KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregel
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Opbouw Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Initiatief
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Milieu
4.2 Water
4.3 Verkeer
4.4 Ecologie
4.5 Archeologie
4.6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Verbeelding
5.3 Planregels
5.4 Wijze Van Bestemmen
Hoofdstuk 6 Procedure
6.1 Algemeen
6.2 Verslag Artikel 3.1.1 Bro Overleg
6.3 Verslag Inspraak
6.4 Verslag Zienswijzen
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 3 Stedenbouwkundige Visie
Bijlage 4 Verslag Inloopavond
Bijlage 5 Vaststellingsbesluit

Vogelbuurt

Bestemmingsplan - Gemeente Epe

Vastgesteld op 05-04-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0232.VAA009Vogelbuurt-VBP1 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.2 plan

het bestemmingsplan "Herstructurering Vogelbuurt" van de gemeente Epe

1.3 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan huis verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 aanpijling:

een op de plankaart blijkens de daarop voorkomende verklaring als zodanig opgenomen aanduiding, die aangeeft welke bestemming/aanduiding van toepassing is op de aangepijlde gronden;

1.8 agrarisch bedrijf:

een veehouderij, productiegerichte paardenhouderij, akkerbouw- of tuinbouwbedrijf niet zijnde een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij, een bosbouwbedrijf of een gebruiksgerichte paardenhouderij;

1.9 ander-werk:

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.10 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de culturele overblijfselen uit oude tijden;

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.12 bebouwingspercentage:

de bebouwde oppervlakte van de gebouwen uitgedrukt in procenten van de totale oppervlakte van nader aangegeven gronden;

1.13 bedrijf:

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen;

1.14 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.15 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bestemd voor (het gezin of een daarmee gelijk te stellen samenlevingsvorm van) één persoon wiens huisvesting daar met het oog op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is;

1.16 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming;

1.18 Bevi-inrichting:

inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.19 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.20 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.21 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.22 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.23 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.24 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.25 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegelaten;

1.26 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.27 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.28 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.29 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel vallen geen afhaalzaken en maaltijdbezorgdiensten;

1.30 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:

een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.31 dienstverlening:

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;

1.32 discotheek:

een gebouw, waarin de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het bieden van gelegenheid tot dansen op mechanische en/of levende muziek en het serveren van al dan niet alcoholhoudende dranken;

1.33 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

1.34 eerste verdieping:

de tweede bouwlaag van een hoofdgebouw, een souterrain of kelder niet daaronder begrepen;

1.35 extensieve (dag)recreatie:

recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, fietsen, varen, paardrijden, zwemmen en vissen; onder extensieve (dag)recreatie vallen geen gemotoriseerde sporten;

1.36 ecologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling;

1.37 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.38 geluidgevoelige functies:

bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder dan wel het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.39 geluidgevoelige gebouwen:

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder, dan wel het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.40 gestapelde woning

een woning in een gebouw, dat meerdere geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat;

1.41 halfvrijstaande woning:

een woning van het type twee-aan-een-gebouwd;

1.42 hogere grenswaarde:

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, dan wel het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.43 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.44 horeca(bedrijf):

een bedrijf, in hoofdzaak gericht op:

  1. a. het verstrekken van ter plaatse te nuttigen spijzen en/of dranken;
  2. b. het verstrekken van nachtverblijf;
  3. c. het verhuren en ter plaatse beschikbaar stellen van zaalruimten;

1.45 kampeermiddel:

  1. a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  2. b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een omgevingsvergunning is vereist, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.46 kantoor:

een ruimte die dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige dan wel financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening - niet zijnde detailhandel - al dan niet met een (publiekgerichte) baliefunctie;

1.47 kwetsbaar object:

een object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.48 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.49 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaalmedische, sociaalculturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie - met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren - en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.50 natuur(wetenschappelijke) waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.51 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.52 onderkomens:

voor verblijf geschikte al dan niet aan de bestemming onttrokken voer- en vaartuigen en kampeermiddelen;

1.53 peil:

  1. a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. het door of namens burgemeester en wethouders bepaalde peil;

1.54 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

1.55 recreatiewoning:

een gebouw, waarvoor een vergunning ingevolge artikel 40 van de Woningwet is vereist dat dient als recreatiewoonverblijf, niet voor permanente bewoning is bestemd, en dat dient als periodiek verblijf voor wisselende groepen van recreanten, die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.56 risicovolle inrichting:

een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.57 sportkantine:

een verblijfslocatie waarin de verstrekking van drank- en etenswaren gericht is op gebruikers van de sportvoorziening;

1.58 Staat van Bedrijfsactiviteiten:

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt;

1.59 stacaravan:

een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede gelet op de afmetingen kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen, ook over grotere afstanden, als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen, en dat dient voor recreatief (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.60 standplaats:

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

1.61 twee-aan-een woning

een woning van het type twee aaneen gebouwd;

1.62 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.63 plankaart

de analoge en digitale verbeelding van de bestemming(en) bij dit bestemmingsplan.

