Transformatie bedrijventerrein Koppelweg
Bestemmingsplan - Gemeente Doesburg
Vastgesteld op 27-06-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Transformatie bedrijventerrein Koppelweg' met identificatienummer NL.IMRO.0221.BPL18005HMO-VA01 van de gemeente Doesburg;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aan huis gebonden bedrijf:
een bedrijf, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bijgebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt (zie bijlage 1 bij de toelichting);
1.6 aan huis gebonden beroep:
een beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, (ontwerp)technisch of kunstzinnig gebied, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bijgebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt. Voorbeelden hiervan zijn persoonlijke dienstverlening in de vorm van een pedicure, fysio, massage, gastouder, huisarts, advocaat en notaris (zie bijlage 1 bij de toelichting);
1.7 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.8 aaneengebouwde woning
een woning dat deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen;
1.9 achtererfgebied:
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.11 bedrijf:
het bedrijfsmatig vervaardigen en/of bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen;
1.12 begane grondbouwlaag:
de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een overdekte parkeervoorziening;
1.13 bestaand:
- bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
- bij gebruik: het concrete gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat en uitgeoefend wordt, en in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime;
1.14 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.15 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.16 bijgebouw:
een al dan niet vrijstaand gebouw, dat architectonisch zowel als functioneel ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw;
1.17 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.18 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.19 bouwlaag:
een begane grondbouwlaag of hoger gelegen verdieping, waarbij ruimten in de kap zonder zelfstandige functie niet worden meegerekend;
1.20 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.21 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.22 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.23 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.24 carport:
een overdekte stallingsruimte die dient als stallingsplaats voor een motorvoertuig, die geen eigen wanden of deuren heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door gebouwen en/of ondersteuningen van het dak;
1.25 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.26 dakterras:
een beloopbaar plat dak van een gebouw ingericht als terras/zitgelegenheid voorzien van een afscheiding;
1.27 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en waarbij een showroom en/of verkoopruimte ter plaatse aanwezig is; horeca-activiteiten zijn hieronder niet begrepen;
1.28 dienstverlening:
dienstverlening door een bedrijf met uitsluitend of in hoofdzaak een verzorgende taak met een publieksgerichte functie zoals kapsalon, schoonheidssalon, uitzendbureau, reisbureau, bank, postkantoor, makelaarskantoor, fotoatelier (inclusief ontwikkelen), alsmede naar aard en uitstraling overeenkomstige bedrijven;
1.29 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.30 gestapelde woning:
geheel of gedeeltelijk boven en/of onder elkaar gelegen woningen in een gebouw of gebouwcomplex;
1.31 geluidgevoelige functie:
bewoning of andere geluidsgevoelige functie, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;
1.32 hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.33 kap:
een dakconstructie van een gebouw gevormd door ten minste twee dakschilden met een geheel of gedeeltelijk hellend dakvlak van elk tenminste 15° en ten hoogste 75°;
1.34 ondergronds:
onder peil;
1.35 ondergeschikte bouwdelen:
ondergeschikte delen aan een gebouw zoals, trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen en andere ondergeschikte (dak)opbouwen;
1.36 overkapping:
een bouwwerk met een draagconstructie niet door wanden van zichzelf omsloten op een bouwperceel, dat strekt tot verhoging van het gebruiksgenot van het hoofdgebouw;
1.37 parkeervoorzieningen:
parkeerplaatsen t.b.v. (vracht)auto's en overige verkeersvoertuigen waarbij voldaan dient te worden aan het gemeentelijke parkeerbeleid en, voor zover van toepassing, mede dient te worden voldaan aan de eisen t.b.v. de ontsluiting en bevoorrading als opgenomen in het gemeentelijke beleid. Indien het gemeentelijke beleid over een bepaald onderwerp geen (volledig) beeld geeft gelden de normen van het CROW als beleidsdocument;
1.38 patiowoning:
een woning met een geheel of gedeeltelijk omsloten binnenplaats of binnenhof, gevormd door de zijmuren van naburige dan wel op het eigen bouwperceel aanwezige gebouwen;
1.39 peil:
- voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan een weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein, voor aanvang van de bouwwerkzaamheden, het oorspronkelijke maaiveld;
1.40 prostitutiebedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het tegen betaling doen plaatsvinden van seksuele omgang met prostituees op een naar buiten toe kenbare wijze, zoals een bordeel of escortservice;
1.41 seks- en/pornobedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische en/of pornografische aard dan wel voor detailhandel in seks- en/of porno-artikelen, zoals een seksbioscoop, seksclub, seksautomaat of sekswinkel;
1.42 twee-aaneengebouwde woning:
een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee aaneengebouwde woningen, alsmede door garages geschakelde woningen waarbij het hoofdgebouw aan één zijde op de zijdelingse perceelsgrens gebouwd mag worden;
1.43 uitbouw:
een als vergroting van het hoofdgebouw gebouwd gebouw, hetwelk door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en daar in architectonisch opzicht ondergeschikt aan is, maar in functioneel opzicht wel deel uitmaakt van dat hoofdgebouw;
1.44 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw; gebouwen welke met meer dan één zijde naar de weg gekeerd zijn hebben meerdere voorgevels;
1.45 voorgevelrooilijn:
de lijn die gelijk loopt aan voorgevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan;
1.46 wijziging:
een wijziging van het plan als bedoeld als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening;
1.47 woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de permanente huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bebouwingspercentage:
het deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden, tenzij in de regels anders is vermeld;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
van de bovenkant van de goot dan wel de druiplijn, het boeiboord of een gelijk daaraan te stellen constructiedeel, tot aan de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse. Indien op een gebouw een of meer dakkapellen voorkomen, waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de breedte van het betreffende dakvlak, wordt gemeten vanaf de goothoogte van de dakkapel(len);
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen en met uitzondering van ondergrondse bouwwerken;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de oppervlakte van een overkapping:
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping;
2.7 werking van de bouwgrenzen:
De bouwgrenzen mogen in afwijking van de plankaart en het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze voorschriften uitsluitend worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen, hellingbanen, funderingen en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 m.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: plantsoenen, groenstroken, (fiets-)paden, onderhoudsstroken (inspectiepad), uitritten, bermen met beplanting, water(partijen) en speelvoorzieningen, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, en onbebouwde gronden.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen;
- b. erfontsluitingswegen;
- c. parkeervoorzieningen;
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en onbebouwde gronden.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. rijbanen, voet- en fietspaden, bermen en parkeervoorzieningen;
- b. groenvoorzieningen;
- c. waterlopen, waterberging en waterinfiltratievoorzieningen;
- d. ondergrondse afvalcontainers;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. een zend-/ontvangstinstallatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie';
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, en onbebouwde gronden.
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. aan huis gebonden beroepen en bedrijven;
- c. de bestaande bedrijfsactiviteiten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf';
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen, erven en parkeervoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 7 Woongebied
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. aan huis gebonden beroepen en bedrijven;
- c. tuinen en erven;
- a. rijbanen, voet- en fietspaden, bermen en parkeervoorzieningen;
- b. groenvoorzieningen;
- c. waterlopen, waterberging en waterinfiltratievoorzieningen;
- d. ondergrondse afvalcontainers;
- e. nutsvoorzieningen;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.4 Specifieke gebruiksregels
7.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 8 Waterstaat - Waterkering
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. het treffen van voorzieningen ten behoeve van de waterkering;
- b. behoud, bescherming en het vervullen van de waterkerende functie, onder meer door middel van de aanleg en instandhouding van een dijklichaam of andere waterkerende voorziening;
- c. voorzieningen in het kader van de verbetering van de aangrenzende (hoofd)waterkering.
8.2 Bouwregels
8.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid 8.2 mits geen onevenredige aantasting plaats vindt van het doelmatig functioneren van de primaire waterkering en toestaan dat de gronden gebruikt worden conform de basisbestemming;
- b. Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de primaire waterkering, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd, mits een watervergunning is verstrekt door de waterbeheerder.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Bouwregels bij overschrijden van de bouwgrenzen
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de bouwgrenzen is niet van toepassing op:
- a. toegangsbruggen en funderingen, waarbij de grens van de weg niet mag worden overschreden;
- b. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden voor ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, niet meer dan 12 cm bedraagt en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
- c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, bloemenkozijnen, balkons, galerijen en luifels, mits zij de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met niet meer dan 50 cm overschrijden en niet lager zijn aangebracht dan:
- 1. 4,2 m boven een rijbaan of boven een strook ter breedte van 1,5 m langs een rijbaan;
- 2. 2,2 m boven een voetpad, voor zover dit voetpad geen deel uitmaakt van de genoemde strook;
- d. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
- e. goten en ondergrondse afvoerleidingen en inrichtingen voor de verzameling van water en rioolstoffen;
- f. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met meer dan 1 m overschrijden en voor zover zij de grens van de weg niet overschrijden en niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de hoogte van de rijbaan.
10.2 Bestaande maten
In die gevallen dat bestaande goot- en bouwhoogten, dakhellingen, afstanden, oppervlakten, inhoud van legale bouwwerken meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, gelden deze goot- en bouwhoogten, dakhellingen, afstanden, oppervlakten of inhoud als maximum.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
11.1 Gebruiksverbod
Het is verboden de grond en bebouwing te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming. Onder verboden gebruik in alle bestemmingen wordt in ieder geval verstaan:
- a. een gebruik van de onbebouwde grond als stort- en opslagplaats van aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud;
- b. een gebruik van grond en bebouwing ten behoeve van een seks- en/of pornobedrijf en/of prostitutiebedrijf;
- c. een gebruik van grond en bebouwing voor kamerbewoning / kamerverhuur;
- d. onder verboden gebruik ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis' wordt tevens verstaan:
- 1. een gebruik voor detailhandel, met uitzondering van ondergeschikte detailhandel in ter plaatse vervaardigde goederen;
- 2. een gebruik voor bedrijven, zoals vermeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.
11.2 Meest doelmatige gebruik
Burgemeester en wethouders kunnen van het bepaalde in lid 11.1 bij een omgevingsvergunning afwijken indien strikte toepassing van dit voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen gerechtvaardigd wordt.
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
12.1 Afwijkingsbevoegdheden
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor:
- a. het afwijken van de voorgeschreven goothoogte, hoogte en oppervlakte van gebouwen, percentages en overige maatvoering, eventueel met overschrijding van de bebouwingsgrenzen, mits deze afwijkingen niet meer bijdragen dan 10% van de in het plan voorgeschreven maatvoering;
- b. het afwijken van bouwgrenzen en overige aanduidingen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, op de verbeelding, indien en voor zover deze afwijkingen noodzakelijk zijn in verband met de uitmeting van het terrein dan wel indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond gewenst is, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven, niet meer dan 2,5 m bedraagt;
- c. het oprichten van antennes alsmede masten ten behoeve van waarschuwingssystemen met een grotere hoogte dan ten aanzien van bouwwerken, geen gebouw zijnde, is toegestaan, voor zover deze grotere hoogte noodzakelijk is in verband met het beoogde gebruik, mits dit met het oog op het ruimtelijk beeld aanvaardbaar is.
Artikel 13 Algemene Aanduidingsregels
13.1 Vrijwaringszone - zichtlijn 1
13.2 Vrijwaringszone - zichtlijn 2
13.3 Vrijwaringszone - dijk
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - dijk' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- a. de bescherming en het beheer van de aangrenzende landelijke en regionale (hoofd)waterkering;
- b. werkzaamheden in het kader van de verbetering van de aangrenzende (hoofd)waterkering.
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
14.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in art. 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen ten behoeve van:
- a. het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bestemmingsgrens of een bouwgrens te veranderen, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan gewenst of noodzakelijk is en de bestemmingsgrens niet meer dan 5 m en de bouwgrens niet meer dan 10 m worden verschoven;
- b. het oprichten van gebouwen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes en gemaalgebouwtjes met een inhoud van maximaal 100 m3 en een goothoogte van maximaal 4 m;
- c. het enigszins anders situeren en/of begrenzen van bouwvlakken, indien dit ten behoeve van de uitvoering van een bouwplan nodig mocht blijken, een en ander, mits de vorm slechts in geringe mate wordt gewijzigd en de oppervlakte van het desbetreffende bouwvlak met niet meer dan 20% afwijkt;
- d. het verwijderen van de aanduiding 'Wetgevingzone - wijzigingsgebied 1' en/of 'Wetgevingzone -wijzigingsgebied 2', indien twee jaar ná onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan geen gebruik is gemaakt van de wijzigingsbevoegdheden als bedoeld in lid 14.2 en 14.3;
14.2 Wetgevingzone - wijzigingsgebied 1
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in art. 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen voor de bouw van woningen ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1', mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:
- a. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 16;
- b. er dient gebouwd te worden op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd stedenbouwkundig plan;
- c. het aantal bouwlagen van hoofdgebouwen mag niet meer dan 3 bedragen, met dien verstande dat voor ten hoogste 75% van de gezamenlijke oppervlakte aan hoofdgebouwen het aantal bouwlagen 4 mag bedragen;
- d. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 12 m, met dien verstande dat voor minimaal 25% van de gezamenlijke oppervlakte aan hoofdgebouwen een maximum bouwhoogte van 9 m is toegestaan;
- e. hoofdgebouwen worden ten minste 4 m uit de oostelijke perceelsgrens en ten minste 2 m uit de westelijke perceelsgrens gebouwd;
- f. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden ten minste 4 m uit de oostelijke perceelsgrens gebouwd;
- g. in aanvulling op sub e wordt een strook met een minimale breedte van 4 m, gemeten vanuit de oostelijke perceelsgrens, voorzien van de gebiedsaanduiding Vrijwaringszone - zichtlijn 1, met dien verstande dat het bepaalde in 13.1 overeenkomstig van toepassing is.
- h. er wordt voldaan aan het stedenbouwkundig paspoort, dat als bijlage 3 bij de regels is opgenomen;
- i. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
- j. er wordt voldaan aan de Wet geluidhinder;
- k. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
14.3 Wetgevingzone - wijzigingsgebied 2
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in art. 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen voor de bouw van één woning ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 2', mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:
- a. de bouwhoogte van de woning mag niet meer bedragen dan 6 m;
- b. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
- c. er wordt voldaan aan de Wet geluidhinder;
- d. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Artikel 15 Overige Regels
15.1 Van toepassing verklaring
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
16.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 17 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Transformatie bedrijventerrein Koppelweg.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Voor het stroomgebied van de Oude IJssel - dat grofweg is gelegen tussen de historische binnenstad van Doesburg en de wijk Beinum - is in 2017 is een gebiedsvisie opgesteld: 'De Blauwe Knoop'. De gebiedsvisie schetst een ruimtelijk kader en is bedoeld om verschillende initiatieven en ruimtelijke opgaven in het gebied met elkaar te verbinden. Een belangrijke drager van de gebiedsvisie betreft de transformatie van het voormalige bedrijventerrein aan de Koppelweg. Het huidige bedrijventerrein functioneert niet (meer) en een groot deel van de bebouwing is reeds gesaneerd. Gelet op de ligging nabij de historische binnenstad en de Oude IJssel ligt transformatie naar woningbouw voor de hand.
Omdat de beoogde transformatie van het bedrijventerrein naar woningbouw niet mogelijk is op grond van het vigerende bestemmingsplan 'Koppelweg e.o.', dient een nieuwe juridisch-planologisch kader opgesteld te worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is ten zuiden van de binnenstad gelegen, globaal ingeklemd tussen de Oude IJssel aan de zuidzijde en de Koppelweg aan de noordzijde. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
Afbeelding 1.1.: globale ligging en begrenzing plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Voor de in dit bestemmingsplan begrepen gronden vigeert momenteel het bestemmingsplan 'Koppelweg e.o.', door de gemeenteraad vastgesteld op 26 juni 2013. Ter plaatse van het plangebied geldt – tot het voorliggende bestemmingsplan in werking is getreden - de bestemming 'Bedrijventerrein'. De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, waarbij bedrijvigheid tot en met milieucategorie 3.2 is toegestaan. Een uitzondering hierop vormt het perceel Koppelweg 18, waar tevens een non-ferro metaalbedrijf is toegestaan (milieucategorie 4.2). Naast bedrijvigheid zijn de gronden mede bestemd voor onder andere bedrijfswoningen, nutsvoorzieningen, niet-zelfstandige kantoren, buitenopslag en parkeren.
Op grond van de bestemming 'Bedrijventerrein' is de bouw van woningen niet mogelijk. Om de gewenste transformatie naar woningbouw mogelijk te maken is het noodzakelijk een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.
1.4 Leeswijzer
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.
Inleiding en beschrijving plangebied
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.
Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.
Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Bestaande Situatie
Historische context
Het plangebied is tussen de historische binnenstad van Doesburg en de wijk Beinum gelegen, in het stroomgebied van de Oude IJssel. Het gebied functioneerde eeuwenlang als schootsveld ten zuiden van de Lage Linie en moest vanwege deze militaire functie zoveel mogelijk open blijven. Het open gebied was groen, drassig en werd doorsneden door verschillende meanderende waterlopen, waaronder (de oude loop van) de Oude IJssel. In 1956 werd de Oude IJssel gekanaliseerd; de rivier kreeg toen zijn huidige loop. De oude, sterk meanderende loop, bleef in het gebied gehandhaafd en is nog steeds herkenbaar aanwezig.
Pas in 1965 verschijnt de eerste ‘stedelijke’ bebouwing in het (plan)gebied. Ten zuiden van de Koppelweg, direct aan de gekanaliseede Oude IJssel worden enkele vrij kleinschalige bedrijfsgebouwen met (bedrijfs)woningen gerealiseerd.
Bestaande situatie
Voorliggend plangebied omvat het voormalige bedrijventerrein tussen de Koppelweg en Oude IJssel. Het bedrijventerrein functioneert al jaren niet meer en de aanwezige bebouwing is grotendeels verouderd. De bedrijfsbebouwing aan de Koppelweg 8-14 is reeds geamoveerd en ook de voormalige stadswerf - aan de oostzijde van het plangebied - zal op korte termijn worden gesloopt. Aan de westzijde van het plangebied - aan de Koppelweg 4 en 4a - bevinden zich twee voormalige bedrijfswoningen. Op het aangrenzende perceel (Koppelweg 6) is een voormalige bedrijfsloods aanwezig, met een oppervlakte van circa 300 m2. In de hal worden al jaren geen bedrijfsmatige activiteiten meer uitgevoerd. Een derde bedrijfswoning bevindt zich aan de Koppelweg 18, centraal in het plangebied. Direct grenzend aan de bedrijfswoning is een bedrijfshal gesitueerd, met een oppervlakte van circa 170 m2. In de bedrijfshal worden bedrijfsmatig kleine handzame RVS-onderdelen voor de pluimvee industrie vervaardigd. De bedrijfsactiviteiten worden hoofdzakelijk door de bewoner zelf verricht.
Afbeelding 2.1.: bestaande situatie plangebied: zicht vanaf de Koppelweg in oostelijke richting.
Afbeelding 2.2.: bestaande situatie plangebied: voormalige stadswerf.
2.2 Planbeschrijving
2.2.1 Algemeen
Het huidige bedrijventerrein aan de Koppelweg functioneert niet meer als zodanig en een deel van de bebouwing is reeds gesaneerd. Al enige tijd bestaat de wens het gebied te transformeren naar woningbouw. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt hier concreet invulling aan gegeven.
Voor een beschrijving van de beoogde ontwikkelingen wordt het plangebied opgedeeld in vier deelgebieden:
- deelgebied 1: Koppelweg 4, 4a en 6;
- deelgebied 2: Koppelweg 8-14
- deelgebied 3: Koppelweg 18
- deelgebied 4: Koppelweg 20-22 (voormalige stadswerf)
Afbeelding 2.3: weergave deelgebieden
2.2.2 Programma
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 68 woningen bij recht mogelijk. In deelgebied 2 (Koppelweg 8-14) kunnen maximaal 55 woningen worden gebouwd. Het gaat daarbij hoofdzakelijk om gestapelde woningen. In de zone langs de Koppelweg is echter ook ruimte voor de bouw van grondgebonden woningen. Middels een wijzigingsbevoegdheid kan het aantal woningen binnen deelgebied 2 worden vergroot tot maximaal 70 woningen (15 woningen extra), mits voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden.
Ter plaatse van de voormalige stadswerf (deelgebied 4) kunnen maximaal 14 grondgebonden woningen worden gebouwd. Het gaat concreet om 7 aaneengebouwde woningen en 6 levensloopbestendige woningen. Deze worden bij recht mogelijk gemaakt. Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de bouw van één extra (levensloopbestendige) woning.
Middels een wijzigingsbevoegdheid wordt de bouw van extra woningen in deelgebied 1 (Koppelweg 4, 4a en 6) mogelijk gemaakt. Het aantal woningen binnen deelgebied 1 mag niet meer bedragen dan 16, dit is inclusief de twee bestaande woningen. Per saldo worden er dus maar 14 woningen aan de woningvoorraad toegevoegd.
De bestaande woning aan de Koppelweg 18 wordt gehandhaafd.
Het totale woningbouwprogramma is weergegeven in onderstaande tabel. In planologische zin maakt het voorliggende bestemmingsplan de bouw van maximaal 98 nieuwe woningen mogelijk.
Perceel / deelgebied | Aantal woningen bestaande situatie | Aantal woningen toekomstige situatie |
Deelgebied 1: Koppelweg 4, 4a en 6 | 2 | 16* |
Deelgebied 2: Koppelweg 8-14 | 0 | 55 + 15* |
Deelgebied 3: Koppelweg 18 | 1 | 1 |
Deelgebied 4: Koppelweg 20-22 | 0 | 13 + 1* |
Totaal plangebied | 3 | 101 |
* na toepassing wijzigingsbevoegdheid
Tabel 2.1: programma
2.2.3 Beeldkwaliteit
In de gebiedsvisie De Blauwe Knoop is het gebied van het voormalige bedrijventerrein Koppelweg opgenomen als een ontwikkelingslocatie voor wonen en ondernemen. Daarin is aangegeven dat de nieuwe invulling bestaat uit een compacte bebouwing omringd door een hoogwaardig en stedelijk ingerichte openbare ruimte. Bij de oriëntatie van de bebouwing wordt zowel gebruik gemaakt van de kwaliteit van het Looierspark als van de Oude IJssel. Het silhouet van de bebouwing gezien vanaf de IJssel is met zorg ontworpen met respect voor de toren van de Martinikerk in het hart van de stad.
De gewenste beeldkwaliteit van de bebouwing is beschreven in het 'Stedenbouwkundig paspoort Koppelweg', dat als bijlage 3 bij de regels is opgenomen. Van belang is dat het gedachtegoed van de gebiedsvisie in de uitwerking van bouw- en inrichtingsplannen concreet gestalte krijgt. Hiervoor zijn ontwerpprincipes voor beeldkwaliteit opgesteld, die zijn beschreven in het stedenbouwkundig paspoort. Samen met de ruimtelijke randvoorwaarden uit het stedenbouwkundig paspoort vormen de ontwerpprincipes een inspiratiekader voor bouw- en inrichtingsplannen in het gebied. Het document zal door de gemeenteraad worden vastgesteld als aanvulling op de nota ruimtelijke kwaliteit. Zodoende geldt het tevens als toetsingskader voor de welstandsbeoordeling.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Nationaal Beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Barro
Het Rijk heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Mobiliteit (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De leidende gedachte van het rijksbeleid is ruimte maken voor groei en beweging, waarbij het Rijk zich vooral concentreert op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. In het SVIR en Barro worden dan ook geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied. Het plangebied is niet in (het stroomvoerend deel van) het rivierbed van de IJssel gelegen. Derhalve gelden er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven: "De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied."
Laddertoets
De provincie Gelderland is op 3 oktober 2017 akkoord gegaan met de intergemeentelijke verdeling van de kwantitatieve woonopgave 2017-2017 (de Regionale Woonagenda) voor de subregio Liemers. Naast de aantallen wordt hierin nadrukkelijk aandacht besteed aan de kwaliteit van woningbouwplannen. Het is van belang dat bewuste keuzes worden gemaakt welke plannen wel en niet worden ontwikkeld, waarbij de huidige én de toekomstige vraag naar woningen leidend zijn. Verder wordt meer en meer de nadruk gelegd op de transformatie van gebieden en locaties. Het voorliggende plangebied is hiervan een treffend voorbeeld en heeft daarom de voorkeur boven uitbreidingslocaties.
Op basis van de kwantitatieve woonopgave 2017-2027 is er binnen de gemeente Doesburg behoefte aan 99 nieuwe woningen over de voorgenoemde periode (basisvariant). Op dit moment bedraagt de harde plancapaciteit 68 woningen, waardoor er nog ruimte is om 31 woningen toe te voegen. Met voorliggend bestemmingsplan worden er 68 woningen aan de woningvoorraad toegevoegd en worden nog eens 30 extra woningen mogelijk gemaakt middels een wijzigingsbevoegdheid (zie artikel 7.5.1, 14.2 en 14.3), waardoor de harde plancapaciteit toeneemt tot 166 woningen. Hierdoor is sprake van overcapaciteit.
Omdat sprake is van transformatie wil de gemeente Doesburg echter graag medewerking verlenen aan de voorliggende ontwikkeling. Hieromtrent heeft afstemming plaatsgevonden met andere Liemerse gemeenten. In de Regionale Woonagenda is bepaald dat wanneer een gemeente nieuwe harde plancapaciteit wil toevoegen, die leidt tot een overcapaciteit die niet gecompenseerd (kan) worden door het op rood zetten van andere locaties, de gemeente toestemming moet vragen aan andere Liemerse gemeenten. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de 'Leidraad toetsing woningbouwinitiatieven'. Bij de beoordeling wordt gekeken naar de ruimte per gemeente die de plusvariant biedt.
Op basis van de plusvariant is er in de gemeente Doesburg behoefte aan 142 nieuwe woningen over de periode 2017-2027. Omdat met het voorliggende bestemmingsplan de harde plancapaciteit toeneemt tot 166 woningen, is er nog steeds sprake van een kleine overcapaciteit. Om dit gat te overbruggen hebben andere Liemerse gemeenten in totaal 24 woningen vanuit hun woningbouwprogramma (plusvariant) aan de gemeente Doesburg toegewezen. Deze 24 woningen worden in mindering gebracht op het woningbouwprogramma van omliggende gemeenten. Daarmee is de kwantitatieve behoefte voldoende gewaarborgd.
Overigens hanteren de Liemerse gemeenten een realisatietermijn van twee jaar. Indien binnen deze termijn geen omgevingsvergunning wordt aangevraagd, heeft de gemeente Doesburg de mogelijkheid om de woningbouwaantallen naar beneden bij te stellen. Hiervoor is in dit bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
Uit de Regionale Woonagenda blijkt dat er in de Liemers vooral behoefte is aan nieuwbouw in een klein-stedelijk en centrum-dorps woonmilieu. Om in deze vraag te voorzien wordt onder meer ingezet op de transformatie van bestaande bedrijfslocaties nabij het centrum, waaronder ook het voorliggende plangebied. Doesburg biedt een aantrekkelijk woonmilieu voor mensen vanuit de omliggende regio en zelfs uit andere delen van Nederland die georiënteerd zijn op het hogere segment in de koopsector. In het verleden is gebleken dat kwalitatief hoogwaardige nieuwbouw met een bovenlokale uitstraling (zoals het project IJsselkade) mensen aantrekt van buiten de gemeente. Dit soort ontwikkelingen kunnen een additionele migratiestroom op gang brengen waardoor een additionele woningvraagontwikkeling van enkele tientallen tot 100 koopwoningen plaats kan vinden in het hogere prijssegment vanaf €300.000. Uit de Woonvisie 2017-2022 blijkt verder dat op lokaal niveau (binnen de gemeente) een groeiende behoefte is aan goedkopere appartementen in de koopsector, vrije sector huurappartementen en levensloopbestendige (nul-treden) woningen.
Voorliggend bestemmingsplan heeft een overwegend flexibel karakter, zodat optimaal ingespeeld kan worden op de kwalitatieve woningbehoefte. Centraal in het plangebied wordt ruimte geboden voor de bouw van appartementen, die over het algemeen levensloopbestendig zijn (nul-treden) en daardoor tevens geschikt zijn voor senioren. Evenwel wordt voorzien in de bouw van levensloopbestendige woningen en enkele grondgebonden woningen in een onderscheidend, klein-stedelijk segment. Omdat het voorliggende bestemmingsplan de nodige flexibiliteit biedt, kunnen de verschillende woningtypen naar behoefte worden ingezet. Primair wordt ingezet op hoogwaardige nieuwbouw met een bovenlokale uitstraling, bestaande uit middeldure en dure koopappartementen. Hiermee wordt getracht een additionele migratiestroom op gang te brengen. Niettemin biedt het bestemmingsplan voldoende mogelijkheden om - indien nodig - bij te sturen. Zodoende kan optimaal worden ingespeeld op de kwalitatieve vraag naar woningen. Daarmee is de kwalitatieve behoefte voldoende aangetoond.
Tot slot dient aangetoond te worden dat de ontwikkeling is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Onder bestaand stedelijk gebied wordt verstaan een “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur” (artikel 1.1.1 onder h Bro). Gelet op de ligging van het plangebied nabij de binnenstad van Doesburg en het feit dat het plangebied in de huidige situatie geheel bebouwd is, is het plangebied aan te merken als bestaand stedelijk gebied. Daarmee wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.1.3 Conclusie
In het SVIR en Barro worden dan ook geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied. Er wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
3.2.1 Algemeen
Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beide op 1 maart 2019 in werking getreden.
De Omgevingsvisie en –verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie 2 keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast.
3.2.2 Omgevingsvisie
De komende decennia komt er veel op Gelderland af: het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering. Deze zaken vragen stevige antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. De provincie zet in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
- Gezond en veilig; dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is ook voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is ook aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
- Schoon en welvarend; dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen, alsmede het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende stedelijke en landelijke woonkwaliteiten. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en het concentreren van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan er aan de randen van steden of dorpen uitgebreid worden.
De dynamiek op de woningmarkt is groot. Mensen worden ouder, wonen steeds langer alleen en zelfstandig, worden steeds meer energiebewust en zijn mobieler dan vroeger, waardoor ze ook meer en makkelijker verhuizen. Het grootste deel van de woningen die in 2050 in Gelderland nodig zijn, staat er al. Maar deze woningen zijn niet klaar voor de toekomst en moeten aangepast of vervangen worden.
Voor de provincie staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. De meeste woningen zijn verre van energieneutraal en klimaatbestendig. De provincie stimuleert innovaties op dit terrein, zoals het aardgasloos maken van bestaande woningen en het verduurzamen van woonwijken. Daarnaast is de provincie met haar partners in gesprek over hoe het vraagstuk van klimaatadaptatie en wonen slimmer aangepakt kan worden. Voldoende groene ruimte, koele plekken, opvang van water in het licht van de klimaatverandering is immers van belang, zeker met het oog op de gezondheid van de Gelderlanders. In paragraaf 4.12 wordt hier nader op ingegaan.
3.2.3 Omgevingsverordening
De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.
Ten aanzien van 'Wonen' is in artikel 2.2 is opgenomen dat een bestemmingsplan alleen nieuwe woningen mogelijk maakt als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
De provincie Gelderland is op 3 oktober 2017 akkoord gegaan met de intergemeentelijke verdeling van de kwantitatieve woonopgave 2017 t/m 2027 (de Regionale Woonagenda) voor de subregio Liemers en omgeving. De gemeenten mogen in de periode tot en met 2027 circa 2.850 woningen bouwen (basisvariant).
Op basis van de kwantitatieve woonopgave 2017 t/m 2027 mag de woningvoorraad in de gemeente Doesburg over de voorgenoemde periode in ieder geval met 99 woningen groeien, uitgaande van de basisvariant. Op basis van de plusvariant is er behoefte aan 142 nieuwe woningen over de periode 2017-2027. Omdat met het voorliggende bestemmingsplan de harde plancapaciteit toeneemt tot 166 woningen, is sprake van een kleine overcapaciteit. Om dit gat te dichten hebben andere Liemerse gemeenten in totaal 24 woningen vanuit hun woningbouwprogramma (plusvariant) aan de gemeente Doesburg toegewezen. Deze 24 woningen worden in mindering gebracht op het woningbouwprogramma van omliggende gemeenten. Daarmee is de kwantitatieve behoefte voldoende gewaarborgd. Voor een uitgebreidere motivering wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 3.1.2.
Uit de Regionale Woonagenda blijkt dat er in de Liemers vooral behoefte is aan nieuwbouw in een klein-stedelijk en centrum-dorps woonmilieu. Om in deze vraag te voorzien wordt onder meer ingezet op de transformatie van bestaande bedrijfslocaties nabij het centrum. De voorliggende ontwikkeling is hiervan een treffend voorbeeld. Door de ligging aan de Oude IJssel, in de nabijheid van de historische binnenstad, is sprake van een klein-stedelijk woonmilieu in een onderscheidend segment.
In de Liemers zijn met name middeldure en dure koopwoningen het meest kansrijk in termen van afzetkansen. Daarnaast bestaat er een groeiende behoefte aan huurwoningen in de vrije sector. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt primair ingezet op hoogwaardige nieuwbouw met een bovenlokale uitstraling, bestaande uit middeldure en dure koopappartementen. Daarmee wordt aangesloten op de huidige behoefte aan middeldure en dure koopwoningen in de Liemers. Evenwel heeft het voorliggende bestemmingsplan een flexibel karakter, waardoor eenvoudig kan worden bijgestuurd. Zodoende kan optimaal worden ingespeeld op de kwalitatieve vraag naar woningen. Daarmee is de kwalitatieve behoefte voldoende aangetoond.
3.2.4 Conclusie
Het bestemmingsplan is daarmee tevens passend in de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Ruimtelijke structuurvisie gemeente Doesburg
Aangezien de ruimtelijke hoofdstructuren binnen de gemeente Doesburg reeds zijn uitgekristalliseerd, zullen hierin tot 2030 geen grote wijzigingen plaatsvinden. Binnen de hoofdstructuur liggen echter nog diverse mogelijkheden en opgaven voor verbetering en verduurzaming. Kern van de structuurvisie is dan ook het verbeteren en verduurzamen van locaties in en om de stad Doesburg rond de thema's wonen, werken, voorzieningen en recreëren.
De Ruimtelijke Structuurvisie is verwerkt in een digitaal magazine waarin de koersen en kansen voor tien locaties binnen onze gemeente zijn uitgewerkt. Deze locaties zijn volgens de ruimtelijke structuurvisie dan ook de trendsetters voor het Doesburg van 2030.
Eén van de tien benoemde locaties betreft het voorliggende plangebied aan de Koppelweg. Voor het voormalige bedrijventerrein ligt een nieuwe toekomst in het verschiet. Het verleden blijft wel zichtbaar door het behoud van het industrieel karakter. Dit komt tot uitdrukking in de architectuur en inrichting van de buitenruimte. Het gebied biedt veel vrijheid en kansen voor experiment. Creatieve werkplekken en vernieuwende woonvormen krijgen ruim baan. Een verbinding met het Looierspark ligt uiteraard voor de hand, maar één aspect staat bij de herontwikkeling buiten kijf: de koppeling met het water.
Met voorliggend bestemmingsplan wordt een juridisch-planologisch kader geschetst voor de gewenste transformatie van het voormalige bedrijventerrein aan de Koppelweg naar woningbouw. De ruimtelijke uitgangspunten voor de beoogde transformatie zijn uitgewerkt in de 'Gebiedsvisie De Blauw Knoop' (zie paragraaf 3.3.3), die het vertrekpunt vormt voor de transformatie van het voormalige bedrijventerrein. De gebiedsvisie is vertaald naar een overwegend flexibel bestemmingsplan, dat ruimte biedt aan de ontwikkeling van vernieuwende woonvormen en waarin de voornaamste ruimtelijke randvoorwaarden zijn gewaarborgd. Een belangrijk aspect is de koppeling met het water. Om dit te waarborgen zijn in dit bestemmingsplan enkele zichtlijnen verankerd, die de Koppelweg en het Looierspark (visueel) verbinden met de Oude IJssel.
Gelet op het voorgaande vormt de ruimtelijke structuurvisie van de gemeente Doesburg geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
3.3.2 Woonvisie 2017-2022
In de Woonvisie 2017 - 2022 legt de gemeente Doesburg de prioriteiten van het lokale woonbeleid voor de komende jaren vast. De visie geeft inhoud en richting aan de ontwikkelingen op de woningmarkt. Daarbij wordt concreet ingezet op de komende vijf jaar, met een doorkijk naar 2030. De gemeente ziet de woonvisie als een 'kompas' dat aangeeft hoe zij aankijken tegen de opgaven in het woonbeleid en de doelen die de gemeente wil bereiken. De woonvisie geeft richting en zet een bestendige lijn uit voor de toekomst, maar biedt tevens de mogelijkheid om in te kunnen spelen op nieuwe ontwikkelingen en kansen die zich voordoen.
De gemeente Doesburg zet de woningbouwprogrammering zoals anno 2017 voorzien voort. Daarbij houdt zij rekening met het regionale perspectief van de gemeente Doesburg in het aantrekken van nieuwe huishoudens van buitenaf. Ten opzichte van het geschetste beeld van de kwalitatieve vraag gaat de gemeente Doesburg uit van een additionele vraag die zich manifesteert in de volgende segmenten:
- 10 woningen sociaal per jaar extra;
- maximaal 100 woningen extra in het middeldure en dure koopsegment (levensloopbestendig) in de komende 10 jaar;
De additionele vraag in het middeldure en dure koopsegment richt zich met name op het aantrekken van nieuwe huishoudens van buiten de gemeente. Doesburg heeft een aantrekkelijk woonmilieu voor mensen vanuit de omliggende regio en zelfs uit andere delen van Nederland die georiënteerd zijn op het hogere segment in de koopsector. De gemeente heeft immers veel te bieden in de rust aan de rand van de Veluwezoom, nabij het water en met een mooie kleinschalige historische stadskern met goede voorzieningen en dicht bij Arnhem en Nijmegen. In het verleden is gebleken dat kwalitatief hoogwaardige nieuwbouw met een bovenlokale uitstraling mensen aantrekt van buiten de gemeente (o.a. het project IJsselkade). Dit soort ontwikkelingen kunnen een additionele migratiestroom op gang brengen waardoor, in relatie tot de beperkte behoefte in het duurdere koopsegment, waardoor sprake is van een additionele woningbehoefte van maximaal 100 koopwoningen in de komende tien jaar. Het gaat hier om woningen in het prijssegment vanaf €300.000.
In de woonvisie is het voorliggende plangebied aangemerkt als potentiële woningbouwlocatie met een bovenregionaal karakter (toplocatie). Op basis van de woonvisie zijn in het gebied maximaal 99 nieuwe woningen voorzien, overwegend bestaande uit middeldure tot dure koopappartementen en (dure) eengezinswoningen in de koopsector (tevens meergeneratiewoningen). Daarmee wordt voorgesorteerd op de additionele vraag naar woningen in het middeldure en dure koopsegment. Voorliggend bestemmingsplan vormt de juridisch-planologische vertaling van deze beleidsambitie. In planologische zin worden er - na toepassing van de wijzigingsbevoegdheden - 98 nieuwe woningen aan de woningvoorraad toegevoegd. Voor wat betreft de woningtypen is de nodige flexibiliteit gehanteerd, binnen de bestemming 'Woongebied' zijn zowel gestapelde als grondgebonden (rij)woningen toegestaan. Op deze manier kan flexibel worden ingespeeld op de kwalitatieve vraag naar woningen. Binnen de bestemming 'Wonen' zijn uitsluitend grondgebonden woningtypen toegestaan. Overigens dient bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden als bedoeld in artikel 7.5.1 en 14.2 aangetoond te worden dat de woningen die met deze wijzigingsbevoegdheden mogelijk worden gemaakt passen binnen het kwalitatieve woningbouwprogramma.
3.3.3 Gebiedsvisie De Blauwe Knoop
Tussen de historische binnenstad en de wijk Beinum in Doesburg ligt het stroomgebied van de Oude IJssel. In dit gebied vinden veel ontwikkelingen plaats, waaronder de volgende projecten:
- Beleef de Linies: de vestingwerken zichtbaar en beleefbaar maken.
- Looierspark: van sportvelden naar multifunctioneel park.
- Koppelweg: herontwikkeling van bedrijventerrein naar woningbouw.
- Vistrap van IJssel naar Oude IJssel: inpassing trap tussen sluis en stuw.
Voor deze projecten zijn afzonderlijk al visies en plannen gemaakt, waaruit bleek dat er op sommige punten een overlap is van gebieden en ambities. Vandaar dat de behoefte ontstond aan een overkoepelende visie op het gebied. De gebiedsvisie is dan ook bedoeld om:
- Een brug te slaan tussen bestaande visies en concrete plannen.
- Ruimtelijke kwaliteit te creëren en borgen in het plangebied.
- Aanjager/stimulans te zijn voor initiatieven.
- Verborgen kwaliteiten/kansen zichtbaar te maken.
De visie geeft een ruimtelijk kader op hoofdlijnen op verschillende schaalniveaus. Stedenbouwkundig gaat het met name om het maken van een visie en opstellen van randvoorwaarden waarbinnen de verschillende plannen kunnen worden ontwikkeld. De landschappelijke schaal richt zich met name op aansluitingen op de groen- en waterstructuur van het gehele plangebied. De openbare ruimte betreft de samenhang en hiërarchie van ruimtes en verbindingen binnen het plangebied. Ruimtelijke kwaliteit komt terug op alle schaalniveaus en concreet in objecten, materialisatie en kleur.
In gebiedsvisie De Blauwe Knoop is het voormalige bedrijventerrein aan de Koppelweg weergegeven als een relatief compact bebouwd “eiland” in het waterland. De openbare ruimte is compact, hoogwaardig en stedelijk en op enkele plekken staat het Looierspark - ten noorden van het voorliggende plangebied - in verbinding met de kade. Zo ontstaat een aangenaam contrast tussen de beslotenheid van het bebouwde eiland en de ruimte er buiten. Tussen de bebouwing door zijn er doorzichten, waardoor de Oude IJssel beleefbaar is vanaf de Koppelweg en de bebouwing wordt geleed zodat er geen gesloten front ontstaat.
Bij de oriëntatie van de bebouwing wordt zowel gebruik gemaakt van de kwaliteit van het Looierspark als van de Oude IJssel. Het silhouet van de bebouwing gezien vanaf de IJssel is met zorg ontworpen met respect voor de toren van de Martinikerk in het hart van de stad. De hoogte van de bebouwing bestaat uit een maaiveldlaag, de bebouwing die voornamelijk gericht is op de openbare ruimte. Deze maaiveldlaag begint aan de randen van het gebied en bestaat daar, aansluitend op de omgeving, uit twee tot drie bouwlagen. In het middendeel van het plangebied is ruimte voor een toplaag: bebouwing die zich ook alzijdig kan oriënteren. Dit uit zich in de hoogte van de bebouwing die varieert tussen de 4 en 5 bouwlagen met een accent tot maximaal 6 bouwlagen. Naast variatie in hoogte is de bebouwing gevarieerd in massa en volume. Het bebouwingsbeeld is gevarieerd van dichtbij, maar van een afstand samenhangend. Door overeenkomstige vormentaal, materiaalgebruik, details in de openbare ruimte en de architectuur ontstaat deze samenhang. De vormgeving is geïnspireerd op de industriële geschiedenis van de plek.
Afbeelding 3.1: ruimtelijke randvoorwaarden transformatie Koppelweg.
De belangrijkste ruimtelijke randvoorwaarden uit de gebiedsvisie zijn juridisch-planologisch verankerd in het voorliggende bestemmingsplan. In de eerste plaats betreft dit de gewenste hoogteopbouw. Binnen de bestemming 'Woongebied' is in de basis een bouwhoogte van 11 meter toegestaan. Dit betreft de zogenaamde maaiveldlaag, bestaande uit maximaal 3 bouwlagen. Aan het water is ruimte voor wat hogere bebouwing, de zogenaamde 'toplaag'. Hier is bebouwing toegestaan in 4 tot 5 bouwlagen (maximaal 19 meter), met een accent tot 6 bouwlagen (maximaal 23 meter).
Naast de gewenste hoogteopbouw zijn ook de beoogde zichtlijnen vanaf de Koppelweg naar de Oude IJssel verankerd in het bestemmingplan. Eén van deze zichtlijnen bevindt zich direct ten zuidoosten van het perceel Koppelweg 18 en is in dit bestemmingsplan voorzien van de bestemming 'Verkeer'. Binnen deze bestemming is het oprichten van bebouwing niet toegestaan. Bovendien is hier in de toekomstige situatie een ontsluitingsweg geprojecteerd. De zichtlijnen in deelgebied 1 en 2 zijn voorzien van de gebiedsaanduidingen 'Vrijwaringszone - zichtlijn 1' en 'Vrijwaringszone - zichtlijn 2'. Ter plaatse van deze gebiedsaanduidingen dient het vrije zicht vanaf de Koppelweg naar de Oude IJssel gewaarborgd te worden en mogen in principe geen (vergunningvrije) bouwwerken worden opgericht.
Gelet op het voorgaande is het voorliggende bestemmingsplan in lijn met de Gebiedsvisie De Blauwe Knoop.
3.3.4 Nota ruimtelijke kwaliteit Doesburg 2017
De Nota Ruimtelijke Kwaliteit Doesburg 2017 vormt de basis voor het kwaliteitsbeleid van de gemeente voor de publieke ruimte. Ambities voor verschillende beleidsterreinen worden in deze nota op een eenduidige en samenhangende wijze weergegeven, zoals voor: Welstand en architectuur, Monumenten, archeologie en bouwhistorie, Inrichting en beheer openbare ruimte, Landschap en stedenbouw, Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Zo is een ambitie vastgelegd voor het gebied Koppelweg: bij herontwikkeling van dit terrein worden zichtrelaties van Koppelweg naar Oude IJssel versterkt en waar mogelijk ook de openbare toegankelijkheid van de rivieroever. Bovendien is een verbinding met het Looierspark van belang. Woon- en werkfuncties worden geïntegreerd, waarbij het industriële karakter inspiratie is voor vernieuwing.
Met voorliggend bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan de gewenste transformatie van het voormalige bedrijventerrein Koppelweg. Belangrijk uitgangspunt voor deze ontwikkeling is het herstellen van het zicht op de Oude IJssel. Zoals in paragraaf 3.3.3 reeds is toegelicht, zijn de gewenste zichtlijnen vanaf de Koppelweg richting de Oude IJssel juridisch-planologisch verankerd in dit bestemmingsplan. Daarmee is het voorliggende bestemmingsplan in lijn met de Nota ruimtelijke kwaliteit Doesburg 2017.
3.3.5 Conclusie
De transformatie van deze binnenstedelijke locatie is passend binnen het gemeentelijke beleid. De locatie is opgenomen in de woningbouwprogrammering van de gemeente Doesburg.
3.4 Conclusie
Dit bestemmingsplan is passend binnen het beleid van de verschillende overheden.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Om hier in de praktijk vorm aan te geven is het instrument milieueffectrapportage of te wel m.e.r. ontwikkeld. De m.e.r.-beoordeling is een instrument met als hoofddoel het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten.
Voorliggend bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 98 nieuwe woningen mogelijk. Woningbouwontwikkelingen zijn opgenomen in de eerste kolom van de zogenaamde D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage. De realisatie van 98 woningen in het voorliggende plangebied blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen. Dit neemt niet weg dat in dit geval een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient plaats te vinden aan de hand van drie criteria:
- Kenmerken van het project;
- Plaats van het project;
- Kenmerken van het potentiële effect.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling worden in dit hoofdstuk diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Per aspect is bepaald of de ontwikkeling gevolgen heeft voor de (milieu)aspecten bedrijven- en milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodemgeschiktheid, flora en fauna, water, archeologie en cultuurhistorie. Uit de afweging is gebleken dat er geen negatieve milieueffecten zijn te verwachten, waardoor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling of MER niet nodig wordt geacht.
4.2 Bodem
4.2.1 Regelgeving
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning kan worden verleend.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/herzien van een bestemmingsplan alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen). Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden of de bodemkwaliteit een belemmering op kan leveren voor de realisering hiervan. Bijna altijd is het mogelijk om bodem geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Het is echter mogelijk dat een plan financieel onuitvoerbaar wordt, bijvoorbeeld omdat de kosten van de sanering te hoog zijn. Bij een wijziging van de bestemming of van de functie wordt een bodemonderzoek alleen noodzakelijk geacht, indien deze wijziging tevens een meer gevoelige vorm van bodemgebruik inhoudt.
4.2.2 Onderzoek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. In het vervolg van deze paragraaf zijn de belangrijkste conclusies van de uitgevoerde bodemonderzoeken beknopt weergegeven, de volledige rapportages zijn als bijlage 1 en 3 bij de toelichting opgenomen.
Deelgebied 1
Ter plaatse van de percelen Koppelweg 4, 4a en 6 is een verkennend bodemonderzoek (bijlage 1) uitgevoerd, waarbij de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem gebiedsdekkend is onderzocht. De bovengrond van de percelen is overwegend baksteenhoudend (sporen tot sterk). In de ondergrond en het grondwater zijn uitsluitend enkele lichte verhogingen aangetroffen. Dit vormt echter geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. In het onderzoeksgebied is geen asbest aangetroffen.
Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de gevolgde onderzoeksstrategieën in voldoende mate inzicht geven in de milieuhygiënische situatie ter plaatse van de onderzochte deellocaties. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend onderzoek. De onderzoeksresultaten vormen geen belemmeringen voor de beoogde woonfunctie.
Deelgebied 2
Koppelweg 8-10
Ter plaatse van de percelen Koppelweg 8-10 zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd:
- Verkennend- en nader bodemonderzoek Koppelweg 8-10 te Doesburg, Buro Ontwerp & Omgeving, P2123.01, d.d. 29 mei 2015
- Verkennend- en nader bodemonderzoek (fase 2) Koppelweg 8-10 te Doesburg, Buro Ontwerp & Omgeving, P2123.03, d.d. 29 juli 2015
- Aanvullend bodemonderzoek (fase 3) Koppelweg 8-10 te Doesburg, Buro Ontwerp & Omgeving, P 2123.06, d.d. 22 maart 2017
- Asbest in grondonderzoek Koppelweg 8-10 te Doesburg, Buro Ontwerp & Omgeving, P2123.07, d.d. 22 maart 2017
De belangrijkste resultaten van de voornoemde onderzoeken zijn samengevat in het Saneringsplan (Buro Ontwerp & Omgeving, P2123.04, d.d. 13 juli 2018) voor de sanering van vier spots verontreinigde grond, dat als bijlage 4 bij de toelichting is opgenomen.
Minerale olieverontreiniging voormalige inpandige ondergrondse olietank
De verontreiniging is ontstaan door een calamiteit (periode 1965/1970). Rond 2003 is de tank en verontreinigde grond verwijderd. Het tankgat is aangevuld met zand. De verontreiniging is aanwezig van 3 tot 4 meter - mv. De omvang van de grondverontreiniging met gehaltes boven de interventiewaarde is geschat op circa 200 m2 en met gehaltes boven de achtergrondwaarde op circa 450 m2; uitgaande van een laagdikte van circa 1 m betreft het circa 450 m3 met gehaltes boven de achtergrondwaarde waarvan circa 200 m3 met gehaltes boven de interventiewaarde.
Het grondwater is eveneens verontreinigd maar niet groter dan de verontreinigingscontour van de grond. Het betreft hiermee een stabiele verontreinigingssituatie. De verontreiniging is aanwezig in de nabijheid van damwand langs de Oude IJssel. De damwand ligt op enkele meters afstand van de perceelsgrens.
Het betreft een ernstig geval van bodemverontreiniging met minerale olie ontstaan voor 1987.
Verontreiniging grond zuidoosthoek terrein met cadmium, zink en arseen
De zwak kolengruis- en baksteenhoudende) grond is sterk verontreinigd met arseen, cadmium en zink. De sterke verontreiniging (over een oppervlak van circa 350 m2) komt zeer heterogeen verdeeld in de grond voor. De sterke verontreiniging met zink is slechts plaatselijk in de grond aangetroffen. De sterke verontreiniging met arseen komt zowel in de boven- als ondergrond voor (tot circa 2,3 m –mv). De sterke verontreiniging met cadmium komt in de grond voor van circa 0,0 – 1,5 m –mv.
Mogelijk zijn de verontreinigingen ontstaan door het storten van bedrijfsafval van de verzinkerij en door het ophogen van de locatie met ijzeroerhoudend (van nature arseen bevattend) zand. De sterke verontreinigingen in de grond bevinden zicht in de laag van circa 0,0 – 1,5 à 2,3 m – mv (gemiddelde dikte circa 1 m.). De omvang van de sterke grondverontreinigingen met arseen, cadmium en zink bedraagt hiermee circa 350 m3.
Ter plaatse van de stortlocatie is op basis van het verrichte onderzoek sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging met zware metalen en arseen.
Verontreiniging grond met asbest
In 2016 heeft er na sloop van de panden een asbest in grond onderzoek plaatsgevonden. Dit naar aanleiding van het aantreffen van asbestverdacht materiaal bij aanvullend bodemonderzoek op de locatie. Het terrein is bij het asbest in grondonderzoek verdeeld in 7 ruimtelijke eenheden (RE’s). Met uitzondering van ruimtelijke eenheid (RE) A is bij de maaiveldinspectie ter plaatse van alle RE’s asbestverdacht materiaal op het maaiveld aangetroffen. Alleen in ruimtelijke eenheid D is een asbestgehalte boven de interventiewaarde gemeten in de laag van 0,0 - 0,5 m –mv (145,3 mg/kg ds). In alle andere onderzochte sleuven van de onderzochte RE’s liggen de gewogen asbestgehaltes (ruim) onder de 100 mg/kg ds. Ruimtelijke eenheid G is niet onderzocht omdat naar verwachting ook verspreid over deze ruimtelijke eenheid asbesthoudend materiaal in de bodem voorkomt.
Het asbest komt met name voor in de bovengrond (0,0 – 0,5 m –mv). Alleen in vak D en F komt het asbest ook in de laag van 0,5 – 1,0 m voor maar dan wel in aanzienlijk lagere gehaltes. De per sleuf en per laag berekende asbestgehaltes kunnen grotendeels worden toegeschreven aan de aanwezigheid van asbesthoudend materiaal dat groter is dan 16 mm (op de zeef achter gebleven). In de onderzochte grondmengmonsters liggen de gehaltes onder de detectielimiet. Een uitzondering vormt het grondmengmonster van de ondergrond van RE F waar enig asbest is aangetroffen (0,091 mg/kg ds).
De omvang van de sterke verontreiniging met asbest in de bovengrond (0,0 – 0,5 m –mv) is ingeschat op circa 775 m3. Het betreft dan ruimtelijke eenheden RE D en RE G (respectievelijk 475 en 300 m3). De oorzaak van de verontreiniging met asbest betreft het in de bodem brengen van asbesthoudende materialen. Gezien het langjarig gebruik van de locatie wordt aangenomen dat de verontreiniging van de bodem met asbest is ontstaan vóór 1993. Het betreft derhalve een historisch geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest.
Voormalig maaiveld
Ter hoogte van het voormalig maaiveld komt een zwak tot matig puin-slakken en afvalhoudende laag voor (circa 3,7 – 4,3 m –mv) die sterk verontreinigd is met koper, nikkel, lood, zink en PAK. De dikte van de sterk verontreinigde grondlaag (stortlaag) varieert tussen de 0,2 en 0,5 m –mv (gemiddeld 0,4 m). De stortlaag met een omvang van globaal 375 m2 komt voor in zandlagen die worden afgedekt door een dunne kleilaag die zintuiglijk schoon is. De omvang van de sterke verontreiniging in de grond bedraagt minimaal 150 m3. Het betreft hiermee een geval van ernstige bodemverontreiniging ontstaan vóór 1987. Het grondwater is licht tot matig verontreinigd met barium en licht verontreinigd met zink en enkele andere stoffen.
Overige verontreinigingen
Op het westelijk terreindeel (Koppelweg 8) en het centrale terreindeel (Koppelweg 10) zijn plaatselijk in boven- en ondergrond matige verontreinigingen met arseen- en of PAK aangetoond. Mede gezien het ophogen van het terrein met zand vrijgekomen bij de kanalisatie van de Oude IJssel lijken de verhoogde arseengehaltes in verband te kunnen worden gebracht met het waarschijnlijk van nature voorkomen van verhoogde arseengehaltes aanwezig in het zand waarmee het terrein in het verleden is opgehoogd. In de voormalige verzinkerij is in de bovengrond (0,0- 0,4 m –mv) een spot aanwezig met voor diverse zware metalen gehaltes boven interventiewaarde. Het betreft geen ernstig geval. Op het overig deel van de locatie zijn maximaal lichte verontreinigingen met enkele stoffen aangetoond.
Het grondwater is plaatselijk matig verontreinigd met barium en licht verontreinigd met enkele overige stoffen.
Risicobeoordeling
Uit het Besluit Vaststelling ernst en spoedeisendheid voor de locatie blijkt dat de risico’s zijn
beoordeeld aan de hand van de Circulaire bodembescherming. Hieruit blijkt dat de aanwezige bodemverontreiniging in de huidige situatie (braakliggend) niet tot onaanvaardbare risico’s voor mens en milieu leidt. De grens voor het saneringscriterium wordt niet overschreden. Een sanering hoeft niet spoedig te worden uitgevoerd.
Op een zogenoemd natuurlijk moment kan sanering van de geconstateerde verontreinigingen plaatsvinden, voorzover sanering noodzakelijk is. Aangezien de verontreiniging met zware metalen en PAK voorkomt op een diepte van circa 4 m –mv zijn er geen relevante blootstellingsroutes bij het gebruik Wonen met tuin. Uit de beoordeling blijkt dat deze bodemverontreiniging in de toekomstige situatie niet tot onaanvaardbare risico’s voor mens en milieu leidt.
Geval bodemverontreiniging Koppelweg 8-10
Op Koppelweg 8-10 is sprake van twee gevallen van ernstige bodemverontreiniging in de zin van de Wet bodembescherming. De verontreiniging ter hoogte van het oude maaiveld wordt als een apart geval beschouwd. Mogelijk overschrijdt de contour van de stortlocatie aan de zuidzijde de perceelsgrens (perceel Waterschap Rijn IJssel). Drie van de bovengenoemde verontreinigingen zijn ontstaan vóór 1987. De verontreiniging met asbest is ontstaan vóór 1993.
Sanering
Om de locatie geschikt te maken voor de gebruiksfunctie wonen (met tuin) worden sanerende maatregelen getroffen. Voor de sanering van de verontreinigde grond (vier spots) is een saneringplan opgesteld, dat door het bevoegd gezag (provincie Gelderland) akkoord is bevonden d.d. 2 augustus 2018. De sanerende werkzaamheden hebben in het najaar van 2018 plaatsgevonden. De resultaten van de sanering worden vastgelegd in een rapportage, die te zijner tijd als bijlage bij de toelichting wordt gevoegd.
Koppelweg 14
Ter plaatse van het perceel Koppelweg 14 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De belangrijkste resultaten zijn hieronder weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 2 bij de toelichting opgenomen.
Uit het bodemonderzoek blijkt dat de gemeten licht verhoogde gehalten aan diverse parameters in de grond en in het grondwater dermate laag zijn dat er geen aanleiding is voor het uitvoeren van nader bodemonderzoek. Het aangetoonde asbestgehalte van 29,3 mg/kg ds ter plaatse van asbestinspectiegat D03 overschrijdt de toetsingswaarde (50,0 mg/kg ds) voor nader asbestonderzoek niet. Conform de NEN 5707 mag ervan uitgegaan worden dat de interventiewaarde (100 mg/kg ds) voor asbest niet overschreden wordt.
Op basis van de resultaten van onderhavig onderzoek bestaan er geen milieuhygiënische bezwaren tegen de voorgenomen woningbouw op de onderzoekslocatie.
Deelgebied 3
Ter plaatse van het perceel Koppelweg 18 vinden geen ontwikkelingen plaats. Het betreffende perceel wordt dan ook overeenkomstig het bestaande gebruik bestemd. Op basis van de gegevens in bodemloket heeft in 2006 een verkennend bodemonderzoek (nul- of eindsituatieonderzoek) plaatsgevonden (De Klinker Milieu Adviesbureau, rapportnr. 060824KD.510, d.d. 31 oktober 2006). De resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek geven aan dat de (voormalige) activiteiten en/of de onderzoekslocatie voldoende zijn onderzocht in het kader van de Wet bodembescherming. Een bodemonderzoek is derhalve niet benodigd.
Deelgebied 4
Ter plaatse van de voormalige stadswerf (Koppelweg 20 - 22) is een verkennend bodemonderzoek (bijlage 3) uitgevoerd, waarbij de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem gebiedsdekkend is onderzocht. De bovengrond van het noordoostelijke deel van de locatie bevat plaatselijk sporen baksteen of brokken asfalt en beton. Plaatselijk zijn er lichte verhogingen aan PAK en/of PCB in de bovengrond aangetroffen. Daarnaast bevat het grondwater overwegend lichte verhogingen aan barium en molybdeen, ter plaatse van de zoutopslag cyanide-totaal en chloride licht verhoogd. De aangetoonde lichte verhogingen vormen geen echter aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. In het onderzoeksgebied is geen asbest aangetroffen.
Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de gevolgde onderzoeksstrategieën in voldoende mate inzicht geven in de milieuhygiënische situatie ter plaatse van de onderzochte deellocaties. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend onderzoek. De onderzoeksresultaten vormen geen belemmeringen voor de beoogde woonfunctie.
4.2.3 Conclusie
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.3 Geluid
4.3.1 Regelgeving
Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:
- de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in art. 1 Wgh en art 1.2 Bgh - het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
- de aanleg van een nieuwe weg en/ of een reconstructie van een bestaande weg;
- functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid).
De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat, indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.
Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of, indien sprake is van een van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen een zone als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh, deze binnen de waarden valt zoals deze voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De grenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk. Burgemeester en Wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente en onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.
4.3.2 Onderzoek
Wegverkeerslawaai
Omdat de nieuwe woningen zijn gelegen in de onderzoekszone van de Koppelweg is akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. In deze paragraaf zijn de resultaten van dit onderzoek beknopt weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 9 bij de toelichting opgenomen.
Uit de resultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting vanwege de Koppelweg ten hoogste 53 dB bedraagt. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB met maximaal 5 dB overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden. Niettemin dient voor de woningen direct grenzend aan de Koppelweg een hogere waarden te worden aangevraagd.
De geluidbelasting vanwege de Koppelweg (voor zover 30km/u) en de Looiersweg is lager dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor gezoneerde woningen. Derhalve is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
De geprojecteerde woningen liggen buiten de geluidzone van de Barend Ubbinkweg. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel de geluidbelasting als gevolg van deze weg bepaald. De geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de Barend Ubbinkweg is lager dan de voorkeursgrenswaarde, dus een goed woon- en leefklimaat wordt hiermee gewaarborgd.
Geluidbeperkende maatregelen
In principe moeten geluidbeperkende maatregelen getroffen worden om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde. Om de geluidbelasting te reduceren zou een geluidreducerend wegdek kunnen worden aangebracht of een geluidscherm kunnen worden gerealiseerd. Wanneer - verdergaande - geluidbeperkende maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn of overwegende bezwaren van stedenbouwkundige of financiële aard ontmoeten, kan de gemeente Doesburg een hogere waarde voor de geluidbelasting op de gevels vaststellen.
Het aanbrengen van een 'stil wegdek' (bijvoorbeeld dunne deklagen) geeft bij een snelheid van 50 km/u een afname van de geluidbelasting van 3 a 4 dB. Deze afname is onvoldoende om voor een groot deel van de bebouwing de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde. Er zijn extra maatregelen nodig, omdat deze maatregel onvoldoende doeltreffend is.
Voor een voldoende geluidafschermende werking moeten geluidschermen een hoogte hebben die gerelateerd is aan de hoogte van de achterliggende bebouwing. Bij laagbouw kan volstaan worden met lage geluidschermen, maar bij hoogbouw moeten hoge schermen worden gerealiseerd. Om in de onderhavige situatie de hogere bouwlagen te beschermen zou een scherm met een hoogte van meer dan 5 meter langs de Koppelweg geplaatst moeten worden. Een dergelijk hoog scherm vormt in de onderhavige situatie een stedenbouwkundig en architectonisch ongewenste barriére. Bovendien is het realiseren van een gesloten geluidscherm praktisch onmogelijk vanwege de in- en uitritten.
Door het verlagen van de maximumsnelheid van 50 naar 30 km/u is de Koppelweg niet gezoneerd in de zin van de Wet geluidhinder. Geluidgevoelige objecten die langs een niet-gezoneerde weg zijn gelegen, behoeven niet in een akoestisch onderzoek betrokken te worden. De weg betreft een (doorgaande) ontsluitingsweg waar een goede doorstroming van het verkeer gewenst is. Om deze in te richten als een 30 km/u-zone, zouden snelheidsbeperkende voorzieningen gerealiseerd moeten worden die de doorstroming van het verkeer juist zouden belemmeren. Het verlagen van de intensiteit is niet mogelijk vanwege verkeerskundige en praktische bezwaren. De geluidbelasting blijft hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Bij de voorliggende ontwikkeling zijn geluidbeperkende maatregelen geen optie. De maatregelen zijn niet doelmatig genoeg en kennen technische, financiële en stedenbouwkundige bezwaren. De gemeente Doesburg kan in dit geval een hogere waarde voor de geluidbelasting vaststellen.
Railverkeerslawaai
De nieuwe woningen zijn niet gelegen binnen de zone van een spoorlijn. Akoestisch onderzoek naar railverkeerslawaai is derhalve niet benodigd.
Industrielawaai
Ten westen van de locatie is Gieterij Doesburg gelegen. Dit betreft een geluidgezoneerd bedrijventerrein. Het plangebied is echter niet gelegen binnen de geluidzone van het betreffende bedrijventerrein. Akoestisch onderzoek naar industrielawaai is derhalve niet benodigd.
Scheepvaartlawaai
Gelet op de ligging aan de Oude IJssel en de nabijheid van een jachthaven en sluis- en stuwcomplex, dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening aandacht besteed te worden aan scheepvaartlawaai. Derhalve heeft akoestisch onderzoek naar scheepvaartlawaai plaatsgevonden. In deze paragraaf zijn de resultaten van dit onderzoek beknopt weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 9 bij de toelichting opgenomen.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting vanwege de scheepvaart, zowel recreatieve als beroepsvaart, is ten hoogste 43 dB op de zuidgevel van de geprojecteerde nieuwbouw. De geluidbelasting vanwege de scheepvaart zorgt niet voor een belemmering voor een goed woon- en leefklimaat van toekomstige bewoners.
4.3.3 Conclusie
Mits de noodzakelijk hogere waarden wordt verleend, vormt het aspect 'geluid' geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.4 Luchtkwaliteit
4.4.1 Regelgeving
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).
Projecten dienen te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
4.4.2 Onderzoek
Een project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen. In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De ontwikkeling van maximaal 98 extra woningen in dit bestemmingsplan valt ook binnen de NIBM-regeling zodat onderzoek op grond van de Wet luchtkwaliteit niet noodzakelijk is. Evenwel blijkt uit paragraaf 4.11.1 dat de toename van het aantal verkeersbewegingen relatief beperkt is.
Goede ruimtelijke ordening (NSL-monitoringstool)
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter plaatse van het plangebied. Met de NSL-monitoringstool zijn langs de belangrijkste wegen (N317 en N338) de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet worden overschreden. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.
Afbeelding 4.1.: NSL-monitoringstool
4.4.3 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.
4.5 Bedrijven En Milieuzonering
4.5.1 Regelgeving
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom dient aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken.
Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Daarbij wordt o.a. gekeken naar de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar en zo nodig naar het risico op bodem- of luchtverontreiniging. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Tabel 4.1: Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien er sprake is van een kortere afstand dan de richtafstand, is aanvullend onderzoek noodzakelijk.
4.5.2 Onderzoek
In de directe omgeving van het voorliggende plangebied zijn divers niet-woonfuncties aanwezig. In onderstaande tabel zijn de adressen en maximaal toegestane milieucategorieën van de aanwezige bedrijven weergegeven.
Adres | Inrichting | Toelaatbare milieucategorie | Maatgevende aspect | Richt- afstand in meters* | Feitelijke afstand in m | |||
Barend Ubbinkweg 9 | Detailhandel voor zover n.e.g. | 1 | Geluid | 10 (0) | >100 | |||
Barend Ubbinkweg 2 | IJzer- en staalgieterijen/ -smelterijen: p.c. >= 4.000 t/j | 5.1 | Geluid | 500 (300) | 232 | |||
Barend Ubbinkweg 17/ Koppelweg 2 | Jachthavens met diverse voorzieningen | 3.1 | Geluid | 50 (30) | 40 | |||
Looiersweg ong. | Veldsportcomplex (met verlichting) | 3.1 | Geluid | 50 (30) | 15 | |||
Looiersweg 4 | Sporthallen | 3.1 | Geluid | 50 (30) | 54 | |||
Koppelweg 18 | Constructiewerkplaatsen - gesloten gebouw: p.o. < 200 m2 | 3.1 | Geluid | 50 (30) | 12 |
* Tussen haakjes is de gereduceerde richtafstand weergegeven
Tabel 4.2.: overzicht relevante bedrijvigheid
Op basis van de VNG-brochure is het plangebied aan te merken als een 'gemengd gebied'. Een
gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging of een gebied dat is gelegen nabij hoofdinfrastructuur. Kenmerkend voor het omgevingstype 'gemengd gebied' is dat sprake is van een zekere verstoring en dus van een relevant andere omgevingskwaliteit dan in een rustig woongebied. Het voorliggende plangebied is gelegen nabij IJzergieterij Doesburg (categorie 5.1-inrichting), Watersportvereniging Doesburg, alsmede diverse andere niet-woonfuncties. Bovendien wordt binnen het voorliggende plangebied gestreefd naar combinatie van wonen en werken (beroepen en bedrijven aan huis). Daarnaast grenst het plangebied direct aan de Oude IJssel, waarover (beroeps)scheepvaart plaatsvindt en dus enige hinder van te verwachten is. Gelet hierop is sprake van het omgevingstype 'gemengd gebied', waardoor de richtafstand terug kan worden gebracht met één afstandsstap. Dit
betekent concreet dat de gereduceerde richtafstanden – zoals opgenomen in tabel 4.2 – van
toepassing zijn.
Barend Ubbinkweg 9
Aan de Barend Ubbinkweg 9 bevindt zich een detailhandelsbedrijf (Only for Men). Een detailhandelsbedrijf is aan te merken als een categorie 1-inrichting, waarvoor een indicatieve richtafstand van 10 meter geldt. Omdat de geprojecteerde woningen in het voorliggende plangebied meer dan 100 meter uit de inrichtingsgrens zijn gesitueerd, vormt het detailhandelsbedrijf geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Barend Ubbinkweg 2
Aan de Barend Ubbinkweg 2 is Gieterij Doesburg gevestigd; een ijzer- en staalgieterij/-smelterij met een productiecapaciteit van meer dan 4.000 ton per jaar. Het betreft een geluidgezoneerde inrichting in milieucategorie 5.1, waarvoor een indicatieve richtafstand van 500 meter geldt. De gereduceerde richtafstand voor een gemengd gebied bedraagt 300 meter. Maatgevend voor deze richtafstand is het aspect geluid. Omdat de hindercontour van het bedrijf een groot deel van het voorliggende plangebied overlapt, kan een goed woon- en leefklimaat niet zonder meer gegarandeerd worden.
Het geluidgezoneerde bedrijf Gieterij Doesburg is voorzien van een geluidzone. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het bedrijf niet meer bedragen dan 50 dB(A), binnen de zone kan de geluidbelasting hoger zijn. Een geluidsbelasting van 50 dB(A) wordt op basis van de Wet geluidhinder acceptabel geacht voor ‘gevoelige functies’, zoals woningen. Het voorliggende plangebied is niet binnen de geluidzone van Gieterij Doesburg gelegen, waardoor de geluidsbelasting ter plaatse van het plangebied nooit meer dan 50 dB(A) bedraagt. Daarmee kan een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd worden.
Voor de overige aspecten (geur, stof en gevaar) wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-lijst.
Barend Ubbinkweg 17 / Koppelweg 2
Ten oosten van het plangebied is watersportvereniging de Oude IJssel gevestigd. Op basis van de VNG-publicatie is een jachthaven aan te merken als een categorie 3.1-inrichting, waarvoor een indicatieve richtafstand van 50 meter geldt. De gereduceerde richtafstand voor een gemengd gebied bedraagt 30 meter. De afstand van de jachthaven tot de dichtstbijzijnde geprojecteerde woning bedraagt minimaal 35 meter, waarmee voldaan wordt aan de gereduceerde richtafstand.
Gezien de minimale activiteiten die plaatsvinden bij de jachthaven is de indeling van de jachthaven als categorie 3.1-inrichting betrekkelijk zwaar. Maatgevend aspect is geluid. Kenmerkend voor jachthavens is het geluid van klapperend want en fluitende masten. Deze vorm van geluid(hinder) is dan ook inherent aan het wonen aan of in de nabijheid van een jachthaven. Toekomstige bewoners zijn zich doorgaans bewust van het feit dat er geluid van schepen/pleziervaartuigen kan optreden bij wind. Desondanks wordt vaak bewust gekozen voor de gezelligheid van het wonen in de nabijheid van een jachthaven.
Het geluid van het fluiten van de wind tussen de masten en het klapperen van het want bevindt zich binnen het spectrum van 1.000-4.000 Hz. Geluid binnen dit spectrum laat zich relatief eenvoudig uit woningen/appartementen weren door toepassing van dubbele beglazing en stenen (gemetselde) wanden. Hierdoor kan worden gewaarborgd dat het binnenniveau van woningen niet hoger is dan 35 dB(A). Bovendien worden woningen aan het water en nabij een jachthaven vaak gerealiseerd met de woonkamer op het water gericht en de slaapkamers aan de andere (geluidsluwe) zijde. Door toepassing van het voorliggende beleid blijft toch een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd en blijft het geluid van klapperend want en fluitende masten beperkt tot een aanvaardbaar niveau. Gelet hierop kan een goed woon- en leefklimaat voldoende gewaarborgd kan worden.
Looiersweg ong.
Ten noorden van de Koppelweg bevindt zich een veldsportcomplex. Op basis van de VNG-publicatie is een veldsportcomplex (met verlichting) aan te merken als een categorie 3.1-inrichting, waarvoor een indicatieve richtafstand van 50 meter geldt. De afstand van het veldsportcomplex tot de dichtstbijzijnde geprojecteerde woningen bedraagt slechts 15 meter, waardoor een goed woon- en leefklimaat niet zonder meer gewaarborgd kan worden.
Belangrijke kanttekening is echter dat het betreffende veldsportcomplex momenteel niet (meer) als zodanig in gebruik is. De voormalige kantine van de voetbalvereniging is inmiddels gesloopt en de lichtmasten zijn verwijderd. Op termijn zullen de nu nog aanwezig voetbalvelden getransformeerd worden tot een parkruimte, zoals voorzien in 'Gebiedsvisie De Blauwe Knoop'. Te zijner tijd zal ook de planologische mogelijkheid om een veldsportcomplex op te richten verwijderd worden. Omdat de betreffende gronden in eigendom zijn van de gemeente, wordt aanvullend onderzoek niet nodig geacht. Een goed woon- en leefklimaat is voldoende gewaarborgd.
Looiersweg 4
Aan de Looiersweg 4 is momenteel een sporthal gevestigd. Op basis van de VNG-publicatie zijn sporthallen aan te merken als categorie 3.1-inrichtingen, waarvoor een indicatieve richtafstand van 50 meter geldt. De afstand van de sporthal tot de dichtstbijzijnde geprojecteerde woningen bedraagt circa 54 meter, waarmee voldaan wordt aan de indicatieve richtafstand uit de VNG-publicatie. Daarmee kan een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd worden.
Koppelweg 18
Aan de Koppelweg 18 bevindt zich een voormalige bedrijfswoning met bedrijfshal. Deze bedrijfshal - met een oppervlakte van circa 170 m2 - wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig vervaardigen van kleine handzame RVS-onderdelen voor de pluimvee-industrie. De bedrijfsactiviteiten worden uitsluitend door de bewoner zelf verricht (eenmansbedrijf) en zijn kleinschalig van aard. Op basis van de VNG-richtlijst kunnen de bedrijfsactiviteiten worden geschaard onder kleinschalige metaalbewerking (o.a. afkorten RVS, boren en TIG lassen). Dit betreft een categorie 3.1 inrichting, waarvoor doorgaans een gereduceerde richtafstand van 30 meter geldt.
Omdat de bedrijfsactiviteiten uitsluitend inpandig plaatsvinden, het een eenmansbedrijf (aan huis) betreft en er slechts op beperkte schaal productie plaatsvindt, worden de bedrijfsactiviteiten passend geacht binnen het toekomstige woongebied. Om een goed woon- en leefklimaat te kunnen waarborgen dient de afstand van de beoogde nieuwe woningen (incl. aan- en uitbouwen) tot de bedrijfshal in ieder geval 10 meter te bedragen. Dat betekent dat de aaneengebouwde woningen in deelgebied 2 minimaal 14 meter uit de bedrijfshal gesitueerd dienen te worden. Rekening houdend met het vergunningvrij bouwen van aan- en uitbouwen tot maximaal 4 meter uit de achtergevel, zal de afstand van deze woningen tot de bedrijfshal tenminste 10 meter bedragen. Ook de beoogde rijwoningen in deelgebied 4 worden minimaal 10 meter van de bedrijfshal gesitueerd. Omdat deze woningen evenwijdig aan de Koppelweg worden gebouwd (haaks op de bedrijfshal), gelden er geen belemmeringen voor het (vergunningvrij) bouw van aan- en uitbouwen. De afstand zal altijd tenminste 10 meter bedragen.
4.5.3 Conclusie
Het aspect 'bedrijfsmilieuhinder' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.6 Externe Veiligheid
4.6.1 Regelgeving
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico's langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van de Gasunie zijn het meest relevant.
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. Het Bevt verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
4.6.2 Onderzoek
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen relevante inrichtingen of buisleidingen aanwezig. Wel vindt er vervoer van gevaarlijke stoffen over de IJssel plaats. De vaarroute is op grond van de Regeling Basisnet aangewezen als een binnenvaartverbinding voor chemische clusters & achterlandverbindingen met toetsafstand (zwarte vaarroute). De PR 10-6 contour ligt daarmee op het water en reikt niet verder dan de oever. De waterlijn is de lijn waar het water de oever raakt bij de waterstand die het meest regelmatig optreedt. Vanaf deze lijn treedt bij zwarte vaarwegen een plasbrandaandachtsgebied (PAG) op van 25 meter. Binnen deze zone geldt een motiveringsplicht bij bouw van nieuwe objecten. Omdat het voorliggende plangebied op meer dan 500 meter uit de oeverlijn is gelegen, geldt voor dit bestemmingsplan geen motiveringsplicht ten aanzien van het PAG.
De bevaarbaarheidsklasse van de IJssel is 5. Op basis van de Regeling basisnet (bijlage III) worden de volgende jaarintensiteiten vervoerd over de IJssel. In de tabel wordt tevens het invloedsgebied van deze vaarwegen genoemd.
Stofcategorie | Aantal schepen per jaar | 1% letaliteitsafstand (in meters) | |
LF1 | Brandbare vloeistof (diesel) | 810 | 35 |
LF2 | Brandbare vloeistof (benzine) | 347 | 35 |
LT1 | Toxische vloeistof | 0 | 600 |
GF3 | Brandbare gassen (LPG) | 0 | 90 |
Het groepsrisico wordt in Nederland bij transport over water voornamelijk bepaald door transporten van toxische stoffen (GT en LT). Het invloedsgebied van deze toxische stoffen ligt maximaal op 600 meter. Over de IJssel worden echter geen toxische stoffen niet vervoerd. Voor de overige stoffen (LF1 en LF2) reikt het invloedsgebied niet tot kwetsbare bestemmingen in het plangebied. Het transport van gevaarlijke stoffen over de IJssel vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.6.3 Conclusie
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan wordt voor advies voorgelegd aan de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM).
4.7 Water
4.7.1 Regelgeving
Rijksbeleid
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015 en beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid tot 2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Rijk speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.
Beleid waterschap
Het waterschap heeft de zorg voor de waterkeringen, is verantwoordelijk voor het grond- en oppervlaktewater in het landelijke gebied en in het stedelijk gebied voor het oppervlaktewater. Daarnaast heeft het waterschap als taak het zuiveren van het afvalwater. In de Keur geeft het waterschap regels ten aanzien van waterkeringen en oppervlaktewateren. In de Legger geeft het waterschap de gewenste staat van de watergangen en waterkeringen aan.
Het voorliggende plangebied is gelegen binnen het beheergebied van waterschap Rijn en IJssel. In het Waterbeheerplan 2016-2021 geeft het waterschap haar doelen aan. Voor het bestemmingsplan is van belang dat nieuwe ontwikkelingen en de benodigde ruimte voor waterbeheer op elkaar worden afgestemd.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
4.7.2 Onderzoek
Bestaande situatie
Een deel van de bebouwing in het plangebied is reeds gesloopt, vooruitlopend op de voorliggende ontwikkeling. Uitgangspunt voor de watertoets is dan ook de situatie zoals deze tot enkele jaren terug aanwezig was. Oorspronkelijk was er ruim 5.300 m2 aan bebouwing in het plangebied aanwezig en was een groot deel van het terrein verhard, zoals te zien is op onderstaande luchtfoto van enkele jaren geleden.
Afbeelding 4.2: luchtfoto van het plangebied uit 2005
Oppervlaktewater
In het plangebied is momenteel geen oppervlaktewater aanwezig. Wel grenst het plangebied direct aan de Oude IJssel, die ten zuiden van het plangebied is gelegen.
Waterkeringen
Evenwijdig aan de Oude IJssel is een primaire waterkering (Doesburg-Zuid) gelegen. De kern- en beschermingszone van deze waterkering overlapt een deel van het voorliggende plangebied (zie afbeelding 4.3). De buitenbeschermingszone van de waterkering overlapt het gehele plangebied.
Voor werken en werkzaamheden in, op en in de buurt van wateren, waterkeringen en wegen die in beheer van Waterschap Rijn en IJssel zijn, heeft het waterschap regels opgesteld. Deze regels zijn vastgelegd in de Keur. De keur geeft het waterschap de grondslag voor het stellen van eisen aan werken en werkzaamheden in, op en in de buurt van wateren, waterkeringen en wegen.
In het voorliggende bestemmingsplan is in overleg met het waterschap een vrije ruimte van tenminste 5 meter uit de kadewand aangehouden. Deze ruimte is voorzien van de bestemming 'Groen' en dient onder meer voor het onderhoud van de waterkering / kadewand. Het waterschap heeft ingestemd met de aanleg van een (licht) verdiepte parkeerkelder, mits de funderingspalen met voldoende onderlinge ruimte worden aangebracht. Op deze manier blijft het mogelijk de damwand in een later stadium te verstevigen door middel van groutankers. Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt door de initiatiefnemer een watervergunning aangevraagd. Het waterschap heeft aangegeven dat een vergunning verkregen kan worden, mits rekening wordt gehouden met de gestelde eisen. Overigens is een watervergunning benodigd voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning. Daarmee is de duurzame instandhouding van de waterkering voldoende gewaarborgd.
In dit bestemmingsplan zijn de kern- en beschermingszone van de waterkering voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. De buitenbeschermingszone - die het gehele plangebied overlapt - is voorzien van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk'.
Afbeelding 4.3: uitsnede Legger waterkeringen; waterschap Rijn en IJssel
Bodemopbouw
Vanaf het maaiveld tot een gemiddelde diepte van 3,4 m-mv bestaat de bodem uit zwak siltig zand. Daaronder is een kleilaagje aanwezig van enkele decimeters. Hieronder is tot de maximale boordiepte van 5,0 m-mv matig tot sterk siltig zand aangetroffen.
Geohydrologie
In het plangebied is grondwatertrap VI aanwezig. Volgens de indeling grondwatertrappen van de Wageningen Universiteit (WUR) betekent dit een gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) van 40-80 cm onder maaiveld. De gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) is < 1,20m onder maaiveld. Uit de bodemonderzoeken in het plangebied blijkt dat grondwaterstand zich in de zomer van 2018 op circa 3 tot 3,6 m beneden maaiveld bevond. Dit betrof echter een extreem droge zomer. Volgens de gegevens van het waterschap is de GHG tussen 1,51 en 2,0 m onder maaiveld.
De beoogde ontwikkeling heeft geen invloed op de grondwaterstanden.
Watercompensatie
De waterbeheerder Waterschap Rijn en IJssel heeft diverse uitgangspunten opgesteld voor het omgaan met de afvoer van hemelwater bij ruimtelijke ontwikkelingen. De algemene voorkeur van de waterbeheerder om met water om te gaan, is de voorkeursvolgorde ‘vasthouden’, ‘bergen’ en ‘afvoeren’. Vasthouden wil zeggen, zoveel mogelijk water binnen het gebied houden door zoveel mogelijk onverhard oppervlak te hebben of door bijvoorbeeld platte daken te gebruiken. Bergen wil zeggen, water tijdelijk op het terrein houden, bijvoorbeeld door infiltratie in de bodem of oppervlaktewater. Afvoeren is de laatste optie. Afvoeren kan naar oppervlaktewater of (hemelwater)riolering.
Met het oog op de voorliggende ontwikkeling is beoordeeld met welk oppervlak de verharding zal toenemen. Omdat er nog geen concreet bouwplan aan de voorliggende ontwikkeling ten grondslag ligt, staat de exacte toename aan verhard oppervlak nog niet vast. Voor de deelgebieden 1, 3 en 4 is de toekomstige oppervlakte aan verharding berekend aan de hand van de bestemmingen en daarin opgenomen bouwvlakken. Voor deelgebied 2 is gerekend op basis van de volgende vuistregel: bij de ontwikkeling van een woongebied wordt doorgaans 75% van het plangebied verhard ten behoeve van woningen (met de daarbij behorende erfbebouwing en erfverharding), infrastructuur en parkeervoorzieningen.
Zoals blijkt uit onderstaande tabel bedraagt de toekomstige oppervlakte aan verharding circa 9.329 m2. In de oorspronkelijke (huidige) situatie was 12.352 m2 van het plangebied verhard. Dat betekent dat de oppervlakte aan verharding in de toekomstige situatie zal afnemen met ruim 3.000 m2. Een en ander is weergegeven in onderstaande tabel. Gelet op het voorgaande is watercompensatie niet benodigd.
Huidige situatie | Oppervlakte | Toekomstige situatie | Oppervlakte | Verschil |
Deelgebied 1 - Bebouwing - Overige verharding (aanname) Subtotaal | 591 m2 500 m2 1.091 m2 | Deelgebied 1 Ongewijzigd t.o.v. bestaande situatie | 1.091 m2 | 0 m2 |
Deelgebied 2 Koppelweg 8-10 - Bebouwing - Overige verharding (100% van perceel) Koppelweg 14 - Bebouwing - Overige verharding (50% van perceel) Subtotaal | 3.360 m2 2.677 m2 293 m2 385 m2 6.615 m2 | Deelgebied 2 - Vuistregel: 75% verhard | 4.528 m2 4.528 m2 | - 2.087 m2 |
Deelgebied 3 - Bebouwing - Overige verharding (aanname) Subtotaal | 309 m2 300 m2 609 m2 | Deelgebied 3 Ongewijzigd t.o.v. bestaande situatie | 609 m2 | 0 m2 |
Deelgebied 4 Koppelweg 20 - Bebouwing - Overige verharding Koppelweg 22 - Bebouwing - Overige verharding (50% van perceel) | 629 m2 3.091 m2 127 m2 190 m2 4.037 m2 | Deelgebied 4 - Bouwvlakken (80%) bebouwd) - Voor- en achtertuinen (50% verhard) - Verkeer (100% verhard) | 1.599 m2 722 m2 780 m2 3.101 m2 | - 936 m2 |
TOTAAL | 12.352 m2 | 9.329 m2 | - 3.023 m2 |
Riolering
Bij de nieuwe ontwikkeling moet het afvalwater worden aangesloten op de riolering. Het huishoudelijk afvalwater (droogweerafvoer; DWA) zal aangesloten worden op het bestaande (druk)rioleringssysteem van de gemeente Doesburg. Het hemelwater moet worden afgekoppeld. Aansluiting van de riolering uit het plangebied moet in een later stadium in overleg met de gemeente Doesburg worden uitgedetailleerd. Het hemelwater wordt afgevoerd naar kwelsloot de Ooy ten noorden van de Koppelweg. Geadviseerd wordt dit te doen door het toepassen van een infiltratieriool met overstort of een andere voorziening om het water zoveel mogelijk te infiltreren. Het afvoeren van hemelwater naar de Oude IJssel wordt niet toegestaan omdat daarmee de waterkering doorkruist moet worden.
Waterkwaliteit
Het toepassen van niet-uitloogbare bouwmaterialen voorkomt dat het hemelwater wordt vervuild. In verband hiermee worden eisen gesteld aan de bij de daken, goten en leidingen te gebruiken materialen. Er mogen geen (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink, teerhoudende dakbedekking of geïmpregneerde beschoeiingen gebruikt worden op delen die het hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten en pijpen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben). Afkoppeling van hemelwater zorgt ervoor dat het aantal riooloverstorten laag is. Ook dit komt de waterkwaliteit (in de omgeving) ten goede.
Beheer en onderhoud
Het beheer en onderhoud van het inzamelings- en transportstelsel van afvalwater, kortom de riolering, ligt bij de gemeente. Het Waterschap is verantwoordelijk voor de zuivering van het aangeleverde afvalwater. Het Waterschap is de beheerder van het totale watersysteem en van de waterkeringen. Het onderhoud van de waterkeringen en hoofdwatergangen is tevens de verantwoordelijkheid van het Waterschap. Langs de Oude IJssel is daarom een onderhoudsstrook van 5 meter gereserveerd voor onderhoudswerkzaamheden. Het oprichten van bebouwing is hier niet mogelijk.
4.7.3 Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan. In het kader van het wettelijk vooroverleg wordt het voorliggende bestemmingsplan aan Waterschap Rijn en IJssel voorgelegd.
4.8 Ecologie
4.8.1 Regelgeving
In 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).
Soortenbescherming
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.
Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.
- 1. Het beschermingsregime Vogelrichtlijn (Vrl), dat van toepassing is op van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vrl. Met betrekking tot deze vogelsoorten geldt dat het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden is vogels opzettelijk te storen, behalve als de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de Vrl zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn.
- 2. Het beschermingsregime Habitatrichtlijn (Hrl), dat van toepassing is op soorten van bijlage IV bij de Hrl, bijlage I en II bij het Verdrag van Bern en bijlage I bij het Verdrag van Bonn. Met betrekking tot deze soorten is het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden dieren opzettelijk te verstoren. Ontheffing wordt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling alleen verleend indien:
- a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
- b. geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, en
- c. sprake is van één van de volgende (bij ruimtelijke ontwikkeling relevante) belangen:
- de bescherming van wilde flora en fauna of natuurlijke habitats, of
- de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.
- 3. Het beschermingsregime Andere Soorten, dat van toepassing is op soorten van de bijlage behorende bij artikel 3.10 van de Wnb. Ontheffing is alleen mogelijk indien:
- a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
- b. indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.
Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.
De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In Doesburg is de provincie Gelderland het bevoegd gezag voor de Wnb.
Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).
Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.
Gebiedsbescherming
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.
4.8.2 Onderzoek
4.8.3 Conclusie
Soortenbescherming
Uit de diverse onderzoeken blijkt dat de voorgenomen werkzaamheden geen negatief effect hebben op beschermde soorten. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is derhalve niet nodig. Wel geldt voor alle plant- en diersoorten (ook de onbeschermde) de zorgplicht. Deze houdt in dat mogelijke nadelige gevolgen voor planten en dieren, voor zover redelijk, zoveel mogelijk voorkomen moeten worden.
Gebiedsbescherming
Het plangebied is niet gelegen binnen een gebied dat is aangewezen in het kader van de Wet natuurbescherming. Evenmin is het plangebied onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN).
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
4.9.1 Regelgeving
Erfgoedwet
De Monumentenwet 1988 is in 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt de bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals deze in de oude wetten en regelingen golden, blijft gehandhaafd. Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was geregeld in zes verschillende wetten en een regeling. Waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden.
In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die in 2021 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen. Het gaat daarbij om de volgende zaken:
- Vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten.
- Verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie.
- Bescherming van stads- en dorpsgezichten.
Archeologische beleidsadvieskaart gemeente Doesburg
Uit de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart voor de gemeente Doesburg blijkt dat vrijwel de gehele gemeente archeologisch waardevol is. Slechts een heel beperkt deel van de gemeente kent een dermate grote verstoring dat er geen waarde meer is en een beperkt deel kent een lage verwachtingswaarde.
De gebieden met een archeologische verwachtingswaarde zijn voorzien van een archeologische dubbelbestemming. Daarin is bepaald dat voor werkzaamheden in de bodem een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) vereist is, zodat de grond ter plaatse niet zomaar geroerd wordt en eventueel aanwezige archeologische waarden in de bodem onaangeroerd blijven. Voor de verschillende archeologische verwachtingswaarden gelden diverse archeologische dubbelbestemmingen, waarbij de oppervlakte van de bodemingreep en de diepte ervan bepalen of een omgevingsvergunning benodigd is.
4.9.2 Onderzoek
Archeologie
Op basis van de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van de gemeente Doesburg ligt het plangebied in een gebied met een lage archeologische verwachting. Voor bodemingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 7,5 m + NAP dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. Omdat deze vrijstellingsgrenzen met de voorliggende ontwikkeling worden overschreden, is nader onderzoek in principe benodigd. Omdat het bodemarchief ter plaatse van het voorliggende plangebied in het verleden reeds verstoord is, is de kans op het aantreffen van archeologische waarden klein. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek wordt derhalve niet nodig geacht.
Cultuurhistorie
Het voorliggende plangebied is direct ten zuiden van de historische binnenstad met vestingwerken gelegen, maar valt buiten het gebied dat is aanwezen als Rijksbeschermd stadsgezicht. Op basis van de kaart 'Historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie' van de provincie Gelderland zijn er geen cultuurhistorische waardevolle objecten of structuren in het plangebied aanwezig. Wel is de Oude IJssel - direct ten zuiden van het plangebied - aangemerkt als historisch geografische lijn.
4.9.3 Doorvertaling bestemmingsplan
Archeologie
Omdat het bodemarchief ter plaatse van het plangebied in het verleden ernstig verstoord is, wordt archeologisch vervolgonderzoek niet nodig geacht. Het aspect 'archeologie' vormt derhalve geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Cultuurhistorie
In het voorliggende plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten of structuren aanwezig. Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.10 Leidingen
Naast de hiervoor beschreven milieuaspecten kunnen er nog andere belemmeringen in of nabij
het plangebied aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op de planvorming. Het gaat
bijvoorbeeld om de aanwezigheid van straalpaden, planologisch relevante kabels en leidingen (zoals waterleidingen of rioleringsleidingen), beschermingszones en dergelijke.
In het voorliggende plangebied zijn geen planologisch relevante kabels of leidingen gelegen. Derhalve bestaan er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
4.11 Verkeer En Parkeren
4.11.1 Verkeer
Om inzicht te bieden in de mate van verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling, die met dit bestemmingsplan wordt gefaciliteerd, moet de verkeersaantrekkende werking worden bepaald. Daarvoor is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 317 ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie wordt uitgegaan van een gemiddelde weekdag. Daarnaast wordt uitgegaan van een ligging in de rest van de bebouwde kom, in een matig stedelijk gebied.
Op basis van de huidige inzichten voorziet de ontwikkeling in de bouw van 28 grondgebonden woningen (22 aaneengebouwde woningen en 6 levensloopbestendige) en 36 (middel)dure appartementen. Daarnaast wordt middels een wijzigingsbevoegdheid de bouw van 14 (middel)dure appartementen in deelgebied 1 mogelijk gemaakt, er van uitgaande dat de twee bestaande bedrijfswoningen behouden worden. Voor deelgebied 2 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het aantal woningen te verhogen tot maximaal 70 woningen (19 woningen extra). Tot slot is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de bouw van één extra levensloopbestendige woning aan de oostzijde van het plangebied.
In onderstaande tabel is de toekomstige verkeersgeneratie inzichtelijk gemaakt:
Functie | Aantal/ oppervlakte | Kencijfer verkeersgeneratie | Aantal verkeersbewegingen |
Deelgebied 1: Koppelweg 4, 4a en 6 - bedrijfswoningen (bestaand) (twee-onder-een-kap - appartementen (duur) | 2 14 | 7,8 verkeersbewegingen per woning 7,1 verkeersbewegingen per woning | 15,6 99,4 |
Deelgebied 2: Koppelweg 8-14 - appartementen (duur) - aaneengebouwde woningen | 36 + 19 15 | 7,1 verkeersbewegingen per woning 7,1 verkeersbewegingen per woning | 390,5 106,5 |
Deelgebied 3: Koppelweg 18 - vrijstaande woning (bestaand) - bestaande bedrijf | 1 170 m2 | 8,2 verkeersbewegingen per woning 10,0 verkeersbewegingen per 100 m2 | 8,2 17 |
Deelgebied 4: Koppelweg 20-22 - aaneengebouwde woningen - levensloopbestendige woningen | 7 6 + 1 | 7,1 verkeersbewegingen per woning 7,1 verkeersbewegingen per woning | 49,7 49,7 |
Totaal aantal verkeersbewegingen op een gemiddelde weekdag | 736,6 |
Tabel 4.3: aantal verkeersbewegingen op een gemiddelde weekdag in de toekomstige situatie
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de verkeersgeneratie van de voorgenomen ontwikkeling 737 verkeersbewegingen op een gemiddelde weekdag bedraagt. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat de percelen Koppelweg 4, 4a en 6 op termijn herontwikkeld worden naar woningbouw en het aantal woningen in deelgebied 2 gemaximeerd wordt op 70 woningen. Hiervoor zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Tot slot is rekening gehouden met het feit dat er één levensloopbestendige woning extra wordt gebouwd. Ook hiervoor is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Indien geen gebruik wordt gemaakt van voornoemde wijzigingsbevoegdheden, zal de toekomstige verkeersgeneratie aanzienlijk lager uitvallen. In dat geval bedraagt de verkeersgeneratie 495 verkeersbewegingen op een gemiddelde weekdag.
Om de toename van het aantal verkeersbewegingen inzichtelijk te maken dient ook de huidige verkeersgeneratie inzichtelijk gemaakt te worden. Deze is weergegeven in onderstaande tabel:
Functie | Aantal/ oppervlakte | Kencijfer verkeersgeneratie | Aantal verkeersbewegingen |
Koppelweg 4, 4a en 6 - bedrijfswoningen (twee-onder-een-kap) - bedrijfsruimte* | 2 300 m2 | 7,8 verkeersbewegingen per woning 10,0 verkeersbewegingen per 100 m2 | 15,6 30 |
Koppelweg 8-14 - bedrijfswoning (vrijstaand) - bedrijfsruimte* | 1 3.650 m2 | 8,2 verkeersbewegingen per woning 10,0 verkeersbewegingen per 100 m2 | 8,2 365 |
Koppelweg 18 - bedrijfswoning (vrijstaand) - bedrijfsruimte* | 1 307 m2 | 8,2 verkeersbewegingen per woning 10,0 verkeersbewegingen per 100 m2 | 8,2 30,7 |
Koppelweg 20-22 - bedrijfsruimte* | 629 m2 | 10,0 verkeersbewegingen per 100 m2 | 62,9 |
Totaal aantal verkeersbewegingen op een gemiddelde weekdag | 520,6 |
* voor de bedrijfsruimte is uitgegaan van een arbeidsintensief/bezoekersextensief bedrijf.
Tabel 4.4. aantal verkeersbewegingen op een gemiddelde weekdag in de huidige situatie
Zoals blijkt uit bovenstaande tabel bedraagt de verkeersgeneratie in de huidige situatie 521 verkeersbewegingen op een gemiddelde weekdag. Gelet op het voorgaande leidt de voorliggende ontwikkeling tot 216 extra motorvoertuigbewegingen op een gemiddelde weekdag.
Het plangebied wordt via een interne ontsluitingsstructuur ontsloten op de Koppelweg. Het verkeer wordt vervolgens via de route Barend Ubbinkweg - Didamseweg afgewikkeld op de N338 en verder. Omdat het om een relatief beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen gaat en de voorgenoemde wegen voldoende capaciteit hebben om deze toename op te vangen, leidt de beoogde ontwikkeling niet tot een onacceptabele verkeerstoename.
Indien geen gebruik wordt gemaakt van de wijzigingsbevoegdheden, zal het aantal verkeersbewegingen zelfs afnemen ten opzichte van de huidige situatie.
4.11.2 Parkeren
De gemeente Doesburg heeft haar parkeerbeleid verankerd in het paraplubestemmingsplan 'Parkeren', dat op 28 juni 2018 door de gemeenteraad is vastgesteld. Voor de te hanteren parkeernormen wordt aangesloten bij de parkeerkencijfers zoals opgenomen in de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. De kencijfers van het CROW zijn geen normen, maar richtlijnen. Ze geven per functie niet één getal, maar een bepaalde bandbreedte (minimaal-maximaal). De gemeente Doesburg hanteert een gemiddelde parkeernorm als vertrekpunt bij ruimtelijke ontwikkelingen. Op deze wijze kan - afhankelijk van de locatie en specifieke kenmerken van de functie - bepaald worden wat benodigde invulling van het aantal parkeerplaatsen is.
Welke parkeernormen er voor een gebied gelden is onder meer afhankelijk van de stedelijkheidsgraad. De gemeente Doesburg wordt gerekend tot de klasse: 'matig stedelijk'. Bij het bepalen van het gewenste aantal parkeerplaatsen is, naast de toe te laten functie, ook de ligging binnen de gemeente van belang. Afhankelijk van het type gebied (centrum, rest bebouwde kom, buitengebied) gelden er verschillende normen. Op basis van het paraplubestemmingsplan 'Parkeren' is het plangebied aan te merken als 'rest bebouwde kom'.
Op basis van voorgenoemde uitgangspunten gelden voor het plangebied de volgende parkeernormen:
- levensloopbestendige woningen (koop, twee-onder-een-kap): 2,1 parkeerplaatsen per woning;
- aaneengebouwde woningen (koop, tussen/hoek): 1,9 parkeerplaatsen per woning;
- appartementen goedkoop (koop, etage, goedkoop): 1,6 parkeerplaatsen per woning;
- appartementen middelduur (koop, etage, midden): 1,8 parkeerplaatsen per woning;
- appartementen duur (koop, etage, duur): 2,0 parkeerplaatsen per woning;
Hoeveel parkeerplaatsen specifiek nodig zijn wordt bepaald door het woningtype. Voor ieder woningtype geldt immers een andere parkeernorm. De toekomstige parkeerbehoefte is dan ook afhankelijk van het definitieve programma en de stedenbouwkundige uitwerking. Omdat de toekomstige uitwerking van het woongebied nog niet is uitgekristalliseerd, is in de regels een dynamische verwijzing naar het paraplubestemmingsplan 'Parkeren' opgenomen. Daarmee is de realisatie van voldoende parkeergelegenheid gewaarborgd. Parkeren dient in principe binnen het plangebied te worden opgelost.
4.12 Duurzaamheid
Het klimaat verandert; de neerslaghoeveelheid (en intensiteit) neemt toe, waardoor er meer kans is op wateroverlast. Daarnaast stijgt de gemiddelde temperatuur en neemt de kans op hittegolven toe, wat in de zomer kan leiden tot hittestress. In Nederland zijn de gevolgen van klimaatverandering waarschijnlijk te beheersen. Hoe groot de problemen straks worden, hangt af van de maatregelen die we nemen. Aan de ene kant moeten we de uitstoot van broeikasgassen verminderen zodat de opwarming beperkt blijft (deze aanpak wordt ‘mitigatie’ genoemd, dat betekent ‘vermindering’). Aan de andere kant is het verstandig dat we ons aanpassen aan een ander klimaat (dit type maatregelen wordt ‘adaptatie’ genoemd). Beide type maatregelen zijn nodig.
Doorwerking plangebied
Bij het ontwerp van de openbare ruimte dient rekening te worden houden met de mogelijke gevolgen van klimaatverandering, teneinde de leefbaarheid van het nieuwe woongebied in de toekomst te garanderen. Deze verwachte gevolgen zullen het meest merkbaar zijn in een toenemende regenintensiteit enerzijds en een toenemende droogte en hitte anderzijds. Het ontwerp van de openbare ruimte moet daarom voldoende ruimte bieden voor groen en water. Dit heeft niet alleen een esthetische en ecologische waarde, maar ook een klimaatadaptieve waarde.
