Veluwsedijk 28
Wijzigingsplan - Gemeente Epe
Vastgesteld op 05-10-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het wijzigingsplan 'Veluwseweg 28 te Vaassen' met identificatienummer NL.IMRO.0232.BGVeluwsedijk28-VWP1 van de gemeente Epe.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen.
1.3 aan huis verbonden bedrijf
een dienstverlenend beroep en/of ambachtelijk beroep, dat in of bij een woning, bedrijfswoning of plattelandswoning wordt uitgeoefend, waarbij de woning, bedrijfswoning of plattelandswoning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij en een bosbouwbedrijf;
1.7 archeologische monumentenzorg:
zorg die zich richt op het optimaal beheer van de bodem als unieke bron van informatie over de geschiedenis van Nederland;
1.8 archeologisch onderzoek:
in een schriftelijke rapportage vastgelegd bureau- en/of veldonderzoek naar de materiële neerslag van menselijke aanwezigheid en menselijk handelen in het verleden;
1.9 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit in het verleden, tenminste ouder dan 50 jaar;
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.11 bed and breakfast:
het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.12 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bestemd voor (het gezin of een daarmee gelijk te stellen samenlevingsvorm van) één persoon, wiens huisvesting daar, met het oog op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is;
1.13 bestaand:
- met betrekking tot bebouwing:
Legale bebouwing die op tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning;
- met betrekking tot gebruik:
het legale gebruik van grond en bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel toegestaan krachtens een omgevingsvergunning;
1.14 bestaande situatie
de activiteit die is toegestaan op grond van een ten tijde van het vaststellen van dit wijzigingsplan verleende vergunning als bedoeld in artikel 2.7 lid 2 van de Wet natuurbescherming, een omgevingsvergunning waarbij de toestemming op grond van artikel 7 lid 5 van de Wet natuurbescherming is aangehaakt, of een melding op grond van artikel 2.7 van de Regeling natuurbescherming of de rechtsopvolger daarvan, of
indien een vergunning of melding als bedoeld onder a ontbreekt: een aan het bedrijf ten tijde van het vaststellen van dit bestemmingsplan reeds verleende omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu, dan wel een melding op grond van het activiteitenbesluit;
1.15 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.16 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.17 bijgebouw:
al dan niet aangebouwd gebouw of een gedeelte van een gebouw dat ten dienste van het wonen wordt gebruikt en waarin niet wordt gewoond;
1.18 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.19 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.20 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.21 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.22 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.23 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal welke, hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.24 bouwwerk voor recreatief verblijf:
een bouwwerk dat uitsluitend bedoeld is om door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, te gebruiken voor toeristisch of recreatief gebruik; niet zijnde recreatiewoningen en kampeermiddelen.
1.25 cultuurhistorische waarde:
de aan een gebied en/of bouwwerk toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat gebied of dat bouwwerk;
1.26 extensief recreatief medegebruik:
een vorm van recreatief medegebruik dat in hoofdzaak is gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen, en dat slechts beperkt beslag op de ruimte legt. Voor het extensieve recreatief medegebruik is geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk, maar kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes. Onder extensief recreatief medegebruik wordt in elk geval niet verstaan intensief recreatief medegebruik en gemotoriseerde sporten
1.27 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.28 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf dat gericht is op het ontwikkelen van activiteiten, waarbij de productie geheel of nagenoeg geheel afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond (als productiemiddel) waar het bedrijf over kan beschikken;
1.29 grondgebonden veehouderij:
veehouderij die beschikt over voldoende agrarische cultuurgrond in de omgeving van de bedrijfsgebouwen om 50% van de benodigde diervoeding zelf te kunnen produceren
1.30 hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.31 hoofdverblijf:
het adres waar betrokkene woont of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal verblijven;
1.32 kampeerauto:
een auto, waarin voorzieningen zijn getroffen voor dag- en nachtverblijf;
1.33 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een toercaravan;
enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde; één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.34 kleinschalig kampeerterrein:
een kampeerterrein voor ten hoogste 25 kampeermiddelen - geen bouwwerken voor recreatief verblijf zijnde - dat gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober in gebruik mag zijn;
1.35 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
1.36 natuurlijke waarden:
aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomend in dat gebied;
1.37 onderkomens:
voor verblijf geschikte al dan niet aan de bestemming onttrokken voer- en vaartuigen en kampeermiddelen;
1.38 paardenbak:
een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony’s en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;
1.39 paardenhouderij:
het bedrijfsmatig, niet op agrarische productie gericht houden en stallen van paarden en pony's met als ondergeschikte nevenactiviteit het fokken africhten, trainen en berijden van paarden en pony's;
1.40 plattelandswoning:
een bedrijfswoning behorend tot of voorheen behorend tot een landbouwinrichting, zoals bedoeld in artikel 1.1a lid 2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, welke door een persoon en diens huishouden, die geen binding hebben met de desbetreffende landbouwinrichting, wordt of mag worden bewoond
1.41 peil:
voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het oorspronkelijke aansluitende terrein;
1.42 schuilgelegenheid
een bouwwerk, dat bedoeld is voor het bieden van beschutting en schuilruimte voor vee
1.43 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.44 stapmolen:
cirkelvormig afgezette ruimte/bouwwerk waar paarden zonder toezicht beweging in krijgen
1.45 voorgevel:
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan de weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
1.46 woning:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van een huishouden, en waarbij alle woonruimtes aan elkaar grenzen;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 breedte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van scheidingsmuren;
