Binnenstad - Schoenmakersstraat 7-11 en Vleeshouwersteeg 14
Bestemmingsplan - gemeente Harderwijk
Onherroepelijk op 26-07-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplanBinnenstad - Schoenmakersstraat 7-11 en Vleeshouwersteeg 14 van de gemeente Harderwijk;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0243.BP00059-0004met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 ander werk:
een werk, geen bouwwerk zijnde;
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.7 bebouwingspercentage:
het in de regels aangegeven percentage dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwperceel dat ten hoogste mag worden bebouwd;
1.8 bed- en breakfast:
een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, waarbij de bed & breakfast ondergeschikt is aan de hoofdfunctie wonen;
1.9 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.10 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.11 bijgebouw:
een vrijstaand gebouw of een aan de hoofdbebouwing aangebouwd gebouw (met inbegrip van een eventueel te bouwen kelder) dat een eenheid vormt en dienstbaar is aan een hoofdgebouw;
1.12 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.13 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.14 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.15 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.16 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.17 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.18 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.19 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.20 horecabedrijf:
een bedrijf of instelling, niet zijnde een discotheek of bar-dancing, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt;
1.21 maatvoeringsvlak:
een als zodanig aangegeven vlak ten behoeve van het indelen van een bouwvlak of bouwperceel met het oog op een verschil in maatvoering;
1.22 peil:
- 1. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- 2. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.23 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt in elk geval verstaan een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes, liftkokers en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarme gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmurgen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterren ter plaatse van het bouwwerk;
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen;
2.5 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
vanaf de bouwperceelgrens tot enig punt van een gebouw;
2.6 wijze van meten:
Tenzij anders bepaald, worden de afstanden loodrecht gemeten.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken, trapportalen en hellingbanen buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens, dan wel de rooilijn met niet meer dan 0,25 m wordt overschreden, met dien verstande dat ten aanzien van trapportalen en hellingbanen de overschrijding niet meer dan 2,5 m mag bedragen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Detailhandel
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel en dienstverlening, uitsluitend op de begane grondlaag;
- b. wonen, uitsluitend op de verdiepingen boven de begane grondlaag;
- c. wonen op de begane grondlaag van het gehele bouwperceel, uitsluitend voor zover de gronden nader zijn aangeduid met 'wonen';
- d. parkeren, uitsluitend op of boven peilniveau;
een en ander met de bijbehorende:
- e. tuinen en erven;
- f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- g. speel- en groenvoorzieningen;
- h. verkeersvoorzieningen.
Onder wonen is het uitoefenen van het aan huis verbonden beroep en bed & breakfast mede begrepen. Het gebruik van de kelder anders dan als opslagruimte annex bergruimte is niet begrepen.
De begane grondlaag is mede bestemd voor de ontsluiting van bovengelegen woningen.
3.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
- 1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat uitsluitend de oprichting van aaneengesloten bebouwing is toegestaan;
- 2. op de gronden met de aanduiding 'bijgebouwen' zijn uitsluitend aan-, uit- en bijgebouwen toegestaan;
- 3. de gronden mogen voor 100 % worden bebouwd;
- 4. ter plaatse van de aanduiding 'minimale - maximale goothoogte (m)' bedragen de minimale en maximale goothoogten niet meer dan de aangegeven goothoogten, dan wel de bestaande goothoogten indien deze meer bedragen;
- 5. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' bedragen de maximale goot- en bouwhoogten niet meer dan de aangegeven hoogten, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer bedragen, met dien verstande dat:
- a. voor aangebouwde aan-, uit- en/of bijgebouwen geldt dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de begane grondlaag van het bijbehorende hoofdgebouw vermeerderd met ten hoogste 0,25 m;
- b. de bouwhoogte van aangebouwde aan-, uit- en/of bijgebouwen niet meer bedraagt dan de goothoogte van het bijbehorende hoofdgebouw;
- 6. de breedte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 10 meter;
- 7. de voorgevel van het hoofdgebouw dient voor het geheel in de op de plankaart aangegeven bouwgrens te worden geplaatst;
- 8. de afdekking van gebouwen bestaat uit een kap, niet zijnde een platte afdekking;
- 9. de kapvorm en nokrichting dient overeen te stemmen met de bestaande kapvorm en nokrichting;
- 10. met inachtneming van het bepaalde onder 9 mag de dakhelling niet minder dan 45º en niet meer dan 65º bedragen;
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de regel dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m, met dien verstande dat:
- 1. erfafscheidingen geen grotere hoogte mogen hebben dan 2 meter;
- 2. masten geen grotere hoogte mogen hebben dan 6 m.
3.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan ten behoeve van het behoud en de bescherming van het cultuurhistorische karakter van de binnenstad nadere eisen stellen aan:
- 1. de plaatsing van bijgebouwen ten opzichte van het bijbehorende hoofdgebouw, waarbij de eis kan worden gesteld dat deze met een gevel op of op een afstand van niet minder dan 1 m uit de perceelgrenzen dienen te worden gebouwd;
- 2. de plaatsing en afmetingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder tevens erfafscheidingen zijn begrepen, waarbij afhankelijk van de situering en het doel van deze bouwwerken, een hoogtemaat tussen 0,2 m en 2 m als eis kan worden gesteld.
3.4 Afwijken van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
- 1. het bepaalde in lid 3.1 en toestaan dat de verdiepingen worden gebruikt voor niet voor het publiek toegankelijke ruimten voor ondersteunende functies, zoals opslag, magazijn, kantoor, sanitair, kantine, met dien verstande dat voldoende is aangetoond dat de verdieping blijvend ongeschikt is voor bewoning;
- 2. het bepaalde in lid 3.2 onder a 6. en toestaan dat ten hoogste twee panden worden samengevoegd tot één;
- b. De omgevingsvergunning mag uitsluitend worden verleend indien er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. de cultuurhistorische waarden;
- 2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- 3. de woonsituatie;
- 4. de milieusituatie.
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Het bevoegd gezag kan de bestemming wijzigen in die zin dat:
- 1. aan de begane grondlaag van een of meerdere afzonderlijke bouwpercelen de bestemming 'Wonen' wordt toegekend, indien de detailhandels- of dienstverleningsfunctie is of wordt beëindigd;
- 2. ten aanzien van de begane grondlaag van een of meerdere afzonderlijke bouwpercelen de functie 'horecabedrijf, categorie B1' zoals omschreven in bijlage 1 wordt toegekend door toevoeging van de aanduiding 'horeca van categorie B1';
- b. De omgevingsvergunning mag uitsluitend worden verleend indien er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. de cultuurhistorische waarden;
- 2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- 3. de woonsituatie;
- 4. de milieusituatie.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het schilderen van gevels, bestaande uit schoon metselwerk en/of;
- 2. het aanbrengen van stucwerk op gevels, bestaande uit schoon metselwerk;
- 3. het toepassen van andere dan de bestaande materialen;
- b. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de ontsluiting vanaf de begane grond van woningen op de verdieping te verwijderen, te slopen of ongedaan te maken;
- c. Geen omgevingsvergunning als bedoeld onder a is vereist voor andere werken die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.
- d. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken en kan voor dit totaal van werken en/of werkzaamheden één vergunning worden verleend.
- e. De onder a bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- 1. het belang van de bescherming en veiligstelling van de cultuurhistorische waarden;
- 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
- f. De onder b bedoelde vergunning wordt geweigerd indien niet wordt voorzien in een alternatieve bereikbaarheid van de woningen op de verdieping.
3.7 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Archeologie
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
In het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en onder de voorwaarde dat de oppervlakte waarop de aanvraag betrekking heeft groter is dan 30 m² en de activiteit op een grotere diepte dan 0,3 m wordt uitgevoerd:
- a. dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- b. kunnen aan een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
- 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2 onder a. voor de overlegging van het aldaar genoemd archeologische rapport, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het ophogen van de bodem;
- 2. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- 3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
- 4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
- 5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
- 6. het bebossen van gronden die op het tijdstip inwerkingtreding van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
- 7. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.
- b. Geen omgevingsvergunning als bedoeld onder a is vereist voor:
- 1. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden als de oppervlakte waarop de activiteiten betrekking hebben kleiner is dan 30 m2 en de activiteit op minder dan 0,3 m diepte wordt uitgevoerd;
- 2. activiteiten, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
- 3. activiteiten die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.
- c. Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken en kan voor dit totaal van werken en/of werkzaamheden één vergunning worden verleend.
- d. De onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden op grond waarvan de volgende bepalingen van toepassing zijn:
- 1. de aanvrager dient een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld, tenzij naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld;
- 2. aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
- a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- b. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
- c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorie
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, bescherming, herstel en/of uitbouw van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied van het beschermd stadsgezicht en de bebouwing daarin.
5.2 Bouwregels
Op de voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden mogen, buiten de bebouwing die is toegestaan op grond van het bepaalde in de andere voor die gronden geldende bestemmingsregels, geen bouwwerken worden gebouwd.
