Zeebuurt 2012
Bestemmingsplan - gemeente Harderwijk
Onherroepelijk op 23-08-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplanZeebuurt 2012 van de gemeente Harderwijk;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0243.BP00051-0004met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan huis verbonden beroep:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerp-technisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.6 aan- of uitbouw:
een onderdeel van een hoofdgebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;
1.7 achtererf:
het deel van het bouwperceel dat is gelegen achter de gronden die zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw', of het verlengde daarvan;
1.8 ander werk:
een werk, geen bouwwerk zijnde;
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.10 bebouwingspercentage:
het in de regels aangegeven percentage dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwperceel dat ten hoogste mag worden bebouwd;
1.11 bed- en breakfast:
een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, waarbij de bed & breakfast ondergeschikte is aan de hoofdfunctie wonen;
1.12 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bedoeld voor de huisvesting (van het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht;
1.13 berging:
een gebouw, dienend als bergruimte bij woningen;
1.14 bestaand gebouw, bestaande woning:
een gebouw dat, een woning die, op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaat, voorzover gerealiseerd in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet en voorzover niet in strijd met het toen geldende bestemmingsplan, krachtens een voor dat tijdstip reeds verleende vergunning in uitvoering is of in uitvoering kan worden genomen, dan wel de vergunning nadien moest worden verleend wegens overschrijding van de termijn als bedoeld in artikel 3.8 lid 1 sub e van de Wet ruimtelijke ordening, in relatie met artikel 50, lid 2 sub b van de Woningwet;
1.15 bestaand gebruik
het gebruik van gronden en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
1.16 bestaande oppervlakte, goothoogte, inhoud, afmetingen, aantal:
de oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte, inhoud, afmetingen van een bestaand gebouw, bestaande woning; aantal bestaande gebouwen, bestaande woningen;
1.17 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.18 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.19 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Voor zover het bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning betreft, wordt voor de toepassing van dit begrip, in afwijking van het begrip hoofdgebouw, de bedrijfswoning aangemerkt als hoofdgebouw;
1.20 bijgebouw:
een vrijstaand gebouw of een aan de hoofdbebouwing aangebouwd gebouw (met inbegrip van een eventueel te bouwen kelder) dat een eenheid vormt en dienstbaar is aan een hoofdgebouw;
1.21 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.22 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.23 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.24 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.25 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.26 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.27 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.28 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
1.29 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.30 gezamenlijk bruto vloeroppervlak:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.31 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.32 horecabedrijf:
een bedrijf of instelling, niet zijnde een discotheek of bar-dancing, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt;
1.33 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sportieve en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening;
1.34 maatvoeringsvlak:
een als zodanig aangegeven vlak ten behoeve van het indelen van een bouwvlak of bouwperceel met het oog op een verschil in maatvoering;
1.35 mantelzorg:
zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten enig organisatorisch verband;
1.36 mantelzorgunit
een verplaatsbare en herbruikbare unit die wat ligging en uitstraling betreft een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
1.37 ondergeschikte detailhandel:
niet-zelfstandige detailhandel, die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is, welke uitsluitend toegankelijk is via de hoofdfunctie en waarvan de openingstijden zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdfunctie;
1.38 peil:
- 1. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- 2. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.39 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt in elk geval verstaan een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.40 voorerf:
erf dat geen onderdeel is van het achtererf of zijerf;
1.41 voorgevelbouwgrens:
het naar de weg gekeerde deel van de bouwgrens;
1.42 Voorgevelrooilijn:
de denkbeeldig doorgetrokken lijn van het naar de weg gekeerde deel van het bouwvlak ter plaatse van de voorgevel van het hoofdgebouw, dan wel de ligging van de bouwvlakken op de verbeelding indien geen hoofdgebouw aanwezig is;
1.43 woning:
een voor bewoning bestemd gebouw, bestaand uit een complex van ruimten;
1.44 zijerf:
het deel van het bouwperceel dat is gelegen naast de woning tussen de voorgevelbouwgrens en de daarachter gelegen grens van het vlak met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw', of de verlengden daarvan tot aan de zijdelingse bouwperceelgrens.
Waar in dit plan wordt verwezen naar wettelijke regelingen wordt geduid op die regelingen, zoals zij luidden op het tijdstip van inwerkingtreden van het plan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes, liftkokers en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarme gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmurgen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterren ter plaatse van het bouwwerk;
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen;
2.5 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
vanaf de bouwperceelgrens tot enig punt van een gebouw;
2.6 wijze van meten:
Tenzij anders bepaald, worden de afstanden loodrecht gemeten.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken, trapportalen en hellingbanen buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens, dan wel de rooilijn met niet meer dan 0,25 m wordt overschreden, met dien verstande dat ten aanzien van trapportalen en hellingbanen de overschrijding niet meer dan 2,5 m mag bedragen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Detailhandel
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel op de begane grond, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - verdieping 1' ook detailhandel op de eerste verdieping is toegestaan;
- b. wonen op de begane grond en de verdiepingen;
- c. horeca op de begane grond uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 2' en in de categorieën 1 en 2 die in bijlage 1 'Staat van horeca-activiteiten' zijn opgenomen;
- d. uitsluitend een tuincentrum, ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum';
- e. wonen, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
- f. tuinen, erven en terreinen;
- g. nutsvoorzieningen;
- h. groenvoorzieningen;
- i. waterlopen, waterpartijen en waterbergingen;
- j. speelvoorzieningen;
- k. parkeervoorzieningen;
Onder wonen is het uitoefenen van het aan huis verbonden beroep mede begrepen.
3.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
- 1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- 2. het aantal bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' mag niet meer bedragen dan 2.
- 3. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' bedragen de goot- en bouwhoogten niet meer dan de aangegeven hoogten, dan wel de bestaande hoogten indien die meer bedragen;
- 4. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' bedragen de bouwhoogten niet meer dan de aangegeven hoogten, dan wel de bestaande hoogten indien die meer bedragen;
- 5. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' bedraagt het bebouwingspercentage niet meer dan het aangegeven percentage, met dien verstande dat waar geen bebouwingspercentage wordt gegeven het bebouwingspercentage 100% bedraagt;
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de regel dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen, met dien verstande dat:
- 1. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van verkeers- en verblijfsdoeleinden en nutsvoorzieningen, niet meer mag bedragen dan 6 m;
- 2. erfafscheidingen voor de voorgevel geen grotere hoogte mogen hebben dan 1 m en voor het overige geen grotere hoogte mogen hebben dan 2 m;
- 3. masten geen grotere hoogte mogen hebben dan 8 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Onder wonen is het uitoefenen van het aan huis verbonden beroep mede begrepen, met dien verstande dat niet meer dan 40% van het gezamenlijke bruto vloeroppervlak van de tot een bouwperceel behorende gebouwen tot een maximum van 75 m² voor het aan huis verbonden beroep mag worden gebruikt.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. voet- en fietspaden;
- c. bermen en beplantingen;
- d. speelvoorzieningen;
- e. waterlopen, waterpartijen en waterbergingen;
- f. nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan waarvan de bouwhoogte niet meer dan 4 m mag bedragen.
Artikel 5 Kantoor
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. kantoren;
- b. wonen op de verdiepingen, ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
- c. maatschappelijke voorzieningen, ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk';
- d. tuinen, erven en terreinen;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. waterlopen, waterpartijen en waterbergingen;
- h. speelvoorzieningen;
- i. voet- en fietspaden;
- j. parkeervoorzieningen;
- k. verkeersvoorzieningen, waaronder afscheidingen, lichtmasten, verkeersborden, alsmede voorzieningen voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer.
Onder wonen is het uitoefenen van het aan huis verbonden beroep mede begrepen.
5.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
- 1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- 2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' bedraagt het bebouwingspercentage niet meer dan het aangegeven percentage, met dien verstande dat waar geen bebouwingspercentage wordt gegeven het bebouwingspercentage 100% bedraagt;
- 3. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' bedragen de bouwhoogten niet meer dan de aangegeven hoogten, dan wel de bestaande hoogten indien die meer bedragen.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de regel dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen, met dien verstande dat:
- 1. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van verkeers- en verblijfsdoeleinden en nutsvoorzieningen, niet meer mag bedragen dan 6 m;
- 2. erfafscheidingen voor de voorgevel geen grotere hoogte mogen hebben dan 1 m en voor het overige geen grotere hoogte mogen hebben dan 2 m;
- 3. masten geen grotere hoogte mogen hebben dan 8 m.
5.3 Specifieke gebruiksregels
Onder wonen is het uitoefenen van het aan huis verbonden beroep mede begrepen, met dien verstande dat niet meer dan 40% van het gezamenlijke bruto vloeroppervlak van de tot een bouwperceel behorende gebouwen tot een maximum van 75 m² voor het aan huis verbonden beroep mag worden gebruikt.
Artikel 6 Maatschappelijk
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen;
- b. wonen ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
- c. tuinen, erven en terreinen;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. waterlopen, waterpartijen en waterbergingen;
- g. speelvoorzieningen;
- h. voet- en fietspaden;
- i. parkeervoorzieningen;
- j. verkeersvoorzieningen, waaronder afscheidingen, lichtmasten, verkeersborden, alsmede voorzieningen voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer.
Onder wonen is het uitoefenen van het aan huis verbonden beroep mede begrepen.
6.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
- 1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- 2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' bedraagt het bebouwingspercentage niet meer dan het aangegeven percentage, met dien verstande dat waar geen bebouwingspercentage wordt gegeven het bebouwingspercentage 100% bedraagt;
- 3. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' bedragen de goot- en bouwhoogten niet meer dan de aangegeven hoogten, dan wel de bestaande hoogten indien die meer bedragen;
- 4. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' bedragen de bouwhoogten niet meer dan de aangegeven hoogten, dan wel de bestaande hoogten indien die meer bedragen;
- 5. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' dient een vrije onderdoorgang met een minimale hoogte van 3 meter gehandhaafd te blijven;
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de regel dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen, met dien verstande dat:
- 1. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van verkeers- en verblijfsdoeleinden en nutsvoorzieningen, niet meer mag bedragen dan 6 m;
- 2. erfafscheidingen voor de voorgevel geen grotere hoogte mogen hebben dan 1 m en voor het overige geen grotere hoogte mogen hebben dan 2 m;
- 3. masten geen grotere hoogte mogen hebben dan 8 m.
6.3 Specifieke gebruiksregels
Onder wonen is het uitoefenen van het aan huis verbonden beroep mede begrepen, met dien verstande dat niet meer dan 40% van het gezamenlijke bruto vloeroppervlak van de tot een bouwperceel behorende gebouwen tot een maximum van 75 m² voor het aan huis verbonden beroep mag worden gebruikt.
Artikel 7 Verkeer
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met een overheersende stroomfunctie, meer in het bijzonder voor verkeer met een bovenwijkse functie en een wijkontsluitingsfunctie;
- b. fiets- en voetpaden;
- c. voorzieningen voor het openbaar vervoer, parkeerplaatsen en andere verkeersvoorzieningen, waaronder begrepen afscheidingen, lichtmasten, verkeersborden, kunstwerken, haal- en brengstroken, alsmede voorzieningen voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer;
- d. groenvoorzieningen;
- e. waterlopen, waterpartijen en waterbergingen;
- f. nutsvoorzieningen.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden zijn bouwwerken toegelaten waarvan de inhoud niet meer dan 50 m³ mag bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 4 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken rechtstreeks bedoeld voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer niet meer dan 10 m mag bedragen.
Artikel 8 Wonen
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. horeca op de begane grond uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1a' en in de categorie 1a die in bijlage 1 'Staat van horeca-activiteiten' zijn opgenomen;
- c. bedrijf aan huis, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis', en uitsluitend in de vorm van een loodgietersbedrijf aan de Hierdenseweg 9, een garagebedrijf aan de Stadsdennenweg 7 en een kantoor aan de Landweg 18;
- d. praktijkruimte, ter plaatse van de aanduiding 'praktijkruimte';
- e. detailhandel op de begane grond, ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
- f. kantoor op de begane grond, ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
- g. onderdoorgang, ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang';
- h. ondergrondse parkeergarage, ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
- i. tuinen, erven en terreinen;
- j. nutsvoorzieningen;
- k. groenvoorzieningen;
- l. waterlopen, waterpartijen en waterbergingen;
- m. speelvoorzieningen;
- n. voet- en fietspaden;
- o. parkeervoorzieningen;
- p. woonstraten en wegen met een buurtontsluitende functie;
- q. verkeersvoorzieningen, waaronder afscheidingen, lichtmasten, verkeersborden, alsmede voorzieningen voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer.
Onder wonen is mede begrepen:
- a. het uitoefenen van het aan huis verbonden beroep;
- b. bed & breakfast.
8.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:
- 1. de gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak, met dien verstande dat:
- a. hoofdgebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw' mogen worden gebouwd;
- b. de ondergrondse parkeergarage buiten het bouwvlak mag worden gerealiseerd;
- 2. per afzonderlijk bouwperceel gelden de volgende regels:
- a. het aantal woningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal woningen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' bedragen de goot- en bouwhoogten niet meer dan de aangegeven hoogten, dan wel de bestaande hoogten indien die meer bedragen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' dient een vrije onderdoorgang met een minimale hoogte van 2 meter gehandhaafd te blijven;
- d. het bebouwingspercentage van het achtererf mag niet meer bedragen dan 50%;
- e. het bebouwde oppervlakte van het achtererf mag niet meer bedragen dan 50 m²;
- f. op het zijerf is de oprichting van een al dan niet aangebouwd gebouw toegestaan, mits:
- ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' bedragen de goot- en bouwhoogten niet meer dan de aangegeven hoogten, dan wel de bestaande hoogten indien die meer bedragen ;
- de oppervlakte niet meer bedraagt dan 25 m²;
- de afstand tot de voorgevelbouwgrens ten minste 1 m bedraagt, dan wel de bestaande
afstand indien deze minder is;
- de afstand tot de zijdelingse perceelgrens, grenzend aan het openbaar toegankelijk
terrein, ten minste 3 m bedraagt, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is; - g. in afwijking van het gestelde onder 1 is voor de voorgevelbouwgrens van een bestaande woning een erker toegestaan, met dien verstande dat deze:
- geen grotere bouwdiepte mag hebben dan 1,5 m;
- geen grotere goothoogte mag hebben dan 3 m;
- geen grotere breedte mag hebben dan 75% van de voorgevelbreedte van de woning waartoe zij behoort;
- niet tot gevolg mag hebben dat de afstand van de woning tot de aan de weg gelegen perceelgrens minder dan 2 m bedraagt.
- 1. de gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak, met dien verstande dat:
- b. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van verkeers- en verblijfsdoeleinden en nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
- 1. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 50 m³;
- 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m.
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de regel dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen, met dien verstande dat:
- a. bijbehorende bouwwerken worden gebouwd binnen het bouwvlak, met dien verstande dat deze geen grotere oppervlakte mogen hebben dan 25 m2;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van verkeers- en verblijfsdoeleinden en openbare nutsvoorzieningen, niet meer mag bedragen dan 6 m;
- c. erfafscheidingen voor de voorgevel geen grotere hoogte mogen hebben dan 1 m en voor het overige geen grotere hoogte mogen hebben dan 2 m;
- d. masten geen grotere hoogte mogen hebben dan 6 m.
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. het bebouwingsbeeld;
- c. de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan:
- a. de plaats van de gebouwen waarvan de maximaal toegestane bouwhoogte 3 m bedraagt;
- b. de plaats van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsdoeleinden;
- c. de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m² en/of een grotere bouwhoogte dan 1,5 m.
8.4 Afwijken van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag kan voor de gebieden die zijn aangeduid als ‘Wro-zone - wijzigingsgebied 3’ tot en met ‘Wro-zone - wijzigingsgebied 11’ bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 a, onder 1 voor het overschrijden van de voorgevelbouwgrens met 1,10 m ten behoeve van vergroting van de woning,, met dien verstande dat de overschrijding van de bouwgrens:
- 1. uitsluitend bij twee of meer aaneengebouwde woningen plaats mag vinden;
- 2. bij twee of meer aaneengebouwde woningen tegelijkertijd plaatsvindt;
- 3. voor niet meer dan 40% van de breedte van de voorgevel van de woning plaatsvindt.
- b. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 a, onder 3e voor het vergroten van de bebouwde oppervlakte van het achtererf tot maximaal 75 m², mits:
- 1. het bebouwingspercentage van het betrokken achtererf niet meer bedraagt dan 50%;
- 2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. de gebruiksmogelijkheden en het rustige woongenot van aangrenzende gronden;
- b. het bebouwingsbeeld;
- c. de verkeersveiligheid.
- c. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 a, onder 3f voor het aanhouden van een kleinere afstand tot de voorgevelbouwgrens dan 1 m tot een minimale afstand van 0 m, dan wel de bestaande, kleinere afstand, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. de gebruiksmogelijkheden en het rustige woongenot van aangrenzende gronden;
- 2. het bebouwingsbeeld;
- 3. de verkeersveiligheid.
- d. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 a, onder 3e en lid 8.2 a, onder 3f ten behoeve van mantelzorg voor een grotere gezamenlijke oppervlakte aan gebouwen, met dien verstande dat:
- 1. mantelzorg in vrijstaande bijgebouwen niet is toegestaan, met dien verstande dat dit wel is toegestaan in een voor de mantelzorg geplaatste unit;
- 2. de uitbreiding op zij- en/of achtererf niet meer bedraagt dan 50 m²;
- 3. de afwijking geldt voor een periode van maximaal 5 jaar. Deze kan na afloop telkens worden verlengd met een periode van maximaal 5 jaar.
8.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 9 Wonen - Garageboxen
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Garageboxen' aangewezen gronden zijn bestemd voor autostallingen, alsmede ter plaatse van de aanduiding 'opslag' voor de opslag van goederen.
9.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
- 1. de gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
- 2. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' bedraagt de bouwhoogte niet meer dan 3 m, tenzij anders is aangegeven.
- b. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat deze niet zijn toegestaan.
9.3 Specifieke gebruiksregels
Onder gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik of het doen of laten gebruiken van gebouwen voor handelsdoeleinden en reparatiebedrijvigheid.
Artikel 10 Leiding - Riool
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- a. hoofdrioolleiding(en);
- b. belemmeringenstrook;
- c. veiligheidszone.
10.2 Bouwregels
- a. in afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.
- b. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
- c. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de regel dat de bouwhoogte niet meer dan 6 m mag bedragen.
10.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2 en toestaan dat de in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits uit vooraf ingewonnen advies bij de desbetreffende leidingbeheerder is gebleken, dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig leidingbeheer geen bezwaar bestaat.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het bewerken van en graven, boren of roeren in de bodem dieper dan 0,5 m;
- 2. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen;
- 3. het verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij daarvoor een vergunning krachtens de Ontgrondingenwet is vereist en het egaliseren van gronden;
- 4. het aanbrengen van verharding.
- b. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden als bedoeld onder a. mag alleen worden verleend, indien door de uitvoering van het andere werk dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan, door het stellen van voorwaarden, voldoende tegemoet kan worden gekomen.
