Stationsstraat 39
Bestemmingsplan - Gemeente Ermelo
Vastgesteld op 04-10-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Stationsstraat 39' met identificatienummer NL.IMRO.0233.BPstationsstraat39-0401 van de gemeente Ermelo;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;
1.3 de verbeelding:
de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.7 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.8 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.9 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.10 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.11 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.12 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.13 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.14 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.15 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.16 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij afnemers rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord worden gestaan en geholpen;
1.17 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
1.18 eerste verdieping:
tweede bouwlaag van een hoofdgebouw, boven de eerste bouwlaag;
1.19 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
1.20 erker:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.21 evenement:
een publieke activiteit met een tijdelijk, plaatsgebonden en van het reguliere gebruik afwijkend karakter, plaatsvindend in de open lucht of in tijdelijke onderkomens en in het algemeen bedoeld ter ontspanning en/of vermaak, waaronder begrepen commerciële, culturele, religieuze, recreatieve en/of sportieve, of een daarmee gelijk te stellen activiteiten, zoals markten, braderieën, beurzen, kermissen, festiviteiten, wedstrijden, bijeenkomsten, festivals, en dergelijke;
1.22 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.23 hoekerker:
een erker op de hoek van een gebouw;
1.24 kantoor:
een ruimte die dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige dan wel financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening – niet zijnde detailhandel – al dan niet met een (publiekgerichte) baliefunctie;
1.25 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociale, culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, medische voorzieningen waaronder huisartsen, dierenartsen, tandartsen en fysiotherapie, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie – met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren – en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, wonen in bijzondere woonvormen, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.26 peil:
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop': de hoogte van het terrein direct aansluitend aan de molen;
- c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
1.27 pension
het geven van kost en inwoning tegen vaste betaling in een gebouw of gedeelte van een gebouw;
1.28 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de om-vang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.29 staat van bedrijfsactiviteiten:
een als Staat van Bedrijfsactiviteiten bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;
1.30 verdieping:
de bouwlagen boven de bouwlaag op de begane grond;
1.31 voorerf:
erf aan de voorkant en de naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant tot maximaal 1 m achter de voorkant van het hoofdgebouw;
1.32 woning:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 Algemeen
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,75 m bedraagt.
2.3 Uitzondering goothoogte
Een hogere goothoogte dan is voorgeschreven, is in deze regels toegestaan, mits in de vorm van een terugwijkende hogere goot die niet uitsteekt boven het denkbeeldige dakvlak geprojecteerd vanaf de maximaal toegelaten goothoogte met een dakhelling van 55º of de lagere dakhelling als die is voorgeschreven in deze regels.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering, nokrichting, dakvorm, gevelindeling, gevelbreedte en parcelering van gebouwen, ten behoeve van:
- a. het behoud van de dorpse bebouwingskarakteristiek ter plaatse;
- b. een samenhandend straat- en bebouwingsbeeld;
- c. het beschermen van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- d. de verkeersveiligheid;
- e. de sociale veiligheid.
3.4 Specifieke gebruiksregels
- a. Bij functiewijziging dient de inrichting van de gronden zodanig plaats te vinden, dat wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 8.1 (Parkeernormen);
- b. Ruimte(n) voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen, voor zover de aanwezigheid van deze ruimten krachtens deze regels is geëist, dient te allen tijde voor dit doel beschikbaar te blijven. Ander gebruik wordt aangemerkt als strijdig gebruik.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Bouwregels
5.1 Ondergronds bouwen
Ondergrondse bebouwing is uitsluitend toegestaan daar waar op grond van dit bestemmingsplan gebouwen mogen worden gebouwd, met een diepte van maximaal één bouwlaag. In die gevallen dat een bestaand ondergronds bouwwerk, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand is gekomen, in afwijking hiervan is gebouwd, geldt die situering en diepte ter plaatse als maximale bouwmogelijkheid.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Seksinrichting
Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting.
6.2 Evenementen, festiviteiten en manifestaties
Tot een gebruik in strijd met de bestemming wordt niet begrepen het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling is vereist en deze is verleend.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
7.1 Afwijkingsbevoegdheid
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. de bij recht in de voorschriften gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. de bestemmingsbepalingen met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de vrijstelling gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
- d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken geen gebouwen zijnde wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
- e. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot niet meer dan 25 m, met dien verstande dat voor zendmasten geldt dat aangetoond dient te zijn dat plaatsing op een gemeentelijke voorkeurslocatie niet mogelijk is;
- f. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
- 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
- 2. schotelantennes;
- 3. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
- 4. (hoek-)erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, mits de (verlengde) bouwvlakgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden;
- g. het bepaalde ten aanzien van de maximale hoogte van gebouwen en toestaan dat de hoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en schotelantennes, indien de oppervlakte van de vergroting van de verhoging niet meer bedraagt dan 1 m2, met dien verstande dat de oppervlakte van de vergroting ten behoeve van een liftkoker niet meer bedraagt dan 4 m2.
7.2 Afwegingskader
De in artikel 7.1bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de woonsituatie;
- c. de milieusituatie;
- d. de verkeersveiligheid;
- e. de sociale en/of externe veiligheid;
- f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 8 Overige Regels
8.1 Parkeernormen
Op dit bestemmingsplan is naast het bepaalde in dit bestemmings-plan tevens het bepaalde in het bestemmingsplan 'Parkeernormen' van toepassing
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
9.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Stationsstraat 39.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 4 oktober 2018
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Stationsstraat 39 te Ermelo staat een winkelpand uit de jaren '70 bestaande uit één bouwlaag met kelder en afgedekt met een plat dak. In vergelijking tot de bebouwing in de omgeving kenmerkt het gebouw zich door een vanuit stedenbouwkundig oogpunt afwijkende bouwwijze en een matige uitstraling. Het gebouw is in 2015 aangekocht door initiatiefnemer met het plan om een herontwikkeling op deze locatie te realiseren. De herontwikkeling bestaat uit de verbouw van de winkel en het toevoegen van maximaal 4 appartementen op de tweede bouwlaag en kap. De huidige kelder wordt opgesplitst en zal deels in gebruik worden genomen als magazijn voor de winkel en deels voor een viertal bergingen voor de appartementen. Het te realiseren gebouw bestaat uit twee bouwlagen met een kelder en een kap.
De gewenste herontwikkeling is niet mogelijk binnen de kader van het geldend bestemmingsplan 'Kom Ermelo'. Om de ontwikkeling juridisch planologisch mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. In dit bestemmingsplan wordt aangetoond dat het planvoornemen vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt aan de Stationsstraat 39 te Ermelo. De Stationsstraat, ter hoogte van het plangebied ook wel bekend als Stationsstraat-Oost, is een aanloopstraat naar het kernwinkelgebied van Ermelo en ligt in het tussengebied tussen de 'Verbinding' en het kernwinkelgebied. Kadastraal is het plangebied bekend als gemeente Ermelo, sectie F, nummer 10500. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrenst door de Stationsstraat, aan de oostzijde door 'T Abdij, aan de zuidzijde door een kleinschalig appartementengebouw en aan de westzijde door een gebouw met op de begane grond een winkelruimte en op de verdieping woonruimte. Afbeelding 1.1 geeft de ligging en globale begrenzing van het plangebied weer.
