Bedrijventerrein Eekterveld IV
Bestemmingsplan - Gemeente Epe
Vastgesteld op 27-03-2024 - vastgesteld
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Eekterveld IV' met identificatienummer NL.IMRO.0232.VAA033EekterveldIV-VBP1 van de gemeente Epe;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding als het een vlak betreft;
1.5 ABC-goederen
auto's, boten en caravans, waaronder ook motoren, aanhangwagens en trailers
1.6 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.7 bebouwingspercentage
de bebouwde oppervlakte van de gebouwen uitgedrukt in procenten van de totale oppervlakte van nader aangegeven gronden;
1.8 bedrijf
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen;
1.9 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.10 beperkt kwetsbaar object
object zoals gedefinieerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen artikel 1 sub b;
1.11 bestaand
- met betrekking tot bebouwing:
Legale bebouwing die op tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning; - met betrekking tot gebruik:
het legale gebruik van grond en bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel toegestaan krachtens een omgevingsvergunning;
1.12 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.13 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.14 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.15 bijgebouw
al dan niet aangebouwd gebouw of een gedeelte van een gebouw dat ten dienste van het wonen wordt gebruikt en waarin niet wordt gewoond;
1.16 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.17 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.18 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met inbegrip van begane grond en met uitsluiting van onderbouw of zolder;
1.19 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel;
1.21 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.22 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal welke, hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;
1.23 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.24 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of (af-)leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan diegenen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.25 detailhandel in dagelijkse goederen
detailhandel in dierlijke voedingsmiddelen (te weten wild en gevogelte, vis, vlees en vleeswaren, melk en zuivelprodukten) en detailhandel in plantaardige voedingsmiddelen, genotmiddelen resp. levensmiddelen algemeen assortiment (te weten aardappelen, groente en fruit, brood, koek en banket, chocolade en suikerwerken, consumptie-ijs, alcoholhoudende en alcoholvrije dranken, tabaksprodukten gespecialiseerd in niet elders genoemde voedings- en genotmiddelen, levensmiddelen algemeen assortiment, parfumerie-, toilet- en cosmetische artikelen, drogisterij-artikelen, bloemen en planten, zaden en tuinbenodigdheden);
1.26 detailhandel perifeer
detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen en detailhandel in ABC-goederen (auto's, boten en caravans, waaronder ook motoren, aanhangwagens en trailers), agri-detailhandel, tuincentra, bouwmarkten, detailhandel in grove bouwmaterialen, natuursteen, haarden/kachels, keukens en sanitair, woninginrichting, kampeerartikelen en vergelijkbare artikelen, die vanwege de omvang en aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling (en uit dien hoofde niet binnen de aangewezen winkelconcentratiegebieden gevestigd kunnen worden);
1.27 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling
een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
1.28 dienstverlening
het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;
1.29 doelgericht bezochte, grootschalige detailhandel
detailhandel, met een omvang van tenminste 1.000 m² bvo in de volgende productgroepen die door consumenten doelgericht worden gekocht: tuinartikelen, tuinmeubelen, kampeerartikelen, rijwiel/brommer, zonwering, hengelsport, surfsport, golfsport, paardensport en jachtsport;
1.30 duurzame energieopwekking
het opwekken van energie door middel van zon en/of wind;
1.31 eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond;
1.32 eerste verdieping
de tweede bouwlaag van een hoofdgebouw, een souterrain of kelder daaronder niet begrepen;
1.33 extensief recreatief medegebruik
een vorm van recreatief medegebruik dat in hoofdzaak is gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen, en dat slechts beperkt beslag op de ruimte legt. Voor het extensieve recreatief medegebruik is geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk, maar kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes. Onder extensief recreatief medegebruik wordt in elk geval niet verstaan intensief recreatief medegebruik en gemotoriseerde sporten;
1.34 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.35 gelders natuurnetwerk
Gelders Natuurnetwerk (GNN)is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit Gelders Natuurnetwerk bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige Ecologische Hoofdstructuur en bevat ook zoekgebieden voor nieuwe natuur.
1.36 groene ontwikkelingszone
De Groene Ontwikkelingszone (GO) bevat terreinen met een andere bestemming dan Bos of Natuur, die ruimtelijk vervlochten zijn met het GNN en de samenhang tussen de natuurgebieden moeten bevorderen.
1.37 hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.38 horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf in de categorieën zoals aangegeven in bijlage 3 Staat van Horeca-activiteiten;
1.39 intensief recreatief medegebruik
recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan en dat een potentieel aanzienlijke verkeersaantrekkende werking heeft, zoals paintball, boerengolf en een maïsdoolhof;
1.40 kantoor
een ruimte die dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige dan wel financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening - niet zijnde detailhandel - al dan niet met een (publiekgerichte) baliefunctie;
1.41 kwetsbaar object
object zoals gedefinieerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen artikel 1 sub l;
1.42 landschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
1.43 leisure
Vrijetijdsvoorzieningen in de vorm van bijvoorbeeld fitness- en sportscholen en kinderspeelhallen;
1.44 lichtmast
paal, waaraan een of meerdere lampen zijn bevestigd ten behoeve van het verlichten van openbare en/of particuliere ruimte;
1.45 maatschappelijke voorzieningen
educatieve, sociaalmedische, sociaal culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie - met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren - en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.46 natuurlijke waarde
aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomend in dat gebied;
1.47 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;
1.48 ondergeschikte detailhandel
detailhandel als activiteit die in ruimtelijk, financieel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de ingevolge het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie. De detailhandelsfunctie is van zulke beperkte bedrijfsmatige of ruimtelijke omvang dat de functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, vorm en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft;
1.49 ondergeschikte horeca activiteiten
horeca als activiteit die in ruimtelijk, financieel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de ingevolge het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie. De horecafunctie is van zulke beperkte bedrijfsmatige of ruimtelijke omvang dat de functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, vorm en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft;
1.50 ondergeschikte nevenactiviteit
de nevenactiviteit is qua oppervlak, aard en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt is aan de hoofdfunctie;
1.51 parkeernormen gemeente Epe
de normen en richtlijnen uit de CROW publicatie 317 ' Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' of, als deze gedurende de planperiode wordt gewijzigd, de opvolger(s) daarvan.
1.52 peil
- voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het oorspronkelijke aansluitende terrein;
1.53 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.54 reserveringszone
Zone ten behoeve van functies die essentieel zijn voor het duurzaam functioneren van Eekterveld IV. Voorbeelden zijn een hublocatie, oplaadstation voor e-bikes, electrische auto’s en ander voertuigen en koude-warmtepompen.
1.55 risicovol bedrijf
Een inrichting waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico dan wel een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in genoemd Besluit en/of een inrichting waarbinnen een risicobron aanwezig met een contour voor het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar berekend conform de uitgangspunten zoals vastgelegd in de Regeling externe veiligheid inrichtingen;
1.56 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.57 staat van Bedrijfsactiviteiten
de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt;
1.58 verkoopvloeroppervlak
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;
1.59 voorgevel
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan de weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
1.60 waterkwaliteit
de chemische kwaliteit zowel als de ecologische kwaliteit van de oppervlaktewateren en het grondwater;
1.61 zeer kwetsbaar object
Objecten waarin zich personen bevinden die in geval van een calamiteit niet in staat zijn zichzelf zonder hulp van buitenaf in veiligheid te brengen. Voorbeelden van zeer kwetsbare objecten zijn zorgcomplexen, ziekenhuizen, detentiecentra, kinderdagverblijven, basisscholen, begeleid wonen met 24-uurszorg en bejaardenhuizen;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
2.2 de breedte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van scheidingsmuren of ondersteuningsconsctructie;
2.3 dakhelling
de hoek die het dakvlak maakt ten opzichte van het horizontale vlak gerekend in graden;
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren of ondersteuningsconstructie, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.5 de inhoud van een bouwwerk
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, tenzij anders is aangegeven in de regels;
2.6 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.7 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, zonnepanelen, gevelopeningen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, bliksemspitsen en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt;
2.8 bedrijfsvloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van alle bouwlagen van kantoren of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, of tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructie, indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een ander gebouw;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven behorende tot en met categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- b. kantooractiviteiten ten dienste van en ondergeschikt aan de onder a genoemde bedrijvigheid, tot een oppervlak van 50% van de totale brutovloeroppervlakte van het bedrijf, met een maximum van 3.000 m2 per bedrijf;
- c. productiegebonden detailhandel als nevenactiviteit, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen, waarbij maximaal 20% van het bedrijfsvloeroppervlak als zodanig mag worden gebruikt;
- d. ondergeschikte en aan het bedrijf verbonden horeca-activiteiten in de vorm van een bedrijfskantine;
- e. duurzame energieopwekking al of niet op het dakvlak van gebouwen en overkappingen;
- f. ontsluitingswegen en calamiteitenroutes voor hulpdiensten;
met de daarbij horende:
- g. gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en open terreinen;
- h. erven, terreinen en (vrachtwagen-)parkeervoorzieningen;
- i. groenvoorzieningen;
- j. geluidwerende voorzieningen;
- k. openbare nutsvoorzieningen;
- l. wegen, straten en paden
- m. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
3.2 Bouwregels
Op de voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de milieusituatie;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden of
- e. de sociale veiligheid;
- f. de externe veiligheid;
- g. de brandveiligheid.
3.4 Voorwaardelijke verplichting inrichtingsplan voor natuur
Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen zoals bedoeld in artikel 3.2.1 wordt uitsluitend verleend, indien de natuur conform het Inrichtings- en beheerplan is ontwikkeld, uiterlijk het plantseizoen na ingebruikname van de bedrijven is gerealiseerd en vervolgens in stand wordt gehouden.
3.5 Afwijken van de bouwregels
3.6 Specifieke gebruiksregels
3.7 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen en beplanting;
- b. wegen, wandel-, fiets- en ruiterpaden;
- c. speelvoorzieningen;
- d. openbare nutsvoorzieningen;
- e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. duurzame energieopwekking, oplaadstations, parkeervoorzieningen of andere aanvullende voorzieningen ten behoeve van het duurzaam functioneren van het bedrijventerrein, ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - reserveringszone';
- g. wadi's voor het bergen van water;
met de daarbij horende:
- h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en duikers;
- i. andere werken en voorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd:
- a. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 3 m bedragen.
- a. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - reserveringszone' mag niet meer dan 5 m bedragen.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden van de gronden;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld;
- c. de milieusituatie;
- d. de verkeersveiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden of
- f. de sociale veiligheid;
- g. de externe veiligheid;
- h. de brandveiligheid.
Artikel 5 Natuur
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke waarde van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komt in het reliëf, de kleinschaligheid, de openheid, de beplantingselementen (houtsingels, houtwallen en bosstroken), kwelgebieden, bijzondere graslanden en/of met deze biotopen samenhangende fauna;
- b. de waterhuishouding, waaronder sloten, sprengen en beken, alsmede waterstaatkundige doeleinden;
- c. extensief recreatief medegebruik;
alsmede voor:
- d. wegen, wandel-, fiets- en ruiterpaden.
5.2 Bouwregels
Op de voor Natuur bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:
- a. de bouwhoogte niet meer dan 1 m mag bedragen;
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. de landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden van het gebied;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld;
- c. de milieusituatie;
- d. de verkeersveiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- f. de sociale veiligheid;
- g. de externe veiligheid;
- h. de brandveiligheid.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor:
- a. stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover deze opslag geschiedt in het kader van het normale onderhoud;
- b. sport-, wedstrijd-, speel-, parkeer- en/of kampeerterrein;
- c. het beproeven van motorvoertuigen of voor het beoefenen van gemotoriseerde snelheids- en/of behendigheidssporten en de (model-)vliegsport.
Artikel 6 Verkeer
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen en straten;
- b. wandel- en fietspaden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. groenvoorzieningen en beplanting;
met de daarbij horende:
- e. bouwwerken, geen gebouw zijnde, waaronder bruggen, dammen en duikers;
- f. andere werken en watervoorzieningen.
6.2 Bouwregels
Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 8,5 m;
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de milieusituatie;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- e. de sociale veiligheid;
- f. de externe veiligheid;
- g. de brandveiligheid.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Ondergronds bouwen
Binnen het plangebied mag onder gebouwen ondergronds worden gebouwd, tenzij anders is aangegeven in de regels en mits de ondergrondse bebouwing niet dieper wordt gerealiseerd dan 3,5 m onder peil.
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 overige zone - gelders natuur netwerk
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding overige zone - gelders natuur netwerk zijn de gronden tevens bestemd voor versterken, bescherming, behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.
9.2 overige zone - groene ontwikkelingszone
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding overige zone - groene ontwikkelingszone zijn de gronden tevens bestemd voor versterken, bescherming, behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken, alsmede het voorkomen van significante effecten op kernkwaliteiten van het betreffende gebied.