- c. Bij de afweging als bedoeld onder b. wordt in ieder geval betrokken de bestemmingsomschrijving van de ter plaatse geldende bestemming.
- d. Geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden als bedoeld onder a. is vereist voor:
- 1. andere werken, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
- 2. andere werken die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.
Artikel 11 Waarde - Archeologie 1
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
11.2 Bouwregels
In het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en onder de voorwaarde dat de oppervlakte waarop de aanvraag betrekking heeft groter is dan 50 m² en de activiteit op een grotere diepte dan 0,3 m wordt uitgevoerd:
- a. dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- b. kunnen aan een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
- 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
11.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.2 onder a. voor de overlegging van het aldaar genoemd archeologische rapport, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het ophogen van de bodem;
- 2. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- 3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
- 4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
- 5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
- 6. het bebossen van gronden die op het tijdstip inwerkingtreding van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
- 7. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.
- b. Geen omgevingsvergunning als bedoeld onder a is vereist voor:
- 1. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden als de oppervlakte waarop de activiteiten betrekking hebben kleiner is dan 50 m2 en de activiteit op minder dan 0,3 m diepte wordt uitgevoerd;
- 2. activiteiten, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
- 3. activiteiten die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.
- c. Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken en kan voor dit totaal van werken en/of werkzaamheden één vergunning worden verleend.
- d. De onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden op grond waarvan de volgende bepalingen van toepassing zijn:
- 1. de aanvrager dient een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld, tenzij naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld;
- 2. aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
- a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- b. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
- c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Artikel 12 Waarde - Archeologie 2
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
12.2 Bouwregels
In het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en onder de voorwaarde dat de oppervlakte waarop de aanvraag betrekking heeft groter is dan 1.000 m² en de activiteit op een grotere diepte dan 0,3 m wordt uitgevoerd:
- a. dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- b. kunnen aan een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
- 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
12.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.2 onder a. voor de overlegging van het aldaar genoemd archeologische rapport, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.
12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het ophogen van de bodem;
- 2. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- 3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
- 4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
- 5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
- 6. het bebossen van gronden die op het tijdstip inwerkingtreding van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
- 7. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.
- b. Geen omgevingsvergunning als bedoeld onder a is vereist voor:
- 1. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden als de oppervlakte waarop de activiteiten betrekking hebben kleiner is dan 1.000 m2 en de activiteit op minder dan 0,3 m diepte wordt uitgevoerd;
- 2. activiteiten, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
- 3. activiteiten die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.
- c. Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken en kan voor dit totaal van werken en/of werkzaamheden één vergunning worden verleend.
- d. De onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden op grond waarvan de volgende bepalingen van toepassing zijn:
- 1. de aanvrager dient een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld, tenzij naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld;
- 2. aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
- a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- b. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
- c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Artikel 13 Waarde - Archeologie 3
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
13.2 Bouwregels
In het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en onder de voorwaarde dat de oppervlakte waarop de aanvraag betrekking heeft groter is dan 5.000 m² en de activiteit op een grotere diepte dan 0,3 m wordt uitgevoerd:
- a. dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- b. kunnen aan een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
- 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
13.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.2 onder a. voor de overlegging van het aldaar genoemd archeologische rapport, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.
13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het ophogen van de bodem;
- 2. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- 3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
- 4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
- 5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
- 6. het bebossen van gronden die op het tijdstip inwerkingtreding van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
- 7. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.
- b. Geen omgevingsvergunning als bedoeld onder a is vereist voor:
- 1. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden als de oppervlakte waarop de activiteiten betrekking hebben kleiner is dan 5.000 m2 en de activiteit op minder dan 0,3 m diepte wordt uitgevoerd;
- 2. activiteiten, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
- 3. activiteiten die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.
- c. Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken en kan voor dit totaal van werken en/of werkzaamheden één vergunning worden verleend.
- d. De onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden op grond waarvan de volgende bepalingen van toepassing zijn:
- 1. de aanvrager dient een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld, tenzij naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld;
- 2. aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
- a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- b. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
- c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 14 Anti - Dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 15 Algemene Gebruiksregels
Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan het (laten) gebruik(en) van de gronden ten behoeve van een seksinrichting tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald.
Artikel 16 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regels in deze planregels ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een oppervlakte van ten hoogste 25 m², een inhoud van ten hoogste 70 m³ en een hoogte van maximaal 5 m, ten dienste van openbaar nut, zoals schakelhuisjes, transformatorhuisjes, wachthuisjes, straatmeubilair, telefooncellen en kabelverdeelkasten;
- b. de bouw van balkons, luifels, bordessen, pergola's en dergelijke bouwwerken, met dien verstande dat balkons geen grotere diepte mogen hebben dan 1,50 m;
- c. het bouwen van antennes waarvan de bouwhoogte ten hoogste 25 m mag bedragen;
- d. het veranderen van de voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%, met dien verstande dat deze regel niet wordt toegepast in samenloop met een bijzondere afwijkingsregel.
Artikel 17 Algemene Wijzigingsregels
- 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied'.
- a. Ten aanzien van ‘Wro-zone - wijzigingsgebied 1’ gelden de volgende voorwaarden:
- er mag 1 woning met bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd;
- de goot- en de bouwhoogte van het nieuw toe te voegen hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan respectievelijk 6 m en 10 m. Overige gebouwen hebben een maximale goothoogte van 3 m en een bouwhoogte van 4,50 m;
- b. Ten aanzien van ‘Wro-zone - wijzigingsgebied 2’ gelden de volgende voorwaarden:
- de aanduiding 'bedrijf' met het bijbehorende bouwvlak mag van de verbeelding worden verwijderd;
- na sloop van de bedrijfsbebouwing mag er 1 woning met bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd, met dien verstande dat deze woning uitsluitend in de voorgevelrooilijn van de aangrenzende woningen Stadsdennenweg 7 en 9 mag worden gebouwd;
- de goot- en de bouwhoogte van het nieuw toe te voegen hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan respectievelijk 6 m en 10 m. Overige gebouwen hebben een maximale goothoogte van 3 m en een bouwhoogte van 4,50 m;
- c. Ten aanzien van ‘Wro-zone - wijzigingsgebied 3’ tot en met ‘Wro-zone - wijzigingsgebied 10’ gelden de volgende voorwaarden:
- de goot- en de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 6 m en 10 m. Overige gebouwen hebben een maximale goothoogte van 3 m en een bouwhoogte van 4,50 m;
- Het aantal woningen met een geluidbelasting hoger dan 48 dB vanwege wegverkeerslawaai en 50 dB(A) vanwege industrielawaai mag niet toenemen ten opzichte van de huidige situatie;
- d. Ten aanzien van ‘Wro-zone - wijzigingsgebied 11’ gelden de volgende voorwaarden:
- voor 50% van de gronden mag de bestemming van de gronden worden gewijzigd naar 'Maatschappelijk' met de aanduiding 'wonen', met dien verstande dat maatschappelijke functies uitsluitend op de begane grond zijn toegestaan en wonen op de begane grond en de daarboven gelegen verdiepingen;
- de goot- en de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 6 m en 10 m, met dien verstande dat voor 50% van de hoofdgebouwen een goot- en bouwhoogte van 10 meter mag worden gerealiseerd. Overige gebouwen hebben een maximale goothoogte van 3 m en een bouwhoogte van 4,50 m;
- a. Ten aanzien van ‘Wro-zone - wijzigingsgebied 1’ gelden de volgende voorwaarden:
- 2. Wijziging als bedoeld in lid 1 mag uitsluitend plaatsvinden indien:
- kan worden voldaan aan de in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoers Plan en de in de 'Aanbevelingen Verkeersvoorzieningen in de bebouwde kom' opgenomen parkeernormen;
- door middel van een watertoets is aangetoond dat de waterhuishouding op aanvaardbare wijze wordt vormgegeven;
- wordt voldaan aan de relevante wet- en regelgeving op het gebied van bodem, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, archeologie, alsmede flora en fauna;
- de economische haalbaarheid is verzekerd;
- toevoeging van een woning past binnen de door burgemeester en wethouders gehanteerde prioritering binnen het meerjarenprogramma woningbouw.
- 3. Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging als bedoeld in lid 1 is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure ven toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 18 Overgangsrecht
18.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10 %.
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
18.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 19 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplanZeebuurt 2012.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van....................
voorzitter,
griffier,
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Harderwijk is volgens de Wet ruimtelijke ordening verplicht om voor haar hele grondgebied bestemmingsplannen vast te stellen. Het bestemmingsplan is een bijzonder plan. Het is namelijk een bindend plan voor zowel overheid als burgers. De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. Ze wijst daarin de bestemming, ofwel functie van de grond aan. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en hetgeen daarop gebouwd is (bouwwerken). Bouwvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan bepaalt daardoor mede of ergens gebouwd mag worden.
Harderwijk werkt aan een actualisering van haar bestemmingsplannen. De huidige bestemmingsplannen zijn op onderdelen verouderd en sluiten niet meer goed aan op nieuwe (maatschappelijke) ontwikkelingen en nieuwe inzichten ten aanzien van planmethodiek en bestemmingsplanregeling. Met de actualisatie wordt het mogelijk de planologische regels af te stemmen op de huidige en toekomstige situatie en te uniformeren door middel van standaardisatie. Hiermee wordt de lappendeken aan plannen en regelingen (veelal binnen dezelfde wijk) opgeruimd en ontstaat uiteindelijk meer rechtsgelijkheid en rechtszekerheid voor de bewoners van Harderwijk.
Ten behoeve van de actualisering is het "Handboek actualisering bestemmingsplannen" opgesteld. Dit Handboek reikt een algemene plansystematiek aan, op basis waarvan de nieuwe bestemmingsplannen kunnen worden opgesteld. Na "Stadsweiden", "Stadsdennen", "Frankrijk", "Tweelingstad-Slingerbos" en "Friesegracht 2010", is het bestemmingsplan "Zeebuurt" het volgende plan binnen dit actualiseringsproces.
De actualisering van de bestemmingsplannen wordt tevens aangegrepen om de bestemmingsplannen te digitaliseren. Met de digitalisering worden de mogelijkheden voor burgers om de plannen te raadplegen verbeterd. Verder wordt hierdoor het uitwisselen van plannen binnen de gemeente en met andere overheden sterk vereenvoudigd.
Van het bestemmingsplan wordt een digitale kaart gemaakt. Het Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO) is hiervoor de standaard. Door deze kaart te koppelen aan de planregels, kan het bestemmingsplan, zowel (digitaal) aan de balie als via het internet, direct worden geraadpleegd.
1.2 Doel
Het belangrijkste doel van het op te stellen bestemmingsplan "Zeebuurt" is het scheppen van een actueel, helder en toegankelijk ruimtelijk kader. Binnen dit kader is een balans gevonden tussen enerzijds het creëren van voldoende mogelijkheden om de woonomgeving en openbare ruimte flexibel in te richten en anderzijds het bieden van voldoende rechtszekerheid ten behoeve van de handhaving van bestaande gebruik- en bouwrechten.
Daarnaast heeft Uwoon plannen om haar woningbouwbezit in Zeebuurt (bijna 300 woningen) te verbeteren. Sommige woningen zullen worden gesloopt en worden vervangen door nieuwbouw. De overige woningen zullen worden gerenoveerd. De plannen hiervoor zijn echter nog niet erg gedetailleerd.
Het bestemmingsplan is in hoofdzaak conserverend van karakter. Dat wil zeggen dat de planregeling vooral is gericht op het handhaven van de bestaande situatie. Voor de te verbeteren woningen van Uwoon is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
1.3 Plangebied
Het plangebied wordt globaal gezien aan de noordkant begrensd door het parkje tussen Zeebuurt en De Harder en aan de westkant door de Burgemeester de Meesterstraat en de Scheepssingel. De zuidelijke begrenzing wordt gevormd door de Bleek en de Selhorstweg. De Verkeersweg is de grens aan de oostkant.
1.4 Vigerend Bestemmingsplan
De huidige juridische regeling van de gronden is vastgelegd in een aantal bestemmingsplannen, die door het voorliggende bestemmingsplan geheel/gedeeltelijk komen te vervallen.
Naam bestemmingsplan | Vastgesteld door raad | Goedgekeurd door GS |
Zeebuurt 1991 | 17-09-1992 | 28-04-1993 |
Hogeweg Noord | 23-01-1996 | 14-03-1996 |
Verruiming bouwmogelijkheden en gebruik van en bij woningen | 15-05-1997 | |
Hogeweg Zuid | 16-06-1998 | 12-08-1998 |
Hoek Hierdenseweg - Selhorstweg | 22-10-1998 | 16-02-1999 |
Hoofdweg - Parkweg | 16-06-1999 | 02-05-2000 |
PH het weren van seksinrichtingen | 21-12-2000 | |
PH wijziging gebruiksbepaling | 15-02-2001 | |
Smitterrein e.o. | 15-11-2001 | 25-06-2002 |
Julianaterrein | 20-06-2002 | 21-10-2002 |
Zeebuurt - Appartementen Burg. de Meesterstraat | 12-01-2012 en op 08-03-2012 onherroepelijk geworden |
1.5 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan "Zeebuurt 2012" bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding, schaal 1:1.500 (tek. nr. NL.IMRO.0243.BP00051-0004);
- regels.
Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen "gelezen" worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
1.6 Leeswijzer
De toelichting van het bestemmingsplan "Zeebuurt 2012" bestaat uit de volgende hoofdstukken:
- in hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie beschreven. Achtereenvolgens komen de ontstaansgeschiedenis, de ruimtelijke structuur en de aanwezige functies aan bod.
- in hoofdstuk 3 wordt een schets gegeven van het beleidskader dat van belang is voor het functioneren en de ontwikkeling van het plangebied;
- in hoofdstuk 4 komt de uitvoerbaarheid van het plan aan bod; Aan de orde komen zaken als archeologie, ecologie, water en milieu;
- in hoofdstuk 5 wordt de planopzet behandeld. Hierin wordt beschreven welke ruimtelijke visie de gemeente voorstaat met "Zeebuurt" en hoe dat wordt vertaald in het bestemmingsplan. Hier wordt aangegeven hoe met bestaande situaties en nieuwe ontwikkelingen wordt omgegaan;
- in hoofdstuk 6 worden kort de verschillende neergelegde bestemmingen, de juridische planopzet, behandeld en wordt verantwoording gegeven van het gebruik van de standaarden voor bestemmingsplannen in Harderwijk;
- in hoofdstuk 7 wordt ingegaan op het kostenverhaal en de economische uitvoerbaarheid van het plan;
- de toelichting wordt afgesloten met hoofdstuk 8 waarin wordt ingegaan op het proces van inspraak en overleg in relatie tot dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Ontstaansgeschiedenis
Harderwijk en omgeving worden sinds de prehistorie bewoond. De geschiedenis en ontwikkeling van Harderwijk laat veel aspecten en perioden zien.
Zo verleende Graaf Otto van Gelre en Zutphen al op 11 juni 1231 stads- en marktrechten aan 'Herderewich'. Harderwijk groeide uit van agrarische nederzetting tot handelsplaats. Aan de handel, industrie en het toerisme dankt Harderwijk zijn snelle groei.
Het stedelijk gebied van Harderwijk bestond tot en met de tweede wereldoorlog bijna uitsluitend uit het gebied dat "binnen de wallen en de stadsmuur" is gelegen; dus de huidige binnenstad. De woonwijk Zeebuurt vormt samen met de woonwijk Friesegracht de eerste bebouwingsring rondom de historische binnenstad.Langs de in- en uitvalswegen van de oude stad zijn in de eerste helft van de twintigste eeuw woningen gebouwd langs de Hierdenseweg, Hogeweg, Kampweg en Landweg. In korte tijd is eind jaren veertig van de vorige eeuw de woonbuurt Zeebuurt gebouwd. Het oudste deel van Zeebuurt wordt gevormd door de bebouwing aan weerszijden van de laan 1940-1945.
2.2 Ruimtelijke Structuur
Stedenbouwkundige kenmerken
De Zeebuurt laat een gevarieerd ruimtelijk beeld zien van kleine besloten woonenclaves. Het weefsels van oude en nog in gebruikzijnde routes, met bijbehorende gedateerde bebouwing, gecombineerd met (ver)nieuw(d)e doorgaande routes van en naar de binnenstad resulteert in een duidelijke scheiding van verschillende woonmilieu's. Tegelijkertijd zorgen deze routes voor binding binnen deze woonbuurtjes.
De Zeebuurt bestaat in hoofdzaak uit eengezinswoningen in rijen met plaatselijke een aantal tweekappers en vrijstaande woningen en een beperkt aantal woningblokken met boven- en benedenwoningen. De wijk wordt gekenmerkt door een blokvormig stratenpatroon en straatgericht wonen. Langs deze straten zijn woningen in rijtjes van vier of meer gebouwd. De straathoeken zijn open, waarbij de woningen een duidelijk onderscheid laten zien tussen voorgevel en zijgevel.
Bebouwingskarakteristiek
De woonwijk Zeebuurt, gelegen aan de rand van de binnenstad, heeft de woonfunctie goeddeels behouden. De woningbouw is duidelijk toegesneden op de dringende woningbehoefte van die tijd en gebouwd in een duidelijke en eenvoudige vormentaal. Door eenvoudige hoofdmassa's van woningen met zadeldaken ontstaat een rustig en sober bebouwingsbeeld.
Veranderingsprocessen
Door zijn specifieke karakter en gunstige ligging ten opzichte van de binnenstad is de Zeebuurt nog steeds een zeer gewilde woonbuurt. Aanbouwen aan achtergevels, dakkapellen en dakopbouwen voegen zich, over het algemeen, binnen de bebouwingskarakteristiek. 'De Harder' is een belangrijk herontwikkelingsgebied aan de noordoostelijke toegangspoort tot Harderwijk. Het gebied zal een meer representatieve invulling krijgen met bedrijfsgebouwen en handelsgebouwen. Daarnaast worden de twee bestaande flats langs de Burgemeester de Meesterstraat gesloopt en opnieuw gebouwd.
2.3 Aanwezige Functies
2.3.1 Inleiding
De Zeebuurt heeft hoofdzakelijk een woonfunctie. Verspreid over het plangebied bevinden zich nog enkele functies. Op onderstaande functiekaart worden de voorkomende functies globaal aangegeven.
2.3.2 Wonen
Beschikbare gegevens
Harderwijk kent een wijkindeling met 15 wijken. Het nu te actualiseren bestemmingsplan Zeebuurt beslaat ook een deel van de wijk Friesegracht, namelijk het deel ten oosten van de Selhorstweg. Dit maakt het dus lastig om cijfers te presenteren voor het gebied dat tot het bestemmingsplan Zeebuurt gerekend. Vandaar dat in deze tekst naast de cijfers voor de Zeebuurt ook de cijfers voor Friesegracht worden genoemd.
Bevolking
In het jaar 2000 telde de Zeebuurt 2.340 inwoners. De nieuwbouw in de jaren 2002 t/m 2005 op diverse inbreidingslocaties zorgde voor een toename tot bijna 2.500 inwoners in 2006. Sindsdien loopt de bevolking terug en was in 2010 al weer de 2.300 inwoners genaderd. In de wijk Friesegracht is de bevolking al sinds langere tijd aan het afnemen, namelijk van ruim 1.400 personen in 2000 tot net onder de 1.400 in 2010.