Afbeelding 1.1: Ligging en globale begrenzing plangebied (Bron: ArcGIS)
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan "Kom Ermelo". Dit bestemmingsplan is op 31 januari 2013 vastgesteld door de raad van de gemeente Ermelo. Op basis van dit plan zijn de gronden in het plangebied bestemd als 'Gemengd' met de functieaanduidingen 'detailhandel' en 'specifieke vorm van verkeer - standplaats'. Tevens geldt binnen het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie H'. Afbeelding 1.2 geeft een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan "Kom Ermelo" weer.
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
Gronden met de bestemming 'Gemengd' zijn onder andere bestemd voor dienstverlening, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en wonen. Vanwege de functieaanduiding 'detailhandel' is tevens detailhandel toegestaan binnen het plangebied. De aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - standplaats' is gelegd voor het huidige pand, ter plaatse van deze aanduiding zijn tevens standplaatsen toegestaan. In de bouwregels van de bestemming 'Gemengd' is bepaald dat de hoofdgebouwen opgericht moeten worden binnen het bouwvlak. Voor deze gebouwen geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 3 meter.
De bestemming 'Waarde - Archeologie H' is opgenomen in verband met de bescherming van eventueel te verwachten archeologische waarden. In paragraaf 5.8 wordt nader ingegaan op archeologische waarden.
De gewenste ontwikkeling past niet geheel binnen de bouw- en gebruiksregels zoals opgenomen in het geldend bestemmingsplan. Zo is het bouwplan deels gesitueerd buiten het bouwvlak en is de huidige goot- en bouwhoogte te beperkt voor het beoogde bouwplan. Ook de dakhelling van maximaal 60° is te beperkend voor het beoogde bouwplan. Om de ontwikkeling planologisch juridisch mogelijk te maken is deze partiële herziening van het vigerende bestemmingsplan opgesteld.
1.4 Opzet Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan "Stationsstraat 39" bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding, plan idn. NL.IMRO.0233.BPstationsstraat39-0401;
- regels.
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding is de bestemming van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemming zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en de planregels.
1.5 Leeswijzer
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit acht hoofdstukken en enkele bijlagen. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.). Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 vormt de 'Planbeschrijving', dit hoofdstuk gaat in op de beschrijving van de toekomstige situatie in het plangebied. Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water wordt in dit hoofdstuk beschreven dat de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hier wordt beschreven en verantwoord hoe hetgeen in voorliggend plan is beschreven juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 7 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit plan wordt ingegaan op het (voor)overleg, inspraak en de procedure.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Historie Ermelo
Met de oprichting van een eigen kerk heeft Ermelo zich in de Middeleeuwen ontwikkeld tot een echt dorp. Uit geschriften kan worden opgemaakt dat deze kerk, de huidige Oude Kerk aan de Putterweg, rond 1010 al moet hebben bestaan. Lange tijd bleef sprake van een klein dorp met naast de kerk enkele boerderijen, een molen, een herberg en huizen voor de predikant en koster en diverse ambachtslieden. Met de komst van de Zuiderzeestraat (de huidige N303) werd het dorp Ermelo beter ontsloten en ontstond de eerste groei. Na de komst van een spoorweghalte in 1882 veranderde er nog meer in het dorp. De spoorweghalte lag echter op 1 kilometer afstand van het dorp. De toenmalige eigenaar van het landgoed Veldwijk schonk bijna al het benodigde geld voor het station, maar verbond daaraan de voorwaarde dat de gemeente voor een goede weg daarheen zou zorgen. Dat gebeurde en zo ontstond de Stationsstraat, in die tijd nog een weg tussen korenvelden en aardappelvelden.
Enkele jaren daarna veranderde het landgoed Veldwijk in wat nu een psychiatrisch ziekenhuis wordt genoemd. Nog later werd op het afgelegen landgoed 's Heeren Loo een tehuis voor verstandelijke gehandicapten gesticht. Deze instellingen brachten nogal wat bedrijvigheid en werkgelegenheid met zich mee. In de omgeving van het station werden wegen aangelegd en huizen gebouwd. Er ontstond een nieuw dorp dat toepasselijk "Nieuw-Ermelo" werd genoemd. Langzamerhand schoof de bebouwing in oostelijke richting. Ook het oude Ermelo groeide en breidde uit in westelijke richting. Rond 1920 groeiden Oud- en Nieuw-Ermelo aan elkaar. (Bron: Oudheidkundige Vereniging "Ermeloo")
Na de Tweede Wereldoorlog breidde Ermelo snel uit. De kazerne wordt gebouwd en door de komst van veel defensiepersoneel en de overal heersende woningnood worden aan het dorp de typische wederopbouw wijken toegevoegd. Wijk Noord komt tot ontwikkeling. In de jaren 70 en 80 worden grote delen van Wijk West gebouwd. In de jaren daarna vindt een sterke ontwikkeling van de recreatieterreinen plaats en komt het bedrijventerrein Veldzicht tot bloei. In de periode na 2000 komt de nadruk te liggen op inbreiding en dorpsvernieuwing. De laatste uitbreidingswijk is 't Trefpunt. Wat opvalt aan het laatste beeld is dat het dorp, de kern, 'dichter' wordt. Open plekken binnen bestaande bouwblokken worden bebouwd.
De historische structuur van het dorp Ermelo is nog goed te herkennen. De Putterweg, de Stationsstraat en de Oude Telgterweg vormen de belangrijkste historische invalswegen tot de kern Ermelo.
2.2 Situatie Plangebied
De Stationsstraat heeft een karakteristiek gebogen verloop en vertoont een aantal knikken, waardoor steeds een beperkt deel van de straat in beeld is. Karakteristiek zijn de vele vorkvormige afsplitsingen en zijstraten. Het plangebied ligt aan zo'n karakteristiek punt in de Stationsstraat. De bebouwing in de Stationsstraat bestaat over het algemeen uit twee lagen met een kap.
Het huidige gebouw in het plangebied is gebouwd in 1974 en is nadien niet of nauwelijks gewijzigd. Door de beperkte bouwhoogte van 3 meter is een meer industrieel ontwerp ontstaan. Dit ontwerp en daarmee het aanzicht van het huidige gebouw is niet geheel passend in het straatbeeld. Afbeelding 2.1 geeft een weergave het huidige gebouw in de omgeving.
