Vijverberg zuid - 2011
Bestemmingsplan - gemeente Doetinchem
Onherroepelijk op 01-12-2011 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Vijverberg zuid - 2011 van de gemeente Doetinchem;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0222.R03B004A-0004 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan huis gebonden bedrijf:
het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de daarbij bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
1.6 aan huis gebonden beroep:
een dienstverlenend beroep, waaronder een vrij beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.7 achtererfgebied
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;
1.8 antennedrager
antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;
1.9 antenne-installatie
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.11 bebouwingspercentage:
een percentage, dat de grootte van het deel van een bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.12 bed & breakfast:
een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt. Hieronder wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur
1.13 bedrijf:
een zelfstandige productie-eenheid;
1.14 beperkt kwetsbaar object:
object zoals gedefinieerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
1.15 bestaand:
bij bouwwerken: bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
bij gebruik: bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.16 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.17 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.18 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.19 bijgebouw:
een al dan niet vrijstaand gebouw, dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan en behoort bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.20 bijzondere woonvorm:
een woonvorm, bestaande uit al dan niet zelfstandige wooneenheden met voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van één of meer zelfstandig wonende personen of groepen van personen;
1.21 boeiboord:
opstaande kant van een dakgoot of dakrand, meestal uitgevoerd in hout of plaatmateriaal;
1.22 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.23 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.24 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.25 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.26 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.27 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.28 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.29 commerciële dienstverlening:
het bedrijfsmatig en tegen betaling aanbieden en verlenen van op publiek gerichte, al dan niet maatschappelijke en/of medische diensten, niet zijnde goederen, aan personen die deze diensten aanwenden anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.30 daknok
hoogste punt van een schuin dak;
1.31 dakvoet
laagste punt van een schuin dak;
1.32 dagrecreatie:
recreatie in de vorm van:
- a. extensieve dagrecreatie welke in hoofdzaak gericht is op natuurbeleving en landschapsbeleving zoals wandelen en fietsen;
- b. intensieve dagrecreatie welke in hoofdzaak gericht is op het bedrijfsmatig aantrekken van (grote) groepen mensen zoals een attractiepark en een dierentuin;
1.33 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ter verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt;
1.34 druiplijn:
onderste horizontale lijn van een dakvlak dat geen goot heeft, bijvoorbeeld een rieten dak;
1.35 eengezinshuis:
een gebouw dat bestaat uit één woning;
1.36 erf
al dan niet bebouwd perceel, of gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
1.37 escortbedrijf:
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;
1.38 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.39 geluidsgevoelig object:
woningen, geluidsgevoelige terreinen en andere geluidsgevoelige gebouwen zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;
1.40 gestapelde woning:
een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat al dan niet met de daarbij behorende bergingen;
1.41 gevellijn:
de als zodanig aangeduide lijn, waar de voorgevel van een hoofdgebouw op moet zijn georiënteerd
1.42 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is;
1.43 hoogteaccent:
een staand deel van een gebouw dat hoger dan breed is;
1.44 kantoor:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccomodatie;
1.45 kantoor- of praktijkruimte aan huis:
een beroepswerkruimte die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of bedrijf of vrij beroep;
1.46 kwetsbaar object:
object zoals gedefinieerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
1.47 lessenaarsdak
een dakvorm die bestaat uit slechts één dakvlak of dakschild, dat onder een zekere helling is aangebracht;
1.48 luifel:
een afdak met een diepte van meer dan 0,5 m, bevestigd aan de gevel van een gebouw zonder directe verbinding met de grond;
1.49 maaiveld:
bovenkant van een terrein dat een bouwwerk omgeeft;
1.50 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociale, medische en levensbeschouwelijke voorzieningen evenals voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, of een combinatie daarvan, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen ;
1.51 naar de weg gekeerde bouwgrens (voorgevelrooilijn):
een lijn van een bouwvlak, gekeerd naar de weg, die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten;
1.52 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven peil is gelegen;
1.53 openbaar toegankelijk gebied
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
1.54 overkapping:
een bouwwerk met een open constructie op een bouwperceel;
1.55 peil:
- a. voor bouwwerken op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang vermeerderd met 0,30 m;
- b. voor bouwwerken op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. indien in of op het water wordt gebouwd: het gemiddeld waterpeil ter plaatse;
- d. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: het hoogste punt van het aansluitende afgewerkte bouwperceel (incidentele verhogingen niet meegerekend).
1.56 praktijkruimte:
een beroeps- of bedrijfsmatige werkruimte, gelegen in of aansluitend aan een woning voor de uitoefening van medische, paramedische en andere vrije beroepen en/of administratieve of daarmee gelijk te stellen beroepen;
1.57 prostituee:
degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.58 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.59 raamprostitutie:
een vorm van prostitutie, waarbij de werving van klanten geschiedt door een prostituee, die door houding, gebaren, kleding of anderszins vanuit een vitrine de aandacht op zich vestigt en waarbij de seksuele handelingen in een voor het publiek besloten ruimte plaatsvinden;
1.60 reclamezuil
een rechtopstaand bouwwerk geen gebouw zijnde dat aanmerkelijk hoger is dan breed voor de uiting van reclame;
1.61 recreatieve inrichting:
instelling ten behoeve van ontspanning en vrijetijdsbesteding;
1.62 rijbaan:
elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte met uitzondering van fietspaden;
1.63 (rij)wegen:
alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin gelegen bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;
1.64 ruimtelijke uitwerking:
de aard, de omvang, de intensiteit alsmede de ruimtelijke uitstraling van het gebruik en/of de functie van gronden en/of bouwwerken;
1.65 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan:
- a. een seksbioscoop;
- b. een seksautomatenhal;
- c. een sekstheater;
- d. een parenclub;
- e. een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon;
al dan niet in combinatie met elkaar of in combinatie met een sekswinkel, zulks met uitzondering van woningen waarin niet meer dan één prostituee werkzaam is (thuisprostitutie);
1.66 speelweide
een terrein voor vrije spelbeoefening met minimale speelattributen;
1.67 straatmeubilair:
bij of op de weg behorende bouwwerken zoals verkeersgeleiders, zitbanken, reclamezuilen, bloembakken en cocons van vuilniscontainers;
1.68 straatprostitutie:
een vorm van prostitutie, waarbij de werving van klanten geschiedt door een prostituee, die door houding, gebaren, kleding of anderszins op straat de aandacht op zich vestigt en waarbij de seksuele handelingen in een voor het publiek besloten ruimte plaatsvinden;
1.69 thuisprostitutie:
een vorm van prostitutie, waarbij de seksuele dienstverlening plaatsvindt op het woonadres van de prostituee en waarbij ook alleen door deze prostituee op dit adres wordt gewerkt als prostituee;
1.70 van de weg afgekeerde bouwgrens (achtergevelrooilijn):
een lijn van een bouwvlak, evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens, die niet door hoofdgebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten;
1.71 verblijfsrecreatie
vormen van vrijetijdsbesteding waarbij tevens in overnachtingsmogelijkheden is voorzien;
1.72 vliering:
bergruimte onder het dak en niet voor bewoning geschikt;
1.73 voorerfgebied
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;
1.74 voorgevel:
de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.75 vrij beroep:
een professionele dienstverlening, voornamelijk bestaande uit hoofdarbeid, waarbij gebruik wordt gemaakt van verworvenheden verkregen door een academische of een hogere beroepsopleiding;
1.76 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding, woonwagens niet inbegrepen;
1.77 woonfunctie:
wonen in enge zin;
1.78 woonwagen:
een voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemd perceel is geplaatst;
1.79 woonwagenstandplaats:
een kavel, waarop nutsvoorzieningen aanwezig zijn, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen.