Opbouw bevolking
De bevolking van de Zeebuurt is gemiddeld wat ouder dan de bevolking van de gemeente Harderwijk. De Zeebuurt heeft een kleiner aandeel 25 tot 45 jarigen en een groter aandeel 45 tot 65 jaar. De gemiddelde huishoudensgrootte in de Zeebuurt is gelijk aan die van Harderwijk. De verdeling over de huishoudens-typen verschilt van die in Harderwijk, minder eenpersoonshuishoudens en meer meerpersoonshuishoudens (met en zonder kinderen). De verdeling autochtoon/allochtoon is dezelfde als in de totale gemeente Harderwijk.
Friesegracht is nog meer vergrijsd. Daar wonen veel oudere alleenstaanden en gezinnen zonder (thuiswonende) kinderen. In de wijk Friesegracht wonen minder allochtonen dan in de rest van Harderwijk.
Woningvoorraad
In de periode 2000 tot 2010 is het aantal woningen in de wijk Zeebuurt met 125 toegenomen. Al met al een behoorlijke uitbreiding. Het ging om de nieuwbouwplannen aan de Bleek (10 woningen in 2002 en 48 woningen in 2003), Scheepssingel (33 woningen in 2005), terrein Julianaschool (30 woningen in 2004) en Hogeweg (8 woningen in 2000). Met deze aantallen nieuwbouw is de woningvoorraad in de Zeebuurt toegenomen tot 990 woningen in 2010. In de Zeebuurt staan iets meer koopwoningen dan huurwoningen (53% koop en 47 % huur).
In het jaar 2000 stonden in de wijk Friesegracht zo'n 600 woningen, waarvan ruim de helft (62 %) koopwoningen zijn.
2.3.3 Werken en voorzieningen
Verspreid over het plangebied ligt een aantal niet-woonfuncties. Zo ligt er in de noordelijkste punt van het plangebied, nabij de entree van Harderwijk, basisschool Het Kompas. Centraal in het plangebied, op de hoek van Laan 1940-1945 en de Holzstraat is een cateringbedrijf met winkel gevestigd. Op de hoek Schrassertstraat-Burgemeester Kempersstraat bevindt zich nog een buurtspeeltuin en wijkgebouw. Daarnaast bevinden zich in de zuidwesthoek van de wijk nog twee kerken, een tuincentrum, autobedrijf en kantoorruimten gecombineerd met woningen op de verdiepingen. Langs de Hierdenseweg is tot slot nog een aantal winkels gevestigd. Kortom: de meeste niet-woonfuncties bevinden zich in het gedeelte van de Zeebuurt dichtbij de binnenstad.
2.3.4 Verkeer en Vervoer
Verkeersstructuur / ontsluiting
De Zeebuurt ligt binnen de bebouwde kom van de gemeente Harderwijk en er geldt voor het woongebied een snelheidsregime van 30 km/uur (met uitzondering van een klein gedeelte van de Laan '40-'45, waar een woonerf is). De Zeebuurt is een verblijfsgebied waarbinnen geen doorgaand autoverkeer plaats kan vinden vanwege een aantal fysieke maatregelen. Doorgaand autoverkeer rijdt op de wegen rondom de Zeebuurt.
Voor deze verkeersstructuur is gekozen omdat, gezien de ligging van de Zeebuurt, sluipverkeer voor de hand ligt. Veel sluipverkeer levert gevaarlijke situaties op in een woonwijk en daarom zijn er fysiek een aantal verkeersknippen aangebracht, waarvan doorgaand fietsverkeer geen hinder ondervindt.
Verkeersveiligheid
In het woongebied van de Zeebuurt is het aantal verkeersongevallen minimaal. Subjectief wordt de verkeerssituatie op diverse locaties in de Zeebuurt wel als onveilig beleefd. Dit komt met name door de smalle woonstraatjes, de aanwezigheid van geparkeerde auto's, fietsende en spelende kinderen en het autoverkeer, wat (gevoelsmatig) snel door de buurt rijdt.
Objectief gezien vinden de ongevallen plaats op de wegen rondom de Zeebuurt. Met name op de Selhorstweg, Scheepssingel, Burgemeester de Meesterstraat en Verkeersweg vinden ongevallen plaats, vooral vanwege de hoge intensiteiten van het autoverkeer in combinatie met de vele overstekende fietsers en voetgangers.
Parkeren
De woningen uit de Zeebuurt stammen uit de vorige eeuw en toen werd niet of nauwelijks gekeken naar parkeernormen voor het benodigde aantal parkeerplaatsen voor de woningen. Tegenwoordig worden in nieuwbouwwijken parkeernormen toegepast van minimaal 1,8 parkeerplaatsen per woning. Deze norm wordt in de Zeebuurt lang niet gehaald; de helft zal ongeveer de praktijk zijn. Met het toenemende autobezit en -gebruik is er dus door de decennia heen, maar vooral de laatste jaren, een steeds groter wordend parkeerprobleem ontstaan. Op enkele locaties in de Zeebuurt zijn extra parkeervakken aangebracht maar nog lang niet genoeg om het probleem op te lossen. Bovendien is het op grote schaal verwijderen van (het nog beperkt aanwezige) groen en voetpaden geen realistisch plan.
Dit tekort aan parkeerplaatsen wordt versterkt door de ligging vlakbij het centrum van Harderwijk. Door bezoekers en werkers vanuit de binnenstad wordt (gratis) geparkeerd in de Zeebuurt, waardoor de parkeerdruk verder toeneemt. Op een aantal locaties in de Zeebuurt is een parkeerschijfzone (blauwe zone) ingesteld om dit probleem te verhelpen.
Voetgangers
Mensen worden steeds mobieler en ook ouderen en mensen met een beperking worden steeds langer en meer mobieler. Diverse voorzieningen, zoals elektrische fietsen en rollators, stimuleren dit. Woonwijken en -straten dienen wel ingericht te zijn op het faciliteren van het langzame verkeer. Woonstraten dienen toegankelijk te zijn. In de Zeebuurt dient ook op een aantal locaties de openbare ruimte nog toegankelijk te worden gemaakt, bijvoorbeeld door trottoirs te verlagen, waardoor bijvoorbeeld mensen in een rolstoel zich vrij door de Zeebuurt kunnen (laten) bewegen.
Fietsen
In de Zeebuurt wordt, net als in andere wijken van Harderwijk, veel gebruik gemaakt van de fiets als vervoermiddel. De Zeebuurt ligt ook centraal, vlakbij de binnenstad van Harderwijk en het bedrijventerrein Lorentz en de meeste kinderen uit de wijk gaan op de fiets naar school.
Langs en door de Zeebuurt ligt een aantal hoofdfietsroutes van en naar de binnenstad van Harderwijk. Veel fietsers (woon-werk, schoolgaand, recreatief) maken gebruik van de routes langs de Verkeersweg, de Selhorstweg, Burgemeester de Meesterstraat en Harders Plaza. Door de Zeebuurt loopt een hoofdfietsroute via de Hierdenseweg en de Hogeweg.
Openbaar vervoer
Er rijdt geen openbaar vervoer (stadsbus of streekbus) door de Zeebuurt. Reizigers die gebruik willen maken van de diverse stads- en streeklijnen kunnen gebruik maken van de haltes op de wegen rondom de Zeebuurt, op de Scheepssingel, Selhorstweg, Burgemeester de Meesterstraat en Verkeersweg.
2.3.5 Groen
De wijk Zeebuurt heeft kwaliteiten en knelpunten. Als kwaliteiten van de wijk kunnen worden gezien:
- De Zeebuurt vormt een karakteristieke stedenbouwkundige eenheid. Het is een volksbuurt, er wonen veel 'echte Harderwijkers'.
- De wijk Zeebuurt kent een hoge bebouwingsdichtheid met een deels verouderd woningbestand. Op enkele locaties zijn diepe percelen aanwezig. In de komende jaren zullen delen van de wijk in aanmerking komen voor vernieuwing. Dit biedt kansen voor de verbetering van de openbare ruimte.
Er is echter ook een aantal knelpunten, namelijk:
- De Zeebuurt is een wijk met weinig (openbaar) groen. Het spaarzame groen bezit op dit moment een lage kwaliteit.
- De laatste jaren zijn er ad-hoc allerlei snelheidsverlagende en verkeersremmende maatregelen aangebracht zoals verkeersdrempels, wegversperringen en plantenbakken. Dit heeft geleid tot een rommelig beeld.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Algemeen
Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Harderwijk is dit het geval. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend ingegaan op de voor de ontwikkeling van het plangebied relevante beleid.
3.2 Ruimtelijk Beleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is van kracht sinds 13 maart 2012. Deze structuurvisie vormt sedertdien het integrale kader voor het rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte uit 2005.
In de Structuurvisie wordt onder meer gesteld dat een actualisatie van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid nodig was, omdat de verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit waren gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden.
De SVIR geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt het kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Nederland heeft ruimte nodig om te leven en te bewegen, om economisch te kunnen blijven groeien en voor burgers en bedrijven om initiatief te nemen. Het Rijk kan en wil niet alles zelf doen, en geeft daarom meer ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en geven ruimte aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling
Infrastructuur en ruimte worden door alle overheden in samenhang opgepakt.
Om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden zijn in de SVIR zijn drie hoofddoelen voor de voor de middellange termijn (2028) benoemd:
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.
De drie rijksdoelen zijn in het SIVR uitgewerkt tot dertien (thematische) 'onderwerpen van nationaal belang'.
In het SIVR worden geen beleidsuitspraken gedaan die specifiek van toepassing zijn voor de wijk Zeebuurt.
3.2.2 Streekplan Gelderland 2005/algemene structuurvisie ruimtelijke ordening
Hoe de provincie Gelderland de ruimte wil verdelen en gebruiken staat in de algemene structuurvisie ruimtelijke ordening, voorheen het Streekplan Gelderland 2005. Dit plan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven, dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Dat gebeurt door op provinciaal niveau te sturen op kenmerken en waarden die van provinciaal belang worden geacht: natuur en water ('groenblauw raamwerk'), maar ook de ruimtelijke ontwikkelingen in het 'rode raamwerk' van stedelijke functies en infrastructuur. Voor Harderwijk betekent dit dat de regionale centrumfunctie wordt voortgezet en geïntensiveerd. Harderwijk kan zich profileren als een krachtige en aantrekkelijke stad op het gebied van wonen, werken en voorzieningen. Aandacht gaat daarbij uit naar binnenstedelijke transformatieprocessen en bereikbaarheid, gekoppeld aan de potenties van het knooppunt station Harderwijk, Waterfront en de opwaardering van de N302.
Op de beleidskaart Ruimtelijke structuur (die deel uitmaakt van het streekplan) is het gebied aangeduid als "Regionaal centrum (bebouwd gebied 2000)". Voor de wijk Zeebuurt is geen specifiek beleid opgesteld.
3.2.3 Structuurplan Harderwijk 2020
Op basis van een interactief Stadsforum is in 2003 de Stadsvisie Harderwijk 2020 opgesteld. Deze visie is door de gemeente vertaald in een ruimtelijk plan: Structuurplan Harderwijk 2020. Dit structuurplan geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van Harderwijk aan tot circa 2020 en is op 15 juni 2006 door de gemeenteraad vastgesteld. Hiermee vervangt het plan de Ontwikkelingsvisie Harderwijk uit 1998.
Centraal in het structuurplan staat dat Harderwijk een stad is met kwaliteiten. Harderwijk is prachtig gelegen, tussen de randmeren en de Veluwe en centraal in het land. De historische binnenstad is uitnodigend. Het Dolfinarium is een attractie van de eerste orde, maar voor een blijvende toeristische betekenis een te smalle basis. Ingezet wordt daarom op versterking van de kwaliteiten: het water, de Veluwe en de binnenstad.
3.2.4 Stadsvisie 2031
Op 10 juni 2010 is de Stadsvisie Harderwijk 2031 vastgesteld. De Stadsvisie Harderwijk 2031 is gemaakt om een ontwikkelingsrichting voor de stad te bepalen op het gebied van voorzieningen, werkgelegenheid, woonklimaat en bereikbaarheid. Hierbij moeten strategische keuzes worden gemaakt. De visie is integraal. Dit betekent dat er nadrukkelijk wordt gekeken naar de onderlinge samenhang tussen de ruimtelijke, sociale en economische beleidsvelden. De visie is een uitgangspunt voor de intensieve samenwerking tussen bestuur, bevolking, bedrijfsleven, instellingen, organisaties en andere overheidsinstanties.
Gekozen is voor scenario 2 "Verdiepen". Ontwikkeling is namelijk noodzakelijk om van Harderwijk een aantrekkelijke woon- en werkgemeente te maken.
De Stadsvisie beschrijft de visie op de toekomst aan de hand van vier thema’s:
- woonklimaat:
"Prettig wonen in bijzondere woonwijken voor alle doelgroepen"; - maatschappelijke voorzieningen:
"Harderwijk loopt voorop op het gebied van sport, cultuur, onderwijs, zorg en welzijn"; - werken:
"Een sterke economische structuur door een duidelijk economisch imago"; - bereikbaarheid:
"Goede bereikbaarheid voor alle vervoerssoorten met aandacht voor milieu en veiligheid".
In scenario 2 is met betrekking tot het woonklimaat onder meer opgenomen dat Harderwijk bijzondere woonmilieus wil realiseren, die in de regio en omliggende steden niet of nauwelijks voorkomen. Hierden moet een aantrekkelijk villadorp worden.
De "Stadsvisie Harderwijk 2031" geeft aan welke koers Harderwijk wil varen. De volgende stap is het vertalen van deze stadsvisie in één integrale visie. Een visie waarin een duidelijke sociale, economische én ruimtelijke pijler herkenbaar is. Per onderwerp worden de ambities en beleidsdoelen beschreven zodat de vraag "wat willen we in de komende jaren bereiken" helder wordt beantwoord. In de uitvoeringsagenda die hieraan wordt gekoppeld, staan de maatregelen die het gemeentebestuur de komende jaren neemt om die gestelde doelen te bereiken.
3.3 Woonbeleid
3.3.1 Woonvisie
Het woonbeleid van de gemeente Harderwijk is verwoord in de Woonvisie Harderwijk 2010 (vastgesteld door de raad in maart 2004). Het streven is erop gericht om op elke locatie van enige omvang de volgens de woonvisie gewenste woningdifferentiatie (verdeling huur/koop en naar prijsklassen) te realiseren. Bij inbreidingslocaties speelt daarnaast mee dat de woningbouw ook moet bijdragen aan een meer gevarieerd woningaanbod in de betreffende wijk. In de Zeebuurt is, naast het nieuwbouwplan bij De Harder, geen sprake van inbreidingscapaciteit. Wel zal er sprake zijn van vernieuwing, namelijk bij een deel van de huurwoningen van Uwoon.
Op dit moment wordt er gewerkt aan een nieuw Beleidsplan wonen in Harderwijk 2016. Dit beleidsplan zal naar verwachting medio 2012 door de gemeenteraad worden vastgesteld.
3.3.2 Plannen Uwoon
Uwoon wil haar bezit in Zeebuurt (bijna 300 woningen) verbeteren. De flats aan de Burgemeester de Meesterstraat zullen worden gesloopt en vervangen door nieuwbouw. De overige woningen worden gerenoveerd, behalve als dit om financiële of bouwtechnische redenen niet mogelijk is. Dit wordt per blok, in overleg met de bewoners, bekeken. De Zeebuurt behoudt zijn eigen karakter, zowel qua woningen als qua bewoners. Als ergens nieuwbouw noodzakelijk is, dan is deze in de stijl van de buurt. Als de vernieuwing klaar is, is 40% van de woningen geschikt voor gezinnen, 30% voor starters en 30% voor ouderen. Verder vindt er samen met de zorginstellingen onderzoek plaats of op de locatie Zeestraat/Holzstraat een kleinschalige zorgvoorziening mogelijk is voor de buurtbewoners. En ook zal worden onderzocht of op een aantal binnenterreinen plaats is voor parkeervoorzieningen.
3.3.3 Masterplan Wonen, zorg en welzijn Harderwijk
Het Masterplan Wonen, zorg en welzijn is in april 2008 door de raad vastgesteld. Dit masterplan geeft aan hoe de koppeling tussen wonen, zorg en welzijn ruimtelijk gestalte kan krijgen, via het zogenoemde STAGG model en daaraan gekoppeld door woonzorgzone. Het STAGG model gaat ervan uit dat op wijkniveau voldoende voorzieningen beschikbaar zijn voor de zorgvragers. De woonzorgzone is een uitvloeisel van deze visie. Rondom wijksteunpunten zijn verschillende woon-zorgvoorzieningen gegroepeerd, van licht tot zwaar. In het wijkcentrum zijn diensten beschikbaar, zowel haaldiensten als brengdiensten. Dit alles veronderstelt verder een voldoende aanbod aan geschikte woningen en woonvoorzieningen, de nabijheid van voorzieningen als winkels en een toegankelijke en veilige openbare ruimte. Op termijn zijn vijf wijksteunpunten voorzien in Harderwijk, waarbij het masterplan voor het centrum van de stad (Binnenstad, Waterfront, Zeebuurt en Friesegracht) uitgaat van één wijksteunpunt voor dit gebied. Dit wijksteunpunt is gedacht op de hoek Hogeweg - Laan 1940-1945.
3.4 Archeologie En Monumentenbeleid
3.4.1 Nota Cultuurhistorie
In 2008 heeft de gemeente de nota Cultuurhistorie vastgesteld. Uitgangspunt in de nota is om de fysieke cultuurhistorie te behouden en te beschermen. Cultuurhistorische waardevolle panden zijn aangewezen als rijks- of gemeentelijke monumenten. Deze worden sectoraal beschermd door de Monumentenwet 1988 en de monumentenverordening. Bijzonder Cultuurlandschap wordt beschermd bij bestemmingsplan.
3.4.2 Archeologienota
De gemeente Harderwijk heeft in april 2011 het Archeologiebeleid Harderwijk vastgesteld.
In de beleidskaart Archeologie is aangeven wanneer bij nieuwe planontwikkelingen archeologisch vooronderzoek plaats dient te vinden.
Op grond van artikel 40 van de Monumentenwet 1988 kan bij bestemmingsplan worden bepaald, dat een aanvrager van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit (bouwvergunning), of een aanlegactiviteit van werken geen bouwwerken zijnde (aanlegvergunning), een rapport over de archeologische waarden dient te overleggen. Aan de omgevingsvergunning kunnen indien nodig archeologische voorschriften worden verbonden. Op grond van artikel 41a van de Monumentenwet 1988 geldt deze verplichting niet bij projecten met een oppervlakte kleiner dan 100 m². De gemeenteraad kan hiervan een afwijkende oppervlakte (zowel naar boven als naar beneden) vaststellen.
Op de beleidskaart archeologie zijn per waarde- of verwachtingsgebied de vrijstellinggrenzen aangeven. Het beleid is om bij de actualisatie van bestemmingplannen een dubbelbestemming "Waarde - archeologie" op te nemen met bijhorende bouwregels en aanlegvergunningstelsel met inachtneming van de vrijstellinggrenzen.