Afbeelding 2.1: Aanzicht plangebied en Stationsstraat (bron: Google Maps)
Door de jaren heeft heeft het pand ruimte geboden aan diverse winkels. Op dit moment is het pand in gebruik door een parket/vloeren winkel.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
Met voorliggend plan wordt het bestaande gebouw aan de Stationsstraat 39 verbouwd en uitgebreid. Het plan bestaat uit de verbouw van de winkel en het toevoegen van maximaal 4 appartementen in een tweede bouwlaag en een kap. De huidige nieuwe gebouw kelder wordt opgesplitst en zal deels in gebruik worden genomen als magazijn voor de winkel en deels voor een viertal bergingen voor de appartementen. Het verbouwde gebouw behoud nagenoeg dezelfde oppervlakte als het bestaande pand en komt nagenoeg in dezelfde rooilijn te staan als het huidige gebouw. De bestaande kelder en een aantal muren van de begane grond blijven behouden en worden in het gebouw verwerkt. De situering van het gebouw sluit goed aan bij de overige bebouwing in de Stationsstraat. De hoogte van het bouwplan bestaat uit twee lagen met een kap. Deze kap vertoont voldoende verwantschap met diverse kapvormen van omliggende gebouwen, ook hierdoor voegt het gebouw zich als vanzelfsprekend bij de bestaande bebouwing aan de Stationsstraat. Vanwege de ligging op een straathoek, wordt op de hoek van de Stationsstraat met het Abdij een hoekaccent gerealiseerd. De goothoogte van het gebouw is 8 meter (op het hoekaccent 8,75 m) en de nokhoogte is 11 meter (op het hoekaccent 11,645 m). Afbeelding 3.1 geeft een sfeerbeeld van het te ontwikkelen gebouw weer.
Afbeelding 3.1: Sfeerbeeld nieuw gebouw in plangebied (bron: Halbron Vastgoed Groep.)
De massa van het gebouw is opgedeeld door toepassing van parcellering in een aantal kleinere bouwdelen om het volume visueel te verkleinen. De gevels van het gebouw hebben een verticale geleding en vertonen enige plastiek. Hierdoor sluit het gebouw goed aan bij de schaal en ritmiek van de gebouwen in de omgeving die een soortgelijke maat en korrel hebben. De materialen bestaan hoofdzakelijk uit bruin-rode en bruin-gele baksteen voor de gevels en donkere dakpannen voor het dak, zodat het aanzicht grotendeels wordt bepaald door aardkleuren.
Deze aanpassing in bebouwing betekent een grote meerwaarde voor de beeldkwaliteit in de Stationsstraat ten opzichte van de huidige situatie.
In het nieuwe gebouw komt (net als in de huidige situatie) een detailhandelsfunctie. In de kelder wordt het magazijn voor de winkel gerealiseerd en bergingsruimte voor de appartementen. Op de begane grond komt de winkelruimte en op de verdiepingen de appartementen met een maximum van vier appartementen. Doordat in de bestaande kelder nu ook bergingsruimte wordt gerealiseerd en op de begane grond naast de winkelruimte, ook verkeersruimte richting de appartementen, wordt de winkelruimte en het magazijn kleiner dan de huidige winkel en magazijn.
Hoofdstuk 4 Beleidskaders
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- 2. Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Uit bovenstaande drie doelen zijn de nationale belangen naar voren gekomen. Voor Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn de volgende opgaven van nationaal belang:
- a. Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
- b. Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
- c. Het tot stand brengen en beschermen van het (herijkte) NNN, inclusief de Natura 2000-gebieden (zoals de Veluwe);
- d. Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
Doorwerking plangebied
In dit geval is sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het rijksbeleid zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.
In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Nederlands Natuurnetwerk, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Doorwerking plangebied
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk waarmee nationale belangen gemoeid zijn die juridisch zijn verankerd in het Barro. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.
4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Op 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorgevoerd (artikel 3.1.6 lid 2 – 4 Bro). Voorheen bestond de ladder uit drie treden, dat is nu niet meer het geval. Wel moet de behoefte van de ontwikkeling nog worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet ook gemotiveerd worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand gebied kan worden gerealiseerd.
Doorwerking plangebied
Uit jurisprudentie volgt dat een woningbouwontwikkeling van maximaal 11 woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2, Bro en dat om die reden ook niet getoetst hoeft te worden aan dit betreffende artikel. Aangezien er bij dit plan sprake is van een toevoeging van maximaal 4 appartementen, hoeft de behoefte van de ontwikkeling niet te worden beschreven.
De winkelruimte zal niet in oppervlakte toenemen, waardoor er geen sprake is van nieuw ruimtebeslag. Uit jurisprudentie blijkt dat bij nieuwe ontwikkelingen zonder/met beperkte ruimtebeslag de ladder niet hoeft te worden doorlopen. Daarnaast vindt er geen functiewijziging plaats, aangezien in de huidige situatie al een winkel is toegestaan (en gevestigd) in het plangebied. Ook voor dit onderdeel van het plan hoeft de behoefte niet te worden beschreven.
Conclusie
De Ladder voor duurzame verstedelijking is op voorliggend plan niet van toepassing.
4.2 Provinciaal Beleid
Algemeen
De Omgevingsvisie Gelderland bestaat uit een visie en een verdiepingsdeel en bevat de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. In de Omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:
- een duurzame economische structuurversterking;
- het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.
Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied.
De omgevingsvisie is in 2014 vastgesteld en vervolgens hebben diverse actualisaties plaatsgevonden. Voorliggend project is getoetst aan de geconsolideerde versie van de omgevingsvisie uit 2015. De laatste actualisatie heeft van 20 februari tot en met 2 april 2017 ter inzage gelegen. Deze actualisatie heeft betrekking op bedrijventerreinen en de luchtkwaliteit naar aanleiding van binnenvaart. Deze onderwerpen zijn niet van belang voor voorliggend plan. Daarom is de laatste actualisatie niet meegenomen in deze toets.
Regio Noord-Veluwe
De regio Noord-Veluwe staat voor de volgende opgaven:
- Economische ontwikkeling is motor van de regio: versterking van de recreatieve en toeristische sector, innovatie in het bedrijfsleven, vasthouden en versterken van zorgondernemers, een toekomstbestendige agrarische sector;
- Behouden, versterken en benutten van bestaande kwaliteiten: natuur, landschappen, water, gemeenschappen, steden en dorpen;
- Verbinden van leefbaarheid in kernen met natuurgebieden en het waterlandschap;
- Ruimte bieden aan ondernemers om een passend aanbod te ontwikkelen op deze opgaven.
Bovenstaande doelen en opgaven zijn nader uitgewerkt middels een bepaalde aanwijzing op de visiekaart en bijbehorende regels in de Omgevingsverordening. Per gebied is aangegeven welke onderwerpen van belang zijn. Specifiek voor het plangebied zijn de volgende onderwerpen van belang:
- het intrekgebied water;
- molenbiotoop
Hierna wordt nader ingegaan op de onderwerpen in relatie tot voorliggend plan.
Intrekgebied
In een bestemmingsplan krijgen Intrekgebieden geen bestemming die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt.
Doorwerking plangebied
Het plangebied krijgt geen bestemming die de winning van fossiele energie mogelijk maakt.
Molenbiotoop
- 4. In bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden gelegen binnen de Molenbiotoop wordt geen nieuwe bebouwing danwel beplanting toegestaan, tenzij in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat het functioneren van de molen door middel van windvang niet wordt beperkt.
