BP Uitbreiding RWZI, Dwarsweg te Ede
Bestemmingsplan - Gemeente Ede
Vastgesteld op 16-12-2010 - geheel onherroepelijk in werking
1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/ of het bebouwen van deze gronden;
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
aanbouw:
een aan een hoofdgebouw toegevoegde, afzonderlijke ruimte die qua afmetingen en/of visueel opzicht (onder meer voor wat betreft goothoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of één of meer bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een bouwwerk en/of op een terrein die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
bestaande situatie:
- Ten aanzien van bebouwing:
bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
- Ten aanzien van gebruik:
het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip waarop dit bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen;
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand Uitbreiding RWZI Dwarsweg te Ede met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen indien van toepassing);
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
bijgebouw:
een op zichzelf staand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats;
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
bouwmassa:
een verzameling bij elkaar horende gebouwen bestaande uit een vrijstaand hoofdgebouw, dan wel twee of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen inclusief aan- en uitbouwen;
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
bouwperceelsgrens:
de grens van een bouwperceel;
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
escortbedrijf:
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en -bemiddelingsbureaus;
functie:
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan;
gebouw:
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
hoofdfunctie:
een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt;
hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
plan:
het bestemmingsplan NL.IMRO.0228.BP2010PEPP0001-0301 van de gemeente Ede
plangrens:
de aangegeven begrenzing van het bestemmingsplan;
prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding;
raamprostitutie:
een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prostitué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen;
ruimtelijke kwaliteit:
de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde van die ruimte;
seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotischpornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
straatprostitutie:
het in hoofdzaak op de openbare weg door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken;
uitbouw:
de vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of in visueel opzicht (onder meer wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
voorgevellijn:
de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan;
voorgevelrooilijn:
de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd;
woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
1.1 Wijze van meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 2 Bedrijf
2.1 Bestemmingsomschrijving
De op de plankaart als ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- uitsluitend een waterzuiveringsinstallatie ;
- parkeervoorzieningen;
- erven en verhardingen;
- groenvoorzieningen;
2.2 Bouwregels
Artikel 3 Geluidszone
3.1 Bestemmingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding 'Geluidszone' zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van een inrichting als bedoeld in artikel 41 en artikel 53 van de Wet geluidhinder.
3.2 Ontheffingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen, na het waterschap Vallei & Eem ge-hoord te hebben, ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 3 lid 3 voor het bouwen van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen overeenkomstig het bepaalde bij de andere bestemmingen, mits de geluidsbelasting van de gevels van deze geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.
3.3 Bouwregels vanwege samenvallende bestemmingen
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen geen nieuwe geluidsgevoelige gebouwen worden gebouwd.
Artikel 4 Milieuzone - Geurzone
4.1 Bestemmingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - Geurzone' zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geuremmissie in verband met de nabijheid van een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer.
4.2 Ontheffingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen, na het waterschap Vallei & Eem gehoord te hebben, ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 4 lid 3 voor het bouwen van nieuwe geurgevoelige gebouwen overeenkomstig het bepaalde bij de andere bestemmingen, mits de geurbelasting niet hoger zal zijn dan wettelijk toegestaan.
4.3 Bouwregels vanwege samenvallende bestemmingen
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen geen nieuwe geurgevoelige objecten worden gebouwd.
3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van:
- de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.
- de regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- de regels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- de regels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
- ten behoeve de bouw van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 5 m;
- ten behoeve van de bouw van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 40 m;
- ten behoeve van de bouw van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot 5 m.
Artikel 7 Algemene Procedureregels
Vóór het stellen van nadere eisen of het verlenen van een ontheffing ingevolge artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening worden belanghebbenden gedurende een periode van twee weken in de gelegenheid gesteld om zienswijzen naar voren te brengen. Hiertoe wordt het bouwplan, met de daarop betrekking hebbende stukken, ter inzage gelegd. Voorafgaande aan de terinzagelegging geeft het bestuursorgaan in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp.
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
8.1 Overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt ingediend binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
8.2 Ontheffingsbepaling
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 8 lid 1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder lid a met maximaal 10 %.
8.3 Overgangsbepalingen ten aanzien van het gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet
8.4 Veranderen strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 8 lid 3 , te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind
8.5 Onderbreken strijdig gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in het artikel 8 lid 3 , na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
8.6 Uitzonderingen op het overgangsrecht
8.7 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht voor bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing verklaren.
Artikel 9 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald onder de titel:
bestemmingsplanUitbreiding RWZI Dwarsweg te Ede van de Gemeente Ede
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het waterschap Vallei & Eem wil zijn Rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) uitbreiden. Om te voldoen aan de ecologische doelstelling om minder fosfaten in de Eem te lozen zal de RWZIvoorzien worden van extra filterbassins. De beoogde locatie voor deze bassins ligt buiten het huidige terrein van de RWZI te Ede. De gemeente staat positief tegenover deze plannen en is bereid om medewerking te verlenen aan de plannen en de noodzakelijke planologische procedures.
Voor het gebied waar de RWZI onderdeel van uit maakt is recent door Buro SRO een bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan Peppelensteeg is op 11 februari 2010 vastgesteld. Ten tijde van het opstellen is gebleken dat het niet meer haalbaar was om de planvorming van het Waterschap in Peppelensteeg mee te nemen. In dat kader is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
1.2 Inhoud Van Het Plan
Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels:
Toelichting
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:
- een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
- een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding
- de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg;
- de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
- een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
- de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.
Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieu-effectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, wordt tevens in de toelichting neergelegd conform artikel 3.1.6 lid 2 (Bro):
- een beschrijving van de wijze waarop met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
- voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
- een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.
Verbeelding
De verbeelding omvat de laatste afspraken omtrent IMRO en SVBP 2008.
Planregels
De planregels stellen de verplichte eisen ten opzichte van de bestemmingen, welke zijn opgenomen in het plan. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2008.
1.3 Leeswijzer
Na het inleidende hoofdstuk zal in hoofdstuk 2 het initiatief worden beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale- en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het initiatief inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en milieuwetgeving. Hoofdstuk 5 beschrijft de economische en maatschappelijke haalbaarheid van het plan. Tevens is hier de gevoerde procedure opgenomen en de betreffende inspraak, overleg en zienswijzen. Hoofdstuk 6 geeft tenslotte de juridische planvorming weer.
2 Het Initiatief
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied maakt deel uit van de gemeente Ede en ligt ten westen van de huidige RWZI. Het plangebied ligt langs de A30, nabij het industrieterrein Kievietsmeent. In de huidige situatie is geen bebouwing in het plangebied aanwezig, zie afbeelding 1 en 2.

Afbeelding
1
- Ligging plangebied

Afbeelding
2
- Luchtfoto plangebied
2.2 Toekomstige Situatie
Het waterschap Vallei & Eem is voornemens zijn RWZI uit te breiden met een nabehandelingsinstallatie. Om te voldoen aan de ecologische doelstelling om minder fosfaten in de Eem te lozen zal de RWZI voorzien worden van extra filterbassins. Het gaat om een maximale bouwmassa met een oppervlakte van maximaal 2500 m2 en eenhoogte van 8 meter.De beoogde locatie voor de bassins ligt buiten het huidige terrein van de RWZI te Ede, zie afbeelding 2.
Motivering lokatiekeuze
Er is een variantenstudie uitgevoerd om de beste locatie te bepalen waar de nabehandelings-installatie gesitueerd kan worden. Er zijn drie realiseerbare varianten onderzocht. Twee daarvan lagen op het RWZI-terrein zelf (variant 1 en 2). De ander aan de overzijde ten noorden van de effluentsloot (variant 3). De factoren energie, grondaankoop en aanlegkosten en het nabijgelegen natuurgebied zijn bepalend geweest in de keuze voor variant 3.
