KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 6 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsregels
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Vigerend Bestemmingsplan
1.3 Bij Het Plan Behorende Stukken
1.4 Situering Plangebied
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande En Nieuwe Situatie
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Beschrijving
4.2 Aantal En Soort Woningen
4.3 Water
4.4 Verkeer
4.5 Parkeren
4.6 Riolering
4.7 Verzorging/veiligheid
4.8 Groenvoorziening
4.9 Duurzaam Bouwen
4.10 Sociaal Maatschappelijk Belang
Hoofdstuk 5 Planologisch- En Milieuaspecten
5.1 Archeologie
5.2 Bodem
5.3 Externe Veiligheid
5.4 Flora En Fauna
5.5 Geluid
5.6 Luchtkwaliteit
5.7 Water
5.8 Bedrijven En Milieuzonering
Hoofdstuk 6 Toelichting Op De Regels
6.1 Bestemmingsplan
6.2 De Planregels
Hoofdstuk 7 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Bkp
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Natuurtoets
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 6 Waterparagraaf
Bijlage 7 Vooroverlegreacties

Waterlanden I, 1e Uitwerking, tevens 1e wijziging van de gemeente Elburg

Uitwerkingsplan - Elburg

Vastgesteld op 30-10-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Waterlanden I, 1e Uitwerking, tevens 1e wijziging van de gemeente Elburg van de gemeente Elburg

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0230.UPWaterlandenI2012-VST1 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aangebouwd bijgebouw:

een bijgebouw, grenzend aan dan wel rechtstreeks toegankelijk vanuit het hoofdgebouw

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 achtererf:

het bij de woning behorende perceelsgedeelte dat is gelegen achter de achtergevelrooilijn, indien het perceelsgedeelte niet reeds is aangemerkt als voor- of zijerf;

1.7 achtergevelrooilijn:

de lijn die gelijk loopt aan de van de wegzijde afgekeerde bebouwingsgrens van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan

1.8 ander bouwwerk:

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.9 ander werk:

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.10 antenne:

een constructie bestaande uit een mast, een vang- en zenddraad of een stelsel van draden, dan wel een schotel bestemd voor (tele)communicatiedoeleinden;

1.11 bebouwing:

eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.12 bebouwingspercentage:

De oppervlakte van de bebouwing binnen het bouwvlak, het woningvlak of, bij afwezigheid daarvan, het bestemmingsvlak, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat vlak.

1.13 bebouwingsgrens:

de op de verbeelding blijkens een daarop voorkomende verklaring als zodanig aangegeven lijnen, welke bij het bouwen niet mogen worden overschreden, behoudens overschrijdingen welke krachtens deze regels zijn of kunnen worden toegestaan;

1.14 bedrijfsmatige activiteiten in of bij een woning:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten en ambachtelijke bedrijvigheid geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij de aard (qua milieuplanologische hinder) en omvang van de bedrijfsactiviteiten zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving en waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt;

1.15 beroepsmatige activiteit in of bij een woning:

het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch gebied of hiermee naar de aard gelijk te stellen beroep dat door zijn aard en omvang in een woning zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving en waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt;

1.16 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand, niet voor bewoning bestemd gebouw, dat zowel qua ruimtelijk als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.19 blok:

twee of meer aaneengesloten woningen en/of andere hoofdgebouwen;

1.20 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.21 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak of bouwstrook;

1.22 bouwlaag:

een voor mensen toegankelijk deel van een gebouw, dat aan de onder- en bovenzijde door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren wordt begrensd;

1.23 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.25 bouwvlak of bouwstrook:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten; tenzij in deze regels anders is bepaald;

1.26 bouwwerk:

elke bouwconstructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

1.27 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending, anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.28 erf:

de grond, deel uitmakende van een bouwperceel, behorende bij één woning, waarop geen ander hoofdgebouw is of mag worden gebouwd krachtens de vigerende bestemming;

1.29 gestapelde woningen:

woningen in een gebouw, dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat, met de daarbij behorende bergingen;

1.30 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.31 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan bedrijven, instellingen of personen, ter aanwending in één of andere beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.32 hobbymatig gebruik:

gebruik uitsluitend voor eigen en kleinschalig gebruik. Er mag geen sprake zijn van een inrichting als bedoeld in de Wet Milieubeheer (bedrijfsmatige activiteit, of een activiteit alsof zij bedrijfsmatig was);

1.33 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht;

1.34 luifel

een overkapping zonder eigen wanden behorende bij een gebouw al dan niet gesitueerd tegen één gevel van dat gebouw;

1.35 onderkomens:

voor verblijf geschikte al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, woonboten, toer- en stacaravans, kampeerauto's, salonwagens en woonwagens, loodsen, keten, tenten en soortgelijke verblijfsmiddelen, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken;

1.36 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een eigen constructie met maximaal één wand;

1.37 peil:

de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer;

1.38 perceelsgrens:

de scheiding tussen bouwpercelen, die niet aan éénzelfde eigenaar behoren dan wel niet door éénzelfde gebruiker worden benut;

1.39 praktijkruimte:

bedrijfsruimte ten behoeve van beoefenaren van vrije beroepen, zoals artsen, tandartsen, architecten, accountants en daarmee gelijk te stellen beroepen;

1.40 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.41 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan:

  • een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een privé-huis of een erotische massagesalon;
  • een seksbioscoop;
  • een seksautomatenhal;
  • een sekstheater, seksclub of parenclub,

al dan niet in combinatie met elkaar of in combinatie met een sekswinkel;

1.42 straatmeubilair:

bouwwerken ten behoeve van de aankleding van het openbaar gebied, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, zitbanken, bloembakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, kunstwerken, speeltoestellen alsmede telefooncellen, abri's en bouwwerken voor kleinschalige (openbare) nutsvoorzieningen;

1.43 voorerf:

het bij de woning behorende perceelsgedeelte dat is gelegen vóór de voorgevelrooilijn(en);

1.44 voorgevel:

  1. 1. de gevel aan de voorzijde van een gebouw;
  2. 2. de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan de weg grenst, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.45 voorgevelrooilijn:

de lijn die gelijk loopt aan de naar de wegzijde toegekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan;

1.46 vrijstaand bijgebouw:

een niet met het hoofdgebouw verbonden bijgebouw;

1.47 Wet geluidhinder:

wet van 16 februari 1979, houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder (Stb. 1979, 99);

1.48 woning:

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van maximaal één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten;

1.49 Woningwet:

wet van 29 augustus 1991 (Stb. 1991,439);

1.50 zij-erf

het bij de woning behorende perceelsgedeelte dat is gelegen naast de zijgevel, indien het perceelsgedeelte niet reeds is aangemerkt als voorerf.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelgrens:

wordt gemeten tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw op 1 meter boven peil en haaks op de perceelsgrens; luifels, balkons en dakoverstekken tot maximaal 1 meter uit de gevel niet meegerekend.

2.2 de bebouwde oppervlakte van een bouwperceel, bouwvlak of ander terrein:

wordt gemeten buitenwerks en 1 meter boven peil, met dien verstande, dat de grondoppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en andere bouwwerken worden opgeteld;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of ander bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de breedte van een gebouw:

wordt gemeten van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingsmuur, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte;

2.6 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.8 de nokhoogte:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.10 de verticale bouwdiepte:

vanaf het peil tot de bovenkant van de onderste vloer van het gebouw.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen en water, wegen en paden;

met de daarbijbehorende:

  1. c. andere bouwwerken en erven.

3.2 Bouwregels

Het bouwen op de gronden met de bestemming 'Groen' is aan een aantal regels gebonden.

3.3 Nadere eisen

Het is in bijzondere gevallen mogelijk om aan de plaats en afmetingen van de bebouwing nadere eisen te stellen.

Dit kan indien dit noodzakelijk is:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  3. c. ter waarborging van de ongestoorde ligging van kabels en leidingen;
  4. d. ter waarborging van het uitzicht van woningen.

3.4 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Tuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water, paden en parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. c. andere bouwwerken, tuinen en erven.

4.2 Bouwregels

Het bouwen op de gronden met de bestemming 'Tuin' is aan een aantal regels gebonden.

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen en straten;
  2. b. voet- en rijwielpaden;
  3. c. parkeervoorzieningen;
  4. d. speelvoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water, wegen en paden;

met de daarbijbehorende:

  1. f. andere bouwwerken en erven.

5.2 Bouwregels

Andere bouwwerken:

  1. a. een erf- en terreinafscheiding mag een bouwhoogte hebben van maximaal 1,00 meter;
  2. b. een speelvoorziening mag een bouwhoogte hebben van maximaal 6,00 meter;
  3. c. een lichtmast mag een bouwhoogte hebben van maximaal 6,00 meter;
  4. d. een overig ander bouwwerk mag een bouwhoogte hebben van maximaal 3,00 meter.

5.3 Nadere eisen

Het is in bijzondere gevallen mogelijk om aan de afmetingen van de bebouwing nadere eisen te stellen.