1.64 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.65 voorkeursgrenswaarde:

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder dan wel het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.66 vuurwerkbedrijf:

inrichting waar professioneel vuurwerk en/of meer dan 10.000 Kg consumentenvuurwerk aanwezig is;

1.67 Wgh-inrichting:

een inrichting als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer;

1.68 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.69 woonhuis:

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat;

1.70 woonwagen:

een voor bewoning bestemde ruimte die is geplaatst op een standplaats en die in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken

  1. a. de breedte van een gebouw:
    tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren;
  2. b. de dakhelling:
    langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
  3. c. de goothoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  4. d. de inhoud van een bouwwerk:
    tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
  5. e. de bouwhoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
  6. f. de oppervlakte van een bouwwerk:
    tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  7. g. de bruto vloeroppervlakte van een bouwwerk:
    tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk, gemeten over alle bevloerde verdiepingen van het bouwwerk, inclusief onderkeldering;
  8. h. de afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens:
    vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel.

Bij het meten op de kaart wordt gemeten uit het hart van de op de kaart aangegeven lijn.

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen en beplantingen;
  2. b. (fiets)paden;
  3. c. speelvoorzieningen;
  4. d. parkeerstroken;
  5. e. waterhuishoudkundige voorzieningen;

met daarbijbehorende:

  1. f. bouwwerken, geen gebouw zijnde.

3.2 Bouwregels

Op de voor Groen aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. de verkeersveiligheid;
  2. b. de sociale veiligheid.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor

  1. a. tuinen en erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - zij uitbouw' een uitbouw aan de naastgelegen woning;

met daarbijbehorende:

  1. c. veranda's die gebouwd zijn aan de woning, met een maximale diepte van 2,5 meter en een maximale hoogte van 3 meter;
  2. d. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  3. e. andere-werken, erven en parkeervoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op de voor Tuin aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - zij uitbouw' een uitbouw aan de naastgelegen woning tot 3,5 meter hoog mag worden gebouwd.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. een goede woonsituatie;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen en straten;
  2. b. voet- en rijwielpaden;
  3. c. parkeervoorzieningen;

met daarbijbehorende:

  1. d. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  2. e. andere-werken, water en groenvoorzieningen.

5.2 Bouwregels

Op de voor Verkeer aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de sociale veiligheid.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep, tot het maximum aantal woningen als aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';

met daarbijbehorende:

  1. b. gebouwen;
  2. c. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  3. d. andere-werken, tuinen en erven.

6.2 Bouwregels

Op de voor Wonen aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de milieusituatie;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. f. de sociale veiligheid.

6.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in:

  1. a. 6.2.1 onder g en toestaan dat de goothoogte van een hoofdgebouw wordt vergroot tot niet meer dan 6 m;
  2. b. 6.2.1 onder i en toestaan dat de dakhelling wordt verkleind tot niet minder dan 00 dan wel dat een hoofdgebouw (gedeeltelijk) wordt voorzien van een plat dak;
  3. c. 6.2.1 onder i en toestaan dat ten behoeve van afwijkende dakvormen de dakhelling wordt verhoogd;
  4. d. 6.2.2 onder a en toestaan dat een aanbouw, uitbouw of bijgebouw tot aan de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt gebouwd.
  5. e. 6.2.2 onder d en toestaan dat de bouwhoogte ten behoeve van architectonische verfraaiing wordt verhoogd tot niet meer dan 7 m.

6.5 Specifieke gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. c. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein mits de structuur van het plan niet wordt aangetast en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  4. d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van andere-bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  5. e. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van andere-bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot niet meer dan 40 m;
  6. f. de bestemmingsregels en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    1. 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    2. 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    3. 3. (hoek)erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, mits de bouwvlakgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden;
  7. g. het bepaalde over de afstand van uitbouwen tot aan de voorgevel en het verlengde daarvan voor het bouwen van (hoek)erkers, mits de diepte van de (hoek-)erker, gemeten uit de zijgevel, niet meer bedraagt dan 1,50 m;
  8. h. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen.

9.2 Afwegingskader

Een in9.1genoemde afwijking kan worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de milieusituatie;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. f. de sociale veiligheid;

9.3 Procedure

Voor een besluit tot afwijken geldt de in 11.2 vermelde voorbereidingsprocedure.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Artikel 11 Algemene Procedureregels

11.1 Wijziging

Voor een besluit tot wijziging van het plan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging omtrent wijziging besluiten.

11.2 Afwijking of nadere eis

Voor een besluit tot afwijken of het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  1. a. een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
  3. c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder a genoemde termijn;
  4. d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregel

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning en afwijkt van het plan, mag mits de bestaande afwijkingen naar de aard en omvang niet worden vergroot:

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na hde dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

12.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in 12.1en toestaan dat een eenmalige vergroting plaatsvindt van de inhoud van de in 12.1toegelaten bouwwerken met niet meer dan 10%.

12.3 Gebruik

Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestaat op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn inzake het behoud van de vogelstand en de Richtlijn inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.

12.4 Afwijking

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in 12.3.1 onder a, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
  2. b. Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen, kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

"Regels van het Bestemmingsplan Herstructurering Vogelbuurt"

Aldus vastgesteld door de Raad in de vergadering d.d.

, Voorzitter

, Griffier

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan

Woningbouwcorporatie Triada heeft het voornemen een gedeelte van haar woningbezit in de Vogelbuurt in Vaassen te herstructureren. De woningen zijn verouderd en voldoen niet meer aan de vraag vanuit de verschillende doelgroepen.

