of functies in de omgeving. Andersom moet worden beoordeeld of de vestiging van een agrarisch bedrijf invloed heeft op het woon- en leefklimaat van bestaande gevoelige functies in de buurt.

Een boomteeltbedriif is geen bedrijfstype dat is opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten van de VNG-handreiking. Het kan het best worden vergeleken met een tuinbouw- of akkerbouwbedrijf, hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter op basis van het aspect geluid. Het plangebied grenst aan de Hogeweg 12, een perceel met een bedrijf en een bedrijfswoning, een milieugevoelige bestemming. De afstand van de agrarische bedrijfsactiviteiten tot de bedrijfswoning is groter dan 30 meter. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat het agrarisch bedrijf het woon en leefklimaat van de bedrijfswoning aan de Hogeweg niet negatief zal beïnvloeden.

Aan de Hogeweg 12 is een caravan handel gevestigd. Voor dit bedrijf geld de milieucategorie "Overige groothandel" in de VNG handreiking. Hiervoor geld een richtafstand van 30 meter op basis van het aspect geluid. Het perceel van de Hogeweg 12 grenst direct aan het plangebied. De afstand van het bedrijf tot de nieuwe bedrijfswoning in het plangebied is groter dan 30 meter. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat het bedrijf aan de Hogeweg 12 het woon en leefklimaat van de bedrijfswoning in het plan niet zal beïnvloeden.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.LIEHogewegong-vg01_0007.png"

Screenshot risicokaart.nl, plangebied in groen weergegeven

Hieruit is op te maken dat het plangebied niet binnen de PR contour of het invloedsgebied van omliggende inrichtingen of transportroutes ligt. In het geldende bestemmingsplan is het toegestaan om in het buitengebied vuurwerk te verkopen. Dit vindt echter al geruime tijd niet meer plaats in het gebied, en op de risicokaart is te zien dat er geen vergunningen voor de verkoop of opslag van vuurwerk afgegeven zijn voor locaties rondom het plangebied. Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

4.2 Spuitzonering

4.2.1 Regelgeving

Bij het telen van bollen-, boom- en fruit in de open lucht kan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen van belang zijn. Dit vanwege mogelijk vrijkomende drift (verwaaiing van spuitvloeistof) bij het bespuiten. Er gelden, behoudens het niet mogen belasten van oppervlaktewater (Afdeling 3.5 van het Activiteitenbesluit), in Nederland geen wettelijke bepalingen over een minimaal aan te houden afstanden tussen de teeltgronden en voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige objecten, zoals woningen en bedrijven. In de bestemmingsplanpraktijk word daarom een vuistregel gehanteerd om een afstand van 50 meter aan te houden tussen een genoemde teelten en een gevoelige bestemming. Dit is een in de praktijk gegroeide indicatieve vuistregel.

Sinds 1 januari 2017 is het grond van het artikel 3.78a Activiteitenbesluit milieubeheer verplicht om bij open teelten te spuiten met een driftreductie van 75%. Uitgaande van deze verplichte spuitmethode is middels de onderzoeksresultaten van de WUR te onderbouwen dat met een minimale afstand van 35 meter van de bebouwing tot de eerste bomenrij er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Aan beide afstanden wordt in het betreffende geval niet voldaan, omdat de afstand tussen het bestemmingsvlak 'Wonen', een gevoelige bestemming, en de agrarische gronden nagenoeg 0 m is.

In de uitspraak in zaak 2015-06413/1/R2 is naar voren gekomen dat locatie specifieke omstandigheden in de overwegingen dienen te worden betrokken. De uitspraak van de Raad van State d.d. 10 september 2014 betekent in dit verband dat de afstand van 50 meter niet overal behoeft te worden toegepast. Er kunnen zich omstandigheden voordoen waar van deze aan te houden afstand (gemotiveerd) kan worden afgeweken. Het gaat om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op/in de gevoelige functies en de borging van de te nemen maatregelen om tot dit klimaat te komen. Om te bepalen of afgeweken kan worden van de vuistregel zijn onder andere de volgende aspecten relevant:

  1. 1. wat wordt planologisch mogelijk gemaakt en wat zijn de geldende bestemming(en);
  2. 2. wat is het huidige gebruik van de gronden / welke teelten vinden plaats;
  3. 3. welke gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt en welke spuitmethode wordt gebruikt;
  4. 4. wat zijn de effecten van driftreducerende middelen (vaak hagen en bomenrijen);
  5. 5. wat is de overheersende windrichting.

Bij uitspraak van 20 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3524) is punt 1 nader genuanceerd. Op het moment dat verandering van het bestaande agrarische gebruik binnen de planperiode zodanig onwaarschijnlijk is, dat de raad in redelijkheid geen rekening hoeft te houden met een vorm van agrarisch gebruik waarbij spuitzones dienen te worden aangehouden. Ook is uit gepubliceerd onderzoek van Plant Research Wageningen gebleken dat voor boomteelt, uitgaande van een worst-case scenario, zonder het treffen van voorzieningen een afstand van 35 meter ook een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd kan zijn.

4.2.2 Planspecifiek

De teeltgronden van de toekomstige bomenkwekerij zijn al geruime tijd in gebruik op het betreffende perceel. Met het voorzien van de bedrijfswoning met bedrijfsgebouw aan de noordzijde van het perceel . Het dichtstbijzijnde gevoelige object ligt op minimaal 90 m van de dichtstbijzijnde teeltgronden. Op basis van de in de praktijk toegepaste minimale afstand van 50 m tussen teeltgronden en gevoelige bestemmingen blijft er sprake van een goed woon- leefklimaat voor omliggende gevoelige bestemmingen.

Mede van belang is het effect van teeltgronden uit de omgeving op de toekomstige bedrijfswoning. Voor de agrarische gronden aan de noordzijde geldt dat de eerste bomen op meer dan 35 meter afstand tot de toekomstige bedrijfswoning staan.

De spuitzonering vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21eeeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Beleid Waterschap Rivierenland

Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit, wegen en waterketen.

Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Het Waterschap Rivierenland hanteert de beleidsregel 'Nieuwe lozingen vanaf verhard oppervlak'. Deze heeft als doel de versnelde afvoer van hemelwater als gevolg van de uitbreiding van het verhard oppervlak te beperkten tot de maatgevende afvoer van het landelijk gebied. Een uitbreiding van het verhard oppervlak moet vanuit waterhuishoudkundig opzicht dus waterbalans-neutraal plaatsvinden.

Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woning, etc., moeten compenseren geldt er een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied.

Er moet voldoende berging zijn bij extremere omstandigheden. Voor ontwikkeling met een toename van verhard oppervlak tot 5.000 m² kan een standaardberekening worden toegepast, waarbij wordt uitgegaan van een maatgevende bui die eenmaal in de 10 jaar voorkomt. Vuistregel daarbij is dat 436 m³ waterberging per hectare verhard oppervlak nodig is.Uit deze vuistregel volgt de volgende berekening:

Benodigde compensatie = Toename verhard opp (in m²) * 0,0436


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Watertoets

Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld. Hieruit blijkt dat er geen (beschermingszones van) beschermde waterkeringen/watergangen in het plangebied liggen. Gezien de oppervlakte van het plangebied en de toename van de verharding in het gebied is de normale procedure gestart voor het plan. Het resultaat van de watertoets is te vinden in bijlage 3. Het plan is voor vooroverleg verzonden naar het waterschap Rivierenland, in de vorm van een watermemo (bijlage 4). Het waterschap heeft positief gereageerd op het plan mits voldoende waterberging wordt gerealiseerd, hierbij gaat de voorkeur uit naar het realiseren van extra oppervlaktewater dat verbonden is met het watersysteem.

Berging hemelwater

Er is uitgegaan van een toename van het verhard oppervlakte met 4.321 m². Volgens het beleid van Waterschap Rivierenland geldt er een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 1.500 m² voor landelijk gebied, waardoor er 2.821 m² overblijft waarvoor de compensatieplicht geldt. Uit de berekening van de benodigde compensatie volgt dat er bij een T=10 bui 123 m³ compensatie nodig is. Dit wordt gerealiseerd door nieuw oppervlaktewater dat verbonden is met het bestaande watersysteem aan de zuidzijde van het plangebied te realiseren, zodat een oppervlakte van 410 m² kan worden gebruikt ten behoeve van de waterberging.

Afvoer (afval)water

Aandachtspunt is verder nog de wijze van afvoer van het schone en vuile water. Voor het afvalwater wordt aangesloten op de riolering . Het schone hemelwater kan afgevoerd worden naar het oppervlaktewatersysteem. Voor de afvoer van water van de terreinverharding gelden de uitgangspunten uit het Activiteitenbesluit. Het is daarnaast wenselijk bij de realisatie van het woonhuis en bedrijfshal geen uitlogende materialen te gebruiken die kunnen uitlogen naar het grondwater of oppervlaktewatersysteem.

Watervergunning

De exacte vorm en afmetingen van de waterberging is nog niet duidelijk. Omdat binnen de agrarische bestemming de realisatie van watergangen mogelijk is, stemt het waterschap in met de watermemo (bijlage 4) Wel is nog een watervergunning, waarin de waterberging nader uitgewerkt moet worden.

4.4 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Voor dit wijzigingsplan is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het rapport van deze quickscan is te lezen in bijlage 5. Uit het onderzoek blijkt dat de planlocatie geen essentiële betekenis heeft voor beschermde soorten. Wel dienen tijdens de werkzaamheden maatregelen genomen te worden om het gebied ontoegankelijk te maken voor de rugstreeppad. De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Gelders Natuurnetwerk. Het plangebied ligt op een afstand van ca. 700 meter van het Natura 2000-gebied Rijntakken. Voor de meeste effecten geldt dat de afstand tot het gebied te groot is om dit gebied te kunnen beïnvloeden. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie dienen de effecten van stikstof emissie inzichtelijk gemaakt te worden. Hiervoor is een voortoets stikstof opgesteld voor het initiatief. Uit deze voortoets blijkt dat zowel bij de aanleg als bij het gebruik van het initiatief de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden niet toeneemt. De voortoets is als bijlage 6 opgenomen bij deze toelichting.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect ecologie.

4.5 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.

Het plangebied is ontsloten via de Hogeweg. Het plan kan leiden tot een lichte toename van het aantal vervoersbewegingen, maar dit is dermate beperkt dat dit zonder problemen kan worden opgevangen. De Hogeweg is geschikt voor landbouwvoertuigen en wordt ook gebruikt door andere agrarische bedrijven in de omgeving.

In het Gemeentelijk verkeer en vervoerplan Buren 2005 is aangegeven dat voor nieuwbouw de parkeergelegenheid zoveel mogelijk op eigen terrein dient te worden ingericht. In het inrichtingsplan zijn 3 parkeerplaatsen opgenomen voor de bedrijfswoning. Dit is conform de parkeernormen van het CROW voor een vrijstaande woning in het buitengebied van een niet stedelijke gemeente. Voor het agrarisch bedrijf is voldoende ruimte aanwezig op het terrein om alle machines en personenauto's van personeel en te stallen.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor verkeer is hiermee aangetoond.

4.6 Cultuurhistorie En Archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Het plangebied bestaat uit een onbebouwd agrarisch perceel. In het plangebied en de directe omgeving bevinden zich geen cultuurhistorische waarden waar het plan effect op kan hebben.

Archeologie

Uit de archeologische verwachting- en beleidsadvieskaart blijkt dat voor verstoringen van meer dan 1000m2 verkennend archeologisch onderzoek nodig is. Uit de concrete bouwplannen blijkt dat de verstoring dieper dan 30 cm ten behoeve van de bouw van de bedrijfswoning en bedrijfshal minder dan 1000m2 bestaat. De schuur wordt met poeren gefundeerd en het terrein als geheel zal enigszins opgehoogd worden om de gewenste drooglegging te bereiken. Als gevolg van de hoge verwachtingswaarde is een bureau onderzoek en inventariseren veldonderzoek uitgevoerd. Dit rapport is als bijlage 7 toegevoegd aan dit wijzigingsplan. Op basis van de resultaten van het vooronderzoek bestaat in archeologisch opzicht geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied. Er is een lage archeologische verwachting vastgesteld op het aantreffen van intacte waarden. Daarom wordt geadviseerd dat aanvullende archeologische maatregelen niet nodig zijn.

4.7 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het wijzigingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze Van Bestemmen

Voorliggend wijzigingsplan bevat de volgende bestemmingen:

Agrarisch

Deze bestemming ligt over het gehele plangebied. Binnen deze bestemming zijn bedrijfsbebouwing en een bedrijfswoning toegestaan binnen een specifieke bouwaanduiding.

Dubbelbestemming 'Waarde - Uitstralingszone verkeer'

Deze dubbelbestemming dient te bescherming van het gebruik van de naastgelegen verkeersbestemming. Binnen deze dubbelbestemming mogen geen bouwwerken gebouwd worden.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp wijzigingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het wijzigingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpwijzigingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het wijzigingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Dit wijzigingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de provincie. De provincie heeft wat opmerkingen gemaakt over de verantwoording van het provinciaal beleid. De toelichting is op dat punt aangepast. De provincie heeft verder geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling.

6.3 Verslag Inspraak Ex Artikel 3.1.6 Bro

Gezien de aard en omvang van het plan is er voor dit plan geen aparte inspraakprocedure gehouden. De initiatiefnemer heeft de omwonenden geïnformeerd over het plan.

6.4 Verslag Zienswijzen

Het ontwerp wijzigingsplan 'Hogeweg ong.' heeft van 2 juli 2020 tot en met 13 augustus 2020 ter inzage gelegen. Gedurende de inzagetermijn zijn er geen zienswijzen ontvangen.

Bijlage 1 Inrichtingsplan

Bijlage 1 inrichtingsplan

Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek

Bijlage 3 Resultaat Watertoets

Bijlage 3 Resultaat watertoets

Bijlage 4 Watermemo

Bijlage 4 Watermemo

Bijlage 5 Onderzoek Flora En Fauna

Bijlage 5 Onderzoek flora en fauna

Bijlage 6 Voortoets Stikstofdepositie N2000

Bijlage 6 Voortoets stikstofdepositie N2000

Bijlage 7 Verkennend Archeologisch Onderzoek

Bijlage 7 Verkennend archeologisch onderzoek