5.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan ten behoeve van het behoud en de bescherming van het cultuurhistorische karakter van de binnenstad nadere eisen stellen aan:
- a. de plaatsing van bijgebouwen ten opzichte van het bijbehorende hoofdgebouw, waarbij de eis kan worden gesteld dat deze met een gevel op of op een afstand van niet minder dan 1 m uit de perceelsgrenzen dienen te worden gebouwd;
- b. de plaatsing en afmetingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder tevens erfafscheidingen zijn begrepen, waarbij afhankelijk van de situering en het doel van deze bouwwerken, een hoogtemaat tussen 0,2 m en 2 m als eis kan worden gesteld.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti - Dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
- a. Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:
- 1. het (laten) gebruik(en) van de gronden ten behoeve van een seksinrichting tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald;
- 2. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor het aan huis verbonden beroep;
- 3. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
- 4. het storten van puin en afvalstoffen;
- 5. opslag van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines en onderdelen daarvan;
- 6. het gebruik van kelders voor detailhandelsactiviteiten, niet zijnde opslag;
- 7. opslag van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen daarvan.
- b. Onder een gebruik, strijdig met het bestemmingsplan wordt niet verstaan het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties en horecaterrein, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift, vergunning of ontheffing is verleend.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
- a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels in deze planregels ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- 1. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een oppervlakte van ten hoogste 25 m², een inhoud van ten hoogste 70 m³ en een hoogte van maximaal 5 m, ten dienste van openbaar nut, zoals schakelhuisjes, transformatorhuisjes, wachthuisjes, straatmeubilair, telefooncellen en kabelverdeelkasten;
- 2. de bouw van erkers, balkons, luifels, bordessen, pergola's en dergelijke bouwwerken, met dien verstande dat:
- a. erkers en balkons geen grotere diepte mogen hebben dan 1,50 m;
- b. erkers geen grotere hoogte mogen hebben dan de hoogte van de bouwlaag waaraan zij worden aangebracht;
- c. erkers geen grotere breedte mogen hebben dan de vensteropening in de gevel waaraan zij worden aangebracht;
- d. erkers ten minste aan twee zijden van glas dienen te worden voorzien.
- 3. het bouwen van antennes waarvan de bouwhoogte ten hoogste 25 m mag bedragen;
- 4. het maken van onderdoorgangen met een breedte van niet meer dan 2 m, met dien verstande dat niet meer dan één onderdoorgang per twee bouwpercelen tot stand mag worden gebracht;
- 5. het inrichten van de kapverdieping van uitbouwen van winkels ten behoeve van wonen;
- 6. het per afzonderlijke bouwlaag terugspringen van een gevel of de gevels over ten hoogste 40% van de pandbreedte tot een diepte van maximaal 2 m;
- 7. het plat afdekken van gebouwen die niet zichtbaar zijn vanaf de openbare weg;
- 8. de in artikel 3.2 onder a 8. voorgeschreven kapvorm, mits daardoor het cultuurhistorische karakter van het desbetreffende gebouw en/of zijn naaste omgeving, waaronder tevens wordt begrepen de kappenstructuur van de desbetreffende straatwand, niet wordt aangetast;
- 9. het veranderen van de voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%, met dien verstande dat deze regel niet wordt toegepast in samenloop met een bijzondere afwijkingsregel.
- b. De omgevingsvergunning mag uitsluitend worden verleend indien er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. de cultuurhistorische waarden;
- 2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- 3. het straat en/of bebouwingsbeeld;
- 4. de verkeersveiligheid;
- 5. de woonsituatie;
- 6. de milieusituatie.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10 %.
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplanBinnenstad - Schoenmakersstraat 7-11 en Vleeshouwersteeg 14.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van....................
voorzitter,
griffier,
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op 19 november 2009 heeft de gemeenteraad van Harderwijk het bestemmingsplan "Binnenstad" vastgesteld. Dit betreft een actualisatie van de bestemmingsplannen voor de binnenstad van Harderwijk. Tegen dit besluit is beroep ingesteld door de eigenaars van de percelen Schoenmakersstraat 7 en 9. De afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft naar aanleiding van dit beroep het bestemmingsplan Binnenstad gedeeltelijk vernietigd. De vernietiging heeft betrekking op de percelen Schoenmakersstraat 7 en 9, voor zover die de bestemming “Tuin” hebben. Voorliggend bestemmingsplan is een nieuw bestemmingsplan voor het vernietigde deel van het bestemmingsplan "Binnenstad". Er is voor gekozen een nieuw bestemmingsplan te maken voor de gehele percelen, om te voorkomen dat voor één kadastraal perceel twee bestemmingsplannen gelden. Vanuit ruimtelijke overwegingen is ook het aangrenzende perceel Schoenmakersstraat 11 meegenomen in dit bestemmingsplan.
1.2 Doel
Dit bestemmingsplan heeft tot doel het gedeelte van het bestemmingsplan "Binnenstad" wat is vernietigd door de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State te repareren. Inhoudelijk doet deze reparatie recht aan de uitspraak.
1.3 Ligging Plangebied
Het plangebied betreft de percelen Schoenmakersstraat 7, 9 en 11 in de binnenstad van Harderwijk. Op het perceel Schoenmakersstraat 7 bevindt zich een woning die geadresseerd is aan de Vleeshouwersteeg 14. De percelen worden aan de achterzijde begrensd door de Vleeshouwersteeg. Om te voorkomen dat voor één perceel twee bestemmingsplannen gelden worden de percelen waar de uitspraak van de Raad van State betrekking op heeft in het geheel meegenomen in dit bestemmingsplan. Ook het perceel Schoenmakersstraat 11 is meegenomen in dit bestemmingsplan. Het betreft de kadastrale percelen plaatselijk bekend gemeente Harderwijk, sectie E, nummers 3369, 3370, 4370 en 4914.
1.4 Vigerend Bestemmingsplan
Op 19 november 2009 is het bestemmingsplan "Binnenstad" vastgesteld. Op 27 oktober 2010 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op het beroep dat tegen het bestemmingsplan "Binnenstad" was ingesteld. De Afdeling heeft de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Tuin" vernietigd dat zit op de percelen Schoenmakersstraat 7 en 9. Hiermee is voor het overige het bestemmingsplan "Binnenstad" onherroepelijk geworden. Voor het vernietigde plandeel vigeert het bestemmingsplan "Binnen De Veste - Zuid", wat is vastgesteld op 19 juni 1986 en goedgekeurd op 2 februari 1987.
De gronden binnen het bestemmingsplan "Binnenstad" hebben de bestemming "Centrum - Detailhandel". Dit betekent dat de begane grond is bestemd voor detailhandel. Op de verdieping(en) mag gewoond worden. Het pand Schoenmakersstraat 9 heeft een nadere aanduiding "wonen", op grond waarvan de begane grond als woning mag worden gebruikt. De gronden binnen het bestemmingsplan "Binnen De Veste - Zuid" hebben de bestemming "Onbebouwd erf".
1.5 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan "Binnenstad - Schoenmakersstraat 7-11 en Vleeshouwersteeg 14" bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding, schaal 1:1.000 (tek. nr. NL.IMRO.0243.BP00059-0004);
- regels.
Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen "gelezen" worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
1.6 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de huidige situatie van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens beknopt ingegaan op het relevante ruimtelijk beleid. Een beschrijving van het bouwplan is opgenomen in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 wordt aandacht besteed aan de elementen, die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van het plangebied. De juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling zijn opgenomen in hoofdstuk 6. De resultaten van de inspraak en het gevoerde overleg zijn weergegeven in hoofdstuk 7 en sluiten deze toelichting af.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
Het plangebied betreft drie percelen in de binnenstad van Harderwijk. De hoofdbebouwing is gesitueerd aan de Schoenmakersstraat, één van de aanloopstraten van het hoofdwinkelgebied. Er zijn woningen, een kledingzaak en een kapperszaak gevestigd. In de achtertuinen bevinden zich diverse bijgebouwen. De achtertuinen zijn gelegen aan de Vleeshouwersteeg, die voor autoverkeer bereikbaar is vanaf de Hoogstraat. Vanwege het steeds smaller worden van de steeg wordt deze uiteindelijk doodlopend voor autoverkeer. In het plangebied bevindt zich een kastanjeboom van monumentale waarde.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Harderwijk is dit het geval. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt dan ook het meest relevante beleid kort aangehaald. Waar van toepassing wordt de relevantie voor dit bestemmingsplan aangegeven.
3.2 Ruimtelijk Beleid
3.2.1 Streekplan Gelderland 2005/algemene structuurvisie ruimtelijke ordening
Hoe de provincie Gelderland de ruimte wil verdelen en gebruiken staat in de algemene structuurvisie ruimtelijke ordening, voorheen het Streekplan Gelderland 2005. Dit plan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven, dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Dat gebeurt door op provinciaal niveau te sturen op kenmerken en waarden die van provinciaal belang worden geacht: natuur en water ('groenblauw raamwerk'), maar ook de ruimtelijke ontwikkelingen in het 'rode raamwerk' van stedelijke functies en infrastructuur. Voor Harderwijk betekent dit dat de regionale centrumfunctie wordt voortgezet en geïntensiveerd. Harderwijk kan zich profileren als een krachtige en aantrekkelijke stad op het gebied van wonen, werken en voorzieningen. Aandacht gaat daarbij uit naar binnenstedelijke transformatieprocessen en bereikbaarheid, gekoppeld aan de potenties van het knooppunt station Harderwijk, Waterfront en de opwaardering van de N302.