9.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de aanduidingen ‘overige zone – gelders natuur netwerk’ of ‘overige zone – groene ontwikkelingszone’ geheel of gedeeltelijk komen te vervallen, als deze gebieden niet langer meer als zodanig zijn aangewezen in Omgevingsverordening van de provincie Gelderland.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Algemene afwijking
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan:
- a. ten aanzien van ondergeschikte punten met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen in het terrein, met dien verstande dat de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de omgevingsvergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
- b. voor afwijkingen ten aanzien van de voorgeschreven afmetingen van de bebouwing, met dien verstande dat de afwijkingen niet meer dan 10% mogen bedragen van de in deze regels genoemde, dan wel op de verbeelding aangewezen of daarvan te herleiden maten, dit evenwel met uitzondering van de op de verbeelding aangegeven oppervlaktes en de inhoudsmaten van bebouwing;
- c. ten behoeve van de bouw van kleine niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor openbare diensten met dien verstande dat:
- 1. de inhoud niet meer dan 50 m3 mag bedragen, met uitzondering van de inhoud van een gasdrukregel- en meetstation, die niet meer dan 15 m3 mag bedragen;
- 2. de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
- d. voor de bouw van masten ten behoeve van het landelijke alarmeringsnet, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 20 m bedraagt en de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden niet onevenredig worden geschaad. Bij de plaatsing van masten binnen een laagvliegroute worden de Dienst Gebouwen, Werken en Terreinen en/of de Nederlandse Luchtvaart Autoriteit gehoord;
- e. ten behoeve van het incidenteel gebruik van gronden voor evenementen, vertoningen, feesten en dergelijke, mits daarvoor ingevolge de plaatselijke verordening een vergunning, ontheffing of vrijstelling wordt verleend, dan wel een melding is gedaan.
10.2 Beoordelingscriteria
Een in 10.1 genoemde omgevingsvergunning kan worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de woonsituatie;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de milieusituatie;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- f. de sociale veiligheid.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, als:
- a. de wijziging betrekking heeft op de verplaatsing van de bestemming Verkeer maximaal 10 m gemeten uit het hart van de bestemming;
- b. dit ter plaatse noodzakelijk is voor realisering van verkeerskundige maatregelen die de verkeersveiligheid en/of doorstroming bevorderen;
- c. de oppervlakte van de aanliggende bestemmingen die in deze wijziging betrokken is, gelijk blijft gelijk of op redelijke wijze wordt gecompenseerd;
- d. kan worden voldaan aan de in de of krachtens de Wet geluidhinder gestelde grenswaarden.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Parkeernormen rest bebouwde kom
- 1. een omgevingsvergunning voor het bouwen en / of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik kan pas worden verleend als is verzekerd dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. De parkeerbehoefte wordt berekend op basis van de parkeernormen en berekeningsmethode, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 4 (NotaParkeernormen).
- 2. indien gedurende de planperiode een nieuwe versie van de onder 1 bedoelde Nota parkeernormen wordt vastgesteld, wordt deze nieuwe versie in acht genomen.
Het aanleggen en / of instandhouden van voornoemde parkeergelegenheid geldt als een voorwaardelijke verplichting in de zin van de Wet ruimtelijke ordening.
12.2 Laden en lossen
Indien de bestemming van een bouwwerk of een terrein aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen met bijbehorende voorzieningen, moet, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik, zijn verzekerd dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende ruimte voor het laden en lossen met bijbehorende voorzieningen.
Het aanleggen en / of instandhouden van voornoemde ruimte, met bijhorende voorzieningen, geldt als een voorwaardelijke verplichting in de zin van de Wet ruimtelijke ordening.
12.3 Afwijken
- a. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.1 en artikel 12.2 indien:
- 1. het voldoen aan die bepalingen gezien het gebruik en/of het bouwplan van het betreffende plangebied, mede gezien de omgeving, niet noodzakelijk is en/of op overwegende bezwaren stuit, en / of;
- 2. op andere wijze of op een andere locatie wordt voorzien in de parkeerbehoefte.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken danwel nadere eisen stellen ten opzichte van het geldende gemeentelijke beleid met betrekking tot maatvoering van parkeerplaatsen ten behoeve van lagere danwel hogere eisen m.b.t. de maatvoering van een parkeerplaats waarbij mede ingegaan wordt op de (parkeertechnische)achtergronden en gevolgen bij dat besluit. Hierbij gelden de normen op basis van de (meest actuele versie van de) Nota parkeernormen.
12.4 Nadere eis
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aanvullend aan het bepaalde in artikel 12.1 en 12.2 ten behoeve van het verhogen van de parkeernormen en / of het aanleggen van voorzieningen voor het laden en lossen indien dat nodig is gelet op het gebruik en / of het bouwplan waarbij het (functioneren van) de omgeving mede betrokken wordt. Het besluit tot het stellen van de nadere eis moet worden voorzien van een motivering waaruit in ieder blijkt dat de eis noodzakelijk is om de ruimtelijke kwaliteit te borgen.
Een nadere eis kan tevens gesteld worden bij die (bouw)plannen waarvan de functie niet genoemd wordt in de tabel met parkeernormen zoals opgenomen in het geldende gemeentelijke parkeerbeleid.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde in lid 13.1 onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde in lid 13.1 onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 13.2 onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde in lid 13.2 onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Eekterveld IV'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
In de Cleantech Regio is een regionaal programma werklocaties (RPW) vastgesteld. Binnen dit RPW is een programma opgesteld met daarin de plannen opgenomen die binnen de Cleantech Regio in de komende 10 jaar verder worden ontwikkeld. De uitbreidingsbehoefte in de gemeente Epe bedraagt netto 4 hectare. De gemeente Epe heeft om de uitbreidingsbehoefte mogelijk te maken het voornemen het bedrijventerrein Eekterveld in Vaassen uit te breiden aan de zuidoostzijde met het bedrijventerrein Eekterveld IV.
De uitbreiding wordt een relatief kleinschalig bedrijventerrein van 4 hectare met kleine en middelgrote kavels. Het voorziet in een behoefte vanuit het lokaal Midden- en Kleinbedrijf (MKB) en industrie.
Om de uitbreiding van het bedrijventerrein mogelijk te maken dient er een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld waarin het voornemen juridisch-planologisch wordt verankerd. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologisch kader waarbinnen het beoogde gebruik en de uitbreiding gerealiseerd kan worden.
1.2 Bij Dit Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Eekterveld IV' bestaat uit de volgende stukken:
- deze toelichting;
- de planregels;
- de verbeelding met nummer NL.IMRO.0232.VAA033EekterveldIV-VBP1.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.
1.3 Ligging Van Het Plangebied
Het plangebied is gelegen ten noordoosten van Vaassen. De uitbreiding van Eekterveld vindt plaats ten zuidoosten van het bestaande bedrijventerrein. Het plangebied bevindt zich tussen het bestaande bedrijventerrein Eekterveld, de waterloop de Grift, de Eekterweg en agrarische percelen. Het bestaande bedrijventerrein Eekterveld (circa 95 ha) betreft een gemengd bedrijventerrein ten noordoosten van Vaassen. Op het bedrijventerrein bevindt zich industrie, bouwnijverheid, autohandel groothandel, logistiek en zakelijke dienstverlening. Het plangebied betreft het agrarisch perceel ten zuidoosten van bedrijventerrein Eekterveld. Naast de uitbreiding van het bedrijventerrein ten zuidoosten van het bestaande bedrijventerrein, dient een noordelijk gelegen terrein meegenomen te worden in het bestemmingsplan als compensatie voor de Groene Ontwikkelingszone. In navolgende afbeelding is de globale begrenzing van het plangebied, welke meegenomen wordt in dit bestemmingplan, weergegeven.
Afbeelding 1.1: Situering plangebied
1.4 Geldende Bestemmingsplannen
Ter plaatse van het plangebied zijn de bestemmingsplannen 'Buitengebied Epe' en 'Bedrijventerrein gemeente Epe' vigerend. Deze bestemmingsplannen zijn vastgesteld op 23 maart 2017 respectievelijk 13 december 2018. Navolgende afbeelding geeft een uitsnede weer van de vigerende bestemmingsplannen ter hoogte van het plangebied.
Afbeelding 1.2: Uitsnede vigerende bestemmingsplannen
Binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Epe' is het plangebied, waar de uitbreiding van het bedrijventerrein beoogd is, bestemd als 'Agrarisch'. Er gelden ook diverse gebiedsaanduidingen, namelijk 'overige zone - beekdalen', 'overige zone - groene ontwikkelingszone' en 'overige zone - dekzandruggen en oude bouwlanden'.
De strook aan de westzijde heeft binnen het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein gemeente Epe' de bestemming 'Groen' en het noordelijke gedeelte waar de compensatie voor de Groene Ontwikkelingszone dient plaats te vinden de bestemmingen 'Groen' en 'Agrarisch'. Daarnaast gelden ook diverse gebiedsaanduidingen, namelijk 'overige zone - groene ontwikkelingszone' en 'overige zone - gelders natuurnetwerk'.
Om het bedrijventerrein en de andere beoogde ontwikkelingen (landschapszones, natuurzones en wadi's) mogelijk te maken is het noodzakelijk een nieuw juridisch-planologisch kader vast te stellen waarbinnen het planvoornemen is toegestaan. De voorgenomen ontwikkeling is niet mogelijk binnen de huidige bestemmigen.
1.5 Leeswijzer
De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
- allereerst wordt in hoofdstuk 1 de aanleiding en doel van het nieuwe bestemmingsplan beschreven alsmede de vigerende bestemmingsplannen die als gevolg van het nieuwe bestemmingsplan worden herzien;
- in hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de bestaande situatie en het planvoornemen;
- in hoofdstuk 3 wordt aangegeven in hoeverre de nieuwe plannen passen binnen het beleid van de verschillende overheden;
- in hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de relevante milieu- en omgevingsaspecten en worden de resultaten van de verschillende onderzoeken weergegeven;
- in hoofdstuk 5 worden de planregels nader toegelicht;
- in hoofdstuk 6 wordt inzicht gegeven in de economische en maatschappelijke haalbaarheid van de voorgestane plannen.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied bevindt zich tussen het bestaande bedrijventerrein Eekterveld, Talhoutweg, de waterloop de Grift, Eekterweg en agrarische percelen. Daarnaast maakt het noordelijk gelegen terrein onderdeel uit van het plangebied, het betreft een groene zone wat als overgang dient van het bestaande bedrijventerrein naar het omliggende landschap.
Het gehele plangebied bestaat nu uit agrarische percelen, een watergang parallel aan de Talhoutweg, een groene zone (bomenrij) ten oosten van het bedrijventerrein Eekterveld en één bestaande woning aan de Eekterweg 51.
Afbeelding 1.3: huidige situatie
2.2 Het Planvoornemen
2.2.1 Globale planbeschrijving
Het planvoornemen betreft de uitbreiding van bedrijventerrein Eekterveld in zuidoostelijke richting met Eekterveld IV. Eekterveld IV wordt een deelgebied van het bedrijventerrein en zal hiermee één geheel vormen.
Desondanks zal Eekterveld IV herkenbaar zijn en specifieke eigenschappen hebben ten opzichte van het bestaande Eekterveld. Daarbij zullen de maatschappelijke inzichten op het gebied van duurzaamheid, circulair en klimaatbestendig bouwen herkenbaar zijn.
Het planvoornemen omvat naast het bedrijventerrein met de bijbehorende ontsluiting uit de volgende gebieden:
- de landschapszones ten behoeve van de landschappelijke inpassing;
- de watergangen en de wadi's ten behoeve van de vereiste waterberging en -infiltratie;
- de natuurzone, gronden die nodig zijn voor de compensatie van de Groene Ontwikkelingszone.
Voor het plangebied is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het beeldkwaliteitsplan beschrijft in hoofdzaak de esthetische criteria voor de te realiseren bedrijfsgebouwen en de in te richten bedrijfsterreinen. Daarnaast wordt er ingegaan op de wijze van inrichting van de openbare ruimte en de inrichting van de landschapszones, de wadi en de natuurzone. In de volgende paragrafen worden een aantal aspecten uit het beeldkwaliteitsplan aangehaald en de stedenbouwkundige opzet toegelicht, het beeldkwaliteitsplan is te vinden in bijlage 1.
De stedenbouwkundige opzet van het planvoornemen is weergegeven in navolgende afbeelding.
Afbeelding 1.4: stedenbouwkundige opzet
2.2.2 Stedenbouwkundige opzet
2.2.3 Duurzaamheid
Eekterveld IV zal aansluiten op de ambitie van de Industriekring Eekterveld Vaassen wat betreft de ontwikkelingen en het gebruik van de natuurlijke energiebronnen. Daarbij wordt gezocht naar mogelijkheden om het bedrijventerrein en de bedrijven zo duurzaam mogelijk te ontwikkelen en te gebruiken. Belangrijke toekomstbestendig keuzen in het stedenbouwkundig plan zijn:
- Bedrijven met lokale betrokkenheid en op korte afstand gelegen van medewerkers. Eekterveld IV biedt ruimte voor lokale bedrijven in het midden en klein bedrijf;
- Integratie van verschillende functies en klimaatbestendig. Eekterveld IV bestaat naast het uitgeefbare bedrijventerrein uit een bedrijfsweg met forse groenvoorzieningen, flexibel in te richten terrein ten behoeve van het functioneren van het bedrijventerrein, landschapszone, recreatieve routes, wadi's en nieuwe natuurgebieden.