Dit kan indien dit noodzakelijk is:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  3. c. ter waarborging van de ongestoorde ligging van kabels en leidingen;
  4. d. ter waarborging van het uitzicht van woningen.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het eerder bepaalde ten behoeve van:

  1. 1. de bouw van:
    1. a. niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van een openbaar nutsvoorziening, met een grondoppervlakte van maximaal 25 m² dat bestaat uit maximaal één bouwlaag en dat niet hoger is dan 3 meter, zoals transformatorhuisjes, gemaalgebouwtjes, schakelhuisjes, wachthuisjes, telefooncellen en andere nutsgebouwtjes en andere bouwwerken ten dienste van een openbare nutsvoorziening, met een maximale bouwhoogte van 15 meter, zoals antennemasten, lichtmasten en kunstobjecten;
    2. b. een ander bouwwerk met een grondoppervlakte van maximaal 25 m² dat niet hoger is dan 3 meter;
  2. 2. het veranderen van de in het plan voorgeschreven maatvoering voor gebouwen en andere bouwwerken met maximaal 10%, indien zulks verband houdt met de bouwaanvragen waarvan de realisering gewenst of noodzakelijk is.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water, wegen en paden en parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. c. bijgebouwen, overkappingen, andere bouwwerken, tuinen en erven.

6.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 6.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

6.3 Nadere eisen

Het is in bijzondere gevallen mogelijk om aan de plaats en afmetingen van de bebouwing nadere eisen te stellen.

Dit kan indien dit noodzakelijk is:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  3. c. ter waarborging van de ongestoorde ligging van kabels en leidingen;
  4. d. ter waarborging van het uitzicht van woningen.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Het gebruik van de gronden en bouwwerken met de bestemming 'Wonen' is aan een aantal beperkingen gebonden.

De gronden en bouwwerken mogen niet:

  1. a. worden gebruikt voor een aan-huis verbonden beroep of bedrijf waarbij wordt afgeweken van de volgende voorwaarden:
    1. 1. de grondoppervlakte bedraagt maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de woning, met een maximum van 50 m²;
    2. 2. er bestaat een rechtstreekse relatie tussen de bedrijfsmatige activiteiten en de hoofdbewoner van de woning;
    3. 3. er vindt geen gebruik plaats dat vergunning- of meldingsplichtig is op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht respectievelijk de Wet milieubeheer;
    4. 4. er mag geen detailhandel, kappersactiviteiten of horeca plaatsvinden;
    5. 5. er mag geen sprake zijn van een seksinrichting;
    6. 6. geen verkeersaantrekkende werking optreedt waardoor extra parkeervoorzieningen noodzakelijk zijn of een verkeersonveilige situatie ontstaat;
    7. 7. geen reclame uitingen worden aangebracht.

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen indien de wijziging betrekking heeft op:

  1. a. het onderling verwisselen of wijzingen van de op de verbeelding voorkomende bouwaanduidingen aaneengebouwd [aeg], twee-aaneen [tae] en vrijstaand [vrij], indien het maximale aantal te bouwen woningen niet meer bedraagt dan 65 en indien dit vanuit het oogpunt van een economische of andere noodzaak wenselijk is; waarbij de bij deze bouwaanduidingen behorende bepalingen van overeenkomstige toepassing zijn;
  2. b. een enigszins andere situering en/of begrenzing van de bouwpercelen dan wel bouwvlakken en/of stroken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken, dat verschuiving in verband met de ingekomen bouwaanvragen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan, mits de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, dan wel bouwvlak en/of stroken met maximaal 10% zal worden gewijzigd;
  3. c. het wijzigen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van aangrenzende bestemmingen met maximaal 5 meter.

6.6 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid van het plan af te wijken indien de afwijking betrekking heeft op:

  1. a. het wijzigen van de voorgeschreven maatvoering voor de bouwhoogte van hoofdgebouwen met maximaal 20%, indien in verband met ingekomen bouwaanvragen deze wijzigingen nodig zijn;

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen mogen, in afwijking van dit bestemmingsplan, uitsluitend worden overschreden door:

  1. a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, mits de overschrijding niet meer dan 25 cm bedraagt en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
  2. b. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en luifels mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 85 cm.

8.2 Meetverschil

Bij toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of -stroken of bestemmingsvlakken, worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  2. b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin voor het storten van vuil, anders dan ten behoeve van de uitvoering krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van prostitutiedoeleinden respectievelijk een seksinrichting;
  4. d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

9.2 Ontheffing

Burgemeester en wethouders verlenen behoudens voor wat betreft doeleinden als bedoeld onder 9.1.c, ontheffing van het bepaalde in lid 9.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Afwijkingsregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten en afmetingen tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages, indien dit om bouwtechnische redenen of overtuigende esthetische redenen noodzakelijk is of indien de bestaande situatie hiertoe aanleiding geeft;
  2. b. de bestemmingsregels met betrekking tot de overschrijding van de maximale bouwhoogte, anders dan bedoeld onder a, voor lift- en trappenhuizen, glazenwasserinstallaties, (centrale) verwarmingsinstallaties, ventilatie-inrichtingen, schoorstenen, (schotel)antennes, antenne-installaties en vergelijkbare bouwwerken voor de opwekking van duurzame energie zoals zonnepanelen, met maximaal 3,00 meter;
  3. c. de bestemmingsregels ten behoeve van de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van een openbare nutsvoorziening met een grondoppervlakte van maximaal 25 m² dat bestaat uit maximaal één bouwlaag en dat niet groter is dan 3,00 meter, zoals transformatorhuisjes, gemaalgebouwtjes, schakelhuisjes, wachthuisjes, telefooncellen en andere nutsgebouwtjes en andere bouwwerken ten dienste van een openbare (nuts)voorziening, met een maximale bouwhoogte van 15,00 meter, zoals antennemasten, lichtmasten en kunstobjecten;
  4. d. de bestemmingsregels in die zin dat de bouwhoogte van andere bouwwerken wordt vergroot tot maximaal 5,00 meter.

10.2 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien hierdoor geen wezenlijke afbreuk wordt gedaan aan:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de woonsituatie;
  3. c. de milieusituatie;
  4. d. de verkeersveiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Uitsluitend aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  3. c. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  4. d. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  5. e. de ruimte tussen bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsregels

12.1 Overgangsregels bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%.
  3. c. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsregels gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Waterlanden I, 1e Uitwerking, tevens 1e wijziging van de gemeente Elburg.

Aldus vastgesteld door Burgemeester en wethouders van Elburg d.d. 30 oktober 2012.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Op 23 november 2000 is het bestemmingsplan "Waterlanden I" vastgesteld. Door specifieke omstandigheden kon toentertijd niet alle gronden worden verworven. Het plangebied van dit bestemmingsplan bevatte daarom de bestemming "Uit te werken woondoeleinden". Op basis van deze bestemming kunnen de bouwvergunningen nog niet worden verleend, hiervoor moet eerst een definitieve bestemming voor het gebied worden vastgelegd in een uitwerkingsplan. Tevens is er sprake van een 1ewijziging ten behoeve van 20% wijzigingsnorm in verband met bouwhoogte beperking (twee-onder-een-kapwoning 9,00 meter).

1.2 Vigerend Bestemmingsplan

Het gehele plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan "Waterlanden I", welke op 23 november 2000 door de gemeenteraad van Elburg is vastgesteld en door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland is goedgekeurd. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemmingen "Uit te werken woondoeleinden I". De voorschriften van het vigerende bestemmingsplan laten de beoogde ruimtelijke ontwikkeling niet rechtstreeks toe. De definitieve bestemming dient te worden vastgelegd in een uitwerkingsplan.

In het vigerende bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingsbepalingen opgenomen.

De op de kaart als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • woningen, met de daarbij behorende bijgebouwen, andere bouwwerken, erven en tuinen;
  • wegen, voet- en fietspaden, parkeer- en andere verkeersvoorzieningen, -zulks met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen-, met de daarbij behorende gebouwen en andere bouwwerken;
  • groen- en speelvoorzieningen, met de daarbij behorende andere bouwwerken.

Om realisering van het project mogelijk te maken wordt dit uitwerkingsplan opgesteld.

1.3 Bij Het Plan Behorende Stukken

Het uitwerkingsplan "Waterlanden I, 1e Uitwerking, tevens 1e wijziging van de gemeente Elburg" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, schaal 1 : 1.000 tekening nummer: NL.IMRO.0230.UPWaterlandenI2012-VST1
  • regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven.

In de regels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin het aan het plan ten grondslag liggende onderzoek en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.4 Situering Plangebied

Het gebied in Doornspijk wordt omgrensd door de Hoeckelsweg, Mantelsweg, Veldweg en de aansluiting Dokter Bruinsweg / Beekenkampweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.UPWaterlandenI2012-VST1_0001.jpg"

Ligging plangebied, bron: Google Earth

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een omschrijving gegeven van de bestaande en nieuwe situatie. Hoofdstuk 3 gaat in op het beleid en het plan wordt in hoofdstuk 4 toegelicht. Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheid van het gebied. Hoofdstuk 5 geeft een samenvatting van deze onderzoeken. Hoofdstuk 6 gaat in op de bijbehorende planologisch-juridische regeling en hoofdstuk 7 gaat tot slot in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Bestaande En Nieuwe Situatie

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied ligt aan de noord-westzijde van Doornspijk. Het plangebied is gelegen tussen de Veldweg, Hoeckelsweg en Dokter Bruinsweg in Doornspijk. Het betreft agrarisch gebied ingesloten door bebouwing (zie paragraaf 1.4 Situering plangebied). Het plangebied bestaat uit graslandpercelen omringd door waterafvoerende sloten.