Variant 3 is de beste variant vanwege zijn gunstige ligging direct grenzend aan de effluentsloot. Hierdoor blijft de lengte van aan- en afvoerleidingen beperkt. Verder ligt het terrein van variant 3 lager dan het terrein van de RWZI. De geringe opvoerhoogte leidt tot het minste energieverlies. In deze tijd is energie in het kader van milieu verantwoord ondernemen en duurzaam bouwen een bepalende factor.
De mogelijkheden om de nabehandelinginstallatie op het RWZI-terrein Ede te bouwen zijn gering en niet aantrekkelijk. Door de nabijheid van een natuurgebied valt een groot deel van het terrein waar nog niet gebouwd is onder de flora en fauna wetgeving. In tegenstelling tot variant 3 zijn zowel bij variant 1 als 2 waarschijnlijk compenserende maatregelen nodig. Het minst slecht is de plaats ter plekke van de volkstuintjes (variant 1). Echter deze plaats is vanwege de lange transportleidingen die gelegd moeten worden onaantrekkelijk gezien de aanlegkosten en het energieverlies. Geschat wordt dat de aankoopprijs van de grond voor variant 3 lager is dan de kosten die bij variant 1 gemaakt moeten worden voor de lange aan- en afvoerleidingen.
Op de RWZI Ede is nog plaats voor een voorbezinktank en twee nabezinktanks. Deze plaatsen dienen in principe onaangeroerd te blijven ten behoeve van eventuele uitbreiding van de RWZI Ede tot 9.000 m³/uur. Recent is de plaats van 1 nabezinktank als mogelijke locatie besproken, maar er worden in hydraulische en biologische zin diverse problemen bij het functioneren van de RWZI verwacht waardoor deze optie is losgelaten.
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nota Ruimte
geeft de hoofdlijnen aan van het nationaal ruimtelijke beleid voor de komende decennia. Uitgegaan wordt van een dynamisch, op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid en een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen het rijk en de decentrale overheden. Hiermee keer het beleid terug naar de eigenlijke uitgangspunten van het ruimtelijk rijksbeleid en verschuift het accent van ‘ordening’ naar ‘ontwikkeling’.
De Nota Ruimte is een integrale nota en brengt zoveel mogelijk rijksbeleid voor ruimtelijke onderwerpen in één nota en vervangt hiermee diverse Planologische Kernbeslissingen en ruimtelijk relevante rijksnota’s. De hierin vervatte ruimtelijke strategie wordt wat betreft verkeer en vervoer uitgewerkt in de separate PKB Nota Mobiliteit. De economische, ecologische en sociaal-culturele aspecten worden nader uitgewerkt in respectievelijk de Gebiedsgerichte Economische Perspectieven en het Actieplan Bedrijventerreinen, de Agenda Vitaal Platteland en het daarbij behorende Meerjarenprogramma Groene Ruimte en het actieprogramma voor ruimte en cultuur.
In het nationaal ruimtelijk beleid richt het kabinet zich op:
- Versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
- Bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
- Borging en ontwikkeling van belangrijks (inter)nationale ruimtelijke waarden;
- Borging van de veiligheid.
In de Nota Ruimte wordt meer verantwoordelijkheid gegeven aan de decentrale overheden. Voor geheel Nederland is een basiskwaliteit geformuleerd waaraan voldaan moet worden. Een verdere verfijning wordt overgelaten aan de decentrale bestuurslagen.
De gebieden en netwerken die het Rijk van nationaal belang acht, zijn bestemd als Ruimtelijke Hoofdstructuur. In deze gebieden wil het Rijk een nadrukkelijke rol vervullen. Onderhavig plangebied maakt deel uit van de Ruimtelijke Hoofdstructuur Economie, infrastructuur en verstedelijking. Op de PKB-kaarten is het gebied aangemerkt als Economisch kerngebied ‘Wageningen-Ede-Rhenen-Veenendaal’ (WERV) en is nauw verbonden met het Nationaal stedelijk netwerk ‘Arnhem-Nijmegen’. Het knooppunt Arnhem-Nijmegen (KAN) is centraal gelegen tussen de Randstad Holland en het Duitse Rijn/Roergebied. Binnen een brede economische structuur zijn in dit gebied met name de industrie en daaraan gelieerde logistiek sterk vertegenwoordigd. Het wordt gekenmerkt door een brede economische structuur, gebaseerd op kernkwaliteiten als: een groot aanbod aan internationale vervoersmodaliteiten (weg, spoor en de nabijheid van het Duitse vliegveld Niederrhein), aanwezigheid van kenniscentra met een breed scala aan onderwijs- en culturele voorzieningen en een gevarieerd aanbod aan woon-, werk- en landschappelijke milieus. De totstandkoming van de transferhal en kantoren van het nieuwe sleutelproject Arnhem-Centraal is van groot belang voor de verdere doorgroei van zakelijke dienstverlening. Voor de versterking van de economische structuur is het van belang het kennis- en gezondheidscluster (Health Valley) verder te benutten. WERV kent een soortgelijke brede economische structuur, met een relatief sterke vertegenwoordiging van industrie en daaraan gelieerde logistiek. Het is bovendien een kenniscentrum van betekenis (Food Valley). De HST-oost is belangrijk voor de internationale positionering van het KAN-gebied. Het gebied kent verder een aantal majeure opgaven op het gebied van waterberging, stedelijke herstructurering en infrastructuur, die binnen de kansrijke internationale concurrentiepositie om een oplossing vragen.
Conclusie
Onderhavig plan komt de kwaliteit van het water in de Eem ten goede en is tevens een voorbeeld van intensief ruimtegebruik. Daarmee past het plan binnen de kaders van de Nota Ruimte.
3.1.2 Vierde nota waterhuishouding
zet de strategie door van integraal waterbeheer die is ingezet in de Derde Nota Waterhuishouding. De wateroverlast in de negentiger jaren is ontstaan heeft echter tot het inzicht geleid dat maatregelen, die herhaling moeten voorkomen, meer inhouden dan het verhogen van dijken. De Vierde Nota Waterhuishouding pleit daarom voor meer samenhang tussen het beleid voor water, ruimtelijke ordening en milieu, gericht op de verschillende belangen zoals veiligheid, landbouw, natuur, drinkwatervoorziening, transport, recreatie en visserij, daarbij ruimte scheppend voor gebiedsgericht maatwerk.
Conclusie
Het verhard oppervlak binnen het plangebied zal met circa 2500 m2 toenemen, waardoor er minder water in de grond kan infiltreren. Het plan heeft derhalve een beperkt negatief effect op de waterhuishouding. Op het aspect water wordt in de waterparagraaf (paragraaf 4.8) verder ingegaan.
3.1.3 Nationaal milieubeleidsplan 3 & 4
Het NMP 3 bevat het milieubeleid voor op de korte termijn, met een doorkijk tot 2010. Voor het milieubeheer wordt gestreefd naar een duurzame ontwikkeling. Brongerichte maatregelen (onderscheiden in emissiegerichte, volumegerichte en structuurgerichte maatregelen) hebben de voorkeur boven effectgerichte maatregelen. In het NMP 3 wordt aangegeven wat van de doelgroepen landbouw, verkeer en vervoer, industrie, milieubedrijven en maatschappelijke en milieuorganisaties wordt verwacht om aan het milieubeheer bij te dragen.
Op 13 juni 2001 is het NMP 4 ‘Een wereld en een wil: werken aan duurzaamheid’ verschenen. Het NMP 4 kijkt vooruit naar het jaar 2030. Er worden zeven grote milieuproblemen benoemd: verlies aan biodiversiteit, klimaatverandering, overexploitatie van natuurlijke hulpbronnen, bedreigingen van de gezondheid, externe veiligheid, aantasting van de leefomgeving en mogelijke onbeheersbare risico’s. Over het algemeen bevat NMP 4 geen concrete maatregelen en doelen voor de korte termijn.
