Buitengebied 2013
Bestemmingsplan - Gemeente Duiven
Vastgesteld op 01-06-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 Plan
het bestemmingsplan Buitengebied 2013 van de Gemeente Duiven
1.2 Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0226.BPBuitengebied-VS02 met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 Aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 Aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 Aan huis verbonden beroep
een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in een (gedeelte van) een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend uitsluitend door de gebruik(st)er, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.6 Aan huis verbonden bedrijf
een bedrijf dat in een (gedeelte van) een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, uitsluitend door de gebruik(st)er van de woning, en dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingplichtig is;
1.7 Achtererfgebied
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw;
1.8 Afhankelijke woonruimte
een onzelfstandige, permanent vanuit de woning toegankelijke, woonruimte in een deel van een woning, waarin een gedeelte van de huishouding is gehuisvest uit een oogpunt van mantelzorg, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.9 Agrarisch bedrijf
een bedrijf, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
1.10 Agrarisch hulpbedrijf
een niet- industrieel bedrijf dat is gericht op het leveren van dieren, goederen en diensten aan agrarische bedrijven dan wel op het verwerken of opslaan van dieren en goederen, die afkomstig zijn van agrarische bedrijven;
1.11 Agrarisch loonbedrijf
een bedrijf, dat uitsluitend dan wel overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven, onderhoudswerkzaamheden aan (openbare) groenvoorzieningen en grond-/onderhoudswerkzaamheden aan infrastructurele voorzieningen, met behulp van landbouwwerktuigen en -apparatuur, alsmede het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud en reparatie van landbouwwerktuigen en -apparatuur;
1.12 Agrarisch medegebruik
het uitoefenen van kleinschalige agrarische activiteiten, al dan niet met een recreatief karakter;
1.13 Akkerbouwbedrijf
een vollegrondstuinbouwbedrijf, waarbij de teelt en oogst volledig gemechaniseerd plaatsvindt;
1.14 Andere geluidsgevoelige gebouwen
gebouwen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;
1.15 Ander-werk
een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid;
1.16 Archeologische verwachtingwaarde
de aan een gebied toegekende verwachting in verband me de kans op het voorkomen van archeologische relicten;
1.17 Archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met het voorkomen van archeologische relicten;
1.18 Bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.19 Bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
1.20 Bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.21 Bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is;
1.22 Beperkt kwetsbaar object
- a. verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare, dienst- en bedrijfswoningen van derden; sporthallen, zwembaden en speeltuinen;
- b. kantoorgebouwen, hotels en restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen, voor zover zij niet onder de definitie voor kwetsbare objecten, onder c, vallen;
- c. sport- kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet onder de definitie voor kwetsbare objecten, onder d, vallen;
- d. objecten die met de onder a en b genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
- e. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;
1.23 Bestaand
- a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
- b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime;
1.24 Bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.25 Bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.26 Bijbehorende bouwwerken
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.27 Bodemingreep
grondwerkzaamheden, waartoe onder meer worden gerekend:
- a. het afgraven van grond waaronder ook wordt begrepen het verwijderen van bestaande funderingen en het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
- b. woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden,
- c. het verlagen van het waterpeil;
- d. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
- e. het uitvoeren van hei- en / of boorwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
- f. het aanleggen van bos of boomgaard, of het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- g. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of fietspaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
- h. het aanleggen van nieuwe en / of het vervangen en / of uitbreiden van bestaande (ondergrondse) transport-, energie-, riool- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
1.28 Boogkas
een transparante afdekking van gewassen, geen bouwwerk zijnde, met een hoogte van maximaal 1 m;
1.29 Bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.30 Bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.31 Bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder, met dien verstande dat volieresystemen niet als meerdere bouwlagen worden beschouwd;
1.32 Bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.33 Bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.34 Bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.35 Bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.36 Cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
1.37 Dagrecreatie
activiteiten gericht op ontspanning in de vrije tijd zoals sport en spel, natuurbeleving, amusement en uitstapjes, die uitsluitend plaatsvinden binnen een tijdsbestek van een dag, zonder overnachting en waartoe tevens kleinschalige horeca-activiteiten worden gerekend.
1.38 Detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, dit met uitzondering van internetverkoop;
1.39 Dienstverlening
het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, met of zonder rechtstreeks contact met het publiek;
1.40 Eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond;
1.41 EHS
ecologische hoofdstructuur;
1.42 Evenementen
incidenteel, kortstondig gebruik van gronden of gebouwen t.b.v. evenementen zoals rommelmarkten, antiek-, huishoud-, en computerbeurzen, tentoonstellingen, bedrijvencontactdagen, toernooien, feesten e.d., mits men in het bezit is van een evenementenvergunning.
- Categorie 1: een evenement, met onversterkte (straat)muziek, achtergrondmuziek en beperkte spreekinstallaties;
- Categorie 2: een evenement, met spreekinstallaties, versterkte (live) muziek, orkest, taptoe, etc., het maximaal aantal bezoekers is afhankelijk van de locatie;
- Categorie 3: een evenement zoals popconcerten, live optredens en muziekprogramma's van radio en TV-omroepen, etc., het maximaal aantal bezoekers is afhankelijk van de locatie;
1.43 Extensief recreatief medegebruik
recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, paardrijden, fietsen, varen, zwemmen en vissen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte;
1.44 Gebiedsgebonden functie
functies die een nauwe relatie hebben met het buitengebied zoals bijvoorbeeld: agrarisch hulpbedrijf en hoveniersbedrijf;
1.45 Gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.46 Gebruiken
gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
1.47 Gebruiksgerichte paardenhouderij
een paardenhouderij waar het rijden met paarden primair gericht is op de ruiter/amazone;
1.48 Gebruiksoppervlak
de oppervlakte die mag worden gebruikt ten behoeve van (een) nader in de regels omschreven functie(s); indien binnen een gebouw meerdere bouwlagen worden gebruikt ten behoeve van die functie(s), dan wordt deze oppervlakte berekend door de oppervlaktes van de verschillende bouwlagen op te tellen;
1.49 Glastuinbouw
Het telen van groenten, fruit, snijbloemen, pot- en perkplanten en bloembollen in kassen.
1.50 Grondgebonden agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfsvoering volledig of nagenoeg volledig is gericht op het gebruik maken van grond als productiemiddel;
1.51 Grondgebonden veehouderij
een agrarisch bedrijf dat uitsluitend of overwegend is gericht op:
- a. het houden van vee, waarbij het gebruik van agrarische grond noodzakelijk is voor het functioneren ervan;
- b. het fokken van paarden en/of pony's
1.52 Hoofdactiviteit
Een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.
1.53 Hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.54 Horeca
een bedrijf waar hoofdzakelijk dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin logies wordt verstrekt, zoals bijvoorbeeld een café, restaurant, hotel, pension, en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven, een en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
1.55 Intensieve veehouderij
een agrarisch bedrijf of dat deel van een agrarisch bedrijf waar tenminste 250 m2 aan bedrijfsvloeroppervlak aanwezig is dat gebruikt wordt als veehouderij volgens de Wet milieubeheer, waar geen melkrundvee, schapen, paarden of dieren biologisch gehouden worden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer;
1.56 Internetverkoop
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, zonder enige fysieke vorm van uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, zonder dat deze goederen op locatie bezichtigd of afgehaald kunnen worden;
1.57 Kampeermiddel
tenten, tentwagens, kampeerauto's of toercaravans dan wel andere onderkomens of andere voertuigen of gedeelten daarvan, voor zover niet als bouwwerk aan te merken, die geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of ingericht dan wel worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.58 Karakteristiek pand
de aan een bouwwerk toegekende waarde met betrekking tot karakteristiek, gaafheid/herkenbaarheid (materie en concept), ouderdom en samenhang;
1.59 Kas
een gebouw waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal ten behoeve van het kweken van vruchten, bloemen en/of planten;
1.60 Kleinschalig kampeerterrein
het houden van een kampeerterrein voor een beperkt aantal, met dien verstande dat buiten de periode van 15 maart tot en met 31 oktober geen kampeermiddelen aanwezig mogen zijn;
1.61 Kunstwerk
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;
1.62 Kweektunnel
een halfrond of nagenoeg halfrond verplaatsbaar bouwwerk overtrokken met lichtdoorlatend materiaal en bestemd voor de kweek van gewassen en de bescherming van gewassen tegen neerslag;
1.63 Kwetsbaar object
- a. woningen, niet zijnde woningen als bedoeld bij de definitie voor beperkt kwetsbare objecten, onder a;
- b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
- 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- 2. scholen;
- 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
- c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
- 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 per object;
- 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
- d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;
1.64 Landschappelijke waarden
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare -al dan niet begroeide- deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur;
1.65 Lichte horeca
activiteiten waar overdag kleine etenswaren en niet of licht alcoholische dranken worden verstrekt, zoals theehuisjes, ijssalons, croissanterieën en naar de aard daarmee gelijk te stellen activiteiten;
1.66 Maatschappelijke voorzieningen
culturele, educatieve, medische, sociale en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en lichte horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.67 Mantelzorg
het bieden van zorg in een afhankelijke woonruimte aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak;
1.68 Natuurwaarden
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge ecologische samenhang;
1.69 Multifunctionele landbouw
volwaardige agrarische bedrijven die naast de voedsel- of sierteeltproductie, de beschikbare productiemiddelen ook gebruiken voor aan de agrarische functie gerelateerde activiteiten zoals natuur- en landschapsbeheer, dag- en verblijfsrecreatie, lichte horeca, educatie, opvang in de zorg, verkoop van eigen of streekgebonden producten, kinderopvang en hieraan gerelateerde workshops;
1.70 Nevenactiviteiten
één of meerderde activiteiten ondergeschikt aan de hoofdactiviteit in zowel (gezamenlijke) omvang (m2) als de effecten op het woon- en leefklimaat;
1.71 Niet-grondgebonden agrarisch bedrijf
de agrarische bedrijfsvoering die niet geheel of hoofdzakelijk van de open grond als agrarisch productiemiddel afhankelijk is, maar waarvan de productie geheel of overwegend in gebouwen plaatsvindt, zoals varkens-, kalver- of pluimveefokkerij, eendenmesterij of -fokkerij en champignonkwekerij;
1.72 Normaal onderhoud, gebruik en beheer
werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen; hieronder vallen niet de incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie of werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde;
1.73 Onderbouw
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven het peil is gelegen;
1.74 Overkapping
een bouwwerk op het erf van een gebouw, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw en dat maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren;
1.75 Overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.76 Paardenbak
een in de open lucht gelegen omheind terrein, eventueel voorzien van lichtmasten, dat is ingericht of kennelijk is ingericht voor het uitsluitend of in hoofdzaak gebruiken ten behoeve van het berijden van paarden;
1.77 Pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.78 Peil
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het (afgewerkte) terrein ter hoogte van die hoofdtoegang;
- c. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;
1.79 Permanente bewoning
bewoning door een persoon of door groepen van personen van een voor recreatieve bewoning bedoelde ruimte/gebouw als hoofdverblijf c.q. vaste woon- of verblijfplaats;
1.80 Permanente teeltondersteunende voorzieningen
constructies bedoeld ter ondersteuning van open grondteelt, zoals kweektunnels, regenkappen, tunnel-, boog- en rolkassen die meer dan 6 maanden aaneengesloten in het jaar aanwezig zijn.
1.81 Prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.82 Productiegerichte paardenhouderij
een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden;
1.83 Recreatiebos
Bosgebied met een functie voor extensief recreatief medegebruik zoals fietsen, wandelen, picknicken en vissen.
1.84 Recreatievoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van dag-/verblijfsrecreatie zoals een receptie, een zwembad, horeca, manege, detailhandel en dienstverlening en hiermee vergelijkbare voorzieningen met dien verstande dat deze ten dienste staan van de verblijfsrecreanten; onder recreatievoorzieningen wordt niet verstaan: voorzieningen ter ondersteuning van de recreatieve functie zoals sanitaire voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van opslag en onderhoud, (bedrijfs)woningen met bijbehorende bijgebouwen, kampeermiddelen, stacaravans of trekkershutjes;
1.85 Recreatieve voorziening bij wonen
een voorziening gericht op recreatie en toerisme zoals een fiets- en of kanoverhuur, natuureducatie, informatiepunt, atelier of bed & breakfast met eventueel ondergeschikte detailhandel en/of horeca;
1.86 Seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.87 Schuilgelegenheid
overdekte ruimte, aan maximaal drie zijden omsloten door wanden, waarvan het hobbydier/de hobbydieren gebruik moet(en) kunnen maken in geval van weidegang, met als doel bescherming tegen extreme weersomstandigheden in zowel zomer als winter. In de schuilgelegenheid is geen opslag toegestaan;
1.88 Specifieke functie
verblijfsrecreatieve, dagrecreatieve en zorgfuncties zoals bijvoorbeeld: viskwekerij met mogelijkheden voor visvangst, groepsaccommodatie, kleinschalige sauna, zorgboerderij en dierenartsenpraktijk;
1.89 Staat van Bedrijfsactiviteiten
een als bijlage 1 en 2 bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;
1.90 Stacaravan
een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede gelet op de afmetingen, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen ook over grotere afstanden als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen;
1.91 Teeltondersteunende voorzieningen
constructies bedoeld ter tijdelijke ondersteuning van open grondteelt, zoals kweektunnels, regenkappen, tunnel-, boog- en rolkassen.
1.92 Tijdelijke teeltondersteunende voorziening
teeltondersteunende voorzieningen die maximaal 7 maanden aaneengesloten in het jaar aanwezig zijn.
1.93 Uitvoeren
uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;
1.94 Voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw; gebouwen welke met meer dan één zijde naar de weg gekeerd zijn hebben meerdere voorgevels;
1.95 Windturbine
een gebouwde voorziening voor het omzetten van de energie van bewegende lucht in andere energievormen, waaronder begrepen elektriciteit en warmte;
1.96 Woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.97 Wormenkwekerij
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van wormen;
1.98 Zolder
ruimte(n) in een gebouw die geheel is (zijn) afgedekt met schuine daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, bij een windturbine is de hoogte de ashoogte;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.5 de horizontale diepte van een gebouw
de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;
2.6 de oppervlakte van een overkapping
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.
2.7 ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
2.8 Relatie
Daar waar op de verbeelding twee of meer bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken door middel van de aanduiding 'relatie' met elkaar zijn verbonden, gelden die bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken bij de toepassing van deze regels als één bestemmingsvlak respectievelijk één bouwvlak.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Agrarisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf of grondgebonden veehouderij, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'akkerbouw' uitsluitend een akkerbouwbedrijf is toegestaan;
- b. de uitoefening van een intensieve veehouderijen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', met dien verstande dat:
- 1. de oppervlakte van het bouwvlak dat mag worden gebruikt ten behoeve van intensieve veehouderij ter plaatse van de aanduiding 'duivense broek' maximaal 1,5 ha mag bedragen;
- 2. de oppervlakte van het bouwvlak dat mag worden gebruikt ten behoeve van intensieve veehouderij op overige gronden maximaal 1,0 ha mag bedragen;
- c. mestverwerking al dan niet gecombineerd met energieopwekking als nevenactiviteit bij de agrarische bedrijfsvoering zoals bedoeld in artikel 3.1 sub a en artikel 3.1 sub b;
- d. maximaal 1 bedrijfswoning, dan wel maximaal het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
- e. hobbymatige weidegang;
- f. agrarisch natuurbeheer;
- g. het uitoefenen van de navolgende ondergeschikte nevenactiviteiten waarvoor 25% van de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen met een maximum van 350 m2 mag worden gebruikt:
- 1. langdurige opslag van goederen met uitzondering van opslag van gevaarlijke ontplofbare stoffen, bestrijdingsmiddelen, afvalstoffen en stoffen die geurhinder kunnen veroorzaken;
- 2. kleinschalige extensieve dagrecreatieve activiteiten gericht op de beleving van agrarische activiteiten, natuur- en landschapswaarden, kunst en cultuur, educatie zoals een cursusruimte voor ambachten, galerie/potterie, binnenspeeltuin, theetuin of museum voor oude werktuigen;
- 3. dagopvang voor ouderen/kinderen/gehandicapten van maximaal 15 personen waarbij ook buitenactiviteiten zijn toegestaan gericht op de beleving van agrarische bezigheden;
- 4. recreatief verblijf in de vorm van een beperkte groeps- of pensionaccommodatie (maximaal 15 personen), zoals boerenkamers;
- 5. nevenactiviteiten met een agrarisch karakter, gericht op het houden, verzorgen of voortbrengen van dieren of gewassen zoals een hovenier of een dierenarts;
met dien verstande dat buitenopslag ten behoeve van deze activiteiten niet is toegestaan.
- h. kleinschalige binnenactiviteiten die gericht zijn op de uitoefening van persoonlijke/ dierlijke verzorging, zoals een kapper, pedicure, schoonheidsspecialist of hondentrimmer waarvoor maximaal 60 m2 van de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen mag worden gebruikt, met dien verstande dat buitenopslag ten behoeve van deze activiteiten niet is toegestaan;
- i. recreatieve nevenactiviteiten in de vorm van een kleinschalig kampeerterrein uitsluitend binnen het bouwvlak, met dien verstande dat:
- 1. maximaal 25 kampeerplaatsen met bijbehorende sanitaire voorzieningen per bedrijf zijn toegestaan, waaronder begrepen maximaal 4 trekkershutten per bedrijf;
- 2. alleen binnen de periode van 15 maart tot 31 oktober kampeermiddelen op het terrein aanwezig mogen zijn;
- 3. stacaravans niet zijn toegestaan;
- 4. de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van sanitaire voorzieningen mag niet meer dan 50 m2 bedragen.
- j. teeltondersteunende voorzieningen binnen het bouwvlak;
- k. de bestaande paardenbakken binnen het bouwvlak of direct aansluitend aan het bouwvlak;
- l. aan huis verbonden beroepen;
- m. mantelzorg;
- n. extensief recreatief medegebruik met bijbehorende wegen en (fiets-)paden;
- o. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf' tevens een agrarisch loonbedrijf;
- p. ter plaatse van de aanduiding 'paardenfokkerij': tevens een productiegerichte paardenhouderij;
- q. ter plaatse van de aanduiding 'opslag': tevens voor langdurige opslag van goederen met uitzondering van opslag van gevaarlijke ontplofbare stoffen, bestrijdingsmiddelen, afvalstoffen en stoffen die geurhinder kunnen veroorzaken, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte', de oppervlakte ten behoeve van opslag niet meer mag bedragen dan de ter plaatse aangegeven oppervlakte;
- r. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - uitgesloten buitenopslag': is buitenopslag, daaronder begrepen de stalling van voertuigen, landbouwwerktuigen en andere machines, uitgesloten;
- s. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
- t. de bestaande nutsvoorzieningen;
- u. een gronddepot ter plaatse van de aanduiding 'gronddepot';
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ontsluitingsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, tuinen en erven binnen het bouwvlak.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Agrarisch - Glastuinbouw
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Agrarisch - Glastuinbouw" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van een glastuinbouwbedrijf, al dan niet in combinatie met een grondgebonden agrarisch bedrijf of grondgebonden veehouderij;
- b. de uitoefening van een multifunctioneel landbouwbedrijf uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - multifunctioneel landbouwbedrijf';
- c. het aantal bedrijfswoningen per bouwvlak bedraagt maximaal 1, dan wel maximaal het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
- d. agrarisch natuurbeheer;
- e. het uitoefenen van de navolgende ondergeschikte nevenactiviteiten waarvoor 25% van de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen met een maximum van 350 m2 mag worden gebruikt:
- 1. langdurige opslag van goederen met uitzondering van opslag van gevaarlijke ontplofbare stoffen, bestrijdingsmiddelen, afvalstoffen en stoffen die geurhinder kunnen veroorzaken;
- 2. kleinschalige extensieve dagrecreatieve activiteiten gericht op de beleving van agrarische activiteiten, natuur- en landschapswaarden, kunst en cultuur, educatie zoals een cursusruimte voor ambachten, galerie/potterie, binnenspeeltuin, theetuin of museum voor oude werktuigen;
- 3. dagopvang voor ouderen/kinderen/gehandicapten van maximaal 15 personen waarbij ook buitenactiviteiten zijn toegestaan gericht op de beleving van agrarische bezigheden;
- 4. recreatief verblijf in de vorm van een beperkte groeps- of pensionaccommodatie (maximaal 15 personen), zoals boerenkamers;
- 5. nevenactiviteiten met een agrarisch karakter, gericht op het houden, verzorgen of voortbrengen van dieren of gewassen zoals een hovenier of een dierenarts;
- f. kleinschalige binnenactiviteiten die gericht zijn op de uitoefening van persoonlijke/ dierlijke verzorging, zoals een kapper, pedicure, schoonheidsspecialist of hondentrimmer waarvoor maximaal 60 m2 van de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen mag worden gebruikt;
- g. buitenopslag ten behoeve van de ondergeschikte nevenactiviteiten zoals bedoeld in artikel 4.1 sub e en artikel 4.1 sub f is niet toegestaan;
- h. recreatieve nevenactiviteiten in de vorm van een kleinschalig kampeerterrein uitsluitend binnen het bouwvlak, met dien verstande dat:
- 1. maximaal 25 kampeerplaatsen met bijbehorende sanitaire voorzieningen per bedrijf zijn toegestaan, waaronder begrepen maximaal 4 trekkershutten per bedrijf;
- 2. alleen binnen de periode van 15 maart tot 31 oktober kampeermiddelen op het terrein aanwezig mogen zijn;
- 3. stacaravans niet zijn toegestaan.
- i. teeltondersteunende voorzieningen binnen het bouwvlak;
- j. de bestaande paardenbakken binnen het bouwvlak of direct aansluitend aan het bouwvlak;
- k. aan huis verbonden beroepen;
- l. mantelzorg;
- m. extensief recreatief medegebruik met bijbehorende wegen en (fiets-)paden;
- n. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
- o. de bestaande nutsvoorzieningen;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ontsluitingsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, tuinen en erven binnen het bouwvlak.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Bedrijf
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Bedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven, voor zover deze bedrijven voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de Gebiedsgebonden functies en de Niet Gebiedsgebonden functies zoals opgenomen in de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten - Bedrijf;
- b. bedrijven zoals opgenomen in bijlage 3 in de kolom 'Type bedrijfsactiviteit', voor zover deze bedrijven niet vallen onder het bepaalde onder a, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding:
- 1. 'specifieke vorm van bedrijf - glasverwerking' de gezamenlijke bebouwde oppervlakte ten behoeve van een glasverwerkingsbedrijf maximaal 144 m2 mag bedragen;
- 2. 'specifieke vorm van bedrijf - autoreparatie' de bebouwde oppervlakte ten behoeve van een autoreparatiebedrijf maximaal 1.380 m2 mag bedragen;
- c. een stellingmolen met cultuurhistorische waarde ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - stellingmolen';
- d. maximaal 1 bedrijfswoning per bestemmingsvlak, dan wel:
- 1. maximaal het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
- 2. twee bedrijfswoningen, twee-aaneen gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen';
- e. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch' is agrarisch medegebruik toegestaan;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'opslag': in afwijking van het bepaalde onder a, uitsluitend voor langdurige opslag van goederen met uitzondering van opslag van gevaarlijke ontplofbare stoffen, bestrijdingsmiddelen, afvalstoffen en stoffen die geurhinder kunnen veroorzaken, dit niet in combinatie met andere bedrijfsactiviteiten;
- g. detailhandel voor zover dit is opgenomen in bijlage 3 in de kolom 'Type bedrijfsactiviteit', met dien verstande dat het brutovloeroppervlak ten behoeve van detailhandel niet meer mag bedragen dan in die kolom is aangegeven;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf uitgesloten - buitenopslag': is buitenopslag uitgesloten;
- i. de bestaande paardenbakken;
- j. aan huis verbonden beroepen;
- k. mantelzorg;
- l. met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ontsluitingsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, tuinen en erven.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 6 Bedrijf - Nutsvoorziening
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Bedrijf - Nutsvoorziening" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. nutsvoorzieningen;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ontsluitingsvoorzieningen, parkeervoorzieningen binnen het bouwvlak, groenvoorzieningen, tuinen en erven.
6.2 Bouwregels
Artikel 7 Bedrijventerrein
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven, voor zover deze bedrijven voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten - Bedrijventerrein;
- b. bedrijven zoals opgenomen in bijlage 3 in de kolom 'Type bedrijfsactiviteit', voor zover deze bedrijven niet voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten - Bedrijventerrein, met dien verstande dat voor zover in die kolom oppervlakten ten behoeve van een bepaalde bedrijfsactiviteit zijn opgenomen, die oppervlakten als maximum bebouwd oppervlak ten behoeve van die activiteit gelden;
- c. maximaal 1 bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
- d. aan huis verbonden beroepen;
- e. mantelzorg;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ontsluitingsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, tuinen en erven.
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de gebruiksregels
7.4 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 8 Detailhandel
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Detailhandel" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een tuincentrum ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum';
- b. een fietsenhandel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - fietsenhandel';
- c. detailhandel in outdoor artikelen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - outdoor';
- d. maximaal 1 bedrijfswoning, dan wel maximaal het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
- e. aan huis verbonden beroepen;
- f. mantelzorg;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en (fiets-)paden, parkeervoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.
8.2 Bouwregels
8.3 Afwijken van de gebruiksregels
8.4 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 9 Groen
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
- b. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
- c. extensief recreatief medegebruik;
- d. kunstuitingen;
- e. wandel-, fiets-, en voetpaden, recreatie-, speel- en nutsvoorzieningen;
met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen en verhardingen, waterberging en waterlopen.
9.2 Bouwregels
Artikel 10 Horeca
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Horeca" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. horeca;
- b. maximaal 1 bedrijfswoning;
- c. aan huis verbonden beroepen;
- d. mantelzorg;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ontsluitingsvoorzieningen, parkeervoorzieningen binnen het bouwvlak, groenvoorzieningen, tuinen en erven.
10.2 Bouwregels
Artikel 11 Horsterpark
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Horsterpark" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein': een evenemententerrein met dien verstande dat:
- 1. evenementen in Categorie 1 voldoen aan de volgende kenmerken:
- maximaal 6 maal per jaar;
- het aantal dagen per evenement niet meer mag bedragen dan 2, met uitzondering van circussen waarvoor 5 dagen geldt , waarbij de dagen die nodig zijn voor het op- en afbouwen niet worden meegerekend;
- 2. evenementen in Categorie 2 voldoen aan de volgende kenmerken:
- maximaal 3 maal per jaar;
- het aantal dagen per evenement niet meer mag bedragen dan 2, waarbij de dagen die nodig zijn voor het op- en afbouwen niet worden meegerekend;
- 3. evenementen in Categorie 3 voldoen aan de volgende kenmerken:
- maximaal 2 maal per jaar;
- het aantal dagen per evenement niet meer mag bedragen dan 2, waarbij de dagen die nodig zijn voor het op- en afbouwen niet worden meegerekend;
- 1. evenementen in Categorie 1 voldoen aan de volgende kenmerken:
- b. ter plaatse van de aanduiding 'kinderboerderij': een kinderboerderij;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'horeca': lichte horeca;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'park': de aanleg en instandhouding van een open groene ruimte;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - reservelocatie parkeren/overloopterrein': een tijdelijk parkeerterrein voor maximaal 600 parkeerplaatsen;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - recreatiebos': een recreatiebos;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin': volkstuinen;
- h. maximaal 1 bedrijfswoning ten dienste van de kinderboerderij ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
- i. aan huis verbonden beroepen;
- j. mantelzorg;
- k. extensief recreatief medegebruik;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ontsluitingsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, tuinen en erven.
11.2 Bouwregels
11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 12 Maatschappelijk
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen, zoals bedoeld in artikel 1.66, met dien verstande dat:
- 1. een begraafplaats uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats';
- 2. een zorgboerderij uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij';
- b. maximaal 1 bedrijfswoning, dan wel maximaal het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
- c. aan huis verbonden beroepen;
- d. mantelzorg;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein': een evenemententerrein voor evenementen van categorie 1 en 2 met dien verstande dat:
- 1. het aantal bezoekers per evenement niet meer mag bedragen dan 2000;
- 2. het aantal evenementen dien meer mag bedragen dan 5 evenementen per jaar;
- 3. het aantal dagen per evenement niet meer mag bedragen dan 5, waarbij de dagen die nodig zijn voor het op- en afbouwen niet worden meegerekend;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en (fiets-)paden, parkeervoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.
12.2 Bouwregels
Artikel 13 Natuur
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Natuur" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van landschappelijke, cultuurhistorische, ecologische waarden en natuurwaarden;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'spoorweg': tevens voor een spoorweg;
- c. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
- d. extensief recreatief medegebruik;
- e. begrazing en/of weidegang van dieren;
- f. een schuilgelegenheid met bijenstal ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - schuilgelegenheid';
met bijbehorende bouwwerken, gebouwen, wegen en (fiets-)paden.
13.2 Bouwregels
13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 14 Recreatie
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Recreatie" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. (dag)recreatieve voorzieningen met in achtname van het navolgende:
- 1. uitsluitend een hondensportterrein ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - hondensportterrein';
- 2. uitsluitend een manege ter plaatse van de aanduiding 'manege';
- 3. uitsluitend een buitenzwembad ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - buitenzwembad';
- 4. uitsluitend camperplaatsen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - camperplaatsen';
- b. ondergeschikte lichte horeca;
- c. maximaal 1 bedrijfswoning, dan wel maximaal het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
- d. aan huis verbonden beroepen;
- e. mantelzorg;
- f. waterstaatkundige doeleinden;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en (fiets-)paden, detailhandel, sanitaire voorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.
14.2 Bouwregels
14.3 Specifieke gebruiksregels
Gebruik van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - camperplaatsen' ten behoeve van camperplaatsen wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt voor zover dit gebruik voldoet aan de volgende voorwaarden:
- a. maximaal standplaatsen 5;
- b. maximale standduur 48 uur;
- c. geen andere kampeermiddelen toegestaan.