Omdat de nieuwe bouwplannen strijdig zijn met het geldende bestemmingsplan is een herziening van het bestemmingsplan nodig. Omdat het initiatief past op de locatie en gewenst is, wordt medewerking verleend aan deze herziening.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen in de bebouwde kom van Vaassen. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.VAA009Vogelbuurt-VBP1_0002.png"
Ligging plangebied op topografische kaart (bron: kadaster)

1.3 Opbouw Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en hetgeen daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.


Toelichting

De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:

  • een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
  • een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 Bro bedoelde overleg;
  • de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
  • een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
  • de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.


In de toelichting worden conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro ten minste neergelegd:

  • een beschrijving van de wijze waarop met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
  • voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
  • een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.


Verbeelding

De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bijvoorbeeld bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken omtrent InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2008.


Planregels

De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en, vaak, ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2008.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het Initiatief

In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige Situatie

De Vogelbuurt is ontstaan als één van de eerste naoorlogse uitbreidingswijken in Vaassen. De Vogelbuurt is gerealiseerd in een periode die liep van de jaren '50 tot en met begin jaren '70. Het is een wijk met veel woningen in een lagere prijsklasse, die geliefd is als woonplek voor verschillende doelgroepen, waaronder starters en ouderen.

Het gedeelte dat in de jaren '50 is gerealiseerd bestaat uit verouderde woningen. Naast een slechte technische staat is er tevens sprake van een afnemende vraag naar dit type woningen (relatief kleine eengezinswoningen). Triada heeft als eigenaar van de woningen daarom besloten om deze woningen in verschillende fases te slopen en te vervangen door nieuwbouw. Enkele jaren geleden is de eerste fase uitgevoerd en is het westelijk deel van de Vogelbuurt geherstructureerd. Door de komst van appartementencomplexen aan de westzijde is het aanzien van de buurt sterk veranderd. De wegenstructuur is wel grotendeels gehandhaafd.

Aansluitend op realisatie van de eerste fase wordt nu de tweede fase van de herstructurering uitgevoerd, die bestaat uit de nog overgebleven woningen uit de jaren '50. Het te herstructureren gebied omvat slechts een klein gedeelte van de Vogelbuurt in Vaassen. Het grootste deel van de Vogelbuurt blijft in de huidige vorm bestaan.

De afbeeldingen geven een impressie van de bestaande Vogelbuurt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.VAA009Vogelbuurt-VBP1_0003.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0232.VAA009Vogelbuurt-VBP1_0004.png"
Bestaande situatie met te herstructureren woningen
afbeelding "i_NL.IMRO.0232.VAA009Vogelbuurt-VBP1_0005.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0232.VAA009Vogelbuurt-VBP1_0006.png"
Reeds geherstructureerde gedeelte Vogelbuurt

2.2 Toekomstige Situatie

De stedenbouwkundige visie op het plangebied voegt zich binnen de bestaande structuur van de Vogelbuurt. De ligging van de wegen blijft gehandhaafd, waardoor het plan goed aanhaakt bij de bestaande wegen- en bebouwingsstructuur.

De woningen worden gekenmerkt door een dorpse sfeer, die past tussen de moderne uitstraling van de eerder gerealiseerde Vogelbuurt en de bestaande woningen in de wijk. De woningen hebben een royale beukmaat. Er is extra aandacht geschonken aan de hoekoplossingen, waarbij patiowoningen opvallend elementen vormen. De woningen vormen een eenheid met elkaar en sluiten qua beeld aan op de enkele jaren geleden gerealiseerde woningen van het reeds geherstructureerde gedeelte van de Vogelbuurt. Het materiaalgebruik sluit hierop aan. De genoemde ontwerpaspecten en de uitvoering in materiaalgebruik en detaillering zorgen voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.VAA009Vogelbuurt-VBP1_0007.png"
Schetsontwerp herstructurering Vogelbuurt (bron: BDG architecten en ingenieurs BV)

Het volgende voorlopige programma kan binnen het plangebied gerealiseerd worden:

  • 12 hoekwoningen
  • 33 tussenwoningen
  • 6 patiowoningen

In totaal worden er 51 woningen gerealiseerd. In de oude situatie waren er in het plangebied 53 woningen aanwezig.

In het enkele jaren geleden gerealiseerde gedeelte van de Vogelbuurt is een nieuw groenelement geïntroduceerd, het Eksterplein. Dit Eksterplein moet daarom ook in het nog te herstructureren gedeelte van de Vogelbuurt benadrukt worden en voorzien worden van passende randbebouwing. In de nieuwe structuur is gekozen om een groot speelveld aan de Vinkstraat ter realiseren, die gerelateerd is aan het groene Eksterplein. Zo kan er een grotere groene ruimte ontstaan, die uiteindelijk beter benut kan worden.

De huidige straten in het plangebied worden op enkele plaatsen verbreed of blijven gehandhaafd. De inrichting wordt in overleg met de gemeente opgepakt, maar sluit aan op de in de omgeving van het plangebied gebruikte principes. Parkeren vindt zoveel mogelijk plaats in nieuw te realiseren parkeerkoffers en aangelegde langsparkeerplaatsen. Hierdoor is het minder noodzakelijk om op de straat te parkeren, wat de ruimtelijke kwaliteit ten goede komt.