Op de beleidskaart Ruimtelijke structuur (die deel uitmaakt van het streekplan) is het gebied aangeduid als "Regionaal centrum (bebouwd gebied 2000)". Het structuurvisie spreekt zich niet uit over kleinschalige ontwikkelingen zoals die door dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
3.2.2 Structuurplan Harderwijk 2020
Op basis van een interactief Stadsforum is in 2003 de Stadsvisie Harderwijk 2020 opgesteld. Deze visie is door de gemeente vertaald in een ruimtelijk plan: Structuurplan Harderwijk 2020. Dit structuurplan geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van Harderwijk aan tot circa 2020 en is op 15 juni 2006 door de gemeenteraad vastgesteld. Hiermee vervangt het plan de Ontwikkelingsvisie Harderwijk uit 1998.
Centraal in het structuurplan staat dat Harderwijk een stad is met kwaliteiten. Harderwijk is prachtig gelegen, tussen de randmeren en de Veluwe en centraal in het land. De historische binnenstad is uitnodigend. Het Dolfinarium is een attractie van de eerste orde, maar voor een blijvende toeristische betekenis een te smalle basis. Ingezet wordt daarom op versterking van de kwaliteiten: het water, de Veluwe en de binnenstad.
De historische binnenstad is voor de Harderwijkers zelf heel aantrekkelijk en is ook van belang voor de toeristische betekenis van Harderwijk. In 2005 is daarom gestart met een ‘kwaliteitsslag binnenstad’; het doel hiervan is onder meer om de aantrekkelijkheid en de historische sfeer van het centrum te versterken. Eind 2005 heeft de raad de Binnenstadsvisie vastgesteld. Belangrijke actiepunten voor de fysieke kwaliteitsslag zijn onder meer:
- de parkeerproblematiek oplossen;
- het historische karakter herstellen;
- gevelreclames terugdringen;
- winkelpuien herstellen;
- versterking van de woonfunctie;
- het aanbod en de diversiteit van de winkels vergroten;
- de routing in het winkelgebied verbeteren;
- Vuldersbrink en omgeving verbeteren.
Naast deze ruimtelijke doelstellingen worden nog diverse andere verbeteringen nagestreefd, zoals:
- evenementen in de binnenstad stimuleren en promoten;
- een integraal horecabeleid;
- het cultureel aanbod in de binnenstad versterken.
Met betrekking tot het bouwen in de historische binnenstad is vastgelegd dat de nieuwbouw moet passen in het historische karakter en dat het het harmonische stadsbeeld niet mag verstoren. De nieuwbouw zou wel herkenbaar moeten zijn als een latere toevoeging. Aangepast bouwen is niet synoniem met historiserend bouwen; ook eigentijdse architectuur van hoge kwaliteit kan een waardevolle toevoeging vormen aan het historische stadsbeeld.
Bouwplannen in de binnenstad moeten wel zeer zorgvuldig worden afgestemd op het karakter en de kwaliteiten van de oorspronkelijke bebouwing. Het inpassen van nieuwbouw begint met een grondige analyse van de kenmerken (bouwmassa's, parcellering, detaillering, materialen, kleuren, etc) van omliggende oorspronkelijke bebouwing. In beginsel moet het merendeel van die kenmerken in de nieuwbouw worden overgenomen. Op enkele aspecten van die kenmerken kan worden afgeweken om de toevoeging een herkenbare eigen (en eigentijdse) identiteit mee te geven. Inschakelen van een goede architect is beslist een voorwaarde, omdat het overnemen van het merendeel van de omgevingskenmerken zeker niet automatisch leidt tot een kwalitatief goed plan.
3.2.3 Stadsvisie 2031
De gemeenteraad heeft op 10 juni 2010 de Stadsvisie Harderwijk 2031 vastgesteld. Het gaat in op de thema's woonklimaat, maatschappelijke voorzieningen, werken en bereikbaarheid. Vier belangrijke thema's als het gaat om het creëren van een stad waar het prettig wonen en werken is. De visie is integraal. Dit betekent dat er nadrukkelijk wordt gekeken naar de onderlinge samenhang tussen de ruimtelijke, sociale en economische beleidsvelden. De visie is een uitgangspunt voor de intensieve samenwerking tussen bestuur, bevolking, bedrijfsleven, instellingen, organisaties en andere overheidsinstanties.
Gekozen is voor scenario 2 "Verdiepen". Ontwikkeling is namelijk noodzakelijk om van Harderwijk een aantrekkelijke woon- en werkgemeente te maken.
De 'Stadsvisie Harderwijk 2031' is de komende jaren de leidraad om dit doel, dit collectieve belang voor inwoners en ondernemers, te bereiken.
De Stadsvisie beschrijft de visie op de toekomst aan de hand van vier thema’s:
- woonklimaat:
"Prettig wonen in bijzondere woonwijken voor alle doelgroepen"; - maatschappelijke voorzieningen:
"Harderwijk loopt voorop op het gebied van sport, cultuur, onderwijs, zorg en welzijn"; - werken:
"Een sterke economische structuur door een duidelijk economisch imago"; - bereikbaarheid:
"Goede bereikbaarheid voor alle vervoerssoorten met aandacht voor milieu en veiligheid".
De "Stadsvisie Harderwijk 2031" geeft aan welke koers Harderwijk wil varen. De volgende stap is het vertalen van deze stadsvisie in één integrale visie. Een visie waarin een duidelijke sociale, economische én ruimtelijke pijler herkenbaar is. Per onderwerp worden de ambities en beleidsdoelen beschreven zodat de vraag "wat willen we in de komende jaren bereiken" helder wordt beantwoord. In de uitvoeringsagenda die hieraan wordt gekoppeld, staan de maatregelen die het gemeentebestuur de komende jaren neemt om die gestelde doelen te bereiken.
3.2.4 Inrichtingsvisie op de openbare ruimte binnenstad
De gemeente Harderwijk heeft in het kader van de Kwaliteitsslag Binnenstad een inrichtingsvisie voor de openbare ruimte van de binnenstad opgesteld. Deze inrichtingsvisie is in februari 2010 vastgesteld en vormt voor de komende 15 jaar een blauwdruk bij het herinrichten van de straten in de binnenstad.
De inrichtingsvisie geeft antwoord op de vraag hoe de straten, stegen en pleinen er in de toekomst uit gaan zien. Het gaat niet alleen over straatstenen, maar ook over keuzes van zitbanken, prullenbakken, straatverlichting, bomen etc.
In de inrichtingsvisie staan de achtererven van de percelen aan de Schoenmakerstraat aangegeven als groen gebied, waarin de nadruk wordt gelegd op de aanwezige boom. Het voorliggende bestemmingsplan maakt het bebouwen van de achtererven planologisch-juridisch mogelijk, waarbij geen afbreuk wordt gedaan aan de bestaande boom als waardevol groenelement.
3.3 Cultuurhistorie En Archeologiebeleid
3.3.1 Nota cultuurhistorie
In 2008 heeft de gemeente de nota Cultuurhistorie vastgesteld. Uitgangspunt in de nota is om de fysieke cultuurhistorie te behouden en te beschermen. Cultuurhistorische waardevolle panden zijn aangewezen als rijks- of gemeentelijke monumenten. Deze worden sectoraal beschermd door de Monumentenwet 1988 en de monumentenverordening. Bijzonder Cultuurlandschap wordt beschermd bij bestemmingsplan.
Het plangebied ligt binnen het gebied wat is aangewezen als beschermd stadsgezicht. Binnen het plangebied bevinden zich twee monumenten. Dit zijn de hoofdgebouwen op de percelen Schoenmakersstraat 7 en 11.
3.3.2 Archeologienota
De gemeente Harderwijk heeft in april 2011 het Archeologiebeleid Harderwijk vastgesteld.
In de beleidskaart Archeologie is aangeven wanneer bij nieuwe planontwikkelingen archeologisch vooronderzoek plaats dient te vinden.
Op grond van artikel 40 van de Monumentenwet 1988 kan bij bestemmingsplan worden bepaald, dat een aanvrager van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit (bouwvergunning), of een aanlegactiviteit van werken geen bouwwerken zijnde (aanlegvergunning), een rapport over de archeologische waarden dient te overleggen. Aan de omgevingsvergunning kunnen indien nodig archeologische voorschriften worden verbonden. Op grond van artikel 41a van de Monumentenwet 1988 geldt deze verplichting niet bij projecten met een oppervlakte kleiner dan 100 m². De gemeenteraad kan hiervan een afwijkende oppervlakte (zowel naar boven als naar beneden) vaststellen. In het bestemmingsplan "Binnenstad" is de oppervlakte op 30 m² vastgesteld.