Artikel 15 Sport
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Sport" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. sportterreinen, sportieve en recreatieve doeleinden en daarbij behorende voorzieningen, waaronder mede begrepen ondergeschikte lichte horeca (kantines) en ondergeschikte detailhandel;
- b. ondergeschikte kinderopvang / buitenschoolse opvang;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'zend- en ontvangstinstallatie': een zend- en ontvanginstallatie;
- d. met bijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen en (fiets-)paden, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.
15.2 Bouwregels
15.3 Specifieke gebruiksregels
Onder verboden gebruik wordt mede verstaan een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van sporten die veel omgevingslawaai tot gevolg hebben, zoals (model)vliegsport en motorcross.
Artikel 16 Tuin
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor " Tuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
16.2 Bouwregels
16.3 Afwijken van de bouwregels
Artikel 17 Verkeer
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Verkeer" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
- b. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
- c. geluidwerende voorzieningen;
- d. voorzieningen voor reclame-uitingen ;
- e. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
- f. spoorwegen ter plaatse van de aanduiding 'spoorweg';
met bijbehorende gebouwen, waaronder de bestaande nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen.
17.2 Bouwregels
17.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 17.2.2 voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een doelmatig wegbeheer met een maximale bouwhoogte van 15 meter.
Artikel 18 Verkeer - Spoorweg
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Verkeer - Spoorweg" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. spoorwegen;
- b. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
- c. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
- d. geluidwerende voorzieningen;
met bijbehorende gebouwen, waaronder de bestaande nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen.
18.2 Bouwregels
18.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 18.2.2 voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een doelmatig wegbeheer met een maximale bouwhoogte van 15 meter.
Artikel 19 Verkeer - Verblijfsgebied
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Verkeer - Verblijfsgebied" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie gericht op zowel verblijf als de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
- b. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
- c. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
met bijbehorende gebouwen, waaronder de bestaande nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen.
19.2 Bouwregels
Artikel 20 Water
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Water" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterhuishoudkundige doeleinden;
- b. waterstaatkundig beheer en onderhoud;
- c. waterberging en waterlopen;
- d. een vaarweg met bijbehorende (beroeps)scheepvaart;
- e. extensief recreatief medegebruik;
- f. wegen en straten, wandel- en fietspaden;
- g. het behoud en versterking van de natuurlijke en/of ecologische waarden;
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers.
20.2 Bouwregels
Artikel 21 Wonen - 1
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Wonen - 1" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het bestaande aantal woningen ter plaatse van de aanduidingen:
- 1. 'twee-aaneen': twee aaneengebouwde woningen;
- 2. 'vrijstaand': vrijstaande woningen;
- 3. 'gestapeld': gestapelde woningen;
- b. aan huis verbonden beroepen;
- c. mantelzorg;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch' is agrarisch medegebruik toegestaan;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'recreatie' is een recreatieve voorziening met bedrijfswoning toegestaan;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - caravanopslag' is opslag van caravans toegestaan, met dien verstande dat:
- 1. ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte', de oppervlakte ten behoeve van caravanopslag niet meer mag bedragen dan de ter plaatse aangegeven oppervlakte;
- 2. caravanopslag uitsluitend binnen gebouwen is toegestaan;
- g. de bestaande paardenbakken;
- h. het houden van een kleinschalig kampeerterrein, met dien verstande dat:
- 1. maximaal 10 kampeermiddelen met bijbehorende sanitaire voorzieningen per bestemmingsvlak zijn toegestaan;
- 2. alleen binnen de periode van 15 maart tot 31 oktober kampeermiddelen op het terrein aanwezig mogen zijn;
- 3. stacaravans niet zijn toegestaan.
- 4. de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van sanitaire voorzieningen mag niet meer dan 50 m2 bedragen;
- 5. een kleinschalig kampeerterrein uitsluitend wordt toegestaan indien de bestemming Wonen niet grenst aan de bestemming Natuur met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven.
21.2 Bouwregels
21.3 Afwijken van de bouwregels
21.4 Specifieke gebruiksregels
21.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 22 Wonen - 2
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Wonen - 2" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het bestaande aantal vrijstaande woningen;
- b. de afwikkeling van het verkeer op het terrein;
- c. tuinen en erven;
- d. aan huis verbonden beroepen;
- e. mantelzorg;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven.
22.2 Bouwregels
Artikel 23 Leiding - Gas
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Leiding - Gas" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- a. een ondergrondse gasleiding ter plaatse van de aanduiding hartlijn leiding - gas;
- b. het beheer en onderhoud van de gasleiding;
- c. de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de leiding;
met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.
23.2 Bouwregels
23.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 23.1 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen en verkregen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
23.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 24 Leiding - Hoogspanningsverbinding
24.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Leiding - Hoogspanningsverbinding" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. het transport van elektrische energie;
- b. het beheer en onderhoud van de leiding;
met de daarbij behorende bouwwerken.
24.2 Bouwregels
24.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 24.2.1 en toestaan dat bouwwerken worden gebouwd overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemmingen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding.
- b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding.
24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 25 Leiding - Riool
25.1 bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Riool aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- a. een ondergrondse rioolpersleiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - riool';
- b. het beheer en onderhoud van de leiding;
met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.
25.2 bouwregels
25.3 afwijken van de bouwregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 25.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemmingen, mits advies is verkregen van de leidingbeheerder.
25.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 26 Waarde - Ehs
26.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Waarde - EHS” aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van landschappelijke en ecologische waarden.
26.2 Specifieke gebruiksregels
Artikel 27 Waarde - Hoge Archeologische Verwachting
27.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Hoge archeologische verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
27.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m², een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
- b. Indien uit het bepaalde in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
27.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde artikel 27.2 sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
27.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 28 Waarde - Lage Archeologische Verwachting
28.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Lage archeologische verwachting’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
28.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 10.000 m², een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
- b. Indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
28.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde artikel 28.2 sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
28.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 29 Waarde - Landschap
29.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Landschap aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, instandhouding en versterking van de aardkundige waarden, openheid en het verkavelingspatroon.
29.2 Specifieke gebruiksregels
29.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 30 Waarde - Middelmatige Archeologische Verwachting
30.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Middelmatige archeologische verwachting’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
30.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 5.000 m², een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
- b. Indien uit het bepaalde in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
30.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde artikel 30.2 sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
30.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 31 Waarde - Oude Dijken En Historische Dorpslinten
31.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Oude dijken en historische dorpslinten’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
31.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m², een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
- b. Indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
31.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde artikel 31.2 sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
31.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 32 Waarde - Terrein Van Archeologische Waarde
32.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Terrein van archeologische waarde’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
32.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 30 m², een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
- b. Indien uit het bepaalde in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
32.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde artikel 32.2 sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
32.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 33 Waarde - Zeer Hoge Archeologische Waarde
33.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Zeer hoge archeologische waarde’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
33.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 0 m², een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
- b. Indien uit het bepaalde in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
33.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde artikel 33.2 sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
33.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 34 Waterstaat - Waterkering
34.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- a. waterkering.
34.2 Bouwregels
34.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verlenen van het bepaalde in:
- a. artikel 34.2.1 , voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijn, die noodzakelijk zijn in het kader van waterstaatsbelang;
- b. artikel 34.2.2, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterstaatbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
34.4 Specifieke gebruiksregels
Een besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouw- of gebruiksregels of voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, dan wel voor het toepassen van een in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid ter plaatse van de in artikel 34.1 bedoelde gronden, wordt niet eerder genomen dan nadat advies is gevraagd aan de beheerder van de waterkering.
Artikel 35 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie
35.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Waterstaat - Waterstaatkundige functie” aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor:
- a. water, waterhuishoudkundige - en waterstaatsdoeleinden, en het beheer en onderhoud ervan;
- b. de afvoer en berging van water, ijs en sediment;
- c. de vergroting, de bescherming en het behoud van de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit;
- d. vaarwegen;
met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde zoals duikers, keerwanden en merktekens.
35.2 Bouwregels
35.3 Afwijken van de bouwregels
35.4 Specifieke gebruiksregels
Een besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouw- of gebruiksregels of voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, dan wel voor het toepassen van een in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid ter plaatse van de in artikel 35.1 bedoelde gronden, wordt niet eerder genomen dan nadat advies is gevraagd aan de waterbeheerder.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 36 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 37 Algemene Bouwregels
37.1 Bestaande afmetingen
In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud in afwijking daarvan als maximaal toegestaan voor uitsluitend het betreffende bouwwerk.
37.2 Bestaande afstanden
In die gevallen dat de bestaande afstand van een bouwwerk tot enige op de verbeelding of in de regels aangegeven lijn dan wel tot een ander bouwwerk, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand is gekomen minder bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan voor uitsluitend het betreffende bouwwerk.
Artikel 38 Algemene Gebruiksregels
38.1 Algemeen
Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 eerste lid Wro wordt in elk geval verstaan:
- a. het is verboden de onbebouwde grond en/of de daarop aanwezige bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.
- b. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- c. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- d. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.
38.2 Paardenbakken
Bestaande paardenbakken voldoen aan de volgende kenmerken:
- a. de oppervlakte maximaal bedraagt 800 m2 ;
- b. de bouwhoogte terreinafscheiding bedraagt maximaal 1,75 meter;
- c. per paardenbak zijn maximaal 4 lichtmasten toegestaan;
- d. lichtmasten binnen een afstand van 100 meter tot gronden met de bestemming Natuur zijn niet toegestaan.
38.3 Aan huis verbonden beroep
De (bedrijfs)woning en/of bijbehorende bouwwerken mogen worden gebruikt ten behoeve van aan huis verbonden beroepen met dien verstande dat:
- a. ten hoogste 40% van het vloeroppervlak van de (bedrijfs)woning en/of bijbehorende bouwwerken tot ten hoogste 30 m2 wordt gebruikt voor het aan-huis-verbonden beroep;
- b. degene die het aan-huis-verbonden beroep uitoefent, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
- c. door degene die het aan-huis-verbonden beroep uitoefent, kan worden aangetoond dat de uitoefening van het beroep geen extra parkeerruimte vereist binnen het openbaar gebied;
- d. voorzien is in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
- e. er mag geen detailhandel, groothandel of horeca plaatsvinden;
- f. het aan huis verbonden beroep er niet toe mag leiden dat de gezamenlijke oppervlakte van aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven meer dan 60 m2 bedraagt.
38.4 Mantelzorg
Gebruik van ruimten binnen een (bedrijfs)woning en/of bijbehorende bouwwerken ten behoeve van mantelzorg, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a. Ten hoogste 40% van het vloeroppervlak van de (bedrijfs)woning tot ten hoogste 50 m2 wordt gebruikt voor mantelzorg;
- b. Plaats vindt in een afhankelijke woonruimte en niet in een vrijstaand bijgebouw;
- c. De woonruimte ten dienste van mantelzorg niet mag worden afgesplitst;
- d. Degene die mantelzorg verleent, dient tevens de hoofdbewoner van de woning te zijn;
- e. Het een (langdurige) tijdelijke situatie betreft;
- f. Bij beëindiging van de zorgbehoefte (als gevolg van overlijden of verhuizing) of beëindiging van de mantelzorg (de zorgverlener wil of kan mantelzorg niet langer leveren, door bijvoorbeeld hulpbehoevendheid of overlijden), zal de betreffende woonruimte niet meer als zodanig worden gebruikt. Het geheel dient door de hoofdbewoner in gebruik te worden genomen.
Artikel 39 Algemene Aanduidingsregels
39.1 Veiligheidszone - lpg
Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' is geen nieuwbouw ten behoeve van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen toegestaan.
39.2 Veiligheidszone - gasdrukregelstation
Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - gasregeldrukstation' is geen nieuwbouw ten behoeve van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen toegestaan.
39.3 Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing
39.4 vrijwaringszone - dijk
39.5 geluidzone - industrie
Artikel 40 Algemene Afwijkingsregels
40.1 Algemene afwijkingen
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
- b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
- c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
- d. van de regels en de bouw toestaan van niet voor bewoning bestemde gebouwen met een inhoud van ten hoogste 50 m3 en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m ten dienste van het openbaar nut, zoals schakelhuisjes, wachthuisjes, transformatorhuisjes, alsmede andere bouwwerken, zoals muurtjes, standbeelden en lichtmasten; gasdrukmeetstations en verkooppunten voor motorbrandstoffen uitgezonderd.
40.2 Voorwaarden
De omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 40.1 kan slechts worden verleend, mits:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.
40.3 Evenementen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels teneinde binnen dit bestemmingsplan het tijdelijk gebruik van gronden voor een evenement van terugkerende aard toe te staan, mits:
- a. het geen gronden betreft ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein';
- b. er sprake is van een evenement in de vorm van een voor publiek bestemde uitvoering/verrichting van vermaak, op het gebied van sport, muziek, of op sociaal-cultureel vlak;
- c. het aantal dagen waarop evenementen wordt gehouden niet meer dan 50 bedraagt;
- d. het evenement maximaal 10 (aaneengesloten) dagen duurt en ieder evenement maximaal 2 keer per jaar zal plaatsvinden;
- e. het evenement voldoet aan de uitgangspunten van het Gemeentelijk Evenementenbeleid;
- f. er zorg wordt gedragen voor voldoende parkeergelegenheid op het terrein en/of in de directe nabijheid van het terrein;
- g. de aan te brengen voorzieningen tijdelijk van aard zijn, hetgeen betekent dat het houden van een evenement niet mag leiden tot onomkeerbare voorzieningen/ingrepen;
- h. er geen onevenredige aantasting van de binnen het gebied aanwezige waarden zal plaatsvinden.
40.4 Herbouw van een (bedrijfs-)woning
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken de regels voor de herbouw van een (bedrijfs-)woning op een andere locatie binnen het bestemmingsvlak met dien verstande dat:
- a. de nieuwe locatie in ruimtelijk, milieuhygiënisch en/of verkeerstechnisch opzicht een verbetering ten opzichte van de oude locatie moet vormen;
- b. voldaan wordt aan de eisen zoals gesteld in de Wet geluidhinder;
- c. de bestaande woning moet worden afgebroken.
40.5 Paardenbakken
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 38.2 sub a voor het toestaan van nieuwe paardenbakken onder voorwaarden dat:
- a. paardenbakken uitsluitend worden gerealiseerd op of direct aansluitend aan:
- 1. het bouwvlak van de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch - Glastuinbouw';
- 2. het bestemmingsvlak van de bestemmingen 'Bedrijf', 'Tuin', 'Wonen - 1';
- b. de oppervlakte niet meer dan 800 m2 bedraagt;
- c. er per bouwvlak in de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch - Glastuinbouw' en per bestemmingsvlak in de bestemmingen 'Bedrijf', 'Tuin', 'Wonen - 1' maximaal één paardenbak wordt opgericht, tenzij het een bedrijfsmatige paardenfokkerijen betreft;
- d. de paardenbak niet binnen de bestemming 'Waarde-Landschap' ligt;
- e. de bouwhoogte terreinafscheiding bedraagt maximaal 1,75 meter;
- f. maximaal 4 lichtmasten zijn toegestaan indien:
- 1. de afstand tot de bestemming Natuur minimaal 100 meter bedraagt;
- g. er geen overlast voor de omgeving ontstaat;
- h. er wordt voorzien in een streekeigen, landschappelijke inpassing.
40.6 Aan huis verbonden beroep
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 38.3 voor het gebruik van bouwwerken behorende bij (bedrijfs)woningen ten behoeve van een aan huis verbonden beroep met een vloeroppervlak van maximaal 60 m2, met dien verstande dat het aan huis verbonden beroep er niet toe mag leiden dat de gezamenlijke oppervlakte van aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven meer dan 60 m2 bedraagt.
40.7 Aan huis verbonden bedrijf
- a. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het plan voor het gebruik van een (bedrijfs)woningen en/of bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf mits:
- 1. de oppervlakte maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de gebouwen bedraagt tot een maximum van 60 m2;
- 2. degene die het aan huis verbonden bedrijf uitoefent, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
- 3. er geen detailhandel plaatsvindt behalve als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf;
- 4. er mag geen groothandel of horeca plaatsvinden;
- 5. door degene die het aan-huis-verbonden beroep uitoefent, kan worden aangetoond dat de uitoefening van het beroep geen extra parkeerruimte vereist binnen het openbaar gebied;
- 6. voorzien is in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
- 7. het aan huis verbonden bedrijf er niet toe leidt dat de gezamenlijke oppervlakte van aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven meer dan 60 m2 bedraagt;
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in onder a kan slechts worden verleend, mits:
- 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- 2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.
40.8 Bed & Breakfast
Burgemeester en wethouders kunnen met een een omgevingsvergunning afwijken van het plan voor het gebruik van een (bedrijfs)woningen en/of bijbehorende bouwwerken voor een bed and breakfast, mits:
- a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
- b. bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
- c. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
- d. parkeren dient zoveel mogelijk op eigen terrein plaats te vinden;
- e. de omvang van de bed and breakfast niet meer bedraagt dan 40% van het vloeroppervlak van de woning en/of bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 60 m².
Artikel 41 Algemene Wijzigingsregels
41.1 Wijziging bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor:
- a. het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- 1. bestemmingsgrenzen mogen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
- 2. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- 3. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad;
- b. het toestaan van de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen met een bouwhoogte van ten hoogste 3,5 m en een inhoud van ten hoogste 75 m3 ten dienste van het openbare nut en overige openbare dienstverlening;
- c. de reconstructie van de binnen het plangebied gelegen wegen, met dien verstande dat de op de verbeelding gegeven bestemming Verkeer ter weerszijden van de weg met ten hoogste 2 m mag worden verbreed.
41.2 Opnemen agrarisch bouwvlak
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen teneinde op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied' een agrarisch bouwvlak op te nemen ten behoeve van een wormenkwekerij met dien verstande dat:
- a. de bedrijfsvoering aan de Kerkakkers 29 in zijn geheel planologisch wordt beëindigd;
- b. het oppervlak van het nieuwe bouwvlak niet meer dan 1 ha omvat;
- c. de agrarische functie milieuhygiënisch inpasbaar is;
- d. in de nabijheid gelegen functies en waarden niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad;
- e. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 42 Algemene Procedureregels
42.1 Wijziging
Ten aanzien van de in dit plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden zal de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moeten zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden dat:
- a. bodemsanering niet noodzakelijk is dan wel vóór uitvoering van het wijzigingsplan zal plaatsvinden;
- b. met betrekking tot (spoor)wegverkeersgeluid een aanvaardbaar woonklimaat wordt gerealiseerd;
- c. met betrekking tot de luchtkwaliteit een aanvaardbaar leefklimaat wordt gerealiseerd, dan wel dat geen onevenredige verslechtering plaatsvindt;
- d. met betrekking tot de externe veiligheid een aanvaardbaar leefklimaat wordt gerealiseerd, dan wel dat geen onevenredige verslechtering plaatsvindt;
- e. beschermde planten- en diersoorten en biotopen niet onevenredig worden geschaad;
- f. het wijzigingsplan financieel uitvoerbaar is.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 43 Overgangsrecht
43.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
43.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 44 Slotregel
Dit bestemmingsplan kan worden aangehaald als bestemmingsplan Buitengebied 2013 van de gemeente Duiven.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 1 juni 2015.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
De gemeente Duiven heeft een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied opgesteld. Het voorgaande bestemmingsplan is niet meer afgestemd op actueel beleid en nieuwe regelgeving, zodat een actualisering op zijn plaats is.Het opstellen van een nieuw bestemmingsplan buitengebied is een omvangrijk karwei. Doorgaans zitten er tussen het startmoment en de vaststelling door de raad een aantal jaren. De lange looptijd heeft niet alleen te maken met de grootte van het plangebied, maar met name met de vele functies en belangen die tegen elkaar moeten worden afgewogen en op een passende manier in het bestemmingsplan buitengebied moeten worden vertaald. Dit karwei heeft de projectnaam “Bestemmingsplan Actualisatie Buitengebied”(BAB). Een bestemmingsplan buitengebied is daarmee bij uitstek het integratiekader van functies, beleid en belangen. Het nieuwe bestemmingsplan geeft voor een periode van tien jaar aan op welke wijze de functies in het plangebied zich kunnen ontwikkelen. Dat gebeurt in overleg met de belanghebbenden, bijvoorbeeld in klankbordgroepverband.
1.2 Plangebied
Het plangebied beslaat het gehele grondgebied van de gemeente Duiven, met uitzondering van de dorpskernen (Duiven, Loo en Groessen) en bedrijventerreinen (Centerpoort, Nieuwgraaf, Roelofshoeve, Seingraaf en Graafstaete). De afbeelding geeft de globale begrenzing van het plangebied en het agrarische productiegebied van de gemeente, het Duivense Broek, weer.
Plangebied (de grijze gebieden vallen buiten het bestemmingsplan)
1.3 Te Vervangen Bestemmingsplannen
Het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2013’ vervangt (deels) de volgende bestemmingsplannen:
- Bedrijventerrein Helhoek (1956/1962);
- Buitengebied 2002 (2003);
- Buitengebied, correctieve herziening 2004-2006 (2007);
- Buitengebied, herziening Betuweroute (1999);
- Buitengebied, wijziging t.b.v. boosterstation PGEM (1993);
- Buitengebied, wijziging t.b.v. Veldstraat te Duiven (1988);
- Horsterpark-zuid (2000);
- Horsterpark-zuid, kinderboerderijcomplex (2005);
- 48 inch aardgastransportleiding (2009);
- Noordoostkwadrant-Stuit, stedelijk uitloopgebied tussen Duiven en westervoort (1996);
- Noordoostkwadrant-Stuit, wijziging voor jeu des boules (1999);
- 't Web (2009);
- Groessen en Loo (2007);
- Aantal postzegelplannen (o.a. Rijksweg 2 te Duiven, Loostraat 2 te Loo, Pinkslo 11 te Groessen, Zesroedenstraat 4, Husselarijstraat 29 te Loo, Westsingel 29, 39 en 41).
1.4 Planningsopgave En Plankarakter
De ruimtelijke opgaven voor het bestemmingsplan zijn in overleg met de gemeentelijke projectorganisatie en de klankbordgroep bepaald. Met het definiëren van de opgaven wordt duidelijk op welke vragen het bestemmingsplan een antwoord moet geven. In de Hoofdlijnennota (vastgesteld: 7 februari 2012) heeft de gemeente de uitgangspunten voor het bestemmingsplan aangegeven. Deze nota is onder meer gebaseerd op de ruimtelijke planningsopgave uit het Ontwikkelingskader Buitengebied Duiven (OKBG) (vastgesteld: 6 februari 2012). De Hoofdlijnennota is doorvertaald in voorliggend bestemmingsplan.
Op een aantal onderdelen zijn door de raad, al dan niet in regionaal verband, of door het rijk of de pro-vincie al keuzes gemaakt. Deze keuzes zijn in het nieuwe bestemmingsplan overgenomen.
Het nieuwe bestemmingsplan buitengebied draagt hoofdzakelijk het karakter van conserveringsplan. Conserveren betekent dat de bestaande, feitelijke situatie in het nieuwe bestemmingsplan wordt vastgelegd. Grootschalige stedenbouwkundige of ruimtelijke ontwikkelingen worden niet mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan. Indien uit de (agrarische) enquêteresultaten kleine, ondergeschikte, uitbreidingswensen dan wel aanpassingen zijn gebleken, zijn deze in dit bestemmingsplan meegenomen.
1.5 Leeswijzer
De structuur van voorliggend bestemmingsplan is als volgt opgebouwd.
- In hoofdstuk 2 is een beknopte samenvatting gegeven van het relevante overheidsbeleid;
- In hoofdstuk 3 is onderzocht welke functies in het plangebied voorkomen en welke waarden aanwezig zijn.
- In hoofdstuk 4 is een analyse opgenomen van de milieurandvoorwaarden.
- Hoofdstuk 5 gaat specifiek in op het uitgevoerde MER-onderzoek en de passende beoordeling, en op welke manier dit gevolgen heeft voor het bestemmingsplan.
- In hoofdstuk 6 is inzichtelijk gemaakt hoe de gebiedsanalyse is doorvertaald naar de regels en de verbeelding.
- Hoofdstuk 7 geeft een juridische toelichting op de planregels.
- Hoofdstuk 8 gaat in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Planologisch Kader
2.1 Inleiding
Het beleid van de gemeente Duiven vormt het kader waarbinnen de functionele en ruimtelijke ontwikkelingen van het buitengebied van Duiven worden vastgesteld. De ruimtelijke plannen van rijk, provincie en regio vormen randvoorwaarden voor het gemeentelijke beleid.
De analyse van het bestaande beleid en van de belangrijkste kwaliteiten en functies van het plangebied maakt duidelijk dat het opstellen van een nieuw bestemmingsplan en het maken van beleidskeuzen ten behoeve daarvan, niet start vanuit een blanco situatie. In beleidsdocu-menten van rijk, provincie, waterschap en gemeente en in wet- en regelgeving zijn de krijtlijnen van het speelveld reeds vastgelegd. Op voorhand kan worden gesteld dat het speelveld zeer beperkt is.
2.2 Europees- En Rijksbeleid
Op Europees niveau is met name het Natura 2000-beleid van belang. Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. Nederland heeft Natura 2000 moeten vertalen in haar wetgeving en op basis hiervan zijn deze gebieden beschermd. De gemeente heeft op dit vlak geen eigen beleidsvrijheid.
Het rijk heeft in de Nota Ruimte, Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de Structuurvisie Buisleidingen beleid opgenomen dat van belang is voor het buitengebied van de gemeente Duiven. Het gaat daarbij met name om beleid gericht op het behoud van de ecologische hoofdstructuur (EHS) en het ‘landelijk’ houden van het buitengebied (geen functies mogelijk maken die hier in principe niet thuishoren) en de bescherming van rijksvaarwegen en primaire waterkeringen.
Bovendien ligt er binnen het plangebied vanuit het rijk een reservering van ruimte voor de aanleg van nieuwe buisleidingen(Structuurvisie Buisleidingen) en voor de toekomstige aantakking van de A15 op de A12 (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte).
Een van de hoofddoelen van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is daarom de mogelijkheid gecreëerd om ruimte te reserveren voor toekomstige infrastructurele ontwikkelingen. In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de reservering voor de nieuwe hoofdweg A12/A15 – bereikbaarheid regio Arnhem-Nijmegen vastgelegd. Vanwege de reservering voor buisleidingen en voor de aantakking van de A15 op de A12 zijn een aantal met name genoemde activiteiten in een nieuw bestemmingsplan niet meer toegestaan. De gemeente dient deze principes en regels in acht te nemen. Het voorliggende bestemmingsplan maakt (ook om die reden) geen uitbreidingen mogelijk die de aanleg van deze infrastructuur (de aantakking van de A15 op de A12 of extra buisleidingen) zouden kunnen hinderen. Overigens waren ook in het vigerende plan geen mogelijkheden opgenomen die een belemmering zouden kunnen vormen.
In de nationale wetgeving is tevens voorgeschreven dat de gemeente rekening moet houden met de waterbelangen. In het kader van de ‘Watertoets’ vindt overleg plaats met de waterbeheerder(s). Ook in het kader van het op te stellen bestemmingsplan zal afstemming met het waterbelang plaatsvinden, waarbij de gemeente rekening dient te houden met het waterbeleid en -wetgeving van andere overheden.
2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
In het Streekplan (29 juni 2005) en de Ruimtelijke Verordening Gelderland (15 december 2010) zijn de ‘basisprincipes’ van het rijk verder uitgewerkt. Het beleid is gericht op behoud en versterking van natuur, recreatie, landschap en landbouw. Voor de Nationale Landschappen geldt een extra bescherming van de landschappelijke waarden.
De concrete provinciale 'spelregels' zijn opgenomen in de Ruimtelijke Verordening Gelderland. De gemeente is hieraan gebonden. De provinciale verordening gaat in op onder andere verstedelijking, wonen, detailhandel, recreatiewoningen en –parken, glastuinbouw, waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied, oppervlaktewater voor drinkwatervoorziening, Ecologische Hoofdstructuur, waardevol open gebied en Nationale landschappen. De provinciale regels dienen in het bestemmingsplan te worden vertaald en op de verbeelding te worden weergegeven.
De Verordening Stikstof en Natura 2000 is een verordening op grond van art. 19ke van de Nbwet. Met de Verordening Stikstof en Natura 2000 Gelderland (28 september 2011) wil de provincie bereiken dat de kwetsbare natuur in Natura 2000-gebieden beter wordt beschermd én dat veehouderijbedrijven in Gelderland mogelijkheden krijgen om uit te breiden. Veehouders die een nieuwe stal willen bouwen of een andere wijziging in de stallen willen aanbrengen, moeten hiervoor een vergunning aanvragen op grond van de Nbwet. Bedrijven die willen uitbreiden kunnen alleen een vergunning krijgen als ook de stikstofbelasting op de Natura 2000 gebieden daalt. De verordening is ook voor de gemeente bindend.
Het Reconstructieplan Achterhoek-Liemers (23 februari 2005) geeft de visie van de Provincie Gelderland weer met betrekking tot met name intensieve veehouderijen. Het plan kent een zonering in drie gebieden (extensiverings-, verwevings-en landbouwontwikkelingsgebieden). Per gebied gelden ‘harde’ eisen voor de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven. Het buitengebied van Duiven is aangewezen als ‘verwevingsgebied’. Door de aanwijzing is bijvoorbeeld nieuwvestiging van intensieve veehouderij niet mogelijk. De Raad van State heeft het Reconstructieplan voor wat betreft verwevingsgebieden vernietigd vanwege het ontbreken van mogelijkheden voor extensivering. In het Streekplan is het reconstructiebeleid op gelijke voet doorgezet.
Voor verwevingsgebieden geldt een maximale bouwvlakoppervlakte van 1 ha. voor intensieve veehouderijen (maatwerk, dit kan naar behoefte maximaal worden toegekend). Het beleid biedt de mogelijkheid om bepaalde bedrijfslocaties binnen verwevingsgebieden als sterlocatie / ontwikkellocatie te bestemmen. Voor deze sterlocaties is een agrarisch bouwvlak van maximaal 1,5 ha. voor intensieve veehouderijen mogelijk.