De stedenbouwkundige visie welke ten grondslag ligt aan dit bestemmingsplan is als bijlage bij dit plan in te zien.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nota Ruimte: Ruimte voor Ontwikkeling

De 'Nota Ruimte: Ruimte voor ontwikkeling' (de Nota Ruimte) is in februari 2006 in werking getreden. In de Nota Ruimte is het nationaal ruimtelijk beleid vastgesteld tot 2020, met een doorkijk naar 2030. De Nota Ruimte vervangt de ruimtelijk relevante rijksnota's c.q. de planologische kernbeslissingen (PKB's) behorende bij de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening Extra (en de actualisering daarvan in de Vinac) en het Structuurschema Groene Ruimte.

De in de Nota Ruimte vervatte ruimtelijke strategie wordt wat betreft verkeer en vervoer uitgewerkt in de separate PKB Nota Mobiliteit. De economische, ecologische en sociaal-culturele aspecten worden nader uitgewerkt in respectievelijk de 'Gebiedsgerichte Economische Perspectieven' en het 'Actieplan Bedrijventerreinen', de 'Agenda Vitaal Platteland' en het daarbij behorende meerjarenprogramma 'Groene ruimte' en het actieprogramma voor ruimte en cultuur.

Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het relatief beperkte oppervlak van Nederland. Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier algemene doelen:

  • versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
  • bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
  • borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
  • borging van de veiligheid.

Met de Nota Ruimte heeft het kabinet gekozen voor een dynamisch, op ontwikkeling gericht, ruimtelijk beleid en een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen het Rijk en de decentrale overheden. Hierbij wordt uitgegaan van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet' en verschuift het accent van het stellen van ruimtelijke beperkingen naar het stimuleren van gewenste ontwikkelingen. Er wordt meer nadruk gelegd op 'ontwikkelingsplanologie' en minder op 'toelatingsplanologie'. Daarnaast is het landelijk beleid gericht op het optimaal benutten van het huidige bebouwde gebied.


In de Nota Ruimte wordt meer verantwoordelijkheid gegeven aan de decentrale overheden. Om de kwaliteit te waarborgen is voor geheel Nederland een basiskwaliteit geformuleerd waaraan voldaan moet worden. Een verdere verfijning wordt overgelaten aan de decentrale bestuurslagen. De gebieden en netwerken die het kabinet van nationaal belang acht zijn bestemd als Ruimtelijke Hoofdstructuur. In deze gebieden wil het Rijk een nadrukkelijke rol vervullen omdat deze gebieden en netwerken voor het functioneren van Nederland van grote betekenis zijn. Voor deze gebieden draagt het Rijk dan ook in het algemeen een grotere verantwoordelijkheid.

Planspecifiek

In onderhavig plan wordt de woonkwaliteit middels herstructurering verbeterd. Herstructurering in plaats van uitbreiding betekent ook dat de ruimte binnen het bebouwde gebied optimaal benut wordt. Dit past binnen het beleid van de Nota Ruimte.


AMvB Ruimte

Met de invoering van de Wro in juli 2008 is de directe doorwerking van de Nota Ruimte komen te vervallen. Dit betekent dat het niet meer wettelijk verplicht is dat bestemmingsplannen in overeenstemming zijn met het beleid uit de Nota Ruimte. Om dit te ondervangen is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (de AMvB Ruimte) opgesteld en op 29 mei 2009 vastgesteld door het kabinet. De AMvB Ruimte omvat ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken tot in bestemmingsplannen.

Door middel van de AMvB Ruimte wil het Rijk kenbaar maken aan welke regels provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen moeten voldoen en wat de ruimte is waarbinnen provincies en gemeenten hun eigen ruimtelijke belangen vorm kunnen geven. Daarnaast kan in de AMvB Ruimte provincies opgedragen worden bepaalde thema's verder uit te werken of te borgen in een provinciale verordening, waar de gemeenten zich wederom aan dienen te houden bij het opstellen van een bestemmingsplan.

De AMvB Ruimte wordt in twee fases vastgesteld. In de eerste fase wordt aangegeven dat de regels in acht moeten worden genomen tot bij het eerstvolgende besluit tot vaststelling of wijziging van het planologisch regime. Het Rijk heeft besloten om in de eerste fase nog geen nieuwe beleidskoers op te nemen in de AMvB Ruimte; deze volgt pas bij de tweede fase van de invoering, die naar verwachting in 2011 wordt vastgesteld. De AMvB Ruimte houdt tot die tijd de koers aan van de Nota Ruimte.

Planspecifiek

De AMvB Ruimte geeft geen specifieke uitgangspunten die van belang zijn voor onderhavig plan.

3.2 Provinciaal Beleid

Structuurvisie ruimtelijke ordening Gelderland

Het streekplan Gelderland 2005 is door de Provinciale Staten van Gelderland op 29 juni 2005 vastgesteld en geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkeling in de komende tien jaar. Dit streekplan voorziet in een integrale herziening van het vigerende ruimtelijke beleid van de provincie Gelderland (streekplan Gelderland 1996 en de daaropvolgende partiële herzieningen). Het plan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Om de afstemming met regionale ontwikkelingen te optimaliseren is dit streekplan mede gebaseerd op regionale structuurvisies die zijn aangeleverd door de Gelderse regio's. Het streekplan is een kaderscheppend plan voor diverse uitwerkingen. Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.

