KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
Artikel 4 Waarde - Archeologie 3
Artikel 5 Waarde - Archeologie 4
Artikel 6 Waarde - Archeologie 5
Artikel 7 Waarde - Archeologie 6
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti - Dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 13 Algemene Procedureregels
Artikel 14 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Werken, Geen Bouwwerken Zijnde, Of Van Werkzaamheden
Artikel 15 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
Artikel 17 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Wijzigingsplan
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Initiatief
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Natura 2000
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Milieu
4.2 Water
4.3 Ecologie
4.4 Verkeer
4.5 Cultuurhistorie En Archeologie
4.6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
Hoofdstuk 6 Procedure
Bijlage 1 Lijst Met Landschaps- En Natuurwaarden Per Landschapseenheid
Bijlage 1 Watertoets

Buitengebied Epe, natuurontwikkeling Vossenbroek

Wijzigingsplan - Gemeente Epe

Vastgesteld op 23-05-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In de regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het wijzigingsplan 'Buitengebied Epe, natuurontwikkeling Vossenbroek' met identificatienummer NL.IMRO.0232.BG100VossenbroekNO-VWP1 van de gemeente Epe.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan-huis-verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep en/of ambachtelijk beroep, dat in of bij een woning, bedrijfswoning of plattelandswoning wordt uitgeoefend, waarbij de woning, bedrijfswoning of plattelandswoning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij en een bosbouwbedrijf;

1.7 agrarisch dienstverlenende bedrijven:

een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het leveren van diensten aan agrarische bedrijven en/of groene- en/of recreatieve functies in het buitengebied zo nodig met behulp van werktuigen en apparatuur.

Kenmerkende werkzaamheden zijn cultuurtechnische werken en grondverzet, meststoffendistributie en agrarisch loonwerk.

1.8 agrarisch hobbybedrijf:

het houden van vee en/of telen van gewassen, niet gericht op een reële inkomens vorming;

1.9 agrarisch verwante bedrijvigheid:

bedrijven die gericht zijn op het leveren van diensten en goederen aan agrarische bedrijven zoals het bewerken, vervoeren en/of verhandelen van agrarische producten en bedrijven die zich richten op een combinatie van agrarische- en zorgfuncties. Voorbeelden van agrarisch verwante bedrijven zijn (loon)werkbedrijven, veehandelsbedrijven, dierenklinieken voor grootvee, groothandels in agrarische gewassen en zorgboerderijen;

1.10 ambachtelijk beroep:

een beroep waarin geheel of overwegend door middel van handwerk goederen worden vervaardigd, bewerkt of hersteld en geïnstalleerd, alsook het verkopen en/of leveren van goederen, als ondergeschikte activiteit, die verband houden met het ambacht;

1.11 ammoniakemissie:

de uitstoot van ammoniak uit een veehouderij. De emissie wordt uitgedrukt in kg NH3 per dierplaats per jaar;

1.12 archeologische monumentenzorg:

zorg die zich richt op het optimaal beheer van de bodem als unieke bron van informatie over de geschiedenis van Nederland;

1.13 archeologisch onderzoek:

in een schriftelijke rapportage vastgelegd bureau- en/of veldonderzoek naar de materiële neerslag van menselijke aanwezigheid en menselijk handelen in het verleden;

1.14 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit in het verleden, tenminste ouder dan 50 jaar;

1.15 atelier:

een werkplaats, in het bijzonder die van een beeldend kunstenaar;

1.16 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.17 bed and breakfast:

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.18 bedrijfsmatige exploitatie:

het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/exploitatie dat in de recreatiebungalows – permanent wisselende - recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden worden geboden;

1.19 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bestemd voor (het gezin of een daarmee gelijk te stellen samenlevingsvorm van) één persoon, wiens huisvesting daar, met het oog op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is;

1.20 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.21 bestaand:

  • met betrekking tot bebouwing:

Legale bebouwing die op tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning;

  • met betrekking tot gebruikt:

het legale gebruik van grond en bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel toegestaan krachtens een omgevingsvergunning;

1.22 bestaande situatie

  1. a. de activiteit die is toegestaan op grond van een ten tijde van het vaststellen van dit bestemmingsplan verleende vergunning als bedoeld in artikel 2.7 lid 2 van de Wet natuurbescherming, een omgevingsvergunning waarbij de toestemming op grond van artikel 7 lid 5 van de Wet natuurbescherming is aangehaakt, of een melding op grond van artikel 2.7 van de Regeling natuurbescherming of de rechtsopvolger daarvan, of
  2. b. indien een vergunning of melding als bedoeld onder a ontbreekt: een aan het bedrijf ten tijde van het vaststellen van dit bestemmingsplan reeds verleende omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu, dan wel een melding op grond van het activiteitenbesluit.

1.23 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.24 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.25 bijgebouw:

al dan niet aangebouwd gebouw of een gedeelte van een gebouw dat ten dienste van het wonen wordt gebruikt en waarin niet wordt gewoond;

1.26 boerderijkamer:

een of meerdere ruimtes in een (voormalig) agrarisch bedrijfsgebouw, die is/zijn ingericht voor recreatief nachtverblijf, inclusief daarbij behorende voorzieningen;

1.27 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.28 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.29 bouwmarkt:

detailhandel met een al dan niet geheel overdekt verkoopvloeroppervlak waarop het volledige assortiment van bouw- en doe-het-zelf producten uit voorraad wordt aangeboden zowel aan vakman als particulier;

1.30 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.31 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.32 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.33 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal welke, hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.34 bouwwerk voor recreatief verblijf:

een bouwwerk dat uitsluitend bedoeld is om door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, te gebruiken voor toeristisch of recreatief gebruik; niet zijnde recreatiewoningen en kampeermiddelen.

1.35 cultuurhistorische waarde:

de aan een gebied en/of bouwwerk toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat gebied of dat bouwwerk;

1.36 dagrecreatie:

recreatief gebruik van gronden dat tussen een half uur voor zonsopgang en een half uur na zonsondergang plaatsvindt en waaronder in elk geval niet wordt begrepen het gebruik als georganiseerd sport- dan wel evenemententerrein;

1.37 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of (af-)leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan diegenen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.38 detailhandel in volumineuze goederen:

detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, in de vorm van detailhandel in auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair en naar de aard daarmee gelijk te stellen artikelen;

1.39 dienstverlenend beroep:

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;

1.40 extensief recreatief medegebruik:

een vorm van recreatief medegebruik dat in hoofdzaak is gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen, en dat slechts beperkt beslag op de ruimte legt. Voor het extensieve recreatief medegebruik is geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk, maar kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes. Onder extensief recreatief medegebruik wordt in elk geval niet verstaan intensief recreatief medegebruik en gemotoriseerde sporten;

1.41 extensief agrarisch medegebruik:

een vorm van grondgebonden landbouw, zoals beweiding in lage veebezetting en de verbouw van akkerbouwproducten, in hoofdzaak gericht op de instandhouding en/of vergroting van de natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;

1.42 gastenverblijf:

een aan de woonfunctie ondergeschikt tijdelijk verblijf voor gasten van de hoofdbewoner, welke gasten hier niet permanent mogen verblijven;

1.43 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.44 geluidzoneringsplichtige inrichting:

inrichtingen zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 jo Bijlage 1 onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht;

1.45 glastuinbouwbedrijf:

een bedrijf dat (overwegend) is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen door gebruik te maken van kassen (staand glas);

1.46 groenwal:

een wal van grond welke wordt begroeid door bomen en/of struiken;

1.47 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf dat gericht is op het ontwikkelen van activiteiten, waarbij de productie geheel of nagenoeg geheel afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond (als productiemiddel) waar het bedrijf over kan beschikken;

1.48 grondgebonden veehouderij:

veehouderij die beschikt over voldoende agrarische cultuurgrond in de omgeving van de bedrijfsgebouwen om 50% van de benodigde diervoeding zelf te kunnen produceren;

1.49 grondgebruiksplan:

plan waarin de ondernemer informatie biedt over de grondgebondenheid van de veehouderij;

1.50 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.51 hoofdverblijf:

het adres waar betrokkene woont of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal verblijven;

1.52 horeca:

onder horeca wordt verstaan:

  • horeca ten dienste van de bestemming en gericht op de eigen gasten, niet zijnde partycentra, nachtclubs, discotheken, zaalverhuur en in aard en omvang op de omgeving vergelijkbare horecagelegenheden;
  • detailhandel ten dienste van de bestemming en gericht op de eigen gasten.