Op de beleidskaart archeologie zijn per waarde- of verwachtingsgebied de vrijstellinggrenzen aangeven. Het beleid is om bij de actualisatie van bestemmingplannen een dubbelbestemming "Waarde - archeologie" op te nemen met bijhorende bouwregels en aanlegvergunningstelsel met inachtneming van de vrijstellinggrenzen. Daarom wordt ook in dit plan een dubbelbestemming archeologische waarde opgenomen met bijbehorende bouwregels en een aanlegvergunningsstelsel voor werken geen bouwwerken zijnde, waarbij een ondergrens van 30 m² wordt gehanteerd.
3.4 Milieubeleid
3.4.1 Milieubeleidsplan Harderwijk 2009-2012
De gemeente Harderwijk streeft naar samenhang in het bestaande veelomvattende milieubeleid. Het milieubeleidsplan 2009-2012 maakt inzichtelijk waar Harderwijk voor staat, geeft richting aan het beleid voor de komende periode en vervult een aanjaagfunctie om verbeteringen te realiseren. Vanuit deze gedachte worden twee speerpunten benoemd waarbij rekening is gehouden met de landelijke beleidsontwikkeling: klimaatbeleid en een gebiedsgericht milieubeleid. Het zorgdragen voor een duurzame leefomgeving is het hoofddoel van dit milieubeleid. Onder een duurzame leefomgeving verstaan we het voorzien in onze behoeften, zonder de toekomstige generaties de mogelijkheden voor dezelfde behoeftes te ontnemen. Dit milieubeleidsplan geeft kaders voor beleid en laat de bevolking van Harderwijk en Hierden zien hoe de gemeente zich inzet om de lokale milieuproblemen op te lossen.
Binnen onze gemeentegrenzen bestaat een grote diversiteit in gebieden, met elk hun eigen kenmerken en functies. Bij ruimtelijke ontwikkeling streven we naar een optimale leefomgevingskwaliteit. Door gebieden te onderscheiden wordt duidelijk welke milieukwaliteit gewenst is en of een ontwikkeling in het desbetreffende gebied past. Deze gebiedsgerichte benadering biedt ruimte om milieubeleid beter te laten aansluiten bij de dynamiek van ruimtelijke ontwikkelingen.
3.4.2 Milieukwaliteitsbeeld
In het milieubeleidsplan zijn voor verschillende gebieden van Harderwijk milieukwaliteitsbeelden opgesteld. Door het opstellen van een milieukwaliteitsbeeld komen de specifieke kwaliteiten, knelpunten, de milieubelasting en de milieuambities van het gebied in beeld. Voor het voorliggende plangebied is een milieukwaliteitsbeeld opgesteld. Het milieukwaliteitsbeeld is opgenomen in bijlage 2.
3.5 Groenbeleid
In het Handboek Harderwijks Groen staat het Harderwijkse groenbeleid voor stad, landschap en bos in samenhang met elkaar beschreven. Dit beleidsplan is in december 2007 door de raad van de gemeente Harderwijk vastgesteld.
In het handboek worden acht thema’s uitgewerkt die de essentie van het groen in Harderwijk bepalen. Daarnaast worden de kwaliteiten per deelgebied (wijken en landschapstypen) in beeld gebracht en concrete voorstellen gedaan voor versterking van het groen.
Samenvattend kan gesteld worden dat het van belang is een groenstructuur te ontwikkelen die 'typisch Harderwijks' is; dat juist die kwaliteiten worden ontwikkeld die specifiek voor Harderwijk zijn. Daarmee draagt de groenstructuur bij aan het versterken van de eigen identiteit van Harderwijk.
De groenstructuur zal robuust moeten zijn. Stad en landschap zijn volop in ontwikkeling en in een dergelijke dynamische omgeving is het van belang dat een groenstructuur voldoende weerstand kan bieden. Vanuit ruimtelijk en ook ecologisch oogpunt is het gewenst een samenhangende, stevige structuur te ontwikkelen.
De historische binnenstad heeft een grote betekenis voor zowel bewoners als toeristen. Het spaarzame groen dient daarom van hoge kwaliteit te zijn en bij te dragen aan het historische karakter van de stad. Beplanting (vooral bomen) kan worden ingezet om historische plekken en structuren te markeren, zoals bij pleinen, het Hortuspark en de voormalige vestinggordel.
3.6 Waterbeleid
Het belang van water als ordenend principe binnen de ruimtelijke planvorming neemt snel toe. Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten hebben in 2001 een startovereenkomst getekend met als doel de watersystemen op orde te krijgen en te houden. De startovereenkomst voorziet in de opstelling van regionale stroomgebiedsvisies, waarin het toekomstige waterbeheer, in relatie tot de ruimtelijke ordening, wordt aangegeven.
3.6.1 Waterbeleid 21ste eeuw
Met het Waterbeleid 21e eeuw speelt het Rijk in op toekomstige ontwikkelingen, die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder andere de klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd.
Dit zijn de tritsen:
- vasthouden, bergen en afvoeren;
- schoonhouden, scheiden en zuiveren.
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms in een stroomgebied wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
3.6.2 Waterbeheersplan Veluwe 2010-2015
In het plan heeft het waterschap leidende principes geformuleerd voor het waterbeheer.
Dit zijn:
- 1. watersysteembenadering:
per stroomgebied zal het waterschap aangeven welke mogelijkheden het watersysteem biedt aan diverse gebruiksvormen en wat de gevolgen zijn, indien voor een bepaalde vorm wordt gekozen; - 2. waterketenbenadering:
een optimale dimensionering van het geheel van rioleringssysteem, afvalwatertransportsysteem en zuiveringsinstallatie wordt nagestreefd, uitgaande van een brongerichte benadering (zoveel mogelijk water in het systeem houden); in bebouwd gebied komen watersysteem- en waterketenbenadering bij elkaar; - 3. veiligheid:
bescherming tegen hoog water en beperken van wateroverlast; - 4. water als mede ordenend principe in de ruimtelijke ordening:
studie naar geschikte en minder geschikte locaties voor verschillende vormen van grondgebruik; - 5. geen afwenteling:
- a. vasthouden, bergen en dan pas lozen van regenwater;
- b. schoon houden (van regenwater, grondwater en oppervlaktewater) in plaats van achteraf zuiveren;
- c. een optimale verdeling van water, maar niet tegen elke prijs;
- 6. ecologisch gezonde wateren (natte) landnatuur; ook in de stad:
de omstandigheden voor plant en dier zijn zodanig dat ze er zich kunnen handhaven, of na verstoring opnieuw kunnen vestigen; in stedelijke gebieden worden de watergangen, waar mogelijk, op een aantrekkelijke wijze ingericht en het beheer en onderhoud wordt mede afgestemd op de aanwezige natuurwaarden.
3.6.3 Waterplan Harderwijk 2006-2009
Het Waterplan Harderwijk 2006-2009 is een gezamenlijk plan van de gemeente Harderwijk en Waterschap Veluwe. Met dit plan willen beide partijen, samen met burgers, verenigingen en andere betrokkenen, verder werken aan het verbeteren van het water in Harderwijk. De hoofddoelstelling van het Waterplan Harderwijk is: "In beeld te brengen en uitvoeren van de benodigde maatregelen voor het realiseren en behouden van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond functionerend watersysteem met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving".
In dit Waterplan is onder meer een Kansen- en knelpuntenkaart opgenomen en een Visiekaart. Het voorliggende plangebied staat op de Kansen en knelpuntenkaart als gebied dat buiten de grondwaterfluctuatiezone valt.
3.6.4 Verbreed Gemeentelijke Rioleringsplan (VGRP) 2010 - 2015
In het verbreed GRP zijn de volgende beleidsmatige uitgangspunten gedefinieerd:
Stedelijk Afvalwater:
- huishoudelijk afvalwater aansluiten op gemeentelijk rioolstelsel, tenzij dit niet doelmatig blijkt te zijn.
Hemelwater:
- Perceeleigenaar is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor inzameling en verwerking van hemelwater (infiltratie op eigen terrein)
- Indien dit redelijkerwijs niet van de perceeleigenaar kan worden verwacht, zal de gemeente de zorgplicht over moeten nemen
- Perceelseigenaren van bestaande bebouwing worden gestimuleerd om hemelwater van de vuilwater riolering af te koppelen
- Bij eventuele reconstructie: hemelwater van openbaar gebied afkoppelen van riolering, tenzij dit niet doelmatig blijkt te zijn
- Bij eventuele nieuwe grootschalige ontwikkelingen (inbreiding en/of herinrichting): hemelwater in principe bij voorkeur lokaal inzamelen en verwerken (infiltratie of lozing op oppervlaktewater), tenzij dit ondoelmatig blijkt te zijn (bijvoorbeeld bij hoge grondwaterstand of bestaand dicht stedelijk gebied).
Grondwater:
- Perceeleigenaar is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor het oplossen van grondwater onder of -overlast op eigen perceel en/of voor het daarop aanwezige bouwwerk (bouwkundige maatregelen)
- De gemeente is verantwoordelijk voor het zoveel mogelijk beperken van structureel nadelige gevolgen van de grondwaterbestemming voor de aan de grond gegeven bestemming. Voor stedelijk gebied geldt dat sprake is van structureel grondwateroverlast indien de grondwaterstand langer dan 2 weken aaneengesloten hoger staat dan 0,7 m-mv.