- 5. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor de molens staande en gelegen in het Nederlands Openluchtmuseum te Arnhem.
Doorwerking plangebied
Vanwege de ligging in de molenbiotoop, moet beoordeeld worden of er niet zodanig hoog wordt gebouwd, dat de windvang van de molen hier last van ondervindt. In de omgeving van het plangebied hebben alle panden een maximale bouwhoogte van 11 meter. Eén gebouw (die dichter bij de molen is gelegen dan het plangebied) heeft een maximale bouwhoogte van 12 meter. De maximale bouwhoogte van het nieuwe gebouw in het plangebied bedraagt 11 meter en bij het hoogteaccent 12 meter. Gezien de hoeveelheid aan bebouwing tussen het plangebied en de molen en de maximaal toegestane bouwhoogte van deze bebouwing, kan gesteld worden dat de molen geen hindder zal ondervinden van de nieuwe bebouwing in het plangebied. Hiermee is voldoende aangetoond dat het functioneren van de molen door middel van windvang niet wordt beperkt.
Conclusie
Voorliggend plan voldoet aan het provinciaal beleid.
4.3 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Ermelo 2025
De Structuurvisie gemeente Ermelo 2025 met als ondertitel 'Ontwikkeling vanuit identiteit' is vastgesteld op 1 maart 2012. De structuurvisie bevat een nieuw ruimtelijk perspectief met een integrale ontwikkelingsvisie voor Ermelo. Het toekomstperspectief is in de structuurvisie uitgewerkt naar de verschillende speerpunten zoals omgeving, zorg en recreatie en toerisme.
De vergrijzing zorgt voor onzekerheden als het gaat om benodigde voorzieningen (wonen, zorg) en gewenste woningvoorraad. Ook bij de ontwikkeling van het centrum gaat het om een bewuste keuze wat betreft omvang en situering van voorzieningen. Het huidige centrum met bestaande indeling en aanbod, staat onder druk.
Centrum
In het centrum is uitbreiding van het aantal vierkante meters winkelruimte niet in de eerste plaats aan de orde. Het gaat met name om kwaliteit en inrichting. Tenslotte is de inrichting en levendigheid een opgave. Denk hierbij aan horeca, de aankleding van de openbare ruimte en de uitstraling en kwaliteit van panden. Investeringen in het centrum zullen nodig zijn.
Het Tussengebied (tussen De Verbinding en de Rabobank) is te zien als aanloopgebied, evenals tussen Stationsplein en Immanuelkerk, hier wordt geen versterking van de detailhandel voorgestaan.
De versterking van de kwaliteit van het centrum kan mede worden bereikt door de huisvesting van mensen die graag in een centrummilieu wonen (te denken valt aan starters en senioren) in een combinatie met andere gebruiksfuncties op de begane grond mits die functies niet strijdig zijn met elkaar. In dat verband lijken er zeker kansen voor combinaties van wonen en zorg.
De visie voor het centrum van Ermelo is verder uitgewerkt in het Masterplan Ermelo-Centrum welke hierna wordt beschreven.
Masterplan Ermelo-Centrum
Het Masterplan Ermelo-Centrum is een uitwerking van de Structuurvisie Ermelo 2025. Het Masterplan geeft aan dat voor een duurzaam aantrekkelijk centrum aandacht moet worden besteed aan de beeldkwaliteit van de gevelwanden in het algemeen. Echter op markante plekken zoals straathoeken, moet extra aandacht worden besteed aan de beeldkwaliteit. Deze hoeken zijn het eerste visitekaartje voor het dorpscentrum. Daar waar panden aan vernieuwing toe zijn wordt voorgesteld veel aandacht te geven aan de representativiteit door middel van de architectuur van het betreffende pand. Er wordt daarbij een verhoogd hoekelement voorgesteld. Hierbij geldt als uitgangspunt de charme en traditie van de oorspronkelijke streekarchitectuur.
In het Masterplan Ermelo-Centrum is het plangebied aangegeven als beeldbepalende straathoek. Met voorliggend plan vindt een verbetering plaats van het aanzicht van het plangebied. De uitstraling van het huidige pand past niet geheel in het straatbeeld van de Stationsstraat. Met voorliggend plan wordt een ontwikkeling gerealiseerd dat past in de architectuur van de omgeving en waarbij een hoekelement wordt opgenomen. Voorliggend plan is daarmee passend binnen het Masterplan Ermelo-Centrum.
Beeldkwaliteitsplan Stationsstraat
Het beeldkwaliteitsplan is opgesteld om de kwaliteiten van het centrum te bepalen en om het beeld voor de toekomst vast te leggen voor wat betreft openbare ruimte, stedenbouwkundige structuur en architectuur. Ermelo heeft bewust gekozen en zal bewust blijven kiezen voor het versterken van het dorpse karakter: kleinschalige, individueel te herkennen bebouwing in een verspringende rooilijn, een gemiddelde hoogte van twee lagen met een bijzondere pannenkap in zicht en zorgvuldige detailering, met hoogte accenten van 3 of 4 lagen op hoekpunten en bij pleinen. Daarnaast dienen beeldbepalende hoekpunten zorgvuldig bij de buren aangesloten te worden, met niet meer dan 1 etage verschil. Zoals op de afbeelding 3.1 is te zien, voldoet het verzoek aan deze voorwaarden.
Bij de richtlijnen voor architectuur is bovendien aangegeven dat beeldbepalende hoekpunten maximaal 2 lagen hebben en een, vanaf de Stationsstraat, zichtbaar dak met een maximale hoogte van 12 meter. Het verzoek voldoet ook hier aan. Het hoekaccent is 11,6 meter hoog.
Concept Toekomstvisie Stationsstraat Oost
Ten tijde van de eerste gesprekken met initiatiefnemer was de concept Toekomstvisie Stationsstraat Oost in ontwikkeling. Omdat er veel discussie ontstond is de bestuurlijke besluitvorming uiteindelijk stopgezet en wordt de visie opgenomen in het omgevingsplan.
De discussie was niet van toepassing op ontwikkellocaties die in de toekomstvisie zijn aangeduid. Het plangebied is één van deze locaties, waardoor voorliggend plan nog wel aan deze toekomstvisie wordt getoetst. In het concept van de Toekomstvisie staat dat ernaar wordt gestreefd om de Stationsstraat Oost aantekkelijker te maken voor de passant. Dit kan door ter plaatse van verschillende hoeklocaties stedenbouwkundige accenten te creëren en/of de bestemmingsmogelijkheden hier te verruimen. In afwijking van het bestemmingsplan biedt de gemeente initiatiefnemers de mogelijkheid om een hoogte toe te staan van 3 lagen en een kap. Voorliggend plan voldoet hieraan.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat voorliggend plan voldoet aan het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.
5.1 Milieuzonering
5.1.1 Algemeen
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen milieugevoelige functies en milieubelastende functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van milieugevoelige functies sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies onderling kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor per bedrijfssoort richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. Deze lijst beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie.