2.2 Toekomstige Situatie

In het plangebied van de uitwerking kunnen de komende jaren 65 woningen worden gebouwd in een fasering in drie fasen:

  • Fase 1: 2013
  • Fase 2: 2017
  • Fase 3: 2019 - 2020

Er komen straten evenwijdig aan de Hoeckelsweg, met een verbinding voor langzaam verkeer tussen het plangebied en de bestaande woonwijk aan de Dokter Bruinsweg.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Op rijks-, provinciaal als gemeentelijk niveau is veel beleid geformuleerd dat voor het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan van belang is. De meest relevante beleidsaspecten die betrekking hebben op het plangebied worden in dit hoofdstuk uiteengezet.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nota Ruimte

Op achtereenvolgens 17 mei 2005 en 17 januari 2006 hebben de Tweede en Eerste Kamer ingestemd met de Nota Ruimte "Ruimte voor ontwikkeling". De Nota Ruimte is een Planologische Kernbeslissing (PKB). Sinds 1 juli 2008, vanaf de inwerkingtreding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, wordt de Nota Ruimte aangemerkt als een structuurvisie.

De Nota Ruimte is een strategische nota op hoofdlijnen, waarin het nationaal ruimtelijk beleid zoveel mogelijk is ondergebracht. In deze nota gaat het om inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030.

Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is om op een duurzame en efficiënte wijze ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies, de leefbaarheid van Nederland te waarborgen en te vergroten, en de ruimtelijke kwaliteit van stad en platteland te verbeteren, waarbij speciaal aandacht wordt besteed aan het scheppen van de juiste condities voor het toepassen van ontwikkelingsplanologie. Meer specifiek richt het rijk zich in het nationaal ruimtelijk beleid op: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale waarden en borging van de veiligheid. Deze vier doelen worden in onderlinge samenhang nagestreefd en zijn een uitdrukking van de voornaamste ruimtelijke beleidsopgaven van het rijk voor de kortere en langere termijn.

In de Nota Ruimte wordt een sturingsfilosofie onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', gehanteerd. Dit betekent dat het rijk zich intensief zal bemoeien met de uitwerking van het beleid en de uitvoering die betrekking heeft op de selectie van gebieden en netwerken die onderdeel uitmaken van de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur (RHS). De gebieden en netwerken die het rijk van nationaal belang acht zijn opgenomen in de RHS. Buiten de RHS stelt het rijk zich terughoudend en selectief op. Wel is in de nota een beperkt aantal regels opgenomen die moeten zorgen voor een generieke basiskwaliteit in heel Nederland. Deze basiskwaliteit geldt als een soort spelregel, een ondergrens, die van toepassing is bij alle ruimtelijke afwegingen die decentrale overheden, al dan niet in samenspel met maatschappelijke organisaties, marktpartijen en burgers, maken. Alle partijen die bij planontwikkeling betrokken zijn, zijn gebonden aan deze basiskwaliteit. Deze basiskwaliteit bestaat uit wettelijke, inhoudelijke en procesmatige eisen, welke gerelateerd kunnen worden aan de drie lagen uit de lagenbenadering of aan de waarden van ruimtelijke kwaliteit.

Op het gebied van economie, infrastructuur en verstedelijking gaat het voor wat betreft de basiskwaliteit bijvoorbeeld om het bundelingbeleid voor verstedelijking en economische activiteiten, het bundelingsbeleid en ruimtelijke inpassing van (hoofd)infrastructuur, het locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen, een goede balans tussen rode en groen/blauwe functies, milieuwetgeving en veiligheid. Op het gebied van water, natuur en landschap gaat het om punten als de watertoets, functiecombinaties met water en bescherming van natuurgebieden en soorten. Daarnaast behoort ook het besteden van aandacht aan de landschappelijke kwaliteit en het ruimtelijk ontwerp tot de basiskwaliteit.

Tot de RHS behoren op het terrein van economie, infrastructuur en verstedelijking onder meer de hoofdverbindingsassen voor spoor, weg en water, de belangrijkste economische kerngebieden van Nederland (met de mainports en greenports) en een aantal stedelijke netwerken van nationaal belang, waaronder Randstad Holland. Op het gebied van water, natuur en landschap behoren onder meer de grote rivieren en wateren, Vogel- en Habitatrichtlijngebieden, Natuurbeschermingswetgebieden de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en Nationale landschappen tot de RHS.

Uit de doelstellingen van het nationaal ruimtelijk beleid vloeit een aantal doelstellingen voort die van belang is voor het stedelijk gebied en het landelijk gebied. Deze zijn: ontwikkeling van nationale stedelijke netwerken en stedelijke centra, versterking van de kracht en diversiteit van de economische kerngebieden, verbetering van de bereikbaarheid, verbetering van de leefbaarheid en sociaal-economische positie van de steden, bereikbare en toegankelijke recreatievoorzieningen in en rond de steden, behoud en versterking van de variatie tussen stad en land, afstemming van verstedelijking en economie met de waterhuishouding en borging van milieukwaliteit en veiligheid. Ruimtelijke strategieën die hierbij horen zijn bundeling van economie, infrastructuur en verstedelijking.

Onderhavig bestemmingsplan is in overeenstemming met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Streekplan Gelderland 2005

Het streekplan geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkeling in de periode van 2005 tot 2015, binnen de provincie Gelderland. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening in 2008, is besloten om het streekplan een structuurvisie in het kader van die wet te laten zijn.

Het streekplan is erop gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven, dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. De provincie heeft voor het ruimtelijk beleid in het streekplan de volgende uitgangspunten:

  1. 1. regionale inzet;
  2. 2. versterking ruimtelijke kwaliteit.

De uitgangspunten zijn vertaald in een tweeledige provinciale ruimtelijke hoofdstructuur, namelijk: inzetten op laagdynamische functies (Groen-Blauw Raamwerk) en op hoogdynamische functies (Rood Raamwerk).

Het doel van het Groen-Blauw Raamwerk is inzetten op ruimte voor ecologische en hydrologische dynamiek; bescherming van stilte, rust en milieukwaliteit. Er is hierbij sprake van een toelatingsplanologie en het weren van bedreigingen.

Het doel van het Rood Raamwerk is inzetten op ruimte voor intensivering van relaties en functies in stedelijke netwerken en regionale centra (stedelijke dynamiek en voorzieningen). Hierbij is sprake van een ontwikkelingsplanologie waarbij kansen worden benut.

Het Streekplan geeft beleid dat is bedoeld voor de gehele provincie, maar ook voor bepaalde regio's is specifiek beleid opgesteld. Het plangebied valt in het streekplan onder het gebied "Noord-Veluwe". Globaal is dit het gebied tussen de randmeren en het Veluwemassief, het gebied loopt van Amersfoort tot Zwolle. Voor deze regio is meer specifiek beleid opgenomen. Dit beleid is onder meer vertaald in de "Regionale structuurvisie Noord Veluwe 2005 - 2015".

Een kern heeft, aldus het streekplan, een aaneengesloten bebouwing van tenminste 25 woningen en staat bekend onder een gemeenschappelijke naam. Aanwezige verzorgingselementen (tenminste 2): basisschool, dorpshuis/café/verenigingsgebouw, winkel of sportveld.

Op grond van deze omschrijving wordt duidelijk dat Doornspijk valt in de categorie 'kern met een lokale functie'. De inspanningen ten aanzien van de woningbouw richten zich op het realiseren van de regionale woningbehoefte. Er worden met samenwerkende gemeenten afspraken gemaakt over binnenregionale verdeling.

In principe geldt de 'regionale behoefte' als uitgangspunt. Onder regionale behoefte moet worden verstaan het aantal woningen dat voldoende wordt geacht om voor een bepaalde regio te voorzien in de behoefte van zelfstandige huisvesting van de bevolking die reeds woonachtig is in de regio (inclusief natuurlijke aanwas) alsmede rekening houdt met het vertrek/vestigingsoverschot en de zogenaamde buitenlandse migratie in de regio.

Er wordt hiervoor een programma vastgesteld dat binnenregionaal wordt verdeeld over gemeenten en kernen. Elke kern voorziet in een deel van het woningbouwprogramma van de regio.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Gedeputeerde Staten hebben op 3 november 2009 het ontwerp van de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. Met deze verordening stellen Provinciale Staten regels over de inhoud, toelichting en onderbouwing van bestemmingsplannen. De regels hebben betrekking op o.a. verstedelijking, detailhandel, wonen, bedrijven, ecologische hoofdstructuur etc. en zijn gebaseerd op de uitgangspunten uit de provinciale structuurvisie (Streekplan Gelderland 2005).

3.2.3 Kwalitatief Woonprogramma (KWP) 3

Het Kwalitatief Woonprogramma 3 maakt onderdeel uit van de bovengenoemde Provinciale Ruimtelijke Verordening. De gemeenten uit de Regio Noord Veluwe en de Provincie Gelderland hebben voor de periode 2010-2019 een set met afspraken vastgesteld aangaande nieuwbouwprojecten en andere woon gerelateerde onderwerpen. Het ontwikkeltraject voor de Regio Noord Veluwe is gericht op het aanpakken van de belangrijkste verschillen met de uit onderzoeken gebleken behoefte aan woning, in kwantitatieve en kwalitatieve zin. Het traject is een resultaat van de vergelijking van het referentiekader en het regionaal opgetelde woningbouwprogramma.

In totaal mogen 6.700 woningen worden gebouwd in de Regio Noord Veluwe in de periode 2010 tot en met 2019. In de gemeente Elburg mogen 801 woningen tot en met 2019 worden gebouwd. De 65 woningen welke gerealiseerd gaan worden op de uitwerkingslocatie Waterlanden I zijn opgenomen in de planningslijst welke jaarlijks aan de provincie wordt aangeboden. In totaal worden 51 woningen gerealiseerd voor 2019. De overige woningen zullen na 2019 worden gerealiseerd.

Zowel in kwalitatieve als kwantitatieve zin past de locatie binnen de kaders van de afspraken zoals deze vast liggen in het Kwalitatieve Woonprogramma 3.