- De zorgplicht grondwater geldt niet met terugwerkende kracht (vanaf 1 januari 2008) en kan dus niet leiden tot aansprakelijkheid voor situaties uit het verleden.
3.7 Welstandsbeleid
De gemeente Harderwijk beschikt over een fraai erfgoed. De gemeente en haar burgers hechten daarom veel belang aan het behoud van de historische en de visuele waarden van het landschap en de kernen van Harderwijk en Hierden. Nieuwe ontwikkelingen moeten passen in de bestaande beeldkwaliteit en bijdragen aan een verrijking van het culturele erfgoed.
Een bestemmingsplan is erg belangrijk voor het bouwen. Bouwvergunningen worden immers getoetst aan de regels uit het bestemmingsplan. Naast de bestemmingsplanbepalingen en de bouwtechniek is het uiterlijk van een bouwwerk erg belangrijk. Hiervoor is welstandsbeleid opgesteld.
In de welstandsnota van Harderwijk wordt invulling gegeven aan de esthetische aspecten van het ruimtelijke kwaliteitsbeleid. De welstandsnota gaat daarbij vooral in op de architectonische aspecten van bouwwerken, zoals massa, vorm, kleur- en materiaalgebruik en detaillering. In stedenbouwkundige zin spreekt de welstandsnota zich uit over de uitstraling en ligging van de bebouwing in relatie tot de omgeving. Binnen de welstandsnota wordt bij bouwkundige ingrepen onderscheid gemaakt naar verschillend type criteria: sneltoetscriteria, objectcriteria en gebiedsgerichte criteria.
De kleine bouwactiviteiten, zoals het plaatsen van een dakkapel, het bouwen van een aan- of uitbouw of het plaatsen van een erfafscheiding, zijn ofwel vergunningvrij of vallen binnen de sneltoetscriteria. Deze criteria zijn objectief bepaalbaar en kenbaar. Bij grotere bouwingrepen wordt teruggevallen op de gebiedsgerichte criteria of er zullen aparte beeldkwaliteitplannen worden gemaakt, die door vaststelling door de raad, onderdeel worden van de Harderwijkse welstandsnota.
Het voorliggende plangebied valt binnen het gebied Binnenstad, waarop welstandsniveau 1, het zwaarste niveau, van toepassing is.Dit welstandsniveau is door de gemeente toegekend aan structuren, gebieden en objecten, die van cruciale betekenis zijn voor het totaalbeeld van de stad, de dorpen en het landschap. Ook gebieden met bijzondere cultuurhistorische, architectonische, landschappelijke of stedenbouwkundige karakteristieken kunnen niveau 1 krijgen.
Het welstandsbeleid voor welstansdniveau 1 is gericht op het handhaven, herstellen en versterken van gewaardeerde of gewenste ruimtelijke karakteristieken en op de samenhang binnen het gebied of object. Voor alle vergunningsplichtige plannen wordt advies gevraagd aan de welstandscommissie. Daarbij wordt zorgvuldig gekeken naar de inpassing in de omgeving, het bouwplan op zichzelf en de detaillering en materialisering ervan. Niet alleen het hoofdgebouw, maar alle bebouwing op het perceel die het beeld bepalen worden aan welstandsniveau 1 getoetst. Als een perceel of bouwwerk in het gebied welstandsniveau 1 grenst aan een drager/hoofdstructuur, dan worden alle kanten van het perceel die zichtbaar zijn en het beeld bepalen vanaf deze drager/hoofdstructuur als voorkant beoordeeld (en dus niet als achter- of zijkant).
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
In het bestemmingsplan "Binnenstad" zijn de achtertuinen van de percelen Schoenmakersstraat 7, 9 en 11 bestemd als "Tuin". Hiermee werd de systematiek van het bestemmingsplan Binnenstad gevolgd, waarbij de spaarzame open gebieden op particulier terrein zijn bestemd als "Tuin". Deze gebieden dienen onbebouwd te blijven en beschermen de nog aanwezige openheid en de aanwezige groenelementen. Bij de totstandkoming van het bestemmingsplan Binnenstad zijn de achtertuinen van Schoenmakersstraat 7, 9 en 11 als te beschermen open gebied aangemerkt. Daarom is het gebied bestemd als "Tuin" en is de bestaande bebouwing onder het overgangsrecht geplaatst. Bij deze beoordeling om het terrein als onbebouwd te bestemmen is de aanwezige kastanjeboom ook betrokken. De waarde van het gebied wordt versterkt door de aanwezigheid van deze boom.
De bewoners van Vleeshouwersteeg 14 (achterzijde Schoenmakersstraat 7) en Schoenmakersstraat 9 hebben deze wijze van bestemmen bestreden en uiteindelijk beroep ingesteld tegen de vaststelling van het bestemmingsplan "Binnenstad". Zij wensten bouwmogelijkheden, c.q. een positieve bestemming voor een dubbele garage aan de Vleeshouwersteeg in Harderwijk. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij uitspraak van 27 oktober 2010 het beroep gegrond verklaard en het plandeel met de bestemming "Tuin" vernietigd. (zaaknummer 201001693/1/R2). De uitspraak is als bijlage 1toegevoegd bij deze toelichting.
Effectief betekent de uitspraak van de Raad van State dat voor het vernietigde plandeel het bestemmingsplan "Binnen De Veste - Zuid" van toepassing blijft. Binnen dit bestemmingsplan hebben de tuinen de bestemming "Onbebouwd erf". In essentie betekent dit weinig verschil met de bestemming "Tuin" uit het bestemmingsplan "Binnenstad", aangezien ook binnen deze bestemming niet gebouwd mag worden.
In de achtertuinen bevinden zich enkele bijgebouwen, die deels onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Binnen De Veste - Zuid" vallen en deels zijn gerealiseerd op basis van een verleende vrijstelling. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft gesteld dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestaande bouwwerken in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Verder stelt zij dat de raad in de aanwezigheid van de boom evenmin aanleiding kan zien de bouwwerken in strijd te achten met een goede ruimtelijke ordening.
In wezen betekenen deze overwegingen van de afdeling dat de bestaande bebouwing positief bestemd hadden moeten worden. Met dit bestemmingsplan wordt dit hersteld. Door het positief bestemmen van de bestaande bebouwing blijft in planologisch opzicht onvoldoende open ruimte over die een bestemming "Tuin" voor de rest van de percelen rechtvaardigd. Om die reden is ervoor gekozen het gehele gebied waarvoor de Raad van State het bestemmingsplan heeft vernietigd te bestemmen als te bebouwen erven. Dit betekent dat naast de percelen Schoenmakersstraat 7 en 9 ook nummer 11 wordt meegenomen in deze planherziening. Om te voorkomen dat voor deze percelen twee bestemmingsplannen gaan gelden is ervoor gekozen om ook het gedeelte van het bestemmingsplan "Binnenstad" wat niet is vernietigd mee te nemen in dit bestemmingsplan. Het gaat dan om het gedeelte aan de Schoenmakersstraat.
Concreet betekent dit dat de achtertuinen worden bestemd voor "Detailhandel" met de mogelijkheid tot het bouwen van bijgebouwen (te bebouwen erf).
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Algemeen
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Per onderzoeksaspect wordt een beschrijving gegeven van de situatie ter plaatse. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe functies mogelijk.
5.2 Cultuurhistorie En Archeologie
Gemeentelijk monument
Het pand Schoenmakersstraat 11 is een gemeentelijk monument uit circa 1880. Het is een diep woonhuis van twee bouwlagen onder een schilddak in eclecticistische stijl. Het monument wordt afdoende beschermd door de gemeentelijke monumentenverordening.
Archeologie
In 2006 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht geworden. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht.
Het plangebied ligt binnen archeologisch waardevol gebied, namelijk het beschermd Stadsgezicht (Binnenstad) en AMK-terreinen met attentiezones van 100 meter en attentiezone rond de Binnenstad.
Voor het Beschermd Stadsgezicht geldt dat indien dieper wordt gegraven dan 30 cm en een oppervlak van meer dan 30 m2 er voorschriften in de vergunning dienen te worden opgenomen. Voor de AMK-terreinen geldt dat indien dieper wordt gegraven dan 30 cm en een oppervlak van meer dan 50 m2er een archeologisch vooronderzoek moet worden uitgevoerd.
In het bestemmingsplan is dan ook een dubbelbestemming archeologische waarde opgenomen. Bij de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorschriften worden gesteld:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen;
- de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Wanneer behoud in situ niet mogelijk is, wordt bij de vergunning een opgraving verplicht gesteld (behoud ex situ).
Omdat het voorliggende bestemmingsplan uitsluitend de bestaande bebouwing positief bestemd en er op dit moment geen daadwerkelijk bouwplan aan de orde is, hoeft er geen archeologisch onderzoek te worden verricht. Bij een eventuele nieuwe bouwaanvraag zal te zijner tijd aangetoond moeten worden dat er geen archeologische waarden in het geding zijn.