3.5 Welstandsbeleid
In de welstandsnota van Harderwijk wordt invulling gegeven aan de esthetische aspecten van het ruimtelijke kwaliteitsbeleid. De welstandsnota gaat daarbij vooral in op de architectonische aspecten van bouwwerken, zoals massa, vorm, kleur- en materiaalgebruik en detaillering. In stedenbouwkundige zin spreekt de welstandsnota zich uit over de uitstraling en ligging van de bebouwing in relatie tot de omgeving. Binnen de welstandsnota wordt bij bouwkundige ingrepen onderscheid gemaakt naar verschillend type criteria: sneltoetscriteria, objectcriteria en gebiedsgerichte criteria.
De kleine bouwactiviteiten, zoals het plaatsen van een dakkapel, het bouwen van een aan- of uitbouw of het plaatsen van een erfafscheiding, zijn ofwel vergunningvrij of vallen binnen de sneltoetscriteria. Deze criteria zijn objectief bepaalbaar en kenbaar. Bij grotere bouwingrepen wordt teruggevallen op de gebiedsgerichte criteria of er zullen aparte beeldkwaliteitplannen worden gemaakt, die door vaststelling door de raad, onderdeel worden van de Harderwijkse welstandsnota.
De wijk Zeebuurt wordt omringt door de dragers N302 aan de oostzijde, Newtonweg en verkeersweg aan de zuidzijde, Selhorstweg aan de westzijde en de Burgemeester de Meesterstraat aan de noordzijde.
Voor bebouwingen aan de genoemde dragers gelden zwaardere welstandseisen, terwijl aanpassingen en verbouwingen in de binnen gebieden zich goed moeten voegen in de karakteristiek van de omgeving. Met de komst van de Wabo per 1 oktober 2010, gelden voor een groot deel van de reguliere bouwactiviteiten geen preventieve welstandstoetsing meer. Dat betekent dat vooral in de binnen gebieden zich ontwikkelingen kunnen voordoen, die de uitstraling en ligging van bebouwing in relatie tot de omgeving negatief kunnen beïnvloeden. Voor dit plangebied betreft het dan voornamelijk de Stadsdennenweg, de Laan 40-45, de Kampweg en de Landweg waar karakteristieke bebouwing van de twintiger jaren ligt.
Er zijn twee ruimtelijke ontwikkelingen tegen het plangebied waarvoor aparte beeldkwaliteitplannen zijn opgesteld namelijk "de twee appartementgebouwen aan de Burgemeester de Meesterstraat" en het "herontwikkelingsgebied De Harder". Voor het overige gedeelte gelden de criteria zoals vervat in de welstandsnota van Harderwijk.
3.6 Milieubeleid
3.6.1 Milieubeleidsplan Harderwijk 2009-2012
De gemeente Harderwijk streeft naar samenhang in het bestaande veelomvattende milieubeleid. Het milieubeleidsplan 2009-2012 maakt inzichtelijk waar Harderwijk voor staat, geeft richting aan het beleid voor de komende periode en vervult een aanjaagfunctie om verbeteringen te realiseren. Vanuit deze gedachte worden twee speerpunten benoemd waarbij rekening is gehouden met de landelijke beleidsontwikkeling: klimaatbeleid en een gebiedsgericht milieubeleid. Het zorgdragen voor een duurzame leefomgeving is het hoofddoel van dit milieubeleid. Onder een duurzame leefomgeving verstaan we het voorzien in onze behoeften, zonder de toekomstige generaties de mogelijkheden voor dezelfde behoeftes te ontnemen. Dit milieubeleidsplan geeft kaders voor beleid en laat de bevolking van Harderwijk en Hierden zien hoe de gemeente zich inzet om de lokale milieuproblemen op te lossen.
Binnen onze gemeentegrenzen bestaat een grote diversiteit in gebieden, met elk hun eigen kenmerken en functies. Bij ruimtelijke ontwikkeling streven we naar een optimale leefomgevingskwaliteit. Door gebieden te onderscheiden wordt duidelijk welke milieukwaliteit gewenst is en of een ontwikkeling in het desbetreffende gebied past. Deze gebiedsgerichte benadering biedt ruimte om milieubeleid beter te laten aansluiten bij de dynamiek van ruimtelijke ontwikkelingen.
3.6.2 Milieugebiedvisie
In het milieubeleidsplan zijn voor verschillende delen van Harderwijk milieugebiedsvisies opgesteld. Door het opstellen van een milieugebiedsvisie komen de specifieke kwaliteiten, knelpunten, de milieubelasting en de milieuambities van het gebied in beeld. Voor het plangebied Zeebuurt is ook milieugebiedsvisie opgesteld. De milieugebiedsvisie is opgenomen in bijlage 1.
3.7 Waterbeleid
Het belang van water als ordenend principe binnen de ruimtelijke planvorming neemt snel toe. Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten hebben in 2001 een startovereenkomst getekend met als doel de watersystemen op orde te krijgen en te houden. De startovereenkomst voorziet in de opstelling van regionale stroomgebiedsvisies, waarin het toekomstige waterbeheer, in relatie tot de ruimtelijke ordening, wordt aangegeven.
3.7.1 Waterbeleid 21ste eeuw
Met het Waterbeleid 21e eeuw speelt het Rijk in op toekomstige ontwikkelingen, die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder andere de klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd.
Dit zijn de tritsen:
- vasthouden, bergen en afvoeren;
- schoonhouden, scheiden en zuiveren.
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms in een stroomgebied wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
3.7.2 Waterbeheersplan Veluwe 2010-2015
In het plan heeft het waterschap leidende principes geformuleerd voor het waterbeheer.
Dit zijn:
- 1. watersysteembenadering:
per stroomgebied zal het waterschap aangeven welke mogelijkheden het watersysteem biedt aan diverse gebruiksvormen en wat de gevolgen zijn, indien voor een bepaalde vorm wordt gekozen; - 2. waterketenbenadering:
een optimale dimensionering van het geheel van rioleringssysteem, afvalwatertransportsysteem en zuiveringsinstallatie wordt nagestreefd, uitgaande van een brongerichte benadering (zoveel mogelijk water in het systeem houden); in bebouwd gebied komen watersysteem- en waterketenbenadering bij elkaar; - 3. veiligheid:
bescherming tegen hoog water en beperken van wateroverlast; - 4. water als mede ordenend principe in de ruimtelijke ordening:
studie naar geschikte en minder geschikte locaties voor verschillende vormen van grondgebruik; - 5. geen afwenteling:
- vasthouden, bergen en dan pas lozen van regenwater;
- schoon houden (van regenwater, grondwater en oppervlaktewater) in plaats van achteraf zuiveren;
- een optimale verdeling van water, maar niet tegen elke prijs; - 6. ecologisch gezonde wateren (natte) landnatuur; ook in de stad:
de omstandigheden voor plant en dier zijn zodanig dat ze er zich kunnen handhaven, of na verstoring opnieuw kunnen vestigen; in stedelijke gebieden worden de watergangen, waar mogelijk, op een aantrekkelijke wijze ingericht en het beheer en onderhoud wordt mede afgestemd op de aanwezige natuurwaarden.
3.7.3 Waterplan Harderwijk 2006-2009
Het Waterplan Harderwijk 2006-2009 is een gezamenlijk plan van de gemeente Harderwijk en Waterschap Veluwe. Met dit plan willen beide partijen, samen met burgers, verenigingen en andere betrokkenen, verder werken aan het verbeteren van het water in Harderwijk. De hoofddoelstelling van het Waterplan Harderwijk is: "In beeld te brengen en uitvoeren van de benodigde maatregelen voor het realiseren en behouden van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond functionerend watersysteem met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving".
In dit Waterplan is onder meer een Kansen- en knelpuntenkaart opgenomen en een Visiekaart. De wijk Zeebuurt staat op de Kansen en knelpuntenkaart als gebied dat deels valt binnen de grondwaterfluctuatiezone. In dit gebied is extra aandacht nodig gezien de in de toekomst te verwachten hogere grondwaterstanden.
Voor alle wijken met een gemengd rioolstelsel geldt dat herstructureringsprojecten, daar waar mogelijk gecombineerd worden met het afkoppelen van hemelwater.
3.7.4 Verbreed Gemeentelijke Rioleringsplan (VGRP) 2010 - 2015
In het verbreed GRP zijn de volgende beleidsmatige uitgangspunten gedefinieerd:
Stedelijk Afvalwater:
- huishoudelijk afvalwater aansluiten op gemeentelijk rioolstelsel, tenzij dit niet doelmatig blijkt te zijn.
Hemelwater:
- Perceeleigenaar is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor inzameling en verwerking van hemelwater (infiltratie op eigen terrein)
- Indien dit redelijkerwijs niet van de perceeleigenaar kan worden verwacht, zal de gemeente de zorgplicht over moeten nemen
- Perceelseigenaren van bestaande bebouwing worden gestimuleerd om hemelwater van de vuilwater riolering af te koppelen
- Bij eventuele reconstructie: hemelwater van openbaar gebied afkoppelen van riolering, tenzij dit niet doelmatig blijkt te zijn
- Bij eventuele nieuwe grootschalige ontwikkelingen (inbreiding en/of herinrichting): hemelwater in principe bij voorkeur lokaal inzamelen en verwerken (infiltratie of lozing op oppervlaktewater), tenzij dit ondoelmatig blijkt te zijn (bijvoorbeeld bij hoge grondwaterstand of bestaand dicht stedelijk gebied).
Grondwater:
- Perceeleigenaar is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor het oplossen van grondwater onder of -overlast op eigen perceel en/of voor het daarop aanwezige bouwwerk (bouwkundige maatregelen)
- De gemeente is verantwoordelijk voor het zoveel mogelijk beperken van structureel nadelige gevolgen van de grondwaterbestemming voor de aan de grond gegeven bestemming. Voor stedelijk gebied geldt dat sprake is van structureel grondwateroverlast indien de grondwaterstand langer dan 2 weken aaneengesloten hoger staat dan 0,7 m-mv.
- De zorgplicht grondwater geldt niet met terugwerkende kracht (vanaf 1 januari 2008) en kan dus niet leiden tot aansprakelijkheid voor situaties uit het verleden.
3.8 Groenbeleid
In het Handboek Harderwijks Groen staat het Harderwijkse groenbeleid voor stad, landschap en bos in samenhang met elkaar beschreven. Dit beleidsplan is in december 2007 door de raad van de gemeente Harderwijk vastgesteld. Hoofddoelstelling van beleid is de hoofdstructuur van stedelijk groen (de Groene Mal) in stand te houden en te versterken. Hier zal niet worden gebouwd en worden ontbrekende schakels hersteld.
In de wijk Zeebuurt met weinig groenstructuren en smalle stenige straatprofielen is een aantal bijzondere groene plekken nodig, zoals het 'Zeeplein' en het Zeebuurtpark. In het Handboek Harderwijks Groen wordt voorgesteld om de (groene) openbare ruimte op deze plekken een kwaliteitsimpuls te geven. Het groen dient naast belevingswaarde een duidelijke gebruikswaarde te bezitten (sport/spel).
Door met bomen de straatprofielen optisch te versmallen werkt beplanting ook snelheidsverlagend, en vormt het een alternatief voor verkeersdrempels en andere obstakels.
3.9 Verkeers- En Vervoersbeleid
Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Harderwijk is opgenomen in het Verkeersstructuurplan (VSP). Het VSP is in december 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Harderwijk en het plan bestaat uit een deel Mobiliteitsvisie (met een doorkijk naar 2030) en een deel Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (met een doorkijk tot 2015).
Het VSP geeft aan dat de komende jaren prioriteit wordt gegeven aan het aanpakken van verkeersonveiligheid in algemene zin en verkeersonveilige locaties in het bijzonder en daarnaast het stimuleren van het fietsverkeer in de gemeente Harderwijk.
Voor de Zeebuurt zijn vanuit deze prioriteitstelling de wegen rondom de wijk aandachtspunt; er is vooral sprake van verkeersonveiligheid op de kruisingen (rotondes) op deze wegen. Hier vinden veel ongevallen plaats, vooral vanwege de hoge intensiteiten en de relatief hoge snelheden van het autoverkeer in combinatie met de vele overstekende fietsers en voetgangers. In het VSP is tevens opgenomen dat er een onderzoek komt naar parkeren in woonwijken en er zal een parkeernormennota worden opgesteld.
3.10 Economisch Beleid
Het economische beleid is gericht op het optimaal benutten van de beschikbare ruimte en het bieden van meer uitgesproken, gedifferentieerde werkmilieus. Verder wordt er ruimte geboden aan kleinschalige werkgelegenheid in de woonomgeving waar dat kan (functiemenging). De milieuhinder van bestaande en nieuwe bedrijvigheid dient tot een zo laag mogelijk niveau te worden beperkt, terwijl milieuhinderlijke activiteiten dienen te worden geweerd uit de directe woonomgeving.
Hoofdstuk 4 Onderzoek
4.1 Algemeen
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Per onderzoeksaspect wordt een beschrijving gegeven van de situatie ter plaatse.
4.2 Cultuurhistorie En Archeologie
4.2.1 Inleiding
In 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht geworden. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht. Naast bouwkundige monumenten zijn er ook aardkundige monumenten, natuurmonumenten en landschapsmonumenten.
4.2.2 Cultuurhistorie
In het plangebied bevinden zich vijf gemeentelijke monumenten.
De gemeentelijke monumenten hebben een plaatselijke betekenis. De gemeentelijke monumenten betreffen de panden Hogeweg 1 en 31, Hierdenseweg 44 en 46 en Stadsdennenweg 1.
Het pand Hogeweg 1 is een vrijstaand woonhuis uit 1916, bestaande uit één bouwlaag onder een samengestelde kap. De woning heeft invloeden uit de chaletstijl. Onder het hele huis loopt een souterrain.
De panden Hogeweg 31 en Stadsdennenweg 1 zijn vrijstaande burgerwoningen van één bouwlaag onder een steil zadeldak. De woningen zijn in 1933 en 1932 gebouwd naar een ontwerp van architect P.H. van Lonkhuyzen.
De panden Hierdenseweg 44 en 46 zijn eveneens vrijstaande burgerwoningen onder een steil zadeldak. Beide woningen zijn in 1932 aan elkaar gespiegeld gebouwd naar een ontwerp van architect F.N. Bultman.
De bescherming van deze monumenten is afdoende geregeld in de Monumentenwet en/of de monumentenverordening.
Vlak buiten het plangebied staat stellingmolen De Hoop aan de Vissershaven. Deze molen is een rijksmonument. De molenbiotoop strekt zich uit over het plangebied. In paragraaf 4.3 wordt hierop ingegaan.
4.2.3 Archeologie
In het plangebied zijn verschillende archeologische verwachtingswaarden aanwezig. Zo is voor de onbebouwde terreinen zoals erven en de openbare ruimte in de Stadstuinen langs de rand van de Binnenstad de kans op het aantreffen van archeologische waarden erg groot. Gestreefd wordt dan ook naar behoud in situ (op de locatie zelf). Langs de Burgemeester de Meesterstraat is de kans op het aantreffen van archeologische waarden laag. De rest van de wijk Zeebuurt heeft een middelhoge verwachtingswaarde.
Conform het archeologiebeleid zijn in het gebied met een hoge archeologische verwachting bodemingrepen met een omvang groter dan 50 m² en dieper dan 0,3 meter belast met een onderzoeksplicht. In het gebied met een middelhoge archeologische verwachting zijn bodemingrepen groter dan 1.000 m² en dieper dan 0,3 meter belast met een onderzoeksplicht. En voor het gebied met een lage archeologische verwachting geldt de onderzoeksplicht vanaf bodemingrepen groter dan 5.000 m² en dieper dan 0,3 meter. Dit gebeurt door het opleggen van een dubbelbestemming "Waarde archeologie" met bijbehorende bouwregels en de verplichting te beschikken over een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde (aanlegvergunning).
Het voorliggende bestemmingsplan maakt, met uitzondering van de locaties die in de toekomst herontwikkeld gaan worden, geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die het verstoren van de ondergrond mogelijk maken. Om die reden is archeologisch onderzoek in het kader van dit bestemmingsplan achterwege gebleven. Mocht er toch een verstoring van de ondergrond van de herontwikkelingslocaties plaatsvinden, dan zal te zijner tijd een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.Vooralsnog wordt ervan uitgegaan dat dit niet het geval is.
4.3 Molenbiotoop
Molen De Hoop
De molen De Hoop staat aan de Vissershaven, Havendijk 9, net buiten het plangebied. Vanwege deze directe nabijheid heeft de bij de molen behorende zogeheten molenbiotoop mede een relatie met Zeebuurt.
De geschiedenis van de voorgangers van deze molen begint in 1621. Toen werd op het bolwerk ‘Keelaft’, op de plaats waar nu het gemeentehuis staat, een standerdmolen gebouwd, die meerdere malen is herbouwd. Laatstelijk stond hier een achtkante baliemolen, vermoedelijk een gewezen Zuid-Hollandse watermolen, die op 25 oktober 1909 afbrandde. Op de noordoosthoek van de oude stad werd toen in 1911 een nieuwe achtkante baliemolen gebouwd, de overgeplaatste korenmolen De Hoop uit Waddinxveen, aldaar gebouwd in 1900 met gebruikmaking van onderdelen van een poldermolen. De nieuwe molen bleef tot na de oorlog in gebruik. In 1952 werd de molen gerestaureerd en ingericht tot café-restaurant. In de nacht van 28 op 29 maart 1969 brandde de molen uit.
Herbouwplannen mislukten aanvankelijk. In 1992 werd de Harderwijkse Molenstichting opgericht om toch weer voor een molen in Harderwijk te zorgen. Men wist de hand te leggen op de onttakelde romp van de molen van Reerink in Oldenzaal. Deze molen was oorspronkelijk in 1693 in Weesp gebouwd en heette aanvankelijk ‘De Craemerse Molen’, later ‘De Vriendschap’ en tenslotte ‘Het Anker’. In 1779 werd de molen na brand herbouwd. Aanvankelijk werkte deze molen voor de Weesper jeneverindustrie; in de tweede helft van de negentiende eeuw werd deze in gebruik genomen als een gewone korenmolen. In 1913 werd de molen in Weesp gesloopt en vervolgens in Oldenzaal weer opgebouwd ter vervanging van een standerdmolen, ‘De Bisschopsmolen’. In 1928 werd de molen onttakeld en was laatstelijk als silo in gebruik bij het veevoederbedijf van Reerink. Wegens de bedrijfssituatie moest de molen verdwijnen en begin september 1993 werd het achtkant overgebracht naar Harderwijk. Uiteindelijk, na een intensieve locatiestudie naar een beschikbare plek nabij de binnenstad met voldoende windbelasting, werd in 1995 aan de Vissershaven met de opbouw van de molen begonnen. Op 18 september 1999 is de molen, inmiddels ‘De Hoop’ geheten, in bedrijf gesteld. Ondertussen was de molen op de lijst van beschermde rijksmonumenten geplaatst.