Conclusie
De terugwinning van fosfaat uit rioolwater is een efficiënte en milieuvriendelijke manier om fosfaat terug te winnen. De nieuw bassins in onderhavig plan dragen hieraan bij en zijn daarmee in lijn met het NMP 3 & 4.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Streekplan Gelderland
Het streekplan Gelderland 2005 is door de Provinciale Staten van Gelderland op 29 juni 2005 vastgesteld en geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkeling in de komende tien jaar. Dit streekplan voorziet in een integrale herziening van het vigerende ruimtelijke beleid van de provincie Gelderland (streekplan Gelderland 1996 en de daaropvolgende partiële herzieningen). Het plan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Om de afstemming met regionale ontwikkelingen te optimaliseren is dit streekplan mede gebaseerd op regionale structuurvisies die zijn aangeleverd door de Gelderse regio’s. Het streekplan is een kaderscheppend plan voor diverse uitwerkingen. Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening. De provincie heeft haar ruimtelijke visie tot 2015 vastgelegd op de streekplankaart.
Het plangebied is op de streekplankaarten ‘Ruimtelijke structuur’ en ‘Ruimtelijke ontwikkeling’ aangemerkt als ‘Stedelijk netwerk’.

Afbeelding
3
- Uitsnede streekplankaart Gelderland
Het streekplan verdeelt Gelderland ruwweg in drie soorten gebieden, te weten:
- Het rode raamwerk;
- Het groenblauwe raamwerk;
- Het multifunctionele gebied.
Voor elk van deze gebieden is het beleid verschillend. Onderhavig plangebied maakt deel uit van het rode raamwerk. Hier moet vooral de verstedelijking van Gelderland plaatsvinden. Voor wat betreft bedrijventerreinen richt Ede zich samen met Veenendaal op hoogwaardige bedrijvigheid met een (boven)regionale functie gelegen langs de A12. Naast het opwaarderen en herontwikkelen van bestaande locaties zijn twee nieuwe ISEV-bedrijventerreinen voorzien bij Ede-West (aansluiting A30 op A12).
Conclusie
Onderhavig plan is in overeenstemming met het provinciaal streekplan, vanwege het feit dat het plangebied bij Ede-West is gelegen, alwaar in het streekplan ruimte wordt gegeven voor herontwikkeling en opwaardering van bedrijvigheid. Derhalve is onderhavig plan in lijn met het streekplan Gelderland 2005.
3.2.2 Provinciaal ecologische hoofdstructuur
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Het betreft hier kleine en grote natuurgebieden waarin de natuur (zowel planten als dieren) de hoofdrol speelt. Het beleid in het kader van de EHS moet zorg dragen voor de bescherming van de natuurgebieden. Middels gestelde regels en uitgangspunten wordt voorkomen dat natuurgebieden geïsoleerd raken en dat de aanwezige dieren en planten uitsterven, waardoor de natuurgebieden hun waarde verliezen. De EHS wordt ook wel gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur en vormt de basis van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het grootste gedeelte van de Nederlandse EHS bestaat uit bestaande bossen en natuurgebieden. Er is daarnaast onderscheid te maken tussen de ‘droge’ en de ‘natte’ EHS. De huidige EHS verdient nog steeds erg veel aandacht en verbetering. De ruimtelijke samenhang en milieucondities zijn momenteel onvoldoende. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die in welke vorm dan ook enige vorm van afbreuk veroorzaken zijn derhalve niet toegestaan.
De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: ‘Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving’. Om hier voldoende aan bij te dragen stelt de regelgeving in het kader van de EHS drie uitgangspunten:
- Vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- Verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- Verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Een deel van de EHS loopt door de provincie Gelderland. Gelderland heeft de aanwezige natuur, dat valt onder de EHS, voor haar provincie in kaart gebracht in de vorm van ‘Atlas Groen Gelderland EHS Structuurplan 2005’. Uit de kaart van de atlas blijkt dat het plangebied net buiten de EHS is gelegen. Gezien de ligging buiten de EHS zal het plan geen negatieve effecten hebben op de EHS.
Conclusie
Gezien het feit dat het plangebied niet binnen of nabij de EHS is gelegen, is het plan niet in strijd met de Provinciaal Ecologische Hoofdstructuur.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurplan zoekzones stedelijke functies
Naar aanleiding van de uitwerking zoekzones van het streekplan heeft de gemeente Ede een structuurplan ‘Zoekzones Stedelijke Functies’ opgesteld. Dit is opgesteld omdat bij de uitwerking van het streekplan de provincie de gemeenten verzocht heeft in regionaal verband hiervoor gebieden en locaties aan te dragen. Als onderdeel van het structuurplan is tevens een PlanMER opgesteld De ruimtelijke ingrepen voorgesteld in het structuurplan zijn namelijk MER-plichtig. Het Structuurplan en de PlanMer zijn 2 oktober 2008 vastgesteld.
Het plangebied grenst aan de noordoostzijde aan zoekzone 17 (Ede2 in het streekplan). Voor deze locatie is in het structuurplan opgenomen dat het geschikt is voor sport, leisure, outdoor, tuininrichting, dieren, hobby, doe-het-zelf en diverse stedelijke voorzieningen. In het structuurplan is tevens aangegeven dat de uitwerking nog onzeker is en derhalve niet meetelt als te voorziene beschikbare bedrijfsruimte voor 2010.

Afbeelding 4 Zo
ekzones stedelijke functies
Conclusie
Het gemeentelijk structuurplan is opgesteld ten behoeve van de streekplanuitwerking ‘Zoekzones’ van de provincie Gelderland. Locatie 17 ligt tegen de noordoostzijde van het plangebied. Het betreft een zoekzone voor sport, leisure, outdoor, dieren, hobby en diverse stedelijke voorzieningen. Gezien het feit dat de zoekzone nog niet planologisch is vastgelegd in een bestemmingsplan of projectbesluit, ontstaat geen strijdigheid tussen onderhavig plan en zoekzone 17. Voorts zal gezien de beoogde functies, die veelal niet milieugevoelig zijn, in de toekomst geen beperking voor zoekzone 17 optreden.
3.3.2 Vigerend bestemmingsplan
Voor onderhavig plangebied geldt het bestemmingsplan ‘Peppelensteeg’, welke op 11 februari 2010 is vastgesteld. Onderhavig plangebied draagt de bestemming ‘Agrarisch’ met de gebiedsaanduidingen ‘Geluidszone’ en ‘Milieu-en Geurzone’. Onderhavig plan past niet binnen het vigerende planologisch regimevanwege het feit dat de toekomstige functie niet binnen de huidige bestemming is toegestaan.
Conclusie
Onderhavig plan is in strijd met het vigerende bestemmingsplan met dien verstande dat de functie niet wordt toegelaten binnen de huidige bestemming. Om een en ander planologisch inpasbaar te maken, is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.
4 Haalbaarheid Van Het Plan
4.1 Inleiding
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet het aantoonbaar zijn dat een ontwikkeling, die afwijkt van het vigerend bestemmingsplan, uitvoerbaar is. Hiervoor moeten de milieutechnische gevolgen in beeld gebracht worden. In dit hoofdstuk worden per milieuaspect de gevolgen beschreven en de eventueel noodzakelijke onderliggende haalbaarheidsonderzoek toegelicht.
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. Daarnaast is milieuzonering gericht op nieuwe ontwikkelingen. Milieuzonering is niet bedoeld voor het beoordelen van bestaande situaties waarbij gevestigde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies op minder dan de richtafstand van elkaar staan. Met de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ kan worden bepaald wat de gewenste richtafstand is tussen de bouwlocatie en de geluidgevoelige objecten in de omgeving. Dit kan oplopen tot een maximale richtafstand voor bedrijven met milieucategorie 6 en die bedraagt 1.500 meter tot omgevingstype rustige woonwijk.