Planspecifiek

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.VAA009Vogelbuurt-VBP1_0008.png"
Uitsnede Beleidskaart Ruimtelijke Structuur (bron: provincie Gelderland)

In de afbeelding is een uitsnede van de streekplankaart weergegeven. Het plangebied heeft volgens de streekplankaart geen specifieke waarde. In onderhavig geval is sprake van herstructurering, waarmee het plan past binnen het beleid van de provincie om zuinig en zorgvuldig met de ruimte om te gaan.

KWP3

In het derde Kwalitatief Woningbouwprogramma (KWP3) zijn door de provincie, de woningcorporaties, de gemeenten en de regio's in Gelderland afspraken vastgelegd over de ontwikkeling van het woningaanbod in Gelderland voor de periode 2010-2019. De partijen willen er voor zorgen dat het woningaanbod in iedere regio van Gelderland ook in de toekomst goed aansluit bij de behoefte van de inwoners. Gedeputeerde Staten hebben op 12 januari 2010 het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3) vastgesteld.

Om het woningaanbod zo goed mogelijk af te stemmen op de vraag is in het KWP3 rekening gehouden met de ontwikkelingen in de bevolkingsopbouw en in de woningmarkt. In praktijk betekent dit dat er voornamelijk goedkopere woningen moeten worden gebouwd, bij voorkeur op binnenstedelijke locaties. Bouwen op grote nieuwbouwlocaties buiten de stad of het dorp is steeds minder nodig.

In het Kwalitatief Woonprogramma gaat het nadrukkelijk niet alleen om de aantallen te bouwen woningen. Er is bij de inwoners een grote behoefte aan goedkopere woningen. Daarom zijn er ook afspraken gemaakt over de aantallen betaalbare woningen. Er wordt ook rekening gehouden met een steeds groter wordende groep ouderen die het liefst zelfstandig wil blijven wonen. Verder zijn er ook afspraken over de verhouding koop-huur en bijzondere onderwerpen als energiezuinige woningen, dak- en thuislozen en collectief particulier opdrachtgeverschap.

Voor het eerst zijn in het KWP3 ook afspraken gemaakt over de aantallen te bouwen woningen in een korte periode. Dit heeft te maken met de grote problemen waar de bouw op dit moment mee kampt. De provincie biedt de gemeenten ondersteuning in het maken van die keuzes, om met het oog op morgen te kunnen blijven bouwen. In deze tijd van recessie moeten gemeenten immers keuzes maken en prioriteiten stellen. Het is een onmogelijke opgave om alle bouwplannen uit te kunnen voeren.

Planspecifiek

Omdat onderhavig traject deel uit maakt van een binnenstedelijke locatie waarbij bestaande woningen worden geherstructureerd, past dit binnen de eisen van het KWP3. Er worden geen woningen extra toegevoegd aan de woningvoorraad.

Ruimtelijke Verordening Gelderland

Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen.

Provinciale Staten hebben de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld in december 2010 en de deze geldt sinds maart 2011. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan op deze regels afstemmen.

Planspecifiek

In de ruimtelijke verordening is aangegeven dat nieuwe woonbebouwing bij voorkeur binnen bestaand stedelijk gebied plaatsvindt. De in een bestemmingsplan op te nemen nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen dienen te passen in het vigerende Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio en het daarin opgenomen regiototaal aan woningen. Aangezien het onderhavig initiatief gaat om de herstructurering van verouderde woningen, past dit binnen de intenties van de ruimtelijke verordening.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Vaassen Zuid en West”, vastgesteld door de gemeenteraad van Epe op 14 mei 2009.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.VAA009Vogelbuurt-VBP1_0009.png"
Uitsnede vigerend bestemmingsplan met globale begrenzing plangebied

In het plangebied komen de bebouwingsmogelijkheden en aangegeven groengebieden niet overeen met het gewenste plan.

Overig beleid

Structuurplan gemeente Epe

Het structuurplan van de gemeente Epe is een uitwerking van de Toekomstvisie Epe 2010. In het plan staan in hoofdlijnen de gewenste sociaal-maatschappelijke en ruimtelijk-economische ontwikkelingen voor de gemeente Epe voor de komende 10 jaar. Het plan doet uitspraken over waar gebouwd kan worden voor de bewoners en bedrijven. Ook wordt er een perspectief geschetst voor de ontwikkeling van landbouw, recreatie en natuur.

In het structuurplan wordt al aangegeven dat de Vogelbuurt in beeld is voor herstructurering. Onderhavig initiatief past daarmee in het beleid van het structuurplan.

Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP)

Op 9 juni 2010 is het Gemeentelijk Verkeer- en vervoersplan 2009-2016 (GVVP) vastgesteld. Met dit plan ligt er een integrale en gerichte aanpak voor de verkeersveiligheid, de leefbaarheid en de bereikbaarheid binnen de gemeente Epe. Belangrijkste punt in het plan is de categorisering van de wegen in de gemeente. Alle wegen hebben (zoals beschreven in het beleid van Duurzaam Veilig Verkeer) een verkeersfunctie of een verblijfsfunctie. Bij elke functie hoort een maximale snelheid. De nieuwe categorisering is erop gericht zoveel mogelijk doorgaand verkeer via de gebiedsontsluitingswegen te leiden. Zo wordt de verkeersveiligheid en de leefbaarheid binnen de bebouwde kom en tussen de kernen verbeterd. Daarnaast is er in overleg met de Eper afdeling van de fietsersbond een netwerk opgesteld van de belangrijkste fietsverbindingen binnen de gemeente.

In het GVVP is bepaald dat de Vogelbuurt een wijk wordt waar maximaal 30 km mag worden gereden.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Planspecifiek

Ter plaatse van een deel van de Vogelbuurt in Vaassen is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het betreft het gebied tussen de Spechtstraat, Kievitstraat, Fazantstraat en Gaaistraat. Het gebied tussen de Spechtstraat en de Woestijnweg is in een aanvullend onderzoek onderzocht, omdat het hier een voormalige stortplaats betreft en daarom verontreinigingen verwacht werden. Het aanvullende onderzoek betreft alleen de grond, de kwaliteit van deze bodem wordt in een apart traject onderzocht. Er zal in dit gedeelte van het plangebied een sanering plaatsvinden, die is uitgevoerd voordat bebouwing plaatsvindt.

Het verkennende bodemonderzoek en de aanvulling hierop zijn als één bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.

Het in de grond aangetroffen licht verhoogde gehalte van een aantal stoffen vormt voor geen enkel gebruikt een belemmering. De bodem van de locatie is dus ook geschikt voor woningbouw, waarmee dit bestemmingsplan uitvoerbaar wordt geacht.

4.1.2 Lucht

In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

Onderhavig initiatief omvat herstructurering van een bestaande woonbuurt. De bestaande woonfunctie blijft daarmee gehandhaafd. Onderhavig initiatief is een NIBM-project en het bestemmingsplan is op dit punt uitvoerbaar.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    - verzorgingstehuizen;
    - psychiatrische inrichtingen;
    - medisch centra;
    - poliklinieken;
    - medische kleuterdagverblijven.


Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurd aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

Planspecifiek

In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) is bepaald dat de Vogelbuurt een wijk wordt waar maximaal 30 km mag worden gereden. Hierdoor zal verkeerslawaai geen belemmering gaan vormen voor de ontwikkeling van onderhavig plan.

4.1.4 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Planspecifiek

In het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die een belemmering vormen voor de ontwikkeling of waarvoor de ontwikkeling nieuwe belemmeringen opwerpt. Ten oosten van het plangebied ligt aan de Apeldoornseweg een garagebedrijf. Dit bedrijf ligt echter op ruime afstand van het plangebied en heeft geen invloed op de beoogde herstructurering. Onderhavig plan wordt op het gebied van milieuzonering uitvoerbaar geacht.

4.1.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.

Planspecifiek

Via de site risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd is een screenshot van die site.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.VAA009Vogelbuurt-VBP1_0010.png"
Uitsnede risicokaart.nl met ligging plangebied

In de afbeelding is te zien dat er in de directe omgeving van het plangebied geen objecten aanwezig zijn die een belemmering kunnen vormen voor de ontwikkeling. Onderhavig plan is daarmee op het gebied van externe veiligheid uitvoerbaar.

4.2 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.

Waterwet

Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering'. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.

Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.

Planspecifiek

In de Vierde Nota Waterhuishouding is aangegeven dat het waterbeheer in Nederland gericht moet zijn op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde duurzame watersystemen. Belangrijk aandachtspunt hierbij is duurzaam stedelijk waterbeheer. Ook het beleid van de provincie Gelderland richt zich op duurzaam stedelijk waterbeheer. Het beleid van de waterbeheerder in dit deel van Gelderland is primair gericht op het vergroten van bergingscapaciteit en het verbeteren van de waterkwaliteit in het stedelijk gebied. Het plangebied ligt in stedelijk gebied.

Het plan bevindt zich in Vaassen en is ca. 1,5-2 ha groot. Het plangebied ligt niet binnen een Keurzone. Het plangebied valt niet binnen de zoekgebieden voor waterberging zoals deze staan weergegeven in de Wateratlas van de provincie Gelderland. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor en door (grond)water in de omgeving.

Grondwater

Het grondwaterpeil ligt tussen de 250-300 cm onder het maaiveld. Er is in en om het gebied geen grondwateroverlast bekend. Het gebied ligt in de grondwaterfluctuatiezone zoals de provincie Gelderland deze heeft gedefinieerd. Nieuwe ontwikkelingen dienen grondwaterneutraal plaats te vinden. Dit betekent dat er geen permanente drainage en afvoer van grondwater uit het gebied mag plaatsvinden.

Oppervlaktewater

Naar aanleiding van dit plan zal geen extra oppervlaktewater gecreëerd worden. Nadelige gevolgen voor of door het oppervlaktewatersysteem in de omgeving zijn niet te verwachten.

Natuur

Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor waterafhankelijke natuur. Het plangebied ligt binnen een beschermingszone voor natte landnatuur.