2.2 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, tenzij anders is aangegeven in de regels
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
- 1. per bouwvlak ten hoogste één agrarisch bedrijf is toegestaan;
- 2. een grondgebonden veehouderij uitsluitend is toegestaan op de gronden welke niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - niet grondgebonden veehouderij' en 'specifieke vorm van agrarisch - geen vee toegestaan';
- b. paardenhouderij;
- c. het behoud, de bescherming, de ontwikkeling en/of het herstel van de desbetreffende cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden ter plaatse van de aanduidingen zoals zijn opgenomen in Artikel 9;
- d. de waterhuishouding, waaronder sloten, sprengen, beken en andere watergangen;
- e. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden van water, bergen, aan- en afvoeren van water en natuurvriendelijke oeverzones langs watergangen;
- f. extensief recreatief medegebruik;
met daarbij behorende
- g. toegangswegen, -paden en overig verblijfsgebied;
- h. parkeervoorzieningen;
- i. groenvoorzieningen;
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. de landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden van het gebied het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de milieusituatie;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- e. de sociale veiligheid;
- f. de externe veiligheid
3.4 Afwijken van de bouwregels
lid 3.2 sublid 3.2.1 ten behoeve van het bouwen van schuilgelegenheden ten behoeve van dieren buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
- 1. de oppervlakte van de bij de schuilgelegenheid behorende en daaraan grenzende agrarische gronden ten minste 3 ha. bedraagt;
- 2. de oppervlakte per schuilgelegenheid niet meer dan 25 m2 bedraagt;
- 3. het aantal schuilgelegenheden per bedrijf, instelling of woning niet meer bedraagt dan 1 en per agrarisch bedrijf niet meer dan 2;
- 4. de goot- en bouwhoogte niet meer bedraagt dan respectievelijk 2,5 m en 3,5 m;
- 5. de afstand tussen het bouwvlak en de schuilgelegenheid niet minder dan 50 m bedraagt;
- 6. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing door middel van een inrichtingsplan;
- 7. de schuilgelegenheid aan ten minste één zijde niet is voorzien van een wand;
Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van de voorgaande afwijkingen bij een omgevingsvergunning dient mede betrokken te worden:
- de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven kunnen worden geschaad;
- de mate waarin de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijk waarden die Artikel 9 beoogt te beschermen worden geschaad. Indien de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
- a. lid 3.1 ten behoeve van het gebruik als tuin en/of erf ten behoeve van een nabijgelegen woning, voor gronden die feitelijk niet meer in gebruik zijn ten behoeve van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
- 1. de landschappelijke en/of natuurlijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
- 2. het gebruik van aangrenzende agrarische gronden niet wordt geschaad;
- 3. de maximale oppervlakte die als erf en/of tuin in gebruik wordt genomen niet groter is dan 900 m2;
- 4. hierop uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de woning mogen worden gebouwd
Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van de voorgaande afwijkingen bij een omgevingsvergunning dient mede betrokken te worden:
- de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven kunnen worden geschaad;
- de mate waarin voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
- de mate waarin de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijk waarden die Artikel 9 beoogt te beschermen worden geschaad. Indien de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen, met dien verstande dat per bestemmingsvlak ten hoogste 1 woning is toegestaan, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal woningen';
- b. praktijk- of studioruimte ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep;
- c. bostuinen;
met daarbij behorende:
- d. tuinen en erven;
- e. een tennisbaan, mits de oppervlakte niet meer bedraagt dan 650 m2.
4.2 Bouwregels
Op de voor Wonen bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat voor:
- a. het bouwen van woningen geldt dat:
- 1. deze vrijstaand worden gebouwd, met dien verstande dat:
- 2. de inhoud niet meer dan 750 m3 mag bedragen, dan wel:
- de bestaande inhoud zoals die bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan indien deze meer bedraagt; of
- 3. de goothoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen, dan wel:
- de bestaande goothoogte zoals die bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan indien deze meer bedraagt;
- 4. de bouwhoogte niet meer dan 10 m mag bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte zoals die bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan indien deze meer bedraagt;
- 5. de breedte niet minder dan 5 m mag bedragen;
- 6. de dakhelling niet minder dan 30° en niet meer dan 60° mag bedragen;
- b. voor het bouwen van bijgebouwen geldt dat:
- 1. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen niet meer dan 75 m2 mag bedragen, dan wel:
- de bestaande oppervlakte per bijgebouw zoals die bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan indien deze meer bedraagt;
- 2. de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 5 m mogen bedragen
- 3. bijgebouwen uitsluitend achter de voorgevel van de woning mogen worden gebouwd, met dien verstande dat tevens de bestaande bijgebouwen voor de voorgevel zijn toegestaan;
- 4. de afstand van bijgebouwen tot de woning niet meer dan 30 m mag bedragen;
- 1. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen niet meer dan 75 m2 mag bedragen, dan wel:
- c. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat:
- 1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde vóór de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen;
- 2. de bouwhoogte en de oppervlakte van overkappingen niet meer dan respectievelijk 3 m en 20 m2 mag bedragen;
- 3. de oppervlakte van een niet-overdekt zwembad mag niet meer dan 75 m2 bedragen;
- 4. de bouwhoogte van bij een tennisbaan behorend hekwerk mag niet meer dan 4 m bedragen;
- 5. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 5 m bedragen;
- 6. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 8 m bedragen;
- 7. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer dan 2,5 m mag bedragen.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. een goede woonsituatie;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- e. de sociale veiligheid;
- f. de externe veiligheid;
- g. de brandveiligheid.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 4.2 sub b.1 voor de vermeerdering van de toegestane oppervlakte aan- en bijgebouwen ten behoeve van een agrarisch hobbybedrijf tot ten hoogste 200 m2 per woning, mits de noodzaak is aangetoond en het bestemmingsvlak, eventueel in combinatie met de daaraan grenzende en daarmee één eigendomseenheid vormende gronden, een (gezamenlijke) oppervlakte heeft van ten minste 5.000 m2, en de belangen van gebruikers danwel eigenaren van aangrenzende gronden en/of (agrarische) bedrijven niet onevenredig worden geschaad;