3.2.4 Conclusie provinciaal beleid

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het provinciaal beleid. Er is in dit bestemmingsplan rekening gehouden met de beleidsuitgangspunten vanuit het Streekplan Gelderland 2005 en de ontwerp provinciale ruimtelijke verordening.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Het gemeentelijk beleid vormt een directe basis voor de beleidskeuzen binnen de gemeente Elburg. Daarbij gaat het om algemeen beleid dat is neergelegd in visies, maar ook om thematisch beleid, bijvoorbeeld over woningbouw en de inrichting van het landschap. De van belang zijnde beleidsstukken voor dit bestemmingsplan komen in deze paragraaf aan bod.

3.3.1 Toekomstvisie 2020

Doornspijk heeft een sterke verwevenheid met het omliggende agrarisch gebied. Het is een hechte en betrokken gemeenschap. Het bloeiende verenigingsleven is een goed voorbeeld van de sociale betrokkenheid. De komende jaren zal het beleid zich richten op het in stand houden van voorzieningen. De gemeente spant zich in om de winkelvoorzieningen te behouden voor de bewoners. Ook zal er veel aandacht zijn voor het bouwen van starterswoningen voor de plaatselijke jeugd. De uitvoering zal gericht zijn op de specifieke woonwensen van de jonge Doornspijker, namelijk flexibiliteit, zelfwerkzaamheid en gericht op de hechte familieband en het bedrijf aan huis. Nieuwe woningen en andere (werk)gebouwen zullen zorgvuldig, bijna organisch, in het dorp en landschap worden ingepast; kleinschalig, al dan niet aan de dorpsrand en met het kenmerkende karakter van Doornspijk als agrarische lintdorp.

In de visie wordt het plangebied weergegeven als een inbreidingslocatie wonen (zie navolgende afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.UPWaterlandenI2012-VST1_0002.jpg"

(nr. 4) - Waterlanden 1, 2e fase

3.3.2 Visie Wonen en Werken in Elburg

De Visie Wonen en Werken in Elburg, zoals die op 18 september 2006 door de gemeenteraad is vastgesteld, gaat onder andere in op de ruimtelijke kwaliteit en de woningbehoefte binnen de gemeente Elburg. Voor alle kernen in de gemeente is een onderzoek uitgevoerd voor potentiële inbreidings- en uitbreidingslocaties en is aangegeven waarom deze wél of niet in aanmerking komen voor in- of uitbreiding.

In de visie worden de volgende beleidsuitgangspunten gehanteerd:

  • het behoud van het overwegend dorpse karakter van de kernen;
  • het bouwen in hoge dichtheden is ongewenst, grotere dichtheden zijn mogelijk in de centra, lager aan de rand;
  • de te realiseren woningtypen en woonmilieus worden afgestemd op de gewenste ruimtelijke kwaliteit en de geconstateerde behoefte;
  • inbreiding gaat altijd voor uitbreiding;
  • de aangegeven uitbreidingslocaties zijn onderzoeksgebieden voor woningbouw;
  • bij functieverandering is inbreiding binnen woongebieden mogelijk;
  • de combinatie wonen en lichte bedrijvigheid heeft een positief effect op de leefbaarheid en vitaliteit;
  • voorzien in de lokale behoefte aan bedrijventerrein.

De gemeente Elburg kiest ervoor om de leefbaarheid en de vitaliteit van de verschillende kernen zoveel mogelijk te behouden en te versterken. Een afname van het draagvlak voor voorzieningen, waarmee de leefbaarheid in de kernen verslechterd, is niet gewenst. De dichtheid aan de randen van de kernen moet in beginsel laag blijven om zo een zachte overgang naar het omliggende landelijk gebied te realiseren.

3.3.3 Woonvisie gemeente Elburg 2008-2012

De Woonvisie 2008 - 2012 is in november 2008 vastgesteld door de gemeenteraad van Elburg. Op 7 april 2009 heeft het college het uitvoeringsplan van de Woonvisie vastgesteld. De Woonvisie richt zich met name op de realisatie van huisvesting voor starters en ouderen in de gemeente Elburg. Het bouwen van voldoende goedkope koop- en huurwoningen is hierbij een belangrijke voorwaarde. Voor de oudere inwoners van de gemeente richt de Woonvisie zich vooral op geschikte woningen, namelijk levensloopbestendige of nultreden woningen.

De invulling van de locatie Waterlanden I is afgestemd op het bouwen voor de doelgroepen zoals benoemd in de Woonvisie.

3.3.4 Uitgangspunten planontwikkeling Waterlanden I

Bij de planontwikkeling voor het nieuwe woongebied gelden de volgende algemene uitgangspunten:

  1. 1. rekening houden met locatiekeuze conform het structuurplan 1995;
  2. 2. planontwikkeling moet zodanig zijn dat het perceel grond aan de Kerkdijk/Veldweg te zijner tijd zonder problemen ingepast kan worden en stedenbouwkundig afgerond kan worden;
  3. 3. het aantal woningen bedraagt ongeveer 20/25 per ha;
  4. 4. er moet ingespeeld worden op de woningbehoefte (aantal/soorten woningen) in Doornspijk;
  5. 5. wegenstructuur:
    1. a. hoofdontsluiting via Beekenkampweg en Veldweg;
    2. b. duurzaam veilige woonwijk;
  6. 6. aandacht besteden aan overgang naar buitengebied;
  7. 7. aandacht besteden aan duurzaam bouwen.

3.3.5 Welstand

In de Woningwet is geregeld dat elk bouwplan moet voldoen aan redelijke eisen van welstand.

Een aanvraag om omgevingsvergunning wordt daarom voor advies voorgelegd aan de welstandscommissie van de gemeente Elburg. Deze commissie van deskundigen, waaronder ook burgerleden, beoordelen of een bouwwerk voldoet aan redelijke eisen van welstand.

17 april 2012 is voor dit plan het ontwerp van het Beeldkwaliteitsplan (BKP) en situatietekening met de welstand besproken. De Welstand heeft in principe een positief 1e oordeel over het BKP gegeven. Het beeldkwaliteitsplan zal tevens een zelfstandige openbare voorbereidingsprocedure gaan doorlopen en nadien worden vastgesteld door de gemeenteraad, als aanvulling op de welstandsnota (woningwet). Op basis daarvan zullen de bouwplannen t.b.v. de welstandsbeoordeling worden getoetst. Alleen als óók wordt voldaan aan het BKP kan een vergunning worden verleend.

Het BKP is als Bijlage 1 BKP toegevoegd bij dit plan.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Beschrijving

4.1.1 Algemeen

Karakteristiek voor Doornspijk is het heldere en eenvoudige ruimtelijke patroon, dat gebaseerd is op de landschappelijke "onderlegger". Deze bestaat uit langgerekte, min of meer rechthoekige percelen die veelal door sloten van elkaar worden gescheiden. In de afgelopen decennia zijn ten noorden van de Zuiderzeestraatweg West stapsgewijs percelen aangekocht en ingevuld als woongebied. Daarbij is een structuur ontstaan van langsstraten evenwijdig aan de Zuiderzeestraatweg West, met dwarsverbindingen daar haaks op.

Dit heldere ruimtelijke patroon, waarin de oude kavelstructuur duidelijk herkenbaar is, is een belangrijke ruimtelijke kwaliteit van Doornspijk. Het bepaalt mede het eigene van het dorp, waarmee het zich onderscheidt van andere dorpen in de omgeving.

Voor de ontwikkeling van het bestemmingsplan "Waterlanden I, 1e Uitwerking, tevens 1e wijziging van de gemeente Elburg" is voortgeborduurd op dit ruimtelijke patroon en zo krijgt het nieuwe woongebied een logische verankering met het bestaande dorp en met het aangrenzende landschap.

4.1.2 Stedenbouwkundige opzet

Als uitgangspunten voor de stedenbouwkundige invulling hebben, met inachtneming van hetgeen zojuist beschreven is, dan ook gefungeerd:

  1. 1. aansluiten bij c.q. voortbouwen op de ruimtelijke en landschappelijke structuur van Doornspijk;
  2. 2. een helder en eenvoudig ruimtelijk patroon;
  3. 3. het voortzetten van de korrelige (lint)bebouwing aan de Veldweg;
  4. 4. het begeleiden van de Hoeckelsweg met bebouwing (woningen gericht op de weg);
  5. 5. een geleidelijke overgang realiseren naar het landelijk gebied door het situeren van transparante bebouwing aan de randen;
  6. 6. het afronden van bestaande bebouwings- en groenstructuren.

Deze uitgangspunten leiden tot een verkaveling met langere straten evenwijdig aan de Hoeckelsweg, met een verbinding voor langzaam verkeer tussen het plangebied en de aangrenzende woonwijk van de Dokter Bruinsweg. Een klein deel in het binnengebied van het plan wordt nog niet bebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.UPWaterlandenI2012-VST1_0003.jpg"

4.2 Aantal En Soort Woningen

In totaal worden 64 woningen gebouwd. Deze zijn onder te verdelen:

  • Huur: 6 appartementen of rijenwoningen en 12 aaneengeschakelde woningen (4 hoekwoningen).
  • Koop: 30 aaneengeschakelde woningen (14 hoekwoningen).
  • Koop: 14 twee-onder-één-kapwoning.
  • Koop: 2 vrijstaande woningen.

Indicatieve gevelimpressie

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.UPWaterlandenI2012-VST1_0004.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.UPWaterlandenI2012-VST1_0005.jpg"

4.3 Water

Schoon hemelwater zal niet direct uit het gebied worden afgevoerd, doch er zullen voorzieningen worden getroffen om dat zoveel mogelijk in het gebied vast te houden. Er wordt zorggedragen voor voldoende waterbergend vermogen in het plangebied of direct aan de rand van het plangebied.

De watergang ten noorden van de bestaande bebouwing vervult hierin al een rol in. Aan de hand van de watertoets worden de aanvullende maatregelen aangegeven in het ontwerpbestemmingsplan.

4.4 Verkeer

De wegen binnen het plangebied hebben uitsluitend een functie ter ontsluiting van de woningen in het plangebied. Voor de verkeerskundige wegcategorisering binnen de bebouwde kom worden de wegen in het plangebied aangeduid als "erftoegangsweg".

Uitgegaan wordt van een 30-km gebied. Ruimtelijk moet rekening worden gehouden met een rijbaan van 5,00 meter breedte. Kruisingsvlakken benadrukken door middel van ophoging en het verspringen van de as binnen het wegprofiel het karakter van de woonstraat.

De Mantelweg en de weg aansluitend aan de Hoeckelsweg worden beiden evenals de Hoeckelsweg éénrichtingswegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.UPWaterlandenI2012-VST1_0006.jpg"

4.5 Parkeren

Uitgegaan is van een gedifferentieerd aantal parkeerplaatsen per woning. Bij de vrijstaande en halfvrijstaande en enkele hoekwoningen is uitgegaan van parkeren op eigen erf.
Verspreid en ingepast in het plan zijn op verschillende plaatsen kleine groepjes parkeerplaatsen, zoveel mogelijk als 'langsparkeren', in het wegprofiel opgenomen. De parkeervoorzieningen zijn gepland in de directe nabijheid van de woningen waar deze voor bedoeld zijn.

4.6 Riolering

Als gevolg van het uitgangspunt om schoon water niet direct uit het plangebied af te voeren, zal het rioleringsstelsel hoofdzakelijk dienen voor de opvang van huishoudelijk afvalwater (DWA). Het afstromende water van de wegen wordt evenmin naar de riolering afgevoerd. Dit leidt tot de conclusie dat het te bebouwen gebied kan worden aangesloten op het bestaande rioolstelsel.

Aan de rand van het plangebied, in de omgeving van de splitsing Veldweg/Mantelweg is een bergbezinkriool aangelegd.

Dit bergbezinkriool is in hoofdzaak bedoeld als noodvoorziening voor de bestaande riolering van het dorp. Vanuit het nieuwe woongebied zal hier naar toe slechts in zeer geringe mate watertoevoer plaats hebben.

4.7 Verzorging/veiligheid

Gelet op de kleinschaligheid van het dorp Doornspijk en de reeds aanwezige voorzieningen kan er zonder meer van worden uitgegaan, dat door de ontwikkeling van dit plan geen extra behoefte aan voorzieningen in Doornspijk zal ontstaan. Integendeel, een gestadige ontwikkeling van de woningbouw kan slechts een minimale bijdrage leveren om de bestaande voorzieningen in stand te houden. Om deze reden is er voor gekozen om in het plangebied geen openbare bebouwing op te richten en daarvoor ook geen gronden te reserveren.

Het bestaande speelveld aan de Beekenkampweg kan tevens een functie hebben voor het onderhavige plangebied. Het speelveld aan de Hoeckelsweg wordt gehandhaafd en ingepast.

4.8 Groenvoorziening

Er is gestreefd naar een samenhangende groenstructuur, waarbij bestaande groenelementen zoveel mogelijk worden gehandhaafd. Getracht is om snippergroen te vermijden. De geplande groenelementen hebben een redelijke omvang; nieuwe grote groenelementen zijn niet in het plangebied opgenomen.

De groenvoorziening wordt op een zodanige wijze ingepast dat benutting voor meerdere functies tot de mogelijkheden behoort. Het bestaande speelterrein aan de Hoeckelsweg is daar een voorbeeld van.

4.9 Duurzaam Bouwen

4.9.1 Nationaal klimaatbeleid

Teneinde de Kyotodoelstellingen te realiseren, is landelijk klimaatbeleid geformuleerd. De korte termijn doelstelling voor Nederland is de uitstoot van de belangrijkste broeikasgassen in de periode van 2008 - 2012 met 6% terug te dringen ten opzichte van 1990. Op de lange termijn wil de overheid de overgang naar een duurzame energiehuishouding bereiken (een aandeel van twintig procent duurzame energie in 2020) en verdere beperking van de CO2-uitstoot realiseren (20% in 2020 ten opzichte van 1990). Dit is verwoord in het vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4). De Nederlandse overheid wil de helft van de nodige emissiereductie behalen met binnenlandse maatregelen en de andere helft uit het buitenland met behulp van de flexibele instrumenten uit het Kyoto-protocol.

4.9.2 Duurzaam bouwen

Duurzaam bouwen staat voor het ontwikkelen en beheren van de gebouwde omgeving met respect voor mens en milieu zodat kan worden voorzien in de behoefte van de huidige generatie zonder dat voor toekomstige generaties de mogelijkheid wordt ontnomen om ook in hun behoeften te kunnen voorzien. Duurzaam bouwen is daarmee onderdeel van de kwaliteit van de gebouwde omgeving.

Het beleid voor duurzaam bouwen is vastgelegd in het Klimaat Actieplan Noord-Veluwe 2009-2012. Hierin staat dat de gemeente Elburg er naar streeft dat in 2020 de nieuwbouw energieneutraal is en dat het energieverbruik van woningen en gebouwen in 2020 met ruim 50% is verlaagd. Het Bouwbesluit 2012 regelt de bouwtechnische voorschriften voor duurzaam bouwen.

4.10 Sociaal Maatschappelijk Belang

Het behoeft geen betoog, dat dorpen met een bescheiden omvang als leefgemeenschap bijzonder kwetsbaar zijn bij een volledige stagnatie van de woningbouw. Het onderbreken van nieuwbouw ontwikkelingen, kan vergaande gevolgen hebben in diverse sociaal-maatschappelijke verbanden. Daarom is het noodzakelijk om ook op de langere termijn de bouw van woningen voor Doornspijk veilig te stellen.

Hoofdstuk 5 Planologisch- En Milieuaspecten

5.1 Archeologie

5.1.1 Kader

Wet op de archeologische monumentenzorg

In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: “de veroorzaker betaalt”. Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief “in situ” (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologievriendelijke alternatieven. Na de invoering van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving hebben provincies de bevoegdheid gekregen om zogenaamde attentiegebieden aan te wijzen. Dit zijn gebieden die archeologische waardevol zijn of naar verwachting waardevol zijn. Gemeenten zullen in dat geval verplicht worden hun bestemmingsplan(nen) in het desbetreffende gebied te herzien.

Archeologiebeleid provincie Gelderland

De provincie Gelderland beschrijft in haar Provinciaal Archeologisch Kader wat ze wil bereiken ten aanzien van aanwezige archeologische waarden binnen haar grondgebied en hoe zij zich daarvoor inzet. In het Provinciaal Archeologisch Kader wordt bijvoorbeeld beschreven hoe de provincie Gelderland de gebieden van provinciaal belang heeft geselecteerd. Daarnaast wordt aangegeven welke ambities de provincie met deze gebieden heeft en hoe ze deze ambities samen met gemeenten en andere partners wil realiseren. Tot slot staat in het Provinciaal Archeologisch Kader beschreven hoe de provincie omgaat met de taken en bevoegdheden die zij door de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) gekregen heeft. In Gelderland zijn veel archeologische monumenten aanwezig. Het provinciaal beleid is gericht op de blijvende instandhouding en verdere versterking van deze monumenten. De provincie
verleent daartoe subsidies en toetst of archeologische onderzoeken goed worden uitgevoerd.

5.1.2 Onderzoek

Omdat het plangebied op de gemeentelijke concept-verwachtingskaart (zie afbeelding) voor het grootste deel in een zone met een hoge archeologische verwachting en voor een klein deel in de zone met een middelmatige verwachting ligt, dient de voorafgaand aan de nieuwbouw in kaart te worden gebracht of bij de ontwikkeling van het terrein eventueel aanwezige archeologische waarde in het geding kunnen komen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.UPWaterlandenI2012-VST1_0007.jpg"

In april 2012 heeft Vestigia een archeologisch bureauonderzoek en aansluitend een karterend archeologisch booronderzoek uitgevoerd, waarbij de fysiche geografische en bodemkundige gegevens zijn getoetst. Daarnaast is vastgesteld in hoeverre de oorspronkelijke bodemopbouw in tact is met het oog op de aanwezigheid en conservering van archeologische vindplaatsen. De opgeboorde grond is onderzocht op de aanwezigheid van archeologische indicatoren zoals aardewerk, (verbrand) bot en houtskool. Tegelijkertijd met het booronderzoek is een visuele inspectie uitgevoerd en zijn molshopen en slootkanten op het voorkomen van archeologische indicatoren geinspecteerd. Hoewel er uit de directe omgeving van het plangebied geen archeologische vondsten of waarnemingen bekend zijn, bestond voor het plangebied op basis van het bureauonderzoek een verwachting op het aantreffen van gunstige bewoningsomstandigheden voor de prehistorie en een kans op het aantreffen van sporen van bewoning en/of gebruik van het gebied in de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd. Tijdens het veldonderzoek zijn echter geen directe of indirecte aanwijzingen aangetroffen voor bewoning of gebruik van het plangebied in het verleden. Er is een bodemvorming in het dekzand aangetroffen. De bodemopbouw doet vermoeden dat het plangebied gedurende lange periode te nat is geweest voor bewoning. De afgelopen eeuwen zijn de percelen in gebruik geweest als weidegrond.

5.1.3 Conclusie

Op basis van de onderzoeksresultaten is geen nader archeologisch onderzoek noodzakelijk. Aangezien het nooit volledig is uit te sluiten dat tijdens eventueel grondverzet een toevalsvondst wordt gedaan, is het wenselijk de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht om hiervan zo spoedig mogelijk melding te doen bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. In zeer uitzonderlijke gevallen kan de Minister, indien noodzakelijk, het werk voor enige tijd stil leggen zodat onderzoek verricht kan worden. De implementatie van deze aanbevelingen is afhankelijk van het oordeel van het bevoegd gezag, de gemeente Elburg.

Het uitgevoerde bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek is als Bijlage 2 Archeologischonderzoek toegevoegd bij dit plan.

5.2 Bodem

5.2.1 Kader

Wet bodembescherming

Als sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan is de Wet bodembescherming (Wbb) van kracht. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of water-)bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.

Besluit bodemkwaliteit

Op 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit (volledig) in werking getreden. Het doel van dit besluit is de bodem beter te beschermen en meer ruimte te bieden voor nieuwe bouwprojecten. Ook geeft het besluit gemeenten en provincies meer verantwoordelijkheid om de bodem te beheren. Het Bouwstoffenbesluit (Bsb) is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit.

5.2.2 Onderzoek

In november 2011 is door PJ Milieu een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Op basis van de resultaten van het uitgevoerde vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onverdacht is ten aanzien van bodemverontreiniging. Het verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd conform de NEN 5740. Het verkennend asbest in het grondonderzoek is uitgevoerd volgens de NEN 5707.

Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'onverdachte locatie' geen stand houdt. In het grondwater zijn barium en zink aangetoond in een gehalte waarbij in lichte mate sprake is van verontreiniging. De hypothese onverdacht ten aanzien van asbest in grond houdt stand. Er zijn geen puin en/of asbestverdachte materialen aangetroffen.

5.2.3 Conclusie en aanbevelingen

Conclusie

Een aanvullend onderzoek met een gewijzigde hypothese vormt geen belemmering voor de verlening van een omgevingsvergunning.

Aanbevelingen

De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding om aanvullend of nader beodemonderzoek te adviseren. Het onderzoek is niet uitgevoerd conform de Regeling en het Besluit bodemkwaliteit. Bij afvoer van grond of verhardingsmaterialen van de locatie kan, ongeacht de resultaten van het verkennend bodemonderzoek, een aanvullende keuring van de af te voeren partij worden gevraagd en zijn mogelijke verwerkingskosten van toepassing.

Het onderzoek is als Bijlage 3 Bodemonderzoek toegevoegd bij dit plan.

5.3 Externe Veiligheid

5.3.1 Kader

Wettelijk kader externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader vastgelegd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de onderliggende regelgeving.

Voor ondergrondse buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:

  • Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich, als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen, vooral op de basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt "vertaald" als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijv. woningen) mogen liggen.
  • Het groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting, als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de z.g. oriënterende waarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden.

Beleidskader elektromagnetische straling

Voor hoogspanningslijnen is het beleidskader beschreven in het 'Advies met betrekking tot hoogspanningslijnen' (Min. VROM d.d. 5 oktober 2005). Hierin adviseert de Staatssecretaris van Infrastructuur en milieu het in acht nemen van een veiligheidszone, waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.

Voor zendmasten (omroep/GSM/UMTS) zijn in de EU-publicatie 1999/519/EG blootstellingslimieten aanbevolen voor personen die permanent in de nabijheid van zendmasten verblijven. Nederland heeft deze aanbeveling overgenomen en opgenomen in de Telecommunicatiewet.

5.3.2 Onderzoek

Beschrijving huidige risicosituatie

Onderstaande uitsnede van de Risicokaart toont de omgeving van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.UPWaterlandenI2012-VST1_0008.jpg"

Risicobedrijven:

Er zijn geen inrichtingen aanwezig waarvan de risicocontouren het plangebied beïnvloeden.

Transport van gevaarlijke stoffen:

Er zijn in de omgeving van het plangebied geen transportroutes aanwezig waarvan de risicocontouren het plangebied beïnvloeden.

Buisleidingen:

Er zijn geen buisleidingen aanwezig waarvan de risicocontouren het plangebied beïnvloeden.

Hoogspanningslijnen:

Er zijn geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de risicocontouren het plangebied beïnvloeden.

Zendmasten:

Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat de in het plangebied aanwezige zendmasten geen overschrijdingen veroorzaken van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten.

Beoordeling nieuwe situatie:

De toekomstige situatie zal niet leiden tot het ontstaan van een plaatsgebonden risico of een groepsrisico.

5.3.3 Conclusie

Op basis van de provinciale risicokaart kan gesteld worden dat in het plangebied en directe omgeving zich geen risicovolle inrichtingen, transportroutes of buisleidingen bevinden die van invloed zouden kunnen zijn op de voorgestane ontwikkelingen. De externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de geplande ontwikkelingen.

5.4 Flora En Fauna

5.4.1 Kader

Soortenbescherming

De Flora- en faunawet (hierna: Ffw) beschermt alle in het wild levende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën. Van deze soortgroepen zijn alleen Huismuis, Bruine en Zwarte rat niet beschermd. Van de vissen, ongewervelde dieren (zoals vlinders, libellen en sprinkhanen) en planten zijn alleen de in de wet genoemde soorten beschermd. De Ffw gaat uit van het “nee, tenzij”-principe. Dit betekent dat alleen onder bepaalde (zeer stringente) voorwaarden een inbreuk mag worden gemaakt op de bescherming van soorten en hun leefomgeving. Daarnaast beschermt de wet niet alleen soorten in het algemeen, maar ook individuen van soorten.

Voor ruimtelijke ingrepen die gevolgen hebben voor een beschermde soort en/of zijn leefgebied moet een ontheffing op grond van de Ffw worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien, dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.

De wettelijk beschermde soorten zijn ingedeeld in de volgende vier categorieën.

  • Meer algemene soorten (tabel 1 Ffw): voor deze soorten is een algemene vrijstellingsregeling van kracht in geval van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling.
  • Andere, niet algemeen voorkomende soorten (tabel 2 Ffw), met uitzondering van beschermde inheemse vogels: ontheffing is alleen mogelijk indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een gedragscode. Deze code dient door een sector of ondernemer zelf opgesteld te worden en dient vervolgens goedgekeurd te zijn door het ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie.
  • Strikt beschermde soorten (tabel 3 Ffw): voor deze soorten dient in geval van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling altijd ontheffing te worden aangevraagd van de Ffw. Ontheffing wordt alleen verleend indien er geen alternatief is en geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Voor soorten in tabel 3 die ook op Bijlage IV van de Habitatrichtlijn (HR) voorkomen, wordt ontheffing echter alleen nog maar verleend indien er daarnaast een dwingende reden van groot openbaar belang is; dit is het gevolg van een uitspraak van de Raad van State in augustus 2009.
  • Beschermde inheemse vogels: deze vallen onder de Europese Vogelrichtlijn (VR). Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn volgens rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de VR zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn.


Overigens geldt voor alle in het wild levende planten- en diersoorten de zogenaamde zorgplicht. Dit houdt in dat “voldoende zorg” in acht moet worden genomen voor alle planten en dieren en hun leefomgeving. Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.

Gebiedsbescherming

LNV heeft in 1990 de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) geïntroduceerd. De EHS bestaat uit een netwerk van natuurgebieden. Het doel van de EHS is de instandhouding en ontwikkeling van deze natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan.

Bescherming van (natuur)gebieden heeft daarnaast ook plaats middels de Natuurbeschermingswet. Daaronder vallen de volgende typen gebieden:

  • Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden);
  • Beschermde Natuurmonumenten;
  • Wetlands.

Binnen beschermde natuurgebieden gelden (strenge) restricties voor ruimtelijke ontwikkelingen. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht.

5.4.2 Onderzoek

In april 2012 is door Ecogroen een natuurtoets uitgevoerd.

Om inzicht te krijgen in de effecten van de voorgenomen uitbreiding op juridisch beschermde natuurwaarden zijn twee sporen gevolgd:

  • Er is in kaart gebracht welke gebiedsgerichte natuurbescherming uitwerking heeft in het plangebied.
  • Er is nagegaan welke beschermde planten- en diersoorten in het plangebied voorkomen of kunnen voorkomen.

De ecologische beoordeling is gebaseerd op een locatiebezoek, bekende verspreidingsgegevens, beschikbare gebiedskennis en bekende ecologische principes. Uit de verzamelde informatie volgt een korte beschrijving van de verwachte effecten van de ruimtelijke ingreep op beschermde soorten en gebieden. Daarnaast is beschreven welke mitigerende (verzachtende of inpassings-) maatregelen eventueel nodig zijn om overtreding van de Flora- en faunawet te kunnen voorkomen en/of aanvullend onderzoek ten aanzien van beschermde soorten en/of gebieden nodig is.