De korenmolen ‘De Hoop’ is een achtkante stellingmolen. Een dergelijke molen staat op een verhoging, de stelling, om ook in de bebouwde kom voldoende wind te kunnen vangen om te kunnen draaien. De stellinghoogte van de molen ‘De Hoop’ bedraagt 9,10 meter.
Met het gereedkomen van de molen ‘De Hoop’ ontstond in de aldaar bestaande omgeving een molenbiotoop. Voor wat betreft het plangebied Zeebuurt wordt dat gedeelte van de molenbiotoop van de molen ‘De Hoop’ bepaald door de nu fysiek aanwezige bebouwing en beplanting. Deze bebouwing heeft in het algemeen een bouwhoogte van ten hoogste 9 meter. Echter op een afstand van 170 meter bevindt zich aan de Havenkade nog het kantoorgebouw van Omnia Wonen dat hoger is (12 meter) en op een afstand van circa 220 meter de twee flatgebouwen langs de Burgemeester de Meesterstraat (13 meter).
Gelderse molenverordening
Een maalvaardige molen en een enthousiaste molenaar alleen zijn niet voldoende om een molen te laten functioneren. Het werktuig stelt ook eisen aan zijn omgeving: er moet wind zijn om de wieken in beweging te kunnen zetten. In 1973 werd om dit omgevingselement aan te duiden het begrip "molenbiotoop" geïntroduceerd. De molenbiotoop heeft betrekking op de hele omgeving van een molen, voor zover die van invloed is op het functioneren van die molen als maalwerktuig én als monument. De biotoop kent een straal van 400 meter. Naast windvang dient dan ook te worden gelet op de belevingswaarde van de molen. Gebouwen en bomen kunnen de molenbiotoop aantasten.
Een tweede aspect van de molenbiotoop heeft te maken met de belevingswaarde. Molens zijn een belangrijk element in het landschap of stedelijk gebied en hebben vaak te maken met de ontstaansgeschiedenis van de omgeving. Omdat molens wind moesten kunnen vangen, stonden ze in een open landschap of staken ze in ieder geval uit boven hun omgeving. Die voor molens kenmerkende situatie moet zoveel mogelijk worden bewaard, willen de werktuigen volledig tot hun recht komen. Met andere woorden: molens horen in het zicht te staan. Als dat het geval is, blijken molens zeer belangrijke herkenningspunten in een gebied te zijn.
In de Gelderse Molenverordening (12 januari 1996) in combinatie met de recentelijk aangepaste Uitvoeringsregeling Gelderse Molenverordening (16 november 2007 in werking getreden) is bepaald
hoe omgegaan moet worden met planologische veranderingen binnen een molenbiotoop.
De biotoopformule is een eenvoudige manier om de maximaal aanvaardbare hoogte van obstakels rond een molen te berekenen, dusdanig dat de molen hier geen onoverkomelijke hinder van ondervindt. Bij de afweging tot welke hoogte er gebouwd kan worden, mag daarbij rekening gehouden worden met de al aanwezige tussenliggende bebouwing. De biotoopformule wordt dus vooral toegepast om te kunnen bepalen of een obstakel op een bepaalde afstand van de molen al dan niet "te hoog" is. De eerste 100 meter dient vrij te zijn van obstakels.
Deze biotoopformule luidt als volgt:
Hx=X/n+cxz of X=n(HX-cxz)
Waarin:
H = hoogte obstakel
X = afstand obstakel tot molen
n = 140 voor open gebied, 75 voor ruw gebied, 50 voor gesloten gebied
c = constante = 0,2
z = askophoogte (helft van lengte vlucht + de eventuele hoogte van de stelling)
Wanneer de omgeving van de beschouwde molen voldoet aan de eisen uit de formule is er sprake van een toelaatbare situatie. Om de berekening te kunnen maken is gebruikgemaakt van de volgende basisgegevens voor molen De Hoop:
stellinghoogte = 9,10 meter
vlucht = 26,30 meter
z = (½ x vlucht) + stellinghoogte = 22,25 meter
n = 50
Aan de hand van de biotoopformule is de biotoop van Molen De Hoop bepaald. De hoogte van de woningen zou binnen 200 meter van de woning in ieder geval niet meer mogen bedragen dan 9,10 meter (stellinghoogte). Aangezien het in voorliggend bestemmingsplan een bestaande situatie betreft en de eventuele nieuwe ontwikkelingen niet hoger mogen zijn dan de bestaande bouwhoogten in het plangebied (10 meter), zal de molenbiotoop door het voorliggende bestemmingsplan niet verslechteren.
4.4 Ecologie
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Gebiedsbescherming
Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen.
Binnen een afstand van 1 kilometer van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied (Veluwerandmeren). Dit gebied is op 23 december 2009 door de minister van LNV definitief aangewezen zijn als Natura 2000-gebied. De Veluwerandmeren ontstonden bij de drooglegging van de polders van Flevoland vanaf 1957 en worden gevormd door vier ondiepe zoetwatermeren op de overgang van de Veluwe naar Flevoland. Het gaat van oost naar west om het Drontermeer, Veluwemeer, Wolderwijd en Nuldernauw. Na een periode met hevige eutrofiëringsproblemen heeft het gebied met betrekking tot het aquatische ecosysteem in de jaren 1990 een spectaculair herstel laten zien. Een belangrijke peiler hiervan vormen de uitgestrekte velden met kranswieren en fonteinkruiden, mede waardoor het gebied van grote internationale betekenis is voor watervogels.
Soortbescherming
De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.
Omdat dit bestemmingsplan conserverend van aard is en geen ontwikkelingen mogelijk maakt met een relevante planologische uitstraling, zijn geen significante gevolgen voor de flora en fauna te verwachten.
Naast het aanwijzen van gebieden zijn ook aangewezen dier- en plantensoorten beschermd op basis van de Flora- en faunawet. Ook hierbij geldt dat omdat het bestemmingsplan een conserverend karakter heeft, geen ontheffing op basis van deze wet is vereist.
Voor de locaties die in de toekomst herontwikkeld kunnen gaan worden, zal in het kader van het wijzigingsplan zo nodig ecologisch onderzoek worden uitgevoerd.
4.5 Watertoets
4.5.1 Inleiding
Op basis van beleid dat voortkomt uit de nota Waterbeleid 21e eeuw is een watertoets verplicht gesteld bij de ruimtelijke planvorming. Deze watertoets is een (proces)instrument om ruimtelijke plannen en besluiten te toetsen, op de mate waarin rekening is gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij onder meer om aspecten als:
- voldoende ruimte voor water (berging, infiltratie, aan- en afvoer);
- voorkomen van wateroverlast en afwenteling van wateroverschotten op anderen;
- voldoende aandacht voor effecten op de ecologische waterkwaliteit (biologisch gezond);
- het garanderen van de veiligheid (overstroming);
- het voorkomen van te lage of te hoge grondwaterstanden.
De watertoets is niet alleen een toets, maar is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van ruimtelijke plannen en besluiten. De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dat op een of andere wijze effect kan hebben op het watersysteem (oppervlaktewater, grondwater, waterkeringen) is verantwoordelijk voor het opnemen van een waterparagraaf in het betreffende plan. In de waterparagraaf dient de initiatiefnemer het wateradvies van de waterbeheerder(s) op te nemen, de afwijkingen hiervan te motiveren (afwegen) en eventuele compenserende of mitigerende maatregelen voor te stellen. In overleg met Waterschap Veluwe zijn de volgende thema's als relevant benoemd voor het bestemmingsplan Zeebuurt:
- afkoppelen verhard oppervlak;
- ligging in de grondwaterfluctuatiezone / voorkomen van grondwateroverlast;
- beleving.
4.5.2 Afkoppelen verhard oppervlak
De gemeente Harderwijk zal in de Zeebuurt verhard oppervlak afkoppelen van het gemengde stelsel waar dat haalbaar is. In de praktijk betekent dat bij grootschalige ingrepen in het openbaar gebied, zoals rioolvervanging, herstructurering en vervanging van wegen worden de mogelijkheden onderzocht. Hierbij wordt het afgekoppelde hemelwater geborgen en geïnfiltreerd in (een combinatie van) IT-riolen en wadi's. Hemelwateroverschotten die niet via het oppervlaktewaterstelsel kunnen worden afgevoerd, worden afgevoerd via het gemengde rioleringsstelsel.
4.5.3 Ligging in de grondwaterfluctuatiezone / voorkomen van grondwateroverlast
Het zuidoostelijk deel van het plangebied Zeebuurt ligt in de grondwaterfluctuatiezone. De verwachte grondwaterstijging kan in dit gebied tot overlast leiden. Om dit te voorkomen, zal in de toekomst, waar nodig, overtollig grondwater worden afgevangen en afgevoerd. Om de stijging van het grondwater te kunnen monitoren is een grondwatermeetnet opgezet.
4.5.4 Beleving
In de Zeebuurt is geen oppervlaktewater aanwezig. Wel zijn aan de westelijke zijde van deze wijk, de Vissershaven en Lelyhaven gelegen. Zo ook worden in het noordelijker gelegen park voorzieningen opgenomen voor het opvangen van afgekoppeld hemelwater. Wadi's worden gerealiseerd in openbaar gebied. Dit vergroot het besef van hoe de gemeente Harderwijk in stedelijk gebied omgaat met water.
Deze wateraspecten zijn uitgewerkt in dit concept watertoetsdocument, dat is voorgelegd aan Waterschap Veluwe. Het waterschap heeft de wateraspecten beoordeeld en is hiermee akkoord. Het waterschap verzoekt wel nog de riooltransportleidingen op de plankaart op te nemen.
4.6 Milieu
4.6.1 Inleiding
In dit hoofdstuk komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod. Het betreffen hier de randvoorwaarden en beperkingen die voorkomen uit het beleid en wetgeving op het gebied van: geluid (Wet geluidhinder), luchtkwaliteit (Wet luchtkwaliteit), bodem (Wet bodembescherming), bedrijvigheid (Wet milieubeheer) en externe veiligheid (BRZO, REVI, Bevi, Wet milieubeheer).
Dit bestemmingsplan is grotendeels een consoliderend plan, daarom is een algemene beschrijving gegeven van de reeds beschikbare informatie en onderzoeken. Ontwikkelingen die via een wijzigingsbevoegdheid kunnen worden toegestaan worden bij toepassing van de bevoegdheid getoetst aan de haalbaarheidaspecten.
4.6.2 Geluidhinder
De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door een industrieterrein, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. In de Wet geluidhinder zijn normen opgenomen voor de toelaatbare geluidbelasting als gevolg van de verschillende geluidbronnen. De Wgh maakt een onderscheid tussen de voorkeursgrenswaarde en de hoogst toelaatbare geluidbelasting. Wanneer de geluidbelasting onder de voorkeursgrenswaarde valt, worden de effecten van geluid zonder meer toelaatbaar geacht. Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, maar de geluidbelasting de ten hoogste toelaatbare geluidwaarde niet te boven gaat, is de overschrijding na een afweging, toelaatbaar.
De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai is 48 dB en de ten hoogst toelaatbare waarde is 63 dB, voor binnenstedelijk gebied.
De voorkeursgrenswaarde vanwege een gezoneerd industrieterrein is 50 dB(A) en de ten hoogst toelaatbare waarde is 55 dB(A).
Wegverkeerslawaai
Verkeerswegen hebben volgens de Wet geluidhinder aan weerszijden zones. Een zone kan, afhankelijk van de situatie, een breedte hebben van 100 tot 600 m. Binnen deze wettelijke zones geldt het grenswaardensysteem van de Wgh voor het toetsen van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen. Akoestisch onderzoek is noodzakelijk, wanneer dergelijke bestemmingen nieuw in de wettelijke zones worden geprojecteerd.
Aan de noordzijde liggen de Havenkade en de Burgemeester de Meesterstraat. Aan de Zuidzijde liggen de Verkeersweg en de Newtonweg. Aan de westzijde ligt de Selhorstweg. Al deze wegen hebben een zone van 200 meter. De N302, die aan de oostzijde van de Zeebuurt ligt heeft een zone van 400 meter (buitenstedelijke weg).
De zones overlappen zo goed als het gehele gebied van de Zeebuurt. In onderstaande figuur zijn in blauw de zones van de 50 km/uur wegen en de zone (oranje) van de N302 weergegeven.
Industrielawaai
Het noordoostelijk deel van de Zeebuurt ligt in de geluidszone van het bedrijventerrein Lorentz. De onderstaande afbeelding geeft de ligging van de geluidszone (blauwe arcering) in het plangebied weer. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting, vanwege het bedrijventerrein Lorentz, de waarde van 50 dB(A) niet te boven gaan. Binnen de geluidszone dient terughoudend te worden omgegaan met eventuele toevoegingen van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen.
Bestaande situaties
Aangezien het bestemmingsplan geen nieuwe geluidsgevoelige functies toelaat, is geen gedetailleerd akoestisch onderzoek verricht.
Bij bestaande situaties waar geen nieuwe geluidsgevoelige functies zijn voorzien, wordt de geluidsbelasting met betrekking tot de wettelijke normen voor binnenniveaus geregeld via het Bouwbesluit. Wanneer een bestaande woning of een andere geluidsgevoelige bestemming een uitbreiding wenst te realiseren, moet bij de omgevingsvergunning voor het bouwen worden aangetoond dat sprake is van een aanvaarbare binnenwaarde (bijvoorbeeld 33 dB bij woningen).
Toekomstige ontwikkelingen
Het bestemmingsplan voorziet met enkele wijzigingsbevoegdheden in een aantal nieuwe ontwikkelingen. De begrenzing van de gebieden met een wijzigingsbevoegdheid is zo gekozen dat op de gevoelige locaties (zoals in de zone van Lorentz en nabij de Burgemeester de Meesterstraat) niet dichter bij de bron gebouwd kan worden.
Om te voorkomen dat door de verschillende locaties met wijzigingsbevoegdheden er situaties ontstaan dat er meer geluidgehinderden kunnen ontstaan, is in de regels opgenomen dat vermeerdering van het aantal woningen alleen is toegestaan tot aan de voorkeursgrenswaarden.
Uitzondering hierop is de locatie bij het Haaksepad (wijzigingsbevoegdheid 1). Aan het Haaksepad laat de wijzigingsbevoegdheid toe dat er een extra woning gebouwd kan worden. Om de haalbaarheid inzichtelijk te maken is een globale akoestisch berekening uitgevoerd. De gemeente Harderwijk beschikt over een akoestisch rekenmodel in het programma Winhavik. Onderstaand figuur laat het gebied zien (geel) waar de geluidbelasting van de Selhorstweg en de Verkeersweg hoger is dan 48 dB. De Wet geluidhinder geeft aan dat bij een geluidbelasting tot aan 48 dB geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, zonder meer mogelijk is.
Het gebied waarin de wijzigingsbevoegdheid 1 geldt heeft voor het grootste gedeelte een geluidbelasting die lager ligt dan 48 dB en voldoet daarmee aan de voorkeursgrenswaarde. Een klein deel voldoet net niet.
Bij de uitwerking van de wijzigingsbevoegdheid moet nader en gedetailleerd akoestisch onderzoek gedaan worden. Een lichte overschrijding van de voorkeurswaarde is hier acceptabel.
Conclusie
Het aspect geluid vormt voor het consoliderende karakter van voorliggend bestemmingsplan geen belemmering voor de uitvoerbaarheid. Voor de ontwikkelingslocaties vindt nadere toetsing plaats bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid.
4.6.3 Luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin ter bescherming van mens en milieu onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht (o.a. fijn stof en stikstofdioxide) zijn vastgesteld.
De wet stelt bij een (dreigende) grenswaardenoverschrijding aanvullende eisen en beperkingen voor ruimtelijke plannen die "in betekenende mate" (IBM) leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast moet uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen worden of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het plan "niet in betekende mate" (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Naast de Wet luchtkwaliteit heeft de gemeente Harderwijk aanvullend beleid vastgesteld met betrekking tot projecteren van gevoelige bestemmingen op minder dan 300 meter van een rijksweg en 50 meter van een provinciale weg. Doel van dit beleid is om kwetsbare groepen, zoals kinderen, astmapatienten en ouderen, zoveel mogelijk te beschermen tegen ongezonde lucht. Deze groepen hebben een verhoogde gevoeligheid voor luchtverontreiniging. Het beleid bepaalt dat nieuwe scholen (basisonderwijs, voorgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen), kinderdagverblijven, bejaarden-, verzorgings- en verpleeghuizen niet meer binnen 50 meter vanaf de provinciale weg en 300 meter van een rijksweg gebouwd mogen.
Op grond van de Wet Luchtkwaliteit worden er binnen het plangebied geen grenswaarden overschreden ook zijn er geen dreigende grenswaardenoverschrijdingen. Het plan Zeebuurt ligt binnen de 50-meter contour van de N302. Binnen 50 meter mogen geen gevoelige bestemmingen worden geprojecteerd.
Het plan leidt, bij gebruikmaking van de wijziginsbevoegdheden, tot een minimale toename van het aantal verkeersbewegingen waardoor er niet in betekende mate verslechtering van de luchtkwaliteit optreedt. De blootstelling aan luchtverontreiniging in de buitenlucht verandert niet.
In het kader van dit bestemmingsplan worden er geen nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen mogelijk gemaakt, die in betekende mate leiden tot een verbetering of verslechtering van de luchtkwaliteit. Zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor het bestemmingsplan.
4.6.4 Bodemkwaliteit
Uit bodemonderzoeken van de Zeebuurt blijkt dat er verhoogde gehalten aan zware metalen, PAK en minerale olie in de bodem voor kunnen komen. Deze verontreinigingen zijn ontstaan door de jarenlange bewoning en de (voormalige) bedrijfsactiviteiten in deze wijk. Ook werden in het verleden vele woningen en bedrijven warm gestookt met huisbrandolie en kolen. Dit vergroot de kans op de aanwezigheid van kolenas en ondergrondse huisbrandolietanks (HBO-tanks) en daaraan gerelateerde verontreinigingen.
De kans dat er asbest in de bodem aanwezig zal zijn is over het algemeen klein, maar niet ondenkbaar. In en op de aanwezige bebouwing kunnen asbesthoudende materialen zijn toegepast, waardoor het asbest later bij sloopwerkzaamheden of door verwering in de bodem terecht kan komen. Een paar locaties in de Zeebuurt zijn aangemeld bij het projectbureau Asbestwegen, omdat er een sterk vermoeden van asbest in de bodem was. Eén van die locaties betreft de voormalige moestuin tussen de Schrassertstraat en Burgemeester Kemperstraat, waar de stukken asbestgolfplaat zelfs uit de grond staken. Na verwijdering van het visuele asbest is een bodemonderzoek uitgevoerd, waaruit bleek dat de interventiewaarde voor asbest in bodem werd overschreden. Inmiddels is de asbestverontreiniging in de voormalige moestuin gesaneerd en is de locatie opnieuw ingericht. De overige asbestverdachte locaties in de Zeebuurt worden door het projectbureau Asbestwegen behandeld.