5.3 Watertoets
Het plangebied ligt in de binnenstad van Harderwijk en valt binnen bestaand stedelijk gebied. Het extra te bebouwen oppervlak dat in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan bedraagt in totaal maximaal 135 m2. Deze maximaal te bebouwen oppervlakte is verwaarloosbaar klein ten opzichte van de gehele binnenstad.
De in het bestemmingsplan Binnenstad opgenomen waterparagraaf is op 1 juni 2007 goedgekeurd door het Waterschap Veluwe.
In deze waterparagraaf is verwoord dat in de Watertoets Voorontwerp Structuurplan Harderwijk 2020 voor de binnenstad afspraken zijn gemaakt tussen de waterbeheerders over welke wateraspecten relevant zijn. Als belangrijkste wateraspecten in de binnenstad worden genoemd:
- beleving
De beleving van water staat voor het meer zichtbaar maken van water in en rondom de binnenstad. Dit kan door het realiseren van nieuwe waterpartijen of door het verbeteren van het zicht op bestaande waterpartijen. In het voorliggende plangebied wordt geen water toegevoegd.
- wateroverlast
In de watertoets Voorontwerp Structuurplan Harderwijk 2020 staat vermeld dat de binnenstad voor een groot deel in de potentiële wateroverlastzone ligt. Aangezien de gehele binnenstad echter boven 2 m +NAP ligt blijkt dit echter niet het geval te zijn en is de potentiële wateroverlastzone in de binnenstad geen item (maaiveldbestand provincie Gelderland, 2007).
- afkoppelen van verhard oppervlak
In de huidige situatie ligt in de binnenstad van Harderwijk een gemengd rioolstelsel. Er is geen ruimte om bergings- en infiltratievoorzieningen aan te leggen in openbaar gebied. Om geen postzegeloplossingen te creëren, is er geen voornemen om particulier afkoppelen in de binnenstad te stimuleren.
De bestaande situatie wijzigt met betrekking tot het wateraspect niet. Het plan heeft dan ook geen nadelige gevolgen voor en door (grond)water in de omgeving.
5.4 Milieu
5.4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod. Het betreffen hier de randvoorwaarden en beperkingen die voorkomen uit het beleid en wetgeving op het gebied van: geluid (Wet geluidhinder), luchtkwaliteit (Wet luchtkwaliteit), bodem (Wet bodembescherming), bedrijvigheid (Wet milieubeheer) en externe veiligheid (BRZO, REVI, Bevi, Wet milieubeheer).
5.4.2 geluidhinder
De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door een industrieterrein, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij het opstellen van ruimtelijke plannen met betrekking op geluidgevoelige bestemmingen moet worden voldaan aan de normen uit de Wet geluidhinder. Deze normen gelden voor bestaande en nieuwe situaties. Rond gezoneerde industrieterreinen, spoorwegen en wegen zijn in de Wet geluidhinder akoestische aandachtsgebieden vastgelegd, zogenaamde zones.
De Wgh maakt een onderscheid tussen de voorkeursgrenswaarde en de hoogst toelaatbare geluidbelasting. Wanneer de geluidbelasting onder de voorkeursgrenswaarde valt, worden de effecten van geluid zonder meer toelaatbaar geacht. Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, maar de geluidbelasting de ten hoogste toelaatbare geluidwaarde niet te boven gaat, is de overschrijding na een afweging, toelaatbaar. De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai is 48 dB en de ten hoogst toelaatbare waarde is 63 dB, voor binnenstedelijk gebied. De voorkeursgrenswaarde vanwege een gezoneerd industrieterrein is 50 dB(A) en de ten hoogst toelaatbare waarde is 55 dB(A).
Voor de binnenstad van Harderwijk is in 2003 door de gemeenteraad de geluidsnota binnenstad gemeente Harderwijk vastgesteld. In deze nota is de binnenstad opgedeeld in 2 gebieden met een eigen gebiedsgrenswaarde. Dit is het feitelijke plafond voor het gehele gebied. Door deze methode hoeft niet meer voor elke vergunning of handhavingzaak beoordeeld te worden welke normering moet worden gehanteerd. Ook zijn in de nota de normeringen opgenomen voor evenementen.
Het voorliggende plangebied ligt niet binnen een geluidszone van een weg of het bedrijventerrein Lorentz. Aangezien de bestaande situatie met betrekking tot de mogelijkheid van wonen niet wijzigt, is er geen akoestisch onderzoek verricht. Het voorliggende bestemmingsplan maakt immers uitsluitend extra erfbebouwing mogelijk.
Bij bestaande situaties waar geen nieuwe geluidsgevoelige functies zijn voorzien, wordt de geluidsbelasting met betrekking tot de wettelijke normen voor binnenniveaus geregeld via het Bouwbesluit. Wanneer een bestaande woning of een andere geluidsgevoelige bestemming een uitbreiding wenst te realiseren, moet bij de omgevingsvergunning voor het bouwen worden aangetoond dat sprake is van een aanvaarbare binnenwaarde (bijvoorbeeld 33 dB bij woningen).
5.4.3 Luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin ter bescherming van mens en milieu onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht (o.a. fijn stof en stikstofdioxide) zijn vastgesteld.
De wet stelt bij een (dreigende) grenswaardenoverschrijding aanvullende eisen en beperkingen voor ruimtelijke plannen die "in betekenende mate" (IBM) leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast moet uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen worden of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het plan "niet in betekende mate" (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Naast de Wet luchtkwaliteit heeft de gemeente Harderwijk aanvullend beleid vastgesteld met betrekking tot projecteren van gevoelige bestemmingen op minder dan 300 meter van een rijksweg en 50 meter van een provinciale weg. Doel van dit beleid is om kwetsbare groepen, zoals kinderen, astmapatiënten en ouderen, zoveel mogelijk te beschermen tegen ongezonde lucht. Deze groepen hebben een verhoogde gevoeligheid voor luchtverontreiniging. Het beleid bepaalt dat nieuwe scholen (basisonderwijs, voorgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen), kinderdagverblijven, bejaarden-, verzorgings- en verpleeghuizen niet meer binnen 50 meter vanaf de provinciale weg of 300 meter van een rijksweg gebouwd mogen.
Op grond van de Wet Luchtkwaliteit worden er binnen het plangebied geen grenswaarden overschreden. Ook zijn er geen dreigende grenswaardenoverschrijdingen. Het plangebied ligt ook niet binnen de 50-meter contour van de N302.
In het kader van dit bestemmingsplan worden er geen nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen mogelijk gemaakt, die leiden tot een verbetering of verslechtering van de luchtkwaliteit. Zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor het bestemmingsplan.
5.4.4 Bodemkwaliteit
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Uit het geldende bestemmingsplan binnenstad blijkt dat de binnenstad een gebied is dat van oudsher intensief door de mensheid is bewoond en gebruikt. Door dit intensieve gebruik is de kwaliteit van grond en grondwater negatief beïnvloed (verontreinigd). Uit bodemonderzoeken die in de binnenstad zijn uitgevoerd, komt naar voren dat de grond over het algemeen matig, tot soms ook sterk, verhoogde waarden aan PAK en zware metalen bevat. In het grondwater zijn ook verhoogde gehaltes gemeten.
Indien bij nieuwbouw gronden moeten worden ontgraven, moet rekening worden gehouden met het feit dat de vrijkomende grond niet schoon is en dat deze grond niet zonder meer elders kan worden toegepast. Daarnaast mag er geen verontreinigd grondwater worden onttrokken zonder toestemming van de provincie Gelderland (uitgebreide procedure).
Aangezien het voorliggende bestemmingsplan uitsluitend de bestaande erfbebouwing legaliseert is er geen bodemonderzoek uitgevoerd. Bij eventuele toekomstige bouwaanvragen zal er een bodemtoets moeten plaatsvinden die aangeeft of er milieuhygiënische bezwaren zijn tegen de voorgenomen bouw. Het bodemonderzoek wordt getoetst aan de geldende normen en er wordt gekeken of de milieuhygiënische bodemkwaliteit volstaat voor de voorgenomen bouwwerkzaamheden.
5.4.5 Geur
Elke geur kan boven een bepaalde concentratie hinder veroorzaken. De dichtstbijzijnde geurbronnen afkomstig van bedrijvigheid bevinden zich op het industrieterrein Haven. Met de verkleuring van het industriegebied Haven van bedrijvigheid naar wonen zal een aantal geurbronnen verdwijnen. Voor geurgevoelige objecten wordt het bestemmingsplan niet gewijzigd.
Het milieuaspect geurhinder vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
5.4.6 Externe veiligheid
Inleiding
Activiteiten met gevaarlijke stoffen brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om de productie, opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen (bijvoorbeeld ammoniak en LPG) en het transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en door buisleidingen. Deze activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving omdat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten nodig zijn.