De stadsregio Arnhem-Nijmegen legt in het Regionaal Plan 2005-2020 (vastgesteld door 'KAN-raad' op 26 oktober 2006 en op 27 februari 2007 door GS) de gemeenschappelijke beleidsambities vast voor de ontwikkeling van de regio Arnhem Nijmegen. De stadsregio wil burgers en bedrijven aan de regio binden door het verbeteren van condities voor ‘het goede leven’: het bieden van mogelijkheden voor prettig wonen en succesvol werken in een mooi, aantrekkelijk landschap en waar men zich snel en comfortabel kan verplaatsen. De ontwikkelingsgerichte doelstellingen van het Regionaal Plan zijn over het algemeen niet zodanig concreet en definitief uitgewerkt dat deze meegenomen kunnen worden in het toekomstige conserverende bestemmingsplan. Uitzondering daarop is de aanwijzing van delen van het plangebied voor grondgebonden landbouw en veehouderij. In deze gebieden (i.c. het Duivense Broek) dient volgens het Regionaal Plan het primaat bij de landbouw en veehouderij te liggen. Het bestemmingsplan dient op deze gronden ruimte te bieden aan de gewenste duurzame ontwikkeling van landbouw en veehouderij.
De Stadregio Arnhem Nijmegen maakt met de notitie Functieverandering Buitengebied (vastgesteld door KAN-raad op 18 oktober 2007) gebruik van de mogelijkheid een regionale beleidsuitwerking te maken met betrekking tot de maatvoering van functieverandering, nevenactiviteiten en uitbreidingsmogelijkheden voor bestaande niet-agrarische bedrijven. Bij functieveranderingsprocessen dient rekening te worden gehouden met de inhoud van de notitie.
In de Keur van het Waterschap Rijn en IJssel zijn regels ter bescherming van waterkeringen, watergangen en waterstaatswerken vastgesteld. Om doublure te voorkomen zijn deze regels niet opgenomen in voorliggend bestemmingsplan. De primaire watergangen en de landschappelijk belangrijke slootstructuren hebben de bestemming water gekregen. In paragraaf 4.6 wordt hier nader op ingegaan.
2.4 Gemeentelijk Beleid
De gemeente geeft in haar Structuurvisie (14 december 2009) een integrale ontwikkelingsrichting weer voor de periode tot aan 2020. Deze visie verbetert en versterkt de integratie van sectorale thema’s als milieu, volkshuisvesting, ruimtelijke ordening, openbare ruimte, grondzaken en gebouwde omgeving onderling, waardoor de onderwerpen duurzaamheid en leefkwaliteit integraal benaderd worden. Binnen het plangebied zijn de volgende deelgebieden gelegen: Kom, Oeverwallenzone, Uiterwaarden en Randen van Duiven. Per deelgebied geldt een specifieke ontwikkelingsrichting. De structuurvisie werkt door in het nieuwe bestemmingsplan.
De gemeente heeft een Ontwikkelingskader Buitengebied Duiven (6 februari 2012) vastgesteld. Dit ontwikkelingskader heeft als doel inzicht te geven in de concrete opgaven die volgen uit de doelstellingen uit de Structuurvisie Duiven. Tevens vormt dit kader een toetsingskader op hoofdlijnen voor de beoordeling van ingediende projectvoorstellen die niet binnen de mogelijkheden van het bestemmingsplan gerealiseerd kunnen worden. Het kader is per thema en deelgebied op maat uitgewerkt. Het ontwikkelingskader is, in tegenstelling tot het onderhavige bestemmingsplan, ontwikkelingsgericht. Ontwikkelingen die nog niet concreet zijn, economisch nog niet haalbaar zijn gebleken of waar nog onderzoek naar moet plaatsvinden, worden niet in het bestemmingsplan meegenomen. Kleinschalige ontwikkelingen die wel in een conserverend bestemmingsplan passen, zijn wel meegenomen.
Een belangrijk beleidsdocument voor het behoud van natuur en landschap in de gemeente is hiernaast het LandschapsontwikkelingsplanDuiven (LOP), dat in mei 2013 als ontwerpplan ter inzage is gegaan. Het LOP is een uitvoeringsgericht plan. Met het LOP kan de ruimtelijke kwaliteit van het landschap worden geregisseerd en kan de uitvoering van landschapsprojecten voortvarend worden voortgezet. Thema's die daarbij aan de orde komen zijn onder meer de bestaande karakteristiek van het landschap, de randvoorwaarden bij landschappelijke ingrepen, particuliere natuurontwikkeling, bevordering van duurzaamheid en beheer en onderhoud. Het LOP vormt de basis voor realistische en betaalbare natuur- en landschapsprojecten en het kader voor het beoordelen van aanvragen voor subsidies voor dergelijke projecten. Om deze reden is aan het LOP een uitvoeringsprogramma verbonden.
De Gebiedsvisie A15 geeft een opvatting over ruimtelijke kwaliteiten van het gebied in het licht van de doortrekking van de A15. In de tweede plaats is de gebiedsvisie bedoeld om inhoudelijk invloed te kunnen uitoefenen op de planvorming en de MER-procedure. De geplande doortrekking van de A15 is de directe aanleiding om deze gebiedsvisie op te stellen. Als de A15 daadwerkelijk wordt aangelegd zal hiervoor een separate procedure gevolgd moeten worden. De komst van de Rijksweg, de situering en de landschappelijke inpassing hiervan vallen buiten de scope van het bestemmingsplan.
De gemeente heeft eigen geurbeleid opgesteld. De Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Duiven (26 mei 2008) heeft specifieke normen voor een aantal deelgebieden. Buiten de gebieden genoemd in de verordening, dus voor het overige grondgebied van de gemeente, gelden de wettelijke standaardnormen en standaard vaste afstanden. Wanneer het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen toelaat, bijvoorbeeld door het toestaan of uitbereiden van nieuwe, geurgevoelige functies, moet rekening worden gehouden met de normen uit de verordening voor de genoemde gebieden.
De gemeente beschikt over een Nota geluidbeleid (4 oktober 2008). Bij nieuwe ontwikkelingen zal getoetst moeten worden aan het gemeentelijk geluidbeleid. Echter, voor de bestaande situatie schept het gemeentelijk beleid geen kaders of randvoorwaarden. Bij uitbreidingsmogelijkheden van wegen, spoorwegen of bedrijven zal het bestemmingsplan het geluidbeleid in de regels dienen te vertalen.
In de gemeentelijke Welstandsnota (maart 2007) zijn criteria opgenomen over de verschijningsvorm van de bebouwing. Het gaat daarbij onder andere om kleur- en materiaalgebruik. Omdat dit niet tot de reikwijdte van het bestemmingsplan behoort, en om dubbele regelgeving te voorkomen, heeft de welstandsnota geen plek binnen de regels van het voorliggende bestemmingsplan gekregen.
Het Beleidsstandpunt Duurzame Energie zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 2 juli 2012 verschaft duidelijkheid over de mogelijkheden voor duurzame energie productie binnen de gemeente. Het is het handvat om te bepalen hoe om te gaan met dit thema bij ontwikkelingen en beheer. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 4.10 en 6.10.
De Cultuurhistorische kaart en het rapport Zeldzaam Goed zijn 2 oktober 2012 door het college vastgesteld. Nieuwe ontwikkelingen zullen aan deze kaders ten aanzien van cultuurhistorie worden getoetst.
De gemeente Duiven heeft in samenwerking met de milieusamenwerking regio Arnhem (MRA) een Nota Bodembeheer (15 maart 2011) opgesteld. Bij allerlei graafwerkzaamheden en bewerkingen van de (water)bodem komt grond en/of bagger vrij. De nota geeft aan hoe de vrijkomende grond en baggerspecie in en op de bodem kan worden hergebruikt. Grondstromen tussen de verschillende gemeenten worden mogelijk gemaakt.
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie
Vanuit het bestaande beleidskader wordt duidelijk dat behoud en verbetering van de ruimtelijke kwaliteit voorop staat in het buitengebied van Duiven. De opgave is om de ontwikkelingen in het landelijke gebied zodanig vorm te geven dat er sprake is van een duurzaam en vitaal platteland. Het gebied biedt de multifunctionele gebruiksruimte voor landbouw, natuur en landschap, wonen, water, recreatie, cultuurhistorie en bedrijvigheid.
3.1 Ontstaansgeschiedenis
De natuurlijke ondergrond in Duiven wordt met name gekenmerkt door structuren veroorzaakt door het rivierensysteem van de Rijn en de IJssel. Opduikingen aan het oppervlak in de vorm van rivierduinen, oude stroomruggen van meanders en terrasresten, zijn in het reliëf in verschillende mate zichtbaar. Door de onophoudende riviersedimentatie liggen de oudste opduikingen inmiddels het diepst in het landschap (ter hoogte van de huidige komgronden), terwijl de jongere stroomruggen hoger liggen (bijvoorbeeld ter plaatse van het huidige Groessen).
Deze opduikingen - van nature hoger gelegen plekken in het landschap - vormden in de tijd voor de bedijking vanzelfsprekend de plaatsen waar men zich ging vestigen. Zo is Duiven ontstaan op een oude rivierdonk, Loo op een stroomrug van een oude Rijnmeander, en Groessen en buurtschap Helhoek op gronden die zijn ontstaan bij een oeverwaldoorbraak. Ook het bebouwingslint aan de Rouvenenstraat in het kommengebied is bijvoorbeeld duidelijk gelegen op een opduiking van terrasresten van de Rijn, die gedurende het geologisch tijdvak het Pleistoceen bovenlangs Montferland stroomde via het tracé van de huidige oude IJssel. Ook in de verkaveling zijn een aantal van riviergerelateerde structuren nog duidelijk herkenbaar.
In het stroomgebied van de Oude IJssel, IJssel en Rijn vormen de rivierduinen en rivierterrassen op veel plaatsen de hoogste en oudste landschappen. Ze vormen reeds gedurende vele duizenden jaren hooggelegen locaties die al vanaf het Laat Paleolithicum voor de mens zeer aantrekkelijk waren als vestigingslocatie. Op vrijwel alle rivierduinen langs de rivieren zijn archeologische vindplaatsen aanwezig. Het gebied bood ruimschoots bestaansmogelijkheden voor groepen jager-verzamelaars en later voor de eerste landbouwers. Vooral de hogere gronden boden vanaf het Neolithicum voldoende mogelijkheden voor een eenvoudige vorm van landbouw. In het plangebied ontstonden vanaf de Bronstijd (vanaf circa 2.000 voor Chr.) verschillende agrarische nederzettingen. Deze worden vanaf de Karolingische tijd reeds schriftelijk vermeld.
3.2 Water
De gemeente Duiven ligt regionaal gezien in het oostelijk rivierengebied. Het rivierengebied bestaat uit de rivier met uiterwaarden en daarlangs gelegen het dijklandschap met oeverwallen en stroomruggen. In het zuiden ligt een klein deel van de Neder-Rijn/het Pannerdensch Kanaal. De uiterwaarden vervullen bij hoogwater een bergingsfunctie.
Mede ten gevolge van de waterproblemen die in een aantal winters aan het eind van de 20e eeuw in Nederland optraden ten gevolge van hevige regenval, is het besef gegroeid dat water een belangrijke plaats verdient in toekomstige ruimtelijke plannen. Om het hoofd te kunnen bieden aan zeespiegelstijging, toenemende neerslag en rivierwaterafvoer en verdergaande bodemdaling, nu en in de toekomst, is het van essentieel belang dat het waterbeheer een belangrijke plaats inneemt in de ruimtelijke ordening. De watertoets is ingesteld om het aspect water in een vroeg stadium mee te nemen bij ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets is wettelijk verplicht en heeft als doel om gezamenlijk met de waterbeheerders de waterhuishoudkundige doelstellingen in een zo vroeg mogelijk stadium in ruimtelijke ontwikkelingen op te nemen. De gemaakte afspraken zijn in de waterparagraaf van het voorliggend bestemmingsplan opgenomen (zie paragraaf 4.6).
3.3 Landschap
De gemeente Duiven is landschappelijk onder te verdelen in drie zones. Deze zones vormen de landschappelijke hoofdstructuur (zie ook de afbeelding):
- de rivierenzone in het zuiden met daarin:
- 1. de uiterwaarden;
- 2. het dynamisch rivierenlandschap;
- 3. het reliëfrijke stroomruggenlandschap;
- 4. een kleinschalig oud cultuurlandschap met de dorpen Groessen en Loo;
- de centrale lijnstadzone met daarin de kern Duiven, die op één lijn ligt samen met het westelijk gelegendorp Westervoort en de oostelijk gelegen stad Zevenaar;
- de noordelijke komzone, gekenmerkt door het karakteristieke, laaggelegen,open jong agrarisch ontginningslandschap.
Landschappelijke hoofdstructuur (bron: Structuurvisie Duiven (14-12-2009))
Het grondgebruik en de ontginningsgeschiedenis hebben ervoor gezorgd dat een variatie aan bijzondere en kenmerkende landschappelijke waarden is ontstaan. Binnen de voorgenoemde hoofdstructuur komen een aantal bijzondere gebieden voor:
- het Rijnstrangengebied is een belangrijk overblijfsel van een oude rivierloop van de Rijn. Het Rijnstrangengebied en het dijklandschap ten zuiden van Loo vormen een onderdeel van het grotere natuurgebied de Gelderse Poort;
- in het noordwestelijk deel van de gemeente ligt nog een gedeelte van de landschappelijk waardevolle IJsselbandijk;
- het binnen- en buitendijkse stroomruggengebied (de geul en de sedimentatie in de vorm van oeverwallen) vormt door het natuurlijke gevormde reliëf in wisselwerking met het menselijk gebruik (verkaveling, (lint)bebouwing, wegenpatronen) een landschappelijk waardevol gebied. Om die reden is dit gebied tevens cultuurhistorisch waardevol;
- de crevassegeulen (doorbraken van oeverwallen bij hoogwater) die door de gemeente lopen en de hiermee samenhangende ligging van de dorpen Groessen en Loo, hebben een bijzondere landschappelijke waarde. Zij zijn getuigen van de vroegere invloed van de rivieren op het gebied;
- de ontginning van het landschap vanuit beide dorpen heeft geresulteerd in twee polders met de duidelijke slagenverkaveling zoals we dat ook zien in een Hollandse polder; het Looveld en de Groessche Weide. Deze twee gebieden zijn om die reden uniek voor de gemeente Duiven;
- het laaggelegen kommengebied herbergt een bijzondere waarde vanwege de lage ligging. In dit gebied ligt ten noorden van Roelofshoeve en Centerpoort-Noord zelfs de laagste plek van de hele gemeente.
In de Structuurvisie Duiven en in het Ontwikkelingskader Buitengebied Duiven geeft de gemeente haar visie op het landschap. Binnen zowel de structuurvisie als het ontwikkelingskader is het plangebied opgedeeld in deelgebieden.
- Duivense Broek: Het Duivense Broek (open kommengebied) is een grootschalig landbouwgebied met een rechte verkaveling. Grootschalige boerderijen liggen als eilandjes in open ruimte. Door de openheid van het landschap is niet alleen de Veluwe zichtbaar, maar zijn de A12 en het bedrijventerrein van Duiven opvallend aanwezig. Het Duivense Broek biedt ruimte aan een aantal windmolens. Het komgebied kent brede weteringen voor de afvoer van het water. De landschappelijke openheid en het agrarische karakter moet behouden en versterkt worden.
- Randen van Duiven: In het rivierlandschap gaan de oeverwallen over in de lagere gronden van de kommen. Hierdoor ontstaat er een tussengebied met kenmerken van zowel de oeverwal als de kom. De randen van Duiven is een gemengd gebied waar agrarisch buitengebied en stedelijke invloeden samenvallen. Tussen Westervoort, Zevenaar en Duiven liggen gebieden die behouden moeten blijven als niet-stedelijke zone zodat de kernen niet aan elkaar zullen groeien. Een van deze gebieden is de Groessche Weide. Dit is een deelgebied waar de gemeente een hoog ambitieniveau heeft omtrent het behoud en de versterking van de aldaar voorkomende cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Het betreft dan met name de openheid en de verkavelingsstructuur.
- Oeverwallenzone: Op de oeverwal wordt de ligging van de wegen en de perceelsgrenzen gestuurd door reliëf en bodemgesteldheid. Omdat deze door meanderende rivieren zijn ontstaan, hebben de wegen in dit gebied een kronkelig verloop. Het Looveld is tevens in de Oeverwallenzone gelegen. Dit is een deelgebied waar de gemeente een hoog ambitieniveau heeft omtrent het behoud en de versterking van de aldaar voorkomende cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Het betreft dan met name de openheid en de verkavelingsstructuur.
- Uiterwaarden: De uiterwaarden langs Neder-Rijn en IJssel bieden mogelijkheden voor verdere natuurontwikkeling.
Impressie hoofdstructuur plangebied (Bron: Buro SRO)
De werking van het bestemmingsplan strekt in principe niet zo ver dat landschapsaanleg- en beheer afgedwongen kan worden. Hiervoor is sectoraal instrumentarium, zoals de Keur vanuit het waterschap (zie paragraaf 4.6) beschikbaar. Echter, wanneer het bestemmingsplan via wijzigings- en afwijkingsmogelijkheden nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, kan hier wel als voorwaarde aan worden gekoppeld dat er een kwaliteitsverbetering plaats dient te vinden. Dit kan bijvoorbeeld vorm krijgen door de aanleg van nieuwe natuur- en landschapselementen, verbetering van het erf of het realiseren van streekeigen erfbeplanting.
De toekomstige doortrekking van de A15 naar de A12 snijdt door een aantal deelgebieden, waaronder de Groessche Weide, en heeft ingrijpende effecten op het landschap. In het voorliggende bestemmingsplan is het tracé van de doortrekking niet meegenomen. Dit volgt te zijner tijd een eigen planologische procedure.
3.4 Archeologie En Cultuurhistorie
Archeologische waarden en verwachtingen
In opdracht van de gemeente Duiven is de “Archeologische waarden- en verwachtingskaart met AMZ-adviezen’’ d.d. 15 mei 2007 (vaststellingsdatum B&W) vervaardigd. De kaart heeft betrekking op het gehele grondgebied van de gemeente. De archeologische waarden- en verwachtingskaart is een kaart waarop bekende en vermoedelijke archeologische vindplaatsen en terreinen staan weergegeven. De kaart vormt een instrument voor het omgaan met archeologische waarden in ruimtelijke planvorming.
De gemeente dient bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige en te verwachten archeologische waarden. Om hier binnen haar grondgebied eenduidig mee om te gaan, is op 31 mei 2010 een ‘paraplubestemmingsplan’ Archeologie vastgesteld.
Archeologische waarden en verwachtingskaart gemeente Duiven
Cultuurhistorische waarden
Daarnaast zijn in de gemeente Duiven cultuurhistorische waarden aanwezig in de vorm van herkenbare landschapstypen, historisch-bouwkundige waarden, oude wegenpatronen en historische dorpskernen. Dat laatste geldt specifiek voor de dorpskernen van Groessen en Loo.
De cultuurhistorische elementen in Duiven zijn nauw verbonden met de landschappelijke waarden van het gebied. De natuurlijke structuren hebben een belangrijke invloed gehad op de opbouw van de gemeente. De cultuurhistorische elementen -vaak straten, gebieden of gebouwen - bevinden zich vaak langs of op deze oude, natuurlijke structuren.
In het algemeen worden de nog zichtbare historische wegen en gebouwen hoog gewaardeerd, omdat ze ons iets vertellen over de identiteit van het gebied. De mate waarin deze elementen bewaard zijn gebleven, wordt vertaald in de zogenaamde cultuurhistorische waarde. Het historisch wegenpatroon van doorgaande en lokale verbindingsroutes in Duiven is bijvoorbeeld van cultuurhistorische waarde. De situatie die omstreeks 1735 bestond, is nog goed herkenbaar met wegen zoals de Rijksweg, Heilweg-Molenstraat-Schraleweidsestraat, Burgemeester Van Dorth tot Medlerstraat-Eltensestraat-Loostraat, Heiliglandsestraat, Dorpstraat-Lijkweg en Kerkakkers-Leuvensestraat, alsmede kerkepaden in Groessen en Loo. De T-as boerderijen op terpen geven nog steeds een goed beeld van de historische oriëntatie op hoger gelegen gronden.
Als relicten van de langdurige invloed van rivieren zijn er in het plangebied ook cultuurhistorische waarden aanwezig in de vorm van zeven terpen en twee crevassegeulen. Crevassegeulen ontstonden doordat de rivier geregeld door zijn eigen oeverwallen heen brak. Deze zijriviertjes worden gekenmerkt door een kort bestaan. De geulafzettingen vormen door de verschillende mate inklinking van de kleiafzettingen ten opzichte van het omringende terrein, (inversie)ruggen in het landschap.
Het Pannerdensch Kanaal verbindt de Nederrijn met het Bijlandsch Kanaal en werd gegraven tussen 1701 en 1709, aanvankelijk als verdedigingslinie zonder verbinding met Rijn en Waal. Het Pannerdensch Kanaal is aangelegd in een tijd van militaire conflicten met Frankrijk.
Een groot deel van het grondgebied van de gemeente Duiven (de gehele gemeente met uitzondering van de omgeving van Loo en Groessen) heeft cultuurhistorische betekenis heeft als voormalig inundatiegebied van de IJssellinie.
Monumenten
De totale gemeente Duiven kent 12 rijksmonumenten en 13 gemeentelijke monumenten. In het plangebied liggen de hiernavolgende rijks- en gemeentelijke monumenten. Tevens zijn er enkele cultuurhistorisch waardevolle panden in het plangebied gelegen. Deze panden zijn ook opgenomen in het onderstaande overzicht.
Rijksmonumenten
- Rijswijksestraat 2 te Groessen
- Achtergaardsestraat 17 te Groessen (molen)
- Loostraat 34 te Loo
- Loowaard 1 te Loo
- Beerenclaauwstraat 8 te Groessen
Gemeentelijke monumenten
- Loostraat 17 te Loo
- Loowaard 1 te Loo
- Helhoek 8 te Groessen
- Schraleweidsestraat 3 te Groessen
Karakteristieke panden
- Loostraat 6 te Loo
- Loostraat 28 te Loo
- Loostraat 13 te Loo
- Vossendel 2 te Groessen
- Engsestraat 30 te Duiven
De karakteristieke panden zijn in opdracht van de gemeente Duiven door het Gelders Genootschap beschreven in een zogenaamde waardestelling.
3.5 Natuur
3.5.1 Gebiedsbescherming
Natura 2000
In en/of nabij het plangebied liggen de Natura 2000-gebieden 'De Gelderse Poort' en 'Uiterwaarden IJssel' (beiden in ontwerp aangewezen).
De Gelderse Poort is de naam van een meer dan 6.000 ha groot rivierenlandschap tussen de Duitse grens en de steden Arnhem en Nijmegen. Het gebied wordt gekenmerkt door verlandende stroombeddingen en oude meanders, omgeven door graslanden, akkers en wilgenbos. Delen van het buitendijkse gebied zijn vergraven voor klei- en zandwinning en bestaat grotendeels uit open water, moerassen, ruigten, wilgenbos en diverse typen grasland, waaronder stroomdalgrasland op hooggelegen stroomruggen, oeverwallen en dijken. Het binnendijkse polderlandschap bestaat voornamelijk uit graslanden, akkers, kleine waterlopen, rietlanden en moerasbos. Van oorsprong is dit rivierenlandschap een belangrijk broedgebied voor moerasvogels (roerdomp, blauwborst en grote karekiet), vogels van natte uiterwaard-graslanden (porseleinhoen en kwartelkoning) en broedvogels van waterrijke gebieden (aalscholver, dodaars, zwarte stern, ijsvogel).
Een zeer beperkt gedeelte van het Natura 2000 gebied Uiterwaarden IJssel valt binnen het plangebied. Dit gebied omvat het merendeel van de buitendijkse delen van het rivierengebieden van de IJssel. De uiterwaarden IJssel is een belangrijk broedgebied voor soorten van natte, ruige graslanden en drijvende waterplantenvegetaties. Voor de wilde zwaan, kolgans, kievit en de grutto is het één van de belangrijkste gebieden in Nederland.
Het oprichten van bijvoorbeeld nieuwe woningen of agrarische bedrijven in of nabij dit EHS/Natura 2000 gebied is strijdig met het natuur- en milieubeleid (het 'nee, tenzij'-principe) en kan daarom niet worden toegestaan. Het uitbreiden van (agrarische) bedrijven in de nabijheid van het Natura 2000-gebied is vanwege de depositie van stikstof doorgaans ook geen mogelijkheid, tenzij kan worden aangetoond dat er geen (significante) aantasting van de natuurwaarden plaatsvindt.
Ecologische hoofdstructuur (EHS)
Bij de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) werken verschillende overheden samen. Het Rijk heeft in 1995 in grote lijnen de grenzen van de EHS vastgesteld. De provincies bepalen om welke gebieden het precies gaat. Deze gebieden zijn in het provinciaal omgevingsplan (streekplan) opgenomen.
Binnen de ecologische hoofdstructuur geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Dit houdt in dat wijzigen van het bestemmingsplan uitsluitend wordt toegestaan als er groot maatschappelijk belang op het spel staat en er geen redelijke alternatieven zijn. De provincie Gelderland heeft de wezenlijke kenmerken en waarden van de gebieden beschreven in de streekplanuitwerking 'Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse ecologische hoofdstructuur'.
Nationaal landschap Gelderse Poort
De Gelderse Poort is door het Rijk aangewezen als één van de Nationale Landschappen om de kwaliteit van het landschap te behouden en te versterken. Economische functies in het landschap kunnen zich –binnen de grenzen van het beleid zoals dat is vastgelegd in het Streekplan- blijven ontwikkelen. 'Behoud door ontwikkeling' is dan ook het uitgangspunt voor het ruimtelijk beleid in de Nationale Landschappen.
In gebieden binnen een nationaal landschap kunnen uitsluitend bestemmingen worden toegestaan, voor zover deze de kernkwaliteiten van het gebied, zoals vastgelegd in de streekplanuitwerking "Kernkwaliteiten waardevolle landschappen" behouden of versterken.
Natuurontwikkeling Loowaard Kandia
In de Loowaard is klei en zand gewonnen voor bouwmaterialen. Na de klei- en zandwinning is de natuurlijke begroeiing tot ontwikkeling komen. Sinds juni 1998 wordt het terrein begraasd met Galloway-runderen en Konik-paarden. Als gevolg van dit beheer ontwikkelt zich, een momenteel grotendeels uit akkerdistel bestaande, patroon van ruigtes. Deze ruigtes worden bevolkt door onder andere Kwartelkoningen, Grauwe Gorzen en de Gele Kwikstaart. In de winter bieden de distels volop voedsel voor de Putter. Langzaam maar zeker verandert de vegetatie van monotoon distelveld tot een soortenrijke ruigte, met op de oever van de rivier de eerste stroomdalplanten. Het gebied is vrij toegankelijk voor wandelaars en fietsers, ook buiten de paden.
In het kader van verdere natuurontwikkeling is binnen het bestemmingsplan agrarisch natuurbeheer mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan dwingt deze ontwikkeling niet af, maar is in deze ruimtescheppend.
3.5.2 Soortbescherming
Behalve de bescherming van natuurgebieden, zijn bepaalde planten- en diersoorten ook wettelijk beschermd op basis van de Flora en Faunawet. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van in het wild levende planten- en diersoorten. Op grond van de Flora en faunawet is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. Op grond van artikel 75 van de wet kan ontheffing van het verbod worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB gelden enkele ontheffingen van het verbod.
De gemeente Duiven beschikt over een verwachtingskaart van de flora en fauna binnen haar grondgebied. Op deze kaart staan de ecologisch waardevolle locaties binnen de gemeente aangegeven. Met ecologisch waardevol wordt bedoeld dat op deze locaties naar verwachting beschermde soorten (Flora- en faunawet, tabel 2/3) en/of Rode lijstsoorten aanwezig zijn. Tabel 1 soorten van de Flora- en faunawet in het kader van de verwachtingskaart buiten beschouwing gelaten, omdat voor deze soorten een vrijstelling geldt bij bestendig beheer (zie Verwachtingskaart voor bestendig groenbeheer in de gemeente Duiven, rapportnummer 1077, Stichting Staring advies, juni 2010). Aan de hand van deze verwachtingskaart kan de gemeente Duiven bepalen/inschatten of bij ruimtelijke ingrepen, buiten een quickscan natuurtoets, nader aanvullend onderzoek en/of een ontheffingaanvraag noodzakelijk zal zijn.
Op basis van veld- en literatuuronderzoek kan niet worden uitgesloten dat beschermenswaardige soorten in het plangebied voorkomen.
3.6 Landbouw
Land- en tuinbouw is van oudsher een grote grondgebruiker in de gemeente Duiven. Het gaat hierbij zowel om de landbouw als sociaal-economische functie, als om gebruiker en beheerder van het agrarische cultuurlandschap.
De gemeente Duiven kenmerkt zich thans als een gemengde gemeente, met beschermde natuurgebieden, woongebieden en een diverse landbouwsector met intensieve veehouderijen. Uit de verschillende beleidsstukken is op te maken dat er gezocht moet worden naar evenwicht in het bieden van ruimte voor de genoemde functies.
Door ruimteclaims vanuit stedelijke, infrastructurele, ecologische en landschappelijk functies loopt het areaal landbouwgrond terug. Door het aanscherpen van de regels op het gebied van stankhinder, uitstoot van ammoniak en het reconstructiebeleid, is het voor de agrarische sector steeds moeilijker om zich verder te ontwikkelen. Dit blijkt ook uit het relatief lage aantal omvangrijke landbouwbedrijven (> 70 nge).
Huidige situatie
In deze paragraaf is voor een analyse van de landbouwsector gebruik gemaakt van gegevens van het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) en het Web-BVB (Bestand Veehouderij Bedrijven). Het Web-BVB is een provinciale database waarin per gemeente de agrarische vergunninggegevens of meldingen van veehouderijbedrijven staan aangegeven.