In een deel van de Zeebuurt is het grondwater verontreinigd met chloorkoolwaterstoffen (met name per ofwel tetrachlooretheen) afkomstig van een voormalige wasserij aan de Jacques Perkstraat 9-13. De verontreinigingspluim strekt zich binnen de Zeebuurt uit tot ongeveer ter hoogte van de Laan 1940-1945. De bron van deze verontreiniging is inmiddels verwijderd en volgens de laatste onderzoeksresultaten is de verontreiniging inmiddels stabiel te noemen. Dit houdt in dat geen verspreiding meer optreedt en de concentraties aan chloorkoolwaterstoffen afnemen.
Het wordt aanbevolen om bij het uitvoeren van werkzaamheden in de bodem te letten op (voormalige) HBO-tanks en de mogelijke aanwezigheid van asbest. Tevens zorgt de aanwezige grondwaterverontreiniging voor een gebruiksbeperking: binnen en nabij de verontreiniging mag geen grondwater worden onttrokken zonder toestemming van het bevoegd gezag. Tevens wordt het afgeraden het grondwater te gebruiken voor consumptie of besproeiing.
Wanneer er nieuwe ontwikkelingen zijn bijvoorbeeld door middel van de wijzigingsbevoegdheid, moet er bodemonderzoek moet plaatsvinden om ter plaatse de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen.
4.6.5 Externe veiligheid
Wet- en regelgeving
Risicobron | Vigerende wet- en regelgeving |
N302 | circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen |
LPG-tankstation | Besluit externe veiligheid buisleidingen Regeling externe veiligheid buisleidingen |
Veiligheidsafstanden en veiligheidsnormen
Risicobron | Afstanden en normering | ||
Invloedsgebied groepsrisico | Plaatsgebonden risico | Afstanden | |
N302 | 200 meter | grenswaarde 10-5/jaar streefwaarde 10-6/jaar1 grenswaarde 10-6/jaar | - - - |
LPG-tankstation: - vulpunt - ondergrondse tank - afleverzuil | 150 meter 150 meter | grenswaarde 10-6/jaar | 45 meter 25 meter 15 meter |
Relevante risicoanalyses
Risicobron | Titel, datum, kenmerk |
N302 | Externe veiligheid N302 Harderwijk, 12 februari 2007, project 061009 |
LPG-tankstation | Groepsrisicoberekeningen LPG-tankstation Newtonweg 2 Harderwijk, 3 maart 2010, projectnummer 204939 - concept |
Beoordeling risico
In de directe omgeving van het plangebied liggen 2 risicobronnen: de N302 (transportroute voor gevaarlijke stoffen) en het LPG-tankstation aan de Newtonweg. Beide bronnen liggen buiten het plangebied.
Het uitgangspunt voor de beoordeling van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico voor Zeebuurt is dat het bestemmingsplan een conserverend plan is (het nieuwe plan staat geen nieuwe of extra (beperkt) kwetsbare objecten toe) en dat de omgeving van het plan niet wijzigt.
N302
De omvang van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N302 leidt niet tot een contour voor het plaatsgebonden risico van 10-6/jaar. Het bestemmingsplan voldoet aan de grens- en richtwaarde voor het plaatgebonden risico.
Uit de risicoanalyse van 2007 blijkt dat langs de N302 de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico niet wordt overschreden. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht voor het gebied dat binnen het invloedsgebied ligt. De afstand tot de grens van het invloedsgebied is 200 meter gerekend vanaf de rechter hoofdrijbaan van de N302.
LPG-tankstation
Conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen gelden voor de grens- en richtwaarde van het plaatsgebonden risico van 10-6/jaar vaste afstanden. Voor dit LPG-tankstation is de vaste afstand voor het plaatsgebonden risico 45 meter. Het bestemmingsplan ligt buiten deze afstand en voldoet aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico.
Uit de risicoanalyse blijkt dat oriëntatiewaarde voor het groepsrisico niet wordt overschreden. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht voor het gebied dat binnen het invloedsgebied ligt. De afstand tot de grens van het invloedsgebied is 150 meter gerekend vanaf het vulpunt en gerekend vanaf de aansluitpunten van de leidingen en het bovengrondse deel van de leidingen en de pomp bij het reservoir.
Verantwoording groepsrisico
De Veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland (VNOG) heeft geadviseerd over de verantwoording van het groepsrisico en mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. Voor deze paragraaf is gebruik gemaakt van het advies van de VNOG.
Met maatregelen moet zoveel als mogelijk het groepsrisico worden verlaagd. Bronmaatregelen liggen niet voor de hand omdat aan het plaatsgebonden risico wordt voldaan en omdat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico niet wordt overschreden. Bovendien liggen de bronnen buiten het plangebied.
Zelfredzaamheid
Maatregelen om het groepsrisico te verlagen zijn moeilijk in te passen, omdat het bestemmingsplan Zeebuurt 2012 een consoliderend plan is. Maatregelen hebben daarom niet veel toegevoegde waarde. Het bestemmingsplan voldoet wel aan een aantal belangrijke uitgangspunten die een bijdrage leveren aan een kleiner groepsrisico:
- scheiding van bron en kwetsbare objecten en verhogen van de zelfredzaamheid. Wel ligt een aantal woningen binnen het invloedsgebied;
- binnen de invloedsgebieden staat het plan geen nieuwe kwetsbare objecten toe waar grote groepen personen of verminderd zelfredzame personen verblijven toestaat;
- de bestaande situatie biedt voldoende mogelijkheden om in geval van een calamiteit op de N302 en bij het LPG-tankstation van de risicobron weg te kunnen vluchten in diverse richtingen.
Met het waarschuwings- en alarmeringsstysteem kunnen de gebruikers van een gebied gewaarschuwd worden bij een dreigende ramp. Het beschikbare waarschuwings- en alarmeringsstysteem dekt het hele plangebied. Waarschuwen bij een dreigende ramp is voldoende gewaarborgd.
Mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Voor dit plan zijn met name de bestaande waterwinning en bestrijding van een dreigende calamiteit als gevolg van een lekkage van LPG van belang. De waterwinning (bluswatervoorziening) voldoet aan de voorwaarden die daar voor gelden. Een lekkage van LPG kan adequaat worden bestreden door de hulpverleningsdiensten. Een calamiteit met een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) kan niet adequaat worden bestreden. De bestrijdbaarheid van een BLEVE heeft alleen effect heeft in het voorkomen of in de gevolgen ervan. Tegen een BLEVE zelf hebben repressieve middelen geen effect.
4.7 Kabels En Leidingen
In het plangebied liggen 3 riooltransportleidingen, namelijk langs de Burgemeester de Meesterstraat, de Flevoweg en de Verkeersweg. De aan te houden zakelijk rechtstrook bedraagt 5 meter ter weerszijden van de leiding.
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de planopzet beschreven voor de belangrijkste beleidsvelden. De beschrijving van de huidige situatie heeft al plaatsgevonden in hoofdstuk twee. Na eerst de uitgangspunten van het plan te vermelden, wordt in dit hoofdstuk, voor zover daar sprake van is, stilgestaan bij een aantal nieuwe ontwikkelingen en/of ervaren knelpunten. Vervolgens wordt beschreven op welke wijze daarmee in dit bestemmingsplan wordt omgegaan. Dit kan door middel van kleinschalige oplossingen binnen de bestemming (beheersmaatregelen) of door de introductie van nieuwe of gewijzigde bestemmingen voor meer ingrijpende veranderingen.
5.2 Uitgangspunten
Uitgangspunt van dit bestemmingsplan is het consolideren van de bestaande situatie. Dit betekent dat de bestaande ruimtelijke opzet gehandhaafd zal blijven. Verder bestaan de ontwikkelingen waarin het plan voorziet, voornamelijk uit het in het plan opnemen van met vrijstelling vergunde activiteiten en bouwwerken. Met dit nieuwe bestemmingsplan ontstaat nu voor elke bewoner in Zeebuurt een bestemmingsplanregeling die zoveel mogelijk in lijn is met de bestemmingsplanregelingen zoals die voor de andere wijken in Harderwijk worden gehanteerd. Verder wordt rekening gehouden met de maatschappelijke ontwikkelingen in de loop der jaren. Dit uit zich in het plan door bijvoorbeeld flexibelere gebruiksmogelijkheden van de woning, zoals het toestaan van bed & breakfastmogelijkheden in de woning en/of mantelzorg.
5.3 Wonen
5.3.1 Ontwikkelingen
Woningwijzigingen
De wijk Zeebuurt is in hoofdzaak een woonwijk. In de loop van de tijd zijn er bij de gemeente diverse verzoeken binnengekomen om woningen op enigerlei wijze te veranderen en/of te vergroten. Te denken valt aan dakkapellen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen. Al dan niet met vrijstelling zijn
veel van deze verzoeken ingewilligd. Deze verzoeken geven een belangrijke indicatie van de woonwensen in de wijk. Er bestaat behoefte aan meer woonruimte en woonkwaliteit.
Bed&Breakfast
Onder wonen is bed & breakfast mede begrepen. Met deze regeling voorziet de gemeente in een toenemende behoefte aan geschikte bed- en breakfastruimten. De voorwaarden voor het toestaan van Bed & Breakfast zijn mede gebaseerd op de in 2009 verschenen "Beleidsnotitie Bed & Breakfast" van het Platform Bed & Breakfast Nederland. Deze voorwaarden houden verband met de ruimtelijke consequenties die toelating van een verblijfsrecreatieve functie binnen de woonbestemming kan hebben en de gevolgen voor het toeristisch product in kwalitatieve zin.
Belangrijke voorwaarden zijn dat:
- 1. de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat het een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
- 2. het een kleinschalige verblijfsaccommodatie betreft met maximaal 7 slaapkamers, die deel uitmaakt van een woning;
- 3. het een ondergeschikte nevenactiviteit ten opzichte van de functie wonen betreft, waarbij het gebruik beperkt is tot 40% vloeroppervlak van de woning met een maximum van 100 m²;
- 4. de recreatieve nevenactiviteit mag geen afbreuk doen aan de woonfunctie.
Mantelzorg
Ruim 2,6 miljoen Nederlanders zorgen langere tijd intensief voor een chronisch zieke, gehandicapte of hulpbehoevende partner, ouder, kind of ander familielid, vriend of kennis. Deze vorm van onbetaalde zorg heet mantelzorg en omvat dus niet de alledaagse zorg voor bijvoorbeeld een gezond kind. Mantelzorgers zijn geen beroepsmatige zorgverleners, maar geven zorg omdat zij een persoonlijke band hebben met degene voor wie ze zorgen.
Mantelzorg is in woningen vanzelfsprekend toegestaan, in vrijstaande bijgebouwen echter niet. In dit bestemmingsplan is geregeld dat er ten behoeve van mantelzorg een grotere gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen is toegestaan, met dien verstande dat de uitbreiding niet meer bedraagt dan 50 m². Daarnaast is mantelzorg toegestaan in een vrijstaande speciaal voor mantelzorg bedoelde tijdelijke unit.
5.3.2 Beheersmaatregelen
Voor wat betreft aspecten op ruimtelijk gebied van de bebouwing in het algemeen en woongebouwen in het bijzonder, wordt in dit bestemmingsplan een aantal dingen geregeld. Het gaat daarbij vooral om de volgende zaken:
- de grootte van het bouwvlak;
- de grootte en de plaatsing van bijgebouwen;
- de nok- en goothoogte.
Een belangrijke aanleiding voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan is het verkrijgen van voor iedereen gelijke mogelijkheden voor woningwijzigingen. In veel gevallen gaat het ook om ruimere mogelijkheden. De belangrijkste wijzigingen betreffen uitbreidingen van de woning. Deze uitbreidingen kunnen aan de voor-, achter- en zijgevel plaatsvinden.
Algemeen uitgangspunt is dat bij woningwijzigingen geen verschil wordt gemaakt tussen huur- en koopwoningen, ook al zullen wijzigingen bij huurwoningen minder vaak voorkomen. Er is gestreefd naar een eenduidige bebouwingsregeling voor het gehele plangebied. De zij- en achtergevel zijn de minst zichtbare gevels van een woning. Aan de achtergevel wordt een uitbreiding toegestaan over de volle breedte van de achtergevel. De diepte van de aan- of uitbouw aan de achtergevel is vrij, maar in totaal mag het bebouwde oppervlak op het achtererf niet meer bedragen dan 50 m². De uitbreiding aan de zijgevel moet 1 meter uit de voorgevelrooilijn blijven en 3 meter van de zijdelingse perceelsgrens grenzend aan het openbaar toegankelijk terrein.
Het hoofdgebouw is op de plankaart aangegeven door een afzonderlijk maatvoeringsvlak. Voor rijenwoningen is een maatvoeringsvlak met een diepte van 10 meter opgenomen. Voor twee-onder-één-kapwoningen bedraagt de diepte 12 meter en voor vrijstaande woningen 15 meter. Dit geeft de mogelijkheid om het hoofdgebouw over de volle hoogte te vergroten. In het algemeen wordt terughoudend omgegaan met uitbreidingen aan de voorkant ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit van de openbare ruimte. Aan de voorgevel is een erker toegestaan, mits de bouwdiepte niet meer bedraagt dan 1,5 meter, de goothoogte lager is dan 3 meter en de breedte niet meer dan 75% van de voorgevelbreedte van de woning bedraagt. Vrijstaande bijgebouwen kunnen op het zij- of achtererf worden gebouwd, mits het bebouwde oppervlak van het achtererf de 50 m² niet overschrijdt (inclusief aan- en uitbouwen). Voor het zijerf gelden de regels, zoals vermeld bij aan- of uitbouwen.
5.3.3 Nieuwe ontwikkelingen
Binnen de wijk Zeebuurt is een aantal locaties die in de toekomst herontwikkeld gaat worden. de kwaliteit van de woningen is zodanig dat nieuwbouw ervan wenselijk is. Deze locaties zijn van een wijzigingsbevoegdheid voorzien, zodat te zijner tijd een afzonderlijke bestemmingsplanprocedure kan worden gevolgd. De kaders voor de wijziging zijn wel in dit bestemmingsplan vastgelegd.
Wijzigingsgebieden
In het plangebied is een aantal wijzigingsgebieden opgenomen. Voor deze wijzigingsgebieden zijn de kaders vastgelegd waarbinnen de wijziging plaats mag vinden.
Algemeen kader
Om ervoor te zorgen dat de nieuwbouw past binnen de huidige sfeer van de Zeebuurt, is er voor gekozen om de maximale goot- en bouwhoogten van de nieuw te realiseren bebouwing vast te leggen en aan te laten sluiten bij de bestaande bebouwing (goot maximaal 6 meter en bouwhoogte maximaal 10 meter). Daarnaast kunnen de bestaande bouwblokken naar achteren verschoven worden, zodat er meer ruimte wordt gecreërd voor het wegprofiel. Hierdoor is er een herinrichting van de straat mogelijk waardoor het parkeerprobleem verzacht kan worden. Voor de wijzigingsgebieden 1, 2 en 11 zijn nog specifieke aandachtspunten waarop hieronder wordt ingegaan.
Wijzigingsgebied 1
Op de locatie aan het Haaksepad is de bouw van een vrijstaande woning mogelijk. De goot- en bouwhoogte van deze woning sluit aan bij de omliggende bebouwing.
Wijzigingsgebied 2
Omdat het al lang aanwezige garagebedrijf Kok aan de Stadsdennenweg 7-9 eigenlijk niet wenselijk is in een woongebied heeft het perceel een wijzigingsbevoegdheid gekregen. Dit houdt in dat de aanduiding 'bedrijf' na sloop van de bedrijfsbebouwing van de verbeelding mag worden verwijderd en er 1 woning mag worden toegevoegd in de rooilijn van de naastgelegen woningen. De goot- en de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 6 meter en 10 meter. Overige gebouwen hebben een maximale goothoogte van 3 meter en een bouwhoogte van 4,50 meter.
Wijzigingsgebied 11
Omdat de huidige openbare ruimte op de hoek Laan 1940-1945 en de Holzstraat niet als een echt plein functioneert en de aanliggende bebouwing voor sloop in aanmerking komt, ontstaat er nu de mogelijkheid om op deze locatie een nieuw plein te creëren. Daarnaast wordt onderzocht of één van de nieuwe pleinwanden vorm kan worden gegeven door een nieuw complex zorgwoningen met bijbehorende maatschappelijke functies. Voor dit zorgcomplex is een terugliggende derde bouwlaag denkbaar in plaats van twee bouwlagen met een kap. De maatschappelijke functies zijn uitsluitend op de begane grond toegestaan en het wonen op de begane grond en de daarboven gelegen verdiepingen. De goot- en de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 6 meter en 10 meter, met dien verstande dat voor 50% van de hoofdgebouwen een goot- en bouwhoogte van 10 meter mag worden gerealiseerd. Overige gebouwen hebben een maximale goothoogte van 3 meter en een bouwhoogte van 4,50 meter. Voor deze nieuwe ontwikkeling zullen nog beeldkwaliteitseisen worden opgesteld, die te zijner tijd als toetsingskader aan de welstandsnota zullen worden toegevoegd.
Bij de nadere invulling van de wijzigingsbevoegdheden moet aangetoond zijn dat kan worden voldaan aan de parkeernormen. Ook moet door middel van een watertoets aangetoond worden dat de waterhuishouding op aanvaardbare wijze wordt vormgegeven. Tot slot moet de economische haalbaarheid zijn verzekerd en voldaan zijn aan de relevante wet- en regelgeving op het gebied van bodem, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, archeologie, alsmede flora en fauna.
5.4 Werken
5.4.1 Ontwikkelingen
Bedrijvigheid aan huis
In de maatschappij is een trend waarneembaar in het starten van eigen ondernemingen aan huis. Woongebieden kunnen zo een belangrijke broedplaats worden voor startende bedrijvigheid. Hoewel (nog) gering in aantal, gaan ook steeds meer mensen thuiswerken. Deze ontwikkelingen stellen nadere eisen aan de woning. De beschikbare ruimte, de lichtinval en de inrichtingsmogelijkheden gaan een belangrijke rol spelen. Niet alleen heeft het werken aan huis gevolgen voor de woning, maar ook voor de woonomgeving. Binnen een woongebied worden deze gevolgen al gauw gezien als overlast, zoals het aantrekken van extra verkeer en het ontstaan van geluidsoverlast. Aan de andere kant kunnen met wonen verenigbare functies een bijdrage leveren aan de levendigheid en de sociale controle in het gebied. Aan huis gebonden beroepen worden in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Het is wel belangrijk dat de woonfunctie uitgangspunt blijft. De bedrijvigheid is beperkt tot een maximum van 40% van het gezamenlijke bruto vloeroppervlak van de tot een bouwperceel behorende gebouwen tot een maximum van 75 m².
5.4.2 Beheersmaatregelen
De huidige kantoorfuncties langs de Selhorstweg, al dan niet gecombineerd met wonen op de verdiepingen, blijven gehandhaafd. Daar waar in het vigerende bestemmingplan ook bedrijven van verzorgende aard en dienstverlenende bedrijven waren toegestaan, is de aanduiding 'maatschappelijk' opgenomen. Dit omdat bedrijven ter plaatse in verband met de bovengelegen woningen niet wenselijk zijn en maatschappelijke voorzieningen wel.