Het waar nodig ruimtelijk scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
- Het reeds in het ruimtelijk spoor voorkómen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Conclusie
De RWZI is geen milieugevoelig object. In de nabijheid van het plangebied zijn gevoelige objecten aanwezig, namelijk in de vorm van woningen langs de Dwarsweg, ten oosten van het plangebied. Tevens zijn er ten zuiden van het plangebied bedrijfswoningen van Wanco Sierbestrating, welke ook onder gevoelige objecten vallen. Op basis van de ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de VNG valt de RWZI in milieucategorie 5.1. Voor de RWZI is een vergunning nodig op basis van de Wet Milieubeheer (WM) en op basis van de Wet verontreiniging oppervlaktewater (Wvo). Gezien de omvang van de RWZI valt het bedrijf, inrichting genaamd in de WM, in de categorieën 27.3 en 28.4 onder a sub 2 en 28.4 onder c sub 1 van de bijlage 1 van het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer. Dit besluit bepaalt dat GS het bevoegd gezag is. De (revisie)vergunning voor de RWZI is op 1 februari 2006 aangevraagd aan Gedeputeerde Staten (GS). De vergunning is ingeschreven onder nummer MPM 4097. Op 1 maart 2006 is de vergunning aangevraagd ingevolge de Wvo.
De aangevraagde WM-vergunning en de Wvo-vergunning dienen ter vervanging van de reeds bestaande vergunning. De aanvragen zijn ingediend omdat de eigenaar van de RWZI, het waterschap Vallei en Eem, voornemens was het productieproces en daarmee technische installaties aan te passen.Onderstaand zijn de ruimtelijk relevante milieuaspecten van de milieuvergunning toegelicht. Voor niet ruimtelijk relevante aspecten wordt naar de WM- en Wvo-vergunning verwezen. De beschikking op de WM en Wvo vergunning is op 13 december 2006 door GS vastgesteld.
Geur: geurhinder is een specifiek aspect wat getoetst wordt in de Milieuvergunning. De toetsing vindt plaats aan de hand van provinciaal beleid: ‘Gelderse beleidsregels voor geur in milieuvergunningen’ vastgesteld op 17 september 2002 en aan de hand van nationaal beleid: ‘Nederlandse emissierichtlijn Lucht (NeR) beschreven in de brief van VROM d.d. 30 juni 1995. De NeR heeft als onderdeel voor bepaalde bedrijfstakken ‘Bijzondere Regelingen’ uitgewerkt. De Bijzondere Regeling is, ook conform het provinciaal beleid, het uitgangspunt voor de beoordeling van het geuraspect.
In de beoordeling op de milieuvergunning wordt aangegeven dat alle, conform de Bijzondere Regeling in de NeR gebruikelijke maatregelen zijn toegepast. Tevens is een aantal minder gebruikelijke maatregelen toegepast, zoals het afdekken van de voorbezinktank en het afdekken en afzuigen van de zandvanger/-wasser. De maatregelen worden beschouwd als de redelijkerwijs te verlangen beste beschikbare technieken en maatregelen.
In de milieuvergunning wordt geconcludeerd dat op voor een aantal geurgevoelige bestemmingen in de omgeving de van toepassing zijnde bovenwaarde van geurhinder niet wordt gerespecteerd. Het betreft hier de woningen aan de Dwarsweg 2, 2a, 4, 7, 9 en 11 en het scouting gebouw aan de Dwarsweg 1 en 3. Deze woningen vallen niet binnen het bestemmingsplangebied maar liggen in de directe omgeving.
De woningen zijn in eigendom van de RWZI en worden verhuurd aan oud werknemers. Deze woningen zullen na opzegging van de huur niet opnieuw worden verhuurd en worden waarschijnlijk gesloopt. Deze woningen zijn derhalve aan te merken als bedrijfswoningen en worden zodoende normaliter bij de beoordeling van de geursituatie buiten beschouwing gelaten. Het scouting gebouw betreft een gebouw waar niet voortdurend mensen aanwezig zijn en is dus niet met een wonen en dus geurgevoelige functie te vergelijken. In het bestemmingsplan is daarom het aantal toegestane overnachtingen gemaximaliseerd tot 2 x 50 overnachtingen per jaar. Waarbij geldt dat 50 overnachtingen in de weekenden buiten de schoolvakanties zijn toegestaan en 50 overnachtingen tijdens de schoolvakanties. Dit onderscheid is gemaakt om een aaneengesloten periode te voorkomen en het object alsnog als een milieugevoelige bestemming bestempeld wordt. Tenslotte liggen de bedrijfswoning 2a en de woningen 2 en 4 aan de Dwarsweg eveneens binnen de geurcirkel. De verantwoording voor de situering van woningen naast de RWZI vindt plaats in de milieuvergunning. In het bestemmingsplan wordt vervolgens de geurcirkel opgenomen zodat deze ook in het planologisch spoor van betekenis is. Toekomstige ontwikkelingen passend in het bestemmingsplan zullen zodoende ook rekening moeten houden met de geurcirkel.
Lucht: luchtkwaliteit is eveneens een specifiek aspect waaraan getoetst wordt in de milieuvergunning. Het toetsingskader vormt het Besluit Luchtkwaliteit d.d. 20 juni 2005. Het besluit geeft uitvoering aan Europese richtlijnen betreffende grenswaarde voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofdioxiden en zwevende deeltjes lood in de lucht alsmede de richtlijn voor het beheer van de luchtkwaliteit. In de milieuvergunning wordt geconcludeerd dat de grenswaarden t.a.v. luchtkwaliteit niet worden overschreden en derhalve voldaan wordt aan het besluit Luchtkwaliteit.
Geluid: Voor de RWZI is op 5 januari 1993 een geluidszone ‘RWZI-Ede’ vastgesteld door GS
(nr. MW92.6033010)
op basis van art 66 van de Wet geluidhinder (Wgh). Het besluit van GS is op 26 juni 1993 goedgekeurd door de Kroon (nr. 93.007149).
Het besluit houdt in dat om de RWZI een Zone Industriegeluid is vastgesteld waarbinnen de gezamenlijke geluidbelasting de 50 dB(A)-etmaalwaarde niet mag overschrijden en dat ter plaatse van de daarbinnen gelegen geluidsgevoelige bestemmingen de vastgestelde Maximale Toegestane Geluidsbelasting (MTG) niet wordt overschreden. Het besluit is gebaseerd op het akoestisch rapport van Witteveen& Bos d.d. 1992, nr: 45.1.1.Dit rapport toont aan dat voor de woning aan Dwarsweg 3 de voorkeursgrenswaarde zal worden overschreden. Het Besluit van GS omvat eveneens een ontheffing hogere grenswaarde voor Dwarsweg 3. De MTG voor de Dwarsweg 3 is op 55 dB(A) gesteld. Ten behoeve van de revisie van de Milieuvergunning is door adviesbureau TAUW een akoestisch onderzoek uitgevoerd
(kenmerk; R001-4428743FV1-cjk-NL, d.d.9 januari 2006).
Het rapport is nog met 2 notities aangevuld. De conclusie van de rapportage luidt dat aan de normstelling van de zonering wordt voldaan. Tevens wordt de MTG van Dwarsweg 3 niet overschreden.In opdracht van waterschap Vallei & Eem heeft Witteveen+Bos op 14 mei 2009 een zonevoorstel opgesteld ten behoeve van de uitbreiding van de RWZI, zoals in voorliggend bestemmingsplan is omschreven. Het doel van deze notitie is het bepalen van de ligging van de 50 dB(A) etmaalwaarde contour van de toekomstige situatie.