- Hittestressbestendig, energieneutraal werken en klimaatadaptieve inrichting. Voorkomen van hittestress geschiedt door opname van forse bomen met sloten boomkronen langs de bedrijfsweg, aangevuld met bomen rondom en groen rondom de bedrijfsgebouwen.
- Basis leggen voor grote biodiversiteit in en rondom. De afwisseling in beplantingstypen en het planten van soorten die thuishoren op de stuwwalrand en langs de beek met hoge natuurwaarden leggen de basis voor grote biodiversiteit.
- Groen en natuurinclusief bouwen. Bedrijven zijn verantwoordelijk voor het voorzien van de bedrijfsgebouwen van voorzieningen voor vogels, vleermuizen of insecten. Daarnaast worden bedrijven gestimuleerd om in de gevels beplanting/klimplanten mee te nemen. Bovendien vindt tussen de bedrijven die lid zijn van de Industriekring Eekterveld uitwisseling plaats van ideeën van de grondstoffenkringloop en het onderhoud van de landschapszones.
- Energieneutraal ontwikkelen en gebruiken. Energieneutraal ontwikkelen en gebruiken is het uitgangspunt. Aanleg van gasleidingen is niet nodig doordat er wordt voorbereid op de natuurlijke hulpbronnen die het totale bedrijventerrein Eekterveld gaat realiseren, o.a. wat betreft de zonne-energie en de koude-warmte uitwisseling.
- Kavelpaspoort en uitgiftecritera.
Duurzaamheidsplan
Voor Eekterveld IV is een duurzaamheidsplan opgesteld. Het duurzaamheidsplan is te vinden in bijlage 2.
Er wordt ingezet op een klimaatbestendig, energiepositief en zoveel mogelijk circulair bedrijventerrein. De ambitie is hierin verder te gaan dan de standaard van vandaag de dag, maar wel uitgaande van zoveel mogelijk beproefde, rendabele technieken en maatregelen.
Om de ambitie te verwezenlijken is inzet van verschillende partijen nodig. De gemeente richt de openbare ruimte klimaat adaptief en circulair in. Van kopers van de kavels wordt verwacht dat zij bij de bouw van de panden en inrichting van de kavels ook klimaatadaptatie, energieproductie en circulariteit meenemen. Tot slot moeten ook de gebruikers van het bedrijventerrein dit doen met een zo laag mogelijke milieu-impact. Zo realiseren gemeente, kopers en gebruikers samen een substantiële vermindering van de milieu-impact van een bedrijventerrein en wordt Eekterveld IV een duurzaam en toekomstbestendig bedrijventerrein.
Op deze manier ontstaat een toekomstbestendig bedrijventerrein, dat meerwaarde heeft voor de omgeving en de bedrijven die zich er gaan vestigen. Het vastgoed op het terrein behoudt langer zijn waarde en ook voor werknemers is Eekterveld IV straks een prettige werkplek.
De drie belangrijkste uitgangpunten waar het duurzaamheidsplan op inspeelt en waar de maatregelen op inhaken zijn:
- Energieprestatie - BENG
- Bouwbesluit
- Gasloos
Er wordt naar gestreefd om aan de duurzaamheidsambities te voldoen doormiddel van diverse maatregelen. Onderscheid wordt gemaakt tussen de openbare ruimte, de gebouwde omgeving (op de kavel) en het gebruik/de bedrijfsprocessen.
Openbare ruimte
Energie | Voorbereidingen op warmtenet |
Automatisch dempende LED verlichting | |
(Collectieve) energieopslag | |
Circulair | Openbare vuilnisbakken (met gescheiden inzamelen) |
Circulair straatmeubilair | |
Gerecycled asfalt | |
Klimaatadaptatie | (groene) Halfverarding |
Wadi | |
Duurzame mobiliteit | Deelfietsen |
Gezonde werkomgeving | Wandelpaden |
Biodiversiteit | Inheemse soorten aanplanten |
Terugplanten bestaand boom | |
Ecologische bermbeheer | |
Bijenkasten | |
Kruidenrijke bermen |
Gebouwde omgeving
Energie | Installatie slimme meter t.b.v. SMART-Grid |
Zonnepanelen op alle bedrijfsdaken | |
Carports met zonnepanelen | |
Automatische dempende LED verlichting | |
Circulair | Voorbereiding restwarmte/warmtenet |
Bouwfase 1 demontabel aanleggen | |
Toepassen circulaire materialen (beton en dakbedekking) | |
Materialenpaspoort | |
Circulair slopen | |
Hergebruik kraan- en regenwater (grijs water) | |
Klimaatadaptatie | (groene) Halfverharding of waterdoorlatende bestrating |
Groene daken | |
Duurzame mobiliteit | Laadpalen voor elektrische auto's |
Overdekte fietsenstalling met laadmogelijkheden | |
Biodiversiteit | Geïntegreerde nestkasten |
Gebruik
Energie | Inkoop groene stroom |
Circulair | Afvalstromen scheiden |
Uitwisseling van grondstoffen/reststromen | |
Gezamenlijke afvalcontract |
Het ambitieniveau voor Eekterveld IV op het gebied van duurzaamheid is duidelijk. Bij de implementatie hebben zowel de gemeente (inrichting en beheer openbare ruimte), de kopers van de kavels (inrichting van de kavels, bouw van de panden) en gebruikers (duurzaam gebruik van de panden en openbare ruimte) een verantwoordelijkheid.
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld op grond van de geldende regelgeving. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op het moment dat die wet in gaat. Tot die tijd geldt de NOVI als structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in gaat, zal de NOVI gelden als instrument, zoals in de nieuwe wet is bedoeld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Prioriteiten
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier prioriteiten:
- 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie:
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal. - 2. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden:
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair. - 3. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken:
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd. - 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied:
Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
- 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
- 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
- 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten komst gaat van die van toekomstige generaties.
Realiseren opgaven
In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:
- 1. De Omgevingsagenda
Voor Oost-Nederland, waar het plangebied onderdeel van uitmaakt, is een omgevingsagenda opgesteld. Oost-Nederland is een sociaaleconomisch krachtig, vitaal en aantrekkelijk gebied. Oost-Nederland is onderdeel van de dynamische, innovatieve, en door kennis gedreven internationale netwerken en draagt hieraan bij vanuit onderscheidende kwaliteiten en kracht, zoals de sterke clusters op het gebied van Agro-Food, Health, High Tech, Logistiek en Cleantech. Rijk en regio hebben de ambitie de economische kracht en vitaliteit van Oost-Nederland te behouden, versterken en verduurzamen. Dit kan door de gestage economische en demografische groei in de stedelijke regio’s, en de kracht en specifieke kwaliteiten van Oost-Nederland, te benutten. En door grote transities te realiseren op het gebied van energie, klimaatbestendigheid, verduurzaming landelijk gebied en circulaire economie.
De volgende acht omgevingsopgaven vormen de komende jaren de basis voor de Rijk-regio samenwerking:
- Netwerkkracht stedelijke regio's en robuuste vervoerscorridors;
- Innovatieve groene Metropoolregio Arnhem, Nijmegen en Foodvalley;
- Klimaatbestendige groeiregio Zwolle;
- Internationale en bereikbare technologische topregio Twente;
- Cleantech Regio: industrie, mensen en leefomgeving in balans;
- Duurzame (transport)corridor rivierenland;
- Dynamische IJsselvallei en Twentekanalen;
- Transitie landelijk gebied (en groene schatkamers).
De NOVI-gebieden
Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.
Situatie plangebied
De Nationale Omgevingsvisie laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De gemeente Epe is niet aangewezen al een NOVI-gebied. De voorgenomen ontwikkeling raakt daarmee geen rijksbelangen als opgenomen in de Omgevingsvisie. Wel is één van de prioriteiten 'ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie'. Bij de voorgenomen ontwikkeling is er sprake van een bedrijventerrein welke niet meer aangesloten wordt op gas, maar gebuik wordt gemaakt van duurzame energievoorzieningen.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het artikel 3.1.6., tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn eisen opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen als dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Toetsing ladder voor duurzame verstedelijking
Voor bedrijventerreinen is de ondergrens van een nieuwe stedelijke ontwikkeling veelal afhankelijk van de locatie en van de aard van het plan. Voor ontwikkelingen in de vorm van een bedrijventerrein is 'in beginsel' geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt. Gezien het planvoornemen van ca. 4 hectare netto bedrijventerrein wordt Eekterveld IV gezien als stedelijke ontwikkeling. Er is sprake van nieuwe stedelijke ontwikkeling als het nieuwe bestemmingsplan meer bebouwing mogelijk maakt of een functiewijziging van zodanige aard en omvang. Aan beide voorwaarden wordt bij Eekterveld IV voldaan. De bebouwingsmogelijkheden nemen fors toe en er wordt een bedrijventerreinbestemming toegekend aan de gronden in het plangebied waar dit op basis van het vigerende bestemmingsplan (overwegen agrarisch) niet mogelijk is. Het nieuwe bestemmingsplan voor Eekterveld IV is dus ladderplichtig.
Voor de voorgenomen ontwikkeling is een laddertoets opgesteld, zie bijlage 3.
Uit het onderzoek blijkt dat de bedrijvendynamiek in de gemeente Epe en kern Vaassen overwegend een sterk lokale markt is. Eekterveld heeft overwegend en primair een lokaal verzorgingsbereik. Op basis van bedrijfsdynamiek en het profiel van de uitbreiding Eekterveld IV wordt uitgegaan van gemeente Epe als verzorgingsgebied.
Het plangebied maakt deel uit van de Cleantech Regio. Hierbinnen is een Regionaal Programma Werklocaties (RPW) opgesteld. Gemeente Epe is voornemens bedrijventerrein Eekterveld IV te ontwikkelen. In het RPW is opgenomen dat wanneer een gemeente een concrete behoefte kan aantonen, de regio positief kan instemmen met het plan. Deze behoefte wordt hieronder aangetoond.
Op basis van het marktaandeel van de gemeente Epe binnen de Cleantech Regio is de verwachte uitbreidingsvraag voor de gemeente Epe bepaald. Epe heeft een aandeel binnen de Cleantech Regio van een kleine 6%. Voor het verzorgingsgebeid van Eekterveld IV volgt hieruit dat er een marktvraag is naar bedrijventerreinen van circa 5 tot 6 hectare voor de periode 2017 t/m 2026.
Gezien de overwegend lokale behoefte en de beperkte toevoeging van ca. 4 hectare zullen naar verwachting de effecten op harde bestemmingsplannen elders in de regio (zeer) beperkt zijn. Hiermee is de behoefte aangetoond en de laddertoets doorlopen.
3.1.3 Conclusie
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over kleinschalige ontwikkelingen, zoals onderhavige. Het onderhavige plan raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de NOVI. Daarnaast is aangetoond dat er behoefte is aan uitbreiding van bedrijventerrein Eekterveld, waarmee de laddertoets voor duurzame verstedelijking met succes is doorlopen. De voorgenomen ontwikkeling past binnen het Rijksbeleid.
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste plannen betreffen de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' en de Omgevingsverordening Gelderland.
3.2.1 Omgevingsvisie en -verordening Gelderland
Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. Sinds 1 maart 2019 is deze Omgevingsvisie van kracht. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Met deze kernbegrippen wordt het volgende beoogd:
- Gezond en veilig: dit betekent een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Daarnaast wordt hiermee ook bedoeld het voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. Verder dient aandacht besteed te worden aan de verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
- Schoon en welvarend: dat betekent een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Tegelijkertijd wordt ook gestreefd naar het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen en het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
Om deze doelstellingen vorm te geven, zijn er diverse thematische visieschetsen in de Omgevingsvisie opgesteld. Dit betreffen de volgende thema's:
- Energietransitie: van fossiel naar duurzaam.
- Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer.
- Circulaire economie: het sluiten van kringlopen.
- Biodiversiteit: werken met de natuur.
- Bereikbaarheid: duurzaam verbonden zijn.
- Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio.
- Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers en duurzaam.
Daanaast beschikt de provincie Gelderland over een Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
In de omgevingsverordening staat aangegeven dat er per regio door de gemeentebesturen een Regionaal programma werklocaties wordt opgesteld waarin afspraken worden gemaakt over type werklocaties. Dit programma wordt vastgesteld door de Gedeputeerde Staten.
In de omgevingsverordening zijn de volgende instructieregels opgenomen inzake bedrijventerreinen:
Artikel 2.10 (nieuw bedrijventerrein en uitbreiding van bestaand bedrijventerrein)
- 1. Een bestemmingsplan maakt een nieuw bedrijventerrein of een uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein alleen mogelijk voor zover deze ontwikkeling past binnen het vigerende Regionaal programma werklocaties.