Externe veiligheid kent twee belangrijke toetsingscriteria waarmee het risico gekwantificeerd kan worden: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Beide risico's zijn gebaseerd op een kansbenadering en zijn niet effectgericht. Dat betekent dat de gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen merkbaar zijn buiten de afstanden die gelden voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Bedrijven
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn risiconormen opgenomen voor bedrijven met gevaarlijke stoffen voor een aangewezen groep bedrijven. Deze risiconormen gelden zowel voor besluiten conform de Wet milieubeheer als de Wet ruimtelijke ordening. Bij het Bevi hoort de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), de Revi regelt de uitvoering van het Bevi.
In het Bevi zijn twee veiligheidsnormen voor de omgeving van risicobronnen opgenomen: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico van 10-6 jaar (een kans van 1 op een miljoen per jaar) is voor kwetsbare objecten een grenswaarde en voor beperkt kwetsbare objecten een richtwaarde. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar een verantwoordingsplicht. Het Bevi is slechts van toepassing op specifiek in het besluit aangewezen categorieën van bedrijven.
In of nabij het plangebied liggen geen bedrijven die onder het Bevi vallen.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Op het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen uit 2004 van toepassing. Het regime voor de toepassing
van de circulaire is vergelijkbaar met het Bevi. Dat geldt met name voor de normen voor het plaatsgebonden risico en de afweging van het groepsrisico (inclusief zelfredzaamheid en hulpverlening) en de lijst van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. De circulaire is een voorbode van wettelijke risiconormering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. De circulaire schrijft geen vaste veiligheidsafstanden voor. De afstanden zijn afhankelijk van de aard en hoeveelheid van de vervoerde gevaarlijke stoffen.
In Harderwijk liggen drie transportroutes waar gevaarlijke stoffen over worden vervoerd die risico's opleveren: de A28, de N302 en de spoorlijn. De overige wegen leveren geen relevante risico's op. De aard en hoeveelheid gevaarlijke stoffen die over de randmeren worden vervoerd leveren ook geen relevante risico's op voor Harderwijk.
In het plangebied of in de directe nabijheid daarvan liggen geen transportroutes met bijbehorend invloedsgebied.
Buisleidingen
Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen en voor de uitvoering daarvan geldt de Regeling externe veiligheid buisleidingen.
In de gemeente Harderwijk ligt een hogedruk aardgastransportleiding van de Gasunie. De aardgasleidingen van de Nuon zijn geen hogedruk leidingen en voor externe veiligheid niet relevant. Transportleidingen voor brandbare vloeistoffen liggen niet in de gemeente Harderwijk.
De aardgastransportleiding heeft een bijbehorend invloedsgebied. Belangrijk hierbij is dat een invloedsgebied rond een hogedruk aardgastransportleiding geen formeel vastgestelde zone is, maar een regionaal afgesproken zone.
De hogedruk aardgastransportleiding met bijbehorend invloedsgebied van de Gasunie ligt niet in het plangebied of in de directe nabijheid daarvan.
5.4.7 Klimaat en energie
Om de klimaatverandering tegen te gaan heeft het Rijk ingezet op een energiebesparing van 2% per jaar. Daarnaast moet 20% van de gebruikte energie in 2020 duurzaam zijn en zal de uitstoot van broeikasgassen gereduceerd moeten zijn met 30% (ten opzichte van 1990). Om dit structureel te bereiken zetten gemeenten, provincies en Rijk zich in op verschillende vlakken.
De gemeente Harderwijk heeft zich aan deze doelstellingen gecommitteerd en heeft in het milieubeleidsplan beleidsdoelen opgenomen om de leefomgeving klimaatbestendig te maken. Met behulp van 6 thema's waaronder woningbouw moet een bijdrage geleverd worden. Om innovatie te stimuleren wordt landelijk de EPC (Energie Prestatie Coëfficiënt) voor nieuwe woningen aangescherpt.
Omdat er binnen het voorliggende plangebied geen nieuwe woningbouw mogelijk wordt gemaakt, is er op het gebied van duurzaamheid niet veel te winnen.
5.5 Flora En Fauna
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Gebiedsbescherming
Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen.
Soortbescherming
Op basis van de Flora- en faunawet zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.
Zorgplicht
De zorgplicht Flora- en faunawet is mede van toepassing op de beschermde soorten waarvoor geen ontheffing hoeft te worden verkregen. Dit houdt in, dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild levende dieren en planten (inclusief hun leefomgeving). Concreet betekent dit dat bij een ruimtelijke ingreep rekening moet worden gehouden met alle aanwezige dieren en planten door middel van planning en uitvoering. Voor alle grondgebonden zoogdieren en amfibieën in het plangebied geldt de zorgplicht. Dit houdt in dat deze dieren gedurende de werkzaamheden zoveel mogelijk moeten worden ontzien.
Aangezien het voorliggende bestemmingsplan uitsluitend de bestaande erfbebouwing legaliseert en geen nieuwe woningen mogelijk maakt, is er geen ecologisch onderzoek uitgevoerd. Het plangebied ligt midden in de binnenstad waardoor eventuele (kleinschalige) nieuwe erfbebouwing geen significante gevolgen zal hebben voor de flora en fauna in het plangebied.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Op grond van afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren indien het bestemmingsplan een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) mogelijk maakt.
In dit bestemmingsplan wordt de huidige situatie planologisch vastgelegd en de bestaande schuur gelegaliseerd. Het bestemmingsplan maakt hierbij geen bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.12 Wro mogelijk. Daarom hoeft geen exploitatieplan vastgesteld te worden. De ontwikkeling van dit bestemmingsplan brengt voor de gemeente alleen plankosten met zich mee. Deze kosten worden betaald uit de algemene middelen.
De economische uitvoerbaarheid van dit plan is hiermee aangetoond.
Hoofdstuk 7 Juridische Planopzet
7.1 Inleiding
In dit onderdeel van de toelichting wordt aangegeven hoe het door de Raad van State vernietigde deel uit het bestemmingsplan "Binnenstad" wordt gerepareerd door het voorliggende bestemmingsplan.
Op de verbeelding worden bestemmingen aangegeven. In de regels wordt per bestemming aangegeven hoe de gronden mogen worden gebruikt en hoe de gronden mogen worden bebouwd. Voor de wijze van bestemmen is zoveel mogelijk aangesloten bij het bestemmingsplan Binnenstad en bij de Standaard Handboek Harderwijk, versie 2010-10. Ook wordt in dit plan aangesloten bij de meest recente uitgave Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen, kortweg SVBP (2008).
Van groot belang is dat het bestemmingsplan en de verbeelding goed (af-)leesbaar zijn voor zowel de bewoners als de gemeente zelf. Dit is des te belangrijker, nu de bestemmingsplannen digitaal beschikbaar worden gesteld. Verder hecht de gemeente aan rechtszekerheid voor de burgers, zonder al teveel afwijkingsprocedures.
De regels moeten worden gelezen in samenhang met de verbeelding. De verbeelding geeft op een zodanige wijze informatie dat hierop kan worden afgelezen waar en hoe er gebouwd kan worden. In de regels wordt deze informatie nader toegelicht, uitgewerkt en juridisch vastgelegd. Het laatste betekent dat de regels uiteindelijk bepalen op welke wijze de informatie op de verbeelding moet worden geïnterpreteerd. Het is dus altijd van belang om de regels te bekijken in samenhang met de verbeelding, als er daadwerkelijk gebouwd gaat worden, of als andere ontwikkelingen worden gepland.
7.2 Artikelsgewijze Toelichting
De regels in dit bestemmingsplan zijn samengesteld vanuit diverse bronnen. Als vertrekpunt is de Standaard Handboek Harderwijk, versie 2011-11 gehanteerd. Voor de inhoud van de bestemming detailhandel is aangesloten bij het bestemmingsplan Binnenstad.
Detailhandel (artikel 3)
De gronden hebben de bestemming 'Detailhandel' gekregen. De gronden met deze bestemming zijn op de begane grond bestemd voor detailhandel en dienstverlening. Wonen is uitsluitend op de verdiepingen toegestaan, tenzij anders op de plankaart is aangegeven door middel van de aanduiding 'wonen'. Het gebruik van de kelder anders dan als opslagruimte annex bergruimte is niet toegestaan.
Waarde - Archeologie (artikel 4)
Voor de bescherming van mogelijk archeologische waarden in het plangebied is deze dubbelbestemming opgenomen. Het betreft de gebieden die op de Archeologische Verwachtingskaart en aangeduid zijn als archeologisch waardevol gebied. Hiervoor geldt een onderzoeksplicht bij gebieden groter dan 30 m².
Waarde - Cultuurhistorie (artikel 5)
Omdat het plangebied ligt binnen het Beschermd Stadsgezicht van Harderwijk hebben de gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' gekregen. De gronden zijn naast de bestemming 'Detailhandel' tevens bestemd voor het behoud en de bescherming van het cultuurhistorische karakter van de binnenstad. Op of in deze gronden mogen, buiten de bebouwing die is toegestaan binnen deze bestemmingen, geen bouwwerken worden gebouwd.
Anti-dubbeltelregel (artikel 6)
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van bebouwing te voorkomen. Dit zou zich kunnen voordoen wanneer een deel van een bouwperceel dat al bij de berekening van het maximale bebouwingspercentage was betrokken opnieuw bij zo'n berekening, maar nu ten behoeve van een ander bouwperceel, wordt betrokken.