DWA en RWA

In het bestaande gebied ligt vrijverval riolering. Afvalwater dat afgevoerd moet worden vanuit het plangebied wordt geloosd op het aanwezige stelsel. Het regenwater dient geïnfiltreerd te worden in de bodem en mag niet op het vuilwater riool worden geloosd, conform de eisen die door het Waterschap Veluwe zijn opgesteld. In het naast gelegen plangebied is in het verleden infiltratieriool aangebracht, hierop kan aangetakt worden.

Procedures

Doordat als gevolg van dit plan geen veranderingen binnen Keurzones plaatsvinden, er geen extra lozingen op (HEN-)oppervlaktewater plaatsvinden, buiten de zoekgebieden voor waterberging valt, geen landgoed, weg(en), spoorlijn(en), tracéwet, damwand(en), scherm(en), ontgrondingen etc. betreft, kan worden volstaan met dit standaard wateradvies.

Deze waterparagraaf is met het Waterschap Veluwe besproken. Het bestemmingsplan is op het gebied van water uitvoerbaar.

4.3 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. De huidige straten in het plangebied blijven gehandhaafd en de inrichting wordt in overleg met de gemeente opgepakt. In totaal worden er in het plangebied 51 woningen gebouwd, terwijl er 53 gesloopt worden. Na realisatie van het plan zijn minder woningen aanwezig dan voorheen. Aangezien er in de huidige situatie geen verkeersproblemen aanwezig zijn, zal dit in de nieuwe situatie ook niet het geval zijn en kan gesteld worden dat de verkeersstructuur berekend is op het aantal te bouwen woningen.

In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) is bepaald dat de Vogelbuurt een wijk wordt waar maximaal 30 km mag worden gereden.

Parkeren vindt zoveel mogelijk plaats in nieuw te realiseren parkeerkoffers en aangelegde langsparkeerplaatsen. Hierdoor is het minder noodzakelijk om op de straat te parkeren. Op enkele plaatsen in het plangebied is het nog wel nodig om op de straat te parkeren, vooral aan de Gaaistraat en de Sperwerstraat. De parkeernormen die gehanteerd zijn, zijn in overleg met de gemeente Epe tot stand gekomen. Het reeds geherstructureerde gedeelte van de Vogelbuurt wordt betrokken bij het bepalen van het aantal parkeerplaatsen, zodat voor de gehele buurt voldoende parkeerplaatse aanwezig zijn. De parkeernorm die de gemeente Epe hanteert, is minimaal 1,4 parkeerplaatsen per woning.

In totaal zijn er na realisatie van het plan 182 parkeerplaatsen beschikbaar voor 124 woningen. Dit resulteert in een aantal van 1,47 parkeerplaats per woning, waarmee aan de norm van de gemeente Epe voldaan wordt. Door de nieuwe situatie met parkeerkoffers en aangelegde parkeerplaatsen is er veel minder parkeren op straat nodig dan in de huidige situatie.

Gezien het bovenstaande is het initiatief op het gebied van verkeer uitvoerbaar.

4.4 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.

Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Soortenbescherming

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is het datahotel van de provincie Gelderland geraadpleegd. Bijgevoegd een screenshot van die site waarop de herbegrenzing van de EHS te zien is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.VAA009Vogelbuurt-VBP1_0011.png"
Herbegrenzing EHS (bron: provincie Gelderland)

Te zien is dat het plangebied niet is gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur. Even ten zuiden van de locatie is er wel een natuurgebied aanwezig, maar dit is buiten de bebouwde kom gelegen.

Ten behoeve van de haalbaarheid van het initiatief is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. De resultaten van het onderzoek worden hieronder benoemd.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in, maar wel in de omgeving van beschermde gebieden. Een negatief effect op beschermde gebieden ten gevolge van het plan is echter uitgesloten.

Flora

  • Er zijn geen bedreigde of beschermde plantensoorten aangetroffen. Het voorkomen van bedreigde en strikter beschermde soorten is uit te sluiten.

Fauna

  • De ingreep kan een negatief effect hebben op algemene zoogdieren en amfibieën van tabel 1. Voor soorten van tabel 1 geldt een algemene vrijstelling in geval van ruimtelijke ingrepen.
  • Het voorkomen van algemene broedvogels zonder vaste nestplaats is zeker, zij het in geringe aantallen. Het plan kan een negatief effect hebben op broedsels. Dit is verboden volgens de Flora- en faunawet. Hiervoor is geen ontheffing mogelijk.
  • Van de vogels met een vaste broedplaats is Huismus vastgesteld. Vaste broedplaatsen zijn jaarrond beschermd volgens de Flora- en faunawet.
  • In de woningen zijn verschillende verblijfplaatsen van Laatvlieger en Gewone dwergvleermuis aangetroffen. Als gevolg van de sloop zullen de verblijfplaatsen verdwijnen. Daarnaast kan de sloop schadelijk zijn voor verblijvende exemplaren. Het plan heeft geen significante invloed op vlieg- en foerageerroutes.
  • Een negatief effect op beschermde soorten van overige soortgroepen is uitgesloten.

Uit het onderzoek komen naar voren dat rekening gehouden dient te worden met broedvogels zonder vaste nestplaats, broedvogels met vaste nestplaats en verblijfplaatsen van vleermuizen.