Net als in andere delen van Gelderland neemt het aantal agrarische bedrijven in de gemeente Duiven gestaag af. In de volgende tabel is dit weergegeven.
Type bedrijf /jaar | Aantal | ||
2000 | 2005 | 2010 | |
Akkerbouw | 64 | 44 | 32 |
Tuinbouw open grond | 34 | 21 | 15 |
Tuinbouw onder glas | 32 | 26 | 14 |
Intensieve kwekerij | 6 | 5 | 2 |
Grasland en groenvoedergewassen | 77 | 65 | 63 |
Graasdieren | 58 | 48 | 48 |
Hokdieren | 14 | 10 | 8 |
Totaal | 116 | 94 | 80 |
Aantal agrarische bedrijven in de gemeente Duiven (bron: Centraal Bureau voor de Statistiek, 2011)
De bedrijfseconomische omvang van de agrarische bedrijven in de gemeente Duiven is als volgt. Deze cijfers zijn gebaseerd op het CBS en komen uit 2000 (recentere cijfers zijn afwezig). Deze cijfers zijn vergeleken met de cijfers voor de regio.
Omvang in 2000 (in nge) | Aantal bedrijven | |||
Regio Arnhem-Nijmegen | Gemeente Duiven | |||
# | % | # | % | |
< 20 | 839 | 33 | 43 | 37 |
20 - 70 | 769 | 31 | 35 | 30 |
70 - 150 | 661 | 26 | 28 | 24 |
> 150 | 639 | 10 | 10 | 9 |
2508 | 100 | 116 | 100 |
Omvang agrarische bedrijven in nge (Nederlandse Grootte Eenheid) (bron: Centraal Bureau voor de Statistiek, 2011)
Uit deze tabel blijkt dat het aantal kleine (< 20 nge), middelgrote (20-70-nge) als grote agrarische bedrijven (> 70 nge) regel gelijk zijn. De opbouw in de regio is vergelijkbaar, grootste verschil is dat er in de gemeente wat meer kleinere bedrijven voorkomen.
De bedrijvigheid < 20 nge is dusdanig beperkt dat er geen sprake zal zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf (agrarische activiteiten als hoofdtak / bij wijze van hoofdinkomen). De activiteiten zullen veelal het karakter van een 'hobbybedrijf' of nevenactiviteit hebben. De bedrijven > 70 nge hebben een dusdanige omvang dat deze over goede toekomstperspectieven beschikken.
Het Web-BvB geeft aan dat er in de gemeente Duiven 48 veehouderijen zijn. De gegevens uit het Web BVB zijn niet actueel, maar geven wel aan welke typen veehouderij er in de gemeente Duiven zijn. De verdeling naar bedrijfstype is als volgt:
Type veehouderij | Aantal bedrijven | Gemiddelde bedrijfsomvang(in nge) |
Leghennen | 3 | 134 |
Melkrundvee | 27 | 96 |
Overig pluimvee | 1 | 238 |
Paarden | 3 | 57 |
Schapen | 5 | 24 |
Vleeskuikens | 1 | 24 |
Vleesvarkens | 3 | 65 |
Vleesvee | 4 | 41 |
Zeugen | 1 | 90 |
Gemiddelde bedrijfsomvang per type veehouderij (bron: Web-BvB, 2011)
Uit deze tabel blijkt dat binnen de gemeente voornamelijk veel melkrundveehouderijen zijn. Op een tweede plaats staan de schapen. Opvallend is dat het merendeel van de veehouderijen een zeer grote gemiddelde omvang heeft.
Relatief nieuw is de opkomst van de paardenhouderijen. Door de toename van de hoeveelheid vrije tijd en het toegenomen besteedbaar inkomen is de paardensport steeds meer in trek. Dit vertaald zich in de toename van de paardenhouderijen. Het kan zowel gaan om paardenfokkerijen, als het trainen en africhten (manege) en het recreatief houden van paarden. Dit laatste gaat gepaard met een forse toename van bijvoorbeeld paardenbakken en paardenstallen in het landelijk gebied.
Reconstructiebeleid
Voor het buitengebied is met name de Reconstructiewetgeving van belang. Het Reconstructieplan Achterhoek Liemers is een uitwerking van de visie voor het desbetreffende reconstructiegebied voor de periode tot 2015.
Het gehele gebied is, zowel in dit beleid als in het Streekplan, aangewezen als verwevingsgebied. Binnen het verwevingsgebied wordt gestreefd naar een evenwicht tussen de belangen van natuur en landbouw. Een vergroting van het bouwvlak voor intensieve veehouderijen tot 1 ha is mogelijk. Uitbreiding van intensieve veehouderijen die leidt tot een bouwvlak tot meer dan 1 ha, is volgens het Reconstructieplan alleen onder voorwaarden mogelijk bij samenvoeging van meerdere bedrijfslocaties en/of in situaties waarbij noodzaak in verband dierenwelzijns- of gezondheidseisen is aangetoond. Het bieden van ontwikkelingsruimte is van wezenlijk belang voor de economische positie van de agrarische bedrijven. Deze ontwikkelingsruimte hoeft niet enkel te bestaan uit meer bouwmogelijkheden maar kan tevens bestaan uit het bieden van mogelijkheden voor een (niet-agrarische of agrarisch verwante) neventak (verbrede landbouw).
Toekomst
Gelet op landelijke ontwikkelingen en de ontwikkelingen van de landbouw binnen gemeente Duiven zelf zullen er gedurende de planperiode agrarische bedrijven gaan stoppen. Dit betekent dat er sprake zal zijn van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing (VAB). Over het algemeen blijft het voormalige bedrijfshoofd op de boerderij wonen. De stallen komen veelal leeg te staan of worden gebruikt door derden voor niet-agrarische, bedrijfsmatige activiteiten. Herbestemming zal het buitengebied niet alleen een impuls geven op het gebied van leefbaarheid en vitaliteit maar ook op het gebied van landschappelijke kwaliteit. Binnen deze herbestemming zal weldoordacht met mogelijke ongewenste neveneffecten, zoals een verkeersaantrekkende werking of verrommeling van het erf, omgegaan moeten worden.
Binnen het open kommengebied/Duivense Broek is, zoals is gesteld in het Ontwikkelingskader Buitengebied Duiven (OKBG), functieverandering naar wonen niet mogelijk. Binnen dit gebied is een helder primaat aan de agrarische functie gegeven. Wel kan de oppervlakte vrijkomende bebouwing elders binnen de gemeente worden ingezet bij woningbouw als compensatie voor sloop van vrijgekomen bebouwing in het kader van functieverandering.
3.7 Recreatie
Het plangebied is door de aanwezige natuurgebieden, cultuurhistorische elementen, rust en ruimte zeer geschikt voor recreatieve activiteiten. Vooral het extensieve recreatieve medegebruik van de wegen en uiterwaarden speelt een grote rol, waarbij te denken valt aan de diverse fiets- en wandelroutes door het plangebied. Waar mogelijk wordt extensief recreatief medegebruik binnen de bestemmingen toegestaan. Het scala aan wandel- en fietsroutes door het buitengebied kan ondersteund worden door kleinschalige ontwikkelingen in het kader van functieverbreding van landbouwbedrijven. De structuurvisie Duiven pleit voor een toename aan recreatiepaden of structuren in de deelgebieden randen van Duiven, Oeverwallengebied en Uiterwaarden, mits dit niet ten koste gaat van onder andere de agrarische en landschappelijke kwaliteiten van het plangebied.
Het Horsterpark, het groengebied tussen Duiven en Westervoort, is een uniek nieuw gecreëerd recreatiegebied en daarmee een belangrijke recreatieve voorziening. Het Horsterpark is voorzien van een kinderboerderij, een theepaviljoen en een natuurspeelbos. Het heeft een toeristisch opstappunt (TOP), van waaruit toeristen een aantal fietsroutes kunnen volgen. Ook zijn er diverse wandel- en fietspaden aanwezig.
In het plangebied zijn op dit moment geen verblijfsrecreatieve terreinen aanwezig, behoudens één minicamping.
Opvallend is de 'verpaarding' van het landschap. Paarden en pony's worden voornamelijk voor recreatieve doeleinden gehouden. Paardenhouders hebben hun paard het liefst dicht bij huis. Dit zorgt echter wel voor verrommeling van het landschap door een wildgroei aan weitjes, paardenbakken, bouwwerken en gebouwen. In het bestemmingsplan zal een onderscheid worden gemaakt tussen paardenhouderijen als agrarische activiteit (paardenfokkerijen) en als recreatieve activiteit (het hobbymatig houden van paarden, pensionstalling, maneges, et cetera). Ten tijde van schrijven stagneert de verpaarding van het landschap door toedoen van economische ontwikkelingen. Hierbij is het denkbaar dat er gedurende de planperiode van het bestemmingsplan sprake zal zijn van 'ontpaarding'.
3.8 Wonen
Wonen en werken vindt zowel plaats in het buitengebied als in de kernen Duiven, Groessen en Loo. In het buitengebied is sprake van een concentratie aan wonen en werken langs de Loostraat en de Lijkweg. Het deel van het plangebied boven de A12, kent relatief weinig bebouwing. Deze bebouwing ligt verspreid in de Duivense Broek.
Naast individuele woningen in het buitengebied zijn er ook diverse voormalige agrarische bouwpercelen aanwezig, waarbij de bedrijfswoning inmiddels functioneert als burgerwoning.
3.9 Verkeer En Vervoer
Duiven wordt ook gekenmerkt door de vele (inter)nationale infrastructurele verbindingen door de gemeente: de Neder-Rijn /Het Pannerdensch Kanaal, de spoorlijn Arnhem-Emmerich am Rhein, de A12 en de Betuwelijn.
De Betuwelijn loopt via een tunnel onder de Neder-Rijn /het Pannerdensch kanaal naar Zevenaar. De Betuwelijn is in 2008 in gebruik genomen en zal minder (goederen-) spoorbewegingen over het traject Duiven - Arnhem tot gevolg hebben.
Op dit moment loopt een planstudie naar het mogelijk doortrekken van rijksweg A15 van het knooppunt Ressen, parallel aan de Betuwelijn om vervolgens tussen Duiven en Zevenaar aan te sluiten op de A12. Naar verwachting zal de studie in binnenkort afgerond zijn, waarna een keuze voor het definitieve tracé wordt gemaakt. Deze ontwikkeling maakt echter geen deel uit van voorliggend bestemmingsplan.
3.10 Niet Agrarische Bedrijvigheid
Binnen het plangebied zijn, anno 2012, circa 35 bedrijven gevestigd, variërend van bedrijfsverzamelgebouwen (Helhoek) tot een hovenier. Deze bedrijven bieden niet alleen werkgelegenheid, maar ook diensten en producten aan de inwoners van Duiven.
In bijlage 3 van de planregels zijn alle niet-agrarische bedrijven opgenomen (inclusief recreatie, maatschappelijk, horeca, etc.). De meeste niet-agrarische bedrijven in het buitengebied behoren tot categorie 2 of 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Niet-agrarische bedrijvigheid komt met name voor aan de Helhoek, Lijkweg en Loostraat.
Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische Aspecten
4.1 Bodem
Algemeen
De tijd dat elke vervuiling moest worden aangepakt ligt achter ons. Belangrijkste criterium hierbij is of de vervuiling zodanig is dat er sprake is van risico's voor gezondheid of milieu. In de praktijk blijken er vrijwel nooit risico's te zijn voor de gezondheid van mensen. Milieurisico's (verspreiding en ecologie) komen wel voor, maar meestal gaat het erom dat eventuele vervuilingen afstemming vereisen met bepaalde ontwikkelingen.
Op dit moment is er sprake van een omslag van saneren naar beheren en behoeven alleen de zogeheten "ernstige vervuilingen" in meer of mindere mate aangepakt te worden. De maatregelen worden daarbij afgestemd op de functie.
Regelgeving
Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen.
Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voorliggend bestemmingsplan regelt de bestaande situatie, uitvoering van bodemonderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Onderzoek
In de loop der jaren is de bodemkwaliteit in de gemeente Duiven door bodemonderzoeken op veel plaatsen in beeld gebracht. De gemiddelde bodemkwaliteit is gekwalificeerd als schoon. Er zijn slechts enkele gevallen van (potentiële) bodemverontreiniging, welke inmiddels in kaart zijn gebracht.
Conclusie
Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe bestemming. In het kader van een aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen of planologische strijdigheid moet een onderzoek worden uitgevoerd naar mogelijk aanwezige bodem- en grondwaterverontreinigingen. Voor de locaties binnen het plangebied waar een functiewijziging wordt mogelijk gemaakt, dient ten tijde van daadwerkelijke functiewijziging te worden aangetoond dat de bodemkwaliteit geschikt is, of is te maken, voor de be-oogde functiewijziging. Daarmee vormt het aspect bodem geen belemmering bij de uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan.
4.2 Luchtkwaliteit
Algemeen
Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.
Regelgeving
De belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Titel 5.2 Wet milieubeheer handelt over luchtkwaliteit, daarom staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Met de 'Wet luchtkwaliteit' en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden.
De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor woningbouwlocaties die ingeval van één ontsluitingsweg niet meer dan 1.500 nieuwe woningen mogen omvatten. Bij twee ontsluitingswegen mogen uitbreidingslocaties niet meer dan 3.000 woningen bevatten. Voor kantoorlocaties gelegen aan één ontsluitingsweg geldt een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2.
Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden, waarbij getoetst wordt aan de normen.
Onderzoek
Het bestemmingsplan Buitengebied is een conserverend bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voegt in principe geen functies of staat ontwikkelingen toe die luchtkwaliteit nadelig doet veranderen. Op grond van deze overwegingen kan zonder luchtonderzoek worden vastgesteld dat het bestemmingsplan voldoet aan de in de Wet milieubeheer vastgelegde luchtkwaliteitseisen. De wetgeving op het gebied van luchtkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg. Binnen de gemeente Duiven wordt iedere twee jaar de luchtkwaliteit langs wegen in beeld gebracht. Dit is vorig jaar gerapporteerd in de rapportage Milieukaarten gemeente Duiven (V.2011.0636.00.R001, d.d. 8 december 2011). In deze rapportage worden de stoffen NO2 en PM10 voor de jaren 2011, 2015 en 2020 in beeld gebracht. Voor geen van beide stoffen wordt in geen enkel jaar een overschrijding, of bijna overschrijding geconstateerd. Bij alle wegen wordt in alle situaties ruim aan de grenswaarden voldaan.
Conclusie
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.
4.3 Geluid
Algemeen
Geluid is één van de factoren die de beleving van de leefomgeving in belangrijke mate bepalen. Door de toename van het verkeer en de bedrijvigheid wordt de omgeving in steeds sterkere mate belast met geluid. Dit leidt tot steeds meer klachten. In een aantal gevallen wordt de gezondheid beïnvloed door geluid. Hoge geluidsniveaus kunnen het gehoor beschadigen en ook de verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. Door de toename van het geluid in de omgeving, wordt de behoefte aan stilte steeds meer als een noodzaak gevoeld.
Regelgeving
De Wet geluidhinder, de Luchtvaartwet en de Wet milieubeheer zijn in het kader van geluidhinder van belang.
Bij nieuwe ontwikkelingen van geluidgevoelige bestemmingen dient de geluidssituatie in beeld gebracht te worden. De geluidsniveaus op de gevels van de nieuwe gebouwen worden getoetst aan de geluidsnormen. Er dient gekeken te worden naar vier bronnen van geluid, namelijk wegverkeerslawaai, spoorlawaai, industrielawaai en vliegtuiglawaai.
Het juridisch kader voor wegverkeerslawaai, spoorlawaai en industrielawaai wordt gevormd door de Wet geluidhinder. Vliegtuiglawaai wordt geregeld in de Luchtvaartwet. Er liggen geen geluidszones van het vliegtuiglawaai over het plangebied, waardoor deze niet nader beschouwd worden. Op het aspect wegverkeerslawaai, spoorlawaai en industrielawaai wordt hier nader ingegaan.
Daarnaast kent de gemeente Duiven ook haar eigen gemeentelijk geluidsbeleid. Het ‘Gemeentelijk geluidbeleid Duiven 2010’ is op 4 oktober 2010 door de raad van de gemeente Duiven vastgesteld.
Weg en railverkeerslawaai
In de gemeente Duiven worden hoge geluidbelastingen geconstateerd rondom de hoofdinfrastructuur zoals de A12, de Westsingel, de Oostsingel en de Rijksweg, rondom de spoorlijnen Arnhem-Winterswijk. In de zuidrand liggen de meest rustige gebieden; de Vogelrichtlijn- en stiltegebieden.
Voor het weg- en railverkeerslawaai is de Wet geluidhinder (Wgh) het wettelijke kader. In deze wet is onder andere vastgelegd welke geluidniveaus op de gevel van nieuwe woningen, ten gevolge van weg- en railverkeer, maximaal toelaatbaar zijn. In beginsel geldt dat de geluidsbelasting op nieuwe woningen niet meer mag bedragen dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB wat betreft wegverkeerslawaai, 55 dB wat betreft railverkeerslawaai). Op grond van artikel 76, lid 1 van de Wet geluidhinder dienen bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan de grenswaarden van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Volgens artikel 76, lid 3 geldt deze verplichting niet voor situaties waarin op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan de weg en de woningen en/ of andere geluidgevoelige gebouwen aanwezig zijn (bestaande situatie). Dit houdt in dat bij zogenaamde conserverende bestemmingsplannen geen toetsing aan de grenswaarde hoeft plaats te vinden.
Dit bestemmingsplan Buitengebied is een conserverend bestemmingsplan. In het plan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is hierdoor niet noodzakelijk en de Wet geluidhinder staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Industrielawaai
In de Wgh is bepaald dat rond industrieterreinen waarop bepaalde, krachtens de Wet milieubeheer, aangewezen inrichtingen zijn gevestigd of zich mogen vestigen (grote lawaaimakers), een geluidszone moet zijn vastgesteld. In artikel 2.4 van het Inrichtingen en vergunningenbesluit is vastgelegd welke inrichtingen als grote lawaaimaker moeten worden beschouwd. Buiten de geluidszone rondom een industrieterrein mag de gezamenlijke geluidbelasting van de op het industrieterrein gevestigde inrichtingen niet hoger zijn dan 50 dB(A) etmaalwaarde.
Met zonering wordt beoogd rechtszekerheid te bieden aan zowel lawaaimakers als aan woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen. Lawaaimakers kunnen aan de ene kant hun geluidproducerende activiteiten niet onbeperkt uitbreiden ter bescherming van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen (gezondheidsgebouwen, onderwijsgebouwen, binnen en buiten de zone). Aan de andere kant wordt, ter bescherming van hun akoestische ruimte, voorkomen dat woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen te veel oprukken naar de lawaaimakers toe. Een eenmaal vastgestelde zone kan worden gewijzigd. Een wijziging van een zone is echter niet toegestaan voor het gebied waar een hogere geluidsbelasting optreedt dan 50 dB(A) als gevolg van het gezoneerde industrieterrein. De wijziging moet tevens worden vastgelegd in het bestemmingsplan.
Indien zich binnen de geluidszone woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen bevinden, gelden daarvoor aparte regels. Voor woningen zijn deze regels te vinden in de Wgh zelf en voor andere geluidsgevoelige bestemmingen in het Besluit geluidhinder.
Grenzend aan het voorliggende bestemmingsplan is een geluidgezoneerd industrieterreinen gelegen, bedrijventerrein InnoFase. De reeds vigerende geluidzone ligt gedeeltelijk binnen het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan en is opgenomen op de verbeelding en in de regels. De geluidzone is hieronder weergegeven.
De geluidszone rond InnoFase (in groen) en de geluidsbelasting op basis van de vergunde situatie (in rood) op de peildatum 1 april 2008.
Conclusie
In het plangebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Tevens wordt geen extra mogelijkheid gecreëerd om geluidbronnen in het plangebied te kunnen realiseren, die voor eventuele overlast/hinder kan zorgen bij geluidgevoelige bestemmingen in het plangebied. In het algemeen kan worden geconcludeerd dat de Wet geluidhinder de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
4.4 Geur
Algemeen
Veehouderijen veroorzaken geur vanwege bijvoorbeeld de dierenverblijven, mestbassins, mestverwerking en opslag van voer. Geur kan in de leefomgeving hinder veroorzaken en brengt om die reden ook gezondheidsrisico’s met zich mee. Bij het aspect geur in een bestemmingsplan Buitengebied gaat het aan de ene kant om de bronnen van geur (bijvoorbeeld een rundveehouderij, varkenshouderij of nertsenfokkerij) en aan de andere kant het eventueel mogelijk maken van geurgevoelige objecten (gebouwen zoals woningen, scholen, kantoren).
Regelgeving
Geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij vormt het toetsingskader voor vergunningverlening op het gebied van geur veroorzaakt door dierenverblijven van veehouderijen.
Om de geurbelasting te bepalen wordt gebruik gemaakt van de zogeheten verspreidingmodellen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de afstanden zoals aangegeven in verspreidingsmodellen. Gemeenten hebben echter de mogelijkheid om de wettelijke geurnormen of de wettelijk aan te houden afstanden voor bepaalde gebieden aan te passen. Hiertoe dient in de gemeentelijke verordening te worden vastgelegd welke waarden of afstanden in die specifieke gevallen zijn opgenomen. Het vaststellen van de nieuwe geurnormen moet worden onderbouwd door middel van een gebiedsvisie. De gemeente heeft een eigen geurbeleid opgesteld voor het buitengebied Duiven. Deze is toegelicht in paragraaf 2.4.
Veehouderijen die onder het Besluit landbouw milieubeheer vallen, moeten voldoen aan de in dat besluit genoemde minimaal aan te houden afstand tot geurgevoelige objecten. Het Besluit landbouw milieubeheer geeft ook minimaal aan te houden afstanden tot geurgevoelige objecten voor opslagen van veevoeder en mest. Mestbassins dienen te voldoen aan het Besluit mestbassins milieubeheer.
Ammoniak en veehouderij
In het buitengebied van Duiven is een aantal intensieve veehouderijen gevestigd, die te maken krijgen met de uitgangspunten van de Wet ammoniak en veehouderij. Het Nederlandse ammoniakbeleid heeft een gebiedsgerichte en een generieke aanpak.
De gebiedsgerichte aanpak richt zich op maatregelen rond ammoniakgevoelige natuurgebieden. Een belangrijke maatregel is de zonering van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav). De provincies moeten de meest kwetsbare natuurgebieden, die gelegen zijn binnen de EHS inzichtelijk maken. Binnen deze gebieden en in een zone van 250 m daaromheen gelden beperkingen voor de milieuvergunningverlening voor bedrijven.
Ten behoeve van de generieke aanpak gelden emissie-eisen voor alle stallen. De stallen zullen in de toekomst emissiearm moeten worden gebouwd, voor zover de techniek daarvoor beschikbaar is. Verder worden er eveneens regels gesteld aan het emissiearm uitrijden van mest en het afdekken van mestbassins. Op deze wijze kan men de achtergronddepositie van ammoniak terugdringen.
Plattelandswoningen
Als gevolg van een wetswijziging is het mogelijk om woningen die niet langer deel uit maken van een agrarisch bedrijf als plattelandswoningen te gebruiken. Het dient uitsluitend om situaties waarbij het agrarische bedrijf wordt voortgezet, maar waarbij de 2e of 3e bedrijfswoning wordt afgestoten. Dit houdt in dat deze voormalige agrarische bedrijfswoningen door derden mogen worden bewoond en niet worden beschermd tegen milieugevolgen van het bijbehorende agrarische bedrijf. Er dient echter altijd één woning een relatie te houden met het bedrijf, zijnde de bedrijfswoning.
Conclusie
In het kader van de milieuvergunningverlening dient rekening te worden gehouden met eventuele geurafstanden. De bescherming van de voor ammoniak gevoelige gebieden is vertaald in de Reconstructiezonering en is in die vorm in dit bestemmingsplan doorvertaald.
4.5 Externe Veiligheid
Algemeen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Er gelden twee risicocontouren:
- het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt.
- het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico.
Regelgeving
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Sinds 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van kracht. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen. Het Bevi is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Het Bevi is van toepassing op vergunningsplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven en wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten.
Uit het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het projectgebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet een verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Ten behoeve van de verantwoording groepsrisico is advies gevraagd en ontvangen van de regionale brandweer.
Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen
Vervoer van gevaarlijke stoffen vindt sinds jaar en dag plaats via het spoor, over de weg en het water. Knelpunt hierbij is dat er geen plafond bestaat voor de omvang en samenstelling van dit vervoer. Theoretisch kan het vervoer ongelimiteerd toenemen, met dan eveneens ongelimiteerde gevolgen voor de ruimtelijke ordening. Het beleid achter het landelijke Basisnet is dat een plafond vastgesteld wordt voor dit vervoer van gevaarlijke stoffen. Het Basisnet zal onderdeel uitmaken van het wettelijke kader van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (BTEV) dat eind 2008 als ambtelijk concept is gepubliceerd, maar nog geen vastgesteld beleid is.
In de wijziging van de 'Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (CRvgs), gepubliceerd op 21 december 2009 in de Staatscourant, is ingespeeld op de ontwikkelingen rondom basisnet Weg en basisnet Water. De ontwikkelingen rondom Basisnet Spoor worden naar verwachting in een nieuwe wijziging van de cRvgs in de zomer van 2012 doorgevoerd.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb brengt het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen op dezelfde lijn als het beleid voor inrichtingen en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hier geldt eveneens een grenswaarde en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico alsmede een verantwoordingsplicht ten aanzien van het groepsrisico voor het bevoegd gezag voor de ruimtelijke ordening. Voor de verantwoordingsplicht is een onderscheid gemaakt tussen het 100%-letaliteitsgebied en het 1%-letaliteitsgebied. Binnen eerstgenoemd gebied geldt een uitgebreide verantwoordingsplicht, in laatstgenoemd gebied dient alleen bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid beschouwd te worden. Een bestemmingsplan geeft de ligging weer van de in het plangebied aanwezige buisleidingen alsmede de daarbij behorende belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding. De belemmeringenstrook bedraagt ten minste vijf meter aan weerszijden van een buisleiding gemeten vanuit het hart van de buisleiding.
Onderzoek
In bijlage 1 zijn de risicobronnen die zich binnen of in de omgeving van het plangebied bevinden, beschouwd.Van geen enkele risicobron ligt de contour voor het plaatsgebonden risico over een kwetsbaar object. Er liggen enkele beperkt kwetsbare objecten binnen de contour voor het plaatsgebonden risico. Dit vanwege de hogedruk aardgastransportleiding nabij de grens van de gemeente Westervoort en de Betuwelijn. Aangezien de contour voor het plaatsgebonden risico is gelegen over kwetsbare objecten in Westervoort gaat de Gasunie deze de komende drie jaar saneren. Hiermee vervalt tevens de contour over de beperkt kwetsbare objecten in Duiven.Voor wat betreft het groepsrisico vindt er geen verandering plaats. Bij alle risicobronnen ligt het groepsrisico beneden de oriëntatiewaarde.
Conclusie
Het bestemmingsplan houdt rekening met externe veiligheid door de bestaande risicocontouren en veiligheidsafstanden in het bestemmingsplan over te nemen. Er is geen sprake van knelpunten.
4.6 Water
Algemeen
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Regelgeving
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) verankert in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen zoals de bescherming van Rijksvaarwegen en Primaire waterkeringen.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zo veel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Waterbeheersplan 2010-2015
Waterschap Rijn en IJssel
Het waterbeheerplan 2010-2015 beschrijft het beleid voor alle taakgebieden van Waterschap Rijn en IJssel. Het plan geeft aan welke doelen het waterschap nastreeft en met welke aanpak we deze willen bereiken. De maatregelen die in de planperiode uitgevoerd gaan worden en de bijbehorende financiële middelen zijn op hoofdlijnen aangegeven.
Samenvattend werkt Waterschap Rijn en IJssel in de planperiode aan veiligheid, watersysteembeheer en waterketenbeheer.
Waterbeheerplan 2010-2015 - kaartblad 1: Overzichtskaart Watersysteem
Waterbeheerplan 2010-2015 - kaartblad 3: Bijzondere gebieden en functies
Binnen het plangebied is een top-gebied, SED-watergang en een strategisch actiegebied gesitueerd. Voor deze gebieden en watergangen heeft het waterschap specifieke doelstellingen:
- het realiseren van ecologische functies die aan watergangen met een (potentieel) hoge ecologische waarde zijn toegekend (specifieke ecologische doelstelling' (SED));
- het uitvoeren van maatregelen in de aangewezen verdroogde gebieden (TOP), in samenwerking met de provincie.
Keur Waterschap Rijn en IJssel
De Keur van waterschap Rijn en IJssel beschrijft wat wel en wat niet mag bij waterkeringen en oppervlaktewateren, de zogeheten waterstaatswerken, door het stellen van regels en het benoemen van het uit te voeren onderhoud. Het doel van de Keur is om deze waterstaatswerken in zijn algemeenheid veilig te stellen. De Keur geldt voor het gehele beheergebied van het waterschap, zowel stedelijk gebied (bebouwde kom), landelijk gebied als de waterkeringen.
Planspecifiek
De primaire watergangen en de watergangen die landschappelijk waardevol zijn, zijn voorzien van de bestemming water. De overige watergangen vallen bijvoorbeeld onder de agrarische bestemming. In het kader van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en de daarmee samenhangende te doorlopen ruimtelijke procedure, wordt er in het kader van de watertoets vroegtijdig contact met het Waterschap Rijn en IJssel opgenomen.
Het voorliggende bestemmingsplan belemmert de doelstellingen van het waterschap en de provincie in het plangebied niet.