Het garagebedrijf Kok aan de Stadsdennenweg is al decennia op deze locatie gehuisvest. Het bedrijf geeft niet of nauwelijks overlast naar de omgeving toe en voldoet aan de milieuvergunningen. Het bedrijf wordt dan ook positief bestemd. Echter in verband met de overlast die garagebedrijven zouden kunnen geven, is een dergelijke bestemming eigenlijk niet wenselijk in een woongebied. Het garagebedrijf Kok heeft dan ook een specifieke aanduiding gekregen. De huidige oppervlakte en hoogte van de gebouwen worden vastgelegd. Op de locatie is uitsluitend een garagebedrijf toegestaan. Na beëindiging van het bedrijf is andere bedrijvigheid niet toegestaan. Na sloop van de bedrijfsbebouwing mag een nieuwe woning worden gerealiseerd in de rooilijn van de naastgelegen woningen.
5.5 Voorzieningen En Detailhandel
De Stichting Welzijn Ouderen (SWO) heeft er voor gekozen om vanaf 2010 meer wijkgericht te gaan werken. De activititeiten van de SWO zullen worden verplaatst van de wijk Friesegracht naar Zeebuurt, namelijk ter plaatse van de leegstaande onderwijslokalen aan de Laan 1940-1945. Omdat de huidige leerlingprognoses een afnemende vraag laten zien naar onderwijs, is de kans zeer klein dat de eerstkomende jaren vanuit het primair onderwijs aanspraak gemaakt zal worden op deze locatie. Omdat deze locatie al een maatschappelijke bestemming heeft, is een bestemmingswijziging ter plaatse niet nodig.
De bestaande school Het Kompas, de twee gereformeerde kerken en voorzieningen aan de Hogeweg en de Laan 1940-1945, de apotheek aan de Selhorstweg en het buurthuis 't Haventje met naastgelegen kinderspeelzaal hebben een maatschappelijke bestemming gekregen.
De horecagelegenheid en winkels langs de Hierdenseweg en het huidige tuincentrum krijgen een detailhandelsbestemming. De verschillende functies mogen uitsluitend op de begane grond worden gevestigd. Voor het perceel Hierdenseweg 21 is hierop een uitzondering gemaakt. Op dit perceel mag ook detailhandel op de eerste verdieping plaatsvinden. De woonfunctie mag zowel op de begane grond als op de verdiepingen plaatsvinden. De horecafunctie langs de Hierdenseweg is beperkt tot het pand Hierdenseweg 11 waar het huidige café is gevestigd. Het tuincentrum heeft de specifieke aanduiding 'tuincentrum' gekregen. Op deze locatie is daardoor alleen een tuincentrum toegestaan. Hierdoor wordt voorkomen dat er zich een grootschalige detailhandelscentrum met bijvoorbeeld allerlei winkels op deze locatie kan vestigen.
Onder tuincentrum wordt een bedrijf verstaan dat binnen een gebouw of op het bijbehorende terrein, al dan niet overdekt, planten en een volledig assortiment aan tuinartikelen uit voorraad aan particulieren aanbiedt, alsmede daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen en/of diensten. Tuinartikelen zijn artikelen die dienen voor de aanleg, de inrichting en het onderhoud van en het verblijf in tuinen. Het assortiment is onder te verdelen in een basisassortiment en een randassortiment. Onder basisassortiment worden artikelen verstaan die direct nodig zijn voor de aanleg, inrichting en het onderhoud van tuinen. Onder het randassortiment vallen artikelen die indirect verband houden met de aanleg, inrichting en onderhoud van huis en tuin, alsmede dieren, dierenbenodigdheden en -voeding, decoratieartikelen en woonaccessoires binnenshuis. Daarnaast wordt tuinkleding, buitenspeelgoed, artikelen met betrekking tot het 'buitenkoken' en streekprodukten zoals appels, peren, honing en dergelijke gerekend tot het randassortiment. Tot slot mogen er gedurende bepaalde perioden van het jaar tijdelijke/actiematige artikelen aanwezig zijn. In het tuincentrum is ondergeschikte horeca toegestaan. Dat wil onder meer zeggen dat de horecafunctie ondergeschikt is aan het tuincentrum en dat het geen zelfstandige activiteit mag zijn. Daarnaast mag de horeca alleen toegankelijk zijn via de ingang van het tuincentrum en sluit het wat openingstijden betreft aan bij de openingstijden van de hoofdfunctie. Ambulante handel is uitsluitend inpandig toegestaan.
De horecagelegenheid aan de Laan 1940-1945 en de tweewielerzaak aan de Burgemeester de Meesterstraat zijn met een specifieke aanduiding opgenomen binnen de woonbestemming.
5.6 Archeologie En Cultuurhistorie
5.6.1 Archeologie
In de wijk Zeebuurt was in de late middeleeuwen al sprake van hoven, ofwel tuinen die door de stadsbewoners werden gebruikt. Uit historische bronnen blijkt dat de ontwikkeling van het tuinencomplex al in de 15e eeuw op gang was gekomen. Binnen de stadstuinen zijn zeer waarschijnlijk ook de huisplaatsen van voormalige boerderijen te vinden. Op de kaart van Jacob van Deventer uit 1560 is het gebied de Tuinen, duidelijk waarneembaar.
Het oude straatpatroon zoals afgebeeld op de kaart van Jacob van Deventer is nu nog gedeeltelijk aanwezig en te herkennen. De Hogeweg, Korte Hogeweg, Landweg, Hierdenseweg, Stadsdennenweg, Laan 1940-1945 en Holzstraat zijn van oorsprong middeleeuws.
Op onbebouwde terreinen zoals erven en de openbare ruimte in de Stadstuinen langs de rand van de Binnenstad is de kans op het aantreffen van archeologische waarden erg groot. Gestreefd wordt dan ook naar behoud in situ (op de locatie zelf). Langs de Burgemeester de Meesterstraat is de kans op het aantreffen van archeologische waarden laag. De rest van de wijk Zeebuurt heeft een middelhoge verwachtingswaarde.
Het relevante archeologie en monumentenbeleid is reeds beschreven in paragraaf 3.4. Voor het
gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde is bij bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 0,3 meter met een onderzoekplicht belast. Voor het gebied met een middelhoge verwachting geldt een onderzoeksplicht voor bodemingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 0,3 meter. Voor het gebied met een lage verwachtingswaarde geldt een onderzoeksplicht voor bodemingrepen groter dan 5.000 m2 en dieper dan 0,3 meter. Dit gebeurt door het opleggen van een dubbelbestemming 'waarde - archeologie' met bijbehorende bouwregels en de verplichting te beschikken over een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk.
5.6.2 Monumenten
In het plangebied bevinden zich vijf gemeentelijke monumenten. Deze monumenten worden afdoende beschermd door de gemeentelijk monumentverordening.
5.6.3 Molenbiotoop
In paragraaf 4.3 is de molenbiotoop uitvoerig beschreven. Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die de molenbiotoop aantasten. De bestaande bouwhoogten blijven gehandhaafd. Eventuele nieuwe ontwikkelingen mogen de bestaande bouwhoogten van 10 meter niet overschrijden. De toestroom en afvoer van de wind tot molen De Hoop blijft dan ook ongewijzgid ten opzichte van de huidige situatie. De molen kan op een adequate wijze blijven functioneren.
5.7 Verkeer
Het autobezit is vanaf de jaren zeventig verder toegenomen. De parkeernormen van nu liggen hoger dan die tijdens de bouw van de wijk Zeebuurt. Met het toenemende autobezit en -gebruik is er dus door de decennia heen, maar vooral de laatste jaren, een steeds groter wordend parkeerprobleem ontstaan. Op enkele locaties in de Zeebuurt zijn extra parkeervakken aangebracht maar nog lang niet genoeg om het probleem op te lossen. Verder is lang parkeren vaak mogelijk. Op een aantal locaties is een parkeerschijfzone (blauwe zone) ingesteld om langparkeerders die de binnenstad bezoeken of in de binnenstad werken te weren.
5.8 Groen
5.8.1 Algemeen
Bomen vormen de dragers van de groenstructuur. Dit geld ook voor de Zeebuurt. Volwassen bomen geven structuur aan de ruimte, zorgen voor beschutting, markeren bijzondere plekken en begeleiden belangrijke routes.
Bomen zijn daarmee van groot belang voor de beleving van de buurt. Het zijn de beeldbepalende elementen, die mede het karakter en de identiteit van de wijk bepalen.
Het belang van bomen is groot. Het is dan ook cruciaal om zorgvuldig met dit groenkapitaal om te gaan. Voor een duurzame instandhouding van het bomenbestand is het van belang dat bomen zowel de tijd als de ruimte krijgen om zich te ontwikkelen.
Bomen hebben tijd nodig om uit te groeien, om letterlijk 'vol-wassen' te worden. Het ontwikkelen en onderhouden van een duurzame groenstructuur van bomen vergt dus een lange adem. De dynamiek van het groen is daarmee van een wezenlijk ander tempo dan dat van bijvoorbeeld stedelijke en infrastructurele ontwikkelingen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zal bewust omgegaan moeten worden met dit verschil in dynamiek; een weg is zomaar omgelegd, een gebouw staat er binnen een jaar, maar een boom heeft decennia nodig om tot wasdom te komen.
Bomen hebben ook ruimte nodig. Dit geldt zowel bovengronds als ondergronds. Een goede standplaats geeft een boom voldoende ruimte om te wortelen en zich te verankeren. Ook bovengronds dient er voldoende ruimte te zijn - de maat van de (uitgegroeide) boom moet passen binnen het profiel van bijvoorbeeld een laan. Soortkeuze, standplaats en inrichting van het wegprofiel dienen goed op elkaar afgestemd te zijn.
5.8.2 Ontwikkelingen
Zeeplein
Het plein op het kruispunt van de Zeestraat/Laan 1940-1945/Holzstraat vormt het centrum van de Zeebuurt. De ruimte heeft een driehoekige vorm. Op dit moment kent de locatie weinig ruimtelijke kwaliteit, met een complexe verkeerskundige situatie. Er zijn hier mogelijkheden voor het realiseren van een levendig plein dat betekenis heeft voor de gehele wijk Zeebuurt. Op het plein is de auto dan te 'gast.' De bestaande lindes verschaffen het plein een groen karakter en zijn geplaatst in bijvoorbeeld brede kleurige borders of grasbermen. Het plein is een plek voor jong en oud. Het vormt een ideale plek voor een buurtfeest.
Zeebuurtpark
Dit park is gelegen aan de oostkant van de wijk Zeebuurt, net buiten het plangebied en op korte afstand van de N302. Het is het enige groenelement van grotere omvang in deze wijk. Het park heeft een belangrijke functie als sport en speelplek. Aan de noordoostkant zijn plannen ontwikkeld voor een grootschalig complex met perifere detailhandel in combinatie met woningbouw.
In de nieuwe situatie wordt het park aan alle zijden omgeven door bebouwing. Hierdoor ontstaat de behoefte om een nieuwe parkinrichting te verkrijgen. In oktober 2009 zijn een viertal inrichtingsmodellen gepresenteerd. Hieruit is een voorkeursmodel naar voren gekomen. Dit model is verder uitgewerkt tot een voorlopig ontwerp, waarin de wensen van de bewoners van de Zeebuurt zoveel mogelijk zijn verwerkt.
Aandachtspunten bij het gehele ontwerp zijn sociale veiligheid, speelmogelijkheden, toegankelijkheid en beleving. Hiernaast is het beheerplan een belangrijk onderdeel van het project. Er wordt een duidelijke hiërarchie in paden aangebracht, naast het fietspad die de lengterichting van het park accentueert, zijn er intieme wandelpaadjes. De waterberging wordt opgelost in een viertal 'organische wadi's'. Hierdoor krijgt het park een glooiend groen tapijt. Bestaande en nieuwe groenelementen worden zorgvuldig ingepast.
Essentieel voor het park is dat het weer als een herkenbare en bruikbare eenheid gaat functioneren. De scheiding tussen het oostelijk en westelijk parkdeel moet teniet worden gedaan.De populierenrij speelt hierin een cruciale rol. Door deze op enkele plaatsen te onderbreken gaat deze in zijn geheel een parksfeer uitstralen.Het resultaat is een park dat weer een duidelijk eigen gezicht krijgt, dat uitnoodt tot verpozen, dat jong en oud gebruiksmogelijkheden biedt en dat zich adequaat laat beheren.
5.8.3 Beheersmaatregelen
Het structurele groen in de wijk wordt ook als zodanig bestemd en daarmee beschermd. Hier kunnen geen wegen en parkeerplaatsen worden aangelegd. Het kleinschaligere groen in de woonbuurten zelf valt onder de bestemming 'Wonen'. In deze bestemming is het groen dus inwisselbaar voor andere functies, zoals parkeren, speelplaatsen, verkeer of tuin/erf van een woning. Deze flexibiliteit in de bestemming maakt het bijvoorbeeld ook mogelijk om openbaar groen te verkopen aan bewoners. De voorwaarden hiervoor dienen door de gemeente in een beleidsnota te worden verwoord. Een wijziging van groen in een andere functie zal uiteraard gepaard dienen te gaan in overleg met de bewoners. Dit gaat onder de verantwoordelijkheid van het betreffende sectorbeleid (bijvoorbeeld verkeer). Al naar gelang de behoefte aan speelvoorzieningen in een woonbuurt, is het mogelijk om binnen de bestemming 'Wonen', speelvoorzieningen aan te leggen. Voorwaarde hiervoor is dat het met de bewoners wordt gecommuniceerd. In de bestemming 'Groen' is de aanleg van speelvoorzieningen ook mogelijk.
5.9 Water
5.9.1 Algemeen
Het plan ligt ten oosten van de historisch binnenstad en valt binnen bestaand stedelijk gebied. Het betreft een bestaande wijk met voornamelijk woonerven. Aan de noordzijde van het bestemmingsplan Zeebuurt is een openbaar park gelegen, plangebied De Harder. Het plangebied Zeebuurt bevindt zich niet binnen de zoekgebieden voor waterberging zoals deze staan weergegeven in het Streekplan. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor en door (grond)water in de omgeving.
De bodem is zandig en, uitgaande van ervaringsgegevens, goed doorlatend.
5.9.2 Oppervlaktewater
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewaterstructuur aanwezig. Aan de westzijde, buiten het plangebied zijn wel de Vissershaven en de Lelyhaven gelegen.
Door bij eventuele herinrichtingen of nieuwbouw de afkoppelbeslisboom toe te passen, geen uitlogende bouwmaterialen toe te passen en de DOB methode (Duurzaam OnkruidBeheer) toe te passen m.b.t. chemische bestrijdingsmiddelen heeft het plan geen nadelige gevolgen voor de oppervlaktewaterkwaliteit.
Het plan veroorzaakt geen nadelige gevolgen voor of door het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.
5.9.3 Grondwater
Het grondwaterpeil ligt tussen de 1 en 2 meter onder maaiveld. In de wintermaanden staat het grondwater hoger dan in de zomermaanden. De grondwaterstanden liggen over het algemeen diep genoeg onder maaiveld om nu en in de toekomst geen overlast te veroorzaken. Er is in en om het gebied geen grondwateroverlast bekend. Het gebied ligt aan de zuidzijde deels in de grondwaterfluctuatiezone zoals de Provincie Gelderland deze heeft gedefinieerd. Dit is een zone waarvan de drooglegging door grondwaterstijgingen op langere termijn kritisch kan worden. De aanwezigheid van de havens ten westen van het gebied heeft hier echter een grondwaterregulerende invloed op.
Grondwaterneutraal bouwen
Voor de bouw van eventuele ondergrondse ruimten (kelders) moet de grondwaterstand gedurende de uitvoeringsperiode mogelijk worden verlaagd. De constructie van de kelder(s) moet zodanig waterdicht worden uitgevoerd dat na de bouw in de gebruiksfase geen (permanente) grondwaterstandverlaging nodig is.
Tevens betekent dit ook, dat bij nieuwbouw het vloerpeil (bijvoorbeeld ophogen) of de bouwwijze (bijvoorbeeld kruipruimteloos) moet worden afgestemd op de grondwaterstand, zodat er geen permanente drainage nodig is. In de grondwaterfluctuatiezone betekent dit, dat ook gekeken moet worden naar de toekomstige grondwaterstand.
5.9.4 Riolering DWA (droogweerafvoer) en RWA (regenwaterafvoer)
Het huidige rioleringstelsel is een gemengde rioleringsstelsel waarbij zowel het stedelijk afvalwater (dwa) als het regenwater (rwa) gezamenlijk via 1 rioolbuis wordt ingezameld en getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie op het industrieterrein Lorentz.
In het plangebied zijn meerdere belangrijke grotere transportriolen aanwezig. Het transportriool betreft een belangrijk groter riool dat het afvalwater van de gemeenten Ermelo en Putten door Harderwijk transporteert naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie op het industrieterrein Lorentz. Deze transportriolen hebben meerdere eigenaren, de gemeente Ermelo en Harderwijk en Waterschap Veluwe. De transportriolen zijn gelegen in:
- de Burgemeester de Meesterstraat (westzijde in plangebied);
- het park nabij plan De Harder (aan noordzijde buiten het plangebied) en doorlopend in de groenstrook tot aan de rotonde Verkeersweg (in plangebied) in zuidelijke richting;
- de parallelweg/groenstrook Verkeersweg (zuidzijde in plangebied).
Vanwege het risico op milieuschade, gelden voor ontwikkelingen nabij deze transportleiding nadere eisen en randvoorwaarden (vanwege beheer en onderhoud). In de dubbelbestemming "Leiding - Riool" zijn deze opgenomen.
Regenwater
Bij eventuele grootschalige herinrichting en/of particuliere nieuwbouw zal worden onderzocht of regenwater via de bodem kan worden geïnfiltreerd of niet (afkoppel beslisboom van de Provincie Gelderland). Tevens wordt op deze wijze voorkomen dat het eventueel te infiltreren hemelwater het grond- en/of oppervlaktewater verontreinigt.
5.9.5 Waterveiligheid
Het maaiveld in het plangebied ligt boven de +2m NAP waarmee ook op lange termijn de veiligheid tegen overstroming vanuit oppervlaktewater is gegarandeerd.
5.9.6 Procedures
Voor de wateraspecten wordt een watertoets doorlopen. Hierbij zijn de van belang zijnde wateraspecten die zijn gehanteerd bij de "Watertoets Voorontwerp Structuurplan Harderwijk 2020" geselecteerd. Deze wateraspecten zijn uitgewerkt in het concept watertoetsdocument voor de Zeebuurt, dat is voorgelegd aan het Waterschap Veluwe.
Voor deze watertoets Zeebuurt heeft op 11 en 18 mei 2011 overleg via de mail plaatsgevonden tussen Waterschap Veluwe en de gemeente Harderwijk. Het waterschap heeft de wateraspecten beoordeeld en is hiermee akkoord. Het waterschap verzoekt wel nog de riooltransportleidingen op de plankaart op te nemen.
Eventueel benodigde vergunningen worden niet met deze waterparagraaf geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden.
5.10 Ecologie
Op grond van deze wet is het kort gezegd verboden beschermde inheemse planten op enigerlei wijze van hun groeiplaats te verwijderen, een beschermde inheemse diersoort opzettelijke te verontrusten, nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren. Het onderhavige bestemmingsplan heeft nauwelijks een ontwikkelend karakter. Waar sprake is van nieuwe ontwikkelingen dient vooraf getoetst te worden aan het gestelde in de Flora- en faunawet.