Het waterschap verwacht in de toekomst door uitbreidingen van de RWZI Ede niet meer te kunnen voldoen aan de vastgestelde wettelijke zone. Uit het akoestisch onderzoek (kenmerk: ED-160-1) blijkt dat in de toekomst inderdaad niet voldaan kan worden aan de geluidzone. Om dit te ondervangen stelt het waterschap voor de zone aan te passen, als opgenomen in het onderzoeksrapport, zie afbeelding 5. Daarbij is de blauwe contour de huidige situatie en de paarse contour de toekomstige situatie. De gevolgen voor de omgeving zijn minimaal: De voorgestelde zone is in oostelijke en zuidelijke richting gelijk als in de huidige situatie. De woonwijk ten oosten van de RWZI geniet daarmee dezelfde bescherming. De uitbreiding van de zone vindt plaats in westelijke en noordelijke richting. In het uit te breiden deel zijn geen woningen gelegen. Voor de woningen welke nu al in de zone gelegen zijn en een hogere waarde hebben, blijft deze waarde ongewijzigd. Voor de woningen die nog geen hogere waarde hebben, blijft dit ook het geval bij de wijziging van de zone (zie ook paragraaf 4.4).
Externe Veiligheid: Als onderdeel van het zuiveringsproces wordt binnen de RWZI biogas opgeslagen. Biogas dat voor een groot deel uit methaan bestaat, kan gemengd met lucht een ontplofbaar mengsel opleveren. Er zijn twee Europese richtlijnen in juni 2003 vastgesteld in verband met het gas- en stof- ontploffingsgevaar. De richtlijnen zijn in Nederland vertaald in het arbeidsomstandigheden besluit en het Besluit explosiegevaarlijk materiaal. Op basis van deze besluiten zijn normen en gebruiksvoorschriften gesteld aan de RWZI waaraan de bedrijfsvoering moet voldoen. In de milieuvergunning wordt gecontroleerd of voldaan wordt aan de voorschriften.
4.3 Externe Veiligheid
Bepaalde maatschappelijke activiteiten, brengen risico’s op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico’s. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen, kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd.
In een bestemmingsplan dient bepaald te worden of de (nieuwe) planologische invulling van het gebied verantwoord is op het aspect externe veiligheid. Er moet beoordeeld worden of de beoogde functie mogelijk is, gezien de activiteiten in de omgeving. Deze externe veiligheidsrisico’s kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
1. (Bevi) inrichtingen
2. Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
3. Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. (artikel 1 van het besluit). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen.
Naast het onderscheid in kwetsbaar en beperkt kwetsbaar wordt er ook onderscheid gemaakt tussen plaatsgeboden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Bij groepsrisico is geen contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp.
Voor groepsrisico is er geen grenswaarde, maar een richtwaarde (10-6 per jaar). In het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) is deze verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico’s acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico’s te verkleinen. Er zal zoveel mogelijk rekening moeten worden gehouden met deze richtwaarde. Afwijken van de richtwaarde zal grondig moeten worden gemotiveerd.
4.3.1 (Bevi) inrichtingen
De regelgeving omtrent externe veiligheid is geregeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI). Op 8 september 2004 is een ministeriële regeling in werking getreden waarin onder meer veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten zijn aangegeven. Vervolgens is op 27 oktober 2004 het BEVI in werking getreden. Het BEVI legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het BEVI is opgesteld om de risico’s waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaardbaar) beschermingsniveau te bieden.
De provincie Gelderland beschikt, net als elke andere provincie, over een risicokaart. Door de kaart te raadplegen, kan voor de betreffende locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen zijn die in het kader van de externe veiligheid beschikken over een risicocontour. Uit raadpleging van de risicokaart van de provincie Gelderland (zie afbeelding 4) blijkt dat er geen BEVI-inrichting aanwezig is in de omgeving van de RWZI.

Afbeelding 5 - Uitsnede risicokaart provincie Gelderland
Conclusie
Voor de beoordeling of in de omgeving inrichtingen aanwezig zijn die van invloed zijn op het plangebied, is de risicokaart van Gelderland geraadpleegd. De risicokaart toont aan dat er geen BEVI-inrichting in de omgeving van het plangebied is gesitueerd. Tevens valt de uitbreiding van de RWZI niet onder kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, en brengt onderhavig plan geen risicovolle activiteiten met zich mee in het kader van BEVI.
Als onderdeel van het zuiveringsproces wordt binnen de RWZI biogas opgeslagen. Biogas wat voor een groot deel uit methaan bestaat, kan gemengd met lucht een ontplofbaar mengsel opleveren. Er zijn twee Europese richtlijnen in juni 2003 vastgesteld in verband met het gas- en stof- ontploffingsgevaar. De richtlijnen zijn in Nederland vertaald in het arbeidsomstandigheden besluit en het Besluit explosiegevaarlijk materiaal. Op basis van deze besluiten worden normen en gebruiksvoorschriften gesteld waaraan RWZI en de bedrijfsvoering moet voldoen. In de milieuvergunning wordt geconcludeerd dat aan deze gestelde normen en voorschriften wordt voldaan.
Hierdoor vormt externe veiligheid geen belemmering voor onderhavig plan.
4.3.2 Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen wordt nieuw beleid ontwikkeld, dat zich in een vergevorderd stadium bevindt. Het huidige ruimtelijke beleid is beschreven in het Structuurschema buisleidingen (1985) en in twee circulaires (voor hoge druk aardgasleidingen in 1984 en voor brandbare vloeistoffen in 1991). Er wordt een nota Buisleidingen ontwikkeld ter vervanging van het Structuurschema buisleidingen en een AMvB ter vervanging van de circulaires.
Conclusie
Voor de beoordeling of er buisleidingen in de omgeving aanwezig zijn, is de risicokaart van de provincie Gelderland geraadpleegd. De kaart toont dat er een buisleiding van de Gasunie nabij het plangebied is gelegen, zie de rode stippellijn op afbeelding 4. Omdat de uitbreiding van de RWZI geen kwetsbaar object of beperkt kwetsbaar object betreft, vormt de buisleiding geen belemmering voor onderhavig plan. Voorts voorziet de uitbreiding niet in een verblijfplaats voor mensen en zal derhalve het groepsrisico ook niet toenemen. Bovendien is het plangebied op ruim voldoende afstand van de buisleiding gelegen.
4.3.3 Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is door het ministerie van Verkeer en Waterstaat vastgelegd in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (nota Rnvgs; december 1998). Hierover is vervolgens een circulaire verschenen waarin dit beleid is uitgewerkt en verduidelijkt.
Bij de toetsing van een bestemmingsplan moet worden bezien of de kans per kilometer route of tracé op een bepaald aantal slachtoffers groter is dan de oriëntatiewaarde. Deze oriëntatiewaarde geldt in alle situaties, dus voor zowel vervoersbesluiten als omgevingsbesluiten en in zowel bestaande als in nieuwe situaties.
Volgens de ‘Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico’ dient de gemeente de verantwoording van het groepsrisico zo veel mogelijk direct of indirect vast te leggen in het betreffende bestemmingsplan. In het bestemmingsplan moet een ‘stille’ toename van het groepsrisico zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit is nodig om ook in de toekomstige situatie de veiligheid te kunnen waarborgen en het ontstaan van knelpunten te voorkomen. Eén en ander kan worden vastgelegd door kwetsbare objecten uit te sluiten of indirect bijvoorbeeld door het bepalen van bebouwingshoogten. Voor het groepsrisico is het tevens van belang of het plan voorziet in een zorginstelling, woningen, appartementen of kantoren en waar deze functies in het plan zijn gelegen.
Weg
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg vindt plaats op de A30.
Water
Vervoer van gevaarlijke stoffen over water is in de omgeving van het plangebied niet aan de orde.
Spoor
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor is in het zuiden van het plangebied aan de orde over de spoorlijn Utrecht - Arnhem.
Conclusie
Nabij het plangebied vindt transport plaats van gevaarlijke stoffen over weg en spoor. Omdat in voorliggend bestemmingsplan geen kwetsbare bestemmingen zijn opgenomen, vormt externe veiligheid geen belemmering voor onderhavig plan.
4.4 Geluid
Regels betreffende geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet Geluidhinder (Wgh). Doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van woningen en andere geluidsgevoelige objecten. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en om (sommige) industrieterreinen.
In opdracht van waterschap Vallei & Eem heeft Witteveen+Bos op 14 mei 2009 een zonevoorstel opgesteld. Het doel van deze notitie is het bepalen van de ligging van de 50 dB(A) etmaalwaarde contour van de toekomstige situatie.
Het waterschap verwacht in de toekomst door uitbreidingen van de RWZI Ede niet meer te kunnen voldoen aan de vastgestelde wettelijke zone. Uit het akoestisch onderzoek [1] blijkt dat in de toekomst inderdaad niet voldaan kan worden aan de geluidzone. Om dit te ondervangen stelt het waterschap voor de zone aan te passen, als opgenomen in het onderzoeksrapport, zie afbeelding 5. Daarbij is de blauwe contour de huidige situatie en de paarse contour de toekomstige situatie. De gevolgen voor de omgeving zijn minimaal: De voorgestelde zone is in oostelijke en zuidelijke richting geluik aan de huidige zone. De woonwijk ten oosten van de RWZI geniet daarmee dezelfde bescherming. De uitbreiding van de zone vindt plaats in westelijke en noordelijke richting. In het uit te breiden deel zijn geen woningen gelegen. Voor de woningen welke nu al in de zone gelegen zijn en een hogere waarde hebben, blijft deze waarde ongewijzigd. Voor de woningen die nog geen hogere waarde hebben, blijft dit ook het geval bij de wijziging van de zone.

Afbeelding 6 - Voorgestelde Geluidzone (in paars aangegeven)
Conclusie
Uit het akoestisch onderzoek, uitgevoerd door Witteveen+Bos, blijkt dat de uitbreiding van de RWZI niet binnen de huidige geluidzone kan worden gerealiseerd. De geluidzone kan zonder nadelige gevolgen voor omliggende woningen worden aangepast naar de nieuwe situatie.
[1] Akoestisch onderzoek, Witteveen+Bos, ED-160-1, 14-5-2009
4.5 Luchtkwaliteit
De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer goedgekeurd (Stb.2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. Met name hoofdstuk 5 titel 2 uit genoemde wet is veranderd. Omdat titel 2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe titel 2 bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen ‘kleine’ en ‘grote’ projecten. Kleine projecten dragen ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel ‘in betekenende mate’ bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip ‘in betekenende mate’ precies inhoudt, staat in de Algemene Maatregel van Bestuur ‘gevoelige bestemmingen’ (AMvB). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat ‘grote’ projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een ‘betekenend’ negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. ‘Kleine’ projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Een kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling niet in betekenende mate bijdragen.
Een belangrijk onderdeel van het instrumentarium is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), die 1 augustus 2009 in werking is getreden. Binnen het NSL werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
In het kader van het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing moeten doorgaans twee aspecten in beeld worden gebracht. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. En ten tweede moet blijken of het project is aan te merken als een NIBM-project.
Op 27 juli 2007 is de Luchtkwaliteitrapportage Ede 2006 verschenen. Hieruit blijkt dat langs of in de nabijheid langs 11 km A30 en A12 het aantal overschrijdingen van de 24 uurgemiddelde concentratie van PM10 van de grenswaarde groter is dan het wettelijke toegestane aantal. Op gevoelige locaties langs deze snelwegen worden 740 personen aan luchtverontreiniging blootgesteld. Zowel de wettelijke grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 als de plandrempel worden niet overschreden.
Conclusie
Het project is aan te merken als een NIBM-project, waardoor op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM geen toetsing van het aspect luchtkwaliteit noodzakelijk is. Daarnaast is de luchtkwaliteit zodanig, dat het de nieuwe functie toelaat, mede ook vanwege het feit dat het hier niet om een kwetsbaar object gaat.
4.6 Bodem
In het kader van de bestemmingsplanprocedure dient aangetoond te worden, dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in overeenstemming is met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming (2009). De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Om te kunnen beoordelen of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen moet eerst naar de bodemkwaliteit van het plangebied worden gekeken. Uit raadpleging van het Bodemloket blijkt dat het plangebied nog niet is onderzocht op de bodemkwaliteit. Derhalve is een bodemonderzoek noodzakelijk.
In opdracht van waterschap Vallei & Eem heeft Witteveen+Bos voor het plangebied een verkennend bodemonderzoek [1] uitgevoerd. Uit het rapport blijkt het volgende:
Resultaten veld- en chemisch onderzoek
In het veld zijn aan het maaiveld en in de grond zintuiglijn geen afwijkingen waargenomen. Op basis van de chemische analyses wordt geconcludeerd dat in de grond geen verhoogde gehalten ten aanzien van de geanalyseerde parameters zijn aangetoond. In het grondwater zijn maximaal licht verhoogde gehalten aan barium en nikkel aangetoond.
Toetsing nader bodemonderzoek
Bij overschrijding van de toetsingswaarde is in principe een nader bodemonderzoek noodzakelijk, tenzij redelijkerwijs onderbouwd kan worden dat het een gebiedseigen achtergrondwaarde betreft. In de geanalyseerde monsters (zowel grond als grondwater) liggen alle gemeten gehalten beneden de toetsingswaarde voor nader onderzoek. Het uitvoeren van een nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is de bodem geschikt voor alle vormen van gebruik. Bij de gemeten gehalten zijn geen risico’s voor milieu en volksgezondheid te verwachten.
Conclusie
Uit het verkennend bodemonderzoek, uitgevoerd door Witteveen+Bos, blijkt dat de bodem geschikt is voor alle vormen van gebruik en dat nader onderzoek niet noodzakelijk is.Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat het onderzoek een steekproef betreft. Aanbevolen wordt om bij ontgravingswerkzaamheden alert te zijn op zintuiglijke afwijkingen. Het aspect bodem vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.
[1] Witteveen+Bos, Verkennend bodemonderzoek, ED-160-4/strg/002, 10-2-2010
4.7 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen zoals de uitbreiding van de RWZI, dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied in het kader van bijvoorbeeld de Habitat- of Vogelrichtlijn. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
4.7.1 Natuurbeschermingswet
De Europese Unie heeft een zeer gevarieerde en rijke natuur, die van grote biologische, esthetische en economische waarde is. Om deze natuur te behouden heeft de Europese Unie het initiatief genomen voor Natura 2000. Dit is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden. Voor Nederland gaat het om in totaal 162 gebieden.
Nederland heeft sinds 1998 een nieuwe natuurbeschermingswet, die zich alleen richt op de bescherming van gebieden. De gebieden die door de wet worden beschermd, zijn de vroegere Beschermde- en Staatsmonumenten en de zogenoemde Natura 2000-gebieden, welke onder de Europese Vogel- en habitatrichtlijnen vallen.
Op 1 februari 2009 is de wet opnieuw gewijzigd. De wijziging heeft betrekking op het zogenoemde ‘bestaand gebruik’. Hieronder vallen activiteiten in en om beschermde Natura 2000-gebieden die al plaatshadden voordat een gebied als beschermd gebied is aangewezen. De wijziging is met name van belang voor provincies (als bevoegd gezag) en voor burgers en bedrijven met bestaand gebruik. De wijzigingen zijn gericht op:
1. Verbetering van de wet in de praktijk;
2. Verbetering van de aansluiting van de wet bij de Habitatrichtlijn.
Conclusie
Het plangebied is niet gelegen in of nabij een Natura 2000-gebied, vogelrichtlijngebied of habitatrichtlijngebied. Hieruit volgt geen nadere onderzoeksverplichting.
4.7.2 Flora en Faunawet
Sinds 1 april 2002 is de Flora- en Faunawet in werking getreden. Deze wet biedt het juridische kader voor de bescherming van plant- en diersoorten in Nederland. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde plant- en diersoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3).
Uit raadpleging van gegevens van Natuurloket blijkt dat het plangebied niet volledig is onderzocht op beschermde plant- en diersoorten. Derhalve is een quickscan flora en fauna noodzakelijk. In opdracht van het waterschap Vallei & Eem heeft Bureau Viridis een quickscan flora en fauna [1] uitgevoerd.Op 19 januari 2010 is een veldbezoek gebracht aan het gebied waar de uitbreiding zal plaatsvinden. Aanvullend is er een archiefonderzoek uitgevoerd met betrekking tot het onderzoeksgebied. Uit dit onderzoek blijkt dat de uitbreidingslocatie mogelijk als jachtgebied wordt gebruikt door vijf vleermuissoorten. Daarnaast komen er mogelijk vogels tot broeden op het perceel of in de knotwilgenrij die op het perceel staat. Voor de vleermuizen geldt dat de werkzaamheden doorgang kunnen vinden, omdat de functionaliteit van het jachtgebied van de vleermuizen niet in het geding komt. Er is namelijk in de directe omgeving voldoende kwalitatief vergelijkbaar jachtgebied aanwezig.
Conclusie
Omdat er mogelijk vogels tot broeden komen op de uitbreidingslocatie wordt in het rapport een aantal mitigerende maatregelen voorgesteld. Voor het uitvoeren van de werkzaamheden met betrekking tot de uitbreiding van de RWZI is geen ontheffing van artikel 75 vereist, mits de in het rapport beschreven mitigerende maatregelen uitgevoerd worden. Het rapport is opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan, zie bijlage III ‘Quickscan Flora en Fauna’. Verder dient tijdens de werkzaamheden de zorgplicht in acht te worden genomen.
[1] Quick-scan Ecologie, Viridis, kenmerk 2010-02, februari 2010
4.8 Water
In het kader van het verkrijgen van een duurzaam watersysteem hebben Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen in 2001 de Startovereenkomst waterbeleid 21e eeuw (WB’21) ondertekend. Onderdeel van het nieuwe waterbeleid is de “watertoets”: de check van ruimtelijke plannen aan de gevolgen voor het watersysteem. Ruimtelijke plannen dienen een waterparagraaf te bevatten. Initiatiefnemers van ruimtelijke plannen moeten in een vroegtijdig stadium van het planvormingsproces de waterbeheerder(s) betrekken. De initiatiefnemer vraagt de waterbeheerder(s) om een wateradvies in de vorm van een watertoets. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van het overleg opgenomen. Op basis van de watertoets zal de waterbeheerder Keurontheffing en, indien nodig, een Wvo-vergunning (Wet verontreiniging oppervlaktewater) verlenen.
4.8.1 Beleid waterschap / Gemeente Ede
Het gemeentelijk beleid qua water staat beschreven in het Waterplan. Dit plan is een gezamenlijk product van Gemeente Ede, Waterschap Vallei & Eem, Provincie Gelderland en Waterleidingbedrijf Vitens en geldt voor de periode van 2008 tot 2012. De belangrijkste uitgangspunten voor de omgang met water, die in het Waterplan worden beschreven zijn:
- Vasthouden, bergen, afvoeren van regenwater;
- Scheiden van vuil en schoon water;
- Vergroten van de kwaliteit van de leefomgeving.
Waterhuishoudkundige situatie
Het perceel aan de Dwarsweg is op dit moment onverhard. Op deze plekken infiltreert het hemelwater in de bodem. Bij uitbreiding van verharding of bebouwing moet rekening gehouden worden met de waterhuishoudkundige situatie. Ten oosten en zuiden van het perceel ligt een watergang (naam?) die water van de Peppelensteeg en de woonwijk Veldhuizen verder afvoert naar de Noorderspoorsloot en het Valleikanaal.
Nabehandelingsinstallate in relatie tot Waterkwaliteitsdoelstellingen
Ten behoeve van de verbetering van de waterkwaliteit in de Randmeren zijn maatregelen genomen om de fosfaatconcentratie te verminderen. De aanpassing van de RWZI’s is in dat kader gericht op het bereiken van een fosfaatconcentratie in het effluent van 0,2 mg/l in het zomerhalfjaar. Deze concentratie is afgesproken in het kader van de BEZEM overeenkomst die tussen diverse overheden is gesloten.
Aandachtspunten voor de waterhuishoudkundige situatie zijn:
Bodemgesteldheid
Volgens de bodemkaart van Nederland kaartblad 39 Oost en 32 Oost bestaat de bodem van het onderhavige gebied voornamelijk uit beekeerdgronden leemarm en zwak lemig fijn zand of lemig fijn zand. Het gebied heeft een grondwatertrap III dat betekent dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand hoger dan 0,40 m beneden het maaiveld ligt en de gemiddelde laagste grondwaterstand tussen 0,80 en 1,20 m beneden het maaiveld.
Hemelwaterbeleid
In het hemelwaterbeleid zijn de doelstellingen ten aanzien van hemelwater uit het waterplan operationeel uitgewerkt. Bij nieuwbouw (>30m²) mag het afstromende hemelwater van verharde oppervlakken niet op de gemengde riolering worden aangesloten. Schoon hemelwater dient waar mogelijk in de bodem geïnfiltreerd te worden conform het bouwbesluit en het hemelwaterbeleid. In het hemelwaterbeleid staan eisen en voorkeursvolgorden t.a.v. hemelwaterbehandeling vastgesteld.
Er zal ongeveer 600 m² verhard oppervlak bij komen. Dit bestaat grotendeels uit verharding waardoor het regenwater zal afvloeien naar het onverharde gedeelte en uiteindelijk afwateren richting de watergang.
Grondwatervisie
De grondwatervisie is ook een operationele uitwerking van het waterplan van Ede. De grondwaterstand kan van nature langs de Veluweflank enorm fluctueren. Bovendien verwacht de provincie Gelderland in deze zogenaamde “grondwaterfluctuatiezone” in de toekomst ten gevolge van klimaatverandering een extra stijging van de grondwaterstand. (Grond)water dient voortaan nog eerder in ruimtelijke projecten betrokken te worden, bij voorkeur al bij de locatiekeuze.
Met de grondwatervisie streeft de gemeente Ede naar balans in haar stedelijke grondwatersystemen waarbij enerzijds grondwateroverlast wordt voorkomen en anderzijds gezorgd wordt dat zo min mogelijk grondwater van hoge kwaliteit wordt afgevoerd. Het Peppelensteeggebied valt voor een groot deel binnen de grondwater fluctuatiezone.
Proces- en spoelwater
In de nabehandelingsinstallatie wordt een deel van het effluent van de bestaande biologische zuivering die aan de overkant van de Dwarsweg is gelegen met een chemische zuiveringsstap extra gezuiverd. Hiervoor worden metaaloxiden gebruikt waaraan fosfaten kunnen binden. Het schone water wordt via een aparte afvoer geloosd op de Noorderspoorsloot. Het spoelwater wordt teruggevoerd naar de bestaande zuivering en via de sliblijn afgescheiden.
4.8.2 Watertoets
Waterschap Vallei en Eem is initiatiefnemer van de nabehandelingsinstallatie. Het bestemmingsplan en deze paragraaf komt daarom in nauw overleg tot stand. De opmerkingen van het waterschap zijn verwerkt. Het plan voldoet zo aan de gestelde eis in ‘de watertoets’ dat ruimtelijke plannen in overleg met het waterschap tot stand dienen te komen.
Conclusie
Het bestemmingsplan is in opdracht van en in samenwerking met het waterschap tot stand gekomen. Het bestemmingsplan voldoet aan het gemeentelijk- en waterschapsbeleid ten aanzien van water.
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
Het EuropeesVerdrag van Malta werd in 1992 door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland. Doelstelling van het verdrag is de veiligstelling van het (Europees) archeologisch erfgoed. Het Verdrag van malta werd op 1 september 2007 geïmplementeerd met de inwerkingtreding van de Wet archeologische monumentenzorg, een wijziging van de Monumentenwet 1988. Met deze wetswijziging heeft de zorg voor het archeologisch erfgoed een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Gemeenten zijn wettelijk verplicht bij vaststelling van een bestemmingsplan en bij het bestemmen van de in dat plan begrepen grond rekening te houden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden.