1.80 zolder:
ruimte(n) in een gebouw die geheel is (zijn) afgedekt met veelal schuine daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt (uitmaken) van de daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand van een bouwwerk tot een perceelsgrens:
de kortste afstand tussen enig punt van een bouwwerk en een perceelsgrens;
2.2 de bebouwde oppervlakte van een perceel of ander terrein:
de som van de oppervlakten van alle op een perceel of een ander terrein gelegen gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, 1m boven peil neerwaarts geprojecteerd en buitenwerks gemeten;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de breedte van een bouwwerk:
van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingsmuur, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte;
2.5 de bruto-vloeroppervlakte (b.v.o.):
de som van de horizontale vloeroppervlakten van de bouwlagen, met inbegrip van de daarbij behorende kantoren, magazijnen, werkplaatsen en overige dienstruimten, buitenwerks gemeten;
2.6 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak; Bij een 'half-ronde' of anderszins gebogen kapvorm, wordt de dakhelling berekend als de hoek tussen lijn welke de goothoogte en het hoogste punt van het bouwwerk verbindt ten opzichte van het horizontale vlak;
2.7 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.8 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.9 de netto-vloeroppervlakte (n.v.o.):
de som van de horizontale vloeroppervlakten van de tot een gebouw behorende binnenruimten, gemeten op vloerniveau, tussen de begrenzende opgaande scheidingsconstructies van de afzonderlijke ruimten, een en ander conform NEN 2580:2007, onderdelen 4.3.1 en 4.3.2;
2.10 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.11 de oppervlakte van een overkapping:
tussen de rand van het dakvlak, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.12 de verkoopvloeroppervlakte (v.v.o.):
de som van de horizontale vloeroppervlakten van ruimten die rechtstreeks ten dienste staan van de detailhandelsactiviteiten en voor publiek toegankelijk zijn (kantoren, magazijnen en overige dienstruimten worden hieronder niet begrepen), binnenwerks gemeten;
2.13 de vloeroppervlakte van een woning:
de som van de horizontale vloeroppervlakten van de voor bewoning bestemde vertrekken van een woning, waaronder mede moeten worden verstaan keukens, slaapvertrekken, gangen, toiletten, bad- en doucheruimten, zolders en vlieringen welke gebruikt worden als berging, alsmede inpandige of aangebouwde bergingen die op grond van het bestemmingsplan verbouwd mogen worden tot woonruimte, binnenwerks gemeten;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. structurele groenvoorzieningen waaronder houtige opstanden;
- b. inritten;
- c. extensieve dagrecreatie en mogelijkheden voor ontmoeting en spelen;
- d. fiets- en wandelpaden zonder een direct verbindend karakter en verhardingen, niet zijnde parkeervoorzieningen;
- e. waterlopen, waterbergingen en waterinfiltratievoorzieningen;
- f. nutsvoorzieningen;
en bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.2, op gronden met de bestemming 'Groen' nadere eisen stellen met betrekking tot:
- a. dakvormen, dakhellingen en nokrichtingen van bouwwerken;
- b. de bouw- en goothoogte van bouwwerken;
- c. de afmetingen van bouwwerken;
- d. het aantal en de situering van bouwwerken;
onder voorwaarde dat de nadere eisen niet op onevenredige wijze een doelmatig gebruik van gronden en bouwwerken in de weg staan.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen en erven;
- b. nutsvoorzieningen;
en bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen, behorende bij de op hetzelfde bouwperceel gelegen woning.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 4.2, op gronden met de bestemming 'Tuin' nadere eisen stellen met betrekking tot:
- a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- b. de afmetingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- c. de situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- d. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op eigen terrein;
onder voorwaarde dat de nadere eisen niet op onevenredige wijze een doelmatig gebruik van gronden en bouwwerken in de weg staan.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verkeer, verblijf en mogelijkheden voor ontmoeting;
- b. waterlopen, waterberging en waterinfiltratievoorzieningen;
- c. geluidswerende voorzieningen;
- d. straatmeubilair, speeltoestellen en (fiets)parkeervoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. monumentale bomen ter plaatse van de aanduiding 'monumentale boom'.
- g. nutsvoorzieningen;
en bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 5.2, op gronden met de bestemming 'Verkeer' nadere eisen stellen met betrekking tot:
- a. dakvormen, dakhellingen en nokrichtingen van bouwwerken;
- b. de bouw- en goothoogte van bouwwerken;
- c. de afmetingen van bouwwerken;
- d. het aantal en de situering van bouwwerken;
onder voorwaarde dat de nadere eisen niet op onevenredige wijze een doelmatig gebruik van gronden en bouwwerken in de weg staan.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, in de vorm van:
- 1. vrijstaande woning, ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand';
- 2. twee-onder-een-kap woning, ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen';
- 3. aaneengebouwde woningen, ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd';
- 4. gestapelde woningen, ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld';
- b. tuinen en erven;
- c. nutsvoorzieningen;
en bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 6.2, op gronden met de bestemming 'Wonen' nadere eisen stellen met betrekking tot:
- a. dakvormen, dakhellingen en nokrichtingen van bouwwerken;
- b. de bouw- en goothoogte van bouwwerken;
- c. de afmetingen van bouwwerken;
- d. het aantal en de situering van bouwwerken;
- e. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op eigen terrein;
onder voorwaarde dat de nadere eisen niet op onevenredige wijze een doelmatig gebruik van gronden en bouwwerken in de weg staan.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
6.6 Specifieke gebruiksregels
6.7 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Bouwregels bij overschrijding van de bouwgrenzen
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de bouwgrenzen is niet van toepassing met betrekking tot:
- a. stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen, voorzover zij de grens van de weg niet overschrijden;
- b. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden voor ventilatiekanalen en schoorstenen, voorzover de overschrijding van de naar de weg gekeerde bouwgrens niet meer dan 12 cm bedraagt en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
- c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, bloemenkozijnen, balkons, galerijen en luifels, voorzover de overschrijding van de naar de weg gekeerde bouwgrens niet meer dan 50 cm bedraagt en zij niet lager zijn aangebracht dan:
- 1. 4,20 m boven een rijbaan of boven een strook ter breedte van 1,50 m langs een rijbaan;
- 2. 2,20 m boven een voetpad, voor zover dit voetpad geen deel uitmaakt van de onder nummer 1 genoemde strook;
- d. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voorzover dezen de bouwgrens met niet meer dan 1m overschrijden;
- e. goten, ondergrondse afvoerleidingen en inrichtingen voor de verzameling van water en rioolstoffen;
- f. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voorzover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand:
- 1. de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 1 m overschrijden;
- 2. de grens van de weg overschrijden;
- 3. lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven een rijbaan.
8.2 Afwijken van de bouwregels bij overschrijding van de bouwgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.1 voor het overschrijden van bouwgrenzen met ten hoogste 2 m, indien het betreft:
- a. stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen die de grens van de weg overschrijden;
- b. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden voor ventilatiekanalen en schoorstenen, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 12 cm overschrijden, dan wel die de grens van de weg overschrijden;
- c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 50 cm overschrijden, met inachtneming van het bepaalde in 8.1 onder c, nummers 1 en 2;
- d. overbouwingen ten behoeve van de verbinding van twee bouwwerken, met inachtneming van het bepaalde in 8.1 onder c;
- e. bloemenkozijnen, balkons en galerijen, mits zij bij overschrijding van de grens van de weg voldoen aan het bepaalde in 8.1 onder c;
- f. luifels en draagconstructies voor reclame, mits zij bij overschrijding van de weggrens voldoen aan het bepaalde in 8.1 onder c;
- g. hijsinrichtingen, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen die in enige stand de naar de weg gekeerde bouwgrens met ten hoogste 1,50 m overschrijden, mits zij niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de rijbaan;
- h. toegangen van bouwwerken, voor wat de hoogte boven de weg betreft, die de grens van de weg niet overschrijden;
- i. kelderingangen en kelderkoekoeken;
- j. bouwwerken waarvan de bovenzijde niet hoger is gelegen dan:
- 1. de hoogte van de weg, voorzover de bouwwerken in de weg zijn gelegen;
- 2. de terreinhoogte bij voltooiing van de bouw, voorzover de bouwwerken niet in de weg gelegen zijn.
8.3 Bestaande maten
In de gevallen waarin een bestaande goot- en/of bouwhoogte, afstand, oppervlakte en/of inhoud van een legaal bouwwerk ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan meer bedraagt dan in hoofdstuk 2 Bestemmingsregels is voorgeschreven, geldt deze bestaande goot- en/of bouwhoogte, afstand, oppervlakte en/of inhoud als maximum.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Verboden gebruik
- a. overeenkomstig artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo, is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met het plan. Onder verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd gebruik als:
- 1. staan- en/of ligplaats voor onderkomens;
- 2. opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en/of vaartuigen en/of onderdelen daarvan;
- 3. opslagplaats voor gerede en/of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines en/of onderdelen daarvan;
- 4. stortplaats voor puin, mest- en/of afvalstoffen;
- 5. seksinrichting en/of ten behoeve van prostitutiedoeleinden, tenzij het “thuisprostitutie” betreft;
- 6. verblijfsrecreatie;
- 7. het racen en/of crossen met gemotoriseerde voertuigen of fietsen;
- b. het bepaalde onder sub a is niet van toepassing op (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van gronden en/of bouwwerken.
9.2 Afwijken verboden gebruik
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, in uitzonderlijke gevallen, gemotiveerd bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor:
- a. het oprichten van bouwwerken van algemeen nut (zoals abri's, telefooncellen, transformatorhuisjes, gasregelstations en gasdrukstations en conmatics), mits de inhoud van elk van deze bouwwerken niet meer bedraagt dan 75 m3 en de bouwhoogte ervan niet meer bedraagt dan 4 m;
- b. het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bestemmingsgrens of een bouwgrens, te veranderen, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan gewenst of noodzakelijk is, en waarbij de grenzen met niet meer dan 3 m worden verschoven;
- c. het oprichten van masten ten behoeve van mobiele (beeld)telefonie en zendmasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 m.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen ten behoeve van:
- a. het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bestemmingsgrens of een bouwgrens, te veranderen, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan gewenst of noodzakelijk is en de bestemmingsgrens niet meer dan 5 m en de bouwgrens niet meer dan 10 m worden verschoven;
- b. het oprichten van gebouwen van openbaar nut (zoals transformatorhuisjes en gemaalgebouwtjes) met een inhoud van maximaal 100 m3 en een goothoogte van maximaal 4 m;
- c. het enigszins anders situeren en/of begrenzen van bouwvlakken, indien dit ten behoeve van de uitvoering van een bouwplan nodig mocht blijken, een en ander, mits de oppervlakte van het desbetreffende bouwvlak met niet meer dan 20% van het in het plan vastgelegde afwijkt.
Artikel 12 Overige Regels
Waar in dit plan wordt verwezen naar wettelijke regelingen wordt geduid op die regelingen, zoals zij luidden op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
13.2 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 13.1met maximaal 10 %.
13.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunningen in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
13.4 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
13.5 Persoonsgebonden overgangsregels
Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Vijverberg zuid - 2011.