Rekening houdend met de vogels zonder vaste verblijfplaats, dienen de sloop en het verwijderen van groen buiten het broedseizoen plaats te vinden. Het broedseizoen loopt van circa half maart tot half juli. Eerdere en latere broedgevallen zijn mogelijk, vooral van duiven en huismus.

De voorgaande maatregel geldt ook voor Huismus. Omdat het een soort betreft met een vaste verblijfplaats, dient bovendien vervanging van de nestgelegenheid plaats te vinden.
Deze dient voorafgaand aan de sloop beschikbaar te zijn (eventueel tijdelijk).

Met betrekking tot de verblijfplaatsen van vleermuizen, dienen de woningen voorafgaand aan de sloop ongeschikt te worden gemaakt voor vleermuizen. Daarnaast dienen de verloren verblijfplaatsen te worden vervangen. De alternatieven dienen voorafgaand aan de sloop beschikbaar te zijn (eventueel tijdelijk).

Gezien de uitkomsten van het onderzoek wordt het bestemmingsplan op het gebied van ecologie uitvoerbaar geacht.

4.5 Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.

Planspecifiek

Hierna is een uitsnede afgebeeld van de archeologische verwachtingswaarden kaart van de gemeente Epe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.VAA009Vogelbuurt-VBP1_0012.png"
Uitsnede archeologische verwachtingswaarden

In de afbeelding is te zien dat het plangebied ligt in een gebied met lage archeologische verwachtingswaarden. In het cultuurhistorisch beleid van de gemeente Epe (vastgesteld 11 februari 2010) is aangegeven dat er voor gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde geen archeologisch onderzoek nodig is (wel desgewenst archeologische begeleiding). Het bestemmingsplan is op dit punt uitvoerbaar.

4.6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De initiatiefnemer Triada Woondiensten is eigenaar van de grond van de woningen in het plangebied. De gemeente Epe is eigenaar van de openbare ruimte in het plangebied. Ten behoeve van de uitvoering van het plan is een anterieure overeenkomst getekend tussen de gemeente Epe en Triada.

In de anterieure overeenkomst zijn onder andere afspraken gemaakt over het gemeentelijk kostenverhaal en de (her)inrichting van het openbaar gebied. De haalbaarheid van dit bestemmingsplan is daarmee aangetoond.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2008 (SVBP 2008).

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

5.3 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.

Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.

Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).

5.4 Wijze Van Bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • Groen, waarbij de functie van openbare groenvoorzieningen wordt neergelegd, al dan niet voorzien van speelvoorzieningen, hekwerken, etc.
  • Tuin, waarbij de functie van de voortuin wordt neergelegd, waarin in principe niet gebouwd kan worden;
  • Verkeer, waarbij de functie verkeer wordt neergelegd, met bijbehorende stoepen en parkeerplaatsen;
  • Wonen, waarbij de woonfunctie wordt neergelegd;

Dit plan kent geen noemenswaardige bijzonderheden.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag Artikel 3.1.1 Bro Overleg

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de VROM-inspectie. Hiervan is geen reactie ontvangen, waarmee geconcludeerd kan worden dat er geen (nationale) belangen worden geschaad.

Tevens is het plan toegezonden aan de Provincie Gelderland. De provinciale afdelingen hebben geconstateerd dat in het voorontwerp geen provinciale belangen aan de orde zijn. Zij zien daarom geen reden hierover advies uit te brengen en het ontwerpbestemmingsplan hoeft niet te worden toegestuurd aan de provincie.

Samen met het waterschap Veluwe zijn de aan de orde zijnde waterhuishoudkundige aspecten behandeld. Over de gewenste situatie bestaat overeenstemming (zie ook paragraaf 4.2 voor de doorlopen watertoets).

6.3 Verslag Inspraak

Voorafgaand aan de wettelijke bestemmingsplanprocedure is met ingang van woensdag
24 augustus 2011 gedurende zes weken inspraak verleend op de ‘Stedenbouwkundige Visie, Herstructurering Vogelbuurt Vaassen’. Deze stedenbouwkundige visie is opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan. Hierop zijn geen reacties ingediend.

Op 28 juni 2011 is een inloopavond georganiseerd om het stedenbouwkundig plan voor de Vogelbuurt te presenteren. Hiervoor zijn 191 uitnodigingen verstuurd en ongeveer 50 bewoners hebben gebruik gemaakt van de uitnodiging. Hiervan is een verslag gemaakt dat als bijlage is toegevoegd aan dit bestemmingsplan.

6.4 Verslag Zienswijzen

Het bestemmingsplan 'Herstructurering Vogelbuurt' heeft met ingang van 4 januari 2012 gedurende zes weken ter inzage gelegen in de Publiekswinkel in het gemeentehuis in Epe. Tijdens deze termijn van terinzagelegging zijn geen zienswijzen ingekomen.

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 2 Ecologisch onderzoek

Bijlage 3 Stedenbouwkundige Visie

Bijlage 3 Stedenbouwkundige visie

Bijlage 4 Verslag Inloopavond

Bijlage 4 Verslag inloopavond

Bijlage 5 Vaststellingsbesluit

Bijlage 5 Vaststellingsbesluit