Behalve de bekende archeologische monumenten is voor een groot deel van de gemeente Ede nog niet bekend wat zich onder de grond bevindt. De gemeente Ede heeft een archeologische beleidsadvieskaart laten opstellen, waarop voor het gehele grondgebied te zien is wat de archeologische verwachtingswaarde is, zie afbeelding 6.

Afbeelding 7 - Uitsnede Archeologische beleidskaart gemeente Ede
Op de beleidsadvieskaart is te zien dat een deel van het plangebied is aangemerkt als ‘Dekzandwelvingen’ (middelhoge verwachtingswaarde) en een deel als ‘Dekzandlaagten en dalvormige laagten’ (lage verwachtingswaarde). Voor dekzandwelvingen geldt dat er vanuit beleidsmatig oogpunt wordt gestreefd naar behoud in de huidige staat en dat bodemingrepen dieper dan de huidige bouw zoveel mogelijk moet worden vermeden. Bij planvorming dient vroegtijdig archeologisch onderzoek te worden verricht. Voor dekzandlaagten en dalvormige laagten is geen archeologisch onderzoek nodig.
In april 2010 heeft Oranjewoud in opdracht van waterschap Vallei & Eem een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek [1] uitgevoerd. Uit het rapport blijkt het volgende:
Het booronderzoek heeft het geomorfologisch onderscheid in een (oorspronkelijk) lager gelegen zone in het zuiden en een hoger gelegen zone (dekzandwelvingen) in het noorden kunnen aantonen. Op basis van het ontbreken van duidelijke aanwijzingen voor aanwezigheid van een vindplaats in de vorm van archeologische indicatoren kan echter ook aan het noordelijke deel toch een lage verwachting worden toegekend. Geadviseerd wordt het plangebied vrij te geven voor wat betreft archeologie en de middelhoge verwachtingswaarde voor het noordelijk deel van het plangebied naar beneden toe bij te stellen.
Conclusie
Uit het archeologisch onderzoek, uitgevoerd door Oranjewoud, is gebleken dat de middelhoge verwachtingswaarde voor het noordelijk deel van het plangebied niet terecht is. Nader archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
[1] Archeologisch onderzoek, Oranjewoud, bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek, kenmerk: 219779, april 2010
5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
Volgens de Wro afdeling 6.4 moet een gemeente bij het voornemen voor een bouwplan een grondexploitatieplan vaststellen. Wanneer een bestemmingsplan wordt opgesteld voor een bouwplan kan de gemeenteraad beslissen een exploitatieplan vast te stellen onder voorwaarden van artikel 6.12 2e lid. De raad moet hiertoe expliciet besluiten.
Conclusie
Het bestemmingsplan is ten behoeve van het waterschap Vallei & Eem. De kosten als bedoeld in lid 6.2.3 en lid 6.2.4 Bro zijn verzekerd doordat bij de verkoop van de gronden door de gemeente aan het waterschap de kosten doorberekend worden. Er is derhalve geen reden om aan de economische uitvoerbaarheid te twijfelen. Het bestemmingsplan omvat dus tevens een besluit om geen exploitatieplan vast te stellen.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Op 14 april 2010 is de kennisgeving van het bestemmingsplan gepubliceerd. Op 20 april heeft het Waterschap een informatieavond georganiseerd.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Het ontwerpbestemmingsplan zal conform de afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage worden gelegd. Hierbij is er de mogelijkheid van zienswijzen voor een ieder, ook voor overlegpartners. Na vaststelling door de Raad zal het vaststellingsbesluit bekend gemaakt worden. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking dan 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
5.2.1 verslag art. 3.1.1. Bro overleg
Het verslag van de artikel 3.1.1. Bro reacties zal als separate bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd worden.
5.2.2 Zienswijzen
Het bestemmingsplan heeft van 22-juli-2010 tot 1-sept-2010 ter inzage gelegen. Op het plan is 1 zienswijze ingediend. De nota van zienswijze met daarin de reactie van de gemeente op de zienswijze wordt als separate bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.
6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Inleiding
Voor het bestemmingsplan Uitbreiding RWZI Dwarsweg te Ede is gebruik gemaakt van de in Wet ruimtelijke ordening standaardvorm van Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008). De kern van de voorgestelde regeling volgt uit twee uitgangspunten: zoveel mogelijk informatie op de kaart en zo eenvoudig mogelijke planregels. Zoals algemeen bekend bij het werken met een standaard is maatwerk noodzakelijk. Vandaar dat de standaard op bepaalde punten is aangepast.
6.2 Bestemmingsregels
Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening kent een bestemmingsplan planregels. De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende bepalingen voor het hele plangebied. Hoofdstuk II regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk III regelt de algemene bepalingen, waaronder een aantal flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en vrijstellingsbevoegdheden. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen.
6.2.1 Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te kunnen interpreteren.
Begripsomschrijvingen (artikel 1)
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Alleen de begrippen die in aanvulling op het dagelijks spraakgebruik nadere toelichting behoeven, zijn opgenomen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Wijze van meten (artikel 2)
Dit artikel geeft aan hoe de hoogtematen die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, bepaald worden. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling
6.2.2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk van de planregels komen de verschillende bestemmingen aan de orde. Per bestemming is, met uitzondering van enkele speciale regelingen, het volgende stramien gehanteerd:
Bestemmingsomschrijving
Een omschrijving van de functies die bij de bestemming mogelijk zijn.
Bouwplanregels
Planregels die aangeven waar, wat en hoe hoog gebouwd mag worden.
Daarnaast komen in sommige bestemmingsplanregels ook de volgende onderdelen voor:
Vrijstelling van de bouwplanregels, wijzigingsbepalingen en een aanlegvergunningstelsel voor archeologie.
6.2.3 Algemene regels
Antidubbeltelregel
Deze bepaling wordt in elk bestemmingsplan opgenomen om te voorkomen dat in feite meer kan worden gebouwd dan in het bestemmingsplan bedoeld is. Dit kan zich voordoen bij woningbouw wanneer (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaar wisselen. In een dergelijk geval worden de nieuw verworven gronden niet meegeteld bij de berekening van de bouwmogelijkheden als dat al voor een in het verleden verleende bouwvergunning gebeurd is.
Bestaande afmetingen, afstanden en percentages
In deze bepaling is een zogenaamde afwijkingsregeling opgenomen voor bestaande afmetingen, afstanden en percentages.
Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De gemeentelijke bouwverordening moet buiten toepassing gelaten worden, behalve met betrekking tot de in het artikel opgesomde onderwerpen.
Algemene gebruiksregels
Een algemene bepaling met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken, die alle gebruik van gronden en opstallen verbiedt, dat strijdig is met de aan de gronden gegeven bestemming.
Algemene wijzigingsregels
Deze bevoegdheid heeft ten eerste betrekking op het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen.
Algemene procedureregels
Dit artikel geeft regels voor de toepassing van de in de planregels opgenomen wijzigingsbepalingen. Er is geen procedure voorgeschreven voor ontheffingen. De manier waarop deze procedure wordt ingevuld, wordt bepaald door de gemeentelijke inspraakverordening.
6.2.4 Overgang- en slotregels
Overgangsregels
Bepalingen, die betrekking hebben op het overgangsrecht: bouwwerken die op het moment van tervisielegging van het plan bestaan, mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de in het nieuwe plan gegeven bebouwingsregels.
Slotregel
Deze bepaling geeft de exacte naam van het bestemmingsplan aan: Bestemmingsplan Uitbreiding RWZI Dwarsweg te Ede.
6.3 Bestemmingen
Bedrijf
Onder de bestemming ‘Bedrijf’ valt de RWZI.