5.4.3 Conclusie

Gebiedsgerichte natuurbescherming

  • Op basis van de ligging en de aard van de ruimtelijke ingrepen wordt ingeschat dat de beoogde plannen geen negatieve effecten hebben op de in de omgeving aanwezige Natura 2000-gebieden, EHS of belangrijke natuurwaarden buiten de EHS. Aangetroffen en te verwachten soorten In het plangebied zijn geen beschermde plantensoorten of plantensoorten van de Rode Lijst aangetroffen of te verwachten.
  • In de af te breken woning zijn potentieel geschikte verblijfplaatsen voor vleermuizen aangetroffen. Deze zullen door de sloop verloren gaan. Er wordt geen schade aan vlieg- en/of jachtroutes en foerageergebieden van vleermuizen verwacht.
  • Verspreid in het plangebied zijn vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende, laag beschermde grondgebonden zoogdiersoorten te verwachten. Vaste verblijfplaatsen van juridisch zwaarder beschermde grondgebonden zoogdieren zijn niet aangetroffen en worden ook niet verwacht.
  • In de woning broeden mogelijk Huismussen. Er zijn verder geen jaarrond beschermde broedvogels aangetroffen of te verwachten in het plangebied. Daarnaast zijn diverse algemene broedvogels van watergangen aanwezig en te verwachten.
  • Voortplanting en overwintering van algemene en laag beschermde amfibieen is te verwachten in het plangebied. Voortplanting en overwintering van strikt beschermde amfibieensoorten is niet te verwachten.
  • Reptielen, beschermde vissen, libellen, dagvlinders en andere ongewervelden zijn niet aangetroffen en worden op basis van biotoopkenmerken en bekende verspreidingsgegevens ook niet in het plangebied verwacht.

Vervolgstappen en mitigerende maatregelen Flora- en faunawet

  • Nader veldonderzoek naar vleermuizen is noodzakelijk om de functie van de te slopen woning voor vleermuizen te kunnen vaststellen.
  • Aangezien er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn voor de huismus zijn vervolgstappen niet verplicht. Wel kan op vrijwillige basis worden gezorgd voor broedgelegenheid in de nieuwbouw.
  • Werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering op te starten in de periode voor half maart en na half juli. Voor het broedseizoen wordt echter geen standaardperiode gehanteerd, maar het is van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum.
  • Bij de beoogde plannen kunnen exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag beschermde kleine grondgebonden zoogdieren en amfibieen verloren gaan. Voor de in voorliggende situatie aanwezige of te verwachten tabel 1-soorten geldt in deze situatie echter automatisch vrijstelling van artikel 75 van de Flora- en faunawet.

Aangezien de te slopen woning binnen dit plangebied is gelegen is een aanvullend veldonderzoek naar vleermuizen noodzakelijk. Op de verbeelding is hiervoor een aanduiding opgenomen, zodat Burgemeester en wethouders op de betreffende locatie nieuwbouw mogen toestaan nadat nader onderzoek is uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van vleervluizen en op basis daarvan een sloopmelding is verleend. Indien sprake moet zijn van compensatie of mitigatie moet dat in het kader van de sloopmelding worden beoordeeld.

De quickscan natuurtoets is als Bijlage 4 Natuurtoets toegevoegd bij dit plan.

5.5 Geluid

5.5.1 Kader

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid". In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt niet indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.

Aangezien er woningen (geluidgevoelige object) in het plangebied wordt gerealiseerd, dient er akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten.Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:

  • de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied;
  • het aantal rijstroken.

In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 200 meter;
  • wegen met drie of meer rijstroken: 350 meter.

In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 250 meter;
  • wegen met drie of vier rijstroken: 400 meter;
  • wegen met vijf of meer rijstroken: 600 meter.

De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:

  • wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur.

5.5.2 Onderzoek

In juni 2012 heeft BVA een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van de toekomstige woningen. Het onderzoek moet aantonen of voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van Lden 48 dB op de gevels van de te realiseren woonbebouwing ten gevolge van het verkeer op de omringende wegen.

Met het uitvoeren van het onderzoek zijn de akoestische gevolgen in beeld gebracht ten gevolge van het verkeer op de Zuiderzeestraatweg West (N310), de Veldweg, de Mantelsweg en de Hoeckelsweg.

Conform de Wet geluidhinder beschikken de Zuiderzeestraatweg West (N310) en de Veldweg (gedeelte buiten de bebouwde kom) over een geluidzone. Op het gedeelte van de Zuiderzeestraatweg West binnen de bebouwde kom van Doornspijk bedraagt de maximumsnelheid 50 km/uur. Op de Veldweg buiten de bebouwde kom is er sprake van een wettelijke maximumsnelheid van 60 km/uur. Beide wegen zijn daarmee zoneplichtig en hebben een geluidzone van respectievelijk 200 meter (Zuiderzeestraatweg West) en 250 meter (Veldweg). Het plangebied valt binnen de 200 meter brede geluidzone van de N310 Zuiderzeestraatweg West en de 250 meter brede geluidzone van de Veldweg (gedeelte buiten de bebouwde kom. De overige wegen in de nabije omgeving van het plangebied hebben geen wettelijke geluidzone omdat de maximumsnelheid op deze wegen 30 km/uur bedraagt. Echter vanwege een goede ruimtelijke onderbouwing is het ook wenselijk de akoestische consequenties van verkeer op de Veldweg (binnen de bebouwde kom), de Mantelsweg en de Hoeckelsweg te berekenen.

5.5.3 Conclusie

Uit het akoestische onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van het verkeer op de zone-plichtige wegen, de Zuiderzeestraatweg West en de Veldweg (bubeko) niet wordt overschreden. Dit betekent dat er vanuit de Wet geluidhinder, voor zover het wegverkeerslawaai betreft, geen belemmeringen voortkomen met betrekking tot de realisatie van de voorgenomen bebouwing.

Het akoestisch onderzoek is als Bijlage 5 Akoestisch onderzoek toegevoegd aan dit plan.

5.6 Luchtkwaliteit

5.6.1 Kader

De kern van de Wet luchtkwaliteit (titel 5.2 luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer) is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren.

Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen, waarvan stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste zijn. Met het van kracht worden van het NSL per 1 augustus 2009 zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 van 40 ìg/m3 aangepast. Het tijdstip waarop aan de normen voor PM10 moet worden voldaan is uitgesteld tot 11 juni 2011. Het tijdstip waarop aan de normen voor NO2 moet worden voldaan is voor Nederland 1 januari 2015.

Naast de introductie van het NSL is de invoering van het begrip “niet in betekenende mate bijdrage” (NIBM) een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de luchtkwaliteit als zowel de jaargemiddelde grenswaarde NO2 als PM10 niet meer toeneemt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde van die stof. Dit betekent, kortweg, dat als de toename van de beide jaargemiddelde concentraties kleiner is of gelijk is aan 1,2 ìg/m3 (3% van 40 ìg/m3) een ontwikkeling kan worden beschouwd als een project die NIBM bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

Een ruimtelijke ontwikkeling kan volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang vinden als:

  • de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
  • de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-project;
  • de gestelde grenswaarden van bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
  • projectsaldering wordt toegepast.

5.6.2 Afweging

In de Regeling NIBM is voor een woningbouwlocatie een cijfermatige kwalificatie opgenomen wanneer zo’n project als NIBM kan worden beschouwd. De cijfermatige kwalificatie bedraagt 1.500 nieuwe woningen bij een ontsluitingsweg of 3.000 nieuwe woningen bij twee ontsluitingswegen, waarbij het wegverkeer zich evenredig over de beide ontsluitingswegen verdeelt.

In het bestemmingsplan "Waterlanden I, 1e Uitwerking, tevens 1e wijziging van de gemeente Elburg" worden in totaal maximaal 65 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Het plan kan, gelet op de cijfermatige kwantificatie uit de Regeling NIBM, daarom worden aangemerkt een NIBM-project.

5.6.3 Conclusie

Volgens artikel 5.16, lid 1 aanhef en onder c Wm levert de realisatie van het voorliggende bestemmingsplan geen belemmeringen op met betrekking tot de luchtkwaliteit. Het plan is realiseerbaar zonder maatregelen aangaande luchtkwaliteit te treffen.

5.7 Water

5.7.1 Kader

Nationaal Waterplan

Het ontwerp Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en is opgesteld voor de planperiode 2009 - 2015. Het Nationaal Waterplan is in december 2009 door de ministerraad vastgesteld. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Het rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening. Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan, vervangt daarmee op onderdelen het beleid uit de Nota Ruimte. Specifiek gaat het over de gebieden die deel uitmaken van de ruimtelijke hoofdstructuur, het IJsselmeer, de Noordzee en de rivieren. Hiervoor geldt de AMvB Ruimte. Ook de bescherming van vitale functies en kwetsbare objecten is een onderwerp van nationaal belang. Hiervoor wordt een afzonderlijke AMvB opgesteld.

Waterwet

In de Waterwet (2009) zijn acht oude waterwetten samengebracht. De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen. De waterschappen krijgen een nieuwe bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten krijgen verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.

Nationaal Bestuursakkoord Water

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen. In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit nieuwe instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) en is overgenomen in het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.

In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.

Kaderrichtlijn water

Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn water van kracht geworden. De KRW geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater.

Waterbeheer 21e eeuw (WB21)

In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en in stand houden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.

5.7.2 Onderzoek

In juni 2012 is door Ecoreest een waterparagraaf opgesteld. Het doel van de waterparagraaf is een toelichting te geven op de waterhuishoudkundige aspecten van het plan en de benodigde informatie aan te leveren met betrekking tot de toekomstige berging en afvoer van hemelwater als gevolg van de uitbreiding van de oppervlakte van bebouwd en verhard gebied voor de waterparagraaf. Tevens worden ontwateringseisen aangegeven.

Mogelijkheden voor infiltratie

De resultaten van het geohydrologisch onderzoek door Grontmij in 1997, gevolgd door het opgestelde bestemmingsplan uit 2000 (i.c. de toelichting hierop) zijn tussen de gemeente en initiatiefnemer besproken in relatie tot realisering van het plan en vormen mede de basis voor deze waterparagraaf.