1.53 intensief recreatief medegebruik:

recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan en dat een potentieel aanzienlijke verkeersaantrekkende werking heeft, zoals paintball, boerengolf en een maïsdoolhof;

1.54 kampeerauto:

een auto, waarin voorzieningen zijn getroffen voor dag- en nachtverblijf;

1.55 kampeermiddel:

  1. a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een toercaravan;
  2. b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde; één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.56 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;

1.57 kiosk:

een gebouw met een beperkte oppervlakte ten dienste van de dagrecreatie, bestemd voor kleinschalige detailhandel in snacks, drinkwaren, strandartikelen en aanverwante producten;

1.58 kleinschalig kampeerterrein:

een kampeerterrein voor ten hoogste 25 kampeermiddelen - geen bouwwerken voor recreatief verblijf zijnde - dat gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober in gebruik mag zijn;

1.59 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;

1.60 landbouwmechanisatiebedrijf:

een agrarisch aanverwant bedrijf, dat zich richt op de verkoop en onderhoud van tractoren en agrarische werktuigen of apparatuur;

1.61 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.62 loonbedrijf:

een bedrijf dat uitsluitend of in overwegende mate gericht is op het verrichten van werkzaamheden voor en/of de levering van diensten aan agrarische bedrijven;

1.63 manege:

een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, in combinatie met een of meer van de volgende hiermee samenhangende activiteiten of voorzieningen:

  • het in pension houden van paarden en/of pony's, ondergeschikte horeca (kantine, foyer en dergelijke),
  • verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen;

1.64 Natura 2000-gebied

een natuurgebied dat onderdeel uitmaakt van het Europese netwerk van natuurgebieden 'Natura 2000';

1.65 natuurlijke waarden:

aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomend in dat gebied;

1.66 niet-grondgebonden veehouderij:

veehouderij die beschikt over onvoldoende agrarische cultuurgrond in de omgeving van de bedrijfsgebouwen om 50% van de benodigde diervoeding zelf te kunnen produceren;

1.67 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.68 ondergeschikte detailhandel:

detailhandel als activiteit die in ruimtelijk, financieel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de ingevolge het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie. De detailhandelsfunctie is van zulke beperkte bedrijfsmatige of ruimtelijke omvang dat de functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, vorm en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft;

1.69 ondergeschikte horeca(-activiteiten):

horeca als activiteit die in ruimtelijk, financieel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de ingevolge het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie. De horecafunctie is van zulke beperkte bedrijfsmatige of ruimtelijke omvang dat de functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, vorm en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft;

1.70 ondergeschikte nevenactiviteit:

de nevenactiviteit is qua oppervlak, aard en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt is aan de hoofdfunctie;

1.71 onderkomens:

voor verblijf geschikte al dan niet aan de bestemming onttrokken voer- en vaartuigen en kampeermiddelen;

1.72 opgraving:

archeologische maatregel waarbij een aangetroffen en gewaardeerde vindplaats ex situ wordt behouden;

1.73 paardenbak:

een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony’s en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;

1.74 paardenhouderij:

het bedrijfsmatig, niet op agrarische productie gericht houden en stallen van paarden en pony's met als ondergeschikte nevenactiviteit het fokken africhten, trainen en berijden van paarden en pony's;

1.75 peil:

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het oorspronkelijke aansluitende terrein;

1.76 permanente bewoning:

bewoning van een recreatieverblijf als hoofdverblijf;

1.77 pension:

Een logies verstrekkend bedrijf, dat over 5 of meer voor verhuur bestemde bedden beschikt, verdeeld over ten minste 2 kamers;

1.78 plattelandswoning:

een bedrijfswoning behorend tot of voorheen behorend tot een landbouwinrichting, zoals bedoeld in artikel 1.1a lid 2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, welke door een persoon en diens huishouden, die geen binding hebben met de desbetreffende landbouwinrichting, wordt of mag worden bewoond;

1.79 recreatiewoning:

een gebouw, dat dient als recreatieverblijf, niet voor permanente bewoning is bestemd, en dat dient als periodiek verblijf voor wisselende groepen van recreanten, die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.80 reeel agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf dat nu of op redelijke termijn voldoende werk en inkomen kan opleveren voor één (gedeeltelijke) arbeidskracht die in duurzaam (neven)beroep aan het bedrijf verbonden is;

1.81 relatie:

ter plaatse van de aanduiding 'relatie' wordt de verbinding aangegeven tussen twee of meer afzonderlijk begrensde bouwvlakken of bestemmingsvlakken, inclusief de daaraan toegekende aanduidingen waarmee die bouwvlakken, bestemmingsvlakken één vlak vormen;

1.82 risicovolle inrichting:

een inrichting waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico dan wel een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in genoemd Besluit en/of een inrichting waarbinnen een risicobron aanwezig is met een contour voor het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar berekend conform de uitgangspunten zoals vastgelegd in de Regeling externe veiligheid inrichtingen, niet zijnde propaantanks met een inhoud kleiner dan 13 m3;

1.83 schuilgelegenheid:

een bouwwerk, dat bedoeld is voor het bieden van beschutting en schuilruimte voor vee;

1.84 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.85 sier- en boomkwekerijbedrijf:

een (tuinbouw-)bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van houtige en niethoutige siergewassen, zoals bomen, heesters en vaste planten, onder meer bestemd voor tuinen en parken, of gericht op het voortbrengen van vruchtbomen, een en ander in de vorm van volle grondsteelt dan wel containerteelt;

1.86 standplaats:

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

1.87 stapmolen:

cirkelvormig afgezette ruimte/bouwwerk waar paarden zonder toezicht beweging in krijgen;

1.88 teeltondersteunende kassen:

kassen welke zijn toegelaten bij bedrijven in de (klein-)fruitteelt, de boomteelt, de bollenteelt en de zaadveredeling, mits deze kassen de bedrijfsvoering aantoonbaar ondersteunen;

1.89 tuincentrum:

een bedrijf, in hoofdzaak gericht op het bedrijfsmatig:

  1. a. kweken en rechtstreeks verkopen aan de consument van boomkwekerijproducten, planten, bloembollen, bloemen, kamerplanten en artikelen voor de aanleg en het onderhoud van de tuinen en van alle daarbij benodigde tuingereedschappen alsmede van voor de bodem en planten benodigde meststoffen en als nevenaspect op bloempotten, vazen, plantenbakken ter verfraaiing van de kamer en tuin, en tuininrichtingsartikelen, waaronder tuinverlichting, tuinmeubelen en barbecues;
  2. b. verkopen aan de consument van sfeer, cadeau en interieurartikelen;
  3. c. verkopen van producten ten behoeve van de verzorging en voeding van dieren;
  4. d. verkopen van producten ten behoeve van de aanleg en onderhoud van vijvers;
  5. e. verrichten van hoveniersactiviteiten; een en ander met de bijbehorende voorzieningen in de vorm van tuinen, erven, modeltuinen, terreinverhardingen, parkeervoorzieningen, kantoorruimten alsmede een kantine;
  6. f. ondergeschikte horeca;

1.90 tunnelkas:

een verplaatsbare kas welke overwegend niet uit glas bestaat en slechts voor een beperkte periode van het jaar wordt gebruikt voor het kweken van gewassen;

1.91 tweede woning:

recreatiewoning, niet bestemd voor permanente bewoning, die dient als periodiek verblijf voor een vaste groep van recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.92 vee:

door de mens gedomesticeerde dieren, zoals koeien, varkens, schapen, geiten, paarden en ezels;

1.93 volwaardig agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf dat voldoende werk en inkomen kan opleveren voor ten minste één volwaardige arbeidskracht die in duurzaam hoofdberoep aan het bedrijf is verbonden;

1.94 voorgevel:

de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan de weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.95 waterkwaliteit:

de chemische kwaliteit zowel als de ecologische kwaliteit van de oppervlaktewateren en het grondwater;

1.96 wildraster:

afrastering om het wild de toegang te beletten met als doel het geleiden en/of beschermen van wild;

1.97 woning:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van een huishouden, en waarbij alle woonruimtes aan elkaar grenzen;

1.98 woonwagen:

voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemd perceel is geplaatst.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 breedte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van scheidingsmuren;

2.2 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, tenzij anders is aangegeven in de regels;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Natuur

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke waarde van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komt in het reliëf, de kleinschaligheid, de openheid, de beplantingselementen (houtsingels en houtwallen), kwelgebieden, bijzondere graslanden en/of met deze biotopen samenhangende fauna; met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige functie' geen bosbeplanting is toegestaan,met uitzondering van bestaande beplanting;
  2. b. de waterhuishouding, waaronder sloten, sprengen en beken;
  3. c. extensief recreatief medegebruik;
  4. d. extensief agrarisch medegebruik;

alsmede voor:

  1. e. parkeerplaatsen en parkeerterreinen;
  2. f. wegen, voet-, fiets- en ruiterpaden, zoals deze bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

3.2 Bouwregels

Op de voor 'Natuur' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

  1. a. de bouwhoogte niet meer dan 1 m mag bedragen;
  2. b. de gronden ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' niet mogen worden bebouwd.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. de landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden van het gebied;
  2. b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. c. de milieusituatie;
  4. d. de verkeersveiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. f. de sociale veiligheid;
  7. g. de externe veiligheid;
  8. h. de brandveiligheid.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor:

  1. a. stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover deze opslag geschiedt in het kader van het normale onderhoud;
  2. b. sport-, wedstrijd-, speel-, parkeer- en/of kampeerterrein;
  3. c. het beproeven van motorvoertuigen of voor het beoefenen van gemotoriseerde snelheids- en/of behendigheidssporten en de (model-)vliegsport.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het bepaalde in artikel 14 is van toepassing.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 3

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

4.2 Bouwregels

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. Het is verboden voor de ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk) de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 100 m2 en dieper is dan 20 cm gemeten vanaf het maaiveld;
  2. b. Aan de sloopvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige;
  3. c. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning;
  4. d. de vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 4

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

5.2 Bouwregels

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. Het is verboden voor de ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk) de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 250 m2 en dieper is dan 20 cm gemeten vanaf het maaiveld;
  2. b. Aan de sloopvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige;
  3. c. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning;
  4. d. de vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 5

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

6.2 Bouwregels

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. Het is verboden voor de ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk) de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 1.000 m2 en dieper is dan 20 cm gemeten vanaf het maaiveld;
  2. b. Aan de sloopvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige;
  3. c. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning;
  4. d. de vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 6

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 6’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

7.2 Bouwregels

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. Het is verboden voor de ‘Waarde - Archeologie 6’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk) de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 2500 m2 en dieper is dan 20 cm gemeten vanaf het maaiveld;
  2. b. Aan de sloopvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige;
  3. c. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning;
  4. d. de vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.

7.5 Wijzigingbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti - Dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

9.1 Ondergronds bouwen

Binnen het plangebied mag onder gebouwen, met uitzondering van bouwwerken voor recreatief verblijf, ondergronds worden gebouwd, tenzij anders is aangegeven in de regels, onder de volgende voorwaarde:

  1. a. de diepte van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan 3,5 m onder peil.

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

10.1 Bed and breakfast

Bed and breakfast is toegestaan binnen (bedrijfs)woningen, mits:

  1. a. bed and breakfast ondergeschikt is aan de woonfunctie;
  2. b. het aantal slaapplaatsen niet meer bedraagt dan 4.

10.2 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met het plan wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het gebruik of laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;
  2. b. het gebruiken of het laten gebruiken van een gedeelte van een (bedrijfs)woning dan wel aan- en bijgebouwen als zelfstandige woning.

Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels

11.1 overige zone - gelders natuurnetwerk

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gelders natuurnetwerk' zijn de gronden tevens bestemd voor bescherming, behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.

11.2 overige zone - groene ontwikkelingszone

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groene ontwikkelingszone' zijn de gronden tevens bestemd voor bescherming, behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken, alsmede het voorkomen van significante effecten op kernkwaliteiten van het betreffende gebied.

11.3 Cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden

  1. a. Ter plaatse van de aanduidingen in de navolgende tabel zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud, de bescherming, de ontwikkeling en/of het herstel van de desbetreffende cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden welke zijn opgenomen in de navolgende tabel:
Aanduiding Landschaps en natuurwaarden
overige zone - dekzandruggen en oude bouwlanden - Besloten openheid
- Laanbeplantingen
- Bebouwingslinten met doorzichten
- Oude wegen en paden
- Bolle ligging
- Grote open percelen met randbeplantingen
- Steilranden
  1. b. ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - hooilanden', 'overige zone - broeken', 'overige zone - uiterwaarden' en 'overige zone - veenontginning Nijbroek' zijn boomkwekerijen niet toegestaan, met uitzondering van de bestaande boomkwekerijen.

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan:

  1. a. ten aanzien van ondergeschikte punten met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen in het terrein, met dien verstande dat de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de omgevingsvergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  2. b. ten behoeve van het incidenteel gebruik van gronden voor evenementen, vertoningen, feesten en dergelijke, mits daarvoor ingevolge de plaatselijke verordening een vergunning, ontheffing of vrijstelling wordt verleend, dan wel een melding is gedaan;
  3. c. ten behoeve van de bouw van kleine niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor openbare diensten met dien verstande dat:
  1. 1. de inhoud niet meer dan 50 m3 mag bedragen;
  2. 2. in afwijking van het bepaalde onder 1 de inhoud van een gasdrukregel- en meetstation niet meer dan 15 m3 mag bedragen;
  3. 3. de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
  1. d. ten behoeve van het incidenteel gebruik van gronden voor een kampeerterrein ten behoeve van kampeermiddelen, evenwel met uitzondering van bouwwerken voor recreatief verblijf.