4.6.1 Watertoets
Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. Het doel van de watertoets is de negatieve effecten van besluiten op de waterhuishouding te voorkomen en mogelijke kansen voor het watersysteem benutten. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
De watertoetsdialoog heeft binnen de gemeente Duiven betrekking op het ontwerp- en inrichtingsniveau en wordt aangegaan voor alle ontwikkelingen met een verhardingsoppervlakte groter dan 500 m2. Voorliggend plan is een conserverend bestemmingsplan. Er worden, bij recht, geen additionele bouwmogelijkheden geboden. Daarmee is het aspect water geen belemmering bij de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.7 Milieuzonering
Algemeen
De aanwezigheid van bedrijven kan de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Bedrijven kunnen geur, stof, geluid en gevaar ten gevolg hebben. Voorkomen moet worden dat bedrijven hinder veroorzaken naar de omgeving, vooral indien het woongebieden of andere gevoelige bestemmingen betreft. Daarnaast moeten bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden. Om dit te bereiken is het van belang dat bedrijven en gevoelige bestemmingen ruimtelijk goed gesitueerd worden zodat de bedrijven zo min mogelijk overlast opleveren en woongebieden de bedrijven zo min mogelijk beperken in hun bedrijfsuitvoering.
Regelgeving
Ten behoeve van milieuzonering is door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een bedrijvenlijst opgesteld, waarin bedrijven op hun milieueffecten zijn gecategoriseerd. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), kent de lijst aan de bedrijven een categorie toe. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.In de lijst is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de volgende categorieën ingedeeld:
Milieucategorie | Richtafstand voor buitengebied (in m) (omgevingstype 'rustige woonwijk') |
1 | 10 |
2 | 30 |
3.1 | 50 |
3.2 | 100 |
4.1 | 200 |
4.2 | 300 |
5.1 en hoger | 500 en hoger |
De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning. De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.
Onderzoek
Gelet op het overwegende woonkarakter dient voorkomen te worden dat overlast veroorzaakt wordt voor de woonomgeving door de vestiging van nieuwe bedrijven. Bijzonder daarbij is bedrijfsverzamelcomplex de Helhoek. Op de Helhoek is een diversiteit aan bedrijven gevestigd. Voor het gehele plangebied zijn uitsluitend bedrijven toegestaan die uit het oogpunt van hinder passen binnen de omgeving waar ze zich bevinden. Categorie 1- en 2-bedrijven kunnen in het buitengebied, gelet op hun aard en invloed op de omgeving, worden toegelaten. Binnen het plangebied komen echter ook bedrijven in een hogere milieucategorie voor.
Conclusie
In zijn algemeenheid hebben bedrijven tot en met categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten weinig invloed op hun omgeving. Deze bedrijven zijn dan ook vanuit milieuoverwegingen inpasbaar in het plangebied. Voor bedrijven in een hogere milieucategorie, zoals 3.1. en 3.2 is in het voorliggende bestemmingsplan een maatbestemming opgenomen. Aan de Helhoek te Groessen zijn een aantal bedrijven in deze milieucategorie gelegen.
Voor de omschakeling van bedrijven binnen de milieucategorieën 3.1, 3.2, 4.1 of 5.1 naar een andere bedrijf binnen dezelfde milieucategorie dan wel lager (niet zijnde milieucategorie 1 en 2), wordt een afwijkingsmogelijk in de planregels opgenomen, uitsluitend indien het een gebiedsgebonden of specifieke functie betreft.
4.8 Lichthinder
Verlichting kan voor omwonenden hinder veroorzaken. Vaak wordt overlast veroorzaakt door schijnwerpers die zijn geplaatst als inbraakpreventie, door lichtbakken voor reclamedoeleinden of vanwege het bieden van gelegenheid voor het beoefenen van sport. Door schijnwerpers of armaturen zorgvuldig af te stellen en te richten kunnen klachten veelal worden verholpen. Daarnaast kan lichthinder de duisternis van de nacht (‘het donkere landschap’) aantasten.
In het plangebied worden geen nieuwe functies voorzien, die een onevenredige mate van lichthinder kunnen veroorzaken. Bovendien is de omgeving van het plangebied (stedelijk knooppunt Arnhem-Nijmegen, snelwegen) 's nachts al sterk verlicht. Het bestemmingsplan zal daar niet of nauwelijks lichtuitstraling aan toevoegen.
4.9 Elektromagnetische Straling
Algemeen
Elektromagnetische straling is de voortplanting door de ruimte van elektrische en magnetische trillingen. De bekendste toepassingen van de straling zijn het uitzenden van radio, televisie en het gsm / UMTS-netwerk. Hoogspanningslijnen zenden ook elektromagnetische straling uit. Het effect van deze straling op de mens is momenteel een punt van discussie.
Regelgeving
De rijksoverheid heeft een nationaal antennebeleid opgesteld. Het doel van dit beleid is om voldoende ruimte voor antenne-opstelpunten te stimuleren en faciliteren binnen duidelijke kaders van volksgezondheid, leefmilieu en veiligheid. Tevens is ten aanzien van bovengrondse hoogspanningslijnen door de rijksoverheid een beleidsadvies uitgebracht.
Het nationaal antennebeleid is in Duiven doorvertaald in een beleidsnotitie Antennes over de plaatsing van masten en antennes(-installaties) voor gsm en umts in de gemeente.
Door het plangebied loopt de 380 kV hoogspanningslijn Doetinchem-Dodewaard en de 150 kV hoogspanningslijn Nijmegen-Zevenaar. Voor wat betreft deze hoogspanningslijn wordt het advies van de rijksoverheid in Duiven in praktijk gebracht. De gronden langs de hoogspanningsleidingen zijn mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de aanwezigheid van deze leidingen.
Onderzoek
Er zijn diverse antennes geplaatst in de gemeente Duiven. Deze zijn voornamelijk op hoogspanningsmasten, zendmasten of op bedrijven geplaatst.
Conclusie
Het bestemmingsplan houdt rekening met de beleidsnotitie Antennes en de gebruiksbeperkingen van gronden die voortvloeit uit de magneetveldzone van de hoogspanningslijn.
4.10 Duurzame Energie
Algemeen
Het opwekken van duurzame energie neemt een bijzondere plaats in de gemeente Duiven in.
Regelgeving
De mogelijkheid van het opwekken en gebruiken van duurzame energie binnen de gemeente wordt als een bijzondere waarde beschouwd. Hiertoe heeft de raad van de gemeente Duiven op 2 juli 2012 het 'Beleidsstandpunt Duurzame Energie, Toelichting op standpunt en handreiking uitvoeringskader' vastgesteld. Middels dit standpunt heeft de raad de beleidsmatige keuze gemaakt om duurzame energie integraal mee te nemen in relatie tot ruimtelijke ordening, welstand, milieuhinder en parkmanagement. Het standpunt verschaft duidelijkheid over de mogelijkheden voor duurzame energie productie binnen de gemeente Duiven.
Het beleidsstandpunt is het handvat voor de gemeente om te bepalen hoe om te gaan met duurzame energie bij ontwikkelingen en beheer. Ze geeft de grenzen en overwegingen aan en biedt een handvat voor acties die ondernomen moeten worden (door initiatiefnemer, gemeente en/of andere actoren).
Onderzoek / Initiatieven
Er zijn reeds meerdere succesvolle initiatieven voor duurzame energie binnen de gemeente Duiven. Zo wordt het gebruik van duurzame energie gestimuleerd door middel van afvalverbranding bij de AVR met als product restwarmte. Deze restwarmte wordt gebruikt om de meerderheid van de huizen en bedrijven in Duiven te verwarmen.
Conclusie
Het bestemmingsplan buitengebied is een conserverend plan. Kleinschalige projecten voor duurzame energie die binnen het agrarisch bouwvlak kunnen worden gerealiseerd en passen binnen de bouwregels en het beleidsstandpunt duurzame energie, kunnen binnen de regels van het bestemmingsplan gerealiseerd worden.
Projecten waarvoor bouwvlakken moeten worden gecreëerd of aangepast en afstemming vergen met de directe omgeving (zoals vergisting), dienen een afzonderlijke ruimtelijke procedure te volgen.
4.11 Ecologie
Algemeen
Aangezien het bestemmingsplan conserverend van aard is, hoeven geen negatieve effecten te worden verwacht op beschermde soorten op grond van de Flora en Faunawet. De gevolgen van onderhavig bestemmingsplan voor beschermde natuurgebieden zijn aan de orde gekomen in het PlanMER en de Passende Beoordeling die in hoofdstuk 5 worden besproken.
Ontwikkeling fietspad Leuvensedijk
In het bestemmingsplan is een recreatief fietspad ter hoogte van de oude Leuvensedijk opgenomen. Deze ontwikkeling vindt plaats binnen de ecologische hoofdstructuur en in de nabijheid van het Natura 2000-gebied 'Gelderse Poort'.
Om te bepalen of er negatieve effecten zijn op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied en de EHS en of deze effecten significant zijn, is een quickscan natuurtoets uitgevoerd (Quickscan natuurtoets fietspad Leuvense dijk in Groessen, Een inventarisatie van beschermde flora en fauna, Stichting Staring Advies, juli 2013, rapport 1312). Aan de hand van de resultaten hiervan is vervolgens een voortoets uitgevoerd (Voortoets fietspad Leuvense dijk in Groessen Voortoets voor het Natura 2000-gebied 'Gelderse Poort', Stichting Staring Advies, oktober 2013, rapport 1321). Deze beide rapporten zijn opgenomen als bijlage bij deze bestemmingsplantoelichting.
De conclusie van de onderzoeken luidt dat een onaanvaardbare verslechtering van de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied 'Gelderse Poort', als gevolg van de aanleg van het fietspad over de Leuvensedijk, met zekerheid kan worden uitgesloten. Er hoeft geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet aangevraagd te worden voor de aanleg van het fietspad. De doelen voor de aangewezen habitattypen en soorten komen niet in gevaar door de geplande ontwikkeling. Tevens worden de kernkwaliteiten van de EHS niet aangetast. Er hoeft geen verdere EHS toetsing uitgevoerd te worden. Een verhoging van niet gebiedseigen geluidsbelasting in het nabijgelegen stiltegebied is niet aan de orde.
Hoofdstuk 5 Planmer En Passende Beoordeling
5.1 Inleiding
Algemeen
De milieueffectrapportage vormt een instrument om het milieu een volwaardige plek te geven binnen de beleidsvorming omtrent het opstellen van het bestemmingsplan. In het planMER worden de milieueffecten van de voorgenomen activiteit beschreven. Voor het nieuwe bestemmingsplan buitengebied is een planm.e.r. -procedure van toepassing omdat:
- dit plan het kader vormt voor latere m.e.r.-(beoordelings)plichtige projecten zoals de ‘oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting voor het fokken, mesten of houden van pluimvee of varkens’ (activiteit C14 uit het nieuwe besluitm.e.r.);
- significant negatieve effecten op Natura2000-gebieden als gevolg van de voorgenomen activiteiten in het bestemmingsplan op voorhand niet zijn uit te sluiten, waardoor volgens de Natuurbeschermingswet 1998 een passende beoordeling nodig is voor het plan.
Doel van de planm.e.r. is om het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de beleidsvorming omtrent het opstellen van het bestemmingsplan buitengebied. In het planMER worden de milieueffecten van de voorgenomen activiteit beschreven. Onder milieueffecten worden bijvoorbeeld de gevolgen voor natuur, landschap, recreatie en archeologie verstaan.
De essentie van het planMER is het opstellen en vergelijken van alternatieven. Door alternatieven uit te werken en op hun milieueffecten te onderzoeken worden de milieuaspecten over de volle breedte van de ontwikkelingsmogelijkheden in beeld gebracht.
Een Passende beoordeling is nodig omdat het bestemmingsplan buitengebied activiteiten mogelijk maakt die een significant effect kunnen hebben op Natura 2000-gebieden. Natura 2000-gebieden zijn beschermd binnen de Natuurbeschermingswet 1998. Indien significante effecten op een Natura 2000 gebied niet op voorhand uit te sluiten zijn, zal door middel van een passende beoordeling bepaald moeten worden wat de aard en de omvang van deze effecten zijn
Doel van de passende beoordeling is om inzichtelijk te maken of de ontwikkelingen die in het bestemmingsplan zijn voorzien, vergunbaar zijn in het kader van de Natuurbeschermingswet. Op grond van art 19j van deze wet moet de gemeenteraad zich hiervan vergewissen bij de besluitvorming omtrent het bestemmingsplan.
5.2 Voorgenomen Activiteiten
In het planMER worden (realistische) alternatieven onderzocht. De volgende aspecten zijn bepalend geweest voor de ontwikkeling van de alternatieven en varianten:
- de voorgenomen activiteiten;
- de milieugebruiksruimte van agrarische bedrijven;
- de visie van de gemeente op de ruimtelijke ontwikkeling van het buitengebied.
Voorgenomen activiteiten
In het bestemmingsplan buitengebied zijn onder andere regels opgenomen voor landbouw, wonen, natuur en landschap, archeologie, cultuurhistorie, recreatie, niet-agrarische bedrijven en duurzame energie.
De belangrijkste ontwikkelingsmogelijkheden worden mogelijk gemaakt voor agrarische bedrijven. Voor de overige functies zijn de ontwikkelingsmogelijkheden beperkt of wordt ingezet op instandhouding. Wel worden binnen de agrarische hoofdfunctie ontwikkelingen mogelijk gemaakt, zoals natuur- en landschapsontwikkeling, en is er ruimte voor nevenfuncties.
Milieugebruiksruimte agrarische bedrijven
De ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven wordt in het MER bepaald aan de hand van de milieugebruiksruimte. Onder de milieugebruiksruimte wordt verstaan de ruimte die beschikbaar is voor activiteiten (in dit geval met name ruimte voor agrarische bedrijven, bijvoorbeeld uitgedrukt in aantal dieren) om binnen de nationaal en internationaal gestelde normen voor de kwaliteit van het milieu en natuur te kunnen ontwikkelen.
Bij agrarische bedrijven in Duiven spelen vooral de emissies van stikstof een belangrijke rol. De ruimte voor agrarische bedrijven met betrekking tot het vergroten van de ammoniakemissies is als gevolg van de hoge achtergronddeposities beperkt. Wel ontstaat enige ruimte als gevolg van de afname van de stikstofdepositie in de toekomstige situatie. Deze ruimte kan echter nooit helemaal benut worden, omdat het uitgangspunt is dat de stikstofdepositie binnen gevoelige natuurgebieden in de toekomst uiteindelijk moet afnemen.
Visie van de gemeente
Naast de milieugebruiksruimte wordt bij de ontwikkeling van de alternatieven en varianten ook gebruik gemaakt van de visie van de gemeente Duiven op de ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied. Deze visie is verwoord in de Structuurvisie Duiven en het Ontwikkelingskader Buitengebied Duiven (zie hoofdstuk 2). Binnen zowel de structuurvisie als het ontwikkelingskader wordt het plangebied opgedeeld in een aantal deelgebieden. Binnen de deelgebieden heeft de gemeente verschillende uitgangspunten geformuleerd. Het ‘Duivense Broek’ heeft een duidelijk agrarisch karakter dat verder behouden en versterkt moet worden. In de ‘Randen van Duiven’ en de ‘Oeverwallenzone’ spelen de cultuurhistorische en landschappelijke waarden een prominente rol. De uiterwaarden worden verder ontwikkeld als natuurgebied.
Alternatieven
Op basis van het voornemen, de milieugebruiksruimte en de visie op de ruimtelijke ontwikkelingen zijn in het MER alternatieven ontwikkeld. De alternatieven en varianten worden ontwikkeld om de milieueffecten van het voornemen zo volledig mogelijk in beeld te brengen. Hiervoor worden variaties aangebracht in de ontwikkelingsrichtingen die door het voornemen mogelijk worden gemaakt. Omdat het bestemmingsplan met name ontwikkeling van agrarische bedrijven mogelijk maakt, zijn de variaties in de alternatieven en varianten vooral hierop gericht. In de ontwikkeling van de alternatieven wordt niet alleen ingezet op de groei van de landbouw en veeteelt maar ook op de verbreding van agrarische bedrijven, bijvoorbeeld door de ontwikkeling van nevenfuncties en natuur- en landschapsbeheer. Zo worden de ontwikkelingen van de agrarische bedrijven over de volle breedte onderzocht. Voor het plangebied zijn de volgende alternatieven gekozen:
- 1. Referentiesituatie;
- 2. Alternatief 1: Ontwikkelingen van agrarische bedrijven:
- a. Variant A: Maximale ontwikkeling van agrarische bedrijven;
- b. Variant B: Mogelijk maken verwachte groei van agrarische bedrijven;
- 3. Alternatief 2: Extra ruimte voor nevenfuncties en natuur- en landschapsontwikkeling.
5.3 Effecten
In het PlanMER zijn de effecten van de alternatieven per milieuaspect aan de hand van verschillende beoordelingscriteria onderzocht en beoordeeld. Dit heeft tot de volgende tabel geleidt.
Milieuaspecten | Criteria | Alternatief 1A | Alternatief 1B | Alternatief 2 |
Natuur | Natura 2000-gebieden | 0 | 0 | 0 |
Ecologische hoofdstructuur | 0 | 0 | + | |
Beschermde soorten (F&f wet) | - | - | + | |
Landschap Cultuurhistorie Archeologie | Landschappelijke waarden | 0 / - | 0 | + |
Cultuurhistorisch waardevolle gebieden, structuren en elementen | 0 | 0 | + | |
Archeologische waarden | 0 / - | 0 | 0 | |
Bodem en water | Bodem- en (grond)waterkwaliteit | 0 | 0 | 0 |
Grond- en oppervlaktewaterkwantiteit | 0 | 0 | 0 | |
Geur | Geurbelasting op gevoelige bestemmingen | - | 0 / - | 0 |
Verkeer | Verkeersintensiteit | 0 | 0 | 0 |
Verkeersveiligheid | 0 | 0 | 0 | |
Geluid | Geluidintensiteit t.a.v. geluidgevoelige bestemmingen | 0 | 0 | 0 |
Luchtkwaliteit | Concentratie NO2 i.r.t. gevoelige bestemmingen | 0 | 0 | 0 |
Concentratie PM10 i.r.t. gevoelige bestemmingen | 0 / - | 0 / - | 0 / + | |
Gezondheid | Cummulatieve effecten geurbelasting, geluid en luchtkwaliteit | - | 0 / - | 0 |
Risico's t.a.v. zoönosen (en MRSA) | 0 | 0 | 0 |
+ = positief
0 / + = licht positief
0 = neutraal
0 / - = licht negatief
- = negatief
Bij de vergelijking van de alternatieven en varianten vallen met name de verschillen tussen Alternatief 1A en 2 op. De maximale ontwikkeling van de agrarische bedrijven in Alternatief 1A leidt tot een (beperkte)verslechtering (op één of meer criteria) voor de aspecten natuur, landschap, cultuurhistorie en archeologie, geur en luchtkwaliteit. In Alternatief 2 treedt voor deze aspecten juist een verbetering op. Alternatief 1B verschilt van Alternatief 1A doordat er geen effecten zijn te verwachten op de landschappelijke en archeologische waarden. De alternatieven en varianten scoren voor de andere aspecten neutraal en zijn hierdoor voor deze aspecten niet onderscheidend.
Op basis van de resultaten van deze effectbeoordeling en de wensen/doelstellingen van de gemeente ten aanzien van het buitengebied, is een voorkeursalternatief (VKA), en daarmee de voorkeursvorm van het bestemmingsplan, gekozen. Het VKA vormt de basis voor een voor het milieu aanvaardbaar bestemmingsplan. Het uiteindelijke bestemmingsplan zal grotendeels overeenkomen met het VKA in dit planMER.
Voor het Bestemmingsplan Buitengebied is Alternatief 1A uit het MER gekozen als VKA. Belangrijk in deze keuze is dat het plan volgens dit alternatief uitvoerbaar is. Met dit plan kunnen alle door de gemeente gewenste ontwikkelingen uitgevoerd worden binnen de randvoorwaarden van natuur en milieu. Aangezien het gekozen VKA gelijk is aan Alternatief 1A, is het VKA niet opnieuw getoetst op milieueffecten.
5.4 Conclusies Voor Het Bestemmingsplan
In de effectbeoordeling zijn enkele negatieve effecten naar voren gekomen. Deze treden op wanneer de maximale (realistisch geachte) ontwikkeling plaatsvindt. Deze effecten vormen overigens geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan. Voor deze effecten kunnen over het algemeen (wanneer nodig) mitigerende maatregelen worden getroffen of kan anderszins de uitvoerbaarheid van het plan geborgd worden (bijvoorbeeld door aanvragen van een ontheffing in het kader van de Flora en faunawet).
Daarnaast wordt op deze plaats aangegeven dat deze effecten niet, of in mindere mate, optreden wanneer de ontwikkelingen binnen het voorgestelde plan plaats zouden vinden volgens het verwachte ontwikkelscenario (gesymboliseerd door Alternatief 1B, waarin een lichte overschatting van de verwachte ontwikkelingen is opgenomen).
Hoofdstuk 6 Planuitgangspunten
6.1 Inleiding
In dit hoofdstuk is een aantal uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied nader toegelicht. Daarbij is aangesloten op onder meer de verplichte digitale standaarden voor bestemmingsplannen (waaronder SVBP 2012 en IMRO 2008).
In het voorliggende bestemmingsplan is zoveel mogelijk aangesloten op de mogelijkheden die de geldende bestemmingsplannen van de gemeente bieden. Er zijn echter redenen geweest om hiervan af te wijken, bijvoorbeeld:
- als het gebruik inmiddels is gewijzigd, dan wordt het nieuwe gebruik bestemd, mits dit op legale wijze tot stand is gekomen;
- wanneer het gebruik op korte termijn wordt gewijzigd, wordt het toekomstige gebruik alvast bestemd. Het gaat dan om ontwikkelingen die al een formele procedure hebben doorlopen, of waarvan al duidelijk is dat de ontwikkeling haalbaar is en dit ook uit uitgevoerde haalbaarheidsonderzoeken of verleende vergunningen is gebleken.
- als er nieuw beleid en/of wetgeving is opgesteld, kunnen de mogelijkheden uit het oude, vigerende plan niet meer of niet meer op dezelfde wijze worden vertaald in het nieuwe bestemmingsplan. In dergelijke situaties zijn nieuwe regels opgenomen.
De opmerkingen in de kaders zijn afkomstig uit het Ontwikkelingskader Buitengebied (OKBG). Op deze wijze wordt duidelijk hoe het ontwikkelingskader is vertaald in het bestemmingsplan.
6.2 Landbouw
Het plangebied vervult van oorsprong een belangrijke agrarische functie. Grote delen van het plangebied hebben daarom de bestemming 'Agrarisch' gekregen. Binnen deze bestemming staat het behoud en de ontwikkeling van de agrarische sector voorop, met inachtname van de Reconstructieregelgeving, Natura 2000 / Ecologische Hoofdstructuur en de kenmerkende landschapswaarden.
6.2.1 Agrarische productietakken
Binnen de bestemmingen 'Agrarisch' zijn diverse vormen van agrarische bedrijvigheid toegestaan:
- Grondgebonden veehouderij: een grondgebonden veehouderij is de tak van landbouw waarbij men vee houdt voor het verkrijgen van melk, eieren, vlees of bont. Wanneer de productie hoofdzakelijk afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende gronden, spreekt men van een grondgebonden veehouderij. Deze bedrijven hebben een agrarische bestemming gekregen. Onder een grondgebonden veehouderij worden ook productiegerichte paardenhouderijbedrijven verstaan, die zich richten op het voortbrengen van agrarische producten door middel van het fokken van paarden en/of pony's. Het gaat dan veelal om paardenfokkerijen, opfokbedrijven en stoeterijen (VNG-SRP Handreiking ‘Paardenhouderij en ruimtelijke ontwikkeling’, februari 2009: "Het houden van paarden valt niet onder de definitie van een agrarisch bedrijf". "Het voortbrengen van producten door middel van het houden van paarden past binnen de bestemming agrarisch. Het trainen, stallen of behandelen van paarden past niet binnen deze bestemming" (LJN: BU4026, Rechtbank Utrecht, SBR 11/1159 en 11/1208). De paardenfokkerijen maken onderdeel uit van de agrarische bestemming en hebben daarom geen aparte aanduiding op de plankaart gekregen. In die gevallen dat er sprake is van een legale, niet-agrarisch paardenbedrijf als hoofdactiviteit, is een bedrijfs- of recreatieve bestemming opgenomen. Pensionstallen vallen niet binnen het begrip agrarisch bedrijf.
- Intensieve veehouderijen: Een intensieve veehouderij is een agrarisch bedrijf (of een deel van een agrarisch bedrijf) waar tenminste 250 m2 aan bedrijfsvloeroppervlak aanwezig is dat gebruikt wordt als veehouderij (volgens de Wet milieubeheer), waar geen melkrundvee, schapen, paarden of dieren biologisch worden gehouden en waar geen dieren gehouden worden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer. Ruwweg is intensieve veehouderij het houden van dieren in stallen (meest voorkomend: varkens, pluimvee, kalveren, stieren, nertsen). Voor de omschrijving van een intensieve veehouderij wordt aangesloten bij de definiëring uit het Reconstructieplan. Voor intensieve veehouderijen geldt het beleid zoals dat in het Reconstructieplan 'Achterhoek en Liemers' is opgenomen. In het voorliggende bestemmingsplan is hierop aangesloten.
- Akkerbouw: Akkerbouw is het bedrijfsmatig (op commerciële basis) telen van gewassen. Het bedrijf is afhankelijk van de grond als productiefactor. Voorbeelden van akkerbouwgewassen zijn suikerbieten, aardappelen, graansoorten, snijmaïs, vezelvlas, koolzaad en cichorei. Voor akkerbouwbedrijven geldt in dit bestemmingsplan hetzelfde beleid als voor grondgebonden veehouderijen.
- Tuinbouw: Tuinbouw is het bedrijfsmatig (op commerciële basis) telen van groenten, (sier)bloemen, -planten, -bomen, -struiken, bollen, graszoden of zaden. Dit is mogelijk middels glastuinbouw en vollegrondstuinbouw. Binnen de vollegrondstuinbouw worden tuinbouwgewassen, groenten, snijbloemen, fruit of bloembollen buiten (in de volle grond) geteeld. Hoveniersbedrijven en tuincentra zijn géén tuinbouwbedrijven. Een hovenier is immers hoofdzakelijk bezig met het ontwerpen, aanleggen en onderhouden van tuinen. Een tuincentrum is vooral gericht op de verkoop van (elders gekweekt) plantmateriaal. Binnen de agrarische bestemming zijn tuinbouwbedrijven als recht toegestaan. Voor de teelt van gewassen door middel van teeltondersteunende voorzieningen en kassen, gelden de mogelijkheden zoals in paragraaf 6.2.4 is omschreven.
- Glastuinbouw:
Uit OKBG (§ 2.5 / p. 22): Agrarische bedrijvigheid "Actieve glastuinbouwbedrijven krijgen in het bestemmingsplan een positieve bestemming, waarbij bestaande rechten worden gerespecteerd en 20% uitbreidingsruimte wordt toegestaan (conform provinciale verordening)." |
In de glastuinbouw wordt in een kas geteeld. Het gaat vaak om de teelt van groenten, snijbloemen of potplanten. Voor glastuinbouwbedrijven geldt dat de landschappelijke impact groot is. Daarom zijn in het provinciale beleid hiervoor ‘concentratiegebieden glastuinbouw’ aangewezen. Het bestemmingsplan sluit hierop aan en zal daarom nieuwe glastuinbouwbedrijven niet mogelijk maken. Een uitbreiding van een bestaand glastuinbouwbedrijf is rechtstreeks mogelijk met maximaal 20%. De gemeente heeft per bedrijf uitgerekend om hoeveel glas het dan gaat. Dit is opgenomen in bijlage 4 van de planregels. De bestaande glastuinbouwbedrijven zijn, vanwege een afwijkende maatvoering ten opzichte van andere agrarische bedrijfstakken, bestemd als 'Agrarisch-Glastuinbouw'.
- Intensieve kwekerij: Onder een intensieve kwekerij wordt een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf verstaan, waar gewassen worden geteeld of dieren worden gekweekt (niet zijnde vee), waarbij nagenoeg geen gebruik wordt gemaakt van daglicht. Voorbeelden hiervan zijn de kweek van champignons, witlof, vis, wormen en maden. Voor intensieve kwekerijen geldt dat er geen ruimtelijke en/of milieuargumenten aanwezig zijn om deze bij voorbaat uit te sluiten. Intensieve kwekerijen zijn daarom in het kader van het voorliggende bestemmingsplan niet bezwaarlijk, voor zover het kweken niet in de open lucht plaatsvindt.
Overigens is het bouwen ten behoeve van een agrarisch bedrijf alleen toegestaan op een bestaand agrarisch bouwvlak. Zie paragraaf 6.2.3.
6.2.2 Reconstructiebeleid intensieve veehouderijen
Het Reconstructieplan 'Achterhoek en Liemers' heeft voor wat betreft het aspect intensieve veehouderij, een indirecte doorwerking in het bestemmingsplan. Vanwege de uitspraak van de Raad van State (zie paragraaf 2.3) wordt er teruggevallen op het in het Streekplan geformuleerde reconstructiebeleid. Dit beleid is gelijk aan het beleid uit het eerder genoemde Reconstructieplan. Dit betekent dat alle veehouderijen met een intensieve hoofd- of neventak onder de regels van het reconstructiebeleid vallen.
Uit OKBG (§ 2.5 / p. 22): Agrarische bedrijvigheid "Duiven is in het Reconstructieplan Achterhoek en Liemers benoemd als verwevingsgebied. In een verwevingsgebied is nieuwvestiging van intensieve veehouderij niet toegestaan." |
De in het Reconstructieplan vastgelegde zonering (verwevingsgebied) is bepalend voor de regeling van intensieve veehouderij in het bestemmingsplan. De intensieve veehouderijen hebben op de verbeelding een eigen aanduiding gekregen. In de volgende tabel is aangegeven welke regels in het bestemmingsplan voor intensieve veehouderijen zijn opgenomen.