- 2. Als een ontwikkeling niet past binnen het vigerende Regionaal programma werklocaties, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie een nieuw bedrijventerrein of de uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:
- a. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
- b. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling, en
- c. Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.
- 3. Bij het maken van regionale afspraken over nieuwe bedrijventerreinen of uitbreiding van bestaande bedrijventerreinen houden de gemeentebesturen rekening met artikel 2.11 (kadegebonden bedrijventerrein).
Het plangebied is tevens aangewezen als Intrekgebied. Het is verboden in een Intrekgebied werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten ten behoeve van de winning van fossiele energie.
Daarnaast is een gedeelte van de toekomstige bedrijfskavels gelegen binnen het beschermingsregime Groene ontwikkelingszone (GO) en het Nationaal landschap.
Situatie plangebied
De voorgenomen ontwikkeling is past binnen de provinciale Omgevingsvisie en -verordening. Cleantech Regio heeft een Regionaal programma werklocaties opgesteld welke is vastgesteld door de Gedeputeerde Staten. Hier wordt verder op ingegaan in paragraaf 3.2.2. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van het Regionaal Programma Werklocaties. Daarnaast wordt met de voorgenomen ontwikkeling voldaan aan de gestelde regels omtrent het Gelders Natuurnetwerk en het Nationaal landschap, dit wordt in paragraaf 4.9.1 behandeld. Bij de voorgenomen ontwikkeling vindt er geen winning van fosiele energie plaats.
3.2.2 Regionaal Programma Werklocaties 2021
De acht gemeenten (Apeldoorn, Brummen, Deventer, Epe, Lochem, Voorst en Zutphen) uit de Cleantech Regio hebben samen met de provincie Gelderland een Regionaal Programma Werklocaties voor de regio opgesteld. Deze RPW is geactualiseerd en vastgesteld (vastgesteld door GS op 9 februari 2021). De nadruk van de actualisatie ligt op een kwalitatief ruimtelijk afwegingskader voor bedrijventerreinen in de Cleantech Regio.
De Cleantech Regio streeft ernaar de veerkracht van de economie in de Cleantech Regio structureel te verbeteren. De traditionele gerichtheid op lineaire economische groei moet worden omgevormd tot een circulaire groei van de regionale economie. De triple helix samenwerkingsvorm tussen de regionale overheden, kennisinstellingen en ondernemers vormt de basis voor samenwerking met het Rijk om te werken aan een duurzame en inclusieve economische groei. Binnen het RPW staan drie aspecten centraal.
- Duurzame en circulaire regio
De missie van de Cleantech Regio is energieneutraliteit in 2030. Bedrijven spelen een belangrijke rol. Zij zijn de motoren van de regionale economie en moeten in de toekomst over voldoende (duurzame) energie beschikken. De Cleantech Regio wil een brede circulaire impuls geven aan het bedrijfsleven. Ondernemers die duurzaam en circulair. ondernemen zijn goed voor het milieu en de economie. - Integrale (her)ontwikkeling bedrijventerreinen
Met deze actualisatie maken we aanvullende regionale afspraken over het zo zorgvuldig mogelijk benutten en ‘verwaarden’ van bestaande bedrijventerreinen. Het betreft behoud of verbetering van ruimtelijk-economische kwaliteit om een goede vestigingslocatie te blijven voor bestaande en nieuwe bedrijven en hun werknemers. Nieuwe locaties moeten toekomstbestendig zijn en aansluiten op een marktbehoefte. - Verzilveren van economische kansen
Bedrijventerreinen zijn de ruggengraat van de economie op regionaal en lokaal niveau. In iedere gemeente zijn lokale mkb-bedrijven gevestigd die een sterke binding hebben met de gemeente en/of de kern. Hoe groter de lokale of regionale binding, hoe eerder het bedrijf opteert voor een uitbreiding of een nieuwe locatie in de directe omgeving. Passend bij de ambities om de Cleantech regio te ontwikkelen tot circulaire regio wordt erop ingezet om industrie en logistieke activiteiten te kunnen blijven faciliteren.
Situatie plangebied
Om in de toekomst over voldoende ruimtelijke uitbreidingsmogelijkheden te beschikken om te voorkomen dat lokaal midden- en kleinbedrijf (mkb) een gemeente (moet) verlaten, kan gekeken worden naar zacht planaanbod in de regio. Dit zijn plannen waarvoor geen bestemmingsplan is vastgesteld. Deze plannen kunnen in ontwikkeling zijn of beschreven staan in gemeentelijke structuurvisies.
De Cleantech Regio wil nieuwe ontwikkelingen adaptief en vraaggericht faciliteren. Dit betekent dat grote regionale ruimtevragers een plek vinden op goed bereikbare regionale bedrijventerreinen bij voorkeur op korte reisafstand van de belangrijkste vervoerassen: snelwegen A1 en A50. Tegelijkertijd moet er voldoende ruimte zijn voor doorgroeiend lokaal mkb. Niet alle (lokale) bedrijven kunnen een plek vinden op een bedrijventerrein in eigen kern/gemeente. Op kernniveau kan op termijn behoefte zijn aan nieuw bedrijventerreinareaal. Vooral lokale bedrijvigheid in Epe, Lochem en Twello (gemeente Voorst) kan nu niet gefaciliteerd worden.
De ontwikkeling van Eekterveld IV in Epe is al eerder goedgekeurd door de regiogemeenten. Bij voldoende (concrete) vragen uit de markt kunnen deze ontwikkelingen voorzien in een lokale behoefte. Deze behoefte is aangetoond met het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking. Hiermee voldoet het planvoornemen aan de uitgangspunten van het Regionaal Programma Werklocaties.
De voorgenomen ontwikkeling is regionaal afgestemd en akkoord bevonden. Er wordt bij de voorgenomen ontwikkeling aangesloten op de (duurzaamheids)ambities die de Cleantech Regio heeft op het gebied van energie en circulariteit.
3.2.3 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de uitgangspunten van het provinciaal en regionaal beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Epe
De omgevingsvisie 'Natuurlijk Goed Leven' is door de gemeenteraad van de gemeente Epe op 9 december 2021 vastgesteld.
De titel laat zien waar het in de gemeente Epe om draait: de rijkdom van de natuur, de kenmerken van het landschap en de eigenheid van het gebied. De omgeving biedt volop mogelijkheden en kansen om te wonen, werken, ondernemen en recreëren. Met de omgevingsvisie wordt geschetst hoe de fysieke leefomgeving in de gemeente Epe in de toekomst eruitziet. Welke plannen en initiatieven passen op welke plek? Wat is van waarde en moet worden beschermd, behouden of ontwikkeld. De visie trapt af met de waardevolle leefomgeving; de natuur, het landschap en het eigen karakter van de dorpen en gebieden. De waardevolle leefomgeving is het DNA van de gemeente en is verweven in alle keuzes en afwegingen, van maatwerk in landbouw tot en met voldoende woningbouw. Vervolgens zijn de vier pijlers van de visie van de gemeente Epe beschreven: ‘duurzame toekomst’, ‘gezondheid, zorg en welzijn’, ‘goed wonen’ én ‘vitale economie’. Tenslotte zijn er voor de gebieden en dorpen (Veluwe, Veluweflank, IJsselvallei, Emst, Epe, Oene en Vaassen) keuzes gemaakt over doelstellingen, ontwikkelrichtingen en inrichting van de ruimte.
Hierna wordt ingegaan op de pijlers welke van belang voor de voorgenomen ontwikkeling.
Duurzame toekomst - energie op bedrijventerreinen
Ook projectmatig zal locatiegericht de uitwerking van energietransitie vorm moeten krijgen. Bijvoorbeeld in de ambitie om van het bedrijventerrein Eekterveld een energieneutraal bedrijventerrein te maken. Dit kan door toekomstige bedrijven die inzetten op hernieuwbare energie een plek geven.
Ook het benutten van grootschalige bedrijfs- en agrarische daken voor zonne-energie is een opgave voor de energietransitie. Een essentieel onderdeel van de transitie is de omgang met grondstoffen en afval dat onderdeel uitmaakt van de circulaire opgave.
Vitale economie
De gemeente Epe heeft twee grote bedrijventerreinen. Eekterveld (Vaassen) en Kweekweg (Epe). De beide bedrijventerreinen bieden veel werkgelegenheid en zijn daarmee belangrijk voor de regionale- en lokale economie. Ze sluiten aan bij het Regionaal Programma Werklocaties van de Cleantech Regio. Duurzaam, circulair en klimaatbestendig zijn hierin de kernwaarden.
Het is voor bedrijven van belang om ruimte te hebben voor groei. De gemeente vindt het dan wel belangrijk dat dit past binnen de regionale afspraken en de schaalgrootte van de gemeente Epe.
Voor de bestaande bedrijventerreinen is extra aandacht voor een aantrekkelijk werkklimaat. De gemeente wil de beide terreinen daarom toekomstbestendig(er) maken. Hierbij staan naast opgaven als circulaire economie, klimaatadaptatie, biodiversiteit en energietransitie ook veiligheid en een goede samenwerking centraal. Dit zal ook gelden voor eventuele uitbreidingen en nieuwe bedrijventerreinen.
In de visiekaart is het plangebied opgenomen als 'uitbreiding of herstructurering bedrijventerrein'.
Op het bedrijventerrein van Eekterveld streeft de gemeente naar een toekomstbestendige en circulair terrein met een eigen energievoorziening op of in de directe nabijheid van de bedrijven. Het algehele beeld is een gezonde, veilige en aantrekkelijke werklocatie. Veilige en toegankelijke openbare ruimte is daarbij essentieel voor fietsers en voetgangers. Goede bereikbaarheid vanuit de omliggende dorpen met de fiets en een directe autoverbinding met de A50 zijn belangrijke vestigingsvoorwaarden.
Op Eekterveld kan ruimte geboden worden voor uitbreiding(en). Op het bedrijventerrein en met de gemeente wordt samengewerkt aan met name duurzame doelen (energie, klimaat). Er wordt ruimte geboden aan initiatieven die onder andere de werkgelegenheid vergroten. Er wordt daarbij meegewerkt aan functies en bouwen (binnen de kwalitatieve randvoorwaarden). Daarbij wordt er ook ruimte gehouden voor bedrijfsactiviteiten door het tegengaan van gevoelige functies op of in de buurt van bedrijventerreinen. Een gerichte zonering of afstand is noodzakelijk voor toekomstige woningbouw in de omgeving. Duurzaam (energie/klimaat/circulair/groen) is uitgangspunt bij vernieuwing en uitbreiding.
3.3.2 Economische visie 'Epe, Vitaal, Slim en Uitnodigend'
In de Economische visie 'Epe, vitaal, slim en uitnodigend' (2016) geeft de gemeente richting aan de economische (door)ontwikkeling van de gemeente Epe. Allereerst is in de visie een diagnose gesteld. In de diagnose wordt onder andere geconstateerd dat het lokale bedrijfsleven goed georganiseerd is. Het lokale bedrijfsleven kent (familie)bedrijven die lang geleden zijn gevestigd in de gemeente Epe en (inter)nationaal succesvol zijn, maar ook nieuwkomers die in de gemeente Epe en de regio voet aan de grond krijgen.
Tegelijkertijd wordt geconstateerd dat de gemeente Epe qua economische groei wat achterblijft in vergelijking met andere gemeenten. Een van de oorzaken is dat de gemeente tegen de grenzen aanloopt van de beschikbare ruimte op bedrijventerreinen waardoor de vestiging van nieuwe bedrijven en uitbreidingsruimte voor bestaande bedrijven wordt beperkt.
Voor de bedrijvigheid worden de sectoren gezondheidszorg, groothandel/logistiek en zakelijke diensten als groeisectoren aangemerkt. Daarentegen worden sectoren als industrie (grootste sector van de economie in Epe) en landbouw als krimpsector aangeduid.
In de economische visie wordt een nieuw perspectief geschetst aan de hand van drie labels op grond waarvan Epe zich wil onderscheiden, namelijk vitaal, slim en uitnodigend.
In de visie ligt het accent vooral op de maakindustrie en landbouw (slim in innovatie, duurzaamheid en regionale samenwerking) en de recreatieve toeristische sector (uitnodigend in ruimte voor nieuwe concepten en verweven met de functie en ontwikkeling van de centra). Uit de diagnose- en perspectieffase is in tegenstelling tot de zojuist genoemde sectoren gebleken, dat de dienstensector en kantorenmarkt in Epe geen specifieke krachten of zwakheden tonen voor een actief lokaal beleid. Zo kent de gemeente Epe bijvoorbeeld geen grote kantorenleegstand of vraag naar kantoorruimte die niet opgevangen zou kunnen worden in het bestaande aanbod. Daarom is in de visie hierop geen accent gelegd.
3.3.3 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in het voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid.
De gemeente Epe zal in de toekomst met een tekort aan bedrijfsruimte op de bedrijventerreinen kampen, zeker als de uitvoering van de economische visie acties zijn vruchten gaat afwerpen en er niets meer ontwikkeld mag worden. De realisatie van Eekterveld IV biedt extra aanbod. De behoefte naar uitbreiding van het bedrijventerrein Eekterveld is sterk aanwezig en de mogelijkheid tot uitbreiding is opgenomen in de economische visie.
Met de voorgenomen ontwikkeling blijft de gemeente een goed vestigingsklimaat voor bedrijven en organisaties bieden waardoor het aantrekkelijk is voor bedrijven om te blijven en voor nieuwe bedrijven om zich te vestigen. Tevens wordt bij de realisatie veel aandacht besteed aan circulariteit, duurzaamheid en de groene omgeving.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante milieu- en omgevingsaspecten. Op grond van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient te worden bezien of het project vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening verenigbaar is met de eisen die aan de omgeving worden gesteld. Het project dient een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen en de belangen van omwonenden niet te schaden.
4.2 Geluid
Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie.
In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn geluidgevoelige bestemmingen benoemd. Dit zijn (samengevat) woningen, scholen en diverse gezondheidszorggebouwen. Bedrijven zijn geen geluidgevoelige bestemming, bedrijfswoningen wel.
Situatie plangebied
Binnen het plangebied worden geen geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt, een toetsing aan de Wet geluidhinder is niet aan de orde.
Met betrekking tot de routering van het vrachtverkeer van en naar de bedrijventerreinen wordt ingezet op het gebruik van de hoofdwegen rondom het plangebied om geluidsoverlast te beperken/voorkomen.
Conclusie
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.3 Luchtkwaliteit
Op basis van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer dient onderzoek naar luchtkwaliteit te worden uitgevoerd. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit. De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.
Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld. Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
- a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- b. een plan leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- c. een plan draagt ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging (meer dan 3%) ten opzichte van de grenswaarde (een grenswaarde van 3% staat gelijk aan de bouw van circa 1.500 woningen of 100.000 m2 kantoorruimte met één ontsluitingsweg);
- d. een plan past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), of binnen een regionaal programma van maatregelen.
Situatie plangebied
Voor de voorgenomen ontwikkeling is een luchtkwaliteitsonderzoek (zie bijlage 4) uitgevoerd om de effecten op de luchtkwaliteit te berekenen naar aanleiding van het gebruik van het bedrijventerrein. Hierbij zijn de berekende concentraties van stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5), als gevolg van het plan getoetst aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer.
De emissie naar de lucht van de inrichting bestaat uit de emissie die veroorzaakt wordt door de verbrandingsemissies door de toename van het wegverkeer door de uitbreiding van het bedrijventerrein. Het bedrijventerrein zal gasloos uitgevoerd worden. In het onderzoek is worst-case uitgegaan van algemene emissiefactoren van bedrijven overeenkomstig de desbetreffende milieucategorieën.
De totale emissies van NOx, PM10, en PM2,5 als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling worden geschat op respectievelijk 2.025 kg/j, 249 kg/j en 17 kg/j. Met betrekking tot de toetsing aan de grenswaarden worden de volgende conclusies getrokken:
- 1. De grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie NO2 van 40 ug/m3 wordt als gevolg van de geplande uitbreiding niet overschreden. Ook de grenswaarde van NO2 als uurgemiddelde wordt niet vaker dan 18 keer per jaar overschreden. De bijdrage van het plan aan de NO2 achtergrondconcentratie is NIBM;
- 2. De grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM10 van 40 ug/m3 wordt niet overschreden. Ook de grenswaarde van PM10 als 24-uursgemiddelde van 40 ug/m3 wordt niet vaker dan 35 keer per jaar overschreden. De bijdrage van het plan aan de PM10 achtergrondconcentratie is NIBM.
- 3. De jaargemiddelde grenswaarde voor PM2,5 wordt niet overschreden.
De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan luchtkwaliteitseisen zoals gesteld in de Wet milieubeheer.
Conclusie
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling
4.4 Bodem
Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit kan worden aangetoond met een actueel bodemonderzoek. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is in het kader van de omgevingsvergunning mogelijk ook een actueel onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Hiernaast geldt dat de gemeente bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt.
Situatie plangebied
Er is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter hoogte van de locatie waar de uitbreiding van het bedrijventerrein is beoogd, zie bijlage 5. Uit dit bodemonderzoek is het volgende gebleken:
Zintuiglijk zijn op de locatie geen bodemvreemde bijmengingen waargenomen die duiden op een mogelijke bodemverontreiniging.
Grond:
Uit de analyseresultaten blijkt dat licht verhoogde gehalten arseen, kwik, koper en/of PCB worden aangetroffen in de bovengrond. In eerste instantie is in één mengmonster een matig verhoogd gehalte aan arseen gemeten. Na uitsplitsing van het mengmonster zijn maximaal nog licht verhoogde gehalten aangetoond. Aangezien na uitsplitsing het gehalte aan arseen is bepaald in separate grondmonsters worden de resultaten na uitsplitsing als leidend gezien. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aangetroffen voor de geanalyseerde componenten.
De parameters die in verhoogde gehalten zijn aangetoond werden op basis van het uitgevoerde vooronderzoek ook verwacht. Ook de mate van de verhoogde gehalten wijkt niet af van eerder aangetoonde gehalten van deze parameters in de direct omgeving.
Met betrekking tot PFAS wordt de bovengrond ingedeeld in de klasse ‘Landbouw/natuur’.
Zowel zintuiglijk als analytisch is geen asbest aangetroffen in de grond.
Grondwater:
In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties zware metalen, naftaleen en/of xylenen aangetoond. Met uitzondering van xylenen en naftaleen waren de parameters waarvoor verhoogde concentraties zijn aangetoond op basis van het vooronderzoek ook verwacht. De aangetoonde concentraties betreffen waarden die in deze omgeving van nature voorkomen. De gemeten concentraties xylenen en naftaleen zijn minimaal en liggen marginaal boven de detectiegrens. De aangetroffen concentraties zijn echter dermate laag, dat nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht.
Door middel van het uitgevoerde bodemonderzoek is de milieuhygiënische bodemkwaliteit op de onderzoekslocatie voldoende vastgesteld met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling. Ondanks de licht verhoogde gehalten en concentraties is geen aanvullend onderzoek nodig. De aangetoonde gehalten/ concentraties voor de geanalyseerde componenten vormen vanuit milieuhygienisch oogpunt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Indien grond wordt afgegraven (bijvoorbeeld bij bouwwerkzaamheden) en van de locatie wordt afgevoerd, dient er rekening mee te worden gehouden dat deze grond elders niet zonder meer toepasbaar is. Met betrekking tot het elders hergebruiken van grond zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing, die doorgaans een grotere onderzoeksinspanning vereisen.
Indien meer dan 50 m³ verontreinigde grond wordt ontgraven of meer dan 1.000 m³ verontreinigd grondwater wordt onttrokken, voor zover redelijkerwijs aangenomen kan worden dat er geen sprake is van een geval van ernstige verontreiniging, geldt hiervoor in het kader van artikel 28 van de Wet bodembescherming een meldingsplicht bij het bevoegde gezag. Hierop zijn uitgezonderd de situaties zoals beschreven in het Besluit overige niet-meldingsplichtige gevallen bodemsanering.
Voor het noordelijk gelegen terrein, waar de compensatie van de Groene Ontwikkelingszone beoogd is, is een milieuhygiënisch vooronderzoek uitgevoerd, zie bijlage 6. Aan de hand van dit vooronderzoek kan het volgende geconcludeerd worden:
Op de onderzoekslocatie is compensatie van de Groene Ontwikkelingszone beoogd. Het betreft een groene zone die, met de wijziging van het bestemmingsplan, behouden blijft en wordt versterkt. In de huidige situatie is de locatie vrij toegankelijk, dit blijft ook zo na de voorgenomen bestemmingsplanwijziging. De inrichting en het gebruik van de locatie wijzigt niet ten opzichte van de huidige situatie.
In het kader van de ontwikkelingen van het naastliggende industrieterrein zijn reeds deelsaneringen uitgevoerd binnen de contouren van het geval “De Grift”. Met de wijze van saneren en het bereikte eindresultaat is door bevoegd gezag instemming verleend. Ook na uitvoering van die deelsaneringen was het huidige terrein reeds vrij toegankelijk. Op basis daarvan wordt geconcludeerd dat in de huidige situatie en bij het huidige gebruik geen sprake is van risico’s als gevolg van de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse. Omdat de inrichting en het gebruik van de locatie niet veranderen wordt geconcludeerd dat daarmee ook na de voorgenomen bestemmingsplanwijziging geen sprake is van risico’s als gevolg van de milieuhygiënische bodemkwaliteit.
De resultaten van het vooronderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een bodemonderzoek. Omdat de locatie onderdeel is van een geval van ernstige bodemverontreiniging (“De Grift”) kan deze als verdacht worden gezien. Het gaat daarbij om een immobiele verontreiniging met koper waarvan de situatie middels meerdere rapporten (bodemonderzoeken, saneringen, evaluaties) is vastgelegd. Op basis daarvan wordt geconcludeerd dat ondanks de aanwezigheid van een geval van ernstige bodemverontreiniging (koper) de milieuhygiënische bodemkwaliteit op de locatie geen belemmering is voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.
Conclusie
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.5 Externe Veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG- tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.
- Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6(één op de miljoen) bedraagt.
- Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden
LPG-tankstations In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico’s vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Beleidsvisie externe veiligheid
In september 2013 is de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze visie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan indien het gaat op een verplaatsing van een bestaande risicobron naar een bedrijventerrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde. In de visie is tevens vastgelegd dat wanneer bijzonder kwetsbare objecten (objecten met verminderd zelfredzame personen zoals scholen en zorginstellingen) mogelijk worden gemaakt binnen het invloedsgebied van een risicobron de besluitvorming op dit punt expliciet bij de gemeenteraad en het college van B&W wordt voorgelegd.
Situatie plangebied
Uit de signaleringskaart externe veiligheid blijkt het volgende:
Afbeelding 4.1: signaleringskaart externe veiligheid
Stationaire risicobronnen
Nabij het plangebied zijn geen stationaire risicobronnen gelegen.
Mobiele risicobronnen
Nabij het plangebied is één mobiele risicobron gelegen te weten de Rijksweg A50, op circa 690 meter ten oosten van het plangebied. Het plangebied is gesitueerd buiten de 200 meter vanaf de A50 waarbij de invloed van het plan op het groepsrisico berekend dient te worden. In navolgende tabel is een overzicht weergegeven van welke stoffen er vervoerd worden over het traject A50 knooppunt Hattemerbroek en knooppunt Beekbergen en de daarbij geldende maximale effectafstand (1%-overlijdenskans).
Stofcategorie | Vervoershoeveelheden | Maximale effectafstand (1%-overlijdenskans) | |
GF3 - brandbaar gas | 3000 | 355 meter | |
LF1 - brandbare vloeistof | 5688 | 45 meter | |
LF2 - brandbare vloeistof | 20.924 | 45 meter | |
LT2 - toxische vloeistof | 288 | 880 meter |
Uit bovenstaande tabel kan geconcludeerd worden dat het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de stofcategorie toxische vloeistof welke over de Rijksweg A50 vervoerd wordt. Volstaan kan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Daarnaast liggen in de directe omgeving van het plangebied drie hogedruk aardgasleidingen (N-556-72, N-556-73 en N-566-75). Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van twee van de drie hogedruk aardgasleidingen (N-556-72 en N-556-75). Gezien de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van twee hogedruk aardgasleidingen is een onderzoek externe veiligheid (bijlage 7) uitgevoerd. Uit dit onderzoek is het volgende gebleken:
- Plaatsgebonden risico: het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor het plangebied.
- Groepsrisico: het groepsrisico van aardgasleiding N-556-75 is lager dan 10% van de oriëntatiewaarde en neemt niet toe door de planontwikkeling. Volstaan kan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. De berekeningen voor aardgasleiding N-556-72 hebben niet geleid tot een groepsrisico. De verdere verantwoording kan achterwege blijven.
- Belemmeringenstrook: de belemmeringenstroken leggen geen beperkingen op aan het plangebied.
Ontwikkeling nieuwe risicobedrijven
Conform de ambities die beschreven zijn in de beleidsvisie Externe veiligheid gemeente Epe is de ontwikkeling van nieuwe risicobronnen ter plaatse van beide bedrijventerreinen toegestaan mits het een verplaatsing betreft van een risicobedrijf elders uit de gemeente.
Beperkte verantwoording groepsrisico
Ten behoeve van de beperkte verantwoording van het groepsrisico wordt in het kader van het vooroverleg advies opgevraagd bij de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG).
Gezien de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van de Rijksweg A50 en de buisleidingen is gekeken naar:
- De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp;
- De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp voordoet. Dit is alleen van toepassing op nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten.
Maatgevende scenario's
Voor de Rijksweg A50 geldt dat het de maatgevende scenario voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van toxische vloeistoffen ligt, een toxische wolk is. Voor de hogedruk aardgasleidingen is dit een fakkelbrand.
Onderstaand is vanuit deze scenario's ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp
De kans op overlijden ten gevolge van een incident met gevaarlijke stoffen binnen het plangebied is zeer klein. Er bestaan geen feitelijke mogelijkheden om middels dit bestemmingplan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp direct te beïnvloeden.
De bestrijding vindt zover mogelijk plaats bij de risicobron. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het plangebied bij eventuele calamiteiten over het algemeen goed bereikbaar is voor hulpdiensten.
De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen
Er worden bedrijven gerealiseerd, het betreft een functie waar er vanuit kan worden gegaan dat er sprake is van een hoge zelfredzaamheid. Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en vluchten.
Bij het plaatsvinden van een fakkelbrand bij de buisleiding is de verwachting dat het plangebied te maken krijgt met een hoge hittestralingsintensiteit. Voor personen buiten is het handelingsperspectief om dekking te zoeken bij objecten zoals muren of gebouwen (schuilmogelijkheden). Gezien de nabije ligging van de gebouwen en deze bij de brand betrokken zullen raken, verdient het het advies om onder dekking van het gebouw weg te kunnen vluchten (vluchten in noordelijke richting). In de verkavelingsopzet is het mogelijk om in noordelijke richting te vluchten.
Het scenario 'toxische wolk' treedt op wanneer een opslagtank(er) met chemicaliën lek raakt door een externe bron of externe factoren zoals corrosie. Toxische vloeistoffen kunnen verdampen waardoor een gaswolk ontstaat die over de omgeving uitwaait. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid, en de vullingsgraad van de tank op dat moment.
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen). Op termijn verdwijnen de WAS-palen en wordt meer ingezet op 'modernere' communicatiemiddelen, zoals NL-alert en sociale media. Daarnaast zijn de fysieke kenmerken van een incident met gevaarlijke stoffen in veel gevallen direct waar te nemen. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden.
Conclusie
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.6 Bedrijven En Milieuzonering
Als uitgangspunt geldt dat het bedrijventerrein niet leidt tot milieuoverlast bij milieugevoelige functies in de omgeving en dat de omliggende milieugevoelige functies de activiteiten van milieubelastende activiteiten niet in de weg staat. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaat men het aanhouden van voldoende afstand tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De onderlinge afstand moet groter worden naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker wordt belast.
Ten behoeve van de milieuzonering is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) ontwikkeld in de vorm van een bedrijvenlijst. Aan de verschillende type bedrijven is een milieucategorie gekoppeld. Een milieucategorie geeft aan welke milieuhinder een bedrijf veroorzaakt en tot hoever deze milieuhinder reikt. Het betreft hier de hinder van de milieuaspecten 'geluid', 'stof', 'geur', en/of 'externe veiligheid'. De milieubelasting is voor die aspecten vertaald in richtlijnen voor aan te houden afstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Het milieuaspect met de grootste afstand is maatgevend en bepaalt in welke milieucategorie een bedrijfstype wordt ingedeeld.
Er wordt bij het toepassen van de afstanden een onderscheid gemaakt tussen afstanden met betrekking tot een 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding. Wanneer sprake is van omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
Situatie plangebied
Op het bedrijventerrein worden bedrijven toegestaan met een maximale milieucategorie 3.2. Bedrijven met een milieucategorie 3.2 hebben in een 'rustige woonwijk' een richtafstand van 100 meter. De randen van dit gebied (waar woningen aanwezig zijn) is nu al te typeren als gemend gebied wegens de drukke wegen die er langs liggen. Dit betekent dat de milieuzone met één afstandsstap mag worden verlaagd. Dit houdt in dat de richtafstand 50 meter bedraagt bij een bedrijf met een milieucategorie 3.2. Op afbeelding 4.2 is te zien hoe ver de 50 meter grens vanaf de woningen gelegen is.
Afbeelding 4.2: richtafstand 50 meter milieucategorie 3.2
Voor het aspect gevaar kan niet zonder meer de richtafstand met één afstandsstap verlaagd worden. Voor de volgende activiteiten is gevaar de maatgevende richtafstand met een maximale milieucategorie 3.2:
- SBI 642 zendinstallaties LG, MG < 100 Kw (milieucategorie 3.2, met gevaar 100 meter)
Deze activiteit is in de regels uitgesloten op het bedrijventerrein Eekterveld IV (strijdig gebruik). Daarnaast wordt in de regels van dit bestemming de vestiging van risicovolle bedrijven in eerste instantie uitgesloten.
In combinatie met situering van het bedrijventerrein kan geconcludeerd worden dat de omliggende woningen op voldoende afstand gelegen zijn van de toekomstige bedrijven. Het goed woon- en leefklimaat van de omliggende woningen blijft met de komst van het bedrijventerrein gewaarborgd. Daarnaast staat de omliggende woningen de activiteiten dan de toekomstige bedrijven niet in de weg.
Conclusie
Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.7 Archeologie En Cultuurhistorie
4.7.1 Archeologie
In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.
Als gevolg van Europese en nationale wetgeving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Monumentenwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.
Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen bevinden. Voor het overige gebied gelden verwachtingswaarden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt behouden door middel van documentatie.
Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie. De beslissingsbevoegdheid over archeologische monumentenzorg met betrekking tot het grondgebied van de gemeente Epe berust bij de regio-archeoloog Stedendriehoek.
Situatie plangebied
De gemeente Epe heeft een eigen archeologiebeleid. Op dit moment laat de gemeente een nieuwe beleidskaart opstellen. Deze is nog niet gereed. De nieuwe beleidskaart is gebaseerd op de (eveneens nieuwe) archeologische verwachtingskaart, die inmiddels beschikbaar is.
Hierop ligt het plangebied in zones met een hoge, middelhoge en lage verwachting. De vrijstellingsgrenzen zijn inmiddels al wel bekend. Bij ingrepen dieper dan 35 cm –mv geldt voor zones met een hoge verwachting een onderzoeksplicht bij ingrepen groter dan 250 m2; voor middelhoge verwachtingszones geldt een onderzoeksplicht bij gebieden groter dan 1000 m2 en bij lage verwachtingszones 2500 m2. De omvang van de geplande verstoringen overschrijdt de vrijstellingsgrenzen zoals die in het toekomstige gemeentelijk archeologiebeleid zijn aangegeven.
Archeologisch bureauonderzoek
Er is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 8. Uit het archeologische bureauonderzoek is het volgende gebleken:
Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek worden archeologische resten verwacht. De geplande bodemingrepen zullen deze resten zeer waarschijnlijk aantasten. Beschikbare bodemkundige grondboringen (gezet in 1994) wijzen op een grotendeels intact bodemprofiel in vrijwel het gehele plangebied. De huidige staat van het bodemprofiel kan afwijken (dieper verstoord zijn) ten opzichte van de situatie in 1994.
Om deze reden adviseren we – na overleg met de regio-archeoloog – om een extensief verkennend booronderzoek in het gehele plangebied (circa 9,5 ha) uit te voeren. Dit booronderzoek dient ertoe de resultaten van het eerdere – bijna 30 jaar oude – booronderzoek te actualiseren en aan te vullen voor het gehele plangebied.
Een boorgrid van 3 boringen per ha volstaat voor dit doeleinde. Waar tijdens het veldonderzoek de bodemkundige situatie onduidelijk is, dient ter plaatse te worden opgeschaald naar een wat dichter boorgrid (6 – 7 boringen per ha).
Aan de hand van de resultaten van dit extensieve booronderzoek kan een beslissing worden genomen omtrent noodzaak en omvang van vervolgonderzoek.
Archeologisch Inventariserend veldonderzoek - verkennende fase
Aanvullend op het archeologisch bureauonderzoek is er in mei 2022 een inventariserend veldonderzoek - verkennende fase uitgevoerd (zie bijlage 9).
Uit het verkennend booronderzoek blijkt dat de bodem in delen van het plangebied nog steeds grotendeels intact zijn (B-horizont en BC-horizont). Tegelijkertijd is in een aanzienlijk deel van het plangebied sprake van een tot in de C-horizont verstoord bodemprofiel. Echter, de verstoring reikt zeer waarschijnlijk niet dieper dan 30 cm in de C-horizont. Conform de richtlijnen van de gemeente is ook in dat geval vervolgonderzoek van toepassing. Geadviseerd wordt een proefsleuvenonderzoek in het relatief hooggelegen zuidwestelijke deel van het plangebied uit te voeren. In een zone waar intacte B-podzolen zijn aangetroffen adviseren we karterende boringen. Of in het resterende plangebied archeologisch onderzoek van toepassing is, hangt af van de resultaten van het uit te voeren vervolgonderzoek in de overige gebieden.
Dit advies is deels overgenomen door de bevoegde overheid, de gemeente Epe. De gemeente wordt hierin vertegenwoordigd door haar deskundige, H.G. Pape-Luijten, regioarcheoloog Stedendriehoek. In plaats van een proefsleuvenonderzoek in een deel van het plangebied dient hier in eerste instantie een karterend booronderzoek te worden uitgevoerd. Voor het overige deel van het plangebied wordt het advies onderschreven.
Archeologisch Inventariserend veldonderzoek - karterende fase
Op basis van het advies welke voortkomt uit de resultaten van het archeologisch inventariserend veldonderzoek - verkennende fase is een inventariserend veldonderzoek - karterende fase uitgevoerd (zie bijlage 10).
Tijdens het karterend booronderzoek bleek dat, net als bij het verkennend booronderzoek, de bodem grotendeels intact was. Ten noordwesten van het plangebied achter de huidige bebouwing en langs de Talhoutweg is de bodem tot 1,80 meter onder het maaiveld verstoord. Het doel van het karterende booronderzoek was het opsporen en begrenzen van een eventuele vindplaats binnen de twee onderzoeksgebieden. Op basis van het voorgaande bureauonderzoek en verkennende booronderzoek is de verwachting hoog voor het aantreffen van een vuursteenvindplaats uit de periode Laat Paleolithicum tot en met Vroeg Neolithicum.
Tijdens het karterend booronderzoek zijn er geen vuursteenwerktuigen, afslagen of houtskoolfragmentjes aangetroffen, evenmin als andere indicatoren voor de aanwezigheid van een vuursteenvindplaats. Wel zijn er verschillende fragmenten aardewerk uit de Nieuwe tijd en kolengruis aangetroffen tijdens het zeven van de boorkernen. Deze fragmenten zijn waarschijnlijk na de ontginning als stadsafval in het plangebied terecht gekomen. Veel van deze fragmenten zijn aangetroffen in de onderste laag van de bouwvoor of de bovenste verploegde laag van de B- of BC -horizont.
Op basis van de resultaten van het karterend booronderzoek kan er geconcludeerd worden dat er binnen het onderzoeksgebied geen vindplaats aanwezig is. De verwachting voor de periode Laat Paleolithicum tot en met Vroeg Neolithicum kan bijgesteld worden naar laag.
Tijdens het karterend booronderzoek zijn er geen indicatoren aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. Op basis hiervan adviseert Laagland Archeologie geen vervolgonderzoek uit te voeren en het plangebied vrij te geven. Laagland Archeologie adviseert in het bestemmingsplan niet een aanduiding omtrent archeologie op te nemen.
De gemeente wordt hierin vertegenwoordigd door haar deskundige, H.G. Pape-Luijten onderschrijft dit advies.
4.7.2 Cultuurhistorie
Het plangebied ligt tussen twee cultuurhistorische bijzondere gebieden, namelijk het voormalige heidegebied en de Grift. Aan de westzijde lag een heideveld. Dit voormalige heideveld wordt nu geheel in beslag genomen door het bedrijventerrein Eekterveld. Van de rand van het oorspronkelijke heidegebied rest het Molenpad dat de noordwestrand van het plangebied begrenst. Oude eikenbomen langs dit pad markeren het tracé ervan.
Aan de oostzijde vormt de Grift de begrenzing van het plangebied. Deze waterloop is naar verwachting rond 1400 aangelegd. Het zorgde voor de waterafvoer van de vele aangelegde bronbeken vanaf de Veluwe en diende daarbij als vaarroute voor de bedrijven die zich langs de beken hadden gevestigd. In de 19de eeuw is deze vaarroute vervangen door het Apeldoorns Kanaal, die aan de oostzijde van de Grift ligt.
De Grift had voorheen een watermolen in de noordoosthoek van het plangebied. De bestaande woningen aan de beek hebben nog steeds diverse relicten van de watermolen met bijbehorende woning.
De lagere gronden ten noorden van het plangebied boden tussen circa 1800 en 1950 gelegenheid voor een (forellen) viskwekerij. De vijvers zijn in de 50-er en 60-er jaren gedempt. Nu zijn dit weiden die zijn geëgaliseerd.
De hogere gronden in het plangebied zijn de oude akkers op dekzandgronden aan de rand van de Veluwe. Deze gronden hebben een dikke humusrijke bovengrond en zijn goed waterdoorlatend. Thans zijn deze grondenin gebruik als weiden, soms als akker. Bij deze landbouwgronden ligt een voormalige boerderij, namelijk aan de Deventerstraat 141. Dit is een gemeentelijk monument vanwege de historische bouwwaarden.