- b. lid 4.2 sub b.1 ten behoeve van de gehele of gedeeltelijke vervanging van meerdere bijgebouwen waarvan de gezamenlijke oppervlakte meer bedraagt dan 75 m2 door één of meerdere bijgebouwen, met dien verstande dat:
- 1. de vervanging bijdraagt aan een aanmerkelijke verbetering van de landschappelijke situatie ter plaatse;
- 2. met de vervanging een vermindering (sanering) van de oppervlakte, voor zover die meer bedraagt dan 75 m2 plaatsvindt tot een oppervlakte van ten hoogste 50% van het meerdere tot een oppervlakte van ten hoogste 200 m2;
- c. lid 4.2 sub b.3 ten behoeve van het bouwen achter de naar de weg(-en) gekeerde gevel(-s) van de woning;
- d. lid 4.2 sub a.7 ten behoeve van het bouwen van aanbouwen aan de woning zonder dakhelling, mits er sprake is van een aanvaardbaar straat- en bebouwingsbeeld.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 4.1 sub a ten behoeve van de huisvesting van twee huishoudens in één woning, met dien verstande dat:
- 1. hierdoor het aantal woningen niet wordt vergroot;
- 2. de uiterlijke verschijningsvorm gehandhaafd blijft;
- 3. per huishouden 75 m² aan bijgebouwen is toegestaan, dan wel de bestaande oppervlakte zoals die bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan indien deze meer bedraagt
Artikel 5 Waarde - Archeologie 6
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 6’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
5.2 Bouwregels
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
- a. Het is verboden voor de ‘Waarde - Archeologie 6’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk) de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 2500 m2 en dieper is dan 20 cm gemeten vanaf het maaiveld;
- b. Aan de sloopvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige;
- c. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning;
- d. de vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 6 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Ondergronds bouwen
Binnen het plangebied mag onder gebouwen, met uitzondering van bouwwerken voor recreatief verblijf, ondergronds worden gebouwd, tenzij anders is aangegeven in de regels, onder de volgende voorwaarde:
- a. de diepte van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan 3,5 m onder peil.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Bed and breakfast
Bed and breakfast is toegestaan binnen (bedrijfs)woningen, mits:
- a. bed and breakfast ondergeschikt is aan de woonfunctie;
- b. het aantal slaapplaatsen niet meer bedraagt dan 4.
8.2 Strijdig gebruik
Onder gebruik in strijd met het plan wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik of laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;
- b. het gebruiken of het laten gebruiken van een gedeelte van een (bedrijfs)woning dan wel aan- en bijgebouwen als zelfstandige woning.
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 Cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden
Ter plaatse van de aanduidingen in de navolgende tabel zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud, de bescherming, de ontwikkeling en/of het herstel van de desbetreffende cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden welke zijn opgenomen in de navolgende tabel:
Aanduiding | Landschaps- en natuurwaarden |
overige zone - kampenontginningen | - Grillige perceelsbegrenzingen - Reliëf - Kleinschalig en groen karakter - Landgoederen en buitenplaatsen |
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan:
- a. ten aanzien van ondergeschikte punten met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen in het terrein, met dien verstande dat de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de omgevingsvergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
- b. voor afwijkingen ten aanzien van de voorgeschreven afmetingen van de bebouwing, met dien verstande dat de afwijkingen niet meer dan 10% mogen bedragen van de in deze regels genoemde, dan wel op de verbeelding aangewezen of daarvan te herleiden maten
- c. ten behoeve van de bouw van kleine niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor openbare diensten met dien verstande dat:
- 1. de inhoud niet meer dan 50 m³ mag bedragen;
- 2. in afwijking van het bepaalde onder 1 de inhoud van een gasdrukregel- en meetstation niet meer dan 15 m³ mag bedragen;
- 3. de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
- d. voor de bouw van masten ten behoeve van het landelijke alarmeringsnet, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 20 m bedraagt en de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden niet onevenredig worden geschaad;
- e. ten behoeve van het incidenteel gebruik van gronden voor evenementen, vertoningen, feesten en dergelijke, mits daarvoor ingevolge de plaatselijke verordening een vergunning, ontheffing of vrijstelling wordt verleend, dan wel een melding is gedaan;
- f. ten behoeve van het incidenteel gebruik van gronden voor een kampeerterrein ten behoeve van kampeermiddelen, evenwel met uitzondering van bouwwerken voor recreatief verblijf.
- g. ten behoeve van het gebruik, de aanleg en de bouw van een paardenbak inclusief bijbehorende omheiningen en lichtmasten, met dien verstande dat:
- 1. voor wat betreft de situering van de paardenbak geldt dat:
- de paardenbak dient te worden geplaatst op een perceel waar sprake is van een woonfunctie (al dan niet als bedrijfswoning dan wel als recreatiewoning), en wel achter de voorgevelrooilijn van de woning aansluitend aan de bestaande bebouwing, dan wel;
- indien het voorgaande ruimtelijk gezien onmogelijk is, mag de paardenbak direct aansluitend aan de achterzijde van het bouwperceel worden geplaatst, dan wel achter de voorgevelrooilijn van de (bedrijfs/recreatie) woning;
- de afstand tussen de paardenbak en de (bedrijfs/recreatie)woning van derden niet minder mag zijn dan 25 m;
- 2. voor wat betreft aantallen en maatvoering van de paardenbak geldt dat:
- per woning mag niet meer dan 1 paardenbak worden gerealiseerd;
- de oppervlakte van de paardenbak mag niet meer dan 800 m2 bedragen bij een aaneengesloten peceelsoppervlakte van meer dan 0,5 ha dan wel, bij een aaneengesloten perceelsoppervlakte van meer dan 1 ha, niet meer dan 1.200 m2;
- 3. voor wat betreft stapmolens bij de paardenbak geldt dat:
- een stapmolen uitsluitend mag worden gerealiseerd op een perceel met een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 0,5 ha;
- de buitendiameter niet meer dan 14 m mag bedragen, dan wel indien sprake is van het bedrijfsmatig houden van paarden, niet meer dan 20 m;
- de spilhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
- 4. voor wat betreft omheiningen bij een paardenbak geldt dat de hoogte niet meer dan 1,80 m mag bedragen;
- 5. voor wat betreft lichtmasten bij een paardenbak geldt dat:
- de hoogte niet meer dan 8 m mag bedragen;
- 6. de omgevingsvergunning uitsluitend kan worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de landschappelijke en/of natuurlijke waarden;
- in aanvulling op het voorgaande, de natuurlijke waarden van de voorgenomen omgevingsvergunning voor gebieden waarvoor bovendien geldt dat boscompensatie aan de orde is;
- de archeologische waarden, waarbij in elk geval geldt dat realisatie binnen gronden met de bestemmingen Waarde - Archeologie 2, Waarde - Archeologie 3, Waarde - Archeologie 4 en Waarde - Archeologie 5 geldt dat omgevingsvergunning uitsluitend kan worden verleend indien daartegen uit hoofde van de bescherming van de archeologische en/of cultuurhistorische waarde geen bezwaar bestaat en nadat een erkend archeoloog daaromtrent is gehoord
- 1. voor wat betreft de situering van de paardenbak geldt dat:
en uitsluitend indien:
- de belangen van gebruikers dan wel eigenaren van aangrenzende gronden niet onevenredig worden geschaad, waarbij in elk geval aandacht dient te worden besteed aan de aspecten geur-, stof-, geluid- en lichthinder;
- er sprake is van een goede landschappelijke inpassing, waarbij aandacht wordt besteed aan kleurstelling (donker) en materiaalgebruik (zo mogelijk hout) van de omheining alsmede aan de beplantingssoorten (inheems);
- er sprake is van een goede drainage;
- er geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het milieu.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Verschuiven van een woning
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, ten behoeve van een verbetering van de ruimtelijke inpassing van een woning, het plan te wijzigen en een bestemmingsvlak 'Wonen' te verschuiven, met dien verstande dat:
- a. de bestaande woning wordt gesloopt;
- b. de nieuwe woning op ten hoogste op 100 m afstand van de gesloopte woning wordt opgericht;
- c. de oppervlakte van het verschoven bestemmingsvlak ten hoogste bedraagt de oppervlakte van het bestaande bestemmingsvlak;
- d. voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder;
- e. met de wijziging een verbetering van de ruimtelijke inpassing van een woning wordt bereikt, wat moet blijken uit:
- 1. het ontstaan van een betere woonsituatie en/of;
- 2. het verhogen van de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteit en/of;
- 3. het dienen van de verkeersveiligheid en/of;
- 4. het dienen van het natuurbehoud
11.2 Vergroten inhoud (bedrijfs)woning
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het vergroten van de inhoud van een (bedrijfs)woning tot maximaal 1.200 m3, mits alle voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen worden gesloopt, uitgezonderd de bij recht toegestane oppervlakte aan aan- en bijgebouwen en een landschappelijke inpassing is gewaarborgd.
11.3 Aanvullende voorwaarden wijzigingsbevoegdheden
Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de wijzigingen welke zijn opgenomen in artikel 11 vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:
de mate waarin de waarden en functies van de betrokken gronden welke het plan beoogt te beschermen, door de gebruiksverandering worden geschaad;
de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden en/of nabijgelegen gronden worden geschaad;
de uitvoerbaarheid - waaronder begrepen de milieutechnische toelaatbaarheid - en het behoud, bescherming en herstel van de cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden.
Artikel 12 Overige Regels
- a. Bij een feitelijke gebruiksverandering, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of de in dit plan opgenomen afwijkingen en bij het toepassen van de in dit plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden dient, indien de omvang of de bestemming van een gebouw en/of het terrein daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen, of andere voertuigen, in voldoende mate ruimte aanwezig te zijn of aangebracht te worden in, op of onder de bij dat gebouw of terrein behorende gronden of bouwwerken, zoals aangegeven in het gemeentelijk 'Parkeerbeleidsplan' (29 september 2009).
- b. De in sub a bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare auto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
- 1. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 2,00 m bij 5,5 m (voor langsparkeren), 2,50 m bij 5,00 m (voor haaksparkeren) en ten hoogste 3,25 m bij 6 m bedragen;
- 2. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,50 m bij 5 m bedragen.
- c. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
- d. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a en c:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. voor zover op andere redelijke wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
- e. Ruimte(n) voor het bepaalde onder a en c dient, voor zover de aanwezigheid van deze ruimten krachtens deze regels nodig is, beschikbaar te blijven. Ander gebruik wordt aangemerkt als strijdig gebruik met de bestemming.
- f. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd lid a te wijzigen door het vermelden van andere parkeernormen, indien het gemeentelijk 'Parkeerbeleidsplan' wordt gewijzigd of herzien.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde in lid 13.1 onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde in lid 13.1 onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 13.2 onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde in lid 13.2 onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan 'Wijzigingsplan Veluwsedijk 28'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Veluwsedijk 28 te Vaassen is een voormalige gemengd bedrijf met varkens, akkerbouw en groenteteelt gevestigd. In de huidige situatie zijn nog steeds de gebouwen en bouwwerken aanwezig die herinneren aan deze functie. Op grond van het bestemmingsplan en milieutoestemming is het nog steeds mogelijk om hier een grondgebonden veehouderij te exploiteren. De eigenaar van de locatie heeft de agrarische bedrijfsactiviteiten in 2019 gestaakt. Formeel zal de huidige omgevingsvergunning nog moeten worden ingetrokken. Zodra de procedure voor wijziging van de bestemming is doorlopen zal een verzoek om intrekking worden gedaan.
Het is nu bedoeling om de agrarische bedrijfsbestemming om te zetten naar een woonbestemming conform het huidige gebruik. Dit voorgenomen gebruik past niet binnen de huidige regels van het bestemmingsplan Buitengebied Epe. Met een wijzigingsbevoegdheid (artikel 45.2) wordt de mogelijkheid geboden de agrarische bestemming om te zetten naar een woonbestemming. Met dit wijzigingsplan wordt een actueel juridisch en planologisch kader geboden voor het toestaan van de woonbestemming ter plaatse van de Veluwsedijk 28.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Epe. Dichtstbijzijnde kernen Vaassen en Apeldoorn zijn op respectievelijk 3,5 en 4,5 kilometer van het plangebied gelegen. In de omgeving van het plangebied zijn de gronden agrarisch in gebruik ten behoeve van de productiefunctie van voornamelijk grasgewas.