Regeling intensieve veehouderij in bestemmingsplan | Verwevingsgebied |
Omvang agrarisch bouwvlak | Maximaal bouwvlak tot 1 ha, tenzij bestaande situatie al groter is dan 1 ha |
Nieuwvestiging (op nog niet bestaand agrarisch bouwvlak) | Nee |
Hervestiging en/of omschakeling (op bestaand agrarisch bouwvlak) | Maximaal bouwvlak tot 1 ha |
Uitbreiding intensieve bedrijfsbebouwing (op bestaand agrarisch bouwvlak) | Maximaal bouwvlak tot 1 ha |
Vergroten agrarisch bouwvlak | Maximaal bouwvlak tot 1 ha. Een omvang groter dan 1 ha is alleen mogelijk ten behoeve van het samenvoegen van meerdere locaties van één bedrijf naar één locatie, mits er veterinaire en/of bedrijfseconomische voordelen zijn en er ook qua omgevingsfactoren een (veel) betere situatie zal ontstaan. |
(bron: Reconstructieplan Achterhoek-Liemers (p.18))
Het vergroten van het agrarisch bouwvlak voor een intensieve veehouderij tot meer dan 1 ha is niet mogelijk gemaakt, behalve als het om het Duivense Broek gaat. Voor dit deel van het plangebied is aan de hand van een gebiedsaanduiding een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het vergroten van het agrarische bouwvlak voor intensieve veehouderijen tot 1,5 ha. Hieraan zijn voorwaarden worden gekoppeld zoals:
- het aantonen van de bedrijfseconomische noodzaak;
- er mag geen sprake zijn van een verslechtering van de omgevingskwaliteiten;
- er moet een verbetering van het dierenwelzijn plaatsvinden.
Overigens wordt het Reconstructieplan Achterhoek-Liemers in de toekomst herzien. Het is niet duidelijk of en binnen welke termijn dit zal plaatsvinden. De Raad van State heeft het Reconstructieplan Achterhoek-Liemers deels vernietigd, omdat er te weinig aandacht was voor extensiveringsgebieden. Het provinciale Streekplan heeft het beleid uit het Reconstructieplan in 2005 overgenomen. Hierdoor is het beleid uit het Reconstructieplan nog steeds actueel. Omdat de reconstructiezonering bij uitstek een bovengemeentelijke aangelegenheid is, is ervoor gekozen om aan te sluiten bij het huidige Reconstructieplan en niet vooruit te lopen op een herziening. Overigens is het momenteel onzeker of de provincie het Reconstructiebeleid in haar nieuwe Structuurvisie gaat vertalen. Ontwikkelingen hieromtrent zullen bij het bestemmingsplan worden betrokken.
6.2.3 Agrarische bouwvlakken
Wanneer agrarisch bouwvlak?
Een agrarisch bouwvlak is opgenomen als er sprake is van agrarische activiteiten die bedrijfsmatig worden uitgeoefend. Het hobbymatig houden van een beperkte hoeveelheid vee is dus géén agrarisch bedrijf ('hobbyboeren'). Wanneer de agrarische activiteiten een omvang hebben van 20 nge (Nederlands Grootte Eenheid) of minder, is er sprake van het hobbymatig houden van vee. Een agrarische bestemming is dan niet (meer) passend. De hoofdfunctie (veelal wonen) is dan leidend voor de bestemmingslegging. Indien de agrarische bestemming wordt gewijzigd naar een woonbestemming dan krijgt deze woning de aanduiding 'agrarisch' in verband met het agrarische medegebruik.
Nieuwe agrarische bouwvlakken (nieuwvestiging)
Het bestemmingsplan maakt oprichting van agrarische bedrijven op nieuwe, nog onbebouwde locaties niet mogelijk. De redenen hiervoor zijn:
- er kan gebruik worden gemaakt van reeds bestaande agrarische bouwvlakken, die door stoppende agrariërs zijn vrijgekomen of gaan vrijkomen (zorgvuldig ruimtegebruik);
- door de beperkingen die het plangebied kent (bijvoorbeeld de nabijheid van het Natura 2000-gebied en de externe werking ervan), is het onwaarschijnlijk dat nieuwe agrarische bedrijven zich in het plangebied willen vestigen.
Omvang agrarische bouwvlakken
Op de verbeelding zijn agrarische bouwvlakken opgenomen. Het bouwen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering is toegestaan binnen het op de verbeelding aangegeven agrarisch bouwvlak. Alle bedrijfsbebouwing, inclusief de dienstwoning en verharding, inclusief mestbassins, sleufsilo’s, paardenbakken, opslag van kuilvoer en erfverharding, dient binnen het bouwvlak te worden gesitueerd. Hiermee is met de begrenzing van het bouwvlak rekening gehouden.In het bestemmingsplan is het via een afwijkingsbevoegdheid onder andere mogelijk om de grens van het agrarisch bouwvlak met maximaal 10 meter te overschrijden.
Vrij overgenomen uit OKBG (§ 2.5 / p. 22): Agrarische bedrijvigheid In het op te stellen bestemmingsplan voor het buitengebied krijgen de agrarische percelen in het Duivense Broek ruimte om zich uit te breiden (tot maximaal 2 hectare, voor intensieve veehouderijen tot maximaal 1 hectare). In de overige gebieden geldt een maximale grootte tot 1,5 hectare, intensieve veehouderijen tot maximaal 1 hectare. |
Voor de omvang van de agrarische bouwvlakken is aangesloten op enerzijds de geldende bestemmingen, anderzijds de mogelijkheden uit het ontwikkelingskader. Voor de omvang van agrarische bouwvlakken geldt het volgende.
Deelgebied | Type agrarisch bedrijf | Bij recht | Via wijziging |
Duivense Broek | Intensieve veehouderij | max. 1 ha | max. 1,5 ha |
Overige agrarische bedrijven | max. 1,5 ha | max. 2 ha | |
Overig buitengebied | Intensieve veehouderij | max. 1 ha | n.v.t. |
Overige agrarische bedrijven | max. 1 ha | max. 1,5 ha |
Figuur: ligging Duivense Broek
Voor het vergroten van het agrarisch bouwvlak zal via een wijzigingsbevoegdheid aan de volgende voorwaarden moeten worden voldaan:
- de vergroting moet aantoonbaar noodzakelijk zijn voor een doelmatige en duurzame agrarische bedrijfsvoering;
- de vergroting mag de landschappelijke en ecologische waarden niet onevenredig aantasten;
- er mag geen nadeliger milieuhygiënische situatie ontstaan;
- er moet worden voorzien in een gebiedseigen landschappelijke inpassing (gebiedseigen welstand).
6.2.4 Agrarische bouwmogelijkheden
Agrarische bedrijfswoningen
Reeds vergunde, bestaande agrarische bedrijfswoningen zijn positief bestemd. Agrarische bouwvlakken waar geen bedrijfswoning aanwezig is, zijn voorzien van een symbool. Bouwvlakken waar twee of meer bedrijfswoningen aanwezig zijn, zijn tevens aangeduid met een symbool op de verbeelding.
De huidige moderne bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf maakt een tweede agrarische bedrijfswoning niet of nauwelijks noodzakelijk. Een tweede bedrijfswoning zou hooguit noodzakelijk kunnen zijn bij zeer grote veehouderijen, waar permanent toezicht door twee bedrijfshoofden noodzakelijk is. Dit speelt niet in het plangebied. Hier zijn derhalve geen planregels voor opgenomen.
Agrarische bedrijfsgebouwen en (teeltondersteunende) voorzieningen
Agrarische bedrijfsgebouwen zijn binnen het agrarisch bouwvlak rechtstreeks toegestaan. Wel dient men over een omgevingsvergunning te beschikken.
In het bestemmingsplan is voorzien in een regeling voor teeltondersteunende voorzieningen (inclusief glazen kassen, tunnel- en boogkassen). Binnen het agrarisch bouwvlak zijn permanente teeltondersteunende voorzieningen tot 1.000 m2 bij recht toegestaan. Hiermee is aangesloten op de maatvoering uit het Streekplan. Voor een oppervlak tot 1.500 m2 binnen het bouwvlak is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Buiten het agrarisch bouwvlak zijn permanente teeltondersteunende voorzieningen niet toegestaan omdat dit een ‘verstening’ van het buitengebied veroorzaakt. Ook dienen permanente voorzieningen zoveel mogelijk binnen het agrarisch bouwvlak te worden opgericht (om een verspreiding van bebouwing zoveel mogelijk te voorkomen).
Omdat tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen niet permanent aanwezig zijn (maximaal een aaneengesloten gebruik van zeven maanden per jaar), en daardoor slechts een tijdelijk effect hebben, zijn deze in de bestemming 'Agrarisch', ook buiten het bouwvlak, toegestaan, tenzij het een gebied betreft met landschappelijke waarde. In overleg met een agrarische vertegenwoordiging is gebleken dat tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen veelal langer dan 3 maanden in gebruik zijn. De gemeente heeft daarom ervoor gekozen om de plaatsing van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen gedurende maximaal 7 maanden mogelijk te maken.
Permanent of tijdelijk | Binnen of buiten agrarisch bouwvlak | Toegestaan? |
Permanent | binnen agr. bouwvlak tot 1.000 m2 | Ja |
binnen agr. bouwvlak tot 1.500 m2 | Via afwijking | |
buiten agrarisch bouwvlak | Nee | |
Tijdelijk | binnen agrarisch bouwvlak | Ja |
buiten agrarisch bouwvlak | Ja, via afwijking tot 1 ha per agrarisch (gerelateerd) bedrijf |
Glastuinbouw
In de glastuinbouw wordt in een kas geteeld. Het gaat dan vaak om de teelt van groenten, snijbloemen of potplanten. Voor glastuinbouwbedrijven geldt dat de landschappelijke impact groot is. Daarom zijn in het provinciale beleid hiervoor ‘concentratiegebieden glastuinbouw’ aangewezen. Het bestemmingsplan sluit hierop aan en maakt nieuwe glastuinbouwbedrijven niet mogelijk.
Uit OKBG (§ 2.5 / p. 22): Agrarische bedrijvigheid "Actieve glastuinbouwbedrijven krijgen in het bestemmingsplan een positieve bestemming, waarbij bestaande rechten worden gerespecteerd en 20% uitbreidingsruimte wordt toegestaan (conform provinciale verordening)." |
In de Ruimtelijke Verordening Gelderland is een uitbreiding van meer dan 20% van het bestaande glasopstand mogelijk, indien kan worden aangetoond dat:
- a. de uitbreiding zich verdraagt met ter plaatse van belang zijnde gebiedskwaliteiten van natuur, landschap en water;
- b. de uitbreiding noodzakelijk is voor een doelmatige voortzetting van het bedrijf en
- c. de verplaatsing naar een concentratiegebied glastuinbouw dan wel een regionaal cluster glastuinbouw bedrijfseconomisch niet mogelijk is.
Bovenstaande geeft de bestemde glastuinbouwbedrijven in de gemeente Duiven meer uitbreidingsruimte.
De glastuinbouwbedrijven bevinden zich in agrarisch gebied. De uitbreidingsmogelijkheid (van meer dan 20%) valt voor het overgrote deel, binnen het bouwvlak. Deze zijn niet gelegen in natuur, waardevol landschap en water en verdragen zich met de genoemde gebiedskwaliteiten. Een uitbreiding tast deze kwaliteiten/provinciale belangen dan ook niet aan.
Een verplaatsing naar een concentratiegebied en/of regionaal cluster glastuinbouw is voor de bedrijven in de gemeente Duiven, geen optie. Deze bedrijven zijn qua omvang/schaal, aard en ligging gebonden aan de omgeving.
De gronden waar de bedrijven zijn gevestigd zijn over het algemeen vruchtbaar en geschikt voor teelt in de volle grond, door de samenstelling en bewerkbaarheid van de bodem. De glastuinders in de Liemers en in de gemeente zijn gericht op dergelijke teelten. Gronden in het aangewezen concentratiegebied of regionaal cluster zijn daarvoor niet of minder geschikt. Tevens zijn de bedrijven kleinschaliger, breder georiënteerd en hebben de glastuinders een sociale binding met het gebied. In de Liemers betreft het veelal kleine bedrijven, die in de tuinbouwsector als te klein worden beschouwd en geen waarde hebben als tuinbouwbedrijf. De bedrijven zijn slecht verkoopbaar mede dankzij de (beperkte) omvang. Hierdoor is verplaatsing financieel onhaalbaar.
In het voorliggende bestemmingsplan is een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen, waardoor middels een omgevingsvergunning een uitbreiding groter dan 20% van bestaand glasopstand kan worden toegestaan, indien dit mogelijk is binnen het bouwvlak. Voorwaarde die aan deze afwijking wordt gekoppeld, is dat een bedrijf moet aantonen dat er een bedrijfseconomisch noodzaak bestaat voor een doelmatige voortzetting van het bedrijf.
Gebouwen en opslag buiten bouwvlak
Conform de gemeentelijke standaarden zijn mogelijkheden geboden voor gebouwen en opslag buiten het bouwvlak.
Schuilgelegenheden ('schuilstallen' of 'melkstallen')
Agrarische bebouwing buiten het agrarisch bouwperceel dient zoveel mogelijk te worden voorkomen om een verspreiding aan bebouwing in het buitengebied tegen te gaan. Via de toepassing van een afwijkingsbevoegdheid kan per agrarisch bedrijf of woning één schuilgelegenheid worden toegestaan. Op percelen van 0,5 tot 1 ha kan een schuilgelegenheid van maximaal 20 m2 worden toegestaan en op grotere percelen een schuilgelegenheid van 40 m2. Op percelen kleiner van 0,5 ha worden geen schuilgelegenheden toegestaan omdat dit zou kunnen leiden tot een te grote verdichting van het landschap.
Mestopslag buiten het bouwperceel
Mestopslag buiten het bouwvlak is in principe niet toegestaan. Via een afwijkingsregeling is dit echter wel mogelijk, mits gezamenlijke opslag niet haalbaar is. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de landschappelijke gevolgen.
6.2.5 Verbreding agrarische bedrijfsvoering (nevenactiviteiten) bij bestaand agrarisch bedrijf
Van oudsher zijn agrarische bedrijven gericht op het verkrijgen van een gezinsinkomen door middel van de teelt van gewassen en/of het houden van vee. De laatste jaren richten agrarische bedrijven zich in toenemende mate ook op andere dan deze reguliere agrarische activiteiten. Te denken valt aan een zorgboerderij, agro-toerisme ('kamperen bij de boer', 'bed & breakfast') of verkoop van agrarische producten aan derden.
Tevens wordt met deze nieuwe activiteiten ingespeeld op veranderende wensen van de consument. Dit wordt ook wel landbouw met verbrede doelstelling genoemd en vormt een wezenlijk onderdeel van plattelandsvernieuwing. Door deze verbreding kan de sociaal-economische basis van de agrarische sector en van het buitengebied over het algemeen worden versterkt.Een neventak hoeft niet per definitie agrarisch gelieerd te zijn.
Een neventak kan voor de agrariër een welkome aanvulling betekenen op het inkomen en hem zo in staat stellen om de agrarische activiteiten (de kernactiviteiten) voort te zetten. De primaire bedrijfsvoering blijft echter de agrarische tak. De nevenactiviteiten dienen daardoor ruimtelijk ondergeschikt te zijn. Ondergeschiktheid op basis van de bedrijfseconomische situatie is ruimtelijk niet van belang en hoort derhalve niet thuis in een bestemmingsplan.
Uit OKBG (onder meer bijlage 3 § 3.2.4 bijlage / p. 35): Nevenactiviteiten "In het bestemmingsplan zal het agrarisch gebruik met de toekenning van bestemmingen worden bevestigd, met flexibiliteitsbepalingen voor het starten van nevenactiviteiten en omschakeling. Belangrijk toetsingscriterium voor het toestaan van nevenactiviteiten en omschakeling is dat omliggende agrarische bedrijven hierdoor niet in hun belangen mogen worden geschaad." |
Uit OKBG (§ 2.5 / p. 23): Overige bedrijvigheid "In het buitengebied kan overige (niet agrarische) bedrijvigheid worden toegestaan maar deze mogen geen beperking opleveren voor agrarische bedrijfsvoering op omliggende percelen. Uitgangspunt is dat het gaat om kleinschalige bedrijvigheid. Verkoop van lokaal geproduceerde agrarische producten is toegestaan. Buitenopslag is niet toegestaan." |
In het bestemmingsplan zijn binnen de agrarische bestemming twee regelingen voor nevenactiviteiten opgenomen: bij recht en via afwijking. Met de regelingen is aangesloten op de correctieve herziening 2004-2006.
Nevenactiviteiten bij recht zijn bijvoorbeeld opslag van goederen (geen gevaarlijke stoffen en geen buitenopslag), kleinschalige recreatieve activiteiten, dagopvang tot 15 personen, recreatief verblijf tot 15 personen, of het houden van dieren. Hiervoor mag maximaal 25% van de bestaande agrarische bedrijfsgebouwen worden gebruikt, met een maximum van 350 m2. Kleinschalige binnenactiviteiten die gericht zijn op de uitoefening van persoonlijke of dierlijke verzorging, mogen bij recht worden uitgeoefend, mits er niet meer dan 60 m2 aan bedrijfsgebouwen voor wordt gebruikt. In de planregels is dit nader uitgewerkt.
Nevenactiviteiten die na afwijking kunnen plaatsvinden, zijn bijvoorbeeld stalling en verhuur van vervoermiddelen, kleinschalige dagrecreatieve activiteiten en kleinschalige verblijfsrecreatie. Aan de afwijkingsmogelijkheid is een aantal voorwaarden gekoppeld, zoals:
- maximaal 25% van de agrarische bedrijfsgebouwen mag voor de nevenfunctie worden gebruikt, met een maximum van 500 m2;
- er mag geen beperking ontstaan voor omliggende agrarische bedrijven.
Voor kleinschalig kamperen (zie ook paragraaf 6.7.3) geldt dat dit, in overeenstemming met de correctieve herziening 2004-2006, mogelijk is op het agrarisch bouwvlak (en binnen de bestemming 'Wonen-1'). Wel zijn hieraan voorwaarden verbonden, zoals:
- het kamperen mag alleen in de periode 15 maart tot en met 31 oktober plaatsvinden;
- het mag om hooguit 25 kampeerplaatsen gaan binnen het agrarisch bouwvlak en 10 kampeerplaatsen binnen de bestemming 'Wonen -1'.
6.2.6 Hergebruik vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (VAB) bij stoppend agrarisch bedrijf
In het plangebied zullen situaties gaan voorkomen waarin agrarische bedrijven zullen stoppen. De vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen raken hun agrarische functie kwijt. Beëindiging van het agrarisch gebruik kan leiden tot verloedering van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en aantasting van de ruimtelijke kwaliteit. De gebouwen kunnen echter ook benut worden voor hergebruik door een andere, niet-agrarische functies, waaronder Wonen (functiewijziging).
Uit OKBG (§ 2.6 / p. 23 en § 4.1.2 / p. 59 en bijlagen 3 en 4): Functieverandering "De gemeente wenst dan niet vast te zitten aan een wijzigingbepaling ook al betreft het een discretionaire bevoegdheid. De gemeente wil inzetten op maximale flexibiliteit en ziet verdere opname van het functieveranderingbeleid in het bestemmingsplan als beperking van tijd. De huidige maatschappelijk en economische ontwikkelingen maken het denkbaar dat over drie jaar het functieveranderingbeleid moeten worden herzien." |
Uit OKBG: (§ 2.5 / p. 22):Agrarische bedrijvigheid "Percelen ten zuiden van de A12, die niet in gebruik zijn voor agrarische doeleinden, zullen in de bestemmingsplan actualisatie Buitengebied een passende (niet agrarische) bestemming krijgen." |
Gelet op het OKBG is in dit bestemmingsplan geen wijzigingsbevoegdheid voor functiewijziging opgenomen. De gemeente staat niet onwelwillend tegenover functieverandering, maar wil hier zorgvuldig mee omgaan door dit in een buitenplanse, separate procedure op te nemen. De gemeente heeft hier in het OKBG specifiek beleid voor ontwikkeld. Aanvragen om functieverandering worden primair aan dit beleid getoetst. Secundair en ter aanvulling blijven reeds vastgestelde bovenlokale beleidsdocumenten van kracht. Indien hiervan wordt afgeweken, gebeurt dit op basis van een goede motivatie.
Het Duivense Broek heeft primair een agrarische productiefunctie. Om dit deelgebied zoveel mogelijk te behouden voor de agrarische sector, is functieverandering van agrarische bouwpercelen hier niet wenselijk. Functieverandering van andere percelen is daarentegen wel (buitenplans) mogelijk, aangezien deze geen agrarische functie (meer) hebben.
6.2.7 Caravanstalling
Bij voormalige agrarische bedrijven waar al voor de peildatum van het bestemmingsplan (voor 25 december 2003) caravanopslag plaatsvond in strijd met de bestemming, doch toegestaan op grond van het overgangsrecht voor gebruik in dat plan, wordt deze caravanopslag positief bestemd. Deze locaties worden bestemd als Wonen en krijgen de aanduiding 'opslag caravans'. De maximaal toegestane oppervlakte wordt per locatie is aangegeven op de verbeelding.
6.3 Natuur En Landschap
6.3.1 Natuur en landschap
Bestemmen van functies en waarden
De bestaande bos- en natuurgebieden hebben de bestemming 'Natuur' gekregen. Deze bestemming is onder meer opgenomen voor de bestaande EHS (zoals aangewezen door GS op 1 juli 2009) - en Natura 2000-gebieden. Het ruimtelijk beleid is gericht op de instandhouding en beheer van de natuurwaarden. Activiteiten die deze natuurwaarden verstoren of aantasten, zijn hier niet toegestaan. Aanvullend is de EHS opgenomen als een dubbelbestemming 'Waarde - EHS' zodat de EHS ook beschermd op locaties waar een bestemming 'Wonen', 'Bedrijf' of 'Water' is gelegen in de EHS.
De bestaande landschapselementen (zoals groensingels, randbeplanting) zijn bestemd als 'Groen'. Aanwezige bosjes zijn bestemd als 'Natuur'. De kleinere snippers zijn via de bestemmingsomschrijving mede bestemd binnen de agrarische bestemming.
Daarnaast zijn in het plangebied ook overige gebieden aanwezig, waar een combinatie is van agrarische met landschappelijke waarden. In deze gebieden zijn de aanwezige functies bestemd zoals 'Agrarisch', 'Wonen' en aangevuld met een dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' ter bescherming van de landschappelijke waarden.
Bouwmogelijkheden
Voor de EHS geldt op basis van het rijksbeleid de verplichting tot instandhouding van de wezenlijke kernmerken en waarden van het gebied. Hiertoe geldt het zogenaamde ‘nee, tenzij’-regime. Dit betekent dat (nieuwe) plannen, projecten of handelingen in principe niet zijn toegestaan, tenzij door middel van onderzoek is aangetoond dat de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied niet significant worden aangetast, of er sprake is van een groot regionaal belang.
Of de wezenlijke kenmerken worden aangetast, hangt af van de actuele en potentiële waarden van het gebied. Dat kunnen zijn: de natuurdoelen en –kwaliteit, geomorfologische en aardkundige waarden en processen, de waterhuishouding, kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, stilte, donkerte, openheid of juist geslotenheid en de landschapsstructuur. Is er sprake van een significant effect op de wezenlijke kenmerken, dan kan een ingreep in beginsel alleen nog plaatsvinden als er sprake is van een groot openbaar belang en er geen alternatieven beschikbaar zijn (bij individuele ingrepen) of als een combinatie van plannen, projecten of handelingen per saldo tot een (kwantitatieve en kwalitatieve) versterking van de EHS leidt. Wanneer wezenlijke kenmerken worden aangetast, kan de gemeenteraad in bepaalde situaties Gedeputeerde Staten verzoeken om de begrenzing van de EHS aan te passen.
Binnen de bestemmingen 'Natuur' en 'Groen' is het oprichten van nieuwe gebouwen niet mogelijk. Bouwwerken (als een speelvoorziening of vogelobservatietoren) zijn wel mogelijk.
6.3.2 Natuur- en landschapsontwikkeling
De gemeente streeft naar een verdere versterking van de natuur- en landschapswaarden en wil in het bestemmingsplan hiervoor de nodige ontwikkelingsruimte opnemen. Dit hoeft niet altijd door het opnemen van een concrete bestemming. Ontwikkeling van de ecologische waarden kan ook plaatsvinden door middel van het nemen van specifieke beheermaatregelen op agrarische gronden. De agrarische gronden worden zo beter geschikt als verspreidingsroute voor planten en dieren. Zolang het hoofdgebruik agrarisch blijft, is hiervoor geen aparte regeling in het bestemmingsplan opgenomen. Agrarische gronden zijn daarom in de bestemmingsomschrijving mede bestemd voor agrarisch natuurbeheer.
6.3.3 Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden (voormalige aanlegvergunning)
Geconcludeerd uit OKBG: Landschap en natuur, en Recreatieve verbindingen Gelet op de opgave voor deze thema’s is het gewenst dat er gebruiksregels in het bestemmingsplan worden opgenomen die aanlegactiviteiten voor deze thema’s kunnen faciliteren. |
Ter bescherming van de landschapswaarden zal een aantal werken en werkzaamheden (buiten het bouwvlak) eerst moeten worden getoetst op hun effect. Het gaat dan om activiteiten die het verkavelingspatroon en/of de openheid van de volgende gebieden kunnen aantasten:
- het Duivense Broek;
- het Looveld;
- de Groessche Weide;
- en de Eng.
Het verkavelingspatroon en de openheid van de bovenstaande gebieden is middels een dubbelbestemming beschermd. Door een omgevingsvergunning (aanlegvergunning) te eisen kan de gemeente toetsen of een bepaalde werkzaamheid effect heeft op de landschappelijke waarde. Deze werkzaamheden zijn dus niet bij voorbaat strijdig met de landschapswaarden. Wanneer de werkzaamheden geen blijvende, wezenlijke invloed hebben op de landschapswaarden, kan de gemeente een omgevingsvergunning verlenen.
Een omgevingsvergunning hoeft niet te worden aangevraagd wanneer er sprake is van een normaal onderhoud of beheer. Onder normale onderhoudswerkzaamheden worden werkzaamheden verstaan die periodiek moeten worden uitgevoerd ter instandhouding van de binnen een gebied aanwezige functies en waarden, zoals deze blijken uit de opgenomen bestemmingen.
6.3.4 Nationaal Landschap
In het plangebied ligt (een deel van) het Nationaal Landschap 'De Gelderse Poort'. Op basis van het provinciale beleid zijn functies die niet met het karakter van het Nationaal Landschap in overeenstemming zijn, niet mogelijk (zoals woningbouw). Het bestemmingsplan maakt geen gebiedsvreemde functies binnen het Nationaal Landschap mogelijk.
6.4 Wonen
In het plangebied komen naast bedrijfswoningen ook burgerwoningen voor. Aan bestaande, legale burgerwoningen is de bestemming 'Wonen-1' toegekend. Bedrijfswoningen maken onderdeel uit van de bedrijfsvoering en hebben daarom niet de bestemming 'Wonen-1', maar bijvoorbeeld een bestemming 'Bedrijf' (met een aanduiding bedrijfswoning) of 'Agrarisch' .
Het geldend recht is in principe bij de bestemmingslegging gerespecteerd, tenzij dit bijvoorbeeld door nieuwe wet- en regelgeving niet meer mogelijk is. Daar waar meerdere burgerwoningen zich binnen hetzelfde bestemmingsvlak bevinden, is dit op de verbeelding aangegeven met een symbool.
De tuinen hebben een passende bestemming 'Tuin' gekregen. Hier zijn geen (hoofd)gebouwen toegestaan, behoudens aan- en uitbouwen.
Maatvoering
De maximale oppervlaktemaat van burgerwoningen is vastgelegd in de planregels. Daarbij is aangesloten bij de regels in het huidige bestemmingsplan (correctieve herziening 2004-2006). Naar oordeel van de gemeente biedt deze maatvoering voldoende woongenot en is dit goed ruimtelijk inpasbaar in het buitengebied. Kelders zijn toegestaan, mits deze niet buiten de grenzen van het bestemmingsvlak vallen.
Wonen in een voormalig agrarisch bedrijf en plattelandswoningen
Wanneer het agrarisch bedrijfshoofd stopt, en de agrarische bedrijfsvoering wordt overgedragen aan de bedrijfsopvolger, kan de wens bestaan om op het bedrijf te blijven wonen en daartoe een nieuwe woning te realiseren voor het oude, danwel het nieuwe bedrijfshoofd. Alhoewel voor deze wens begrip bestaat, zijn hiervoor in het bestemmingsplan geen mogelijkheden opgenomen. Wanneer de gemeente dit wel mogelijk zou maken, zou dit ook voor andere, niet-agrarische bedrijven moeten gelden. Dit kan ertoe leiden dat het aantal burgerwoningen in het buitengebied ongewenst toeneemt en/of milieutechnische knelpunten ontstaan.
Een uitzondering geldt voor een situatie waarbij er reeds meerdere bedrijfswoningen op het erf aanwezig zijn. Als gevolg van een wetswijziging is het mogelijk om een 'rustende boer' of derden te laten wonen in een voormalige agrarische bedrijfswoning, zonder daarmee de voortzetting van dat agrarische bedrijf te hinderen. Dergelijke woningen die worden afgesplitst van een nog functionerend agrarische bedrijf worden als plattelandswoningen aangemerkt. Hiertoe is in de bestemming Agrarisch en de bestemming Agrarisch - Glastuinbouw een afwijkingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt een bedrijfswoning te laten bewonen door derden. Als voorwaarde geldt dat er naast deze plattelandswoning wel een bedrijfswoning binnen het agrarische bouwvlak aanwezig blijft.
De plattelandswoning wordt niet beschermd tegen milieugevolgen van het agrarische bedrijf waar de woning oorspronkelijk deel van uit maakte.
Bij het stopzetten van een agrarische bedrijf en het omzetten van het agrarische bouwvlak naar een bestemming voor een burgerwoning, geldt het beleid voor functieverandering, zoals in paragraaf 6.2.6. is opgenomen.