Artikel 13 Algemene Procedureregels

13.1 Nadere eisen

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  1. a. een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
  3. c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de in lid 13.1 onder a genoemde termijn;
  4. d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 14 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Werken, Geen Bouwwerken Zijnde, Of Van Werkzaamheden

14.1 Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden op en in de hierna genoemde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren te doen of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning:

Bestemmingen en aanduidingen A B C D E F G H I
Bestemmingen
'Natuur' + + + + - + - - -
Aanduidingen
'overige zone - droge bos- en heideontginningen' + + + + + - - + +
'overige zone - beschermingszone natte landnatuur' + + + - + + - + -

+ omgevingsvergunningplichtig (activiteit onder voorwaarden mogelijk)

- niet omgevingsvergunningplichtig (activiteit bij recht toegestaan)

X omgevingsvergunning niet mogelijk (activiteit onder geen enkele voorwaarde toegestaan)

  1. a. aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. b. verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet;
  3. c. ophogen en egaliseren van de gronden, waaronder het aanbrengen van kaden en dijken;
  4. d. aanleggen en dempen van watergangen en andere waterpartijen en werken of werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of tot gevolg hebben, zoals diepen of draineren;
  5. e. aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur, het ingraven of indrijven van voorwerpen dieper dan 3 m;
  6. f. diepploegen, zijnde het extra diep - meer dan circa 0,4 m - omploegen, het (chemisch) scheuren van grasland, anders dan voor graslandverbetering;
  7. g. bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
  8. h. het vellen of rooien van houtsingels of houtwallen;
  9. i. het verrichten van exploratieboringen en seismologisch onderzoek.

14.2 Beoordelingscriteria

Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 14.1 alleen indien:

  1. a. door de in lid 14.1 genoemde werken of werkzaamheden, dan wel door de gevolgen daarvan, hetzij direct, hetzij indirect de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, niet blijvend onevenredige of niet onevenredig kunnen worden aangetast, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen;
  2. b. de landschaps- en natuurwaarden zoals opgenomen in Bijlage 1 niet blijvend onevenredig of niet onevenredig kunnen worden aangetast, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen;
  3. c. geen sprake is van significante gevolgen voor gebieden die in het kader van de Wet natuurbescherming als beschermde gebieden worden aangemerkt;
  4. d. de verkeersveiligheid niet wordt geschaad, voor zover het de aanleg van parkeerplaatsen en/of parkeerterreinen betreft;
  5. e. voor zover de gronden liggen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gelders natuurnetwerk' wordt eveneens geen onevenredige aantasting plaats vindt van de kernkwaliteiten die met de aanduiding worden beoogd te beschermen;
  6. f. voor zover de gronden liggen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – beschermingszone natte landnatuur' wordt tevens beoordeeld of:
    1. 1. door de werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden of de direct of indirect te verwachten gevolgen daarvan de natuurlijke en/of waterhuishoudkundige waarden van de met deze bestemming te beschermen vochtgebonden natuurwaarden, alsmede de kwaliteit, de waterstand en de stroming van het oppervlakte- en grondwater niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
    2. 2. het woongenot van nabij gelegen (recreatiewoningen) niet onevenredig wordt of kan worden geschaad als gevolg van plaagvorming van steekmuggen en/of knutten en de aanvrager een rapport heeft overgelegd waaruit blijkt dat de overlast door steekmuggen en knutten als gevolg van de voorgenomen maatregel zoveel als mogelijk wordt beperkt;
    3. 3. bij de uitvoering van de werkzaamheden welke in artikel 14 lid 14.1 onder b, e en f zijn genoemd, uit onderzoek is gebleken dat de directe dan wel indirecte gevolgen van de werkzaamheden niet zullen leiden tot een aantasting van de mogelijk aanwezige kleischotten en daarmee de waterhuishouding beïnvloeden;
    4. 4. de waterbeheerder daaromtrent is gehoord.

14.3 Uitzonderingen vergunningplicht

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in lid 14.1 is vereist voor:

  1. a. werken of werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  2. b. werken of werkzaamheden die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning;
  3. c. werken of werkzaamheden die worden uitgevoerd krachtens een op grond van de Wet natuurbescherming vastgesteld beheerplan.

Artikel 15 Overige Regels

15.1 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden

  1. a. Bij een feitelijke gebruiksverandering, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of de in dit plan opgenomen afwijkingen en bij het toepassen van de in dit plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden dient, indien de omvang of de bestemming van een gebouw en/of het terrein daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen, of andere voertuigen, in voldoende mate ruimte aanwezig te zijn of aangebracht te worden in, op of onder de bij dat gebouw of terrein behorende gronden of bouwwerken, zoals aangegeven in het gemeentelijk 'Parkeerbeleidsplan' (29 september 2009).
  2. b. De in sub a bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare auto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
    1. 1. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 2,00 m bij 5,5 m (voor langsparkeren), 2,50 m bij 5,00 m (voor haaksparkeren) en ten hoogste 3,25 m bij 6 m bedragen;
    2. 2. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,50 m bij 5 m bedragen.
  3. c. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  4. d. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a en c:
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen op overwegende bezwaren stuit; of
    2. 2. voor zover op andere redelijke wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
  5. e. Ruimte(n) voor het bepaalde onder a en c dient, voor zover de aanwezigheid van deze ruimten krachtens deze regels nodig is, beschikbaar te blijven. Ander gebruik wordt aangemerkt als strijdig gebruik met de bestemming.
  6. f. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd lid a te wijzigen door het vermelden van andere parkeernormen, indien het gemeentelijk 'Parkeerbeleidsplan' wordt gewijzigd of herzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde in lid 16.1 onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde in lid 16.1 onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

16.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 16.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 16.2 onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde in lid 16.2 onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan 'Buitengebied Epe, natuurontwikkeling Vossenbroek'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Voor Het Wijzigingsplan

De Stichting Geldersch Landschap & Kasteelen (GLK) is beheerder van ruim 150 natuurgebieden, kastelen en landgoederen in de provincie Gelderland. In het gebied Vossenbroek heeft GLK 92 ha in eigendom, bestaande uit elzenbroekbos en natte graslanden. Door verwerving komt daar 10 ha bij dat nu nog in regulier agrarisch gebruik is. Het voornemen is om deze gronden ook om te vormen naar natuur.

Er heeft een uitruil van gronden plaatsgevonden met het landgoed Emsterhof, dat nu een aaneengesloten eigendom krijgt aan de westzijde van het gebied. Deze gronden worden eveneens omgezet naar natuur. GLK en Emsterhof maken een gezamenlijk inrichtingsplan voor de om te vormen gronden.

Voor de herinrichting van de locaties naar natuur kan gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3.8.1 van het bestemmingsplan Buitengebied Epe. In dit document wordt gemotiveerd waarom medewerking kan worden verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Epe, ten zuiden van de kern Epe.
Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG100VossenbroekNO-VWP1_0002.jpg"

Globale ligging plangebied Vossenbroek (bron: openstreetmap)

De percelen liggen ten zuiden van de Heetkampsweg en westen van de Wiemanstraat. Het betreft de volgende percelen:

Perceelsnr
EPE M 264, 265, 266, 267
EPE M 246, 281, 282, 284, 286, 3568, 3569
EPE M, 313, 314, 4182
EPE M 2965, 2966
Emsterhof:
EPE M 237, 242, 244, 245, 4191, 4192

Op onderstaande afbeelding zijn de om te vormen percelen van GLK paars omlijnd, en die van de Emsterhof in oranje. De in blauw aangegeven percelen betreft de andere eigendommen van GLK. De gronden in voorliggend plan sluiten daar op aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG100VossenbroekNO-VWP1_0003.png"

Eigendommen Gelders Landschap en Kasteelen met perceelnummer. Het oranje omlijnd gebied aan de westzijde zijn de gronden van landgoed Emsterhof.