Afbeelding 1: Luchtfoto plangebied en omgeving
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
De locatie maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied - Epe' vastgesteld op 23 maart 2017. De gronden hebben de bestemming 'Agrarisch' met bouwvlak.Verder zijn de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' en de gebiedsaanduiding 'overige zone - kampenontginningen' van toepassing
Afbeelding 2: Fragment verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied - Epe' ter plaatse van het plangebied.
1.4 Leeswijzer
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een weergave van de huidige en de toekomstige situatie weergegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het plan aangetoond. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling en in hoofdstuk 6 wordt stilgestaan bij de procedure.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
In de huidige situatie zijn de (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig op het perceel. De volgende volgende functie en afmeting zijn hierbij van toepassing per gebouw (zie afbeelding 3):
- 1. Opslag geoogste producten en machine opslag (180 m2)
- 2. Hobby tuinkas (45 m2)
- 3. Varkensschuur (450 m2)
- 4. Aardappelopslag en machineberging (425 m2)
- 5. Werkplaats en winkel (300 m2)
Afbeelding 3: luchtfoto bestaande situatie
Het gebouw aan de entree van het perceel is de woning van initiatiefnemer. Op onderstaande afbeelding 4 en in het vooraanzicht van de woning te zien en een zijaanzicht met de voormalige bedrijfsgebouwen.
Afbeelding 4: Erfaanzichten vanaf de Vaassenseweg (bron: google maps)
2.2 Toekomstige Situatie
In de gewenste situatie wordt het perceel voorzien van een woonbestemming. Op deze manier kan het perceel voor reguliere bewoning worden gebruikt. De voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden bijgebouw bij de woning, privé opslagen en privé werkplaats. Een deel van het huidige agrarisch bouwvlak zal komen te vervallen omdat dit op agrarische productiegrond is gelegen. Deze gronden behouden de agrarische bestemming, alleen zal hier het bouwvlak komen te vervallen.
Op onderstaande afbeelding 5 is de functie per gebouw in de gewenste situatie weergegeven.
Afbeelding 5: gebruik gebouwen. 1: bijgebouw woningen, 2: bijgebouw woningen, 3: opslag privé, 4: opslag privé en 5: werkplaats (privé), opslag privé.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld door de Tweede Kamer. De SVIR bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt onder andere de Nota Mobiliteit en de Nota Ruimte. In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.
De SVIR heeft betrekking op:
- rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
- rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
- rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.
Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.
Toets
De beoogde ontwikkeling valt niet onder één van de nationale belangen.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het ‘Besluit algemene regels ruimtelijke ordening’ (Barro, 7 december 2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationalebelangen op ruimtelijk gebied is geborgd
Op 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat onder andere om de Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen.
Toets
Het Barro bevat geen relevante regels die invloed uitoefenen op het onderhavige plan.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond.
Toets
Bij toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking wordt getoetst of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Het omzetten van een agrarische bedrijfsbestemming naar een woonbestemming is niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Op basis hiervan is een verdere toetsing aan de ladder niet noodzakelijk.
3.1.4 Conclusie
De beoogde ontwikkeling is in overeenstemming met het relevante Rijksbeleid.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018
In de omgevingsvisie Gaaf Gelderland, vastgesteld door Provinciale Staten op 19 december 2018, worden de doelen voor Gelderland uitgewerkt. Centraal staat dat bij de taakinstelling de focus ligt op duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie. Door hier de focus op te leggen wordt er gestreefd naar een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. De doelen worden verder uitgewerkt in zeven ambities. Het betreft vestigingsklimaat, wonen, bereikbaarheid, biodiversiteit, klimaatadaptie, energietransitie en circulaire economie.
3.2.2 Omgevingsverordening (december 2018)
Met de verordening stellen Provinciale Staten regels over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen. Deze regels kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels.
Toets
Uit toetsing aan de omgevingsverordening blijkt dat het plangebied is gelegen in een gebied waar de relevante thema's landbouw en landschap van toepassing zijn.
Afbeelding 6: Ligging plangebied in het gebied waar regels voor 'landschap' van toepassing zijn
Het planvoornemen betreft een wijziging van de agrarische bestemming naar een woonbestemming. Er wordt geen bebouwing toegevoegd. Dit heeft geen nadelige gevolgen voor het landschap of de landbouw in het gebied.
3.2.3 Conclusie
Het planvoornemen is in overeenstemming met provinciaal beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de voorwaarden die zijn opgenomen in de wijzigingsbevoegdheid van het bestemmingsplan die de voorgenomen bestemmingswijziging mogelijk maakt. Dit geeft het college van B&W de bevoegdheid om de bedrijfswoning, met de daarbij behorende tuinen, erven en inritten met de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen in de bestemming 'Wonen' onder de volgende voorwaarden:
- a. het gebruik als wonen vanuit een oogpunt van een goed woon- en leefklimaat aanvaardbaar is;
- b. de wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van:
- 1. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
- 2. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijk waarden die artikel 43 beoogt te beschermen;
- 3. het aantal woningen na wijziging niet meer mag bedragen dan 1, tenzij het bestaande aantal meer bedraagt;
- 4. voor wat betreft de bouw- en gebruiksregels wordt de bestemming Wonen in acht genomen.
Ad a:
In dit wijzigingsplan worden in hoofdstuk 4 alle relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld. Hieruit blijkt dat een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied kan worden gegarandeerd.
Ad b:
- 1. In de directe omgeving van het bedrijf zijn een aantal agrarische bedrijfslocaties en solitaire woningen aanwezig. In hoofdstuk 4 wordt in de geurparagraaf aandacht besteed aan het aspect geur en de externe werking van het toestaan van een woonbestemming op de voorgenomen locatie. Hieruit volgt dat de gebruiks- en ontwikkelmogelijkheden van naastgelegen percelen niet worden aangetast.