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Doetinchem in de openbare raadsvergadering d.d. 06 oktober 2011.
de griffier, de voorzitter,
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
In 2007 is een vrijstellingsprocedure (artikel 19 lid 1 Wet op de Ruimtelijke Ordening) doorlopen om de bouw van woningen in het gebied Vijverberg zuid mogelijk te maken. Ontwikkelkaders die daarbij horen zijn goedgekeurd in juli 2007. Inmiddels zijn de gronden bouwrijp. De ontwikkeling van het gebied is in handen van meerdere partijen en voorziet in de ontwikkeling van 163 woningen en 2 bijzondere woonvormen. Een deel van de 163 woningen worden als vrije kavels uitgegeven. Hierop kunnen particulieren met een eigen architect hun eigen woning bouwen. Daarnaast worden enkele woningen projectmatig ontwikkeld. De eerste particuliere woningen zijn in aanbouw. Vanaf de periode dat het vrijstelligsbesluit is genomen, blijkt dat de verkoop van kavels en de geplande particuliere woningen achter blijft bij de verwachtingen. Een van de oorzaken is dat er een (te) streng stedenbouwkundig en architectonisch regieme geld. Daarnaast zijn niet alle mogelijkheden die het planlogisch beleid kent, mogelijk in het gebied. Dit is reden geweest om de stendebouwkundige- en architectonische kaders nog eens opnieuw te beoordelen. Dit heeft geleid tot een aantal aanpassingen / versoepeling waardoor de ontwikkelingskaders, kavels en projectmatige woningen beter bij de marktvraag aansluiten. De verwachting is dat de verkoop van de kavels en woningen door deze aanpassingen beter gaat verlopen.
De aanpassingen zijn in strijd met het geldende bestemmingsplan en met het eerder genomen vrijstellingsbesluit . Een herziening van het geldende bestemmingsplan is daarom noodzakelijk. Met dit bestemmingsplan Vijverberg zuid - 2011 geeft de gemeente hier inhoud aan.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen voor het grondgebied van de gemeente Doetinchem wordt in principe overal dezelfde plansystematiek gehanteerd. De bestemmingen en regels uit het voorliggende bestemmingsplan sluiten daardoor grotendeels aan op de bestemmingen en regels uit andere bestemmingsplannen. Daarmee wordt de rechtsgelijkheid en rechtszekerheid van de burgers vergroot.
Daarnaast voldoet het voorliggende bestemmingsplan aan de normen zoals die zijn vastgelegd in de 'Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008' (SVBP), onderdeel van de RO-standaarden, zoals deze landelijk zijn voorgeschreven .
1.2 Plangebied
Het plangebied Vijverberg zuid - 2011 is gelegen aan de zuidoostkant van Doetinchem. Het wordt begrensd door de Rekhemseweg - Dennenweg - Koekendaalseweg / spoorlijn en natuurgebied De Koekendaal.
afbeelding 1: globale ligging plangebied
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
Het bestemmingsplan Vijverberg zuid - 2011 is een algehele herziening van de in het plangebied geldende bestemmingsplannen. Voor het bestemmingsplan Vijverberg zuid - 2011 gelden op dit moment 3 bestemmingsplannen welke na het onherroepelijk worden van het onderhavige bestemmingsplan al dan niet ten dele zullen komen te vervallen:
- Buitengebied 2000, herziening 2002, (vastgesteld dd. 24-06-2004, goedgekeurd dd. 18-01-2005 en onherroepelijk dd. 22-12-2005).
- Parapluherziening Voorbereidingsprocedures voor flexibiliteitsbepalingen, vastgesteld door de raad van de gemeente Doetinchem op 9 november 2006 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland op 16 februari 2007;
- Parapluherziening buitengebied - reconstructie vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen, nieuwe landgoederen, landelijke wonen ea. (vastgesteld dd. 12-02-2009).
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Algemeen
Dit hoofdstuk beschrijft het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifiek voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit hoofdstuk verwoord en afgewogen en indien noodzakelijk op de verbeelding en in de regels vertaald.
De volgende beleidsstukken zijn wel bekeken voor het plangebied, maar hebben geen
invloed op de ontwikkeling.
- Nota Ruimte, Rijk, d.d. 27 februari 2006;
- Streekplan Gelderland 2005, provincie Gelderland, d.d. 29 juni 2005;
- Belvoir 3 Cultuurhistorisch beleid 2009-2012, d.d. 23 februari 2009;
- Regionale Structuurvisie Achterhoek, regio Achterhoek, d.d. 26 april 2004
Deze plannen zijn daarom ook niet verder toegelicht in dit plan.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Streekplanuitwerking kernkwaliteiten en omgevingscondities
In de uitwerking Streekplan Gelderland 2005 Kernkwaliteiten en Omgevingscondities van de Gelderse Ecologische Hoofdstructuur, d.d. 16 mei 2006, staat dat versterking van de ruimtelijke kwaliteit het uitgangspunt is voor het Gelderse ruimtelijk beleid. Het ruimtelijk beleid draagt bij aan de bescherming en de ontwikkeling van de natuur. Het doel van de streekplanuitwerking is de ruimtelijke regeling van behoud en ontwikkeling van de door de provincie gewenste natuurkwaliteit in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS- natuur, verweving en verbindingszone).
Voor beoordeling van de ruimtelijke ontwikkelingen binnen de EHS geeft het streekplan het volgende aan:
Binnen de EHS geldt de “nee, tenzij”-benadering. Dit houdt in dat bestemmingsplanwijziging niet mogelijk is als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot belang.
Om te kunnen bepalen of de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied significant worden aangetast, moet het bevoegd gezag erop toezien dat hiernaar door de initiatiefnemer onderzoek worden verricht. Om een zorgvuldige afweging te kunnen maken zal de provincie de te behouden wezenlijke kenmerken en waarden per gebied specificeren.
In de streekplanuitwerking zijn de wezenlijke kenmerken en waarden voor de EHS uitgewerkt in de vorm van kernkwaliteit en omgevingscondities.
Gemeenten dienen de bescherming van de natte delen van de EHS, de HEN-wateren en de bijbehorende beschermingszones in de bestemmingsplannen te regelen.
Het betreffen voor Doetinchem de volgende kernkwaliteiten:
- De beken met hun landschappelijke, ecologische en hydrologische samenhang met hun omgeving;
- De samenhang en verbindingen tussen de grote Oost-Gelderse natuurkernen via kleinere rivieren en beken en de daaraan gekoppelde ecologische verbindingszones, voor Doetinchem specifiek de Oude IJssel en Hummelo-Keppel/Slangeburg;
- De verbinding tussen de restanten (natte) heideterreinen, heischrale terreinen en blauwgraslanden binnen de Graafschap;
- Het vanuit ecologisch opzicht samenhangend geheel van landgoederen, natuurgebieden, bossen, beken en landschapselementen in het kleinschalige agrarische cultuurlandschap.
Streekplanuitwerking – Kernkwaliteiten EHS
Voor het plangebied Vijverberg zuid - 2011, staan in de streekplanuitwerking kernkwaliteiten EHS geen specifieke ontwikkelingen beschreven. Wel is een nader hydrologisch onderzoek gedaan naar de effecten van de ontwikkeling van het gebied op de nabijgelegen Zumpe. Hier wordt in 2.2.2 Streekplanuitwerking zoekzones stedelijke functies en landschappelijkeversterking nader op ingegaan.
De ontwikkeling sluit aan op de doelstellingen zoals aangegeven in het streekplan.
2.2.2 Streekplanuitwerking zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking
In de streekplanuitwerking zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking, d.d. 12 december 2006, wil de provincie voorzien in voldoende ruimtelijke reservering voor de behoefte aan stedelijke functies en een kwaliteitsslag bevorderen in het landelijk gebied. Met de streekplanuitwerking wil de provincie de procedures voor gemeentelijke plannen binnen deze zoekzones vereenvoudigen.
De zoekzones wonen, werken en kleine kernen zijn voor Doetinchem op onderstaande kaart weergegeven.
uitsnede streekplankaart, rood: zoekzones wonen, paars: zoekzones werken, zwart: zoekzones kleine kernen
Het plangebied Vijverberg zuid - 2011 is specifiek opgenomen in de streekplanuitwerking als zoekzone voor stedelijke functie, Dt3, Vijverberg Zuid.
Voor Vijverberg zuid is als 'aandachtspunt' opgenomen dat het in het hydrologisch beinvloedingsgebied van het natuurbeschermingswetgebied 'de Zumpe' bevindt. Daarbij wordt vermeld dat door de gemeente, in samenwerking met waterschap en provincie al in 2005 een geohydroogisch onderzoek ("hydrologische effecten op de Zumpe, -twee stedelijke ontwikkelingen in Doetimchem-") heeft laten uitvoeren waarbij zowel naar de effecten op de grondwaterstand als naar de grondwaterstroming is gekeken. Het onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. Aangegeven is dat indien bij de ontwikkeling van het plan Vijverberg zuid wordt voldaan aan de uitgangspunten uit het onderzoek, er geen nadelig effect van de ontwikkeling van Vijverberg zuid op de grondwatersituatie van het natuurgebied de Zumpe is te verwachten.
De uitgangspunten uit het onderzoek zijn vertaald in de verdere ontwikkeling van Vijverberg zuid. In hoofdstuk 4.3.2 Water wordt verder ingegaan op het aspect water.
De ontwikkeling van Vijverberg zuid sluit aan op de doelstellingen zoals aangegeven in het streekplan.