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het Initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied bestaat uit een aantal percelen in het natuurgebied Vossenbroek. De kern van natuurgebied Vossenbroek wordt gevormd door het elzenbroekbos, een zeldzaam bostype in deze streek. Het broekbos staat een groot deel van het jaar onder water. Daar omheen liggen natte graslanden met houtsingels en akkers. Op onderstaande luchtfoto is het gebied aangegeven die in eigendom zijn van GLK.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG100VossenbroekNO-VWP1_0004.png"

Luchtfoto van het Vossenbroek in beheer bij GLK. Met rood aangegeven zijn de gronden van landgoed Emsterhof.

De gronden in voorliggend plangebied liggen ten westen van de Wiemanstraat en betekenen een uitbreiding van het natuurgebied in westelijke richting. In de huidige situatie zijn de percelen in regulier agrarisch gebruik als grasland of bouwland. Op onderstaande luchtfoto is het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG100VossenbroekNO-VWP1_0005.png"

Luchtfoto van het plangebied (bron: google maps)

De gronden in het plangebied maken deel uit van de Emsterenk, het grootste enkencomplex in de gemeente Epe dat zich verder uitstrekt in zuidwestelijke richting. De enk ligt op een daluitspoelingswaaier, die is omgeven door een lager gelegen, natter dal.

Het Vossenbroek is relatief onveranderd ten opzichte van het eind van de 19e eeuw, in tegenstelling tot de rest van de Emsterenk. De 'grote' enk is verdicht door paden en bebouwing en hoofdzakelijk in gebruik als grasland. Opvallend aan de enk in het einde van de 19e eeuw is dat langs de randen (zoals bij het Vossenbroek) met houtwallen omzoomde percelen voorkomen. Bij de andere enkranden zijn de houtwallen doorgaans verdwenen, maar in het Vossenbroek zijn ze er nog.

Een opvallende bewoner van het Vossenbroek is de das, die zijn burcht heeft op de hoge gronden en zijn voedsel zoekt in de natte graslanden. De landschappelijke waarde van het gebied is hoog vanwege de gaafheid en streekeigenheid.

2.2 Toekomstige Situatie

De verworven landbouwgronden zijn wat hoger gelegen gronden en daarom niet geschikt als elzenbroekbos. Bij de hoger gelegen gronden zijn de cultuurhistorische waarden belangrijk.

Gezien de ligging op het enkencomplex en het historisch gebruik van dit deel van Vossenbroek streeft GLK naar het natuurtype Kruiden- en faunarijke akker. De omstandigheden van de bodem (enkeerdgrond) en de omvang van het gebied zijn zeer geschikt om dit type te realiseren. Daarbij is de openheid van de enk waardevol en deze dient behouden te blijven.

Op de percelen zal een verschralingsbeleid worden gevoerd. De gronden worden ingezaaid en beheerd als kruiden- en faunarijke akker met (behoud van de) kleine landschapselementen in de vorm van solitaire bomen of boomgroepen. Voorts wordt een actief beheer gevoerd om de enkranden en houtwallen in goede staat te houden.

Landgoed De Emsterhof zet op haar gronden in op het terugbrengen van het meer kleinschalige beekdallandschap aan de rand van de enk en werkt hierbij veel met kleine landschapselementen zoals poelen, hagen, akkerranden en broeihopen. De gronden van De Emsterhof zulllen worden gaan beheerd als kruiden- en faunarijke akker of als kruiden- en faunarijk grasland.

GLK richt zich op de cultuurhistorische openheid van de enk zelf. Het contrast tussen deze twee landschapstypen, met als harde grens de steilrand van de enk op het terrein van De Emsterhof, past bij de overgang van de stuwwal naar het beekdal.

Kruiden- en faunarijke akkers zijn akkers met ijle kruid- of grasachtige vegetaties die zich tussen de verbouwde gewassen bevinden. Tot ruim in de eerste helft van de 20e eeuw behoorden akkers tot een van de rijkste ecosystemen met een sterke regionale identiteit. Door verandering in gewaskeuze en intensivering van teelten (wat gepaard ging met efficiëntere zaadschoning en intensievere, vaak chemische onkruidbestrijding en een sterkere bemesting) is de biodiversiteit sterk achteruit gegaan.

Door in plaats van het reguliere agrarische gebruik de percelen extensiever te beheren, kan de biodiversiteit weer worden vergroot. Het hoofdgewas wordt daarbij ruim gezaaid of gepoot, waardoor er voldoende open plekken (pioniermilieus) aanwezig zijn, waar zich eenjarigen kunnen vestigen. De openheid van de akkergewassen en de daarbinnen voorkomende eenjarigen biedt ideale mogelijkheden voor insecten, muizen en akkervogels.

GLK stelt hierbij voor om enige afwisseling in de gewassen te hanteren (granen, hakvruchten), waarmee de historische percelering kan worden benadrukt en waar verschillende soorten akkerflora van kunnen profiteren. Soorten als de das en andere marterachtigen en vogels zoals geelgors, veldleeuwerik, zomertortel, kwartel en patrijs hebben baat bij een verbeterd voedselaanbod. In de winter is de akker een voedselbron voor overwinterende vogels.

De aanwezigheid van een dassenburcht in het terrein is geen belemmering voor het nastreven van het natuurtype Kruiden- en faunarijke akker. Een inrichting met hogere biodiversiteit tot gevolg kan zelfs zorgen voor een verbetering van het functioneel leefgebied voor deze soort.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Natura 2000

Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura 2000-gebieden worden bepaalde dieren, planten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd om de biodiversiteit te behouden. Het Natura 2000-netwerk omvat alle gebieden die eerder zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Deze richtlijnen bestaan uit twee delen: soortenbescherming en gebiedsbescherming.

In Nederland zijn er 161 Natura 2000-gebieden aangewezen. Al deze gebieden liggen binnen het Natuurnetwerk Nederland. Dit is het Nederlandse netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden.

Planspecifiek

Het Vossenbroek maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied. Op circa 3 km ten westen van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Veluwe. Vanaf de Veluwe lopen een aantal west-oost gerichte beken die ook tot Natura 2000 behoren, zoals de Klaarbeek op ca. 425 meter ten noorden van het plangebied. De onderstaande afbeelding toont het plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG100VossenbroekNO-VWP1_0006.jpg"

Ligging plangebied ten opzichten van Natura 2000 gebieden (bron: Natura2000)

In de toekomstige situatie wordt er een aangepast, extensief beheerd gevoerd op de gronden in het plangebied. De bemesting neemt af en er worden minder rijbewegingen gemaakt met landbouwmachines. Daarmee neemt de stikstofemissie af. Er worden geen ruimtelijke ingrepen gedaan, zoals bouwen. Gezien de aard van het toekomstige gebruik en de afstand tot het Natura 2000-gebied worden er geen negatieve effecten op het Natura 2000-gebied verwacht.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. De Omgevingsvisie gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. De visie integreert een vijftal beleidsterreinen: ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is in februari 2022 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

3.2.2 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

3.2.3 Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Gelders Natuurnetwerk

Het plangebied maakt onderdeel uit van het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Binnen het GNN wil de provincie Gelderland een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden bereiken. Hiermee wordt de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur beschermd, wat bijdraagt aan een prettige leef- en werkomgeving. De provincie wil de bestaande natuur in het Gelders natuurnetwerk beschermen en de samenhang versterken door natuurgebieden in het Gelders natuurnetwerk uit te breiden en verbindingszones aan te leggen in de Groene ontwikkelingszone.