- 2. Het omzetten van de agrarische bestemming naar een woonbestemming gaat niet gepaard met nieuwbouw of sloop van bestaande bebouwing. Bestaande erfbeplanting wordt meegenomen in de woonbestemming net als de archeologische bestemming. Mochten er in de toekomst bouwplannen zijn dan worden die getoetst aan deze regelgeving. De aanduiding 'overige zone - kampenontginningen' is tevens van toepassing op de agrarische gronden om de van belang zijnde cultuurhistorische waarden te borgen.
- 3. In de huidige situatie is er sprake van één woning op het erf. Dit zal met de voorgenomen bestemmingswijziging niet worden aangepast. Met een afwijkingsbevoegdheid kan het gebruik van de bestaande woning voor twee huishoudens mogelijk worden gemaakt.
- 4. De regels van de bestemming 'Wonen' zijn 1 op 1 overgenomen uit het bestemmingsplan buitengebied Epe en zijn als aparte bestemming opgenomen bij dit wijzigingsplan.
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Inleiding
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan of wijzigingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan .
4.2 M.e.r.-beoordeling
Het doel van een milieueffectrapportage (mer) is om mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld te brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen in de besluitvorming. Het maken van een milieueffectrapport is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten die activiteiten mogelijk maken welke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. In het Besluit m.e.r. wordt aangegeven welke activiteiten altijd mer.-plichtig of mer.- beoordelingsplichtig zijn.
Toets
De gewenste activiteiten worden niet genoemd in de D en C lijst van het Besluit m.e.r. Er is overigens geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. Derhalve is er geen sprake is van een m.e.r. dan wel een (vormvrije)m.e.r.-beoordelingsplicht en behoeven de milieugevolgen op basis van het Besluit m.e.r. niet in kaart te worden gebracht.
Conclusie
De m.e.r. regelgeving staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren
anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype tot rustig buitengebied:
Tabel 1: richtafstanden per categorie en gebied
Daarnaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
Toetsing
Hinderveroorzakende functies in het plangebied
In het plangebied wordt een burgerwoning mogelijk gemaakt. Woningen zijn geen hinderveroorzakende functies, maar vallen wel binnen de categorie hindergevoelige functies voor bedrijven in de omgeving.
Aan de Vaassenseweg 46 te Nijbroek en de Veluwsedijk 30 zijn agrarische bedrijven gevestigd. Voor de milieucontouren is geur de bepalende afstand. Deze specifieke afstanden zijn bepaald in het Activiteitenbesluit. Voor wat betreft de milieucontouren wordt verwezen naar paragraaf 4.4 geur.
Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied
Er moet onderzocht worden of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied. Zoals gezegd bevinden zich in de omgeving enkele agrarische bedrijven. Deze zijn op voldoende afstand gelegen.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.4 Geur
Geurhinder kan optreden bij het houden van dieren in dierenverblijven (stallen, inclusief een vaste uitloop) en het opslaan en bewerken van agrarisch bedrijfsstoffen (mest, kuilvoer, krachtvoer). Hierna wordt het risico van geurhinder voor deze activiteiten getoetst aan de wettelijke criteria.
Toets
Vaasenseweg 46 te Nijbroek
Voor de locatie Vaassenseweg 46 is (van rechtswege) een Omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) verleend voor het houden van 625 vleeskalveren. De voorschriften uit het Activiteitenbesluit zijn van toepassing.
Voor vleeskalveren zijn emissiefactoren vastgesteld in de Regeling geurhinder en veehouderij. Normaliter dient de geurbelasting te worden uitgerekend en getoetst aan het Activiteitenbesluit (Veehouderij Vaassenseweg 46 valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit.) In het Activiteitenbesluit is een uitzondering opgenomen voor voormalige bedrijfswoningen, die op 19 maart 2000 nog deel uit maakten van een veehouderij. Op deze datum was het bedrijf aan de Veluwsedijk 28 als veehouderij in werking. Dit betekent dat een afstand van 50 meter vanaf het agrarisch bouwblok tot de gewenste bestemming wonen (locatie Veluwsedijk 28) in acht moet worden genomen. Dit is geborgd op de verbeelding.
Veluwsedijk 30 Vaassen
Op deze locatie is een melkrundveehouderij gevestigd. Op basis van het
Activiteitenbesluit geldt hiervoor een vaste afstand van 50 meter gemeten vanaf het agrarische bouwblok. Aan deze vereiste afstand wordt ruim voldaan.
Bij opslag mest geldt voor mest/veevoer in het buitengebied een vaste afstand van 50 meter . Hieraan wordt voldaan.
Conclusie
Voor het aspect geur is het plan uitvoerbaar.
4.5 Bodem
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het projectgebied. Aangetoond dient te worden dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.
Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen bestemmings- en/of functiewijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat.
Toets
In het plangebied is een bodemonderzoek (zie Bijlage 1) conform NEN 5740 en NEN 5707 uitgevoerd. In het bodemonderzoek zijn de volgende conclusies opgenomen:
- de bodem op de locatie bevat zeer plaatselijk sporen baksteen;
- In de grond ter plaatse van de voormalige bovengrondse tank zijn geen verhoogde gehalten aangetroffen. In het grondwater is een matig verhoogd gehalte barium aangetroffen en zijn licht verhoogde gehalten zink en xylenen aangetroffen;
- In de onverharde stroken onder de dakbedekking is bij AMM01 is een minimale hoeveelheid asbest aangetroffen in de druppelzone (0,6 mg/kg). Aan de andere zijde (AMM02) is geen asbest aangetroffen;
- In de puinverharding is in monster APMM01 is asbest aangetroffen (20 mg/kg). Dit gehalte ligt beneden de interventiewaarde (100 mg/kg) en ook beneden de waarde voor nader onderzoek(50 mg/kg);
- Ter plaatse van het overig terrein zijn plaatselijk in de bovengrond licht verhoogde gehalten kobalt, nikkel en PCB aangetroffen. Het grondwater is licht verontreinigd met barium en zink;
- Het terrein is op basis van de milieuhygiënische kwaliteit geschikt voor het voorgenomen gebruik. Het matig verhoogd gehalte barium wordt vaker aangetroffen en heeft waarschijnlijk een natuurlijke oorsprong. Aanvullend onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht
Conclusie
Uit het bodemonderzoek volgt dat voor het aspect bodem geen bezwaren bestaan voor dit initiatief.