Mantelzorg
In het gemeentelijk beleid van Duiven staat centraal dat zorgbehoevenden zo lang mogelijk zelfstandig mee kunnen doen in de samenleving. Hieronder valt ook het zo lang mogelijk op een zodanige wijze zelfstandig te kunnen blijven wonen. Ook vanuit de praktijk is er deze behoefte. Om de benodigde zorg te kunnen bieden, kiezen de hulpbehoevende en de mantelzorger er voor dicht bij elkaar in de buurt of bij elkaar in te wonen.
In de correctieve herziening 2004 - 2006 is een regeling voor mantelzorg opgenomen, waarbij via een afwijkingsprocedure de woning met maximaal 50 m2 mag worden uitgebreid ten behoeve van mantelzorg. Om hiervoor in aanmerking te komen dient te worden aangetoond dat mantelzorg noodzakelijk is, er een positief advies is van een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige (Wmo-consulent) en dat het aantal woningen niet toeneemt. Dit betekent dat pas, indien een (zorg)advies is afgegeven, beroep kan worden gedaan op de mantelzorgregeling.
In de praktijk wordt tegen het probleem aangelopen dat met de huidige regeling onvoldoende kan worden ingespeeld op een toekomstige, langdurige mantelzorgsituatie. In deze situaties gaat het bijvoorbeeld om kinderen die willen anticiperen op een toekomstige zorgbehoefte van hun ouders, of wanneer een persoon nog niet geheel zorgbehoevend is bij een chronisch ziektebeeld. Tevens kan het voorkomen dat een persoon met beperkingen met zijn/haar partner bij de ouders wil gaan of blijven wonen. In deze gevallen kan (nog) niet aan de mantelzorgvoorwaarden worden voldaan en kan geen gebruik worden gemaakt van de betreffende afwijking in het bestemmingsplan. Dit terwijl wel behoefte bestaat aan verzorging en/of ondersteuning. De huidige regeling sluit dan ook onvoldoende aan bij de vraag vanuit de samenleving.
In voorliggend bestemmingsplan Buitengebied wordt hier als volgt op ingespeeld: binnen alle bestemmingen met een woning of een bedrijfswoning wordt mantelzorg mogelijk gemaakt. Hiertoe wordt de voetprint van de (bedrijfs)woning vergroot met 25 m2 (vrijstaande woningen van 150 m2 naar 175 m2 en twee-aaneen-gebouwde woningen van 100 m2 naar 125 m2 per eenheid).
Daarnaast zijn er mogelijkheden om vergunningsvrij aan of bij te bouwen. De verruiming van 25 m2 tezamen met eventueel vergunningsvrije aanbouwen kunnen onder andere ruimte bieden om de woning te vergroten voor een (mantel)zorgsituatie, maar kan ook worden gebruikt om de woning te vergroten met een tuin-, muziekkamer of iets dergelijks.
Voorwaarde is dat mantelzorg plaats vindt in een afhankelijke woonruimte. Op deze manier kan een langdurige mantelzorgsituatie mogelijk worden gemaakt, waarbij het aantal woningen niet toeneemt. Hierbij wordt opgemerkt dat het om een tijdelijke situatie gaat en dat mantelzorg niet in een vrijstaand bijgebouw is toegestaan. Expliciet wordt uitgesloten dat een mantelzorgsituatie mag leiden tot het vergroten van het aantal woningen. Met andere woorden: de woonruimte welke in gebruik is ten dienste van mantelzorg, mag niet worden afgesplitst.
Om te benadrukken dat het om een afhankelijke woonruimte gaat, welke onderdeel vormt van de bestaande (bedrijfs)woning, zijn specifieke gebruiksregels opgenomen voor mantelzorg. Hierin staat onder andere vermeld dat ten hoogste 50 m2 van de (bedrijfs)woning voor mantelzorg mag worden gebruikt, dat mantelzorg niet in een vrijstaand bijgebouw mag plaatsvinden, dat deze ruimte niet mag worden afgesplitst en dat het een tijdelijke situatie betreft.
Woningsplitsing
Bij cultuurhistorisch waardevolle panden (erfgoedpanden) is woningsplitsing toegestaan, als dit kan bijdragen aan het behoud van de voor het buitengebied kenmerkende (boerderij)gebouwen. Deze gebouwen zijn op de verbeelding met een aanduiding weergegeven. Voor woningsplitsing gelden de volgende voorwaarden:
- voor splitsing de woning een minimale woonoppervlakte heeft van 330 m2 en in een aanvaardbaar woonklimaat kan voorzien;
- maximaal twee inpandige wooneenheden ontstaan;
- de nieuwe woning voldoet aan de geldende geluidsnormering;
- de (agrarische) karakteristiek, met de daarbij behorende waardevolle cultuurhistorische elementen, gehandhaafd blijf;
- er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in de naaste omgeving aanwezige ruimtelijke functies en waarden;
- per wooneenheid maximaal 75 m2 aan bijgebouwen wordt gerealiseerd.
Beroep of bedrijf aan huis
In het voorliggende bestemmingsplan is aangesloten op de methodiek die ook in de bestemmingsplannen voor Duiven-Zuid en –Noord is opgenomen. Vrije en hiermee vergelijkbare beroepen (dienstverlenend, zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied) zijn bij recht toegestaan als zogenaamde 'aan huis verbonden beroepen'. Dit beroep mag alleen worden uitgeoefend door de gebruik(st)er, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dit beroep een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Als voorwaarde geldt tevens dat maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning wordt gebruikt, tot maximaal 30 m2. Via een afwijkingsbevoegdheid kan een oppervlakte van 60 m2 worden toegestaan.
Daarnaast is via afwijking een bedrijf aan huis toegestaan. Dit betreft een bedrijf dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruik(st)er van de woning, en dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingplichtig is. Als voorwaarde geldt dat maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning wordt gebruikt, tot maximaal 60 m2.
In totaal wordt voor beroepen of bedrijven aan huis gezamenlijk niet meer dan 60 m2 toegestaan.
Deze mogelijkheden gelden voor alle bestemmingen waarin een woning of een bedrijfswoning is toegestaan.
Recreatiepark ‘t Web
Aan de Groenestraat te Groessen is het voormalig recreatiepark ’t Web gelegen. De recreatiewoningen gelegen op dit park worden reeds gedurende lange tijd permanent bewoond en de aanwezige bedrijfswoning wordt gebruikt als ‘burgerwoning’. De gemeenteraad heeft in het verleden besloten tot legalisering van de bewoning over te gaan. Voor de voormalige recreatiewoningen is reeds een woonbestemming van toepassing. Voor de maatvoering is aangesloten bij de vigerende bestemmingsplanregeling. Deze is wel omgezet naar oppervlaktematen. Hierdoor zijn de woningen van het voormalig recreatiepark 't Web voorzien van een aparte bestemmingsplanregeling ('Wonen-2').
6.5 Archeologie
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.
De gemeente heeft een overkoepelend bestemmingsplan 'Archeologie'. De regeling uit dit archeologieplan is overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. Dit houdt in dat er per 'type' archeologische waarde een dubbelbestemming is opgenomen. Wanneer een ingreep plaatsvindt met een bepaalde diepte en een bepaald oppervlak, kan een omgevingsvergunning vereist zijn.
6.6 Cultuurhistorie
Onderdeel van het gemeentelijk beleid voor het buitengebied is het behoud van cultuurhisto-risch waardevolle bebouwing en ensembles. Voor alle aanwezige Rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en karakteristieke panden, is een aanduiding ‘cultuurhistorische waarden’ op de verbeelding opgenomen. Voor deze panden is een omgevingsvergunning nodig om deze te kunnen slopen. Daarmee is aangesloten op het bestemmingsplan buitengebied 2002.
Om het behoud van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing te stimuleren, is in het bestemmingsplan voor deze panden een afwijkingsmogelijkheid opgenomen die het mogelijk maakt om inpandig de woning te splitsen (zie paragraaf 6.4). Voor overige situaties is een planherziening op grond van het OKBG noodzakelijk.
In het gebied aanwezige crevassegeulen en terpen zijn via een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden beschermd.
6.7 Recreatie En Sport
6.7.1 Dag- en verblijfsrecreatie, sport
Alle legaal aanwezige, zelfstandige recreatie- en sportvoorzieningen zijn als zodanig bestemd. Het gaat daarbij om:
- het Horsterpark;
- sportterreinen;
- maneges;
- een schutterij;
- het voormalige buitenzwembad De Waaij;
- een hondendressuurterrein.
Qua regelgeving is aangesloten op de geldende bestemmingsplannen. Voor het Horsterpark is een maatbestemming opgenomen, die overeen komt met het geldende bestemmingsplan 'Horsterpark'.
Extensief recreatief medegebruik houdt in dat een gebied mede kan/mag worden benut voor wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, skaten, et cetera. Om dit gebruik mogelijk te maken, kunnen bijbehorende bouwwerken en voorzieningen gerealiseerd worden. Het uitgangspunt is dat dit rechtstreeks mogelijk is binnen de bestemmingen ‘Agrarisch' (ook voor de deelgebieden met landschappelijke waarden), 'Groen' en 'Natuur'. Overigens betekent een dergelijke medebestemming niet dat een gebied ook vrij toegankelijk is. De eigenaar van de gronden is degene die bepaald of de geboden mogelijkheden uit het bestemmingsplan ook daadwerkelijk benut kunnen worden.
In het plangebied komen geen verblijfsrecreatieve voorzieningen als hoofdactiviteit voor (met uitzondering van een minicamping als nevenactiviteit). Wanneer hiertoe gedurende de planperiode initiatieven voor ontstaan, worden deze door de gemeente in een aparte procedure behandeld (zie de regeling voor nevenfuncties en functieverandering).
Voor verblijfsrecreatie als nevenactiviteit wordt verwezen naar paragraaf 6.2.5.
6.7.2 Schuilstallen en paardenbakken
Zoals uit paragraaf 3.6 is gebleken, is in het buitengebied een toename van paardenhouderijen waar te nemen. Dit kan ertoe leiden dat op willekeurige plaatsen bijvoorbeeld schuilstallen en paardenbakken ontstaan. Gebleken is dat in diverse situaties de behoefte kan ontstaan om een 'schuilstal' op te richten. Het gaat dan om een overdekte ruimte waarvan (landbouwhuis)dieren gebruik moeten kunnen maken in het geval van weidegang, met als doel bescherming tegen extreme weersomstandigheden in de zomer en winter. In de praktijk gaat het vaak om burgers, die een stukje (voormalige landbouw)grond hebben gekocht om hier een paard of pony te laten grazen en tevens een stal willen oprichten, terwijl men niet over een nabijgelegen bouwvlak beschikt. Vanuit het oogpunt van dierenwelzijn staat de gemeente niet onwelwillend tegenover schuilgelegenheden voor vee.
Omdat de schuilstal op agrarische gronden zal worden opgericht staat deze afwijkingsmogelijkheid in artikel 3 van de planregels.
Voor paardenbakken geldt dat bij recht de bestaande paardenbakken zijn toegestaan. Via een afwijking kunnen nieuwe paardenbakken worden toegestaan. Dit is mogelijk binnen het agrarische bouwvlak of binnen het bestemmingsvlak van de bestemming 'Bedrijf', 'Tuin', 'Wonen - 1' of aansluitend aan dit bouwvlak of bestemmingsvlak. Als voorwaarde geldt echter dat paardenbakken zijn niet toegestaan op gronden, welke buiten het bouwvlak liggen en tevens mede zijn bestemd voor Waarde - Landschap.
6.7.3 Kleinschalig kamperen
Kleinschalig kamperen is onder voorwaarden mogelijk. Binnen het buitengebied van Duiven bestaat de behoefte aan kleinschalige verblijfsrecreatieve mogelijkheden (bij de boer), met name waar het kamperen betreft.
Om een duidelijk onderscheid te houden met reguliere kampeerbedrijven en om aansluiting te houden bij het oorspronkelijke en herkenbare product 'kamperen bij de boer', is het wenselijk de omvang van kleinschalig kampeerterreinen in vergelijking met reguliere kampeerbedrijven beperkt te houden. Hiervoor zijn mogelijkheden geboden in het gehele buitengebied (binnen bestaande agrarische bouwvlakken of woonbestemmingsvlakken). Conform de correctieve herziening 2004-2006 zijn maximaal 25 kampeerplaatsen binnen het agrarisch bouwvlak en 10 kampeerplaatsen binnen de bestemming 'Wonen-1' mogelijk.
Alleen in de periode van 15 maart tot 31 oktober is kleinschalig kamperen toegestaan. Redenen hiervoor zijn dat winterkamperen leidt tot ontsiering van het landschap en dat de controle op het recreatief kamperen wordt bemoeilijkt, waardoor het gevaar van permanente bewoning kan ontstaan. Bovendien kan de keuze voor een jaarperiode sneller aanleiding zijn tot het plaatsen van stacaravans.
6.7.4 Fietspad Leuvensedijk
Het buitengebied van de gemeente Duiven bestaat voor een belangrijk deel uit riviergebied, Dit gebied is aantrekkelijk voor extensieve vormen van recreatie. In het gebied bevindt zich reeds een recreatieve hoofdstructuur van fiets- en wandelpaden. Het is belangrijk dat de verbindingen goed op elkaar aansluiten zodat recreanten en bewoners optimaal genieten van de omgeving waarin zij wonen en recreëren. Door een netwerk te creëren waarbij de verschillende fiets- en wandelpaden met elkaar verbonden zijn, ontstaan kansen om het bestaande recreatieve routenetwerk uit te breiden.
Momenteel ontbreekt een essentiële schakel van 2,15 km in het recreatieve hoofdroutenetwerk rond de rivieren. Om deze reden beoogt de gemeente de oude Leuvensedijk geschikt te maken als recreatief fietspad. Hierdoor wordt een westelijke entree gerealiseerd van het rivierenlandschap de Rijnstrangen. Door de aanleg van het fietspad ontstaat een nieuwe aantrekkelijke verbinding tussen twee bestaande hoofdroutes. Doordat gebruik wordt gemaakt van een bestaande dijk, kan van het aangrenzend landschap en de natuur worden genoten. Dit zorgt voor een structurele versterking van de recreatieve infrastructuur in de Liemers, waardoor het buitengebied van deze regio toegankelijker wordt en het toerisme zal toenemen.
In het bestemmingsplan is binnen de bestemming 'Natuur' extensief recreatief medegebruik met bijbehorende bouwwerken, gebouwen wegen en (fiets-)paden toegestaan. Dit maakt de aanleg van het fietspad binnen deze bestemming mogelijk. De aanleg van het recreatieve fietspad is alleen mogelijk op grond van een omgevingsvergunning. Hierbij wordt rekening gehouden met de dubbelbestemming 'Waarde - EHS', die aan het plangebied is toegekend. Uit uitgevoerd onderzoek (zie paragraaf 4.11) blijkt dat er geen negatieve effecten zijn op het Natura 2000-gebied 'Gelderse Poort'.
6.8 Niet-agrarische Bedrijven
Bestemmen van bestaande, niet-agrarische bedrijven
Bestaande, niet-agrarische bedrijven die in vigerende bestemmingsplannen reeds positief zijn bestemd, en bedrijven die in het plangebied legaal zijn gevestigd, zijn in principe positief bestemd, tenzij dit door omgevingsfactoren niet mogelijk is. Uitgangspunt daarbij is dat het om ruimtelijk-planologische motieven niet noodzakelijk is en om financieel-economische motieven niet haalbaar is om deze bedrijven te verplaatsen naar een geschiktere locatie.
Bij de bestemming ‘Bedrijf’ is de hoofdfunctie de bedrijfsvoering met daaraan gerelateerde gebouwen. De bedrijfswoning maakt ook onderdeel uit van het bedrijf, maar is niet de hoofdfunctie. Op de verbeelding zijn de bouwvlakken zodanig begrensd dat de bedrijfsgebouwen inclusief (een eventuele) bedrijfswoning hierbinnen vallen.
Bij een positieve bestemming van bedrijfsactiviteiten geldt voor de uitbreiding van de bebouwing het volgende.
Aan de hand van luchtfoto's uit 2011 is het oppervlak aan bedrijfsbebouwing bepaald (exclusief de bedrijfswoning en exclusief het bijgebouw behorende bij de bedrijfswoning). Dit oppervlak is vergeleken met het oppervlak dat is opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied 2002. Vervolgens is onderstaande tabel toegepast.
Is 10% van luchtfoto meer of minder dan 100 m2? | Uitbreidingsmogelijkheden | |
Opp. luchtfoto < BP2002 | < 100 m2 | Maximaal 10% t.o.v. luchtfoto |
> 100 m2 | Maximaal 100 m2 tov luchtfoto | |
Opp. luchtfoto > BP2002 | Is vergund < 100 m2 | Maximaal 10% t.o.v. luchtfoto met 100 m2 als bovengrens |
Is vergund > 100 m2 | Maximaal oppervlak = luchtfoto (geen uitbreiding) | |
Is deels vergund | Maximaal vergund oppervlak (op basis van vergunningen of handhavingsnotitie) + 10% tot een maximum van 100 m2 | |
Overig | In specifieke situaties is maatwerk mogelijk |
In de planregels zijn in bijlage 3 de maximale oppervlaktematen aan bedrijfsbebouwing opgenomen.
Voor een ruimere uitbreiding is aangesloten bij de Ruimtelijke Verordening Gelderland. Via binnenplanse afwijking is een uitbreiding met maximaal 20% van het bebouwd oppervlak mogelijk gemaakt, mits de maatvoering uit bijlage 3 van de planregels niet wordt overschreden (kolom max. opp. na 20% afwijking). Verdergaande mogelijkheden (zoals in de Notitie Functieverandering van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen) vergen een secure inpassing. Hiervoor zal een separate procedure gevolgd moeten worden (planherziening).
Nieuwe bedrijfsbestemmingen
Het toekennen van een nieuw bouwvlak ten behoeve van vestiging van nieuwe, niet-agrarische bedrijven in het buitengebied is binnen het bestemmingsplan niet mogelijk. Van betekenis hierbij is het restrictieve beleid van het Rijk en de provincie, dat erop gericht is de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied te beschermen en functies uit het buitengebied te weren die niet aan het buitengebied gebonden zijn. Extra bedrijfslocaties in het buitengebied leiden tot een niet-noodzakelijk 'verstening' van het landschap. Uitzondering hierop vormen de voormalige agrarische bedrijven, bedrijven waarbij de agrarische bedrijfsvoering reeds gestaakt is. Deze bedrijven kunnen, onder voorwaarden en via een aparte planologische procedure, een nieuwe bedrijfsbestemming krijgen.
Andersoortige bedrijvigheid
Uit OKBG (bijlage 3 / p. 73): Functiewisseling "Hiervan is sprake indien een niet-agrarisch bedrijf andere niet-agrarische activiteiten wil ontplooien. Bijvoorbeeld als een loodgieter stopt en een schilder de locatie wil over kopen. Op dit moment kan dit alleen middels een bestemmingsplanwijziging. Functiewisselingen op basis van milieucategorieën worden in de komende bestemmingsplanherziening via een binnenplanse ontheffing dan wel bij recht mogelijk gemaakt." |
Ingeval van bedrijfsbeëindiging, dan wel in die gevallen waarin handhaving van de bestaande bedrijfsfunctie minder wenselijk is, is het mogelijk om een ander soort bedrijf toe te staan, zonder dat daarvoor een aparte procedure hoeft te worden doorlopen. Voorwaarde hierbij is dat daardoor in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht geen ongunstiger situatie mag ontstaan dan voorheen het geval was.
Bedrijfsactiviteiten worden in de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering ingedeeld naar categorieën.
- Bedrijven in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB) zijn, gelet op hun effecten op de omgeving, algemeen inpasbaar in het landelijk gebied.
- Functies in categorie 3.1 of 3.2 van de SvB kunnen een dusdanig effect op de omgeving hebben dat hier voorzichtig mee dient te worden omgegaan. Hier zal een afwijkingsmogelijkheid voor worden opgenomen.
- Hogere functies (categorie 4.1 SvB en hoger) horen op een gezoneerd bedrijventerrein thuis.
Bedrijven in categorie 1 en 2 van de SvB zijn algemeen toelaatbaar en hebben een algemene bedrijfsbestemming gekregen. Bedrijven in een hogere categorie en opslagbedrijven hebben een maatbestemming gekregen. Via een afwijking is er een beperkte wisseling van bedrijfstype mogelijk, welke in detail wordt beschreven in paragraaf 7.3.4. Daar waar opslagbedrijven voorkomen, zijn geen andere bedrijfsactiviteiten toegestaan dan de bestaande opslag.
6.9 Detailhandel
Op drie locaties is sprake van zelfstandige detailhandel. Het betreft een tuincentrum en fietsenhandel en een handel in outdoorartikelen. De mogelijkheden voor bebouwing zijn voor deze functies gelijk aan die van niet-agrarische bedrijvigheid zoals beschreven in paragraaf 6.8.
6.10 Milieu
Toekomstbestendige / duurzame energie
Duurzame energie gaat over de duurzame opwekking (zonder gebruik te maken van fossiele brandstoffen) van warmte en elektriciteit. Duurzame energie heeft betrekking op onder andere zonne-energie, windenergie en bio-energie. Op 2 juli 2012 heeft de gemeenteraad het Beleidsstandpunt Duurzame Energie gewijzigd vastgesteld. Een nadere toelichting is opgenomen in paragraaf 4.10.
Uit OKBG (§ 2.6 / p. 23 en § 4.2 / p. 64): Duurzaamheid In de Structuurvisie Duiven is opgenomen dat de gemeente een belangrijke verantwoordelijkheid heeft op het gebied van duurzaamheid. In een op te stellen duurzaamheidnota wordt nader uitgewerkt wat ambities van de gemeente Duiven op het gebied van duurzaamheid zijn. In deze beleidsnota zal ook worden aangegeven op welke wijze uitvoering gegeven kan worden aan de geformuleerde ambities. |
Hoofdstuk 7 Juridische Regeling
7.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridisch bindende regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en de regels over de toegelaten bebouwing. De verbeelding is samen met de regels het juridisch bindend kader van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
De regels zijn verdeeld in vier hoofdstukken.
- Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels en bestaat uit twee artikelen. Artikel 1 geeft een omschrijving van de in de regels gehanteerde begrippen. Artikel 2 geeft aan hoe bepaalde afstanden, maten, oppervlakte en inhoud gemeten moeten worden.
- In hoofdstuk 2 zijn de verschillende bestemmingen opgenomen. Per bestemming wordt aangegeven welke functies en doeleinden op de gronden toelaatbaar zijn en wat er hoe er mag worden gebouwd. Ook dubbelbestemmingen zijn in dit hoofdstuk opgenomen.
- In hoofdstuk 3 worden de algemene regels behandeld, waarbij onder andere gedacht moet worden aan de anti-dubbeltelbepaling en de algemene afwijkingsregels.
- Hoofdstuk 4 bevat regels met betrekking tot het overgangsrecht en de slotregel.
7.2 Inleidende Regels
In artikel 1 worden de begrippen nader omschreven die gebruikt worden in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. In artikel 2 wordt beschreven op welke wijze de in de regels voorgeschreven maatvoeringen gemeten moeten worden.
7.3 Bestemmingen
7.3.1 Enkelbestemmingen en dubbelbestemmingen
In hoofdstuk 2 van de planregels zijn de enkelbestemmingen en de dubbelbestemmingen opgenomen. Op de verbeelding zijn de enkelbestemmingen met een kleur weergegeven. De dubbelbestemmingen zijn middels een arcering opgenomen. Met de enkelbestemmingen wordt het gebruik en de mogelijkheden voor bebouwing bepaald. De dubbelbestemmingen voorzien vanuit een bepaald aandachtspunt, bijvoorbeeld archeologie, in een juridische regeling. De regeling kan tot gevolg hebben dat gebruik- of bebouwingsmogelijkheden, zoals deze opgenomen zijn in de enkelbestemmingen, beperkt worden.
7.3.2 Opbouw van de bestemmingen
De bestemmingen zijn zo opgebouwd dat in het eerste lid de bestemmingsomschrijving is opgenomen. Hiermee wordt in hoofdlijnen het gebruik van de gronden geregeld. In veel gevallen wordt dit nader ingevuld middels een specifieke gebruiksbepaling. Het kan zijn dat het gebruik (bijvoorbeeld in oppervlakte) wordt begrensd. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven. In de bestemmingsomschrijving worden in veel gevallen specifieke termen genoemd, zoals bijvoorbeeld maatschappelijke voorzieningen, welke in artikel 1 van de regels, de begripsbepalingen, nader worden omschreven. Voor een goed begrip van de bestemmingen zal meer dan uitsluitend het specifieke bestemmingsartikel gelezen moeten worden.
In het tweede lid zijn de bouwregels opgenomen. In dit plan is ervoor gekozen het tweede lid onder te verdelen in (bedrijfs-)gebouwen, bijbehorende bouwwerken bij de (bedrijfs-)woning, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en eventuele overige bouwwerken. Deze opbouw is zoveel mogelijk voor alle bestemmingen doorgevoerd om zo een eenduidige systematiek te krijgen.
In het derde lid van de enkelbestemmingen zijn veelal de afwijkingsmogelijkheden voor bebouwing opgenomen. Omschreven staat in welke gevallen en onder welke voorwaarden het college kan afwijken van de regels, zoals opgenomen in het tweede lid.
Dit bestemmingsplan kent diverse enkelbestemmingen en dubbelbestemmingen. Verschillende bestemmingen behoeven geen specifieke toelichting. Het betreft hier bestemmingen zoals Groen, Horeca, Verkeer en Water. Deze bestemmingsregelingen zijn eenvoudig en eenduidig in opzet en daarmee goed leesbaar. De meer complexe bestemmingen zijn hierna toegelicht.
7.3.3 'Agrarisch' en 'Agrarisch - Glastuinbouw'
In dit bestemmingsplan is ervoor gekozen de grondgebonden agrarische bedrijven (artikel 3) en de glastuinbouwbedrijven (artikel 4) afzonderlijk van elkaar te regelen. Wat verstaan wordt onder grondgebonden bedrijven en glastuinbouwbedrijven volgt uit de begripsbepalingen (artikel 1). In de bestemmingsomschrijving wordt een verschil gemaakt in verschillende typen van agrarische bedrijfsvoering.
Het gebruik van de gronden binnen de bestemming Agrarisch voor grondgebonden agrarische bedrijven en grondgebonden veehouderijen is overal toegestaan. Voor intensieve veehouderijen geldt dat deze bedrijven uitsluitend zijn toegestaan op de gronden die als zodanig zijn aangeduid. Op de locatie die is aangeduid als 'akkerbouw' is uitsluitend een akkerbouwbedrijf toegestaan.
Naast deze bedrijfsmatige activiteiten is binnen de bestemming Agrarisch hobbymatige weidegang toegestaan. De betreft het laten beweiden van gronden door schapen, ponys of paarden als hobby van bijvoorbeeld een burger die elders woonachtig is.
Binnen de bestemming Agrarisch - Glastuinbouw geldt dat hier uitsluitend glastuinbouwbedrijven zijn toegestaan. Ter plaatse van een specifieke aanduiding is een multifunctioneel agrarisch bedrijf toegestaan (slechts op één locatie binnen het plangebied).
Bedrijfswoningen
In de bestemmingsomschrijving en aanvullend bij de bouwregels is bepaald dat per bedrijf 1 bedrijfswoning is toegestaan. Indien een uitzondering zich voordoet (geen bedrijfswoning of twee of meer bedrijfswoningen), is dit middels een getal op de kaart aangeven. Waar 1 bedrijfswoning is toegestaan bij een agrarisch bedrijf, is dit binnen het bouwvlak niet met een specifiek getal opgenomen.
Plattelandswoningen (artikel 3.5.3 en 4.5.3)
Via een omgevingsvergunning kan toestemming worden verleend voor het afsplitsen van een voormalige bedrijfswoning van een agrarisch bedrijf. Deze woning mag dan worden bewoond door de 'rustende boer' of door derden, zonder daarmee de voortzetting van dat agrarische bedrijf te hinderen. Als voorwaarde geldt dat er naast deze plattelandswoning minimaal één bedrijfswoning binnen het agrarische bouwvlak aanwezig blijft. Dergelijke woningen die worden afgesplitst van een nog functionerend agrarische bedrijf worden als plattelandswoningen aangemerkt.
Bedrijfsgebouwen (artikel 3.2 en 4.2)
Uitgangspunt is dat alle bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak worden opgericht. Voor gebouwen volgt dit eenduidig uit de regels. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is de regeling iets complexer. Hoge bouwwerken, zoals mestsilo's, hooimijten, voedersilo's en dergelijke, zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan. Zo ook windturbines tot 15 meter. Lage bouwwerken, geen gebouwen zijnde (tot 2 meter) mogen ook buiten het bouwvlak worden opgericht.
Middels afwijkingsbevoegdheden (artikel 3.3, 3.5, 4.3, 4.5) kan het college afwijken van het bovenstaande uitgangspunt. Deze uitzondering betreft het oprichten van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak. Wat onder tijdelijk wordt verstaan is bepaald middels de begripsbepaling in artikel 1 van de planregels. Een uitzondering wordt ook gemaakt voor schuilstallen voor dieren. Bij aaneengesloten percelen groter dan 0,5 ha, is per bedrijf of burgerwoning een schuilgelegenheid van maximaal 20 m2 toegestaan indien het perceel 0,5 tot 1 ha is, en maximaal 40 m2 toegestaan bij percelen groter dan 1 ha.
Windturbines (artikel 3.2.4 sub a en 4.2.4 sub a )
In dit bestemmingsplan worden uitsluitend relatief lage windturbines (maximale ashoogte 15 m.) toegestaan bij alle agrarische bedrijven, binnen het agrarisch bouwvlak.