Planspecifiek

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG100VossenbroekNO-VWP1_0007.png"

Ligging plangebied in het Gelders Natuurnetwerk (bron: gldanders.planoview.nl)

Het plangebied ligt binnen het Gelders Natuurnetwerk in het deelgebied 'Wissel - Emst' (deelgebied 108). Als kernkwaliteiten van 'Wissel - Emst' zijn benoemd:

  • Kwelzone op de flank van de Veluwe met alle gradiënten en natuurwaarden die daarbij horen
  • Onderdeel van Nationaal Landschap Veluwe
  • Wisselse Poort: ecologische verbinding Veluwe – IJsselvallei
  • Ecologische verbinding Oost-Veluwe – IJssel langs de Grift voor kamsalamander en windel; de Grift verbindt de beken met elkaar en met de IJssel;
  • Leefgebied das
  • Leefgebied steenuil
  • Sprengen- en bekencomplexen (HEN-water)
  • Parel Vossenbroek: broekbos van 13 ha
  • Cultuurhistorische waarden van o.m. nederzettingen, oude ontginningen (enken) en boerderijen
  • Kleinschalig landschap met veel opgaande landschapselementen
  • Abiotiek: aardkundige waarden, kwel, bodem, grondwaterreservoir

De ontwikkelingsdoelen in en rond het plangebied voor natuur en landschap GNN zijn:

  • Ontwikkeling bosranden en overgangen naar cultuurgronden
  • Ontwikkeling biotopen voor reptielen en amfibieën
  • Ontwikkeling cultuurhistorische patronen en beheersvormen
  • Ontwikkeling van het kleinschalig landschap langs de voet van de Veluwe; houtsingels, beken en (schrale) graslanden

3.2.4 Natuurbeheerplan

De gronden in het plangebied zijn in het Natuurbeheerplan van de provincie Gelderland aangemerkt als 'nog om te vormen naar natuur' (code N00.01) en 'inrichting nieuwe natuur' (code N00.02). Gronden met een intensief agrarisch verleden die een natuurbestemming krijgen, hebben meestal niet van de ene op de andere dag natuurwaarden. Hiervoor is eerst een omvormingsbeheer (bijv. verschraling) nodig. Om deze gronden met een natuurbestemming toch op de (ambitie)kaart te kunnen zetten, zijn bovengenoemde beheertypes opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG100VossenbroekNO-VWP1_0008.png"

Uitsnede uit het Natuurbeheerplan

Legenda
N00.01 Nog om te vormen naar natuur
N00.02 Inrichting nieuwe natuur
N10.02 Vochtig hooiland
N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland
N14.02 Hoog- en laagveenbos
N15.02 Dennen-, eiken- en beukenbos
L01.16 Bossingel

Voorliggend plan voorziet in het omzetten van agrarische gronden naar natuur. De percelen zijn als N00.01 en N00.02 zijn op de ambitiekaart van de provincie aangeduid en komt derhalve in aanmerking voor functieverandering naar en inrichting tot nieuwe natuur. De gronden zullen worden omgevormd naar kruiden- en faunarijke akkers met kleine landschapselementen in de vorm van solitaire bomen of boomgroepen. Daarnaast is het beheer er op gericht om de aanwezige enkranden en houtwallen in goede staat te houden. Op de gronden van Landgoed De Emsterhof is het plan om de percelen in te richten en te beheren als N12.02 en N12.05. Door het natuurgerichte, extensieve beheer zal de biodiversiteit toenemen en het terrein ecologisch interessanter worden. Dit is ten gunste van niet alleen akkerflora, maar ook voor insecten, akkervogels en andere (zoog)diersoorten waaronder de das. De das is een alleseter is en een voorkeur heeft voor kleinschalig akker- en weidelandschap met verspreide bosjes en houtwallen. Met de voorgenomen natuurontwikkeling wordt uitvoering gegeven aan het beleid tot realisatie van het Natuurnetwerk.

Het plan geeft uitvoering aan het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Epe

De Omgevingsvisie Epe is op 09 december 2021 vastgesteld door de raad. Dit is een integrale, strategische visie waarin de ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving zijn vastgelegd. De visie is het resultaat van een uitgebreid participatieproces. Er staan vier opgaven centraal:

  • een duurzame toekomst
  • gezondheid, zorg en welzijn
  • goed wonen
  • ondernemen

Het plangebied ligt op de Veluweflank, een divers en aantrekkelijk gebied waar veel opgaven samenkomen. Hier ligt een doelstelling om intensieve agrarische bedrijfsvoering substantieel te verminderen, om de stikstofdepositie op de nabijgelegen Veluwe te verminderen. Daarnaast moet ook de verdroging worden aangepakt door het water langer vast te houden. Agrarische bedrijven krijgen de ruimte om zich in de breedte te ontwikkelen: naast agrarisch vooral ook recreatie en toerisme. De omgevingsvisie richt zich in dit gebied vooral op de randen van de natuurgebieden: hier is gekozen voor een strategie van zonering en stapgewijze extensivering: geen uitbreidingsmogelijkheden voor agrariërs, alleen natuurinclusieve veranderingen. Cultuurhistorische waardevolle bebouwing en ensembles worden beschermd.

Planspecifiek

Voorliggend plan gericht op het omzetten van agrarische gronden naar natuur, in een gebied grenzend aan het bestaande natuurgebied Vossenbroek. Dit sluit precies aan op de strategie uit de Omgevingsvisie die is gericht op extensivering van agrarisch gebruik aan de randen van natuurgebieden.

Het plan past in de Omgevingsvisie Epe.

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan van Veluwe tot IJssel

De gemeenten Epe, Heerde en Voorst hebben in januari 2010 het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) van Veluwe tot IJssel vastgesteld. Dit plan bevat een regionale visie op het behoud van een mooi en aantrekkelijk landschap. Doel is om met het LOP de autonome ontwikkeling van het landschap te sturen op behoud en de ontwikkeling van landschappelijke samenhang en het ontwikkelen van karakteristieke kenmerken. Bij ontwikkelingen dient het LOP als toetsingskader.

Op de landschapsvormkaart en de kaart waardevolle open gebieden zijn de kernkwaliteiten van het landschap inzichtelijk gemaakt en gewaardeerd. Het plangebied valt binnen 'Dekzandruggen en oude bouwlanden'.

Op de flank van de Veluwe liggen hogere zandgronden, met daarop veel kernen en oude bouwlanden. De dekzandruggen liggen over het algemeen in een dwarsrichting (oost-west) op de Veluwe en zijn tamelijk langgerekt. De oude gronden van de Veluweflank bestaan uit relatief grote eenheden, die al vroeg bewoond zijn geraakt. Voorbeelden van relatief grote dekzandgebieden zijn die rond Epe, Vaassen, Emst, Oene, en Heerde. De kleinere dekzandruggen zijn herkenbaar aan de dwars op de Veluwe lopende wegen, bebouwing en beplanting langs de randen.

Kenmerken van de oude bouwlanden zijn de bolle ligging, grote open percelen met randbeplanting (houtwallen), laanbeplanting en steilranden. De overgang naar de lagere gebieden is over het algemeen vrij scherp. Het aangrenzende deel van het Vossenbroek, aan de oostkant van het plangebied, wordt gerekend tot de 'hooilanden'. Deze gebieden zijn van oorsprong zeer nat, omdat het water hier stagneerde.