4.6 Geluid
De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidgevoelige functies binnen de geluidszone van (spoor)wegen en/of industrieterreinen worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting.
Toets
Met het wijzigen van de agrarische naar een woonbestemming wordt geen extra geluidgevoelig object toegevoegd. Er is in de bestaande situatie al sprake van een woning op 66 meter van de weg (Veluwsedijk) De locatie hiervan zal niet worden gewijzigd. Een akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Conclusie
Het plan is uitvoerbaar voor het aspect geluid.
4.7 Luchtkwaliteit
De milieukwaliteitseisen omtrent luchtkwaliteit zijn verankerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarde die voor een aantal verontreinigende stoffen in de wet is gesteld.
Als aannemelijk is dat aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormt luchtkwaliteit geen belemmering om een projectplan vast te stellen. Deze voorwaarden zijn:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- het project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- het project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging;
- het project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit of binnen een regionaal programma van maatregelen.
Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per m3 (µg/m3 ) voor fijn stof en stikstofoxiden (NO2).
Projecten die wel 'in betekenende mate' bijdragen, zijn vaak al opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is erop gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daarom is ook een pakket aan maatregelen opgenomen: zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket aan maatregelen zorgt ervoor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd. Bovendien worden alle huidige overschrijdingen tijdig opgelost. In het NSL worden de effecten van alle NIBM-projecten verdisconteerd in de autonome ontwikkeling. Het NSL omvat dus alle cumulatieve effecten van (ruimtelijke) activiteiten op de luchtkwaliteit.
Toets
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het omzetten van de agrarische bedrijfsbestemming naar een woonbestemming. Deze ontwikkeling zal geen toename van het aantal verkeersbewegingen van en naar de locatie tot gevolg hebben. Formele toetsing aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer kan daarom achterwege blijven.
De bestaande bedrijfswoning is op grond van de Wet luchtkwaliteit al een gevoelig object. Door dit planvoornemen wordt dit niet anders en er worden geen nieuwe gevoelige objecten mogelijk gemaakt. Er kan met zekerheid worden gesteld dat er ter plaatse van de woonbestemming sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt daarom geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.8 Externe Veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPGtankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt. Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico’s vanwege transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen te worden gehanteerd. Op dit moment wordt echter gewerkt aan nieuwe wet-en regelgeving te weten Wet Basisnet en Besluit transport gevaarlijke stoffen, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen
Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Epe
In september 2013 is de Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Epe vastgesteld. Uitgangspunt van deze visie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan indien het gaat op een verplaatsing van een bestaande risicobron naar een bedrijventerrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde. In de visie is tevens vastgelegd dat wanneer bijzonder kwetsbare objecten (objecten met verminderd zelfredzame personen zoals scholen en zorginstellingen) mogelijk worden gemaakt binnen het invloedsgebied van een risicobron de besluitvorming op dit punt expliciet bij degemeenteraad en het college van B&W wordt voorgelegd.
Toets
Het plan behelst de functiewijziging naar een woonfunctie. De woning is een nieuw kwetsbaar object (conform artikel 1, lid 1 sub l van het Besluit externe veiligheid inrichtingen).
Groepsrisico
Er wordt een woningbezetting aangehouden van 2,4 personen per woning, dat is ongeveer 3 mensen welke toegevoegd worden aan deze omgeving. Dit is minder dan 10 personen zodat er geen sprake is van een groepsrisico.
Provinciale weg N792
De planlocatie ligt op c.a. 65 meter va dee provinciale weg N792. Provinciale wegen zijn aangewezen als doorgaande routes voor gevaarlijke stoffen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N792 is dermate beperkt dat er geen significante EV risico's zijn rond deze weg, zo blijkt uit de beleidsvisie externe veiligheid gemeente Epe.
Conclusie
Externe veiligheid staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.
4.9 Water
In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets. Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Watertoets
Er is voor het planvoornemen een watertoets uitgevoerd (zie Bijlage 2). Uit de watertoets blijkt dat het plan vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentieel waterbelangen wordt geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft.
Conclusie
Voor wat betreft het aspect water kan het plan uitvoerbaar worden geacht.
4.10 Ecologie
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000- gebieden. Daarnaast is het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), in het kader van de gebiedsbescherming van belang.
Soortenbescherming
Sinds 1 januari 2017 regelt Wet natuurbescherming de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden of er beschermde soorten aanwezig zijn in of nabij het plangebied, in hoeverre het plan negatieve gevolgen kan hebben op die beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen moeten worden genomen.
Toets
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden
De planlocatie ligt op een afstand van c.a. 4,3 kilometer tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken'. Dit is te zien op onderstaande afbeelding 7.
Afbeelding 7: Afstand tot N-2000 gebied
In de huidige situatie is er sprake van een veehouderij aan de Veluwsedijk. De planologisch legale situatie van het bedrijf volgt uit de OBM van 12 april 2011. In deze omgevingsvergunning is een emissie van 460 kg NH3 toegestaan. Deze omgevingsvergunning wordt ingetrokken zodra het wijzigingsplan in werking treedt.
In de nieuwe situatie vindt geen stalemissie meer plaats en zal dit alleen NOx emissie via verkeersbewegingen van en naar de woning zijn die nu ook al plaatsvinden. Er is een AERIUS berekening gemaakt van de verkeersbewegingen in de gewenste situatie. Dit zijn 8 verkeersbewegingen per etmaal van de locatie naar de kruising met de N792. Deze berekening is bijgevoegd als Bijlage 3. Uit de berekening volgt dat het project geen toename van stikstofdepositie met zich meebrengt. Er hoeft niet (intern) gesaldeerd te worden voor dit project en er is derhalve geen voortoets stikstof nodig.