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Inleiding
In het vorige hoofdstuk is naar voren gekomen op welke wijze de functies in het plangebied worden beheerd en eventueel worden ontwikkeld. Daarbij is het beleid zoveel mogelijk vertaald naar uitgangspunten voor de bestemmingsplanopzet. Voor zover deze vertaling van de uitgangspunten in de juridische regeling nog toelichting behoeft, wordt dit vermeld in dit hoofdstuk.
6.1.1 Uitgangspunten
Van groot belang is dat het bestemmingsplan en de verbeelding goed (af-)leesbaar is voor zowel de bewoners als de gemeente zelf. Dit is des te belangrijker, nu de bestemmingsplannen digitaal beschikbaar worden gesteld. Verder hecht de gemeente aan rechtszekerheid voor de burgers, zonder al teveel afwijkingsprocedures.
Als uitgangspunt wordt dan ook gekozen voor een gedetailleerd plan, maar wel een plan waarin de mate van detail afhangt van de lokale situatie. Voorkomen moet worden dat te gedetailleerd wordt bestemd, waar dat niet nodig is.
6.1.2 Juridische regeling
Het is zaak om voor de bestaande en de toekomstige bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen, die zoveel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient flexibel en doelmatig te zijn en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.
Dit betekent dat in principe aan de gebruiker van gronden en opstallen zoveel mogelijk vrijheden worden gegeven. Deze zijn als recht in het plan geformuleerd. Als in bepaalde gevallen een mogelijke beschadiging van de belangen van andere burgers wordt verwacht, geeft het plan als recht meer beperkte mogelijkheden. Voor uitzonderingssituaties biedt het plan ruimere mogelijkheden in de vorm van binnenplans afwijken van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning.
6.1.3 Afwijken van de regels
In een bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen inzake afwijking van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning. Deze afwijkingen van de regels zijn bedoeld om de nodige flexibiliteit in het plan te brengen, zodat kan worden gereageerd op onvoorziene omstandigheden. Het gaat daarbij om relatief kleinschalige ruimtelijke ingrepen. Bij grotere ingrepen ligt het voor de hand een wijzigingsbevoegdheid op te nemen, of tot een planherziening te komen. Algemene regels voor afwijken in het plan betreffen:
- a. niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken in het openbaar gebied. Deze mogen een hoogte hebben van maximaal 5 meter en een oppervlakte van ten hoogste 25 m². Het betreft bouwwerken ten dienste van het openbaar nut;
- b. bouw van erkers, balkons, luifels, bordessen, pergola's en dergelijke bouwwerken aan de voorgevel met een diepte van maximaal 1,50 meter;
- c. bouwen van antennes met een bouwhoogte van maximaal 25 meter;
- d. de maatvoering. De maatvoering van bouwwerken mag afwijken met ten hoogste 10%.
6.1.4 Verbeelding
De regels moeten worden gelezen in samenhang met de verbeelding. De verbeelding geeft op een zodanige wijze informatie dat hierop kan worden afgelezen waar en hoe er gebouwd kan worden. In de regels wordt deze informatie nader toegelicht, uitgewerkt en juridisch vastgelegd. Het laatste betekent dat de regels uiteindelijk bepalen op welke wijze de informatie op de verbeelding moet worden geïnterpreteerd. Het is dus altijd van belang om de regels te bekijken in samenhang met de verbeelding, als er daadwerkelijk gebouwd gaat worden, of als andere ontwikkelingen worden gepland.
6.2 Algemene Uitgangspunten
Voor het bestemmingsplan 'Zeebuurt 2012' worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- de bestaande situatie is een belangrijk referentiepunt in de planregels. Dit betreft zowel het aantal aanwezige gebouwen als de bestaande inhoud en maten van deze gebouwen;
- er is sprake van meer en minder gedetailleerde bestemmingen. Binnen de bestemmingen is in de bestemmingsomschrijving aangegeven, welk gebruik binnen de desbetreffende bestemming is toegestaan. Binnen de bestemming Wonen vallen alle eengezinswoningen, alsmede de tuinen, verhardingen en erftoegangswegen;
- om de globaliteit van de bestemmingen niet ten koste te laten gaan van de ruimtelijke kwaliteit en de rechtszekerheid, is gebruik gemaakt van bouwvlakken.
6.3 Bestemmingsbepalingen
In de regels is het beschreven beleid vertaald in de bestemmingsbepalingen. De volgende bestemmingen worden in het plan onderscheiden:
- Bedrijf
- Detailhandel;
- Groen;
- Kantoor;
- Maatschappelijk;
- Verkeer;
- Wonen;
- Wonen - Garageboxen;
- Leiding - Riool;
- Waarde – Archeologie .
Bij elk van deze bestemmingen zal in deze paragraaf een korte toelichting worden gegeven omtrent doel en inhoud.
6.3.1 Detailhandel
Deze bestemming is opgenomen voor de winkelfuncties aan de Hierdenseweg en het tuincentrum aan de Stadsdennenweg. De gronden mogen gebruikt worden voor detailhandel op de begane grond en wonen op de begane grond en de verdiepingen. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - verdieping 1' is ook detailhandel op de eerste verdieping toegestaan. Op de locatie van het huidige tuincentrum is uitsluitend een tuincentrum toegestaan, met twee dienstwoningen. Daarnaast is de cafetaria aan de Laan 1940-1945 en het begin van de Hierdenseweg specifiek vastgelegd.
6.3.2 Groen
Structurele groenvoorzieningen worden apart onderscheiden, om daarmee voor de wijk belangwekkende groene ruimten aan te wijzen en te behouden. Binnen de bestemming ‘Groen’ is het niet mogelijk om wegen en parkeerplaatsen te realiseren. Wel is het plaatsen van voorzieningen, ter
ondersteuning van en passend in de groene ruimte mogelijk. Ook wandel- en fietspaden passen binnen deze bestemming.
In dit bestemmingsplan is de groenzone langs (het verlengde van) de Flevoweg als zodanig bestemd.
6.3.3 Kantoor
De huidige kantoorgebouwen langs de Selhorstweg hebben de bestemming 'Kantoor' gekregen, met de aanduiding 'maatschappelijk'. Daar waar op de verdiepingen gewoond wordt, is dit op de verbeelding aangegeven.
6.3.4 Maatschappelijk
Binnen de bestemming ‘Maatschappelijk’ vallen de voorzieningen die een functie hebben voor de wijk en voor de gehele gemeente, zoals basisscholen, religieuze bouwwerken, welzijnszorg en medische voorzieningen.
6.3.5 Verkeer
Hierin vallen de wegen met een doorstroomfunctie voor de gehele stad. Binnen het plangebied gaat het dan om de Burgemeester de Meesterstraat en de Havenkade. De verkeersfunctie gaat binnen deze bestemming voor de verblijfsfunctie.
6.3.6 Wonen
Binnen deze bestemming vormt wonen de hoofdfunctie. Er is geen onderscheid gemaakt tussen tuin en erfgedeelte. Alleen de woning zelf en eventuele bijgebouwen aan de voorzijde zijn door middel van het bouwvlak en verschillende maatvoeringsvlakken geduid. De goot- en bouwhoogte zijn zoveel mogelijk aangegeven in de verbeelding.
Er worden regels gesteld ten aanzien van gebruik en bebouwing. Er wordt ruimte gegeven aan het uitoefenen van met wonen verenigbare functies in de woning. Bijzonder gebruik is incidenteel door middel van een aanduiding mogelijk gemaakt, zoals bijvoorbeeld het garagebedrijf aan de Stadsdennenweg of de cateringzaak op de hoek Laan 1940-1945 en Holzstraat. Op dit hoekperceel is detailhandel, horeca of een kantoorfunctie op de begane grond toegestaan.
Onder de bestemming ‘Wonen’ valt ook het openbare verblijfsgebied rondom de woningen. Het verblijfskarakter in deze gebieden staat voorop. De doeleinden binnen deze bestemming zijn onderling uitwisselbaar, zodat in de toekomst, op een flexibele wijze, tot de meest wenselijke inrichting van het openbare verblijfsgebied kan worden gekomen.
Om flexibel om te kunnen gaan met de renovatieplannen van Uwoon is in de regels opgenomen dat door middel van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bepaling dat de woningen binnen het bouwblok moeten worden gebouwd. Hierdoor is het mogelijk om de bestaande voorgevels te isoleren en de badkamers op de verdiepingen uit te breiden met een uitbouw richting de straatzijde. Deze overschrijdingen van de voorgevelbouwgrens zijn wel gelimiteerd. Ook het toestaan van mantelzorg en de benodigde uitbreiding van de erfbebouwing hiervoor is door middel van een omgevingsvergunning geregeld.
Tot slot zijn er wijzigingsgebieden op de verbeelding opgenomen.Dit zijn met name de woningen die Uwoon gaat verbeteren. Omdat nog niet duidelijk is hoe de woningen precies verbeterd gaan worden (sloop of renovatie) is een flexibele regeling opgenomen. Alleen de maximale goot- en bouwhoogten van de woningen en bijbehorende bebouwing is vastgelegd. De voorgevelrooilijn is bewust niet vastgelegd, zodat er mogelijkheden ontstaan om de woningen verder van de weg te situeren en meer parkeergelegenheid te creëren.
6.3.7 Wonen - Garageboxen
De in het gebied voorkomende garageboxen zijn apart bestemd. Het gaat dan om garageboxen die niet op een woonperceel staan.
6.3.8 Leiding - Riool
Voor de bescherming van hoofdleidingen van het riool is een dubbelbestemming opgenomen. Binnen deze dubbelbestemming geldt een beperking ten aanzien van het bouwen.
6.3.9 Waarde - Archeologie 1, 2 of 3
Voor de bescherming van mogelijk archeologische waarden in het plangebied is deze dubbelbestemming opgenomen. Het betreft gebieden die op de Archeologische Verwachtingskaart zijn aangeduid als gebieden met een hoge, middelhoge of lage archeologische verwachtingswaarde. Voor de gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt een onderzoeksplicht bij gebieden groter dan 50 m². Voor de gebieden met een middelhoge verwachting op de aanwezigheid van archeologische waarden geldt een onderzoeksplicht bij gebieden groter dan 1.000 m².Voor gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde geldt een onderzoeksplicht bij gebieden groter dan 5.000 m².
6.4 Verantwoording Handboek Harderwijk
De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld aan de hand van de Standaard Handboek Harderwijk, versie 2012-01.
Binnen de bestemming 'Detailhandel' zijn in afwijking van het handboek twee aanduidingen opgenomen om het huidige gebruik vast te leggen, te weten 'horeca tot en met horecacategorie 2 ' en 'tuincentrum'.
De huidige kantoorgebouwen langs de Havenkade en de Selhorstweg hebben de bestemming 'Kantoor' gekregen met de aanduiding 'maatschappelijk'. Hierdoor zijn er ook maatschappelijke voorzieningen op het perceel toegestaan. Daar waar op de verdiepingen gewoond wordt, is in afwijking van het handboek geregeld dat er op de verdiepingen gewoond mag worden. Tevens is de bijbehorende regeling voor het aan huis verbonden beroep opgenomen.
Binnen de bestemming 'Wonen' zijn verschillende aanduidingen opgenomen om het specifieke gebruik en/of bouwmogelijkheden ter plaatse te regelen, zoals horeca, bedrijf aan huis, praktijkruimte, detailhandel, kantoor, garagebedrijf en een ondergrondse parkeergarage.
6.5 Handhaving
Met het vaststellen van het bestemmingsplan zijn de werkzaamheden niet beëindigd. De instandhouding en ontwikkeling van een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving vereist, dat er daarna, ook op het gebied van de handhaving, de nodige activiteiten worden verricht.
In het collegeprogramma van het college van burgemeester en wethouders 2002-2006 wordt vermeld, dat er een nota integrale handhaving wordt opgesteld, waarin programmatisch handhaven centraal zal staan, met nadrukkelijk aandacht voor de personele capaciteit. Met deze uitspraak is een proces op gang gezet om de handhaving binnen de gemeente Harderwijk te verbeteren. Dit heeft in 2005 geleid tot een gemeentelijke Nota integrale handhaving, die de instemming heeft van het college van burgemeester en wethouders.
In de nota wordt gewerkt met zes handhavingsthema's; een van deze thema's is 'Bouwen, Wonen en Ruimtelijke Ordening'. Eveneens is voor alle handhavingsthema's een meerjaren handhavingsprogramma opgesteld. In het handhavingsprogramma 'Bouwen, Wonen en Ruimtelijke Ordening' wordt per taak de huidige kwaliteit beschreven en vervolgens de ambitie vastgelegd met de benodigde actie en de eventuele extra benodigde capaciteit en dekking.
Zo wordt geconstateerd dat verouderde bestemmingsplannen de handhaving bemoeilijken, hetgeen de ambitie oplevert te komen tot goede, handhaafbare actuele bestemmingsplannen, inclusief voorschriften. Het thans voorliggende bestemmingsplan is daarvan een sprekend voorbeeld. Ook op het gebied van toezicht op de naleving van de regelgeving, worden duidelijke ambities neergezet.
Zo zal ten aanzien van de controles op bouwen zonder vergunning of strijdig gebruik worden gewerkt met duidelijke, door het bestuur vastgestelde, kaders en prioritering en zal er sprake zijn van inbedding van structurele gebiedscontroles op illegale activiteiten. In dit kader is in 2008 het handhavingsbeleid bouwregelgeving door de raad vastgesteld. In dit beleid is opgenomen dat gronden en opstallen gebruikt moeten worden volgens de bestemming zoals die daaraan in het bestemmingsplan is gegeven. Is er sprake van strijdig gebruik dan is het aan de gemeente om het illegale gebruik op te sporen en zonodig handhavend op te treden volgens de prioritering in dit beleid.
Met de komst van de Wabo per 1 oktober 2010, gelden voor een groot deel van de reguliere bouwactiviteiten geen vergunningplicht meer voor de activiteit bouwen. Dit betekent dat heel veel bouwactiviteiten die aan de bestemmingsplanvoorschriften voldoen, gebouwd en gebruikt mogen zonder vergunning vooraf. Omdat de meeste standaard bouwactiviteiten en het gebruik daarvan buiten het gezichtsveld van de gemeente zullen gaan gebeuren, zal het handhavingapparaat van onze gemeente op een andere manier moeten gaan opereren. Het bouwen blijft makkelijk te ontdekken, maar het beoordelen van het gebruik daarvan wordt steeds moeilijker. Op deze manier wordt het handhavingapparaat gedwongen om het gebruik van bouwwerken actiever achteraf te controleren.
Hoofdstuk 7 Kostenverhaal En Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Kostenverhaal
7.1.1 Kostenverhaal
- het kostenverhaal anderszins is verzekerd;
- het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is;
- en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels aan werken en werkzaamheden met betrekking tot bouwrijp maken, aanleg van nutsvoorzieningen, inrichten van de openbare ruimte en uitvoerbaarheid niet noodzakelijk is;
Het plan Zeebuurt is in hoofdzaak een beherend plan met weinig of geen nieuwe ontwikkelingen. De ontwikkelingen die er in de toekomst plaats gaan vinden (wijzigingsgebieden) betreffen particuliere ontwikkelingen, waarin de kosten te zijner tijd anderszins verzekerd worden door middel van het sluiten van anterieure overeenkomsten. Gezien het vorenstaande kan in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan "Zeebuurt" worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.
7.2 Economische Uitvoerbaarheid
Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient een onderzoek te worden verricht naar de uitvoerbaarheid van het plan.
Aangezien het voorliggende bestemmingsplan voornamelijk een consoliderend bestemmingsplan is en er geen sprake is van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan (artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening), brengt dit bestemmingsplan voor de gemeente alleen de plankosten met zich mee. Hiervoor zijn in de begroting gelden gereserveerd. De kosten van de eventuele bouwplannen in de wijzigingsgebieden komen volledig voor rekening van de initiatiefnemers. De kosten van de eventuele wijzigingsplannen worden te zijner tijd gedekt uit de in rekening te brengen bouwleges.
De economische uitvoerbaarheid is daarmee verzekerd.
Hoofdstuk 8 Inspraak En Overleg
8.1 Inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan "Zeebuurt 2012" heeft vanaf 10 november 2011 zes weken ter inzage gelegen in het kader van inspraak. Tijdens deze termijn zijn twee inspraakreacties ingediend. In het document "Eindverslag inspraak" zijn de inspraakreacties samengevat en van een antwoord voorzien. Dit document is als bijlage 2 opgenomen bij deze toelichting. De reacties geven aanleiding het bestemmingsplan aan te passen. Voor de inhoud van de inspraakreacties en de beantwoording daarvan wordt vewezen naar de bijlage.
8.2 Vooroverleg
Op grond van artikel 3.1.1 Bro wordt bij een bestemmingsplan vooroverleg gepleegd met de betrokken overheden. Daarnaast is het in Harderwijk te doen gebruikelijk vooroverleg te voeren met andere betrokken partijen en instanties. Er zijn reacties ontvangen van de provincie Gelderland, VROM-Inspectie, Vitens, Gasunie, Waterschap Veluwe, Veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland, cluster Veluwe west (VNOG) en de Monumentencommissie. Van de overige aangeschreven instanties is geen reactie ontvangen. De reacties hebben niet geleid tot een wijziging van het bestemmingsplan. In het document "Vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro" zijn alle aangeschreven instanties opgenomen. De ontvangen reacties zijn samengevat en van commentaar voorzien. Dit document is als bijlage 3 bij deze toelichting toegevoegd.
Bijlage 1 Staat Van Horeca-activiteiten
Categorie 1 'lichte horeca'
Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken. Binnen deze categorie worden de volgende subcategorieën onderscheiden:
1a - aan de detailhandel verwante horeca:
- automatiek;
- broodjeszaak;
- cafetaria;
- croissanterie;
- koffiebar;
- lunchroom;
- ijssalon;
- snackbar;
- tearoom;
- traiteur;
1b - overige lichte horeca:
- bistro;
- restaurant;
- hotel;
1c - bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking:
- bedrijven in subcategorie 1a en 1b met een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 250 m²;
- restaurant met bezorg- en/of afhaalservice (onder andere chinees, pizzeria), uitgezonderd drive-in-/fastfoodrestaurants (onder andere McDrive) en andere bezorg- en afhaalservices, die in hoofdzaak afhankelijk zijn van hun aanrijfunctie.
Categorie 2 'middelzware horeca'
Bedrijven die normaal gesproken ook delen van de nacht zijn geopend en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken:
- bar;
- bierhuis;
- biljartcentrum;
- café;
- proeflokaal;
- shoarma/grillroom;
- zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen).
Categorie 3 'zware horeca'
Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts geopend zijn en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen:
- dancing;
- discotheek;
- nachtclub;
- partycentrum (regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen).
Bijlage 1 Milieugebiedsvisie Zeebuurt
Bijlage 1 Milieugebiedsvisie Zeebuurt
Bijlage 2 Eindverslag Inspraak
Bijlage 2 Eindverslag Inspraak