De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet (zullen) worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Gebiedstypen
In de VNG-handreiking is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.
5.1.2 Beoordeling
Bij milieuzonering is sprake van een interne en externe werking. Indien door middel van een plan nieuwe functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat de nieuwe functie in het plangebied geen hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving (interne werking). Anderzijds dient te worden aangetoond dat functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt (externe werking).
Gebiedstypen
Het plangebied ligt in het centrum van de kern Ermelo, waar een mengeling van functies zijn toegestaan. Het plangebied zelf en diverse percelen rond het plangebied hebben de bestemming 'Gemengd' waarbinnen diverse functies zijn toegestaan. Tevens liggen er percelen met de bestemming 'Wonen' nabij het plangebied en percelen met de bestemming 'Maatschappelijk'. Gelet hierop kan geconcludeerd worden dat het plangebied in het gebiedstype 'gemengd gebied' ligt. Dit betekent dat de richtafstanden zoals genoemd in de VNG-uitgave bedrijven en milieuzonering, met uitzondering van het aspect 'gevaar', met één afstandstap verlaagd kunnen worden.
Interne werking
Het plangebied ligt in het centrum van de kern Ermelo. Grenzend aan de zuid- en westzijde van het plangebied hebben de percelen de bestemming 'Gemengd'. Binnen die bestemming zijn dienstverlenende bedrijven, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, bedrijven in categorieën 1 en 2, pensions, wonen en deels detailhandel toegestaan. Vanwege deze functiemenging kan gebruik gemaakt worden van de 'Lijst van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' uit de VNG-uitgave bedrijven en milieuzonering.
De in het plangebied en omgeving aanwezige en toegestane bedrijven zijn ingeschaald in de categorieën die in de 'Lijst van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' zijn aangeduid als 'Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden'. In de gebouwen tegen het plangebied aan zijn deze functies toegestaan, echter zijn deze gebouwen bouwkundig gescheiden van de toegestane woningen in het plangebied. Geconcludeerd kan worden dat in het plangebied een goed woon- en leefklimaat heerst ter plaatse van de appartementen en dat de winkel niet wordt belemmerd in de ontwikkelingsmogelijkheden vanwege naastliggende woningen.
Externe werking
De functie 'wonen', wordt niet gezien als milieubelastende functies voor de omgeving. Er is dan ook geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Aangezien in het kader van milieuzonering wordt voldaan aan de richtafstanden, worden naastgelegen bedrijven niet belemmerd in de ontwikkelingsmogelijkheden door de planologische wijziging naar een woonbestemming in het plangebied.
5.1.3 Conclusie
Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
5.2 Geluid
5.2.1 Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een weg, spoorweg of industrieterrein of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet dan uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidsgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
5.2.2 Beoordeling
Wegverkeerslawaai
Het plangebied is gelegen in een gebied waar een maximum snelheid van 30 km/u geldt. Wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/u geldt kennen geen wettelijke geluidszone en akoestisch onderzoek is derhalve op basis van de Wgh niet noodzakelijk. Uit jurisprudentie volgt wel dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/u-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting dient te worden onderbouwd.
De Stationsstraat is op een zodanige wijze ingericht dat autoverkeer niet wordt gestimuleerd. In deze straat zal daarom voornamelijk bestemmingsverkeer komen en weinig doorgaand verkeer. Hierdoor zal het aantal verkeersbewegingen dermate laag zijn, dat kan worden aangenomen dat de geluidbelasting afkomstig van het verkeer op de woningen (die op de eerste en tweede verdieping worden gerealiseerd) dermate laag zal zijn, dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden.
Railverkeerslawaai
Op een afstand van ruim 800 meter ligt de spoorlijn Amersfoort-Zwolle. Het plangebied ligt niet binnen de geluidzone van deze spoorweg. Het aspect railverkeerslawaai vormt geen belemmering.
Industrielawaai
Het plangebied is niet gelegen binnen de zone van een gezoneerd industrieterrein. Een akoestisch onderzoek industrielawaai is dan ook niet aan de orde.
5.2.3 Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
5.3 Bodem
5.3.1 Algemeen
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.
5.3.2 Beoordeling
Met voorliggend plan wordt de bestaande winkelruimte verbouwd en zullen er maximaal 4 appartementen worden toegevoegd in de tweede bouwlaag en kap. De huidige kelder wordt opgesplitst en zal deels in gebruik worden genomen als magazijn voor de winkel en deels voor een aantal bergingen voor de appartementen. Voorliggend plan zorgt niet voor een gevoeligere functie op de begane grond dan in de huidige situatie is toegestaan. De woningen komen op de verdieping en hebben daarmee geen tuin, waardoor er geen aanraking met de bodem is. Een bodemonderzoek is voor voorliggend plan niet noodzakelijk.
5.3.3 Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
5.4 Luchtkwaliteit
5.4.1 Algemeen
Op 15 november 2010 is de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) in werking getreden. De overheid wil een verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen en ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen voor plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Op grond van artikel 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.
Besluit NIBM
In de Algemene maatregel van Bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele projecten zijn:
- woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt.
Besluit gevoelige bestemmingen
Naast het besluit en regeling NIBM dient getoetst te worden aan het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
5.4.2 Beoordeling
Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van een nieuwe winkelruimte (ter plaatse van een reeds bestaande winkelruimte) en het realiseren van maximaal 4 appartementen. In vergelijking met de lijst categorieën van gevallen, is de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, qua aard en schaal beduidend kleinschaliger. Er kan derhalve op voorhand met zekerheid worden geconcludeerd dat sprake is van een plan dat 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Daarnaast wordt een woning en winkelruimte niet aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit luchtkwaliteit
5.4.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
5.5 Externe Veiligheid
5.5.1 Algemeen
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met eventueel aanwezige externe risico's die de veiligheid negatief kunnen beïnvloeden. Hiertoe zijn de risico's gekwantificeerd door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde maar een oriënterende waarde die de personendichtheid binnen een invloedsgebied relateert aan een bepaalde maat voor risicoaanvaarding.
5.5.2 Beoordeling
Middels de Risicokaart is beoordeeld of er risicobronnen in en rond het plangebied aanwezig zijn. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de risicokaart weergegeven.
Afbeelding 5.1: Uitsnede risicokaart (bron: Risicokaart.nl)
Risicovolle inrichtingen
Zoals te zien is op de risicokaart, is er in de omgeving van het plangebied geen risicobron gesitueerd. In de omgeving van het plangebied liggen alleen kwetbare objecten. Met voorliggend plan wordt geen risicobron mogelijk gemaakt, waardoor voorliggend plan voor het aspect externe veiligheid geen (negatieve) invloed heeft op deze kwetsbare objecten.
Buisleidingen
Buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd komen niet voor in het plangebied of in de omgeving van het plangebied.
Transportroutes gevaarlijke stoffen
Het spoortracé Amersfoort – Zwolle ligt op een afstand van ongeveer 800 meter tot aan de Stationsstraat 39. Over dit spoor mogen, conform Basisnet Spoor, gevaarlijke stoffen vervoerd worden. Voor het vervoer van (zeer) toxische stoffen over het spoor geldt een invloedsgebied van 4000 meter. Bij een calamiteit op het spoor waarbij (zeer) toxische stoffen bij betrokken zijn ligt de Stationsstraat 39 binnen het invloedsgebied van het spoor.