Nevenactiviteiten (artikel 3.5.1, 3.5.2 en 4.5.1, 4.5.2)
Om bedrijven in de gelegenheid te stellen de bedrijfsvoering te verbreden zijn bij recht de volgende nevenactiviteiten toegestaan:
- 1. mestverwerking;
- 2. langdurige opslag en stalling van goederen, kleinschalige extensieve dagrecreatieve activiteiten, dagopvang voor ouderen/kinderen/gehandicapten, recreatief verblijf en nevenactiviteiten met een agrarisch karakter (25% van de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen mag worden benut, met een maximum van 350 m2 );
- 3. kleinschalige activiteiten gericht op de uitoefening van persoonlijke/dierlijke verzorging (60 m2);
- 4. kleinschalig kampeerterrein binnen het bouwvlak (25 kampeerplaatsen en 4 trekkershutten);
- 5. aan huis verbonden beroepen.
Aanvullend kunnen via een afwijkingsbevoegdheid nog andere nevenactiviteiten worden toegestaan. Het betreft activiteiten zoals:
- 1. nevenactiviteiten in de vorm van stalling van caravans, kampeerauto's en andere recreatieve vervoermiddelen of langdurige opslag van goederen geldt dat maximaal van 25% van de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen mag worden benut, met een maximum van 500 m2;
- 2. een kleinschalig kampeerterrein aansluitend aan het bouwvlak;
- 3. een kleinschalig kampeerterrein ten behoeve van een woning, op agrarische gronden die aansluiten aan de bestemming Wonen - 1. In die situatie kunnen maximaal 10 kampeerplaatsen toegestaan.
Uitbreiding van agrarische bedrijven
Voor het vergroten van agrarische bedrijven zijn twee wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Eén voor agrarische bedrijven (artikel 3 lid 6.1) en één voor intensieve veehouderijen (artikel 3 lid 6.2). De uitbreidingsmogelijkheden zijn mede afhankelijk van de ligging van het agrarisch bedrijf (wel of niet in Duivense Broek). De mogelijkheden tot uitbreiding zijn beschreven in paragraaf 6.2.3. en 6.2.4. Voor het doorlopen van de procedure is de reguliere wijzigingsprocedure van de Wro van toepassing.
Voor glastuinbouwbedrijven is voorzien in een uitbreiding van het oppervlakte aan glas met maximaal 20%. In de bijlage bij de regels is een tabel opgenomen met de bestaande oppervlakte aan glas en de oppervlakte na uitbreiding met 20% (bijlage 4). Deze uitbreiding is bij recht toegestaan. Een aanvullende procedure is niet noodzakelijk.
Schuilgelegenheden
Schuilgelegenheden kunnen via een afwijkingsmogelijkheid worden toegestaan. Daarbij gelden de volgende voorwaarden:
- a. de schuilgelegenheid op een aaneengesloten perceel van tenminste 0,5 ha wordt opgericht;
- b. het oppervlak van de schuilgelegenheid niet meer bedraagt dan 20 m2 bij een perceel van tenminste 0,5 ha;
- c. het oppervlak van de schuilgelegenheid niet meer bedraagt dan 40 m2 bij een perceel van tenminste 1 ha;
- d. de maximale bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3,5 meter;
- e. maximaal 1 schuilgelegenheid is toegestaan per woning of agrarisch bedrijf;
- f. de onderlinge afstand tot schuilstallen minimaal 25 meter bedraagt;
- g. schuilstallen zijn niet toegestaan op gronden, welke mede zijn bestemd voor Waarde - Landschap;
- h. de belangen van omliggende functies niet onevenredig worden geschaad.
7.3.4 'Bedrijf' en 'Bedrijventerrein'
De bestemmingen 'Bedrijf' en 'Bedrijventerrein' zijn opgenomen voor de niet-agrarische bedrijven. De bestemming 'Bedrijventerrein' is opgenomen voor twee specifieke locaties in het plangebied waar meerdere bedrijven binnen één gebouw gehuisvest zijn (bedrijfsverzamelgebouw).
Binnen beide bestemmingen zijn categorie 1 en 2 bedrijven toegestaan zoals deze voorkomen op de bij deze bestemmingen behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten. Voor beide bestemmingen is een eigen Staat van Bedrijfsactiviteiten. Binnen de bestemming Bedrijf zijn bij recht de bedrijfactiviteiten toegestaan die in de Staat van Bedrijfsactiviteiten onder gebiedsgebonden functies en niet-gebiedsgebonden functies staan weergeven.
Aanvullend geldt op de adressen waar reeds bedrijfsactiviteiten voorkomen met een hogere milieucategorie is specifiek ook deze activiteit is toegestaan. De betreffende adressen zijn opgenomen in bijlage 3 van de regels. In sommige gevallen op de oppervlakte die voor deze activiteit wordt toegestaand beperkt, hetgeen in bijlage 3 van de regels is weergegeven. Dit geldt ook voor locaties waar een beperkte oppervlakte detailhandel wordt toegestaan.
Op locaties met de bestemming Bedrijf, waar bedrijfsactiviteiten voorkomen met een hogere milieucategorie, kan via een afwijking een andere bedrijfsactiviteit worden toegestaan die ook hoger is dan categorie 1 of 2. Als voorwaarde geldt dat de nieuwe bedrijfsactiviteit een Gebiedsgebonden functie betreft zoals opgenomen in de bijbehorende Staat van Bedrijfsactiviteiten. Ook kunnen bedrijfsactiviteiten worden toegestaan die voor wat betreft de aard en de omvang van de activiteiten en van de milieuhinder gelijk aan de toegestane bedrijfsactiviteiten uit categorie 1 en 2 kunnen worden gesteld.
Tevens kan de bedrijfsactiviteit binnen de bestemming Bedrijf via een wijzigingsbevoegdheid kunnen worden omgezet in een Specifiek functie zoals opgenomen in de bijbehorende Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit betreft in de praktijk een wijziging van de bestemming Bedrijf in bijvoorbeeld een bestemming Recreatie, Sport of Maatschappelijk.
Op locaties met de bestemming Bedrijventerrein, waar bedrijfsactiviteiten voorkomen met een milieucategorie 3.1 of hoger, kan via een afwijking een andere bedrijfsactiviteit worden toegestaan die ook hoger is dan categorie 1 of 2. Als voorwaarde geldt dat de nieuwe bedrijfsactiviteit voor wat betreft de aard en de omvang van de activiteiten en van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk aan de toegestane bedrijfsactiviteiten uit categorie 1 en 2 kan worden gesteld.
Bedrijfsbebouwing en bedrijfswoningen
Aan bedrijfsbebouwing is het bestaande aantal m2 toegestaan, plus een aanvullende uitbreiding met 20% tot een maximum van 375 m2. De toegestane uitbreiding is weergegeven in bijlage 3 bij de regels. Indien er reeds meer dan 375 m2 bij recht wordt toegestaan is er geen verdere uitbreiding in bijlage 3 opgenomen.
Voor bedrijfswoningen is dezelfde systematiek toegepast als bij de agrarische bedrijfswoningen.
Bedrijfsbeëindiging
Indien een bedrijf wordt beëindigd, voorziet het bestemmingsplan in een regeling om de bestemming te wijzigen naar Wonen-1 (artikel 5 lid 5, artikel 7 lid 5).
7.3.5 Detailhandel
Het type detailhandel dat is toegestaan is specifiek op de verbeelding aangeduid.
Aan bedrijfsbebouwing is het bestaande aantal m2 toegestaan, plus een aanvullende uitbreiding met 20% tot een maximum van 375 m2. De toegestane uitbreiding is weergegeven in bijlage 3 bij de regels. Indien er reeds meer dan 375 m2 bij recht wordt toegestaan is er geen verdere uitbreiding in bijlage 3 opgenomen.
Voor bedrijfswoningen is dezelfde systematiek toegepast als bij de agrarische bedrijfswoningen.
7.3.6 Horsterpark
Dit betreft de specifieke bestemming Horsterpark, voor het gebied welke bekend staat als het Horsterpark. In het vorige planologische regime was voorzien in verschillende bestemmingen en functies. In dit bestemmingsplan zijn deze vertaald en ondergebracht in één bestemming, waarbij de verschillende functies middels een aanduiding nader gereguleerd en toebedeeld worden. De bebouwingsregeling kent een algemene regeling waarbij bepaald is wat er geldt voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en specifieke bebouwingsregelingen voor enkele specifieke deelgebieden.
Evenals in de bestemming 'Natuur' is een regeling opgenomen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden is derhalve een omgevingsvergunning vereist. Hiermee kan worden voorkomen dat werken of werkzaamheden plaatsvinden die afbreuk doen aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en/of landschappelijke, cultuurhistorische en waterhuishoudkundige waarden van de gronden.
In het Horsterpark worden evenementen toegestaan. In artikel 1 van de regels zijn 3 categorieën van evenementen onderscheiden. Alle 3 categorieën zijn in het Horsterpark toegestaan. Er zijn voorwaarden gesteld aan het maximale aantal evenementen per jaar en het maximale aantal dagen per evenement. Het toegestane maximaal aantal bezoekers per evenement is afhankelijk van het soort evenement en het advies van hulpdiensten ten behoeve van de evenementenvergunning.
7.3.7 Maatschappelijk
De bestemming Maatschappelijk behoeft geen uitvoerige toelichting, behoudens hetgeen is bepaald in de bestemmingsomschrijving. Het is toegestaan de gronden te gebruiken voor maatschappelijke voorzieningen. Wat hieronder wordt verstaan, is bepaald in artikel 1 van de planregels. Specifieke maatschappelijke functies welke naar verschijningsvorm niet overal te situeren zijn, zijn nader toegewezen aan een specifieke locatie middels een aanvullende aanduiding.
In deze bestemming worden ter plaatse van het aangeduidde evenemententerrein aan de Loostraat evenementen toegestaan. In artikel 1 van de regels zijn 3 categorien van evenementen onderscheiden. Categorie zijn 1 en 2 zijn aan de Loostraat toegestaan. Er zijn voorwaarden gesteld aan het maximale aantal bezoekers, aantal evenementen per jaar en het aantal dagen per evenement.
7.3.8 Natuur
De bestemming Natuur is opgenomen voor de natuurgebieden binnen het plangebied. De bestemmingsomschrijving is zo opgesteld dat het het gebruik zich richt op het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van landschappelijke, ecologische en natuurwaarden. Aan de bestemming is een omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden gekoppeld (artikel 11 lid 3). Voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden is derhalve een omgevingsvergunning vereist. Hiermee kan worden voorkomen dat bepaalde activiteiten plaatsvinden die afbreuk doen aan de voorkomende waarden.
7.3.9 Recreatie
Voor de bestemming Recreatie geldt (gelijk aan de bestemming voor het Horsterpark) dat deze bestemming nader onderverdeeld is middels specifieke functieaanduidingen. Hiermee zijn deze specifieke functies toebedeeld aan de exacte locatie. Een uitwisseling van de verschillende functies binnen de bestemming Recreatie is hiermee niet mogelijk en ruimtelijk ook niet wenselijk. De bebouwingsregeling is gelijk aan de bebouwingsregeling voor de andere bestemmingen. In een eventuele uitbreiding is middels bijlage 3 van de regels voorzien.
7.3.10 Tuin
Met de bestemming Tuin is zoveel als mogelijk aangesloten bij de standaard van de gemeente Duiven. De regeling voorziet in de aanbouw van een erker of serre aan het hoofdgebouw. Daarnaast is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het college (artikel 15 lid 3). Deze regeling maakt het mogelijk andere bijbehorende bouwwerken te realiseren binnen de bestemming Tuin. Voor het maximale oppervlak aan bebouwing is een relatie gelegd met de bebouwingsregeling van Wonen - 1. Het oppervlak aan bebouwing wat gerealiseerd wordt binnen de bestemming Tuin, telt mee in het totaal aan toegestane bebouwing.
7.3.11 Wonen - 1
Voor de burgerwoningen in het plangebied is de bestemming Wonen - 1 opgenomen. Met een bebouwingsaanduiding is de bestaande typologie van de woning vastgelegd (vrijstaand, twee-aan-een of gestapeld).
Hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken
Binnen de bestemming Wonen - 1 wordt de woning aangemerkt als hoofdgebouw (artikel 20 lid 2). De maatvoering van de voetprint is afhankeliijk van de bebouwingstyplogie. Naast het hoofdgebouw zijn ook 'bijbehorende bouwwerken' toegestaan. Deze term volgt uit de Wabo en is een verzamelnaam voor de aan- en uitbouwen bij de woningen en de bijgebouwen. Bijbehorende bouwwerken mogen minimaal 3 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw worden opgericht. Dit met uitzondering van erkers.
In totaal bedraagt het gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken per hoofdgebouw maximaal 75 m2. Aanvullend is vergunningsvrij nog bebouwing toegestaan.
Buitendijks gelegen woningen
Enkele woningen zijn buitendijks gelegen (in de uiterwaarden). Vanwege de bescherming van de doorstroming van water zijn er op deze locaties slechts zeer beperkte mogelijkheden om de bebouwing uit te breiden conform het vigerende bestemmingsplan. De uitbreidingsmogelijkheden zijn per adres en per type bebouwing aangegeven in bijlage 5 van de regels.
Recreatieve nevenactiviteiten
Een kleinschalig kampeerterrein met maximaal 10 kampeermiddelen is bij recht toegestaan binnen het bestemmingsvlak. Via een afwijkingsbevoegdheid kan het kleinschalig kampeerterrein ook aansluitend aan het bestemmingsvlak binnen de bestemming Agrarisch worden toegestaan. De aanwezigheid van kampeermiddelen is alleen toegestaan binnen de periode van 15 maart tot 31 oktober. Een kleinschalig kampeerterrein is niet toegestaan indien de bestemming Wonen - 1 grenst aan de bestemming Natuur.
Via een afwijking kunnen recreatieve nevenactiviteiten worden toegestaan tot een oppervlakte van maximaal 350 m2. Het betreft activiteiten zoals langdurige opslag en stalling van goederen, kleinschalige extensieve dagrecreatieve activiteiten, dagopvang voor ouderen/kinderen/gehandicapten, recreatief verblijf.
Aanvullend kan via een afwijking een kleinschalige terrasvoorziening (theetuin) worden toegestaan. De oppervlakte mag maximaal 50% van het bebouwd oppervlak bedragen met een absoluut maximum van 100 m2, waarbij aanvullend maximaal 50 m2 aan buitenruimte mag worden benut.
De regeling is vergelijkbaar aan de regeling die hierboven is beschreven onder 'Agrarisch' en 'Agrarisch - Glastuinbouw'.
Ter plaatse van de aanduiding 'recreatie' is een recreatieve voorziening toegestaan. Het betreft een voorziening ten behoeve van verblijfsrecreatie zoals een receptie, een zwembad, horeca, manege, detailhandel en dienstverlening en hiermee vergelijkbare voorzieningen ten dienste staan van verblijfsrecreanten. Deze regeling sluit aan op het vigerende planologische regime.
7.3.12 Wonen - 2
De woningen van het voormalig recreatiepark 't Web zijn voorzien van een aparte bestemmingsplanregeling (Wonen - 2). De bestemmingsregeling wijkt af van Wonen - 1. Zo zijn de bouwhoogtes en het te bebouwen oppervlak voor het hoofdgebouw anders en laat de regeling voor bijbehorende bouwwerken minder bebouwing toe. Met deze regeling is aangesloten op de vigerende bestemmingsregeling.
7.3.13 Waarde - Archeologie
De dubbelbestemming voor archeologie is onderverdeeld in zes verschillende bestemmingen (zeer hoge archeologische waarde, terrein van archeologische waarde, hoge archeologische verwachting, middelmatige archeologische verwachting, lage archeologische verwachting, oude dijken en historische dorpslinten). Hiermee wordt aangesloten bij de bestemmingsregeling, zoals voorzien in het parapluplan voor archeologie. De uitgangspunten qua verstoringsoppervlak en -diepte zijn overgenomen, alsmede de specifieke gebieden. Voor alle zes bestemmingen geldt dat bij een bepaalde verstoringsoppervlakte of -diepte een omgevingsvergunning vereist is. Middels de bouwregels is bepaald in welke gevallen archeologisch onderzoek is vereist.
7.3.14 Waarde - EHS
De dubbelbestemming 'Waarde - EHS' beschermd de ecologische hoofdstructuur. In deze dubbelbestemming is bepaald dat bij de beoordeling om medewerking te verlenen aan omgevingsvergunningen die op grond van de andere bestemmingen mogelijk zijn (zoals 'Wonen', 'Bedrijf' of 'Water') wordt getoetst of de kernkwaliteiten van de EHS worden aangetast. Hiertoe wordt een advies gevraagd aan een deskundige op het gebied van natuur en landschap.
7.3.15 Waarde - Landschap
De dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' beschermd de landschappelijke waarden en in het bijzonder de openheid, de cultuurhistorisch waardevolle kavelpatronen, terpen en crevassegeulen. In deze dubbelbestemming is bepaald dat bij de beoordeling om medewerking te verlenen aan omgevingsvergunningen die op grond van de andere bestemmingen mogelijk zijn (zoals 'Agrarisch' of 'Wonen') wordt getoetst of de kernkwaliteiten van de landschappelijke waarden worden aangetast. Hiertoe wordt een advies gevraagd aan een deskundige op het gebied van landschap.
7.4 Algemene Regels
In hoofdstuk 3 van de planregels zijn de algemene regels opgenomen. Deze algemene regels gelden voor het gehele plangebied.
In de algemene bouwregels (artikel 33) is een regeling opgenomen voor bestaande maten en afstanden. Indien bestaande maten of afstanden afwijken van hetgeen in dit bestemmingsplan is bepaald (dat wil zeggen dat er meer staat dan is toegestaan), en deze bestaande maten of afstanden zijn in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand gekomen, dan gelden deze als maximaal toegestaan.
7.4.1 Algemene gebruiksregels
Voor een aantal thema's die voorkomen binnen meerdere bestemmingen is in de algemene gebruiksregels (artikel 38) aangeven wat in zijn algemeenheid is toegestaan, of juist niet is toegestaan hetgeen hieronder worden enkele thema's nader toegelicht.
Bestaande paardenbakken
Voor paardenbakken geldt dat bij recht de bestaande paardenbakken zijn toegestaan. Paardenbakken moeten aan de volgende kenmerken voldoen:
- a. de oppervlakte bedraagt maximaal 800 m2 ;
- b. de bouwhoogte van de terreinafscheiding bedraagt maximaal 1,75 meter;
- c. per paardenbak maximaal 4 lichtmasten worden opgericht;
- d. lichtmasten binnen een afstand van 100 meter tot gronden met de bestemming Natuur zijn niet toegestaan.
Voor nieuwe paardenbakken wordt verwezen naar paragraaf 7.4.3.
Aan huis verbonden beroepen
Bij alle bestemmingen met een (bedrijfs)woning is ook het uitoefenen van een beroep aan huis toegestaan. Wat hieronder wordt verstaan, is bepaald in artikel 1 van de planregels. Middels algemene gebruiksregels is voorzien in een nadere invulling van de omvang en invulling van de toegestane activiteiten.
Mantelzorg
Bij alle bestemmingen met een (bedrijfs)woning is mantelzorg toegestaan. Ten hoogste 40% van de voetprint van de woning tot ten hoogste 50 m2 mag worden gebruikt voor mantelzorg.
7.4.2 Algemene aanduidingsregels
In algemene aanduidingsregels (artikel 39) wordt beschreven wat op specifieke locaties, die binnen verschillende bestemmingen op de verbeelding zijn aangeduid, is toegestaan.
Veiligheidszone - lpg
Vanwege de risico's van een opslag van LPG is geregeld dat binnen deze aanduiding geen nieuwbouw van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (zoals beschreven in artikel 1) is toegestaan.
Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing
Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is aangeduid op de verbeelding. Deze bebouwing wordt beschermd. Dit gebeurt in eerste instantie door extra gebruiksmogelijkheden te bieden in de vorm van het splitsen van gebouwen in meerdere woningen. Hieraan zijn verschillende voorwaarden verbonden.
Ten tweede houdt de bescherming in dat voor het slopen van deze bebouwing een omgevingsvergunning vereist is.
Vrijwaringszone - dijk
Binnen deze aanduiding wordt de primaire waterkering beschermd. Voordat binnen deze aanduiding een omgevingsvergunning wordt verleend of een wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast die op grond van de andere bestemmingen mogelijk is, wordt advies gevraagd aan de beheerder van de waterkering.
Geluidzone - industrie
Binnen deze aanduiding wordt voorkomen dat nieuwe geluidgevoelige terreinen en/of bebouwing tot stand komen die hinder zouden kunnen ondervinden van geluid van nabij gelegen bedrijvigheid.
7.4.3 Algemene afwijkingsregels
In artikel 40 zijn bevoegdheden opgenomen om af te wijken van de regels in verschillende bestemmingen. Deze worden hieronder toegelicht.
Algemene afwijkingen
Er is een bevoegdheid opgenomen om onder voorwaarden beperkt te mogen afwijken van regels ten aanzien van maten en grenzen in de verschillende bestemmingen.
Evenementen
Via een afwijking kunnen evenementen worden toegestaan. Als voorwaarde geldt dat het aantal dagen waarop evenementen worden gehouden niet meer dan 50 bedraagt. Ieder afzonderlijke evenement mag niet langer dan 10 aaneengesloten dagen duren en maximaal 2 keer per jaar plaatsvinden. Bovendien moet het evenement voldoen aan het Gemeentelijk Evenementenbeleid.
Herbouw van het hoofdgebouw
Voor alle woningen geldt dat deze uitsluitend op hun bestaande locatie zijn toegestaan. Via een afwijking kan herbouw op een andere locatie binnen het bouwvlak of bestemmingsvlak worden toegestaan mits die leidt tot een verbetering in milieu hygiënisch of verkeerstechnisch opzicht en voldaan kan worden aan regelgeving ten aanzien van verkeersgeluid.
Nieuwe paardenbakken
Via een afwijking kunnen nieuwe paardenbakken worden toegestaan. Dit is mogelijk binnen het agrarische bouwvlak of binnen het bestemmingsvlak van de bestemming 'Bedrijf', 'Tuin', 'Wonen - 1' of aansluitend aan dit bouwvlak of bestemmingsvlak. Als voorwaarde geldt echter dat paardenbakken niet zijn toegestaan op gronden, welke buiten het bouwvlak liggen en tevens mede zijn bestemd voor Waarde - Landschap.
Aan huis verbonden beroep
Via een afwijking kan de toegestane oppervlakte voor aan huis verbonden beroepen onder voorwaarden worden vergroot van 30 m2 naar 60 m2. De gezamenlijke oppervlakte aan huis verbonden beroepen en bedrijven mag niet groter zijn dan 60 m2 per woning.
Aan huis verbonden bedrijf
Via een afwijking kunnen bij woningen aan huis verbonden bedrijven worden toegestaan. In artikel 1 is beschreven wat onder een aan huis verbonden bedrijf wordt verstaan. in totaal gaat het om een oppervlakte van maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de woning tot een maximum van 60 m2. De gezamenlijke oppervlakte aan huis verbonden beroepen en bedrijven mag echter niet groter zijn dan 60 m2.
Bed & breakfast
Via een afwijking kan bij woningen een bed & breakfastvoorziening worden toegestaan. In totaal mag deze voorziening een omvang hebben van 40% van het vloeroppervlak van de woning tot een maximum van 60 m2.
7.4.4 Algemene wijzigingsregels
Artikel 41 bevat algemene wijzigingsregels. In het eerste lid is de bevoegdheid opgenomen om onder voorwaarden geringe veranderingen toe te staan in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen. Tevens kunnen kleine gebouwen voor openbare nut en overige openbare dienstverlening worden toegestaan, evenals geringe reconstructies van wegen tot 2 meter ter weerszijden van de bestemming Verkeer.
In artikel 41 lid 2 is een specifieke wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het oprichten van een wormenkwekerij op een op de verbeelding aangeduide locatie. De gemeente Duiven heeft in een eerder stadium aangegeven onder voorwaarden te kunnen instemmen met de beoogde ontwikkeling.
7.4.5 Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.In artikel 39 is het overgangsrecht geregeld. In artikel 3.2.1. van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze zijn, zoals voorgeschreven door de wetgever, overgenomen en maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan. In artikel 40 is de slotregel opgenomen. Dit betreft de citeertitel van het onderhavige bestemmingsplan.
Hoofdstuk 8 Uitvoeringsaspecten
8.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1.1 Inspraak en overleg voorontwerpbestemmingsplan
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 27 september 2012 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de periode van ter inzage legging kon een ieder reageren op dit bestemmingsplan. De formele aankondiging is in de Informeel, de Staatscourant en op de gemeentelijke website gepubliceerd. In totaal zijn 87 inspraakreacties ingediend. Deze reacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota van beantwoording inspraakreacties voorontwerp bestemmingsplan "Buitengebied 2013", zoals bijgevoegd als bijlage 4.
Ook is overleg gevoerd met verschillende overheden conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. In de Nota van beantwoording inspraakreacties voorontwerp bestemmingsplan "Buitengebied 2013", zoals bijgevoegd als bijlage 4, zijn de overlegreacties samengevat en beantwoord.
8.1.2 Zienswijzen ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan is conform de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht), met ingang van 27 juni 2013 gedurende zes weken ter inzage gelegd. In de Nota van beantwoording zienswijzen ontwerp bestemmingsplan "Buitengebied 2013", zoals bijgevoegd als bijlage 7, zijn de zienswijzen samengevat en beantwoord.
8.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro,onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geenexploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°,onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Het bestemmingsplan vormt een consoliderend bestemmingsplan, waarbij de bestaande situatie in het plangebied met actuele bouw- en gebruiksregels, in overeenstemming met het provinciale beleid en met inachtneming van de verplichte sectorale toetsen, wordt vastgelegd. De beperkte ontwikkelingen kunnen hoofdzakelijk mogelijk worden gemaakt door middel van afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden. Het betreft in alle gevallen particulier initiatief, waaraan in beginsel geen kosten voor de gemeente zijn verbonden, afgezien van kosten van het ambtelijk apparaat voor de begeleiding en toetsing van aanvragen. Deze kosten worden door middel van leges gedekt. Mochten er andere kosten zijn, die op grond van artikel 6.13 Wet ruimtelijke ordening dienen te worden verhaald, dan zal uitsluitend worden meegewerkt aan de afwijking of wijziging, nadat een exploitatieovereenkomst is gesloten.
De enige kosten, die verder uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn planschadekosten. Deze zijn op voorhand niet uit te sluiten. De gemeente zal daarom bij iedere aanvraag bezien of er planschade kan ontstaan. Indien dit het geval kan zijn, zal met de belanghebbende aanvrager een overeenkomst worden gesloten, zoals bedoeld in artikel 6.4a van de Wet ruimtelijke ordening. Daarmee kan worden voorkomen, dat de gemeenschap de planschadekosten moet betalen, die gemaakt worden in het belang van de aanvrager.
Een verdergaande toets ten aanzien van de financieel-economische uitvoerbaarheid is niet noodzakelijk.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Bedrijf
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Bedrijf
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Bedrijventerrein
Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten - Bedrijventerrein
Bijlage 3 Niet Agrarische Bedrijvigheid
Bijlage 3 Niet agrarische bedrijvigheid
Bijlage 4 Glastuinbouw
Adres | Opp. glas in 2011[in m2] | Toegestane max. uitbreiding opp. glas bij recht (20%)[in m2] |
De Aa 34 | 2.324 | 465 |
Den Oldenbroek 6a | 6.692 | 1.338 |
Den Oldenbroek 8 | 1.212 | 242 |
Husselarijstraat 29 | 11.343 | 2.269 |
Kerkakkers 32 | 8.800 | 1.760 |
Leuvensestraat 15 | 6.247 | 1.249 |
Leuvensestraat 54 | 10.494 | 2.099 |
Lijkweg 8 | 8.358 | 1.672 |
Lijkweg 9b | 5.903 | 1.181 |
Lijkweg 26 | 2.347 | 469 |
Pinkslo 4 (2 percelen) | 12.154 | 2.431 |
Schraleweidestraat 2a | 3.617 | 723 |
Schraleweidestraat 2b | 7.565 | 1.513 |
Zandweg 1a/2 | 20.224 | 4.045 |
Zandweg 3 | 14.931 | 2.986 |
Zwarteweg 7 | 19.043 | 3.809 |
Bijlage 5 Buitendijkse Bebouwing
Perceel/adres | Bouwwerken | Bestaande oppervlakte bouwwerken in m2 | Maximale oppervlakte bouwwerken in m2 |
Looveerweg 1 | Woning Garage/berging Schuur Zwembad | 182 64 100 48 | 200 70 110 53 |
Looveerweg 2 | Woning Garage/berging Schuur Kas | 108 150 57 20 | 119 165 63 22 |
Looveerweg 3 | Woning Garage/berging Schuur Kas | 145 48 18 18 | 160 53 20 20 |
Loowaard 1 | Woning (incl. deel) Vloedschuur Kippenhok | 468 690 13 | 515 759 14 |
Bijlage 1 Externe Veiligheid
Bijlage 2 Samenvatting Plan-mer
Bijlage 2 Samenvatting plan-MER
Bijlage 3 Plan-mer
Bijlage 4 Nota Van Beantwoording Inspraak- En Vooroverlegreacties
Bijlage 4 Nota van beantwoording inspraak- en vooroverlegreacties
Bijlage 5 Quickscan Natuurtoets Fietspad Leuvensedijk
Bijlage 5 Quickscan natuurtoets fietspad Leuvensedijk
Bijlage 6 Voortoets Fietspad Leuvensedijk
Bijlage 6 Voortoets fietspad Leuvensedijk
Bijlage 7 Nota Van Beantwoording Zienswijzen
Bijlage 7 Nota van beantwoording zienswijzen
Bijlage 8 Raadsbesluit D.d. 28 Oktober 2013
Bijlage 8 Raadsbesluit d.d. 28 oktober 2013
Bijlage 9 Tussenuitspraak Raad Van State D.d. 11 Februari 2015
Bijlage 9 Tussenuitspraak Raad van State d.d. 11 februari 2015