Afbeelding 4.3: Cultuurhistorie
Cultuurhistorisch zijn van belang het tracé van het Molenpad, de oude eikenbomen langs het Molenpad en op de overgang van hoog naar laag, de monumentwaardige boerderij aan de Deventerstaat 141 en (langs de oostrand) de Grift.
Dit zijn cultuurhistorische waarden welke met de voorgenomen ontwikkeling behouden blijven.
Conclusie
Het aspect 'archeologie en cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.8 Water
Waterbeleid
Waterschap
Waterschap Vallei en Veluwe beschikt over een Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI2050) en het Blauw Omgevingsprogramma (BOP). Met de BOVI zet het Waterschap een stip op de horizon voor duurzaam waterbeheer in de toekomst. Het BOP (Blauwe Omgevings Programma) maakt de BOVI concreet, het betreft een gebiedsgerichte doorvertaling.
22 november 2021 is het waterbeheerprogramma van Waterschap Vallei en Veluwe, het Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027 (BOP) vastgesteld. Het gebied, de maatschappelijke thema’s en samenwerking met partners zijn meer centraal gezet dan in voorgaande waterbeheerprogramma’s.
In het BOP staat vijf thema's centraal:
- Waardevolle leefomgeving
- Klimaatverandering
- Energietransitie
- Circulaire economie
- Biodiversiteit
Naast de vijf thema's welke centraal staan zijn er BOP-doelen. Ze laten zien waa het Waterschap voor staat in de periode 2022-2027. Daarbij is rekening gehouden met de wettelijke taken van het waterschap: waterveiligheid en schoon en voldoende oppervlaktewater. De BOP-doelen zijn gebiedsgericht vertaald en zijn terug te vinden in de gebiedsprogramma’s.
De BOP-doelen zijn gecategoriseerd in vijf onderwerpen: Waterveiligheid, Watersysteem, Wonen en Zuiveren, Circulaire Economie en Energietransitie.
Het plangebied is gelegen binnen het gebiedsprogramma voor deelgebied IJsselvallei. Ter hoogte van het plangebied is geen gebiedsdoel weergegeven op de interactieve kaart.
Gemeentelijk beleid
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van water is vastgelegd in het Gemeentelijk Watertakenplan 2021 t/m 2025 (GWP). Met dit plan wil de gemeente een toekomstbestendige en duurzame waterhuishouding. Daarbij streeft de gemeente ernaar, dat de leefomgeving minimaal hetzelfde blijft en waar mogelijk verbetert. Het GWP beschrijft de beleidskaders en de activiteiten voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afval-, hemel- en grondwater. Dat geldt ook voor het beheer en onderhoud van oppervlaktewater in de gemeente Epe. Daarnaast geeft het plan de visie op de gemeentelijke watertaken voor de lange termijn weer.
De gemeentelijke visie op de watertaken en klimaatadaptatie kent veel raakpunten met het beleid van het Waterschap Vallei en Veluwe.
Situatie plangebied
Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden doorlopen. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Er is tussen de gemeente Epe en Waterschap Vallei en Veluwe onderling afstemming geweest over de voorgenomen ontwikkeling en de waterapecten die hierbij een rol spelen.
Huidige watersystemen en waterkeringen
Rond het plangebied is oppervlaktewater met een A-status gelegen, betreffende de Grift (oosten) en het Eekterveld (westen). Binnen het plangebied zijn C-watergangen gelegen voor de ontwatering van de percelen. Een gedeelte van deze C-watergang, ter hoogte van de toekomstige bedrijfspercelen, wordt gedempd.
Afbeelding 4.4: Legger Watersystemen
Er is geen sprake van overige, regionale of primaire keringen in en rondom het plangebied.
Hemelwater
Door de realisatie van het bedrijventerrein neemt het verharde oppervlakte toe. Om er voor te zorgen dat er voldoende ruimte is om regenwater op te vangen wordt er tussen het huidige bedrijventerrein en het nieuwe terrein een zone gerealiseerd waar het water wordt opgevangen in een wadi.
De A-watergang wordt deels verlegd, zodat het pal langs de Talhoutweg en het Molenpad komt te liggen. Aan de zuidzijde van deze hoofdwatergang wordt een grote wadi aangelegd. De wadi zorgt voor bergingscapaciteit van het regenwater dat valt op de toekomstige verhardingen en bedrijfsgebouwen. Dit regenwater wordt tijdens en na hevige regenbuien en langdurig regen afgevoerd naar de wadi. De wadi heeft een bergingscapaciteit van ruim 2.700 m3. Het kan regenbuien tot maximaal 100 mm regen per dag bergen.
Het geborgen regenwater zal infiltreren in de bodem. Als er meer water wordt aangevoerd dan geborgen kan worden, kan het overtollig water afgevoerd worden naar de A-watergang via een verlaging in de dijk tussen de wadi en watergang.
Met het waterschap Vallei en Veluwe zal nog nader overleg plaatsvinden bij het bestek gereed maken van het plan voor de realisering van verlegde A-watergang en van de wadi.
De duikers onder de toegangswegen naar Eekterveld IV bestaan uit ronde buizen met een diameter van niet meer dan 1m. In de verlaagde gedeelten van de wadi worden verspreid elzen geplant. Hiermee wordt de wadi ruimtelijk gekenmerkt. Het maaiveld bestaat uit een bloemrijkegraslandvegetatie en wordt extensief beheerd. De wadi wordt als volgt bepaald:
- De wadi heeft een verlaagd maaiveld ten behoeve van de regenwaterberging. De wadi ligt ten zuiden van de A-watergang waarvan het gescheiden is door een dijk;
- Twee duikers onder de toegangswegen naar het nieuwe terrein, die zorgen voor de verbinding tussen de delen van de watergang en van de wadi, worden gemaakt van composiet. De uitgangen worden scheef 'afgesneden' in relatie tot de helling van de oevers. De duikers worden ook voorzien van een uitstroombak;
- Een strook elzenbomen, Alnus glutinosa (maat 18-20), in verspreid verband geplant;
- Natuurvriendelijke oevers / flauwe onderwater taluds van de wadi;
- Bloemrijke grasvegetatie, extensief beheerd.
Vuilwater
Het vuilwater wordt gescheiden aangeboden op de hoofdaansluiting van de gemeente.
Conclusie
Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.9 Ecologie
Op 1 januari 2017 is de 'Wet natuurbescherming' in werking getreden. De Wet natuurbescherming vormt het voornaamste beleidsmatige toetsingskader op het gebied van de soortenbescherming en gebiedsbescherming.
4.9.1 Gebiedsbescherming
Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen die een hoge wettelijke bescherming kennen. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) aangewezen.
4.9.2 Soortenbescherming
Soortenbescherming is onder de Wet natuurbescherming geregeld op basis van een drietal verschillende beschermingsregimes, namelijk voor vogelrichtlijnsoorten, habitatrichtlijnsoorten en overige soorten. Voor al deze soorten geldt dat het verboden is ze opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren, om eventuele eieren opzettelijk te vernielen, om de vaste voortplantings- of rustplaatsen te beschadigen en om beschermde plantensoorten opzettelijk te ontwortelen of te vernielen. Hiervan kan onder andere sprake zijn bij het kappen van bomen, het slopen van gebouwen of het storten en afgraven van gronden.
Situatie plangebied
Uit de quickscan is gebleken dat met de herontwikkeling effecten op jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen, huismus, buizerd, das, kleine marterachtigen en vliegend hert en essentieel foerageergebied van kerkuil en steenuil niet op voorhand zijn uit te sluiten. Door middel van een onderzoek naar vleermuizen, huismus, kerkuil, steenuil, buizerd, das, kleine marterachtigen en vliegend hert kan vastgesteld worden of de eerder genoemde strikt beschermde vaste rust- en verblijfplaatsen aanwezig zijn en of deze aangetast worden door de werkzaamheden. Pas als het exacte gebruik van het plangebied door deze soorten bekend is, kan worden bepaald of sprake is van overtreding van de Wet natuurbescherming.
Nader onderzoek naar deze soorten is uitgevoerd en de rapportage is opgenomen als bijlage 14. De belangrijkste conclusies uit dit onderzoek zijn:
- De aanwezigheid van nest- of verblijfplaatsen of essentieel foerageergebied van huismus, kerkuil, steenuil, das, poelkikker en vliegend hert zijn op basis van het onderzoek uitgesloten.
- In het plangebied is één paarverblijfplaats van de rosse vleermuis aanwezig;
- 1. Indien de bomen langs het Molenpad, waaronder de boom met een paarverblijfplaats, blijven behouden, is van aantasting van de verblijfplaats of individuen is geen sprake;
- 2. Maatregelen ten aanzien van verlichting zijn noodzakelijk om verstoring van de verblijfplaats te voorkomen;
- 3. Indien maatregelen niet mogelijk zijn, is verstoring van de verblijfplaats niet uit te sluiten, wat in strijd is met artikel 3.5, lid 2 uit de Wet natuurbescherming.
- Binnen het plangebied zijn geen jaarrond beschermde nesten van buizerd aanwezig. In de omgeving (75 meter) van het plangebied kan een nestlocatie van buizerd niet worden uitgesloten;
- 1. Door in de winter een controle uit te voeren op de aanwezigheid van een nestlocatie van buizerd, kunnen eventueel noodzakelijke vervolgstappen worden bepaald;
- 2. Verstoring van nestlocaties van buizerd is in strijd met artikel 3.1 lid 4 en 5 uit de Wnb. Indien werkzaamheden staan gepland of aanwezigheid van mensen tijdens de gebruiksfase is te verwachten binnen de verstoringsafstand van 75 meter, zijn maatregelen om verstoring van buizerd te voorkomen noodzakelijk.
- 3. Indien verstoring van een nestlocatie van buizerd niet is uit te sluiten, is bij uitvoering van de plannen ontheffing van artikel 3.1 lid 4 en 5 van de Wnb noodzakelijk.
- In het plangebied is de aanwezigheid van wezel aangetoond;
- 1. Het bebouwen van het plangebied heeft een negatief effect op de verblijfplaatsen van wezel, deze gaan verloren;
- 2. Het bebouwen van het plangebied en het daarmee verstoren van exemplaren en het opzettelijk beschadigen of vernielen van een vaste verblijfplaats is in strijd met artikel 3.10 lid 1a en 1b uit de Wet natuurbescherming;
- 3. Voor het overtreden van artikel 3.10 lid 1a is geen ontheffing Wet natuurbescherming noodzakelijk wanneer mitigerende maatregelen worden getroffen;
- 4. Voor het overtreden van de verbodsbepaling artikel 3.10, lid 1b is een ontheffing Wet natuurbescherming noodzakelijk.
- Binnen het plangebied kunnen algemene broedvogels tot broeden komen. Om verstoring van broedende vogels te voorkomen zijn maatregelen noodzakelijk. Bijvoorbeeld door te werken buiten het broedseizoen. Indien gewerkt wordt in het broedseizoen kunnen zogenaamde broedvrij-maatregelen genomen om broedgevallen binnen het plangebied te voorkomen. Ook dient voorafgaand aan de werkzaamheden een controle uitgevoerd te worden op aanwezigheid van broedvogels. Indien broedende vogels worden aangetroffen, dienen werkzaamheden te worden aangepast om verstoring van nesten te voorkomen.
- Voor alle overige soorten geldt ten alle tijden de zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.
Conclusie
De ontwikkeling van Eekterveld IV zal de Groene Ontwikkelingsruimte met circa 3 ha verkleinen. Compensatie hiervan vindt onder andere plaats in de strook tussen Eekterveld IV en De Grift en tussen Eekterveld III en De Grift. De compensatie bedraagt ruim 3,5 hectare.
In een later stadium dient te worden bepaald of voor de rosse vleermuis een ontheffing Wet natuurbescherming verleend dient te worden. Dit moet blijken als er bekend is of de bomenrij langs het Molenpad behouden blijft. Hetzelfde geldt voor de buizerd, in de winter dient er een controle uitgevoerd te worden op de aanwezigheid van een nestlocatie van de buizerd. Wel is er sprake van een negatief effect op de verblijfplaatsen van de wezel, deze gaan verloren. Er dienen mitigerende maatregelen getroffen te worden en een ontheffing Wet natuurbescherming is daarmee noodzakelijk.
Totdat bekend is of er ontheffing verleend moet worden voor de rosse vleermuis en de buizerd mogen deze verblijfplaatsen niet verstoord worden. Voor de wezel dient in ieder geval in eerste instantie maatregelen getroffen te worden en een ontheffing verleend te zijn voordat de werkzaamheden binnen het plangebied uitgevoerd kunnen worden.
Wanneer maatregelen worden getroffen en de conclusies uit het aanvullend onderzoek worden opgevolgd kan worden geconcludeerd dat het aspect 'ecologie' geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.10 Verkeer En Parkeren
4.10.1 Algemeen
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de verkeersgeneratie en parkeerbehoefte die ontstaat door voorgenomen ontwikkeling.