Hieronder een opsomming van eventuele maatregelen die tegemoet komen aan het klimaatbestendig maken van het nieuwe woongebied:
- Afkoppelen regenwater en oppervlakkig, vertraagd afvoeren: door het regenwater bovengronds af te koppelen wordt wateroverlast tegengegaan en verkoeling gebracht.
- Beperken verharding door samenbrengen van verschillende weggebruikers binnen één wegprofiel en concentreren van parkeerplaatsen in parkeerkoffers.
- Ruimte bieden aan een groene inrichting met verschillende soorten (inheemse) beplanting ter verbetering van het microklimaat en de biodiversiteit, waardoor een bijdrage wordt geleverd aan een gezonde leefomgeving. Waar mogelijk en gewenst zijn groene ruimten en boomvakken voorzien van beplanting.
- Aanplanten van (verschillende soorten) bomen waar mogelijk: beperken wateroverlast, verbetering bodemstructuur, voorkomen opwarming, verbeteren luchtkwaliteit en CO2-reductie.
- Door straatprofielen met open goten toe te passen, kan op de weg tijdelijk extra waterberging worden gecreëerd.
Bovenstaande adaptaties in de openbare ruimte richten zich voornamelijk op het beperken van de verwachte gevolgen van klimaatverandering; wateroverlast en hitte. Dit gebeurt grotendeels door het aanleggen van meer en betere groenvoorzieningen. Dit heeft niet alleen positieve gevolgen voor het tegengaan van de mogelijke effecten van klimaatverandering. De aanleg van groen heeft tevens invloed op de gezondheid en het woongenot van de nieuwe bewoners.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere (recente) bestemmingsplannen van de gemeente Doesburg. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.
5.1.1 Planopzet
Voor een gedeelte van het plangebied (deelgebied 2) is gekozen voor een globale eindbestemming. Op grond van deze bestemming geldt een rechtstreekse bouwtitel. De globale eindbestemming is inhoudelijk gestoeld op de ruimtelijke randvoorwaarden uit de 'Gebiedsvisie De Blauwe Knoop' en een stedenbouwkundig paspoort, maar biedt tegelijkertijd de nodige flexibiliteit. Omdat het een nog te realiseren woongebied betreft en de exacte situering en vorm van de woningen nog niet bekend is, zijn ruimere bouwmogelijkheden opgenomen dan voor bestaande woningen het geval zal zijn. Door deze opzet wordt de gewenste flexibiliteit gedurende het ontwikkelingstraject gecreëerd.
Voor het overige deel van het plangebied is gekozen voor een meer gedetailleerde wijze van bestemmen, waarmee de huidige - dan wel toekomstige situatie - gedetailleerd wordt vastgelegd en welke geschikt is voor de beheersituatie. De betreffende gronden zijn voorzien van zogenaamde eindbestemmingen. Op basis van de bepalingen van een eindbestemming kunnen direct omgevingsvergunningen worden afgegeven.
5.2 Inleidende Regels
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
5.3 Bestemmingsregels
5.3.1 Opbouw bestemmingen
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.
Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.
5.3.2 Bestemmingen
In deze paragraaf zijn de feitelijk in het plan voorkomende bestemmingen beschreven. Per bestemming is kort toegelicht welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden.
Groen
De oever van de Oude IJssel is voorzien van de bestemming 'Groen'. Ter plaatse zijn de gronden onder meer bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting, voet- en fietspaden, speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen. De bouwmogelijkheden binnen deze bestemming zijn beperkt, mede gelet op de waterkerende functie van de gronden. Binnen deze bestemming zijn in principe alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Uitzondering hierop vormen gebouwen voor nutsvoorzieningen.
Tuin
De voortuinen van de bestaande woninge aan de Koppelweg 4, 4a en 18, alsmede de nog op te richten woningen in deelgebied 4 (voormalige stadswerf), hebben de bestemming 'Tuin' gekregen. Hier zijn, behoudens overkappingen, geen (bij)gebouwen toegestaan. Het oprichten van erfafscheidingen is wel toegestaan.
Verkeer - Verblijfsgebied
De beoogde ontsluitingsstructuur en parkeervoorzieningen in deelgebied 4 (voormalige stadswerf) zijn voorzien van de bestemming 'Verkeer'. De gronden met deze bestemming zijn onder meer bestemd voor wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie, voet- en rijwielpaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen. Binnen deze bestemming zijn in principe alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Uitzondering hierop vormen gebouwen voor nutsvoorzieningen.
Wonen
De bestaande woningen aan de Koppelweg 4, 4a en 18, alsmede de nog op te richten woningen in deelgebied 4 (voormalige stadswerf) zijn voorzien van de bestemming 'Wonen'. De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor wonen en de uitoefening van een beroep aan huis. Voor de bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemming wordt een onderscheid gemaakt in het hoofdgebouw van de woning, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde.
- Hoofdgebouwen: Het hoofdgebouw van de woning mag uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gerealiseerd worden, waarbij de op de verbeelding weergegeven maximum bouwhoogte leidend is. De bouwwijze van de woning (vrijstaand, twee-aaneen of aaneengebouwd) is aangeduid op de verbeelding. In de regels is bepaald dat het bestaande aantal woningen niet mag toenemen. Deze bepaling geldt uiteraard niet voor de nog op te richten woningen in deelgebied 4. Voor deelgebied 4 geldt dat het aantal woningen niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'.
- Bijbehorende bouwwerken: buiten het hoofdgebouw mogen op het perceel zowel binnen als buiten het bouwvlak bijbehorende bouwwerken worden opgericht dit betreft bijgebouwen, uit- of aanbouwen en overkappingen. Deze bouwwerken mogen, met uitzondering van erkers alleen in het achtererfgebied worden gerealiseerd. De maximale maatvoering voor bijbehorende bouwwerken is gelimiteerd. Het achtererfgebied mag met niet meer dan 50% worden bebouwd met een maximum van 75 m2.
Onder de bestemming wonen valt op grond van jurisprudentie ook het aan huis verbonden beroep. De maat van het beroepsgedeelte is ten hoogste 50 m². Aan huis verbonden beroepen zijn vrij, voor zover de woonfunctie volledig gehandhaafd blijft en de woning als zodanig herkenbaar blijft. Er mogen geen nadelige effecten optreden voor het woonmilieu en de parkeerbalans in de omgeving.
Binnen de bestemming wordt een mix van wonen en werken (aan huis) mogelijk gemaakt. Dat betekent dat zowel beroepen, als ook bedrijven aan huis bij recht zijn toegestaan, mits voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden.
Woongebied
Vanwege flexibiliteitsoverwegingen is deelgebied 2 (Koppelweg 8-14) voorzien van de bestemming 'Woongebied'. Deze bestemming heeft een globaal karakter en bevat derhalve veel flexibiliteit. Dit is wenselijk, omdat de bouwplannen voor het nieuwe woongebied nog niet tot in detail zijn uitgewerkt en bovendien gefaseerd worden. Zo is bijvoorbeeld de exacte situering van de nieuwe woningen nog niet bepaald. De 'Gebiedsvisie De Blauwe Knoop' en het stedenbouwkundig paspoort (dat als bijlage 3 bij de regels is opgenomen) heeft als uitgangspunt gediend voor de inhoudelijke bepalingen van de bestemming 'Woongebied'.
Het bouwen van hoofdgebouwen (woningen) is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met dien verstande dat het aantal woningen per bouwvlak niet meer mag bedragen dan is aangegeven met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'. Het totale aantal woningen binnen de bestemming mag echter niet meer dan 55 bedragen. In de regels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om - binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan - het aantal woningen ter verhogen tot maximaal 70, mits voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden.
Per bouwvlak is aangegeven welke bouwwijze (gestapeld of aaneengebouwd) is toegestaan. Binnen de bestemming 'Woongebied' is in de basis een bouwhoogte van 11 meter toegestaan. Dit betreft de zogenaamde maaiveldlaag, bestaande uit maximaal 3 bouwlagen. Wel is het mogelijk om - bij wijze van accent - enkele grondgebonden woningen in 4 bouwlagen te realiseren (maximaal 75% van de grondgebonden woningen). Aan het water is ruimte voor wat hogere bebouwing, de zogenaamde 'toplaag'. Hier is bebouwing toegestaan in 4 tot 5 bouwlagen (maximaal 19 meter), met een accent tot 6 bouwlagen (maximaal 23 meter).
Tot slot is in de regels bepaald dat de gronden met de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - zichtlijn 1' onbebouwd moeten blijven. De gronden met deze aanduiding zijn bovendien geen erf, zoals bedoeld in artikel 1 behorende bij bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, of de rechtsopvolger daarvan. Daarmee wordt voorkomen dat er vergunningvrij gebouwd kan worden in de zichtlijn. Ook ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - zichtlijn 2' dient een strook met een minimale breedte van 17 meter gevrijwaard te blijven van (vergunningvrije) bebouwing. Op deze wijze is het zicht vanaf de Koppelweg richting de Oude IJssel gewaarborgd.
Binnen de bestemming wordt een mix van wonen en werken (aan huis) mogelijk gemaakt. Dat betekent dat zowel beroepen, als ook bedrijven aan huis bij recht zijn toegestaan, mits voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden.
Waterstaat - Waterkering
Voor de kernzone van de aanwezige waterkeringen is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen, waarbij de waterkerende functie primair is ten opzichte van de overige op de verbeelding aangegeven bestemmingen. Voordat ten behoeve van de secundaire bestemmingen gebouwd mag worden dient in verband met de belangen van de waterkering advies te worden ingewonnen bij de beheerder van de waterkering in casu het Waterschap Rijn en IJssel. Dit geldt eveneens voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde.
5.4 Algemene Regels
Anti-dubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels voor het overschrijden van bouwgrenzen en regels omtrent bestaande afstanden en maten.
Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is bepaald welke vormen van gebruik strijdig zijn met de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen.
Algemene afwijkingsregels
Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen waarin nog een aantal algemene afwijkingen is opgenomen. Het betreft hier onder meer een standaardregeling die beperkte afwijkingen in de maatvoering bij de uitvoering van bouwplannen mogelijk maakt.
Algemene aanduidingsregels
De gebiedsaanduidingen worden in deze bepaling geregeld. Deze kunnen ook bij iedere afzonderlijke bestemming worden geregeld, maar omdat een gebiedsaanduiding veelal binnen meerdere bestemmingen ligt, hoeft de aanduiding in een algemeen artikel slechts eenmalig te worden opgenomen. In voorliggend bestemmingsplan zijn de gebiedsaanduidingen 'Vrijwaringszone - zichtlijn 1' en 'Vrijwaringszone - zichtlijn 2' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduidingen mogen geen (vergunningvrije) bouwwerken worden opgericht, teneinde het zicht vanaf de Koppelweg naar de Oude IJssel te waarborgen. Ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - zichtlijn 2' geldt dat een strook van minimaal 17 meter breed gevrijwaard moet blijven van bebouwing.
Tot slot is de buitenbeschermingszone van de waterkering voorzien van de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - dijk'. Indien gebouwd wordt ter plaatse van deze aanduiding, moet voldaan worden aan de eisen in de Keur.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
In de algemene wijzigingsregels is tevens een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de bouw van maximaal 16 woningen ter plaatse van de aanduiding 'Wetgevingzone - wijzigingsgebied 1' (het betreft de percelen Koppelweg 4, 4a en 6), mits voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden. Van deze wijzigingsbevoegdheid dient binnen twee jaar gebruik te worden gemaakt. Daarna is het college bevoegd de betreffende wijzigingsbevoegdheid op te heffen.
Ook is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de bouw van één extra levensloopbestendige woning ter plaatse van de aanduiding 'Wetgevingzone - wijzigingsgebied 2', mits voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden. Van deze wijzigingsbevoegdheid dient in beginsel binnen twee jaar gebruik te worden gemaakt. Daarna is het college bevoegd de betreffende wijzigingsbevoegdheid op te heffen.
Overige regels
In de overige regels zijn de bestemmingsplannen 'Archeologie' en 'Parapluplan parkeren' van overeenkomstige toepassing verklaard op het voorliggende bestemmingsplan.
5.5 Overgangs- En Slotregels
Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.1.1 Exploitatieverplichting
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
6.1.2 Conclusie
De nog te ontwikkelen gronden in deelgebied 4 (voormalige stadswerf) zijn in eigendom van de gemeente, waardoor het kostenverhaal is verzekerd middels de gronduitgifte. De nog te ontwikkelen gronden in deelgebied 2 zijn niet in eigendom van de gemeente. Voor de ontwikkeling van deze gronden is een anterieure overeenkomst met de ontwikkelaar gesloten. Daarmee zijn de kosten voor de planontwikkeling anderszins verzekerd en is het opstellen van een exploitatieplan niet aan de orde. In deelgebied 1 en 3 vinden (vooralsnog) geen ontwikkelingen plaats. Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Vooroverleg
Conform ex artikel 3.1.1. van het Bro moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de Rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg is het voorliggende bestemmingsplan aan diverse overlegpartijen toegezonden. Naar aanleiding van de ingekomen reacties is het plan op verschillende onderdelen aangepast.
6.2.2 Ontwerpfase
Na afronding van het vooroverleg start de formele bestemmingsplanprocedure. De eventuele aanpassingen die volgen uit de overlegreacties worden verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Indien nodig worden er ambtshalve aanpassingen doorgevoerd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 28 februari 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen.
Gedurende de inzagetermijn heeft de gemeente twee zienswijzen ontvangen. Deze zijn samengevat en beantwoord in de Nota zienswijzen, die als bijlage 11 bij de toelichting is opgenomen.
6.2.3 Vaststellingsfase
Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.
Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.
Bijlage 1 Beroep En Bedrijf Aan Huis
Bijlage 1 Beroep en bedrijf aan huis
Bijlage 2 Gebiedsvisie De Blauwe Knoop
Bijlage 2 Gebiedsvisie De Blauwe Knoop
Bijlage 3 Stedenbouwkundig Paspoort
Bijlage 3 Stedenbouwkundig paspoort
Bijlage 1 Bodemonderzoek Koppelweg 4, 4a En 6
Bijlage 1 Bodemonderzoek Koppelweg 4, 4a en 6
Bijlage 2 Bodemonderzoek Koppelweg 14
Bijlage 2 Bodemonderzoek Koppelweg 14
Bijlage 3 Bodemonderzoek Koppelweg 20 - 22
Bijlage 3 Bodemonderzoek Koppelweg 20 - 22
Bijlage 4 Saneringsplan Koppelweg 8-10
Bijlage 4 Saneringsplan Koppelweg 8-10
Bijlage 5 Quickscan Flora En Fauna Koppelweg 14
Bijlage 5 Quickscan flora en fauna Koppelweg 14
Bijlage 6 Quickscan Flora En Fauna Koppelweg 20-22
Bijlage 6 Quickscan flora en fauna Koppelweg 20-22
Bijlage 7 Aanvullend Onderzoek Flora En Fauna Koppelweg 14
Bijlage 7 Aanvullend onderzoek flora en fauna Koppelweg 14
Bijlage 8 Aanvullend Onderzoek Flora En Fauna Koppelweg 20-22
Bijlage 8 Aanvullend onderzoek flora en fauna Koppelweg 20-22
Bijlage 9 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 9 Akoestisch onderzoek