GNN, GO en nationaal landschap
De planlocatie is gelegen binnen het gebied 'nationaal landschap' zoals opgenomen in de omgevingsverordening van de provincie Gelderland. Binnen dit gebied zijn alleen nieuwe bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van het Nationaal landschap niet aantasten. Met de omzetting van de agrarische naar een woonbestemming worden de kernkwaliteiten niet aangetast.
Het Gelders NatuurNetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelzone (GO) grenst aan het plangebied. De regels uit de verordening stellen restricties op plannen die binnen deze gebieden liggen. De woonbestemming valt hier buiten en heeft geen negatieve externe effect op het natuur netwerkerk en/of groene ontwikkelzone.
Soortenbescherming
Het betreft een bestemmingswijziging waarbij de huidige gebouwen blijven staan. Dit heeft geen nadelige effecten op de habitat van eventueel aanwezige beschermde soorten.
Conclusie
Ecologie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.11 Cultuurhistorie En Archeologie
De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet vormt samen met de Omgevingswet het wettelijke fundament voor de cultuurhistorie en archeologie in Nederland. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden blijven gehandhaafd. Onderdelen van de huidige Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen worden over enige tijd overgeheveld naar de Omgevingswet. Voorbeelden daarvan zijn de verplichting om rekening te houden met archeologie bij het opstellen van bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen).
Toets
Archeologie
Voor het plangebied geldt de bestemming Waarde - Archeologie 6. Binnen deze bestemming geldt een grens van 2.500 m2 en 50 cm diepte voor nader archeologisch onderzoek. Met het huidige planvoornemen wordt geen nieuwe bebouwing beoogd. Tevens blijft de archeologische bestemming van toepassing op het plangebied. Zo worden mogelijke archeologische waarden voldoende beschermd.
Cultuurhistorie
Binnen het plangebied zijn geen objecten met cultuurhistorische waarde aanwezig. Bestaande kavelpatronen of andere in het landschap aanwezige cultuurhistorisch waardevolle elementen worden niet aangetast.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van zowel archeologie als cultuurhistorie is het planvoornemen uitvoerbaar.
4.12 Verkeer En Parkeren
In deze paragraaf wordt het aspect verkeer en parkeren behandeld in relatie tot het planvoornemen.
Toets
Het wijzigen van de agrarische naar de woonbestemming zal geen invloed hebben op het verkeersbeeld. Het aantal verkeersbewegingen van met name vrachtwagens van en naar de locatie zal afnemen. Op het terrein is voldoende parkeergelegenheid aanwezig in in de parkeerbehoefte te voorzien.
Conclusie
Voor het aspect verkeer en parkeren is het pan uitvoerbaar.
4.13 Kabels En Leidingen
In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.
Toets
Op een afstand van ca. 750 m ligt een hoogspanningsleiding. In de huidige situatie is al een woning aanwezig in het plangebied. Door het wijzigingen van de bestemming komt de woning niet dichter bij deze hoogspanningsleiding.
Conclusie
Voor het aspect kabels en leidingen kan het plan uitvoerbaar worden geacht.
4.14 Economische Uitvoerbaarheid
Het voornemen betreft de wijziging van de agrarische bestemming naar een woonbestemming. Met onderhavige wijziging in de planologische situatie wordt reguliere bewoning mogelijk gemaakt. De kosten hiervan, inclusief de kosten die samenhangen met de procedure komen voor rekening van de initiatiefnemer.
Eventueel uit te keren planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor zal een planschadeovereenkomst worden ondertekend tussen gemeente en initiatiefnemer.
Op basis van deze gegevens kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Hoofdstuk 5 Juridische Regeling
5.1 Algemeen
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat wijzigingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn eventuele aanlegregels, uitwerkingsregels, nadere eisen, ontheffing- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen
5.2 Juridische Vormgeving
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012. Voor de inhoudelijke systematiek is aangesloten op het bestemmingsplan 'Buitengebied Epe' van de gemeente Epe.
Hieronder wordt de opbouw en dergelijke kort toegelicht.
5.2.1 Inleidende regels
Conform SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.
5.2.2 Bestemmingsregels
In het hoofdstuk bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Hieronder worden de gehanteerde bestemmingen kort toegelicht.
- 'Agrarisch' - de gronden die gebruikt mogen worden t.b.v. de agrarische functie.
- 'Wonen', waarbij de woonfunctie wordt neergelegd.
- 'Waarde - Archeologie 6', ter behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
- Gebiedsaanduiding 'overige zone - kampenontginningen', ter bescherming, behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de specifieke cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden die in dit gebied van toepassing zijn.
5.2.3 Algemene regels
Bij de bestemming aanvullende regels opgenomen met betrekking tot bouwen. Daarnaast bevat dit hoofdstuk algemene gebruiksregels en afwijkingsregels.
5.2.4 Overgangsrecht en slotregels
In artikel 3.2.1 Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Procedure
Het wijzigingsplan doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wro. Door het voeren van de genoemde procedure, met de daar bijhorende zienswijzen-, c.q. beroepsprocedure, wordt de maatschappij betrokken bij het plan.
In eerste instantie wordt het ontwerpwijzigingsbesluit met bijbehorende stukken gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens de genoemde periode kunnen belanghebbenden bij het college van Burgemeester en Wethouders zienswijzen indienen omtrent het ontwerpwijzigingsbesluit. Wanneer geen zienswijzen worden ingediend, wordt het wijzigingsbesluit vastgesteld. Wanneer wel zienswijzen zijn ingediend, moeten deze voorzien worden van een gemeentelijke reactie. Vervolgens kan het wijzigingsplan, al dan niet gewijzigd naar aanleiding van zienswijzen, worden vastgesteld. De vaststelling van het wijzigingsplan wordt door het college van Burgemeester en Wethouders bekend gemaakt en ter inzage gelegd. Tegen het besluit is beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Overleg omwonenden
initiatiefnemer heeft het planvoornemen kenmbaar gemaakt bij omwonenden door deze persoonlijk te informeren.