De ontwikkeling ligt op meer dan 200 meter afstand tot de spoorlijn en de N303 ligt en daarmee buiten de 200 meter zone waarbinnen cf. art. 8 van het Bevt verantwoording over het groepsrisico afgelegd dient te worden.
Wel ligt de ontwikkeling binnen het invloedsgebied van beide transportroutes. Daarom dient de toelichting bij een bestemmingsplan, conform art 7 van het Bevt, in ieder geval ingegaan te worden op:
- e. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg of spoorweg, en
- f. voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg of spoorweg een ramp voordoet.
In dit kader is advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio. De afstand tussen het spoor en de herontwikkeling is dusdanig groot dat adviseren van extra zwaarwegende preventieve maatregelen niet opweegt tegen de mogelijke kosten daarvan.
Wel kan in het kader van zelfredzaamheid NL-alert onder de aandacht van de toekomstige bewoners gebracht worden. Burgers moeten echter zelf het initiatief nemen om hun mobiele telefoon hiervoor geschikt te maken.
5.5.3 Conclusie
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
5.6 Water
5.6.1 Beleidskader
Europees- en rijksbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlakte waterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlakte wateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt.
Op Rijksniveau is het Nationaal Waterplan het voornaamste beleidsplan. In december 2009 is dit plan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Provinciaal beleid
Waterplan Provincie Gelderland
In het Provinciaal Waterplan 2010-2015 staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provincie brede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.
Waterschap
Waterbeheerprogramma Waterschap Vallei en Veluwe
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft het Waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan wordt concreet invulling gegeven aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.
Keur Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene regels en Beleidsregels van het Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.
5.6.2 Watertoets
Belangrijk instrument om water belangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
5.7.3 Beoordeling
In/in de nabijheid van het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven. Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling moet rekening worden gehouden met de volgende algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water:
Vasthouden - bergen - afvoeren
In de bestaande situatie is het plangebied volledig verhard en staat er een gebouw met kelder. In het gebouw zit een winkelruimte. In de toekomstige situatie zal de winkel verbouwd wordend en zullen er maximaal 4 appartementen gerealiseerd worden op de tweede bouwlaag en kap. De huidige kelder wordt opgesplitst en zal deels in gebruik worden genomen als magazijn voor de winkel en deels voor een aantal bergingen voor de appartementen. Het dakoppervlak van het gebouw zal niet wijzigen.
Idealiter zouden infiltratietanks worden geplaatst voor de opvang van het hemelwater. Echter is er in het plangebied niet voldoende ruimte hiervoor (vanwege de aan te houden afstanden tot onder andere de gevel, wegen en bomen). Daarom wordt in de toekomstige situatie gebruik gemaakt van de huidige aansluiting voor de afvoer van het hemelwater.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseerd het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand te bouwen. De grondwaterstand ligt tussen de 2,0 en 3,0 meter onder het maaiveld. In de huidige situatie waar al een kelder aanwezig is, is geen wateroverlast bekend. In de toekomstige situatie wordt dan ook geen wateroverlast verwacht.
Schoonhouden - scheiden - schoon maken
Bij de realisatie van het nieuwe gebouw, wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen. Het hemelwater dat op het dak van het gebouw neervalt, zal daardoor niet verontreinigd raken door aanraking met het gebouw. Er is hierdoor geen sprake van vervuiling van het hemelwater en/of grondwater naar aanleiding van voorliggend plan.
5.6.3 Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
5.7 Ecologie
5.7.1 Algemeen
De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Gebiedsbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden is onder de Wnb vrijwel hetzelfde gebleven. Wel zijn de Beschermde Natuurmonumenten komen te vervallen. Voor Natura 2000-gebieden geldt dat als naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld moeten worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.
Gebiedsbescherming vanuit Provinciaal beleid
Het provinciaal beleid is vastgelegd in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) en is ruimtelijk vastgelegd in de Omgevingsverordening Gelderland. Het GNN bestaat enerzijds uit alle gebieden met een natuurbestemming binnen de voormalige Ecologisch Hoofdstructuur (EHS) en anderzijds uit gebieden voor nieuw aan te leggen natuur. Daarnaast maken de reeds gerealiseerde delen van verbindingszones deel uit van het GNN. De gebieden uit de voormalige EHS met een andere bestemming dan natuur zijn ondergebracht in de Groene Ontwikkelingszone (GO), welke is gericht op het versterken van de ecologische samenhang door de aanleg van ecologische verbindingszones. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.
Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming
Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming, heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onder de Wet Natuurbescherming vanaf 1 januari 2017 bij ruimtelijke ontwikkelingen naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'bijlage A en B' van de Wet Natuurbescherming, de door de betreffende provincie gekozen soorten uit het besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, de soorten uit Bijlage 1 en 2 Verdrag van Bern, en Bijlage 1 verdrag van Bonn, en met alle in Europa inheemse vogels (Vogelrichtlijn).
5.7.2 Beoordeling
Gebiedsbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming
Het plangebied is niet gelegen in een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het gebied Veluwe op een afstand van ruim 750 meter van het plangebied. Afbeelding 5.2 geeft de ligging weer van het plangebied ten opzichte van het Natura 2000-gebied.
Afbeelding 5.2: Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000-gebied (geel) (Bron: Provincie Gelderland)
De invloedssfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Gelet op de aard, de omvang en de afstand van de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt tot het Natura 2000-gebied, zal van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied geen sprake zijn.
Gebiedsbescherming vanuit Provinciaal beleid
Het GNN ligt ook op een afstand van ruim 750 meter van het plangebied. De begrenzing van het GNN komt nagenoeg overeen met de begrenzing van het Natura 2000-gebied. Er is in dit geval dan ook geen sprake van een ontwikkeling in of in de directe nabijheid van het GNN. Gelet op de aard van de ontwikkeling en de ligging van de locatie, kan er op voorhand van worden uitgegaan dat geen sprake is van een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het GNN.
Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming
Om te beoordelen of eventueel aanwezige beschermde dier- en/of plantensoorten worden verstoord met voorliggende ontwikkeling, is een Flora en fauna quickscan uitgevoerd. Uit deze quickscan blijkt het plangebied ongeschikt is als groeilocatie van beschermde plantensoorten.
Enkele vogelsoorten met jaarrond beschermde vaste rust- of voortplantingsplaatsen worden veelvuldig binnen de bebouwde kom aangetroffen. In het centrum van Ermelo zijn de Huismus en de Gierzwaluw te verwachten. Het plangebied zelf is niet geschikt voor deze soorten, maar naastgelegen pand aan het Abdij is zeer geschikt voor de Huismus en de Gierzwaluw. De realisatie van het nieuwe gebouw kan zorgen voor het verzorgen of vernielen van nesten, nader onderzoek is daarom noodzakelijk.