4.10.2 Verkeer
Voor de voorgenomen ontwikkeling is een verkeerskundig advies opgesteld. Dit om te beoordelen of de huidige rotonde Eekterweg - Laan van Fasna voldoende capaciteit heeft om de toenemende verkeersstromen als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling op te kunnen vangen. Het verkeerskundig advies is als bijlage 16 opgenomen.
De verkeersgeneratie van de uitbreiding Eekterveld is bepaald op basis van CROW-publicatie 381. De totale verkeersgeneatie van de uitbreiding van het bedrijventerrein bedraag 850 motorvoetuigen per etmaal, deze bestaat uit 680 personenauto's en 160 vrachtwagens. Dit is bepaald aan de hand van onderstaand uitgangspunten.
Voor de rit =distributie (verdeling van het verkeer over het netwerk) is er, gezien de ligging van het terrein, vanuit gegaan dat al het extra verkeer via de rotonde van de Eekterweg - Laan van Fasna het bedrijventerrein verlaat. Vervolgens is een inschatting gemaakt van de verdeling van het verkeer over de drie richtingen van de rotonde. De verwachting is dat het grootste deel van het verkeer vanaf het uitgebreide bedrijventerrein van en naar de A50 gaat. Een kleiner deel van het verkeer zal naar verwachting binnendoor richting de woonkernen Vaassen, Epe en Apeldoorn-Noord en -West rijden.
Uit het verkeerskundig advies blijkt dat de rotonde Eekterweg - Laan van Fasna het verkeersaanbod zowel nu als in 2030 na de uitbreiding goed kan verwerken. De rotonde heeft voldoende restcapaciteit om het extra verkeer van en naar het bedrijventerrein af te kunnen wikkelen. De effecten van het extra verkeer op de wachttijden zijn beperkt. De capaciteit van de rotonde vormt dus geen belemmering voor de uitbreiding van het bedrijventerrein.
4.10.3 Parkeren
De parkeersituatie is een belangrijk aandachtspunt voor de bedrijventerreinen. Uitgangspunt is dat op eigen terrein geparkeerd wordt. Hierbij moet voldaan worden aan de parkeernormen uit de gemeentelijke Parkeernota.
Dit betekent dat er voldoende parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd en ook in stand gehouden. Daarbij wordt opgemerkt dat het binnen de bestemmingen 'Verkeer' en in de reserveringszone van de aanduiding 'Groen' mogelijk is voor de gemeente om extra openbare parkeervoorzieningen toe te voegen.
In het voorliggende bestemmingsplan worden de parkeernormen verankerd in de planregels. De ontwikkelingen dienen te voldoen de Nota Parkeernormen van de gemeente Epe. Om ontwikkelingsmogelijkheden niet te veel te beperken door de parkeernormen, wordt een afwijkingsbevoegdheid opgenomen dat een lagere parkeernorm mag worden gehanteerd, op voorwaarde dat op een andere wijze, of op een andere particuliere locatie, voldaan wordt aan de parkeerbehoefte. Dit kan flexibel opgelost worden.
4.11 Kabels En Leidingen
Kabels en (buis)leidingen in de grond in of nabij het plangebied kunnen van belang zijn voor een ruimtelijke ontwikkeling en dienen derhalve planologisch geregeld te worden. Het gaat dan om kabels en leidingen met een veiligheidsrisico of een belangrijke maatschappelijke functie, zoals (ondergrondse) hoogspanningskabels, gasleidingen of buisleidingen voor brandbare en vergiftigde stoffen.
In en rondom het plangebied liggen geen belangrijke kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling.
4.12 Besluit Milieueffectrapportage
4.12.1 Wettelijk kader
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
- Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
- Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
- Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
4.12.2 Situatie plangebied
De beoogde ontwikkeling valt in categorie D11.3 van bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage. Deze categorie bevat: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein.' Binnen deze categorie geldt de volgende drempelwaarde: een oppervlakte van 75 hectare of meer.
Aangezien het plangebied ruim onder deze drempelwaarde blijft geeft het besluit milieueffectrapportage aanleiding om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieueffecten. In Bijlage 17 is de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Op basis van de huidige kennis en uitgangspunten ten tijde van het uitvoeren van deze m.e.r.-beoordeling, kan voor alle aspecten worden uitgesloten dat onderhavig plan belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu oplevert.
4.12.3 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Op basis van de uitgevoerde (vormvrije) m.e.r.-beoordeling heeft het college van burgemeester en wethouders besloten dat geen milieueffectrapport hoeft te worden gemaakt. Dit besluit is opgenomen als Bijlage 18.
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Algemene Juridische Opzet
Het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Eekterveld IV' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Verbeelding
Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover deze daaraan in de regels wordt gegeven. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van die kaart (bijvoorbeeld kadastrale lijnen, topografische symbolen en huisnummers).
De regels
De regels zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:
- hoofdstuk 1 (inleidende regels), met daarin begripsbepalingen en de wijze van meten die van belang zijn voor de toepassing en interpretatie van de regels in de overige hoofdstukken.
- hoofdstuk 2 (bestemmingsregels), met per bestemming een bestemmingsomschrijving, bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijkingsbevoegdheden en eventueel bepalingen omtrent een omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden zijn opgenomen.
- hoofdstuk 3 (algemene regels), waarin een anti-dubbeltelbepaling en algemeen geldende bouw- en gebruiksregels, afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen.
- hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregels), waarin een aantal gebruikelijke slotbepalingen, waaronder het overgangsrecht en de slotregel, zijn opgenomen.
5.2 Bestemmingen
Bedrijventerrein
De belangrijkste bestemming in dit bestemmingsplan is de bestemming 'Bedrijventerrein'. Binnen deze bestemming zijn bedrijven toegestaan met een maximale milieucategorie 3.2.
Ondergeschikte functies, zoals kantoor, horeca (bedrijfskantine of beperkte nevenactitiviteit) zijn rechtstreeks toegestaan.
Bedrijfsgebouwen moeten binnen de bouwgrenzen worden gebouwd. Op de verbeelding is de bouwhoogte en het bebouwingspercentage aangeduid. Door middel van een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk de bouwvlakken te wijzigen, of nieuwe bouwvlakken toe te voegen.
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn hoogtebepalingen opgenomen, waarbij rekening is gehouden met specifieke bouwwerken, zoals silo's, kranen, lichtmasten enz. Voor reclame-uitingen aan de gevel van bedrijfsgebouwen zijn ook regels geformuleerd.
Binnen de bestemming zijn meerdere voorwaardelijke verplichting opgenomen. Het bouwen van gebouwen is uitsluitend toegestaan als aan deze voorwaardelijke verplichtingen wordt voldaan:
- Natuurinclusief bouwen
- Duurzame energie
Er zijn specifieke gebruiksregels geformuleerd, waaronder een verbod op bepaalde detailhandel, de vestiging van bedrijven in een afwijkende milieucategorie en de vestiging van risicovolle bedrijven. Met een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden van sommige van deze gebruiksverboden worden afgeweken voor, onder meer:
- de vestiging van bedrijven die niet op de Staat van Bedrijfsactiviteiten voorkomen;
- de vestiging van bedrijven in een afwijkende milieucategorie;
- de vestiging van risicovolle bedrijven.
Natuur
De gronden welke als natuurgebied ingericht worden zijn bestemd als Natuur.
Groen
Deze bestemming is gelegd op de groenstroken en landschapszones binnen het plangebied. Binnen deze bestemming zijn, naast groenvoorzieningen en beplantingen, ook paden, speelvoorzieningen, parkeerstroken, en waterhuishoudkundige voorzieningen mogelijk.
Op een gedeelte ter hoogte van het bedrijventerrein is een strook aangewezen als 'reserveringszone'. De zone is ten behoeve van functies die essentieel zijn voor het functioneren van het bedrijventerrein. Voorbeelden zijn een hublocatie, oplaadstation voor e-bikes, electrische auto’s en andere voertuigen en koude-warmtepompen.
Verkeer
De wegen binnen het plangebied hebben de bestemming Verkeer gekregen. Binnen deze bestemming vallen ook parkeervoorzieningen, voet- en rijwielpaden en groenvoorzieningen.
5.3 Algemene Regels
5.3.1 Algemene bouwregels
In dit onderdeel is een algemene bouwregels opgenomen over ondergronds bouwen.
5.3.2 Algemene aanduidingsregels
In dit onderdeel worden de volgende aanduidingen geregeld:
- overige zone - gelders natuur netwerk: bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige Ecologische Hoofdstructuur en bevat ook zoekgebieden voor nieuwe natuur.
- overige zone - groene ontwikkelingszone: deze aanduiding ligt binnen de bestemming , waar deze wordt overlapt door de groene ontwikkelingszone uit het provinciale ruimtelijke beleid.
5.3.3 Algemene afwijkingsregels
In dit onderdeel zijn algemene afwijkingsregels opgenomen voor wat betreft afmetingen en het gebruik van gronden voor evenementen.
5.3.4 Algemene wijzigingsregels
In dit onderdeel zijn algemene wijzigingsregels opgenomen voor het wijzigen van de bestemming verkeer.
5.3.5 Overige regels
In dit onderdeel zijn algemene bouwregels voor het onderwerp 'parkeren' opgenomen, waaraan naast de bestemmingsregels, ook moet worden voldaan. Er moet voldoende parkeerruimte op eigen terrein worden ingericht bij uitbreidingen/wijzigingen. Voldoende wil zeggen dat voldaan wordt aan de normen uit de publicatie 317 van het CROW, of van latere wijzigingen daarvan.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
Het plangebied is in eigendom van de gemeente Epe en wordt door de gemeente ontwikkeld. De gemeente heeft een exploitatieopzet gemaakt. Op basis van een voorlopige exploitatieopzet voor dit plan kan worden geconcludeerd dat het plan economisch uitvoerbaar is. De definitieve grondexploitatie voor dit plan wordt bij het vaststellen van het bestemmingsplan ter goedkeuring aan de raad voorgelegd.
6.2 Handhaafbaarheid
Het opstellen van één eenduidig bestemmingsplan met voor iedereen dezelfde (on)mogelijkheden maakt handhaving makkelijker; de rechtsgelijkheid is op deze manier namelijk goed verzorgd.
De regels die voor het plangebied zijn opgesteld, zijn flexibel en ruim waar mogelijk en zijn stringent en strak gesteld waar nodig.
6.3 Participatie
Gedurende het planproces is op diverse momenten overleg gevoerd met de deskundigen van de gemeente Epe. Dit vond plaats in de projectgroep en tijdens het stedenbouwkundig overleg. Bovendien is met Bureau Buiten gezorgd voor integratie van de beeldcriteria met de doelstelling voor duurzaamheid en circulair bouwen.
Voor verankering van dit beeldkwaliteitsplan met de andere beleidsterreinen is overleg gevoerd met het Waterschap Vallei en Veluwe, de Omgevingsdienst Veluwe en IJssel, de Provincie Gelderland en de Cleantech Regio.
Participatie met de omgeving vond met name plaats door overleg met de Industriekring Eekterveld Vaassen en met de omwonenden.
6.4 Procedure En Vaststelling
Het bestemmingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen.
Ter inzage
Met ingang van 7 februari 2023 heeft het ontwerp van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Eekterveld IV' gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen.
Besluit tot vaststelling
Het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Eekterveld IV' is op 27 maart 2024 door de gemeenteraad van Epe vastgesteld.
Bijlage 1 Inrichtings- En Beheerplan
Bijlage 1 Inrichtings- en beheerplan
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 3 Staat van Horeca-activiteiten
Bijlage 4 Nota Parkeernormen
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 2 Duurzaamheidsplan
Bijlage 3 Ladertoets Eekterveld Iv
Bijlage 3 Ladertoets Eekterveld IV
Bijlage 4 Luchtkwaliteitsonderzoek
Bijlage 4 Luchtkwaliteitsonderzoek
Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 6 Milieuhygiënisch Vooronderzoek
Bijlage 6 Milieuhygiënisch vooronderzoek
Bijlage 7 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 7 Onderzoek externe veiligheid
Bijlage 8 Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 8 Archeologisch bureauonderzoek
Bijlage 9 Archeologisch Inventariserend Veldonderzoek - Verkennende Fase
Bijlage 9 Archeologisch inventariserend veldonderzoek - verkennende fase
Bijlage 10 Archeologisch Inventariserend Veldonderzoek - Karterende Fase
Bijlage 10 Archeologisch inventariserend veldonderzoek - karterende fase
Bijlage 11 Compensatie Go
Bijlage 12 Beheerplan
Bijlage 13 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 13 Quickscan flora en fauna
Bijlage 14 Nader Onderzoek Flora En Fauna
Bijlage 14 Nader onderzoek flora en fauna
Bijlage 15 Stikstofdepositieonderzoek
Bijlage 15 Stikstofdepositieonderzoek
Bijlage 16 Verkeerskundig Advies
Bijlage 16 Verkeerskundig advies
Bijlage 17 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 17 Vormvrije m.e.r.-beoordeling