Het landschapsbeleid voor de oude bouwlanden en dekzandruggen is gericht op het behoud van de openheid. De overgang van de oude bouwlanden naar laag gelegen gebieden kan op de randen landschappelijk worden versterkt door ze aan te planten.

Planspecifiek

Het plangebied betreft agrarische percelen die worden omzoomd door bos of beplanting. Op diverse plaatsen zijn nog kavelgrensbeplantingen aanwezig. De omvorming naar kruiden- en faunarijke akker past in het beeld dat in het Landschapsontwikkelingsplan wordt geschetst, met een scherpe grens tussen de open akkers en de lager gelegen gebieden met het elzenbroekbos.

3.3.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Epe', vastgesteld door de raad op 23 maart 2017 en deels onherroepelijk in werking. Daarnaast geldt ook het 'Parapluplan Parkeren', vastgesteld door de raad op 8 november 2018. Navolgende afbeelding toont de actuele planologische situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG100VossenbroekNO-VWP1_0009.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Epe' (bron: ruimtelijkeplannen)

De gronden in het plangebied hebben de enkelbestemming 'Agrarisch'. Daarnaast gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4', 'Waarde - Archeologie 5' en 'Waarde - Archeologie 6'.

Tevens zijn er gebiedsaanduidingen opgenomen: 'overige zone - beschermingszone natte landnatuur', 'overige zone - dekzandruggen en oude bouwlanden', 'overige zone - gelders natuurnetwerk' en 'overige zone - groene ontwikkelingszone'.

Artikel 3.8.1 van het bestemmingsplan Buitengebied Epe bevat een wijzigingsbevoegdheid om de bestemming 'Agrarisch' om te kunnen zetten naar de bestemming 'Natuur'.

3.8.1 Natuur

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van de bestemming 'Natuur' met dien verstande dat:

  1. a. het terrein is verworven voor de inrichting als natuurgebied, dan wel de eigenaar en/of gebruiker schriftelijk hebben ingestemd met de natuurontwikkeling;
  2. b. de wijziging in overeenstemming is met het landschapstype zoals is opgenomen in artikel 43.4;
  3. c. de wijziging niet leidt tot:
      • een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
      • negatieve effecten op de waterhuishouding, mits burgemeester en wethouders vooraf schriftelijk advies hebben aangevraagd aan de waterbeheerder.

Afweging

De terreinen zijn verworven door GLK in het kader van realisering van het GNN. In hoofdstuk 2 en 3 is beschreven hoe de toekomstige inrichting past in het gebied en uitvoering geeft aan het Natuurbeheerplan van de provincie Gelderland. De natuurontwikkeling leidt niet tot aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen of negatieve effecten op de waterhuishouding, hier wordt in hoofdstuk 4 nader op ingegaan.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Voorliggend plan voorziet in het omzetten van agrarische grond naar natuur. Een bodemonderzoek is in dit geval niet nodig. Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Voorliggend plan voorziet in het omzetten van agrarische gronden naar natuur. Gelet op de toekomstige functie zal de het initiatief bijdrage aan een (beperkte) verbetering van de luchtkwaliteit, omdat het land niet meer bewerkt zal worden met landbouwmachines. Geconcludeerd kan worden dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Met voorliggend plan wordt niet in een geluidgevoelige functie voorzien, en het heeft ook geen akoestisch gevolgen voor omliggende functies.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Voorliggend plan voorziet in het omzetten van agrarische gronden naar natuur. Dit vormt geen belemmering voor activiteiten van omliggende bedrijven of functies. Anderzijds heeft de functie natuur geen milieueffect op de omgeving.

Het plan is uitvoerbaar vanuit milieuzonering.

4.1.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Voorliggend plan voorziet in het omzetten van agrarische gronden naar natuur. De gronden worden niet gebruikt als verblijfslocatie voor personen en zijn daarmee geen (beperkt) kwetsbaar object in het kader van externe veiligheid Het is ook geen risicobron voor kwetsbare objecten in de omgeving.

Het plan is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21eeeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Beleid waterschap Vallei en Veluwe

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geeft het waterschap concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen. Daarnaast heeft het waterschap de Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst. In de Het Algemene beleidsregels (3e wijziging, 2017) bij de Keur 2013 wordt ten doel gesteld dat een uitbreiding van het verhard oppervlak in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal moet plaatsvinden.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van beleid bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:

  • Hemelwater wordt op basis van de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Wanneer lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is kan geloosd worden op oppervlaktewater. Lozen op de riolering is in principe niet toegestaan;
  • Afvalwater niet zijnde 'schoon' hemelwater aansluiten op het riool;
  • Houdt bij het ontwerp rekening met de gemiddelde hoogste grondwaterstand;
  • De ontwikkeling dient in de gebruiksfase grondwaterneutraal te zijn. Structurele drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan;
  • Geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water;

Er is sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied. In landelijk gebied geldt deze vrijstelling ook, tenzij de afvoer niet plaatsvindt in een oppervlaktelichaam met de aanduiding 'water met natuurfunctie zijnde Hen-Sed water' op de natuurkaart behorende bij de Algemene Regels van de Keur. Dan is er sprake van een vrijstelling bij een toename van het verhard oppervlak van minder dan 4.000 m².

Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Het grondwatersysteem bevindt zich tussen het Veluwemassief en de IJssel. Neerslag zijgt in op het hoge en droge deel van de Veluwe en treedt in de vorm van kwel weer uit in de lager gelegen gebieden. De diepere kwel is afkomstig van het Veluwemassief en is gedurende lange tijd onderweg. De kwaliteit van dit water is dan ook bijzonder goed. De meer lokale kwel is afkomstig uit de dekzandruggen (pseudo-eskers). Het water in het gebied is veelal ijzerrijk.

De vele aanwezige beken en sprengebeken stromen van west naar oost door het gebied. Ze zijn belangrijk voor de afwatering van het gebied.

Met voorliggend plan wordt niet voorzien in nieuwe bebouwing of extra verharding. Het waterverbergend vermogen neemt niet af. Er hoeft geen compensatie van waterberging plaats te vinden.

Voor het plan is de digitale watertoets ingevuld, zie bijlage 1. Hieruit komt naar voren dat de normale watertoetsprocedure moet worden doorlopen, omdat door het noordelijke deel van het plangebied een A-watergang met beschermingszone loopt. Onderhavig bestemmingsplan heeft geen gevolgen voor deze watergang. Er vinden geen ruimtelijk ingrepen plaats, de gronden worden alleen op een andere, meer extensieve wijze, beheerd. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor de waterhuishouding.

Het plan is uitvoerbaar vanuit het aspect water

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van Natura 2000-gebied. Het Natura 2000-gebied Veluwe ligt op circa 3 km ten westen van het plangebied. Vanaf de Veluwe lopen een aantal west-oost gerichte beken die ook tot Natura 2000 behoren, zoals de Klaarbeek op ca. 425 meter ten noorden van het plangebied. De te ontwikkelen percelen liggen wel in het Gelders Natuurnetwerk en dragen bij aan de realisering van het GNN. De voorgenomen natuurontwikkeling draagt bij aan de versterking van de ecologische waarde van het gebied Vossenbroek (zie ook paragraaf 3.2).