Algemene gebruiksregel (artikel 7)
In dit artikel is opgenomen welk gebruik als strijdig gebruik wordt aangemerkt. Het betreft dan bijvoorbeeld het (laten) gebruik(en) van de gronden ten behoeve van een seksinrichting, of het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning of een aan huis verbonden beroep. Ook het storten van puin en afvalstoffen of de opslag van goederen of onklare voertuigen wordt gezien als strijdig gebruik. Daarnaast is het niet toegestaan om kelders voor detailhandelsactiviteiten, niet zijnde opslag, te gebruiken.
Algemene afwijkingsregels (artikel 8)
Op basis van artikel 3.6 Wro is aan burgemeester en wethouders een ontheffingsbevoegdheid toegekend voor een aantal met name genoemde ontheffingen, zoals bijvoorbeeld de bouw van erkers, balkons, luifels, bordessen, pergola's en dergelijke bouwwerken. Ook voor het maken van onderdoorgangen of het plat afdekken van gebouwen die niet zichtbaar zijn vanaf de openbare weg, kan een ontheffing worden verleend. Daarnaast kunnen afwijkingen (maximaal 10%) van de in de planregels opgenomen of op de verbeelding aangegeven afmetingen met behulp van deze algemene ontheffingregel mogelijk worden gemaakt. De regeling geeft de voorwaarden aan waaronder de ontheffingen kunnen worden verleend.
Overgangs- en slotregels (artikelen 9 en 10)
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is een algemeen geldende regeling opgesteld, die in elk bestemmingsplan moet worden opgenomen. Gekozen is voor een regeling in een aantal standaardbepalingen. De eerste standaardbepaling heeft betrekking op het overgangsrecht ten aanzien van bouwmogelijkheden, de tweede op het overgangsrecht ten aanzien van (andere) gebruiksmogelijkheden van de grond (gebruik in enge zin). Deze onderscheiding is klassiek binnen het ruimtelijk bestuursrecht. Gekozen is voor een zo min mogelijk uiteenlopende aanpak van beide onderdelen van het overgangsrecht in bestemmingsplannen, ten aanzien van de peildatum. Dat is het tijdstip dat als ijkpunt wordt aangehouden bij de vaststelling van de feitelijke en juridische situatie waarvan zal worden uitgegaan bij het vaststellen van de uit het overgangsrecht ten aanzien daarvan voortvloeiende rechten en verplichtingen. In beide artikelen is als peildatum gekozen voor het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan waarvoor het overgangsrecht geldt. Voor een verdere interpretatie van het overgangsrecht wordt verwezen naar de Memorie van toelichting bij het Bro.
7.3 Handhaving
Met het vaststellen van het bestemmingsplan zijn de werkzaamheden niet beëindigd. De instandhouding en ontwikkeling van een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving vereist, dat er daarna, ook op het gebied van de handhaving, de nodige activiteiten worden verricht.
In het collegeprogramma van het college van burgemeester en wethouders 2002-2006 wordt vermeld, dat er een nota integrale handhaving wordt opgesteld, waarin programmatisch handhaven centraal zal staan, met nadrukkelijk aandacht voor de personele capaciteit. Met deze uitspraak is een proces op gang gezet om de handhaving binnen de gemeente Harderwijk te verbeteren. Dit heeft in 2005 geleid tot een gemeentelijke Nota integrale handhaving, die de instemming heeft van het college van burgemeester en wethouders.
In de nota wordt gewerkt met zes handhavingsthema's; een van deze thema's is 'Bouwen, Wonen en Ruimtelijke Ordening'. Eveneens is voor alle handhavingsthema's een meerjaren handhavingsprogramma opgesteld. In het handhavingsprogramma 'Bouwen, Wonen en Ruimtelijke Ordening' wordt per taak de huidige kwaliteit beschreven en vervolgens de ambitie vastgelegd met de benodigde actie en de eventuele extra benodigde capaciteit en dekking.
Zo wordt geconstateerd dat verouderde bestemmingsplannen de handhaving bemoeilijken, hetgeen de ambitie oplevert te komen tot goede, handhaafbare actuele bestemmingsplannen, inclusief voorschriften. Het thans voorliggende bestemmingsplan is daarvan een sprekend voorbeeld. Ook op het gebied van toezicht op de naleving van de regelgeving, worden duidelijke ambities neergezet.
Zo zal ten aanzien van de controles op bouwen zonder vergunning of strijdig gebruik worden gewerkt met duidelijke, door het bestuur vastgestelde, kaders en prioritering en zal er sprake zijn van inbedding van structurele gebiedscontroles op illegale activiteiten. In dit kader is in 2008 het handhavingsbeleid bouwregelgeving door de raad vastgesteld. In dit beleid is opgenomen dat gronden en opstallen gebruikt moeten worden volgens de bestemming zoals die daaraan in het bestemmingsplan is gegeven. Is er sprake van strijdig gebruik dan is het aan de gemeente om het illegale gebruik op te sporen en zonodig handhavend op te treden volgens de prioritering in dit beleid.
Met de komst van de Wabo per 1 oktober 2010, gelden voor een groot deel van de reguliere bouwactiviteiten geen vergunningplicht meer voor de activiteit bouwen. Dit betekent dat heel veel bouwactiviteiten die aan de bestemmingsplanvoorschriften voldoen, gebouwd en gebruikt mogen zonder vergunning vooraf. Omdat de meeste standaard bouwactiviteiten en het gebruik daarvan buiten het gezichtsveld van de gemeente zullen gaan gebeuren, zal het handhavingapparaat van onze gemeente op een andere manier moeten gaan opereren. Het bouwen blijft makkelijk te ontdekken, maar het beoordelen van het gebruik daarvan wordt steeds moeilijker. Op deze manier wordt het handhavingapparaat gedwongen om het gebruik van bouwwerken actiever achteraf te controleren.
Hoofdstuk 8 Inspraak En Overleg
8.1 Inspraak
Hoofdregel uit de Inspraakverordening Harderwijk 2007 is dat elk bestuursorgaan over zijn eigen bevoegdheden besluit of al of niet inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van het gemeentelijk beleid. Dit betekent dat ook ten aanzien van een bestemmingsplan een besluit moet worden genomen over het al of niet toepassen van inspraak. In een aantal gevallen hoeft geen inspraak plaats te vinden, bijvoorbeeld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een zeer beperkt grondgebied (de zogenaamde postzegelplannetjes). Het onderhavige bestemmingsplan is aan te merken als een postzegelplan.
8.2 Vooroverleg
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Tegelijkertijd is het bestemmingsplan voorgelegd aan andere relevante instanties.
Het bestemmingsplan is voorgelegd aan de volgende instanties:
- VROM-Inspectie;
- Provinciaal Bestuur Gelderland;
- Waterschap Veluwe;
- Gemeentelijke Monumentencommissie;
- Veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland, cluster Veluwe west (VNOG);
- Politie District Noord-West Veluwe.
Er zijn reacties ontvangen van de provincie Gelderland en de VNOG. De provincie heeft aangegeven dat in het plan geen provinciale belangen aan de orde zijn. De VNOG heeft aangegeven dat zij geen bezwaren hebben op het voorontwerpbestemmingsplan.
Het plan is naar aanleiding van het vooroverleg dan ook niet gewijzigd.
Bijlage 1 Staat Van Horeca-activiteiten
A Logiesverstrekking
A1 Pension/stadslogement
Hoofdzakelijk: gelegenheid tot overnachting.
Nevenactiviteit: bereiding van etenswaren voor consumptie ter plaatse en verstrekking van alcoholische en/of niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, uitsluitend ten behoeve van gasten die ter plaatse overnachten.
A2 Hotel
Hoofdzakelijk: gelegenheid tot overnachting.
Nevenactiviteit: bereiding van etenswaren voor consumptie ter plaatse en verstrekking van alcoholische en/of niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, ten behoeve van gasten die ter plaatse overnachten alsmede ten behoeve van bezoekend publiek.
B Horeca, uitgezonderd logiesverstrekking
Categorie B1
Hoofdzakelijk: bereiding etenswaren voor consumptie ter plaatse.
Nevenactiviteit: verstrekking van alcoholische en/of niet-alcoholische dranken.
Categorie B2
hoofdzakelijk: bereiding van etenswaren al dan niet voor consumptie ter plaatse en dan of niet in combinatie met categorie 1-activiteiten.
Nevenactiviteit: verstrekking van zwak- en/of niet-alcoholische dranken.
Categorie B3
Hoofdzakelijk: verstrekking van alcoholische en/of niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse en al dan niet in combinatie met categorie 2-activiteiten.
Nevenactiviteit: verstrekking van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.
Categorie B4
Hoofdzakelijk: verstrekking van alcoholische en/of niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse in combinatie met het ten gehore brengen van muziek en het gelegenheid geven tot dansen en al dan niet in combinatie met categorie 3-activiteiten.
Bijlage 1 Uitspraak Raad Van State Bp Binnenstad
Bijlage 1 Uitspraak Raad van State BP Binnenstad