Op voorhand is bekend dat op naastgelegen terrein aan de Hoeckelseweg (bij huisnummers 38-52) wateroverlast is, mogelijk als gevolg van de hoogteligging van de woonhuizen. Het blijkt hier geen grondwateroverlast te betreffen maar toestroming van hemelwater over de verharding naar dit lager gelegen gedeelte van de wijk. Bij de in uitvoering zijnde reconstructie van de riolering worden hiervoor maatregelen getroffen. Van belang is hiermee rekening te houden bij compenserende maatregelen in het onderzoeksgebied.

Eisen gemeente Elburg en Waterschap Veluwe

Als gevolg van de toename van de oppervlakte aan bebouwing en verharding op de locatie zal hemelwater ter plaatse niet of minder gemakkelijk kunnen infiltreren in de bodem. Door de verharding en bebouwing komt het hemelwater versneld tot afvoer, wat tot problemen benedenstrooms aanleiding kan geven. Hemelwater zal zo mogelijk vastgehouden moeten worden in het gebied waar het valt. Vasthouden betekent dat het hemelwater wordt benut of direct als voeding voor het grondwater dient. Is vasthouden binnen het gebied niet mogelijk dan dient het hemelwater te worden verzameld in een berging waarna het geleidelijk beschikbaar komt voor afvoer of infiltratie. Alleen als vasthouden of bergen niet mogelijk is, is directe afvoer mogelijk. Het waterschap hanteert bij nieuwbouwplannen zoals deze de trits vasthouden-bergenafvoeren. Dat betekent dat er hemel- en grondwater neutraal gebouwd moet worden. Concreet betekent dat ophogen ipv drainage en hemelwater in het gebied verwerken in bijvoorbeeld wadi’s of te realiseren oppervlaktewater. Daarbij wordt inspanningsverplichting van 36 mm gesteld. Dat wil zeggen dat het hemelwater tot een bui die eens per 10 jaar voorkomt (T=10) in het gebied wordt verwerkt. Daarboven mag het geloosd worden op oppervlaktewater. Tot die hoeveelheid mag er niet meer dan de landelijke afvoer van 1,5 l/s/ha worden afgevoerd. Hemelwater dat versneld tot afvoer komt door een toename van verhard oppervlak dient gefaseerd te worden geloosd. Dit principe is ook in het nieuwbouwplan ten noorden van het plangebied gehanteerd. Hier is gekozen voor berging in oppervlaktewater. In en ten noorden van het plangebied ligt een A-water (De Papenbeek). Dit is een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Waterschap Veluwe. Hierbij dient rekening gehouden te worden met beheer en onderhoud en zijn voor veel handelingen watervergunningen vereist. De Keur van Waterschap Veluwe 2009 is hier van toepassing. Ten behoeve van het beheer van de Papenbeek dient een onderhoudsstrook met een breedte van vijf meter langs de beek vrij te blijven.

5.7.3 Conclusie

Infiltratie van hemelwater op de locatie is niet kansrijk. Weliswaar zijn de zandlagen voldoende doorlatend, maar vanwege de geringe dikte van de onverzadigde laag is onvoldoende ruimte voor berging aanwezig. Indien de ophooglaag voldoende doorlatend wordt, kan aan doorlatende verharding worden gedacht. Aanbevolen wordt de ondiepe veenlaag op zoveel mogelijk plaatsen te doorbreken, zodat geen schijngrondwaterspiegels ontstaan.

Bij de controleberekening voor de bergingsvoorziening ten noorden van Waterlanden I is geen rekening gehouden met infiltratie in de wijk. Uit de controleberekening blijkt dat de reeds aanwezige waterberging ruim voldoet voor Waterlanden I en II. Om de berging bereikbaar te maken voor het hemelwater vanuit Waterlanden II dienen de sloot en kleine vijver te worden afgekoppeld van de Papenbeek en te worden aangesloten op de waterberging (bovenstrooms van de knijpconstructie). Langs de sloot en de kleine vijver dient ten behoeve van het onderhoud door het waterschap een strook ter breedte van vijf meter vrijgehouden te worden. Waterschap Veluwe heeft op 2 juli 2012 ingestemd met de watertoets.

De watertoets is als Bijlage 6 Waterparagraaf toegevoegd bij dit plan.

5.8 Bedrijven En Milieuzonering

5.8.1 Kader

VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering”

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure “Bedrijven en Milieuzonering” van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet Geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het exclusieve toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder veroorzaakt door uitstoot van geurcomponenten uit dierenverblijven van veehouderijen. Als er sprake is van nieuwbouwplannen in de omgeving van een veehouderij, moet worden onderzocht waar de nieuwbouw kan plaatsvinden zonder dat de rechten van de in de nabijheid van het beoogde gebied gelegen veehouderij worden aangetast. Hierbij wordt uitgegaan van een “worst case scenario’ (de grootst mogelijke contour die veroorzaakt wordt).

5.8.2 Onderzoek

In de directe omgeving van het plangebied komen geen agrarische bedrijven voor, waarvan de invloed zich uitstrekt tot dit plangebied. Het dichtstbijgelegen agrarisch bouwblok in het buitengebied bevindt zich op een afstand van ruim 250 m van de buitenrand van het plangebied.

5.8.3 Conclusie

Het plan ondervindt van het aspect ‘milieuhinder’ geen belemmeringen. Er zijn in het bestemmingsplan geen nadere eisen gesteld aan planrealisatie in verband met milieuzonering.

Hoofdstuk 6 Toelichting Op De Regels

6.1 Bestemmingsplan

Dit plan laat zich aanmerken als een gedetailleerd bestemmingsplan. De bestemmingen geven tot in detail inzicht in de bouw- en gebruiksmogelijkheden. De regels en plankaart (verbeelding) zijn de juridisch bindende onderdelen.

6.2 De Planregels

De regels geven inhoud aan de op de plankaart aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden.

Voor de regelgeving geldt dat voor iedere bestemming die is opgenomen, een omschrijving dient te worden gegeven waarin de doeleinden van de betreffende bestemming worden aangegeven. Het gaat om de doeleinden die met het oog op een goede ruimtelijke ordening aan de in het plan begrepen gronden zijn toegekend.

Hoewel bij de opzet van de regels getracht is het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen dat werkelijk noodzakelijk is, kan een dergelijke regeling waarschijnlijk niet in alle zich voordoende situaties voorzien. Daarom zijn soms flexibiliteitsbepalingen opgenomen in de vorm van ontheffingen.

De uitvoering daarvan berust bij het bevoegd gezag. Deze bepalingen maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming niet mag worden gewijzigd. Indien er ontwikkelingen plaatsvinden buiten deze visie, dan is een nieuwe afweging noodzakelijk die - bij een positieve uitkomst - via een formele planherziening zijn beslag dient te krijgen.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. De indeling is als volgt:

  1. 1. Inleidende regels.
  2. 2. Bestemmingsregels.
  3. 3. Algemene regels.
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden enkele in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. In hoofdstuk 2 worden de bestemmingen omschreven en wordt bepaald op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels en in hoofdstuk 4 komt het overgangsrecht aan de orde en de slotregel

Hoofdstuk 7 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

De gemeente Elburg is eigenaar van de gronden binnen de planlocatie. De gemeente Elburg heeft een bouwclaimovereenkomst met van Van Wijnen Projectontwikkeling Midden B.V., waarin nadere afspraken zijn vastgelegd.(Nog nader te overleggen met de gemeente). Aan de realisatie van onderhavig project zijn geen nadere kosten verbonden voor de gemeente Elburg. De economische uitvoerbaarheid hoeft derhalve niet te worden aangetoond.

7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.2.1 Overleg

Het voorontwerpbestemmingsplan Waterlanden I, 1e Uitwerking, tevens 1e wijziging van de gemeente Elburg is in het kader van het vooroverleg verzonden aan de Provincie, het Waterschap en het wijkcomité. Het waterschap heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben op het hydrologisch onderzoek en dat men kan instemmen met het plan. Het wijkcomité heeft geen reactie gezonden.

De provincie Gelderland geeft aan geen opmerkingen te hebben en dat het beleid goed is verwerkt in het plan. De reactie van de provincie en het Waterschap zijn als Bijlage 7 Vooroverlegreacties toegevoegd bij dit plan.

7.2.2 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan "Waterlanden I, 1e Uitwerking, tevens 1e wijziging van de gemeente Elburg" heeft met ingang van 30 mei 2012, 14 dagen ter inzage gelegen. Tevens is er 30 mei een inloopavond gehouden in "De Deel" te Doornspijk. Er zijn geen inspraakreacties ingekomen.

Het ontwerpuitwerkingsplan heeft vanaf 3 oktober 2012 ter visie gelegen waarbij de mogelijkheid is geboden om zienswijzen over het ontwerpbestemmingsplan in te brengen. Het college heeft op 30 oktober 2012 het uitwerkingsplan, gewijzigd vastgesteld. De wijziging is gedaan naar aanleiding van het voorgestelde bouwplan en betreft het schrappen van één regel uit de bestemming wonen (vervallen 1 meter afstand bijgebouwen t.o.v. openbare gebieden).

Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage 1 Bkp

Bijlage 1 BKP

Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 2 Archeologisch onderzoek

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 4 Natuurtoets

Bijlage 4 Natuurtoets

Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 5 Akoestisch onderzoek

Bijlage 6 Waterparagraaf

Bijlage 6 Waterparagraaf

Bijlage 7 Vooroverlegreacties

Bijlage 7 Vooroverlegreacties