Gelet op de aard van het plan (natuurbeheer) en de afstand kan het optreden van negatieve effecten worden uitgesloten. Het plan leidt niet tot een toename van stikstofdepositie. Er worden in het kader van de natuurontwikkeling geen specifieke inrichtingsmaatregelen getroffen (zoals afgraven, herinrichting, aanleg van (wandel)paden of ingrepen in de waterhuishouding). Er is dus geen sprake van een aanlegfase. In de toekomstige situatie zal het terrein beheerd gaan worden als een kruiden- en faunarijke akker. Ook met deze natuurbestemming blijft er sprake van landbouwkundig gebruik, maar dit gebruik is minder intensief dan bij regulier agrarisch beheer. De gebruiksactiviteiten blijven in beginsel gelijk, maar met minder werkgangen. Dus nog steeds grond voorbereiden, inzaaien en oogsten, maar geen bemesting en geen onkruidbestrijding. Per saldo wordt op het land minder vaak met machines gewerkt en bovendien met lichtere machines. De stikstofemissie (en daarmee ook de depositie) neemt af. Met de bestemming Natuur wordt het extensieve beheer geborgd voor de toekomst.

Soortenbescherming

De omzetting naar natuur, het voorgenomen verschralingsbeheer en beheer als kruiden- en faunarijke akker zal bijdragen aan de versterking van flora en fauna en verbetering van de biodiversiteit. Vanuit ecologische overweging is het een verbetering. De verbetering zal met name gelden voor de soortgroepen vaatplanten (vestiging van bedreigde soorten van akkers wordt mogelijk), zoogdieren (extra beschuttingsmogelijkheden), insecten (vergroot voedselaanbod door de stimulaties van kruiden in akkers) en vogels (voedsel en schuilmogelijkheden).

Van nadelige invloed op beschermde soorten is geen sprake. Een beschermde soort die voorkomt in de omgeving is de das. Voor de das is verstoring alleen een overtreding van Wet natuurbescherming als de soort daardoor zijn burcht moet verlaten. Daarnaast is uiteraard het wegnemen van de dassenburcht een overtreding. Als beheer geëxtensiveerd wordt zal er geen verstoring of wegnemen van de dassenburcht plaatsvinden. Risico op overtreding van de Wet natuurbescherming is aanwezig als er nieuwe werkzaamheden uitgevoerd gaan worden, werkzaamheden geïntensiveerd worden of als de gehele functie van het perceel wijzigt (bijvoorbeeld landbouw naar water, of landbouw naar wonen). Omdat in de toekomst vergelijkbare werkzaamheden worden uitgevoerd als in de huidige situatie, enkel de intensiteit van de werkzaamheden neemt af, leidt dit niet tot verstoring. Daarnaast zal, in de toekomstige situatie, vanwege minder intensief beheer de kwaliteit van het gebied toenemen voor beschermde soorten zoals de das.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Onderhavige percelen gaan deel uitmaken van het natuurgebied Vossenbroek. Er worden geen nieuwe paden of parkeervoorzieningen aangelegd. Het gebied is beleefbaar vanaf de openbare weg.

4.5 Cultuurhistorie En Archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Het plangebied maakt deel uit van de Emsterenk. Gezien de ligging op het enkencomplex en het historisch gebruik van dit deel van Vossenbroek is het natuurtype Kruiden- en faunarijke akker een passende invulling. De openheid en de percelering van de enk zijn waardevol. Deze blijven met dit gebruik in stand. Door afwisseling in de gewassen te hanteren (granen, hakvruchten) wordt de historische percelering benadrukt.

Archeologie

Met voorliggend plan worden geen bodemingrepen verricht. Een nader onderzoek naar de archeologische waarden kan daarmee achterwege blijven.

In 2021 is een nieuwe archeologische beleidskaart voor de gemeente Epe gemaakt. De dubbelbestemmingen voor de bescherming van de archeologische waarden in voorliggend plan zijn gebaseerd op deze nieuwe beleidskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG100VossenbroekNO-VWP1_0010.png"

Uitsnede Beleidskaart Archeologie gemeente Epe, 2021

Het project is uitvoerbaar vanuit het aspect cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische Uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wro aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Deze wijziging van het bestemmingsplan voorziet niet in bouwmogelijkheden binnen het plangebied. De kosten voor het omvormen en beheren van de agrarische percelen naar natuur zijn geheel voor rekening van de Stichting Het Geldersch Landschap en Kasteelen, waarvoor zij subsidie heeft aangevraagd bij de provincie Gelderland. De gemeente draagt financieel op geen enkele wijze bij aan de realisatie van dit initiatief. De plankosten zijn verhaald door het in rekening brengen van de leges. Het kostenverhaal is daarmee verzekerd.

In verband met het bepaalde in artikel 6.1 van de Wro inzake tegemoetkoming in schade kan worden gesteld dat het niet aannemelijk is dat als gevolg van het voorgenomen plan een planologisch nadeel ontstaat dat voor tegemoetkoming in aanmerking komt. De planlocaties zijn binnen het GNN gelegen en de meeste omringende gronden zijn al in eigendom van GLK of andere natuurbeherende organisaties en personen. Niettemin is er een planschadeovereenkomst afgesloten. Deze kosten komen voor rekening van de initiatiefnemer.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

De opzet van voorliggend wijzigingsplan is aangesloten bij het bestemmingsplan 'Buitengebied Epe', vastgesteld door de gemeenteraad op 23 maart 2017 (identificatienummer NL.IMRO.0232.BG028Buitengebied-VBP1). Met dit wijzigingsplan wordt de bestemming 'Agrarisch' gewijzigd in de bestemming 'Natuur'. De overeenkomstige regels zijn van toepassing en overgenomen in dit plan.

In 2021 is een nieuwe archeologische beleidskaart voor de gemeente Epe gemaakt. De dubbelbestemmingen voor de bescherming van de archeologische waarden in voorliggend plan zijn gebaseerd op deze nieuwe beleidskaart. De volgende dubbelbestemmingen zijn opgenomen:

  • 'Waarde - Archeologie 3';
  • 'Waarde - Archeologie 4';
  • 'Waarde - Archeologie 5';
  • 'Waarde - Archeologie 6';

en de gebiedsaanduidingen:

  • 'overige zone - beschermingszone natte landnatuur';
  • 'overige zone - dekzandruggen en oude bouwlanden';
  • 'overige zone - gelders natuurnetwerk';
  • 'overige zone - groene ontwikkelingszone'.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

Vooroverleg

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

In dit plan is geen sprake van bovenlokale belangen. Het waterschap Vallei en Veluwe is via de digitale watertoets op de hoogte worden gesteld van dit plan.

Inspraak

In het kader van voorliggend plan zijn gesprekken gevoerd met de eigenaar van landgoed Emsterhof, waarmee ook een uitwisseling van gronden heeft plaatsgevonden. Deze eigenaar is positief over het plan, want ook op Emsterhof is men bezig met natuurvriendelijk beheer.

In plaats van het huidige bouwland worden de gronden van GLK straks beheerd als graanakker, dit heeft geen gevolgen voor aangrenzende agrarische gronden. Eigenaren van de aangrenzende gronden zijn in het voortraject daarom niet actief geïnformeerd. De omgeving wordt over de bestemmingswijziging geïnformeerd via de lokale media.

Procedure

Het ontwerpwijzigingsplan heeft vanaf 31 maart 2023 gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Er zijn tijdens deze termijn geen zienswijzen ingediend. Het plan is ongewijzigd vastgesteld.

Bijlage 1 Lijst Met Landschaps- En Natuurwaarden Per Landschapseenheid

Bijlage 1 Lijst met landschaps- en natuurwaarden per landschapseenheid

Bijlage 1 Watertoets

Bijlage 1 Watertoets