In de omgeving van het plangebied komen diverse vleermuissoorten voor. Ook voor deze soorten geldt dat het gebouw in het plangebied zelf niet geschikt is voor vleermuizen, maar het naastgelegen gebouw aan het Abdij wel. Een nader onderzoek naar vaste zomer-, kraam-, paar- en winterverblijven conform het meest recente Vleermuisprotocol is dan ook noodzakelijk.
Dit nadere onderzoek wordt uitgevoerd voordat daadwerkelijk gestart wordt met de sloop en bouwwerkzaamheden.
5.7.3 Conclusie
De gewenste ontwikkeling heeft geen significant negatieve effecten op het Natura 2000-gebied en het GNN. In het kader van de flora en fauna is een nader onderzoek nodig naar de gierzwaluw en vleermuizen. De uitkomsten van dit nadere onderzoek zijn bekend voordat gestart wordt met de sloop en bouwwerkzaamheden.
5.8 Erfgoed
5.8.1 Algemeen
De versnippering van de erfgoedwetgeving, met eigen definities, procedures en beschermingsmaatregelen, en de behoefte aan duidelijkheid waren de aanleiding om één integrale Erfgoedwet op te stellen voor het beheer en behoud van ons cultureel erfgoed. Met de Erfgoedwet, op 1 juli 2016 in werking getreden, worden zes wetten en regelingen gebundeld tot één wet die de bescherming van het cultureel erfgoed in Nederland regelt. Deze wet is niet gericht op de bescherming van vermoedelijk archeologische waarden, maar wel op de bescherming van monumenten, vindplaatsen en de vondsten. Uiteindelijk worden onderdelen die de fysieke leefomgeving betreffen (zoals onder andere archeologische waarden), ondergebracht in de Omgevingswet die in 2019 van kracht moet worden. Vanaf het moment van invoering van de Erfgoedwet tot het moment van invoering van de Omgevingswet zijn deze onderdelen ondergebracht in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.
Erfgoedverordening 2010 gemeente Ermelo
In de gemeentelijke erfgoedverordening is de aanwijzing en instandhouding van gemeentelijke monumenten en archeologische terreinen geregeld. In deze verordening is geregeld dat het verboden is om gemeentelijke monumenten te beschadigen of te vernielen. Tevens is geregeld dat het verboden is om de bodem in gebieden met een archeologische verwachtingswaarde te verstoren. Hierin is onderscheid gemaakt voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde en gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde.
5.8.2 Beoordeling
Cultuurhistorie
Het plangebied ligt in het centrum van Ermelo. Binnen dit centrum staan diverse monumenten, zoals het pand aan de stationsstraat 36-38 dat tegenover het plangebied staat en de molen De Koe. Het nieuwe gebouw in het plangebied zorgt voor een verbetering van het perceel. Zoals in hoofdstuk 3 is beschreven, past het nieuwe gebouw beter bij de omgeving dan het bestaande gebouw en vindt er met voorliggend plan een kwaliteitsverbetering plaats voor het plangebied en de omgeving. Voorliggend plan zorgt daarmee aan voor een versterking van het volledige centrum en dus ook voor de aanwezige monumenten die daarmee beter tot hun recht komen.
Het plangebied ligt binnen de molenbiotoop van de molen De Koe. In paragraaf 4.2 is hier nader op ingegaan en is gebleken dat voorliggend plan niet zorgt voor belemmeringen voor de windvang van deze molen.
Archeologie
Het plangebied ligt in een gebied met een hoge archeologische waarde. Dit betekent dat geen nieuwe gebouwen groter dan 100 m2 en dieper dan 0,30 cm mogen worden opgericht en/of dat uitbreidingen van gebouwen niet groter mogen zijn dan 100 m2 en dieper dan 0,30 cm. In het plangebied staat nu al een gebouw met een kelderruimte. In dit gebouw zal de winkel verbouwd worden en zal er op de tweede bouwlaag en kap maximaal 4 appartementen worden gerealiseerd. De huidige kelder wordt opgesplitst en zal deels in gebruik worden genomen als magazijn voor de winkel en deels voor een aantal bergingen voor de appartementen. De oppervlakte van het gebouw blijft nagenoeg hetzelfde, waardoor er zeker niet meer dan 100 m2 wordt uitgebreid. Een archeologisch onderzoek is voor voorliggend plan dan ook niet noodzakelijk.
5.8.3 Conclusie
Zoals blijkt uit voorgaande, vormen erfgoed en archeologie geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
5.9 Verkeer En Parkeren
5.9.1 Algemeen
Voor de berekening van de parkeernormen is het facetbestemmingsplan 'Parkeernormen' van belang, in de regels wordt voor het aspect parkeren, het bestemmingsplan 'Parkeernormen' van toepassing verklaart. Aangezien hier sprake is van een reeds bebouwd en een in gebruik zijnde perceel, is een vergelijking gemaakt van de bestaande situatie met de toekomstige situatie.
5.9.2 Beoordeling
Parkeren
In de bestaande situatie is er sprake van 132 m2 aan magazijnruimte in de kelder en 214 m2 aan winkelruimte op de begane grond. Deze functies zorgen voor een vraag naar 16 parkeerplaatsen. Aangezien sprake is van een historische situatie zijn deze parkeerplaatsen niet fysiek aanwezig in het plangebied. Dit aantal parkeerplaatsen is opgenomen in de algemene parkeerplaatsen die in het centrum van Ermelo aanwezig zijn.
In de toekomstige situatie is er sprake van een kleinere magazijn ruimte en minder winkelruimte doordat deze ruimten ook gebruikt worden voor berging van de appartementen en verkeersruimte naar de appartementen. In de kelder blijft hierdoor nog 66 m2 over aan magazijn ruimte en op de begane grond nog 179 m2 aan winkelruimte. Deze functies zorgen voor een parkeervraag van 11 parkeerplaatsen.
De vier appartementen die op de verdieping gerealiseerd kunnen worden, zijn appartementen in de goedkope sector. Voor deze appartementen geldt een parkeernorm van 1,3 parkeerplaats per appartement. Voor de vier appartementen geldt daardoor een parkeervraag van 5 parkeerplaatsen.
In totaal zijn voor het nieuwe plan net zoveel parkeerplaatsen nodig als in de bestaande situatie, namelijk 16 parkeerplaatsen (11 + 5). Dit aantal parkeerplaatsen is in de huidige situatie al opgelost met de aanwezigheid van de parkeerplaatsen in de directe omgeving van het plangebied. Doordat er geen sprake is van een toename van het aantal benodigde parkeerplaatsen, kan gesteld worden dat het aspect parkeren geen belemmering oplevert voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.
Verkeer
Het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied zal naar aanleiding van voorliggend plan niet tot nauwelijks wijzigen. Een appartement in de goedkope sector zorgt - volgens de landelijk (en juridisch) geaccepteerde 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (publicatie 317, oktober 2012)' van de CROW'- gemiddeld voor 4,3 verkeersbewegingen per dag. De vier appartementen samen zorgen voor (4,3 x 4) 17,2 verkeersbewegingen per dag.