2.2.3 Waterplan Gelderland 2010-2015
In het Waterplan Gelderland 2010-2015 wordt met betrekking tot stedelijk gebied aangegeven, dat inrichting en beheer van het waterhuishoudkundig systeem gericht zijn op:
- het voorkomen en beperken van wateroverlast;
- de ontwikkeling en het behoud van de natuur in het stedelijk gebied;
- het voorkomen van zettingen;
- het herbenutten van ontwateringswater voor drink- en industriewatervoorziening of voor herstel van verdroogde natuur;
- het weren van (diepe) drainage en het voorkomen van instroming van oppervlaktewater op de riolering;
- het beperken van de vuilbelasting door riooloverstorten;
- het beperken van de invloed van bronbemaling;
- het realiseren van de basiskwaliteit voor oppervlaktewater.
De waterketen in stedelijk gebied is zodanig ingericht dat deze geen negatieve invloed heeft op het grond- en oppervlaktewater. Stedelijke ontwikkelingen en stedelijke herinrichting en herstructurering dient “waterneutraal” te zijn en wordt benut om het watersysteem waar nodig op orde te brengen en te verduurzamen.
Voor het plangebied Vijverberg zuid - 2011, staan in het waterplan geen specifieke doelstellingen beschreven. De ontwikkeling sluit aan op de doelstellingen zoals aangegeven in het plan. In paragraaf 4.3.2 wordt nader op het aspect water ingegaan.
2.3 Regionaal Beleid
2.3.1 Waterbeheerplan 2010-2015
In het Waterbeheerplan 2010-2015 zijn door het Waterschap Rijn en IJssel opgestelde uitgangspunten voor water-, waterkeringen- en waterwegbeheer vastgelegd. Kernbegrippen zijn schoon, levend en functioneel water. Het waterschap streeft samen met gemeenten naar een vorm van duurzaam stedelijk waterbeheer en verbetering van de waterkwaliteit, door afkoppelen van schoon regenwater, het minimaliseren van de verontreiniging van oppervlaktewater en waterbodem en het aanleggen van natuurvriendelijke oevers. Met betrekking tot de chemische en ecologische waterkwaliteit van oppervlaktewater wordt gewerkt aan nadere invulling van doelstellingen en maatregelen op basis van de normstelling uit de Europese Kaderrichtlijn Water.
Het stedenbouwkundigplan en de doorlopen vrijstellingsprocedure voor het plangebied Vijverberg zuid - 2011waren reeds afgerond voordat het Waterbeheerplan 2010-2015 is opgesteld. Voor het gebied Vijverberg Zuid worden in het beheersplan daarom geen specifieke doelstellingen beschreven. In paragraaf 4.3.2 wordt nader op het aspect water ingegaan.
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.4.1 Bomenbeleid en de nieuwe Bomenverordening
De bescherming, de herplant en het kappen van bomen is geregeld in de gemeentelijke bomenverordening. De beleidsregels voor toepassing van deze regelgeving zijn opgenomen in de notitie “Beleidsregels bomenverordening gemeente Doetinchem” (2006). Deze notitie bevat het beleid ten aanzien van de beoordeling kapaanvragen en belangenafweging, bijzondere bomen en de duurzame instandhouding en bescherming van bomen. Het bomenbeleid is in essentie gericht op het behoud van (toekomstig) waardevolle bomen en boomstructuren. In de vorm van een lijst met Bijzondere bomen (moet nog vastgesteld worden) en een boomstructuurplan (planning 2011) zal hieraan uitwerking worden gegeven.
Bomen dragen in belangrijke mate bij aan de structuur, identiteit, belevingswaarde, ecologische waarde en gebruikswaarde van de (woon)omgeving en worden dan ook beschouwd als de belangrijkste groenelementen in de stedelijke omgeving. Hierbij geldt dat naarmate bomen ouder zijn de waarde voor de omgeving toeneemt. Om deze reden is het van belang in de bestaande situatie en bij nieuwe ontwikkelingen met zorg om te gaan met aspecten van beheer en inrichting van de boom en zijn groeiplaats.
De aanwezige waardevolle bomen worden beschermd middels de kapverordening en de kapvergunning. Daarnaast zijn drie aanwezige monumentale bomen in het gebied ingepast in het stedenbouwkundigplan. De monumentale bomen hebben in het bestemmingsplan de specifieke functieaanduiding 'Monumentale boom' (mob) gekregen.
Het onderhavige bestemmingsplan Vijverberg zuid - 2011 sluit daarmee aan op dit nieuwe beleid.
2.4.2 Nota Cultuurhistorie: Doetinchem, Cultuurhistorierijk!
In de nota cultuurhistorie, Doetinchem Cultuurhistorierijk, d.d. 25 september 2008, worden voorwaarden en kansen geschetst die het mogelijk maken om de Doetinchemse cultuurhistorie te behouden, te beheren en te ontwikkelen. De nota gaat in op de cultuurhistorische opgave voor de komende 10 jaar.
De cultuurhistorie moet weer op een positieve manier in beeld komen. Een aantal speerpunten daarbij zijn:
- Besef van en waardering voor het cultuurhistorisch erfgoed;
- Kennisvermeerdering over het cultuurhistorisch erfgoed;
- Visualisatie en exposure van het cultuurhistorisch erfgoed;
- Stimulering wisselwerking tussen cultuurhistorisch erfgoed, moderne stedenbouw en landschapsontwikkeling.
De gemeente Doetinchem kent verschillende historische identiteiten, zoals landschap, wonen en werken, etc., welke de komende jaren een leidraad moeten vormen voor het cultuurhistorisch beleid. Daarnaast moet het cultuurhistorisch beleid zoveel mogelijk aansluiten op bestaande wetgeving.
Binnen de gemeente Doetinchem is op dit moment nog maar weinig in beeld van het cultuurhistorisch erfgoed. Voor wat betreft het beter in beeld brengen van de cultuurhistorie is het van belang om bij ruimtelijke ontwikkelingen onderzoek uit te voeren naar de ter plaatse aanwezige cultuurhistorie.
Ten behoeve van de ontwikkeling van het plangebied Vijverberg zuid - 2011 is onderzoek naar cultuurhistorie uitgevoerd. De uitkomsten van dit onderzoek zijn opgenomen in paragraaf 4.3.3 van dit bestemmingsplan. De voorgestane ontwikkeling sluit daarmee aan op hetgeen is opgenomen in de nota cultuurhistorie.
2.4.3 Waterplan Doetinchem
De gemeente Doetinchem heeft samen met het waterschap Rijn en IJssel het Waterplan Doetinchem opgesteld. In dit beleidsdocument is de integrale omgang met water in stedelijk en landelijk gebied aangegeven ter ondersteuning van het streven te komen tot veerkrachtige watersystemen en het scheiden van vuil- en schoonwaterstromen als principe. Sinds de gemeentelijke herindeling (2005) is dit beleid ook van toepassing op het gebied van de voormalige gemeente Wehl.
Het Waterplan Doetinchem bundelt op lokaal niveau het inzicht in de huidige situatie en geeft in de streefbeelden en ambities aan hoe duurzaamheids- en gidsprincipes van integraal waterbeheer in plannen vertaald kunnen worden. Hierin zijn belangen van ruimtelijke ordening, milieu, natuur en toerisme meegewogen.
Het waterplan is door de gemeente in samenwerking met waterschap, waterbedrijf, vertegenwoordigers van natuur en milieubelangen, inwoners en bedrijfsleven tot stand gekomen. In het waterplan zijn Rijksbeleid, provinciaal beleid en het beleid van het waterschap als fundamentele elementen opgenomen. Het Waterplan uit 2003 en het Gemeentelijk Rioleringsplan 2010-2015 vormen samen de basis voor de omgang met water in het algemeen en het rioleringsstelsel in het bijzonder.
Met betrekking tot de ruimtelijke ordening en het stedelijk gebied zijn de volgende gidsprincipes voor integraal waterbeheer van belang:
- Het toepassen van de drietrapsstrategie: vasthouden, bergen en afvoeren;
- Water van schoon naar minder schoon laten stromen (geen afwenteling);
- Met water de identiteit van een plek zichtbaar maken;
- Een goede communicatie opzetten (intern en extern);
- Water als mede-ordenend principe toepassen bij ruimtelijke plannen;
- Samenwerken en afstemmen;
- Balans in watersysteem en waterketen.
Door het toepassen van deze principes wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een robuust, veerkrachtig en gezond watersysteem binnen de gemeentegrenzen, gecombineerd met een aantrekkelijke woonomgeving met optimale belevings- en gebruiksmogelijkheden van het water. Er is een goede samenwerking en afstemming tussen alle bij het waterbeheer betrokken partijen, en er vindt geen bestuurlijke, financiële of ruimtelijke afwenteling plaats. Dit is het algemene streefbeeld voor 2030.
In het waterplan wordt het algemene streefbeeld per functie en thema nader uitgewerkt. In paragraaf 4.3.2 wordt nader op het aspect water ingegaan. Dit bestemmingsplan sluit aan op het gestelde in het waterplan.
2.4.4 Planologisch Beleid 2011
Op 6 januari 2011heeft de gemeenteraad van Doetinchem ingestemd met het Planologisch Beleid 2011. Het planologisch beleid vormt het ruimtelijk beleidskader voor woningen en bijbehorende bouwwerken. In de nota wordt beleid geformuleerd voor kleine bouwplannen met betrekking tot woningen. Ook voorziet de nota in een belangrijke verruiming en versoepeling van de tot nu toe gehanteerde bouwvoorschriften. In de voorgestelde regeling is een onderscheid gemaakt tussen:
- a. ruimtelijke aspecten die betrekking hebben op het woonhuis en bijbehorende bouwwerken alleen;
- b. de ruimtelijke aspecten van de woning die alleen geregeld kunnen worden als de kenmerken van de omgeving daarbij betrokken worden.
Daarnaast zijn een aantal relatief ondegeschikte bouwactiviteiten die voorheen als afwijking verleend kon worden, nu als 'bij recht' toegestane bouwactiviteiten opgenomen. Dit zijn bijvoorbeeld erkers, toegangspartijen en overkappingen in de voortuin van een woning. Verder zijn versoepelingen doorgevoerd voor:
- woonruimte in bijbehorende bouwwerken,
- overkappingen,
- erfafscheidingen,
- beroepen en bedrijven aan huis,
- mantelzorg.
Met het Planologisch Beleid 2011 ligt er een vernieuwde basis voor omgevingsvergunningen en bestemmingsplannen. Daarnaast is het beleid de basis voor nieuwe planontwikkelingen.
De uitgangspunten van het Planologisch Beleid 2011 zijn verwerkt in het bestemmingsplan Vijverberg zuid - 2011.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Ontwikkelingen
Op 17 juli 2007 is het stedenbouwkundig plan door de gemeenteraad van Doetinchem vastgesteld.
Het stedenbouwkundig plan dd. 17 juli 2007 is als bijlage bij het plan gevoegd.
Nadere uitwerking stedenbouwkundigplan
Deze toelichting is een nadere uitwerking van het stedenbouwkundig plan dat de gemeente Doetinchem eerder vaststelde. Met de nadere uitwerking wil de gemeente het aanbod meer afstemmen op de vraag. Tegelijkertijd wil de gemeente meer inhoud geven aan de eigen slogan 'Maak van je droom een huis'. Het oorspronkelijke plan drukte teveel een eigen stempel op de ontwikkeling. Het daaruit voortkomende toetsingskader ervoeren de meeste potentiële kopers en ook de gemeente als te knellend. Door de criteria konden veel geïnteresseerden de eigen 'droomwoning' niet realiseren. Het toetsingskader kwam onvoldoende tegemoet aan de wensen van de doelgroep. De gemeente wil nu de mogelijkheden verruimen zonder afbreuk te doen aan de essentie van het oorspronkelijke stedenbouwkundige plan.
Daarnaast is het planologisch beleid 2011 doorvertaald in de bijbehorende regels.
Essentie van het plan
De locatie Vijverberg Zuid is onderdeel van een oude rivierduinzone. Door de bijzondere grondslag is deze zone een goede bodem om de bomen tot in de hemel te laten reiken. De forse eiken en beuken in de omgeving van Koekendaal getuigen daarvan. De bosrand, die als een ring rond de locatie ligt, vormt de basis voor het plan. Het doel van de verkaveling is om woningen echt in het groen te situeren, zodat de lommerrijkheid van Koekendaal zich over de hele locatie uitstrekt. Hierdoor ontstaat het gevoel in het bos te wonen zonder de kwaliteiten van het bestaande bos aan te tasten. Door kavels langs de bestaande bosrand te leggen komen veel woningen direct in contact met groen. In het plangebied vormt de belangrijkste openbare ruimte een nieuwe ringvormige bosrand. De invulling van deze brede bosrand is een bomenweide met eiken, beuken en kastanjes en een gevarieerde natuurlijke onderbegroeiing. Hierdoor ontstaat ook bij de meeste woningen in het middendeel van het plangebied het gevoel in het bos te wonen. Het groen op de kavel – hagen op de erfgrens met de openbare ruimte en bomen voor en achter op de kavel – versterkt dat effect. Door de ruimte tussen de woningen ontstaan doorzichten naar het groen in de achtertuin, in de tuinen van de buren en in de bosrand.
Het plan kent in hoofdlijnen twee woonvormen: ruim en groen wonen aan de bosrand en compact en dorps wonen in het midden van het plangebied. De tweede woonvorm is te vinden in het centrum van het plangebied, waar twee dorpse straatjes uitkomen op een pleintje.
Verruiming mogelijkheden - Coulisseneffect vervalt
Het coulisseneffect was een thema in het oorspronkelijke plan. Het effect zou ontstaan door het benadrukken van 'natuurlijke' verspringingen in de rooilijn. Door het verspringen van de plaats van de woningen op de kavels, de één staat verder naar voren dan de ander of staat in een andere richting, zou het effect ontstaan dat de woningen zich als coulissen in het groen presenteren. Het groen in de voor-, zij- en achtertuin zou daardoor extra in het oog springen. Een prominente voorgevel aan de woningen zou het coulisseneffect versterken. De voor(zet)gevel zou een eigentijdse interpretatie van een klassieke gevel moeten zijn. De architectuur zou waardigheid aan de ringvormige bosrand geven.
Het thema coulissen vervalt. Door de bochtige verloop van de ringweg liggen de voorste perceelsgrenzen nergens in één lijn. De rooilijnen verspringen daardoor vanzelf al 'natuurlijk'. Zonder prominente voorzetgevel kan architectuur ook waardigheid aan de ringvormige bosrand geven. Het coulisseneffect is een ontwerpgedachte die in praktische zin de essentie van het plan niet echt versterkt. De gemeente verruimt daarom de ontwerpvrijheid en legt de nadruk alleen op architectonische kwaliteit. Daarvoor stelde de gemeente een nieuw beeldkwaliteitplan op met meer algemene kwaliteitscriteria.
Verruiming mogelijkheden - Voorgeschreven bouwvlak vervalt
Het bestemmingsplan schrijft de plek van de woning en de bijbehorende gebouwen niet meer voor. Het bouwvlak is zo groot als de kavel minus de standaard aan te houden afstanden tot de perceelsgrenzen. Voor de situering van de woning geldt dat de minimale afstand tot de voorste erfgrens 5 meter moet zijn, tot de zijerfgrens 3 meter en tot de achterste perceelsgrens 8 meter. Deze afstanden komen overeen met de algemene richtlijnen van het gemeentelijk Planologisch Beleid.
Het oorspronkelijke plan schreef de positie van de woning en de bijbehorende gebouwen op de kavel voor. De garage moest los en achter de woning te staan. De asymmetrische positie van de woning en de losstaande garage moesten zorgen voor een open en daardoor groene straatwand en voor transparantie tussen de woningen. Door de situering vrij te laten wordt de verkaveling traditioneler en de transparantie van de straatwand in theorie minder. Door de kavelvormen en de kavelgroottes zal de vrije plaatsing op de kavel in het algemeen weinig afbreuk doen aan de wenselijke transparantie en groene wandvorming. De gemeente verruimt daarom de bouwmogelijkheden op de kavel. Dat die mogelijkheden overeenkomen met het algemene Planologisch Beleid ziet de gemeente als een voordeel. Dat biedt de burger meer duidelijkheid.
Als gevolg van het vrijlaten van de positie van de woning vervallen een aantal ontwerpeisen, zoals de gesloten wand aan de zijde van de meest nabije zijerfgrens, de verplichte plek van de entree en het ten opzichte van elkaar verspringen van twee-aaneen-woningen. De gemeente verruimt de ontwerpvrijheid en legt de nadruk alleen op architectonische kwaliteit. Daarvoor stelde de gemeente een nieuw beeldkwaliteitplan op met meer algemene kwaliteitscriteria. Het beeldkwalitietsplan is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.
Hoofdstuk 4 Haalbaarheid
4.1 Algemeen
Dit hoofdstuk geeft de randvoorwaarden van de milieukundige aspecten en overige aspecten waarmee rekening gehouden moet worden bij het bouwen en bij de inrichting en het beheer van het plangebied. Deze aspecten kunnen beperkingen opleggen aan het gebruik van bepaalde locaties.
4.2 Milieuaspecten
4.2.1 Bodem
Bij een bestemmingsplan moet worden bepaald dat de bodem geschikt is voor de beoogde bestemming. Om de bouw van woningen mogelijk te maken is in 2007 een vrijstellingsprocedure (art. 19, lid 1 Wro) doorlopen. In het kader van deze procedure is een bodemonderzoek uitgevoerd (Ecopart, 19 december 2005). Hoewel het bodemonderzoek inmiddels ouder is dan vijf jaar, wordt het onderzoek pepresentatief geacht voor het weergeven van de actuale bodemkwaliteit. Dit omdat er geen aanwijzingen zijn dat ind e achterliggende jaren het terrein (ernstig) verontreinigd is geraakt. Er is sprake van een voor bodemverontreiniging onverdacht terrein, waarvoor naar analogie van de bouwverordening niet langer een verplihcting voor bodemonderzoek geldt.
Het onderzoek is bruikbaar voor dit bestemmingsplan en is bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.
Uit het onderzoek blijkt dat de grond en het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie licht verontreinigd zijn, met uitzondering van een sterke nikkelverontereiniging in het grondwater. Gelet op de reeds bekende problematiek rondom nikkel in grondwater wordt een vervolgonderzoek voor de ontwikkellocatie niet noodzakelijk geacht. Wel geldt een gebruiksbeperking voor grondwater.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
4.2.2 Akoestiek
Wegverkeerslawaai
Wegverkeer kan overlast bij woningen of geluidsgevoelige functies veroorzaken. In de Wet geluidhinder zijn daarom geluidsnormen en voorkeursgrenswaarden opgenomen.
Er is van rechtswege een zone gelegen langs iedere weg, met uitzondering van woonerven en 30 km gebieden. Voor alle woningen en geluidgevoelige bestemmingen die binnen de zone van die weg liggen, moet de geluidbelasting als gevolg van verkeerslawaai berekend worden.
Het plangebied bevindt zich binnen de invloedzone van de snelweg A18 en de Rekhemseweg. De Dennenweg (30 km gebied) is ook onderzocht.
Er is een akoestisch onderzoek (Milieuonderzoek, Bestemmingsplan Vijverberg zuid – 2011 gemeente Doetinchem, d.d. 8 juni 2011, werknummer 156.301.12 door KuiperCompagnons) uitgevoerd. Uit dit onderzoek wordt geconcludeerd dat ter plaatse van het bouwvlak binnen de bestemming Wonen de voorkeurswaarde niet wordt overschreden.
Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Railverkeerslawaai
Voor railverkeerslawaai geldt een voorkeursgrenswaarde van 55 dB. Er is van rechtswege (Wet geluidhinder) een zone gelegen langs iedere spoorlijn (die zone bedraagt binnen de gemeentegrens Doetinchem 100 meter).
Het plangebied bevindt zicht binnen de invloedzone van de spoorlijn Doetinchem - Winterswijk.
Er is een akoestisch onderzoek (Milieuonderzoek, Bestemmingsplan Vijverberg zuid – 2011 gemeente Doetinchem, d.d. 8 juni 2011, werknummer 156.301.12 door KuiperCompagnons) uitgevoerd. Uit dit onderzoek wordt geconcludeerd dat ter plaatse van het bouwvlak binnen de bestemming Wonen de voorkeurswaarde vanwege railverkeerslawaai niet wordt overschreden.
Het aspect railverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Industrielawaai/bedrijfszonering
In het plangebied zijn geen bedrijven c.q. bedrijfsbestemmingen gevestigd. Daarnaast voorziet het bestemmingsplan niet in nieuwe bedrijfsbestemmingen.
Het aspect industrielawaai vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
4.2.3 Lucht
In de 'Wet luchtkwaliteit' (hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer) zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen om o.a. de verkeersgerelateerde emissies (o.a. fijnstof en stikstofdioxide) te reguleren.
Bij ieder (ruimtelijk) project moet toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaatsvinden, met andere woorden het moet duidelijk zijn welke gevolgen het project heeft voor de luchtkwaliteit. Uitgangspunt is dat de luchtkwaliteit niet verslechtert c.q. dat het project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een project draagt NIBM bij aan de luchtkwaliteit als de luchtkwaliteit als gevolg van het project met ten hoogste 3% verslechterd.
Er is een luchtkwaliteitsonderzoek (Milieuonderzoek, Bestemmingsplan Vijverberg zuid – 2011 gemeente Doetinchem, d.d. 8 juni 2011, werknummer 156.301.12 door KuiperCompagnons) uitgevoerd.
De ontwikkelingen binnen het plan kunnen worden aangemerkt als NIBM. Toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit is daarom niet aan de orde.
Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening zijn de concentraties luchtverontreinigende stoffen bepaald ter plaatse van de nieuwe woningen. Uit deze berekening blijkt dat de grenswaarden voor NO2 en PM10 niet worden overschreden. Het aspect luchtkwaliteit leidt daarom niet tot belemmeringen voor de ontwikkeling in dit plan.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
4.2.4 Externe veiligheid
Externe veiligheid betreft de beheersing van de risico's en richt zich op het gebruik, de opslag, de productie van gevaarlijke stoffen en het transport van gevaarlijke stoffen. De gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen, stationaire bronnen zoals een chemische fabriek of een LPG vulpunt en mobiele bronnen zoals transport van gevaarlijke stoffen over wegen en door leidingen. Voor inrichtingen (bedrijven) is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' van belang. In dit besluit wordt externe veiligheid omschreven als 'de kans om buiten een inrichting te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen de inrichting waar een gevaarlijke stof bij betrokken is'.
Voor transport is de 'Wet vervoer gevaarlijke stoffen' van belang. Daarnaast zijn er een aantal besluiten en regelingen vastgesteld waarin het beleid verder uitgewerkt is.
Bij externe veiligheid wordt een onderscheidt gemaakt tussen een groepsrisico en een plaatsgebonden risico. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het plaatsgebonden risico biedt de burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen.
In de omgeving van het plangebied zijn geen mobiele en/of stationaire bronnen aanwezig. Een onderzoek naar externe veiligheid is derhalve niet noodzakelijk. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
4.2.5 Bedrijvigheid
Gekeken moet worden of in de omgeving geen bedrijven in hun bedrijfsvoering worden belemmerd als gevolg van het onderhavige bestemmingsplan Vijverberg zuid - 2011. Eveneens moet duidelijk zijn of bestaande functies in de omgeving de ontwikkeling al dan niet belemmeren.
In de omgeving van het plangebied zijn bedrijven aanwezig die belemmerd worden danwel die de ontwikkeling belemmeren.
Het aspect bedrijvigheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
4.3 Overige Aspecten
4.3.1 Flora en fauna
Binnen de grenzen van de gemeente Doetinchem is de Zumpe aangewezen als beschermd natuurgebied. Overige beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998, waarin de gebiedsbescherming vanuit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn is geïmplementeerd, zijn binnen de gemeente Doetinchem niet aanwezig.
De Flora- en faunawet is per 1 april 2002 van kracht. In die wet is de zorgplicht, artikel 2, opgenomen. De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.
De zorg houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Naast de zorgplicht voor álle dieren en planten zijn in de Wijziging Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet van 25 januari 2005 (Staatscourant, 2 februari 2005), drie tabellen opgenomen met een overzicht van beschermde inheemse dieren en planten. Ter voorkoming van verontrusting, verstoring, doden, vernieling van vaste rust- of verblijfplaatsen e.d. van beschermde soorten dient voorafgaand aan plan- en visievorming, uitvoering, verstrekken van vergunningen (bouw-, sloop-, aanleg-, en milieuvergunningen) en aanleg- of reconstructiewerken een inventarisatie plaats te vinden van de beschermde flora- en faunasoorten, met daaraan gekoppeld een beschrijving van de effecten en eventuele mitigerende (maatregelen om het fysische effect van barrières te verminderen) en compenserende maatregelen om de eventuele negatieve effecten te beperken of te voorkomen. Op basis van de aangetroffen soorten dient er een afweging plaats vinden voor de instandhouding van de biodiversiteit en hun ecotoop.
Bij het verlenen van een vergunning op grond van het bestemmingsplan, dienen de verbodsbepalingen artikel 8 t/m 12 van de Flora- en faunawet in acht te worden genomen. Dat houdt in dat, voorafgaand aan de verlening van een vergunning, onderzoek dient te worden uitgevoerd naar het voorkomen van dier- en plantsoorten die op grond van de Flora- en faunawet bescherming genieten. Met name binnen de stedelijke omgeving dient aandacht te worden geschonken aan de aanwezigheid van en de invloed op vleermuizen. Tevens dient te worden onderzocht in hoeverre de verstoring, vernieling of verontrusting van de beschermde soorten plaatsvindt. Indien inbreuk wordt gepleegd op de verbodsbepalingen die op grond van de bepalingen van de Flora- en faunawet zijn vastgesteld, kan een vrijstelling gelden of een verzoek tot ontheffing worden aangevraagd.
In het kader van de doorlopen vrijstellingsprocedure is een quick scan in het kader van de Flora & Faunawet uitgevoerd (Bureau Waardenburg, 28 fabruari 2005). Het onderzoek is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd. De quickscan geeft aan dat de voorgenomen ingreep naar verwachting geen significant effect zal hebben op beschermde natuurgebieden romd het plangebied. Wel kan het recrateive gebruik van het bosgebied De Wrange ten gevolge van de nieuwe bewoners toenemen, wat meer verstoring in het gebied tot gevolg kan hebben. Op dit moment wordt het gebied reeds vrij intensief gebruik door bewoners van Doetinchem. Voor flora en fauna zal de voorgenomen ingreep naar verwachting niet leiden tot een wezenlijke verstoring (met wezenlijke invloed). Voor enkele soorten geldt dat er sprake is van een lokaal verlies van de biotoop, maar voor deze soorten is voldoende geschikt biotoop in de omgeving aanwezig.
Omdat het onderzoek in 2006 is uitgevoerd, is een actualisatie van de uitgevoerde quick scan nodig. Aan de hand van de resultaten van de actuele 'uitgebreide quick scan natuurtoets' (bijlage 8, Stichting Staring advies, mei 2011)blijkt dat er ten behoeve van de Flora en Fauna wet geen nader onderzoek nodig is. Tevens is geen ontheffing noodzakelijk.
Het aspect Flora en Fauna vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
4.3.2 Water
De watertoets
Eind 2000 heeft het kabinet het standpunt “Anders omgaan met water” vastgesteld. Het op een andere manier omgaan met water én ruimte is nodig om in de toekomst bescherming te bieden tegen overstromingen en wateroverlast. De watertoets is een instrument dat ruimtelijke plannen toetst aan de mate waarin zij rekening houden met het beleid om het water meer ruimte te geven. De watertoets heeft als doel om in een vroegtijdig stadium alle relevante partijen te betrekken bij het opstellen van een wateradvies. De toets heeft betrekking op alle wateren en alle waterhuishoudkundige aspecten die van betekenis zijn voor het gebruik en de functie van het plangebied en de directe omgeving van het gebied, bijvoorbeeld veiligheid (overstromingsgevaar), wateroverlast en waterkwaliteit.
Waterplan Doetinchem
In paragraaf 2.4.3 is het Waterplan Doetinchem behandeld. Het beleid dat daarin is verwoord is vertaald in deze waterparagraaf.
Waterhuishoudkundige aspecten
In het kader van de doorlopen vrijstellingsprocedure is een waterhuishouding- en rioleringsplan inclusief waterparagraaf opgesteld (TAUW 2006). Het onderzoek is bruikbaar voor dit bestemmingsplan en is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.
Het rapport behelst de vaststelling van de waterhuishouding- en rioleringssituatie en het in beeld brengen v an de mogelijkheden en beperkingen om te komen tot duurzaam waterbeheer voor het plangebied. Er wordt (mede aan de hand van de uitkomstsen van talrijke proefboring) een beschruiving gegeven van de geohydrologie van het plangebied, richtlijnen vanuit de gemeente en waterschap voor het ontwerp van de hemelwaterafvoer en de droogweerafvoer en alternatieve voor de droogwaarafvoer aan bod. De uitkomsten van het onderzoek zijn vertaald in het stedenbouwkundig plan.
4.3.3 Monumenten en archeologie
Historisch landschappelijk en stedenbouwkundig erfgoed
Het echte plangebied bestaat feitelijk uit een akkerland. Hier is geen waardevolle landschappelijke en/of stedenbouwkundige erfgoed meer aanwezig.
Archeologie
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen.
Met het in werking treden van de Wet op de archeologische monumentenzorg in september 2007 is het verdrag wettelijk verankerd en is de Monumentenwet 1988 herzien. Het belangrijkste doel van deze wet is het behoud van het archeologisch erfgoed ter plekke. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en een afweging te maken. Vroegtijdig onderzoek maakt ruimte voor de overweging om archeologievriendelijke alternatieven toe te passen. Wie dan ondanks de aanwezigheid van archeologische waarden toch de grond in wil, moet archeologisch (voor)onderzoek doen en de kosten daarvan op zich nemen. Ook als het onderzoek uiteindelijk tot een opgraving leidt.
Het archeologiebeleid van de gemeente Doetinchem is er op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die ook als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen.
Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. In haar rol van bevoegd gezag kan de gemeente van initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen vragen aan te geven wat de effecten van de voorgenomen bodemingrepen zullen zijn op de eventueel aanwezige archeologische waarden. Om deze reden heeft de gemeente Doetinchem (mede als uitvoering van de nota cultuurhistorie) een archeologische beleidskaart laten opstellen waarop de archeologische vindplaatsen en verwachtingszones zijn aangegeven. Afhankelijk van de (verwachtings)waarde in een (deel)gebied zal het beschermingsregime meer of minder streng zijn. De archeologische beleidskaarten zijn samen met de erfgoedverordening op 18 november 2010 door de gemeenteraad van Doetinchem vastgesteld. De archeologische beleidskaarten zijn terug te vinden op www.doetinchem.nl/Leven/Cultuurhistoriewelkom/Cultuurhistorie/Rapporten.aspx
In het kader van de doorlopen vrijstellingsprocedure is een door RAAP archeologisch adviesbureau in 2005 een archeologisch vooronderzoek (RAAP-rapport 1018) uitgevoerd. Voor het plangebied gold bij aanvang van het onderzoek een (middel)hoge archeologische verwachting voor sporen van bewoning uit alle archeologische perioden vanaf de oude steentijd. Deze verwachting is gebaseerd op de ligging van het plangebied in een rivierduinlandschap en de aanwezigheid van bekende archeologische vindplaatsen in de nabije omgeving.
Uit het archeologisch vooronderzoek blijkt dat verspreid over het plangebied grote bodemverstoringen hebben plaatsgevonden. Deze verstoringen bestonden uit het vergraven en egaliseren van het plangebied. Dit heeft ertoe geleid dat in een groot gedeelte van het plangebied het oorspronkelijke bodemprofiel is verdwenen. Tijdens het inventariserend archeologisch onderzoek zijn geen aanwijzingen aangetroffen voor de aanwezigheid van archeologische resten in het plangebied. Een vervolgonderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
Wel dient te allen tijde rekening te worden gehouden met de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 53 Monumentenwet 1988) in verband met de mogelijkheid tot toevalsvondsten.
4.3.4 Verkeer en parkeren
Uitgangspunten bij de inrichting van de wegen binnen het plangebied zijn:
- de functie van de weg conform het wegencategoriseringsplan (wegennetvisie), dit betekent voor erftoegangswegen 30km/h en voor ontsluitingswegen 50 km/uur;
- de inrichting van de weg (het wegbeeld) moet het gewenste rijgedrag en de rijsnelheid 'afdwingen';
- herkenbare inrichting van de verschillende verkeersruimtes door materiaal/kleur;
- de (kwaliteit van de) leefomgeving staat centraal;
- de weg dient na realisatie goed te beheren te zijn (beheerbewust ontwerpen);
- snelheidsremmende maatregelen worden getroffen in erftoegangsstraten en op gebiedsontsluitingsstraten waar kwetsbare verkeersdeelnemers de weg moeten kruisen.
De kwaliteit van de leefomgeving dient centraal te staan. Kunstmatig ingepaste maatregelen, zoals veel borden en bloembakken op de weg hebben vaak wel een kort effect op de rijsnelheid, maar zijn geen duurzame oplossingen. De omgeving en weg als geheel moeten zorgen voor het gewenste rijgedrag zodat deze kunstingrepen overbodig zijn.
Een duidelijk onderscheid aanbrengen tussen de verschillende verkeersruimtes zorgt er voor dat de verkeersdeelnemer duidelijk zijn plek en die van anderen op de weg weet en zo de verkeersruimte op de juiste wijze gebruikt. Op drukke erftoegangsstraten is het belangrijk dat voetgangers veilig kunnen lopen op een trottoir. Voor rustige erftoegangsstraten kan worden overwogen alle verkeersdeelnemers gebruik te laten maken van dezelfde ruimte. Een smalle weg die gebruikt wordt door iedereen leidt tot een lagere rijsnelheid.
Fysieke maatregelen als drempels ondervinden een steeds grotere weerstand bij de gebruikers en omwonenden en hulpdiensten. Ze leiden tot trillingshinder en toename van de geluidsoverlast. Met deze bij-effecten moet al rekening worden gehouden bij het ontwerp. Bij voorkeur wordt gezocht naar maatregelen die een lagere snelheid afdwingen, maar die geen of beperkte bij-effecten hebben voor de leefomgeving en hulpdiensten. Voorbeelden zijn: een smaller wegprofiel, toepassing andere materialen en kleuren, afwisselend parkeren aan weerszijden van de weg, afwisseling met groen, doorzicht beperken, beperken rechtstanden etc. Drempels en plateaus die op een logische plaats zijn gesitueerd (rekening houdend met de afstand tot de woning) en volgens de richtlijnen van het CROW (publicatie 172) zijn aangelegd kunnen bij uitzondering worden toegepast.
Voetgangers
In het plan zijn alleen in het middengebied trottoirs aangegeven. Op de lus om het “centrumgebied” zullen voetgangers gebruik moeten maken van de rijloper. Naar verwachting levert dit geen problemen gezien de te verwachten verkeersintensiteit.
Fietsstructuur
In het plangebied wordt voorzien in informele voet-/fietspaden te zijn. Een is geen vrijliggend fietspad door de wijk opgenomen.
Parkeren
Het beleid van de gemeente is erop gericht dat parkeeroplossingen bij woningen meer worden gezocht op eigen terrein of in clusters. Voorwaarde is wel dat de kwaliteit van de openbare ruimte gewaarborgd blijft.
Hoofdstuk 5 Wijze Van Bestemmen
5.1 Dit Bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan is een ontwikkelingsplan, waarbij flexibiliteit wenselijk is. Voor een deel is dat mogelijk met de in het plan opgenomen afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden. Daarmee kunnen reeds voorziene maar ook onvoorziene ontwikkelingen planologisch worden geregeld zoals verschuiving binnen de bedrijfsbestemmingen en uitbreidingen van gebouwen en functies. Het plan is daarom opgezet als een globaal bestemmingsplan. Op hoofdlijnen is duidelijk waarvoor gronden en gebouwen mogen worden gebruikt en wat er aan bebouwing wordt toegestaan. Dit biedt voldoende rechtszekerheid voor de burger.
5.2 Toelichting Op De Regels
De regels bestaan uit de volgende onderdelen:
- hoofdstuk I: Inleidende regels;
- hoofdstuk II: Bestemmingsregels;
- hoofdstuk III: Algemene regels;
- hoofdstuk IV: Overgangs- en slotregels.
5.2.1 Inleidende regels
De inleidende regels omvatten de in de planregels gebruikte begripsomschrijvingen en afkortingen (artikel 1) en de wijze van meten (artikel 2).
5.2.2 Bestemmingsregels
In de bestemmingsregels zijn de regels voor de verschillende bestemmingen omschreven. Elke bestemmingsregel is, overeenkomstig de RO-Standaarden 2008 waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (2008), in beginsel opgebouwd uit:
- een bestemmingsomschrijving: een omschrijving van de doeleinden waarvoor de gronden zijn bestemd en de toegelaten bijbehorende bebouwing;
- de bouwregels: deze bevatten de voorgeschreven maatvoering van de bouwwerken;
- nadere eisen;
- afwijken van de bouwregels;
- specifieke gebruiksregels;
- afwijken van de gebruiksregels;
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden;
- wijzigingsbevoegdheid.
5.2.3 Referentiekader nadere eisen- en ontheffingsbevoegdheid
Een aantal planregels geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om nadere eisen te stellen of een afwijking te verlenen als bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder d, respectievelijk onder c, van de Wet ruimtelijke ordening.
De nadere eisen kunnen betrekking hebben op de plaats en afmetingen van de bebouwing.
In de planregels wordt een aantal criteria voor de uitoefening van de nadere eisen-bevoegdheid gesteld, te weten:
- a. de woonsituatie;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de milieusituatie;
- f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Binnenplanse afwijking is mogelijk van een aantal specifieke bouwregels en regels, die het gebruik in enge zin regelen. Voor zover aangegeven zijn ook hierbij bovengenoemde criteria van toepassing.
In het onderstaande wordt nader uiteengezet hoe deze criteria moeten worden gehanteerd.
De woonsituatie
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening gehouden te worden met het instandhouden c.q. tot stand brengen van een redelijke lichttoetreding, alsmede de aanwezigheid van voldoende privacy.
Het straat- en bebouwingsbeeld
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient te worden gestreefd naar het instandhouden c.q. tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld. In het algemeen zal bij bebouwing worden gestreefd naar:
- een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
- een goede hoogte-breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is.
De verkeersveiligheid
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. tot stand brengen van een verkeersveilige situatie.
De sociale veiligheid
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient te worden voorkomen dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is.
De milieusituatie
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de milieuaspecten, zoals hinder voor omwonenden en verkeersaantrekkende werking.
De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed.
5.2.4 Algemene regels
De algemene of aanvullende regels tenslotte vormen een set algemene regels die op alle onderdelen van het plan van toepassing zijn. De algemene regels bestaan onder meer uit afwijking- en wijzigingsbepalingen.
De algemene gebruiksregel luidt dat het verboden is om gronden en opstallen te gebruiken in strijd met de bestemming. Gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemming of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken wordt toegelaten.
De algemene ontheffingsregels voorzien in de mogelijkheid om op ondergeschikte onderdelen af te wijken van de regels van het bestemmingsplan. De in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid laat meer ingrijpende afwijkingen toe en wordt daarom gekoppeld aan een zwaardere procedure dan die voor het verlenen van een afwijking van de bouw- en gebruiksregels.
5.2.5 Overgangs- en slotregels
In de loop van de tijd kan het gebruik van gronden of bouwwerken gaan afwijken van datgene wat mogelijk is op basis van het bestemmingsplan. In de overgangsregels wordt geregeld in hoeverre deze afwijkingen positief bestemd worden. Daar waar maten van bestaande legale bouwwerken op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp meer bedragen dan is voorgeschreven in het nieuwe bestemmingsplan, gelden deze maten ingevolge het in het bestemmingsplan neergelegde overgangsrecht als maximum.
De naam van het plan wordt in de slotregel aangehaald.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Het voorliggende bestemmingsplan Vijverberg zuid - 2011 legt primair de reeds vergunde situatie vast. Het gebied is reeds bouwrijp gemaakt en de kavelverkoop is gestart. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een doorvertaling van het planologisch beleid waardoor meer flexibiliteit voor eigenaren ontstaat.
Bij de ontwikkeling van het gebied is in het verleden reeds rekening gehouden met het risico van planschade. In een aantal gevallen heeft dat ertoe geleid dat in het bestemmingsplan is aangesloten bij regelingen uit de vigerende plannen, waarbij uiteraard de ruimtelijke aanvaardbaarheid voorop heeft gestaan.
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Algemeen
Dit bestemmingsplan heeft de procedure als bedoeld in afdeling 3.2 van de Wet ruimtelijke ordening doorlopen. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing. Ook is het plan op grond van artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening overlegd met de besturen van waterschap, provincie en Rijk. In dit hoofdstuk worden de resultaten van deze procedure en overleggen behandeld. De resultaten van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan worden niet toegevoegd aan dit hoofdstuk. Dit maakt onderdeel uit van het raadsvoorstel en -besluit omtrent de vaststelling.
7.2 Inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 03 maart 2011 tot en met 16 maart 2011 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen reacties ingediend op het voorontwerpbestemmingsplan.
7.3 Overleg
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 03 maart 2011 tot en met 16 maart 2011 ter inzage gelegen. Tijdens de terinzage termijn is door de VROM-inspectie gereageerd in het kader van het vooroverleg. Zij zien geen aanleiding tot het maken van opmerkingen op het plan.
7.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 30 juni 2011 tot en met 10 augustus 2011 ter inzage geleten. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend op het ontwerpbestemmingsplan.
Bijlage 1 Lijst Van Aan Huis Gebonden Beroepen En Bedrijven
bron: Bedrijven en milieuzonering VNG (editie 2009)
SBI-code ('hoofdgroep': 'subgroep') | Omschrijving |
15: 1593 t/m 1595 | Vervaardiging van wijn, cider e.d. |
18: 182 | Vervaardiging van kleding en -toebehoren (excl. van leer) |
20: 205 | Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkbedrijven |
22: 221 | Uitgeverijen (kantoren) |
22: 2222.6 | Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen |
22: 2223 | Grafische afwerking |
22: 2223 | Binderijen |
22: 2224 | Grafische reproductie en zetten |
22: 2225 | Overige grafische activiteiten |
22: 223 | Reproductiebedrijven opgenomen media |
33: 33 | Vervaardigen van medische en optische apparaten en instrumenten e.d. incl. reparatie |
36: 361 | Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m² |
36: 362 | Vervaardiging van munten, sieraden e.d. |
36:363 | Vervaardigen van muziekinstrumenten |
51: 511 | Handelsbemiddeling (kantoren) |
52: 527 | Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's, motors, bromfietsen en scooters) |
55: 551,1 5512 | Pensions |
55: 5552 | Cateringbedrijven |
61, 62: 61, 62 | Vervoersbedrijven (uitsluitend kantoren) |
63: 6322, 6323 | Overige dienstverlening t.b.v. vervoer (kantoren) |
63: 633 | Reisorganisaties |
63: 634 | Expediteurs, cargadoors (kantoren) |
64: 641 | Post- en koeriersdiensten |
65, 66, 67: 65, 66, 67 | Banken en verzekeringsbedrijven |
70: 70 | Verhuur van en handel in onroerend goed |
72: 72 | Computerservice- en informatietechnologiebureaus e.d. |
73: 731 | Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk |
73: 732 | Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek |
74: 74 | Overige zakelijke dienstverlening: kantoren |
74: 7481.3 | Foto- en filmontwikkelcentrales |
85: 8512, 8513 | Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven |
85: 853 | Kinderopvang (gastouderschap) |
91: 9111 | Bedrijfs- en werknemersorganisaties (kantoren) |
92: 921, 922 | Studio's (film, TV, radio, geluid) |
92: 9251, 9252 | Ateliers, e.d. |
93: 9301.3 | Wasverzendinrichtingen |
93: 9301.3 | Wasserettes, wassalons |
93: 9302 | Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten |
93: 9305 | Persoonlijke dienstverlening niet elders genoemd in de richtafstandenlijst 1 - Activiteiten van Bedrijven en milieuzonering van het VNG (editie 2009) |
Bijlage 2 Lijst Van Vrije Beroepsbeoefenaars
Lijst van vrije beroepen op grond van de Handelsregisterwet
- Advocaat
- Accountant-administratieconsulent
- Alternatieve genezer
- Belastingconsulent
- Bouwkundig architect
- Dierenarts
- Fysiotherapeut
- Gerechtsdeurwaarder
- Huidtherapeut
- Huisarts
- Interieurarchictect
- Juridisch adviseur
- Kunstenaar
- Logopedist
- Medisch specialist
- Notaris
- Oefentherapeut Cesar/Mensendieck
- Organisatie-adviseur
- Orthopedagoog
- Psycholoog
- Raadgevend adviseur
- Redacteur
- Registeraccountant
- Stedenbouwkundige
- Tandarts
- Tandartsspecialist
- Tolk-vertaler (al dan niet beëdigd)
- Tuin- en landschapsarchitect
- Verloskundige
Een beroep dat hier niet op voorkomt geldt in beginsel niet als 'vrij beroep', tenzij de onderneming/beroepsbeoefenaar anders kan aantonen.
In de jurisprudentie is uitgemaakt, dat de uitoefening van vrije beroepen in overeenstemming is met de functie wonen. Dit is rechtstreeks toegestaan. Voor de vestiging van vrije beroepen is geen procedure nodig op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of de Wet ruimtelijke ordening, zolang de beroepsuitoefening plaatsvindt in de woning en de woonfunctie in overwegende mate blijft behouden.
Bijlage 1 Stedenbouwkundigplan
Bijlage 1 Stedenbouwkundigplan
Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Milieuonderzoek
Bijlage 5 Quick Scan Flora En Fauna
Bijlage 5 Quick Scan Flora en Fauna
Bijlage 6 Natuurtoets Flora En Fauna
Bijlage 6 Natuurtoets Flora en Fauna
Bijlage 7 Hydrologisch Onderzoek
Bijlage 7 Hydrologisch Onderzoek
Bijlage 8 Waterhuishouding- En Rioleringsplan
Bijlage 8 Waterhuishouding- en Rioleringsplan
Bijlage 9 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 9 Archeologisch onderzoek