In de CROW publicatie zijn diverse soorten detailhandel genoemd. Voor de winkelruimte in voorliggend plan is een verglijking gemaakt met het aantal verkeersbewegingen behorende bij een woonwinkel. Dit type detailhandel sluit het beste aan bij de parketwinkel in het plangebied. Een dergelijke winkel zorgt gemiddeld voor 6,2 verkeersbewegingen per 100 m2 bvo.
In de bestaande situatie zorgde de winkel voor gemiddeld (214 x 6,2 =) 1327 verkeersbewegingen per dag. In de toekomstige situatie zorgt de winkel voor gemiddeld (179 x 6,2 =) 1110 verkeersbewegingen.
In totaal zorgde het plangebied voor gemiddeld 1327 verkeersbewegingen en in de toekomstige situatie voor gemiddeld (1110 + 17,2 =) 1127,2 verkeersbewegingen. Dit betekend dat er in de toekomstige situatie sprake is van een afname van het aantal verkeersbewegingen, waardoor de verkeerssituatie ter plaatse zeker niet verslechterd.
5.9.3 Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
5.10 Besluit Milieueffectrapportage
5.10.1 Algemeen
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.
Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij projecten die kleiner zijn dan de drempelwaarden uit lijst C en D beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook deze projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.
Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
5.10.2 Beoordeling
Om te bepalen of sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtig plan, dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst C of D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.
Drempelwaarden Besluit m.e.r.
Dit bestemmingsplan voorziet in een directe eindbestemming en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r., er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
Indien de volgende drempelwaarden worden overschreden is sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig plan:
- een oppervlakte van 100 hectare of meer,
- een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
- een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Met de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt worden de hiervoor genoemde drempelwaarden niet overschreden. Er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-beoordelingsplicht.
Gevoelig gebied
In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden.
Uit de voorgaande paragrafen van de toelichting is gebleken dat het plangebied niet grenst aan een gebied dat beschermd wordt vanuit de natuurwaarden. Zoals verwoord in paragraaf 5.7.2 heeft dit bestemmingsplan geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden en op het GNN. Van een externe werking van de ontwikkeling op deze gebieden is eveneens geen sprake.
Milieugevolgen
In de vorige paragrafen van dit hoofdstuk zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid, bodem en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
5.10.3 Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan geen nadelige milieugevolgen te verwachten die aanleiding geven tot het voeren van een m.e.r. procedure.
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Opzet Van Het Plan
6.1.1 Inleiding
In de andere hoofdstukken van deze toelichting is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische bindende deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.
6.1.2 Planmethodiek
Algemeen
In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen in het plan komen overeen met de SVBP 2012.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. Inhoudelijk is voor wat betreft de regels waar mogelijk aangesloten bij het bestemmingsplan “Buitengebied 2010”.
De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:
- 1. Inleidende regels;
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels;
- 4. Overgangs- en slotregels.
6.1.3 Inleidende regels
- Begrippen (Artikel 1):
In dit artikel zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels.
- Wijze van meten (Artikel 2):
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakte- en inhoudsmaten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven van hoe de betreffende eisen voor wat betreft maatvoering begrepen moeten worden.
6.1.4 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de regels voor wat betreft de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
- Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
- Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, is hier vastgelegd;
- Nadere eisen: hierin is bepaald dat burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan het aanzicht van het gebouw;
- Specifieke gebruiksregels: in de specifieke gebruiksregels is geregeld dat moet worden voldaan aan de parkeernormen;
In paragraaf 6.2 worden de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen nader toegelicht.
6.1.5 Algemene regels
De op het plan van toepassing zijnde algemene regels worden beschreven in hoofdstuk 3. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
- Anti-dubbeltelregel (Artikel 4):
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van een bouwplan en op die wijze meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.
- Algemene bouwregels (Artikel 5):
In de algemene bouwregels zijn de regels omtrent ondergronds bouwen weergegeven.
- Algemene gebruiksregels (Artikel 6):
In deze regel is aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming.
- Algemene afwijkingsregels (Artikel 7):
In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
- Overige regels (Artikel 8):
In deze regel is het bestemmingsplan 'Parkeernormen' op het plangebied van toepassing verklaard. Waardoor de regeling omtrent de gemeentelijke parkeernormen ook van toepassing is op voorliggend plangebied.
6.1.6 Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven onder welke titel het plan bekend staat.
6.2 Wijze Van Bestemmen
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
Gemengd
De bestemming Gemengd is opgenomen in het centrum van Ermelo zodat hier diverse functies mogelijk zijn. In een centrumgebied is namelijk vaak sprake van diverse functies door elkaar en die ook af en toe wisselen van functie. De bestemming Gemengd biedt de meeste flexibiliteit, zonder dat er te zware functies kunnen worden toegestaan. In het plangebied is ook sprake van twee functies, namelijk detailhandel en wonen. Het is echter niet vastgelegd op deze functies, mogelijk dat er in de toekomst andere functies in het plangebied komen die ook passen binnen de bestemming.
Het aantal woningen in het plangebied is wel vastgelegd op maximaal 4 woningen. Tevens is bepaald dat alleen woningen en pensions op de verdieping zijn toegestaan, de overige functies mogen alleen op de begane grond.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Kostenverhaal
Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkeling is dat deze voor de overheid budgetneutraal wordt ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12, lid 2 kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c is voldaan.
Met onderhavig plan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. De gemeente sluit een anterieure overeenkomst af met initiatiefnemer. In deze anterieure overeenkomst worden onder andere de plankosten verhaald en wordt vastgelegd dat eventuele planschadevergoedingen worden verhaald op initiatiefnemer. Hiermee zijn de kosten anderszins verzekerd en is een exploitatieplan niet noodzakelijk.
7.2 Financiële Haalbaarheid
Het plan wordt uitgevoerd en bekostigd door initiatiefnemer. De gemeente heeft geen kosten voor de realisatie van dit plan. Initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
Hoofdstuk 8 Procedure
8.1 Vooroverleg
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
8.1.1 Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
8.1.2 Provincie Gelderland
In het kader van het vooroverleg wordt het plan voorgelegd aan de Provincie Gelderland.
8.1.3 Waterschap Vallei en Veluwe
Het waterschap Vallei en Veluwe is over het plan geïnformeerd door gebruik te maken van de digitale watertoets. In kader van het vooroverleg wordt het waterschap verder op de hoogte gesteld van de wijze waarop bij voorliggend plan wordt omgegaan met het aspect water.
8.2 Vaststellingsprocedure
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden volgens de artikelen 3.7 en 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is dit kader ter inzage gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kon een ieder een zienswijze bij de gemeenteraad naar voren brengen. Er zijn vier zienswijzen ingediend in deze periode. De Nota zienswijzen is als bijlage bij het plan gevoegd. Deze zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het plan. Het plan wordt daarmee ongewijzigd, ter vaststelling aangeboden aan de gemeenteraad.
8.3 Beroep
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten