Drielanden - Bedrijvenpark Tonsel 2013
Bestemmingsplan - gemeente Harderwijk
Vastgesteld op 13-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Drielanden - Bedrijvenpark Tonsel 2013 van de gemeente Harderwijk;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0243.BP00073-0003 met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan- of uitbouw:
een onderdeel van een hoofdgebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;
1.6 afleverinstallatie
geheel van de al dan niet onder de grond liggende tank of tanks met daaraan gekoppelde leidingen, appendages, één of meer afleverzuilen, voorzover aanwezig, een kassa en, voorzover aanwezig, één of meer betaalautomaten;
1.7 afleverzuil
bovengronds gelegen gedeelte van de afleverinstallatie bestaande uit pompen, leidingen, meet- en regelwerken, schakelaars en afleverpistolen omgeven door een omkasting of daarmee direct in verbinding staand, ten behoeve van het afleveren van vloeibare brandstof, mengsmering en aardgas ten behoeve van openbare verkoop voor motorvoertuigen voor het wegverkeer.
1.8 ander werk:
een werk, geen bouwwerk zijnde;
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.10 bebouwingspercentage:
het in de regels aangegeven percentage dat de grootte aangeeft van het deel van het dat ten hoogste mag worden bebouwd;
1.11 bestaand gebouw, bestaande woning:
een gebouw dat, een woning die, op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaat, voorzover gerealiseerd in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet en voorzover niet in strijd met het toen geldende bestemmingsplan, krachtens een voor dat tijdstip reeds verleende vergunning in uitvoering is of in uitvoering kan worden genomen, dan wel de vergunning nadien moest worden verleend wegens overschrijding van de termijn als bedoeld in artikel 3.8 lid 1 sub e van de Wet ruimtelijke ordening, in relatie met artikel 50, lid 2 sub b van de Woningwet;
1.12 bestaand gebruik
het gebruik van gronden en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
1.13 bestaande oppervlakte, goothoogte, inhoud, afmetingen, aantal:
de oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte, inhoud, afmetingen van een bestaand gebouw, bestaande woning; aantal bestaande gebouwen, bestaande woningen;
1.14 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.15 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.16 bevi-inrichting:
inrichting als bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.17 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Voor zover het bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning betreft, wordt voor de toepassing van dit begrip, in afwijking van het begrip hoofdgebouw, de bedrijfswoning aangemerkt als hoofdgebouw;
1.18 bijgebouw:
een vrijstaand gebouw of een aan de hoofdbebouwing aangebouwd gebouw (met inbegrip van een eventueel te bouwen kelder) dat een eenheid vormt en dienstbaar is aan een hoofdgebouw;
1.19 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.20 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.21 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.22 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.23 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.24 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.25 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.26 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
1.27 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.28 gezamenlijk bruto vloeroppervlak:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.29 grootschalige detailhandel
detailhandelsvestigingen met een minimum winkelvloeroppervlak van 1.000 m2;
1.30 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.31 kantoor
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;
1.32 maatvoeringsvlak:
een als zodanig aangegeven vlak ten behoeve van het indelen van een bouwvlak of bouwperceel met het oog op een verschil in maatvoering;
1.33 ondergeschikte horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van niet alcoholische dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse dat wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en belang ondergeschikt aan is, uitsluitend toegankelijk is via de hoofdfunctie, de openingstijden zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdfunctie en waarvoor geen aparte reclame mag worden gemaakt.
1.34 peil:
- 1. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- 2. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.35 perifere detailhandel:
detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling in de vorm van de verkoop van auto's, boten, caravans, (grove) bouwmaterialen, keukens, sanitair, meubelen en naar de aard daarmee gelijk te stellen artikelen, alsmede tuincentra en bouwmarkten;
1.36 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt in elk geval verstaan een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.37 voorgevelbouwgrens:
het naar de weg gekeerde deel van de bouwgrens;
1.38 voorgevelrooilijn:
de denkbeeldig doorgetrokken lijn van het naar de weg gekeerde deel van het bouwvlak ter plaatse van de voorgevel van het hoofdgebouw, dan wel de ligging van de bouwvlakken op de verbeelding indien geen hoofdgebouw aanwezig is;
1.39 wgh-inrichting:
een inrichting als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes, liftkokers en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen;
2.5 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
vanaf de bouwperceelgrens tot enig punt van een gebouw;
2.6 wijze van meten:
Tenzij anders bepaald, worden de afstanden loodrecht gemeten.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken, trapportalen en hellingbanen buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens, dan wel de rooilijn met niet meer dan 0,25 m wordt overschreden, met dien verstande dat ten aanzien van trapportalen en hellingbanen de overschrijding niet meer dan 2,5 m mag bedragen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven tot en met categorie 3.1 zoals die zijn opgenomen in bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 1' uitsluitend bedrijven tot en met categorie 1, zoals die zijn opgenomen in bijlage 1, zijn toegestaan en ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' uitsluitend bedrijven tot en met categorie 2, zoals die zijn opgenomen in bijlage 1;
- b. perifere detailhandel;
- c. de verkoop van motorbrandstoffen, lpg daaronder niet begrepen, ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg';
- d. tankshop, ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG', met dien verstande dat het verkoopvloeroppervlak niet meer mag bedragen dan 50 m2;
- e. kantoren, ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' en uitsluitend voorzover dit aktiviteiten betreft die gelieerd zijn aan de toegestane bedrijven zoals bedoeld in lid a en b, met dien verstande dat het brutovloeroppervlak niet meer mag bedragen dan 2.400 m2;
- f. detailhandel, ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' en uitsluitend voorzover dit detailhandel betreft door de toegestane bedrijven zoals bedoeld in lid a, met dien verstande dat het verkoopvloeroppervlak niet meer mag bedragen dan 255 m2;
- g. tuinen, erven en terreinen;
- h. nutsvoorzieningen;
- i. groenvoorzieningen;
- j. waterlopen, waterpartijen en waterbergingen;
- k. voet- en fietspaden;
- l. parkeervoorzieningen;
- m. verkeersvoorzieningen, waaronder afscheidingen, lichtmasten, verkeersborden, alsmede voorzieningen voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer.
Detailhandel, horeca en kantoor als ondergeschikte nevenaktiviteit is in de bestemming inbegrepen.
3.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
- 1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en het bebouwingsgebied worden gebouwd, met dien verstande dat de situering wordt vastgelegd door de grenzen van het bebouwingsgebied en het verankeringspunt;
- 2. ter plaatse van de aanduiding 'minimale - maximale bouwhoogte (m)' bedragen de bouwhoogten niet minder of niet meer dan de aangegeven hoogten, dan wel de bestaande hoogten indien die minder of meer bedragen.
- 3. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' bedragen de bouwhoogten niet meer dan de aangegeven hoogten, dan wel de bestaande hoogten indien die meer bedragen.
- 4. het bouwen van bijgebouwen is toegestaan, met dien verstande dat:
- a. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m2;
- b. de hoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
- c. het verankeringspunt niet van toepassing is.
- 5. Op de gronden met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - centrale zone' gelden naast het bepaalde onder 1 tot en met 4 nog de volgende bepalingen:
- a. het bebouwingsgebied beslaat de gehele kaveldiepte en 0.7 keer de kavelbreedte;
- b. het verankeringspunt waar de bedrijfsbebouwing haar oorsprong vindt ligt op het kruispunt van kavelvoorgrens en kavelzijgrens;
- c. ten westen van de hoofdontsluiting van het Bedrijvenpark Tonsel ligt het verankeringspunt op de westelijke kavelzijgrens;
- d. ten oosten van de hoofdontsluiting van het Bedrijvenpark Tonsel ligt het verankeringspunt op de oostelijke kavelzijgrens;
- e. vanuit het verankeringspunt is een minimaal te bebouwen deel van het bebouwingsgebied vastgelegd van 0,4 keer de kavelbreedte;
- f. langs de westelijke hoekkavels wordt minimaal 0,7 keer de kaveldiepte op de grens bebouwd;
- g. op de oostelijke hoekkavel wordt in beide richtingen vanuit het verankeringspunt minimaal 0,4 keer de aanliggende kavelbreedte op de grens bebouwd, met dien verstande dat de afstand van de bebouwing tot de westelijke perceelsgrens niet minder dan 10 m mag bedragen.
- 6. Op de gronden met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - groene zone' gelden naast het bepaalde onder 1 tot en met 4 nog de volgende bepalingen:
- a. het bebouwingsgebied beslaat vanuit het midden van de kaveldiepte twee keer 0,4 keer de kaveldiepte en 0,7 keer de kavelbreedte;
- b. het verankeringspunt waar de bedrijfsbebouwing haar oorsprong vindt ligt in het midden van de westelijke kavelzijgrens, met dien verstande dat voor de gronden met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkend bouwen' geldt dat het verankeringspunt in het midden van de oostelijke kavelzijgrens ligt;
- c. vanuit het verankeringspunt is een minimaal te bebouwen deel van het bebouwingsgebied vastgelegd van 0,4 keer de kavelbreedte.
- 7. Op de gronden met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - landelijke zone' gelden naast het bepaalde onder 1 tot en met 4 nog de volgende bepalingen:
- a. het bebouwingsgebied beslaat de gehele kaveldiepte en 0.7 keer de kavelbreedte;
- b. de bedrijfsbebouwing reikt aan de zuidzijde tot aan de kavelgrens, aan de noordzijde is een strook bepaald waarin niet gebouwd mag worden;
- c. het verankeringspunt waar de bedrijfsbebouwing haar oorsprong vindt ligt op het kruispunt van kavelvoorgrens en westelijke kavelzijgrens;
- d. vanuit het verankeringspunt is een minimaal te bebouwen deel van het bebouwingsgebied vastgelegd van 0,4 keer de kavelbreedte.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de regel dat de bouwhoogte niet meer dan 4 m mag bedragen, met dien verstande dat:
- 1. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van verkeers- en verblijfsdoeleinden en nutsvoorzieningen, niet meer mag bedragen dan 6 m;
- 2. masten geen grotere hoogte mogen hebben dan 10 m;
- 3. op de gronden met de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG':
- a. de bouwhoogte ten hoogste 5 m mag bedragen;
- b. de afstand tussen afleverzuilen ten behoeve van de verkoop van motorbrandstoffen en de westelijke perceelsgrens tenminste 20 m bedraagt.
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2 lid a onder 5, 6 en 7 en toestaan dat afgeweken wordt van de situering van de hoofdbebouwing op de kavel, met dien verstande dat:
- a. de uitgangspunten zoals genoemd in de "Beeldkwaliteitscriteria voor ontwikkelgebieden Tonsel" (bijlage 1 van de Toelichting) zoveel mogelijk gewaarborgd blijven;
- b. de hoofdbebouwing op de gronden met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - centrale zone' in de bouwgrens wordt gebouwd;
- c. aan de straatzijde tenminste 30% van de kavelbreedte over de halve kaveldiepte vrij blijft van bebouwing, met dien verstande dat dit uitsluitend van toepassing is voor de gronden met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - centrale zone';
- d. de kavel voor ten hoogste 70% mag worden bebouwd.
3.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. het bebouwingsbeeld;
- c. de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan:
- a. de plaats van de gebouwen binnen het bouwperceel;
- b. de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m² en/of een grotere bouwhoogte dan 1,5 m.
3.5 Specifieke gebruiksregels
- a. Detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit is toegestaan, met dien verstande dat:
- 1. de detailhandel rechtstreeks verband houdt met of rechtstreeks voortvloeit uit de hoofdactiviteit;
- 2. de omvang niet meer mag bedragen dan 25% van het brutovloeroppervlak;
- 3. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m2;
- 4. de verkoop van voedings- en genotmiddelen, kleding en schoenen niet is toegestaan;
- 5. de verkoopruimte en het hoofdgebouw van het bedrijf zich op hetzelfde perceel bevinden.
- b. Horeca als ondergeschikte nevenactiviteit is uitsluitend toegestaan als niet-zelfstandige horeca, met dien verstande dat:
- 1. de horeca wordt gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie;
- 2. de horeca wat oppervlakte en ruimtelijke uitstraling betreft ondergeschikt is aan de hoofdfunctie;
- 3. de horeca uitsluitend toegankelijk is via de hoofdfunctie;
- 4. de openingstijden van de horeca passen binnen de openingstijden van de hoofdfunctie.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
- a. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van lid 3.1 sub a ten behoeve van het toestaan van bedrijven die niet zijn genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten of voor bedrijven die van een hogere categorie zijn, mits deze bedrijven naar aard en omvang gelijk zijn te stellen met de onder 3.1, lid a genoemde categorieën, met dien verstande dat bevi-inrichtingen, vuurwerkbedrijven en Wgh-inrichtingen niet zijn toegestaan.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van een zelfstandig kantoor als ondergeschikte nevenactiviteit bij een in lid 3.1 onder a of b genoemd bedrijf/PDV, met dien verstande dat:
- 1. De kantooractiviteit uitsluitend administratieve, financiële en/of juridische dienstverlening omvat, die gelieerd is aan het toegestane bedrijf;
- 2. De kantooractiviteit uitsluitend plaatsvindt binnen het hoofdgebouw van het gelieerde bedrijf en/of perifere detailhandel;
- 3. De omvang niet meer mag bedragen dan 25% van het brutovloeroppervlak;
- 4. De oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m2.
- c. De afwijking kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de milieusituatie;
- 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- 4. de externe veiligheid.
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met een overheersende stroomfunctie;
- b. fiets- en voetpaden;
- c. voorzieningen voor het openbaar vervoer, parkeerplaatsen en andere verkeersvoorzieningen, waaronder begrepen afscheidingen, lichtmasten, verkeersborden, kunstwerken, haal- en brengstroken, alsmede voorzieningen voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer;
- d. groenvoorzieningen;
- e. waterlopen, waterpartijen en waterbergingen;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. kunstwerken.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden zijn bouwwerken toegelaten waarvan de inhoud niet meer dan 50 m³ mag bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 4 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken rechtstreeks bedoeld voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer niet meer dan 10 m mag bedragen.
Artikel 5 Leiding - Gas
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- a. hoofdgastransportleiding(en);
- b. belemmeringenstrook;
- c. veiligheidszone.
5.2 Bouwregels
- a. in afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.
- b. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
- c. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de regel dat de bouwhoogte niet meer dan 6 m mag bedragen.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 en toestaan dat de in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits uit vooraf ingewonnen advies bij de desbetreffende leidingbeheerder is gebleken, dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig leidingbeheer geen bezwaar bestaat.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het bewerken van en graven, boren of roeren in de bodem;
- 2. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen;
- 3. het verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij daarvoor een vergunning krachtens de Ontgrondingenwet is vereist en het egaliseren van gronden;
- 4. het aanbrengen van verharding;
- 5. het aanbrengen/rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
- 6. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
- 7. het permanent opslaan van goederen.
- b. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden als bedoeld onder a. mag alleen worden verleend, indien door de uitvoering van het andere werk dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan, door het stellen van voorwaarden, voldoende tegemoet kan worden gekomen.
- c. Bij de afweging als bedoeld onder b. wordt in ieder geval betrokken de bestemmingsomschrijving van de ter plaatse geldende bestemming.
- d. Geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden als bedoeld onder a. is vereist voor:
- 1. andere werken, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
- 2. andere werken die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning;
- 3. graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
- e. Alvorens te beslissen op een aanvraag, zoals bedoeld onder a. wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder. Het vermelde advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti - Dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan het (laten) gebruik(en) van de gronden ten behoeve van een seksinrichting tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regels in deze planregels ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een oppervlakte van ten hoogste 25 m², een inhoud van ten hoogste 70 m³ en een hoogte van maximaal 5 m, ten dienste van openbaar nut, zoals schakelhuisjes, transformatorhuisjes, wachthuisjes, straatmeubilair, telefooncellen en kabelverdeelkasten;
- b. de bouw van balkons, luifels, bordessen, pergola's en dergelijke bouwwerken, met dien verstande dat balkons geen grotere diepte mogen hebben dan 1,50 m;
- c. het bouwen van antennes waarvan de bouwhoogte ten hoogste 25 m mag bedragen;
- d. het veranderen van de voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%, met dien verstande dat deze regel niet wordt toegepast in samenloop met een bijzondere afwijkingsregel.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10 %.
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Drielanden - Bedrijvenpark Tonsel 2013.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van....................
voorzitter,
griffier,
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Harderwijk is volgens de Wet ruimtelijke ordening verplicht om voor haar hele grondgebied bestemmingsplannen vast te stellen. Het bestemmingsplan is een bijzonder plan. Het is namelijk een bindend plan voor zowel overheid als burgers. De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. Ze wijst daarin de bestemming, ofwel functie van de grond aan. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en hetgeen daarop gebouwd is (bouwwerken). Bouwvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan bepaalt daardoor mede of ergens gebouwd mag worden.
Harderwijk werkt aan een actualisering van haar bestemmingsplannen. De huidige bestemmingsplannen zijn op onderdelen verouderd en sluiten niet meer goed aan op nieuwe (maatschappelijke) ontwikkelingen en nieuwe inzichten ten aanzien van planmethodiek en bestemmingsplanregeling. Met de actualisatie wordt het mogelijk de planologische regels af te stemmen op de huidige en toekomstige situatie en te uniformeren door middel van standaardisatie. Hiermee wordt de lappendeken aan plannen en regelingen opgeruimd en ontstaat uiteindelijk meer rechtsgelijkheid en rechtszekerheid voor de bewoners en bedrijven van Harderwijk.
Ten behoeve van de actualisering is het "Handboek actualisering bestemmingsplannen" opgesteld. Dit Handboek reikt een algemene plansystematiek aan, op basis waarvan de nieuwe bestemmingsplannen kunnen worden opgesteld. Het bestemmingsplan "Drielanden - Bedrijvenpark Tonsel 2013" is het volgende plan binnen dit actualiseringsproces.
De actualisering van de bestemmingsplannen wordt tevens aangegrepen om de bestemmingsplannen te digitaliseren. Met de digitalisering worden de mogelijkheden voor burgers om de plannen te raadplegen verbeterd. Verder wordt hierdoor het uitwisselen van plannen binnen de gemeente en met andere overheden sterk vereenvoudigd.
Van het bestemmingsplan wordt een digitale kaart gemaakt. Het Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO) is hiervoor de standaard. Door deze kaart te koppelen aan de planregels, kan het bestemmingsplan, zowel (digitaal) aan de balie als via het internet, direct worden geraadpleegd.
1.2 Doel
Het belangrijkste doel van het op te stellen bestemmingsplan "Drielanden - Bedrijvenpark Tonsel 2013" is het scheppen van een actueel, helder en toegankelijk ruimtelijk kader. Binnen dit kader is een balans gevonden tussen enerzijds het creëren van voldoende mogelijkheden om het bedrijvenpark flexibel in te richten en anderzijds het bieden van voldoende rechtszekerheid ten behoeve van de handhaving van bestaande gebruik- en bouwrechten.
Het bestemmingsplan heeft grotendeels een conserverend karakter. Dat wil zeggen dat de planregeling vooral is gericht op het handhaven van de bestaande juridische regeling uit het "Uitwerkingsplan Bedrijvenpark Tonsel". De vastgelegde ankerpunten zullen in het voorliggende bestemmingsplan worden gehandhaafd. Er wordt wel een mogelijkheid in de regels opgenomen om van dit ankerpunt af te kunnen wijken.
Naast het opnieuw vastleggen van de bestaande bouwrechten, worden in het bestemmingsplan wijzigingen/verruimingen van gebruiksmogelijkheden mogelijk gemaakt, namelijk een tankstation nabij de Groene Zoomweg en een (uitbreiding van het) kantoorpand bij een autobedrijf (Broekhuis) vlakbij rotonde 'de Berenkuil'.
1.3 Plangebied
Het plangebied ligt ten oosten van de woonwijk Drielanden en ten zuiden van de A28, op de grens met Ermelo. De globale begrenzing wordt aan de noordzijde gevormd door de percelen van de woningen ten zuiden van de Weisteeg. De westelijke begrenzing wordt gevormd door de spoorlijn Amersfoort-Zwolle. De Groene Zoomweg overgaand in de Harderwijkerweg is de zuid-oostelijke plangrens. Onderstaande afbeelding geeft een beeld van het plangebied.
1.4 Vigerend Bestemmingsplan
De huidige juridische regeling van de gronden is vastgelegd in een aantal bestemmingsplannen, die door het voorliggende bestemmingsplan geheel/gedeeltelijk komen te vervallen.
Naam bestemmingsplan | Vastgesteld door raad | Goedgekeurd door GS |
Hoofdwegenstructuur Harderwijk-Zuid, deelplan Harderwijkerweg / Verlengde Ceintuurbaan | 22-10-1998 | 15-06-1999 |
Drielanden - Oost | 16-09-1999 | 21-01-2000 |
Omgeving Groene Zoomweg - Harderwijkerweg | 16-06-2005 | 23-12-2005 |
Bedrijvenpark Tonsel | 09-05-2006 | 22-08-2006 |
Ten behoeve van het bedrijvenpark Tonsel, als onderdeel van de totale stedelijke uitbreiding van de wijk Drielanden, is destijds het bestemmingsplan Drielanden-Oost opgesteld. Dit bestemmingsplan is later uitgewerkt in het uitwerkingsplan Bedrijvenpark Tonsel. In het uitwerkingsplan is het plangebied bestemd voor Bedrijfsdoeleinden. Op de gronden met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" zijn de volgende functies toegestaan:
- bedrijfsactiviteiten welke genoemd staan in de 'Staat van bedrijven' uit het moederplan;
- parkeervoorzieningen;
- handel in volumineuze goederen, beperkt tot winkelformules die vanwege de omvang en aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben (vloeroppervlak minimaal 1.000 m2) voor de uitstalling;
- kantoren ten behoeve van dienstverlenende activiteiten die rechtstreeks voortvloeien uit de activiteiten van één en/of meerdere tot de bestemming behorende bedrijven en daaraan ondergeschikt zijn;
- openbare nutsvoorzieningen.
Detailhandel, anders dan detailhandel in volumineuze goederen, is op het bedrijventerrein niet toegestaan.
Onderstaande afbeelding geeft een beeld van de vigerende plankaart.
1.5 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan "Drielanden - Bedrijvenpark Tonsel 2013" bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding, schaal 1:1.500 (tek. nr. NL.IMRO.0243.BP00073-0003);
- regels.
Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen "gelezen" worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
1.6 Leeswijzer
De toelichting van het bestemmingsplan "Drielanden - Bedrijvenpark Tonsel 2013" bestaat uit de volgende hoofdstukken:
- in hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie beschreven. Achtereenvolgens komen de ontstaansgeschiedenis, de ruimtelijke structuur en de aanwezige functies aan bod.
- in hoofdstuk 3 wordt een schets gegeven van het beleidskader dat van belang is voor het functioneren en de ontwikkeling van het plangebied;
- in hoofdstuk 4 komt de uitvoerbaarheid van het plan aan bod; Aan de orde komen zaken als archeologie, ecologie, water en milieu;
- in hoofdstuk 5 wordt de planopzet behandeld. Hierin wordt beschreven welke ruimtelijke visie de gemeente voorstaat met "Bedrijvenpark Tonsel" en hoe dat wordt vertaald in het bestemmingsplan. Hier wordt aangegeven hoe met bestaande situaties en nieuwe ontwikkelingen wordt omgegaan;
- in hoofdstuk 6 worden kort de verschillende neergelegde bestemmingen, de juridische planopzet, behandeld en wordt verantwoording gegeven van het gebruik van de standaarden voor bestemmingsplannen in Harderwijk;
- in hoofdstuk 7 wordt ingegaan op het kostenverhaal en de economische uitvoerbaarheid van het plan;
- de toelichting wordt afgesloten met hoofdstuk 8 waarin wordt ingegaan op het proces van inspraak en overleg in relatie tot dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Ontstaansgeschiedenis
Harderwijk en omgeving worden sinds de prehistorie bewoond. De geschiedenis en ontwikkeling van Harderwijk laat veel aspecten en perioden zien.
Zo verleende Graaf Otto van Gelre en Zutphen al op 11 juni 1231 stads- en marktrechten aan 'Herderewich'. Het voorliggende plangebied ontleent haar naam aan het daar vroeger gelegen buurtschap Tonsel. Het buurtschap Tonsel lag deels in de gemeente Harderwijk en deels in de gemeente Ermelo. De naam "Tunselresteghe" werd reeds in 1332 in een oorkonde van graaf Reinoud van Gelre genoemd.
Harderwijk groeide in de loop der jaren uit van agrarische nederzetting tot handelsplaats. Aan de handel, industrie en het toerisme dankt Harderwijk zijn snelle groei.
Het stedelijk gebied van Harderwijk bestond tot en met de tweede wereldoorlog bijna uitsluitend uit het gebied dat "binnen de wallen en de stadsmuur" is gelegen; dus de huidige binnenstad. Daarna is de stad door de bouw van de omliggende woonwijken uitgebreid in zuidelijke en oostelijke richting.
De eerste bedrijven hebben zich in 2008 in het plangebied gevestigd. Bedrijvenpark Tonsel wordt een bedrijventerrein voor overwegend representatieve en schone bedrijven, zoals autobedrijven met showrooms.
2.2 Ruimtelijke Structuur
Stedenbouwkundige kenmerken
Het bedrijvenpark bestaat uit vier uitgeefbare bouwvlakken waarop verschillende bedrijven gevestigd kunnen worden. De bouwvlakken worden omsloten door wegen. Aan de noordzijde ligt een groene wal met waardevolle bomen. De hoofdontsluiting van het bedrijvenpark ligt aan de Groene Zoomweg. Aan de westzijde ligt een fietspad dat de interne langzaamverkeersroute vormt.
De bebouwing is overwegend noord-zuid gericht. De groenstructuren, wadi's en bomensingels zijn over het algemeen oost-west gericht. De ligging van de hoofdgastransportleiding was voor een belangrijk deel bepalend voor de structuur van het bedrijvenpark en de verkaveling.
De bestaande woningbouw aan de Weisteeg bepaalt de ontwikkelingsmogelijkheden. Op het bedrijvenpark zijn uitsluitend bedrijven in de milieucategorie 1, 2 en 3 bij een afstand van 50 meter toelaatbaar. De zichtlocaties bevinden zich hoofdzakelijk langs de Harderwijkerweg en Groene Zoomweg en in mindere mate langs de spoorlijn.
Bebouwingskarakteristiek
De bouwhoogte varieert in het gebied. Langs de spoorlijn en de Groene Zoomweg bedraagt de minimale bouwhoogte 6 meter en de maximale bouwhoogte 16 meter. De kavels die direct aan de woonpercelen langs de Weisteeg grenzen, hebben een maximale bouwhoogte van 10 meter. De bouwhoogte in het centrale deel bedraagt maximaal 16 meter.
Tussen de verschillende gebouwen zijn onbebouwde ruimten gedacht waardoor het gebied enige transparantie krijgt (lamellenstructuur).
2.3 Aanwezige Functies
2.3.1 Inleiding
Het bedrijvenpark Tonsel is bestemd voor overwegend representatieve en schone bedrijven, zoals bijvoorbeeld autobedrijven met showrooms. De kavels worden omgeven door groene randen en ontsluitingswegen. Op onderstaande functiekaart worden de voorkomende functies globaal aangegeven.
2.3.2 Bedrijven
Binnen het plangebied zijn alleen bedrijfsgebouwen gesitueerd. Bedrijfswoningen zijn uitgesloten. Wel liggen er rond het bedrijvenpark woningen. Om deze woningen te beschermen tegen de invloeden van de bedrijvigheid is de situering van de bebouwing afgestemd op de woonbebouwing. Aan de randen van het plangebied zijn uitsluitend lichte bedrijfscategorieën toegestaan (categorie 1+2) en daar waar de woningen het minst worden belast (centraal in het gebied) zijn zwaardere bedrijven toegestaan (categorie 3).
Nog niet alle kavels zijn bebouwd, maar de interesse in de kavels is groot. Verwacht wordt dat alle kavels binnen afzienbare tijd zijn verkocht.
2.3.3 Verkeer en Vervoer
Verkeersregime/Verkeersstructuur / ontsluiting
Het bedrijventerrein is opgenomen in een 30 km/uur-zone en is gelegen binnen de bebouwde kom. De centrale ontsluiting van het bedrijvenpark vindt plaats vanaf de Groene Zoomweg. Het wegprofiel op het bedrijvenpark is geschikt voor het gemotoriseerde verkeer waaronder personenauto's (bevoorradings) vrachtwagens met volumineuze goederen en bromfietsers.
De fietsers maken gebruik van de rijbaan of maken gebruik van het fietspad die gelegen is langs de spoorlijn. Het fietspad is tevens geschikt als extra toegangsroute voor hulpverlenende instanties zoals ambulances, brandweer en politie.
De voetgangers maken gebruik van het trottoir, dat aanliggend aan de rijbaan is gelegen.
Parkeren
Voor het gehele terrein geldt een parkeerverbodzone. Parkeren wordt uitsluitend op eigen terrein toegestaan voor zowel eigen bedrijfsvoering als bezoekers. Voor de berekening van de benodigde parkeercapaciteit op eigen terrein wordt verwezen naar de nota parkeernormen.
Openbaar vervoer
Er rijdt geen openbaar vervoer (stadsbus of streekbus) over het bedrijvenpark. Reizigers die gebruik willen maken van de diverse stads- en streeklijnen kunnen gebruik maken van de haltes op de dichtstbij gelegen hoofdwegen rondom het bedrijvenpark, namelijk de Harderwijkerweg, de Groene Zoomweg of de Drielandendreef.
2.3.4 Groen
Ten noorden en ten zuiden van de centrale zone liggen de groene zones. Deze groene zones worden omringd door wadi's, brede groene bermen en bestaande houtwallen.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Algemeen
Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Harderwijk is dit het geval. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend ingegaan op de voor de ontwikkeling van het plangebied relevante beleid.
3.2 Ruimtelijk Beleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is van kracht sinds 13 maart 2012. Deze structuurvisie vormt sindsdien het integrale kader voor het rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte uit 2005.
De SVIR geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt het kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Nederland heeft ruimte nodig om te leven en te bewegen, om economisch te kunnen blijven groeien en voor burgers en bedrijven om initiatief te nemen. Het Rijk kan en wil niet alles zelf doen, en geeft daarom meer ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en geven ruimte aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling.
Infrastructuur en ruimte worden door alle overheden in samenhang opgepakt.
Om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden zijn in de SVIR zijn drie hoofddoelen voor de voor de middellange termijn (2028) benoemd:
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.
De drie rijksdoelen zijn in het SIVR uitgewerkt tot dertien (thematische) 'onderwerpen van nationaal belang'.
In het SIVR worden geen beleidsuitspraken gedaan die specifiek van toepassing zijn voor het plangebied.
3.2.2 Streekplan Gelderland 2005/algemene structuurvisie ruimtelijke ordening
Hoe de provincie Gelderland de ruimte wil verdelen en gebruiken staat in de algemene structuurvisie ruimtelijke ordening, voorheen het Streekplan Gelderland 2005. Dit plan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven, dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Dat gebeurt door op provinciaal niveau te sturen op kenmerken en waarden die van provinciaal belang worden geacht: natuur en water ('groenblauw raamwerk'), maar ook de ruimtelijke ontwikkelingen in het 'rode raamwerk' van stedelijke functies en infrastructuur. Voor Harderwijk betekent dit dat de regionale centrumfunctie wordt voortgezet en geïntensiveerd. Harderwijk kan zich profileren als een krachtige en aantrekkelijke stad op het gebied van wonen, werken en voorzieningen. Aandacht gaat daarbij uit naar binnenstedelijke transformatieprocessen en bereikbaarheid, gekoppeld aan de potenties van het knooppunt station Harderwijk, Waterfront en de opwaardering van de N302.
3.2.3 Structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties
De Structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties is een aanpassing van het beleid voor bedrijventerreinen van het in 2005 vastgestelde streekplan Gelderland. Op 30 juni 2010 hebben Provinciale Staten de structuurvisie vastgesteld. Het structuurvisiebeleid is als gevolg van de volgende ontwikkelingen aangepast:
- toekomstprognoses wijzen erop dat na 2020 de vraag naar bedrijventerreinen sterk zal afnemen, op termijn (vanaf 2025) treedt zelfs krimp op;
- maatschappelijk is er weerstand tegen de verrommeling van het landschap ontstaan. Dit vertaalt zich in de vraag naar meer regie van de provincie op het (her)ontwikkelen van de juiste kwaliteit bedrijventerrein op de juiste plek.
Uitgangspunt van het nieuwe beleid is dat er eerst optimaal gebruik wordt gemaakt van bestaande bedrijventerreinen voordat er nieuwe worden ontwikkeld. Voldoende ruimte voor bedrijvigheid blijft beleidsuitgangspunt, maar overschot aan bedrijventerrein moet worden voorkomen. Verder vraagt de provincie Gelderland aan de gemeenten om extra aandacht te besteden aan kwalitatieve aspecten, zoals een goede ruimtelijke inpassing, een zorgvuldige vormgeving en een zo laag mogelijke milieubelasting.
Op de kaart die deel uitmaakt van de structuurvisie is het plangebied wat wonen en werken betreft aangeduid als "bestaande bebouwing". Voor bedrijvenpark Tonsel is geen specifiek beleid opgesteld.
3.2.4 Ruimtelijke Verordening Gelderland
Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kunnen, indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud en toelichting van bestemmingsplannen.
In de Ruimtelijke Verordening Gelderland (vastgesteld 15 december 2010) zijn regelingen opgenomen waarvan Provinciale Staten van mening zijn dat de provincie verantwoordelijk is voor de doorwerking daarvan. Daarnaast zijn regelingen opgenomen die naar de mening van het Rijk door de provincies nader moeten dan wel kunnen worden uitgewerkt in een provinciale verordening. Het plangebied is aangewezen als bestaand bebouwd gebied. Ten aanzien van verstedelijking over het algemeen wordt aangegeven dat de provincie als uitgangspunt hanteert dat nieuwe verstedelijking bij voorkeur plaatsvindt binnen het bestaand bebouwd gebied en binnen de zoekzones voor wonen en werken. Deze verordening legt het hierboven beschreven beleid van bundeling en intensivering vast door te bevorderen dat de nieuwbouw voor wonen en werken voor het overgrote deel binnen het bestaand bebouwd gebied en binnen de zoekzones wonen en werken plaatsvindt. Slechts een beperkt deel kan daarbuiten plaatsvinden.
3.2.5 Structuurplan Harderwijk 2020
Op basis van een interactief Stadsforum is in 2003 de Stadsvisie Harderwijk 2020 opgesteld. Deze visie is door de gemeente vertaald in een ruimtelijk plan: Structuurplan Harderwijk 2020. Dit structuurplan geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van Harderwijk aan tot circa 2020 en is op 15 juni 2006 door de gemeenteraad vastgesteld. Hiermee vervangt het plan de Ontwikkelingsvisie Harderwijk uit 1998.
Centraal in het structuurplan staat dat Harderwijk een stad is met kwaliteiten. Harderwijk is prachtig gelegen, tussen de randmeren en de Veluwe en centraal in het land. De historische binnenstad is uitnodigend. Het Dolfinarium is een attractie van de eerste orde, maar voor een blijvende toeristische betekenis een te smalle basis. Ingezet wordt daarom op versterking van de kwaliteiten: het water, de Veluwe en de binnenstad.
Met betrekking tot werken is de belangrijkste beleidsopgave: de beschikbare ruimte optimaal benutten voor het bieden van meer uitgesproken, gedifferentieerde werkmilieus die bijdragen aan de economie in Harderwijk. Het voorliggende bedrijvenpark Tonsel is opgenomen als een gebied waar wat gaat gebeuren, namelijk een bedrijventerrein voor representatieve en schone bedrijven. de bedrijventerreinen krijgen elk een meer uitgesprokener, eigen profiel. Meer dan in het verleden zal aandacht worden geschonken aan de beeldkwaliteit van de bedrijfsbebouwing, met name langs de hoofdroutes.
3.2.6 Stadsvisie 2031
Op 10 juni 2010 is de Stadsvisie Harderwijk 2031 vastgesteld. De Stadsvisie Harderwijk 2031 is gemaakt om een ontwikkelingsrichting voor de stad te bepalen op het gebied van voorzieningen, werkgelegenheid, woonklimaat en bereikbaarheid. Hierbij moeten strategische keuzes worden gemaakt. De visie is integraal. Dit betekent dat er nadrukkelijk wordt gekeken naar de onderlinge samenhang tussen de ruimtelijke, sociale en economische beleidsvelden. De visie is een uitgangspunt voor de intensieve samenwerking tussen bestuur, bevolking, bedrijfsleven, instellingen, organisaties en andere overheidsinstanties.
Gekozen is voor scenario 2 "Verdiepen". Ontwikkeling is namelijk noodzakelijk om van Harderwijk een aantrekkelijke woon- en werkgemeente te maken.
De Stadsvisie beschrijft de visie op de toekomst aan de hand van vier thema’s:
- woonklimaat:
"Prettig wonen in bijzondere woonwijken voor alle doelgroepen"; - maatschappelijke voorzieningen:
"Harderwijk loopt voorop op het gebied van sport, cultuur, onderwijs, zorg en welzijn"; - werken:
"Een sterke economische structuur door een duidelijk economisch imago"; - bereikbaarheid:
"Goede bereikbaarheid voor alle vervoerssoorten met aandacht voor milieu en veiligheid".
In scenario 2 is met betrekking tot het thema werken onder meer opgenomen dat Harderwijk een aantal sectoren in de economische structuur in Harderwijk en Hierden wil versterken.
De "Stadsvisie Harderwijk 2031" geeft aan welke koers Harderwijk wil varen. De volgende stap is het vertalen van deze stadsvisie in één integrale visie. Een visie waarin een duidelijke sociale, economische én ruimtelijke pijler herkenbaar is. Per onderwerp worden de ambities en beleidsdoelen beschreven zodat de vraag "wat willen we in de komende jaren bereiken" helder wordt beantwoord. In de uitvoeringsagenda die hieraan wordt gekoppeld, staan de maatregelen die het gemeentebestuur de komende jaren neemt om die gestelde doelen te bereiken.
In de Stadsvisie wordt niet specifiek iets over Bedrijvenpark Tonsel vermeld.
3.2.7 Structuurvisie Harderwijk 2031 (ontwerp)
De gemeenteraad heeft op 20 december 2012 de structuurvisie Harderwijk 2031 vastgesteld. Deze integrale structuurvisie is een uitwerking van de in juni 2010 door de gemeenteraad vastgestelde stadsvisie.
In de structuurvisie wordt aangegeven wat in de periode tot 2031 voor de gemeente Harderwijk de belangrijkste thema's zijn waar integraal aan gewerkt gaat worden door de gemeente, het bedrijfsleven, de maatschappelijke organisaties en door inwoners zelf. De visie is een document waar het economische, sociale en ruimtelijke beleid met elkaar in verband is gebracht. Het betreft een visie waarin kaders zijn gesteld met doelstellingen om de in de Stadsvisie verwoorde ambitie te verwezenlijken. Deze doelstellingen zijn ondergebracht in 4 ontwikkelsporen: Zorgzame stad, Ondernemende stad, Aantrekkelijke stad en Verbindende stad.
De structuurvisie zal fungeren als beoordeling- en sturingsinstrument op alle gemeentelijke beleidsterreinen. Het is daarmee een beleidsdocument dat de gemeente bindt. De gemeente kan daar alleen van afwijken indien daar een goede motivering voor is. Daarnaast wordt richting gegeven aan te verrichten inspanningen en te nemen maatregelen die moeten leiden tot de realisatie en totstandkoming van de in het beleid nagestreefde doelen. De structuurvisie vervangt hiermee het structuurplan Harderwijk 2020 en is daarmee:
- een visie op de sociale, economische en ruimtelijke ontwikkelingen in Harderwijk voor de middellange en lange termijn;
- een integrale visie met de hoofdlijnen van voorgenomen ontwikkelingen betreffende het leven, werken en verblijven in Harderwijk;
- de wijze waarop de gemeente de doelstellingen denkt te realiseren.
In de structuurvisie wordt met betrekking tot Bedrijventerrein Tonsel vermeld dat het een relatief jong terrein is, dat met name geschikt is voor bedrijven in de automotive branche en voor grootschalige PDV bedrijven.
3.3 Archeologie En Monumentenbeleid
3.3.1 Nota Cultuurhistorie
In 2008 heeft de gemeente de nota Cultuurhistorie vastgesteld. Uitgangspunt in de nota is om de fysieke cultuurhistorie te behouden en te beschermen. Cultuurhistorische waardevolle panden zijn aangewezen als rijks- of gemeentelijke monumenten. Deze worden sectoraal beschermd door de Monumentenwet 1988 en de monumentenverordening. Bijzonder Cultuurlandschap wordt beschermd bij bestemmingsplan.
3.3.2 Archeologienota
De gemeente Harderwijk heeft in april 2011 het Archeologiebeleid Harderwijk vastgesteld.
In de beleidskaart Archeologie is aangeven wanneer bij nieuwe planontwikkelingen archeologisch vooronderzoek plaats dient te vinden.
Op grond van artikel 40 van de Monumentenwet 1988 kan bij bestemmingsplan worden bepaald, dat een aanvrager van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit (bouwvergunning), of een aanlegactiviteit van werken geen bouwwerken zijnde (aanlegvergunning), een rapport over de archeologische waarden dient te overleggen. Aan de omgevingsvergunning kunnen indien nodig archeologische voorschriften worden verbonden. Op grond van artikel 41a van de Monumentenwet 1988 geldt deze verplichting niet bij projecten met een oppervlakte kleiner dan 100 m². De gemeenteraad kan hiervan een afwijkende oppervlakte (zowel naar boven als naar beneden) vaststellen.
Op de beleidskaart archeologie zijn per waarde- of verwachtingsgebied de vrijstellinggrenzen aangeven. Het beleid is om bij de actualisatie van bestemmingplannen een dubbelbestemming "Waarde - archeologie" op te nemen met bijhorende bouwregels en aanlegvergunningstelsel. Echter als uit archeologisch onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan is de dubbelbestemming overbodig.
3.4 Welstandsbeleid
De gemeente Harderwijk beschikt over een fraai erfgoed. De gemeente en haar burgers hechten daarom veel belang aan het behoud van de historische en de visuele waarden van het landschap en de kernen van Harderwijk en Hierden. Nieuwe ontwikkelingen moeten passen in de bestaande beeldkwaliteit en bijdragen aan een verrijking van het culturele erfgoed.
Een bestemmingsplan is erg belangrijk voor het bouwen. Bouwvergunningen worden immers getoetst aan de regels uit het bestemmingsplan. Naast de bestemmingsplanbepalingen en de bouwtechniek is het uiterlijk van een bouwwerk erg belangrijk. Hiervoor is welstandsbeleid opgesteld.
In de welstandsnota van Harderwijk wordt invulling gegeven aan de esthetische aspecten van het ruimtelijke kwaliteitsbeleid. De welstandsnota gaat daarbij vooral in op de architectonische aspecten van bouwwerken, zoals massa, vorm, kleur- en materiaalgebruik en detaillering. In stedenbouwkundige zin spreekt de welstandsnota zich uit over de uitstraling en ligging van de bebouwing in relatie tot de omgeving. Binnen de welstandsnota wordt bij bouwkundige ingrepen onderscheid gemaakt naar verschillend type criteria: sneltoetscriteria, objectcriteria en gebiedsgerichte criteria.
De kleine bouwactiviteiten, zoals het plaatsen van een dakkapel, het bouwen van een aan- of uitbouw of het plaatsen van een erfafscheiding, zijn ofwel vergunningvrij of vallen binnen de sneltoetscriteria. Deze criteria zijn objectief bepaalbaar en kenbaar. Bij grotere bouwingrepen wordt teruggevallen op de gebiedsgerichte criteria of er zullen aparte beeldkwaliteitplannen worden gemaakt, die door vaststelling door de raad, onderdeel worden van de Harderwijkse welstandsnota. Zo ook voor het voorliggende plangebied.
Voor het bedrijvenpark Tonsel is in mei 2005 het beeldkwaliteitsplan "Bedrijvenpark Tonsel" opgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan geeft richting aan de vormgeving van de bebouwing en inrichting van de buitenruimte. Omdat de gronduitgifte van kavels in de loop der jaren anders is verlopen dan destijds in het beeldkwaliteitsplan was beoogd, is het beeldkwaliteitsplan niet meer actueel. Voor de nu nog uit te geven kavels zijn nieuwe "Beeldkwaliteitscriteria voor ontwikkelgebieden" opgesteld (zie bijlage 1). Voor de bestaande bebouwde kavels geldt vooralsnog het nu geldende beeldkwaliteitsplan. Zodra de te actualiseren welstandsnota is vastgesteld, vervalt dit beeldkwaliteitsplan en worden de bouwaanvragen getoetst aan de welstandscriteria uit deze nota.
3.5 Milieubeleid
3.5.1 Milieubeleidsplan Harderwijk 2009-2012
De gemeente Harderwijk streeft naar samenhang in het bestaande veelomvattende milieubeleid. Het milieubeleidsplan 2009-2012 maakt inzichtelijk waar Harderwijk voor staat, geeft richting aan het beleid voor de komende periode en vervult een aanjaagfunctie om verbeteringen te realiseren. Vanuit deze gedachte worden twee speerpunten benoemd waarbij rekening is gehouden met de landelijke beleidsontwikkeling: klimaatbeleid en een gebiedsgericht milieubeleid. Het zorgdragen voor een duurzame leefomgeving is het hoofddoel van dit milieubeleid. Onder een duurzame leefomgeving verstaan we het voorzien in onze behoeften, zonder de toekomstige generaties de mogelijkheden voor dezelfde behoeftes te ontnemen. Dit milieubeleidsplan geeft kaders voor beleid en laat de bevolking van Harderwijk en Hierden zien hoe de gemeente zich inzet om de lokale milieuproblemen op te lossen.
Binnen onze gemeentegrenzen bestaat een grote diversiteit in gebieden, met elk hun eigen kenmerken en functies. Bij ruimtelijke ontwikkeling streven we naar een optimale leefomgevingskwaliteit. Door gebieden te onderscheiden wordt duidelijk welke milieukwaliteit gewenst is en of een ontwikkeling in het desbetreffende gebied past. Deze gebiedsgerichte benadering biedt ruimte om milieubeleid beter te laten aansluiten bij de dynamiek van ruimtelijke ontwikkelingen.
3.5.2 Milieugebiedvisie
In het milieubeleidsplan zijn voor verschillende delen van Harderwijk milieugebiedsvisies opgesteld. Door het opstellen van een milieugebiedsvisie komen de specifieke kwaliteiten, knelpunten, de milieubelasting en de milieuambities van het gebied in beeld. Voor bedrijvenpark Tonsel is op 8 november 2012 een milieugebiedsvisie vastgesteld (zie bijlage 2).
3.6 Waterbeleid
Het belang van water als ordenend principe binnen de ruimtelijke planvorming neemt snel toe. Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten hebben in 2001 een startovereenkomst getekend met als doel de watersystemen op orde te krijgen en te houden. De startovereenkomst voorziet in de opstelling van regionale stroomgebiedsvisies, waarin het toekomstige waterbeheer, in relatie tot de ruimtelijke ordening, wordt aangegeven.
3.6.1 Waterbeleid 21ste eeuw
Met het Waterbeleid 21e eeuw speelt het Rijk in op toekomstige ontwikkelingen, die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder andere de klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd.
Dit zijn de tritsen:
- vasthouden, bergen en afvoeren;
- schoonhouden, scheiden en zuiveren.
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms in een stroomgebied wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
3.6.2 Waterbeheersplan Veluwe 2010-2015
In het plan heeft het waterschap leidende principes geformuleerd voor het waterbeheer.
Dit zijn:
- 1. watersysteembenadering:
per stroomgebied zal het waterschap aangeven welke mogelijkheden het watersysteem biedt aan diverse gebruiksvormen en wat de gevolgen zijn, indien voor een bepaalde vorm wordt gekozen; - 2. waterketenbenadering:
een optimale dimensionering van het geheel van rioleringssysteem, afvalwatertransportsysteem en zuiveringsinstallatie wordt nagestreefd, uitgaande van een brongerichte benadering (zoveel mogelijk water in het systeem houden); in bebouwd gebied komen watersysteem- en waterketenbenadering bij elkaar; - 3. veiligheid:
bescherming tegen hoog water en beperken van wateroverlast; - 4. water als mede ordenend principe in de ruimtelijke ordening:
studie naar geschikte en minder geschikte locaties voor verschillende vormen van grondgebruik; - 5. geen afwenteling:
- vasthouden, bergen en dan pas lozen van regenwater;
- schoon houden (van regenwater, grondwater en oppervlaktewater) in plaats van achteraf zuiveren;
- een optimale verdeling van water, maar niet tegen elke prijs; - 6. ecologisch gezonde wateren (natte) landnatuur; ook in de stad:
de omstandigheden voor plant en dier zijn zodanig dat ze er zich kunnen handhaven, of na verstoring opnieuw kunnen vestigen; in stedelijke gebieden worden de watergangen, waar mogelijk, op een aantrekkelijke wijze ingericht en het beheer en onderhoud wordt mede afgestemd op de aanwezige natuurwaarden.
3.6.3 Waterplan Harderwijk 2006-2009
Het Waterplan Harderwijk 2006-2009 is een gezamenlijk plan van de gemeente Harderwijk en Waterschap Veluwe. Met dit plan willen beide partijen, samen met burgers, verenigingen en andere betrokkenen, verder werken aan het verbeteren van het water in Harderwijk. De hoofddoelstelling van het Waterplan Harderwijk is: "In beeld te brengen en uitvoeren van de benodigde maatregelen voor het realiseren en behouden van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond functionerend watersysteem met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving".
In dit Waterplan is onder meer een Kansen- en knelpuntenkaart opgenomen en een Visiekaart. Het plangebied Tonsel heeft geen bijzondere status op een van beide kaarten. Het gebied valt voor een groot deel in de grondwaterfluctuatiezone waarvoor geldt dat aandacht nodig is met betrekking de in de toekomst te verwachten hogere grondwaterstanden.
3.6.4 Verbreed Gemeentelijke Rioleringsplan (VGRP) 2010 - 2015
In het verbreed GRP zijn de volgende beleidsmatige uitgangspunten gedefinieerd:
Stedelijk Afvalwater:
- huishoudelijk afvalwater aansluiten op gemeentelijk rioolstelsel, tenzij dit niet doelmatig blijkt te zijn.
Hemelwater:
- Perceeleigenaar is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor inzameling en verwerking van hemelwater (infiltratie op eigen terrein)
- Indien dit redelijkerwijs niet van de perceeleigenaar kan worden verwacht, zal de gemeente de zorgplicht over moeten nemen
- Perceelseigenaren van bestaande bebouwing worden gestimuleerd om hemelwater van de vuilwater riolering af te koppelen
- Bij eventuele reconstructie: hemelwater van openbaar gebied afkoppelen van riolering, tenzij dit niet doelmatig blijkt te zijn
- Bij eventuele grootschalige ontwikkelingen (inbreiding en/of herinrichting): hemelwater in principe bij voorkeur lokaal inzamelen en verwerken (infiltratie of lozing op oppervlaktewater), tenzij dit ondoelmatig blijkt te zijn (bijvoorbeeld bij hoge grondwaterstand).
Grondwater:
- Perceeleigenaar is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor het oplossen van grondwater onder of -overlast op eigen perceel en/of voor het daarop aanwezige bouwwerk (bouwkundige maatregelen)
- De gemeente is verantwoordelijk voor het zoveel mogelijk beperken van structureel nadelige gevolgen van de grondwaterbestemming voor de aan de grond gegeven bestemming. Voor stedelijk gebied geldt dat sprake is van structureel grondwateroverlast indien de grondwaterstand langer dan 2 weken aaneengesloten hoger staat dan 0,7 m-mv.
- De zorgplicht grondwater geldt niet met terugwerkende kracht (vanaf 1 januari 2008) en kan dus niet leiden tot aansprakelijkheid voor situaties uit het verleden.
3.7 Groenbeleid
In het Handboek Harderwijks Groen staat het Harderwijkse groenbeleid voor stad, landschap en bos in samenhang met elkaar beschreven. Dit beleidsplan is in december 2007 door de raad van de gemeente Harderwijk vastgesteld. Hoofddoelstelling van beleid is de hoofdstructuur van stedelijk groen in stand te houden en te versterken. Hier zal niet worden gebouwd en worden ontbrekende schakels hersteld.
Het bedrijventerrein Tonsel ligt op het overgangsgebied van de Veluwse bossen naar de randmeren. Vanuit het handboek is het beleid om deze overgang herkenbaarder te maken onder andere door de keuze van het plantmateriaal. De huidige houtwal op het terrein is hierin een essentieel onderdeel. Door leeftijd en daardoor unieke karakter is deze houtwal zeer waardevol voor het gebied. De houtwal en de zijde langs de Groene Zoomweg ademt nog de sfeer van het "bos "uit, terwijl aan de zijde van het spoor langzaam wordt overgaan naar "water".
3.8 Verkeers- En Vervoersbeleid
Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Harderwijk is opgenomen in het Verkeersstructuurplan (VSP). Het VSP is in december 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Harderwijk en het plan bestaat uit een deel Mobiliteitsvisie (met een doorkijk naar 2030) en een deel Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (met een doorkijk tot 2015).
Het VSP geeft aan dat de komende jaren prioriteit wordt gegeven aan het aanpakken van verkeersonveiligheid in algemene zin en verkeersonveilige locaties in het bijzonder en daarnaast het stimuleren van het fietsverkeer in de gemeente Harderwijk.
3.9 Economisch Beleid
Harderwijk is een ondernemende gemeente. Het economisch beleid is er op gericht om de initiatieven van ondernemers in Harderwijk te faciliteren. Hierbij hoort dan het optimaal benutten en inrichten van de beschikbare ruimte en het bieden van meer uitgesproken, gedifferentieerde werkmilieus. De milieuhinder van bestaande en nieuwe bedrijvigheid dient tot een zo laag mogelijk niveau te worden beperkt, terwijl milieuhinderlijke activiteiten dienen te worden geweerd uit de directe woonomgeving.
Onze visie is om solitaire, op bedrijventerreinen gevestigde detailhandel zo veel als mogelijk aan banden te leggen. Dit betekent concreet dat uitbreiding van nu op het industrieterrein (m.n. Lorentz) gevestigde perifere detailhandel of nieuwvestiging daarvan tegen moet worden gegaan. Dit streven komt overeen met het landelijke en provinciale beleid en spoort met het streven naar concentratie binnen de bestaande hoofdcentra (binnenstad, wijkcentra, PDV/GDV-locaties). Dit betekent ook dat als er sprake is van verplaatsing naar een concentratie, er op de vrijkomende locatie niet weer een detailhandelsinvulling plaatsvindt. De enige uitzondering op de regel van het uitsluiten van nieuwvestiging geldt voor de vestiging van volumineuze detailhandel op bedrijvenpark Tonsel, een ontwikkeling die met het onherroepelijke bestemmingsplan reeds in gang is gezet.
Voorts mag nieuwvestiging van detailhandel op een bedrijventerrein alleen als er sprake is van een ondergeschikte functie bij een productie-, ambachts- of groothandelsbedrijf. Deze visie is ook van toepassing op de zogenaamde pick-up points ten behoeve van internet-aankopen. Dit wordt beschouwd als detailhandel, en mag alleen op een bedrijventerrein gevestigd zijn indien er sprake is van ondergeschiktheid van deze functie aan de hoofdactiviteit (niet zijnde detailhandel), en met maximering van het vloeroppervlak voor deze functie (50 m²).
Hoofdstuk 4 Onderzoek
4.1 Algemeen
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Per onderzoeksaspect wordt een beschrijving gegeven van de situatie ter plaatse.
4.2 Cultuurhistorie En Archeologie
4.2.1 Inleiding
In 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht geworden. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht.
4.2.2 Cultuurhistorie
In het plangebied bevinden zich geen rijks- en/of gemeentelijke monumenten.
4.2.3 Archeologie
Het bedrijventerrein Tonsel ontleent zijn naam aan het buurschap Tonsel dat direct oostelijk grensde aan het plangebied. De westzijde van het buurschap is wat lager gelegen en ook natter van aard. Daar bevinden zich van oorsprong meer de weilanden en hakhoutstruwelen. De landbouwgronden bevinden zich meer op de oostelijke helft van Tonsel. Later ontwikkelt zich hier wel wat landbouw en verandert het karakter van het gebied een beetje. De situatie in 1932 toont weer veel grasland (weiland). In die periode zijn er in het zuidelijkste deelgebied twee boerderijen verschenen. In de jaren '80 van de vorige eeuw vindt er schaalvergroting plaats. De aanwezigheid van deze opstallen hebben de ondergrond ongetwijfeld geroerd. De bodem bestaat in het plangebied uit dekzand. De landschappelijke kaart van Harderwijk maakt melding van dekzandwelvingen. De oostelijke helft van Tonsel ligt op een dekzandrug. Dekzandwelvingen hebben op de beleidskaart van Harderwijk een middelhoge verwachting meegekregen.
In het kader van drie projecten (de bouw van de wijk Drielanden, het plan Groene Zoom en de hoofdwegenstructuur Harderwijk-zuid en Ermelo-noordwest) zijn er in de afgelopen 15 jaar diverse archeologische onderzoeken uitgevoerd rondom het bedrijventerrein Tonsel. Die resultaten zijn gebruikt bij het booronderzoek dat in januari 2012 is uitgevoerd op het bedrijventerrein (zie bijlage 3). Het booronderzoek heeft aangetoond dat de bodem binnen het plangebied tot circa 60 cm beneden maaiveld is verstoord. Een intact bodemprofiel is nagenoeg niet aangetroffen. Daarom is geconcludeerd dat het niet waarschijnlijk is dat er nog archeologische waarden aanwezig zijn.
4.3 Ecologie
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Gebiedsbescherming
Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen.
Een uitloper van het natura 2000-gebied "Veluwe" ligt op circa 1 kilometer afstand. Tussen de Veluwe en bedrijvenpark Tonsel liggen nog agrarische gronden en recreatieterreinen van de gemeente Ermelo.
Soortbescherming
De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.
Natuurtoets
Adviesbureau Groenewold heeft in 2009 voor het bestemmingsplan "Veldzicht Noord" in Ermelo een natuurtoets uitgevoerd om de eventuele gevolgen voor de flora en fauna in beeld te brengen. Uit de quickscan kwam naar voren dat het gebied een vaste verblijfplaats en foerageergebied is van de Steenuil. Omdat de Steenuil en het leefgebied strikt beschermd zijn, is in het voorjaar van 2011 een aanvullend onderzoek uitgevoerd.
Uit dit aanvullende onderzoek blijkt dat de gronden direct ten zuiden van de Groene Zoomweg tot het leefgebied van de Steenuil behoren en kunnen worden aangemerkt als vaste woon- en verblijfplaats (broedterritorium en potentieel jachtgebied). Voor de Steenuil is dit jaarrond strikt beschermd.
In dit aanvullende onderzoek voor de gemeente Ermelo zijn maatregelen beschreven om het verlies aan leefgebied voldoende te compenseren. Na uitvoering van deze maatregelen zijn voldoende alternatieven gecreëerd om de Steenuil in zijn woon- en verblijfplaats te behouden. Doordat de gunstige staat van instandhouding daarmee niet in gevaar is, is het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet niet nodig.
Bedrijvenpark Tonsel ligt direct ten noorden van de Groene Zoomweg en daarmee in de directe nabijheid van de woon- en verblijfplaats van deze Steenuil. De Steenuil is zeer plaats trouw en maakt vaak vele jaren achtereen gebruik van hetzelfde terrein. Hij leeft bij voorkeur in een oud en kleinschalig cultuurlandschap. Dit is een halfopen landschap met een grote variatie aan natuurlijke elementen waar de Steenuil kan broeden, rusten, schuilen en jagen. In een optimaal territorium betekent dit de aanwezigheid van oude bomen met broedholten, gebouwen met broed-, uitkijk- en rustgelegenheid en grazige graslanden op vochtige gronden met voldoende voedselaanbod.
Het voorliggende plangebied Bedrijvenpark Tonsel is een bouwrijp gemaakt en deels braakliggend terrein. De kavels die nog niet bebouwd zijn omvatten uitsluitend kale voedselarme gronden.
Omdat de gronden niet aantrekkelijk genoeg zijn voor de Steenuil en uit het aanvullende onderzoek is gebleken dat bedrijvenpark Tonsel niet tot de woon- en verblijfplaats van de Steenuil behoort, zijn geen significante gevolgen voor de flora en fauna te verwachten. Verder ecologisch onderzoek is niet noodzakelijk en daarom achterwege gelaten.
4.4 Watertoets
Op basis van beleid dat voortkomt uit de nota Waterbeleid 21e eeuw is een watertoets verplicht gesteld bij de ruimtelijke planvorming. Deze watertoets is een (proces)instrument om ruimtelijke plannen en besluiten te toetsen, op de mate waarin rekening is gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij onder meer om aspecten als:
- voldoende ruimte voor water (berging, infiltratie, aan- en afvoer);
- voorkomen van wateroverlast en afwenteling van wateroverschotten op anderen;
- voldoende aandacht voor effecten op de ecologische waterkwaliteit (biologisch gezond);
- het garanderen van de veiligheid (overstroming);
- het voorkomen van te lage of te hoge grondwaterstanden.
De watertoets is niet alleen een toets, maar is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van ruimtelijke plannen en besluiten. De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dat op een of andere wijze effect kan hebben op het watersysteem (oppervlaktewater, grondwater, waterkeringen) is verantwoordelijk voor het opnemen van een waterparagraaf in het betreffende plan. In de waterparagraaf dient de initiatiefnemer het wateradvies van de waterbeheerder(s) op te nemen, de afwijkingen hiervan te motiveren (afwegen) en eventuele compenserende of mitigerende maatregelen voor te stellen.
Voor de wateraspecten is een watertoets doorlopen. Hierbij zijn de van belang zijnde wateraspecten die zijn gehanteerd bij de "Watertoets Voorontwerp Structuurplan Harderwijk 2020" geselecteerd. Deze wateraspecten zijn uitgewerkt in het definitief watertoetsdocument Drielanden-Oost d.d. 8 juli 2004 waarin ook het wateradvies van de waterbeheerders is verwerkt.
Voor deze watertoets heeft op 14 april 2004 en 13 mei 2004 overleg plaatsgevonden tussen waterbeheerders Waterschap Veluwe en Provincie Gelderland. De waterbeheerders hebben de wateraspecten beoordeeld en zijn hiermee akkoord.
Voor het voorliggende bestemmingsplan zijn er geen wezenlijke wijzigingen met betrekking tot deze watertoetsprocedure.
Voor de uitgebreide waterparagraaf wordt verwezen naar paragraaf 5.7.
4.5 Milieu
4.5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod. Het betreffen hier de randvoorwaarden en beperkingen die voorkomen uit het beleid en wetgeving op het gebied van: geluid (Wet geluidhinder), luchtkwaliteit (Wet luchtkwaliteit), bodem (Wet bodembescherming), bedrijvigheid (Wet milieubeheer) en externe veiligheid (BRZO, REVI, Bevi, Wet milieubeheer).
Omdat dit bestemmingsplan uitsluitend de huidige bouwrechten opnieuw vastlegt is een algemene beschrijving gegeven van de reeds beschikbare informatie en onderzoeken.
4.5.2 Geluidhinder
Binnen het plangebied mogen alleen bedrijfsgebouwen worden gerealiseerd, bedrijfswoningen worden uitgesloten. Dit houdt in dat er geen geluidsgevoelige objecten binnen het plangebied liggen of nog kunnen worden gebouwd. Wel liggen er in de omgeving geluidsgevoelige objecten. Het betreft hier voornamelijk woningen langs de Weisteeg. Deze woningen dienen beschermd te worden tegen de invloeden van de bedrijvigheid. De situering van de individuele bedrijven dient afgestemd te worden op de woonbebouwing. Door de lichte categorieën (1 en 2) te situeren aan de randen van het plangebied en de zwaarste categorie (3 tot 50 m) meer centraal, worden de gevoelige bestemmingen het minst belast.
Het plangebied voorziet niet in bestemmingen, waardoor vestiging van bedrijven vallend onder artikel 2.4 van het inrichtingen en vergunningbesluit milieubeheer mogelijk is. Hierdoor is artikel 41 van de Wet geluidhinder niet van toepassing. Het vaststellen van een geluidszone in het kader van de Wet geluidhinder is niet nodig.
4.5.3 Luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin ter bescherming van mens en milieu onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht (o.a. fijn stof en stikstofdioxide) zijn vastgesteld.
De wet stelt bij een (dreigende) grenswaardenoverschrijding aanvullende eisen en beperkingen voor ruimtelijke plannen die "in betekenende mate" (IBM) leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast moet uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen worden of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het plan "niet in betekende mate" (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Op grond van de Wet Luchtkwaliteit worden er binnen het plangebied geen grenswaarden overschreden ook zijn er geen dreigende grenswaardenoverschrijdingen. De bestaande en geplande bedrijvigheid valt met name in de lichte categorie (milieucategorie 1 tot 3) waardoor een effect op de luchtkwaliteit vanuit deze bronnen als verwaarloosbaar wordt ingeschat.
Daarnaast liggen er in het plangebied een aantal wegen die gevoed worden door de hoofdontsluitingsweg Groene Zoomweg. Indirect is het verkeer afkomstig van de Harderwijkerweg en Ceintuurbaan. Het verkeer binnen het plangebied veroorzaakt geen extra effect boven op het effect van de ontsluitingswegen. Het grootste effect op de luchtkwaliteit is met name afkomstig van de rondom het plangebied aanwezige hoofdontsluitingswegen. Deze wegen zijn in een eerder stadium vastgesteld in een ander bestemmingsplan (Hoofdwegenstructuur Harderwijkerweg – Verlengde Ceintuurbaan).
In het kader van dit bestemmingsplan worden er geen andere ontwikkelingen mogelijk gemaakt dan in het vigerende bestemmingsplan al opgenomen is. Er is dan ook geen sprake van een in betekende mate verslechtering van de luchtkwaliteit. Zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor het bestemmingsplan.
4.5.4 Bodemkwaliteit
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Het bedrijventerrein Tonsel was tot en met 2005 agrarisch in gebruik. De oorspronkelijke bebouwing met agrarische activiteiten is nog aanwezig aan de noordzijde van de huidige Tonsel. De nieuwe bebouwing op het bedrijventerrein bevindt zich voornamelijk op de van oorsprong onbebouwde gebiedsdelen. Bij eventuele wijzigingen of bouwplannen ter plaatse van de oorspronkelijke bebouwing wordt geadviseerd rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van asbest en ondergrondse HBO-tanks.
Volgens de bodemkwaliteitskaart ligt de Tonsel binnen bodembeheerszone B: over het algemeen schoon met verhoogde gehalten aan arseen. Op de asbestkansenkaart wordt aangegeven dat binnen het deelgebied een zeer kleine kans is op het aantreffen van asbest in de bodem. Met uitzondering van de bodem nabij (voormalige) oorspronkelijke bebouwing.
Van het gehele deelgebied Tonsel zijn geen ondergrondse brandstoftanks bekend bij de gemeente. Het is mogelijk dat er in het verleden gestookt werd op kolen in dit gebied, maar het kan ook zijn dat eventuele brandstoftanks nooit zijn gemeld.
Bodemonderzoek
Van bijna het gehele deelgebied is de bodem onderzocht met uitzondering van de percelen met oorspronkelijke bebouwing aan de noordzijde van de huidige Tonsel. De aanwezige bodemonderzoeken zijn uitgevoerd in de periode 1994 tot en met 2009.
Uit de verschillende bodemonderzoeken van bedrijventerrein Tonsel blijkt de bovengrond over het algemeen licht verontreinigd met zware metalen, PAK en minerale olie. De ondergrond blijkt vaak geen verhoogde gehalten aan de gemeten parameters te bevatten, plaatselijk is een verhoogd gehalte aan PAK aangetoond. In het grondwater zijn verhoogde gehalten aan zware metalen aangetoond.
De gehalten aan arseen, nikkel en koper worden bijna altijd verhoogd en vaak ook matig tot sterk verhoogd aangetoond in de bodem van Harderwijk. Het verhoogde gehalte aan arseen kan verklaard worden door de kwelsituatie vanuit de Veluwe. De verhoogde gehalten aan nikkel en koper kunnen verklaard worden door het agrarische verleden van het gebied, waarbij de grond regelmatig bemest werd.
Conclusie
Van de bij de gemeente aanwezige bodemonderzoeken zijn er een groot aantal inmiddels verouderd. Het is dus mogelijk dat bij een grondtransactie van of bij nieuwbouw op een bepaald perceel om een nieuw bodemonderzoek wordt verzocht.
Een bodemonderzoek is slechts een momentopname van de kwaliteit van de vaste bodem en het grondwater. De resultaten van een bodemonderzoek zijn dan ook beperkt bruikbaar. Door activiteiten op of nabij de locatie na uitvoering van het bodemonderzoek kan de kwaliteit van de bodem of het grondwater verslechteren. Over het algemeen wordt een bodemonderzoek na circa 5 jaar als verouderd beschouwd.
Indien op de locatie (bedrijfs)activiteiten gaan plaatsvinden die mogelijk bodembedreigende gevolgen kunnen hebben kan er aanvullend een nulsituatie bodemonderzoek gevraagd worden. Tevens kan na beëindiging van bodembedreigende (bedrijfs)activiteiten een eindsituatie bodemonderzoek gevraagd worden.
4.5.5 Externe veiligheid
Inleiding
Activiteiten met gevaarlijke stoffen brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om de productie, opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen (bijvoorbeeld ammoniak en LPG) en het transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en door buisleidingen. Deze activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving omdat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten nodig zijn.
Externe veiligheid kent twee belangrijke toetsingscriteria waarmee het risico gekwantificeerd kan worden: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Beide risico's zijn gebaseerd op een kansbenadering en zijn niet effectgericht. Dat betekent dat de gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen merkbaar zijn buiten de afstanden die gelden voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Wet- en regelgeving
Risicobron | Vigerende wet- en regelgeving |
A28, spoor en N303 | circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen |
aardgastransportleiding | Besluit externe veiligheid buisleidingen Regeling externe veiligheid buisleidingen |
Veiligheidsafstanden en veiligheidsnormen
Risicobron | Afstanden en normering | ||
Invloedsgebied groepsrisico | Plaatsgebonden risico (PR) | Afstanden PR | |
A28, spoor en N303 | 200 meter | grenswaarde 10-6/jaarrichtwaarde 10-6/jaar | - - |
aardgastransportleiding: 36 inch, 66,2 bar | 430 meter | grenswaarde 10-6/jaar | 0 meter (1) |
(1) Bron: http://nederland.risicokaart.nl/ Voor kwetsbare objecten geldt een grenswaarde, voor beperkt kwetsbare objecten geldt een richtwaarde |
Relevante risicoanalyses
Risicobron | Titel, datum, kenmerk |
A28 | Externe veiligheid vervoer gevaarlijke stoffen A28 te Harderwijk, 18 december 2007, project 071195 (zie bijlage 4) |
N303 | Externe veiligheid risico's op provinciale wegen in Gelderland, januari 2011 (zie bijlage 5) Interimrapportage Inventarisatie risicobronnen gemeente Harderwijk, 07 september 2012, documentnummer: 123418002 (zie bijlage 6) |
spoor | Externe veiligheid bestemmingsplan Groene Zoom te Harderwijk, 12 juli 2011, project 112025 (zie bijlage 7) |
aardgastransportleiding | Externe veiligheid bedrijvenpark Tonsel, 29 maart 2012, kenmerk R001-4830135RUD-rvb-V03-NL (zie bijlage 8) |
Beoordeling risico
In de directe omgeving van het plangebied liggen de volgende risicobronnen: de A28, het spoor en de aardgastransportleiding waarvan de aardgastransportleiding in het plangebied ligt.
Voor externe veiligheid belangrijkste wijziging van het bestemmingsplan is de mogelijkheid die het plan biedt voor de vestiging van een kantoor. Dit kan vooral tot uiting komen bij de risico's als gevolg van de buisleiding voor aardgas. De overige wijzigingen van de bestemmingen hebben geen gevolgen voor externe veiligheid.
A28
De kortste afstand tussen het plangebied en de A28 is ongeveer 125 meter. Het plangebied ligt buiten de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico en, op een klein deel na, buiten het invloedsgebied voor het groepsrisico van de A28. Het deel van het plangebied dat binnen het invloedsgebied ligt heeft de bestemming "Verkeer".
N303
Uit de rapportage "Externe veiligheid risico's op provinciale wegen in Gelderland" blijkt dat het groepsrisico kleiner is dat 0,1 X de oriëntatiewaarde. De interimrapportage van 2012 geeft aan dat bij een dichtheid groter of gelijk aan 161 personen/ha (uitgaande van tweezijdige bebouwing op een afstand van 20 meter van de weg) het groepsrisico kleiner is dan 0,1 X de oriëntatiewaarde. In dat geval is het niet nodig om (aanvullende) berekeningen uit te voeren. In de huidige situatie is de dichtheid op Tonsel en de directe omgeving van Tonsel ruim onder 161 personen/ha.
Uit beide rapportages blijkt dat het transport van gevaarlijke stoffen voor het plaatsgebonden risico niet leidt tot een 10-6-contour. Het plan voldoet aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico.
Spoor
Conform het Basisnet spoor geldt voor het traject Amersfoort-Zwolle een veiligheidszone van 9 meter. Dit is een gestandaardiseer de maximale grens- en richtwaarde van 10-6/jaar. Ook is een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter vastgesteld.. Aan beide afstanden wordt in het plangebied voldaan.
Uit de laatste stand van zaken blijkt ook dat langs het traject Amersfoort-Zwolle de oriëntatiewaarde voor groepsrisico niet wordt overschreden.
Uit de risicoanalyse blijkt dat het transport van gevaarlijke stoffen voor het plaatsgebonden risico niet leidt tot een 10-6-contour. Het plan voldoet aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico.
Aardgastransportleiding
Voor de buisleiding voor aardgas is een risicoanalyse opgesteld. Uit de analyse blijkt dat in het plangebied geen 10-6-contour ligt voor het plaatsgebonden risico. Het berekende niveau van het groepsrisico voor het vigerende plan en het nieuw plan is (afgerond) 2,4 maal de oriëntatiewaarde. De kilometer waarvoor het hoogte groepsrisico is berekend ligt zo goed als helemaal buiten het plangebied. De conclusie van de risicoanalyse is dat de wijzigingen in het nieuwe plan ten opzichte van het vigerende plan een verwaarloosbare invloed hebben op het groepsrisico. Het verschil in de factor ten opzichte van de oriëntatiewaarde is 0,003.
Conclusie plaatsgebonden risico
De grenswaarden voor het plaatsgebonden risico worden niet overschreden en levert daarom geen belemmeringen op voor het plan.
Maatregelen en zelfredzaamheid
Met maatregelen moet zoveel als mogelijk het groepsrisico worden verlaagd. Het bestemmingsplan Tonsel is overwegend een consoliderend plan. De meest in het oog springende wijziging die voor externe veiligheid van belang is, is de nieuwe kantoorfunctie. Uit de risicoanalyse blijkt dat de nieuwe kantoorfunctie nauwelijks invloed heeft op het groepsrisico. De overige wijzigingen hebben geen effect op het plaatsgebonden of groepsrisico. Maatregelen om het groepsrisico te verlagen, zijn in een bestaande situatie moeilijk in te passen. De meest zinvolle maatregelen liggen op het vlak van zelfredzaamheid waarin het plan kan voorzien.
Het plan voorziet niet in functies die specifiek bedoeld zijn voor personen die niet zelfredzaam zijn, bijvoorbeeld zorgsector, opvang voor minder validen en (basis)scholen, maar sluit functies voor deze groep ook niet uit. Gezien de functie van het plangebied ligt een toekomstige vestiging van een functie voor (grote) groepen minder zelfredzame personen niet voor de hand.
Het noordelijk deel, de omgeving van de Weisteeg, is in oostelijke richting ontsloten. Voor een calamiteit op het spoor is dit een goede vluchtroute. Voor de A28 is dit een minder gunstige vluchtroute (parallel aan de risicobron), maar biedt wel de mogelijkheid om in westelijke of oostelijke richting te vluchten. De spoorwegovergang is voor de westelijke richting van cruciaal belang.
De mogelijkheden om te vluchten in geval van een calamiteit met de buisleiding is lastiger. Optimale vluchtroutes zijn in noordelijke of zuidelijke richting. De aanwezige infrastructuur biedt de gebruikers van Tonsel deze mogelijkheid in noordelijke richting via het Beneluxpad/Westermeenweg en Oranjelaan. In het zuidelijk deel van Tonsel ligt de infrastructuur op korte afstand parallel aan de buisleiding en voor een deel boven de buisleiding. Een calamiteit met de buisleiding blokkeert de belangrijkste ontsluitingsmogelijkheid van Tonsel: de aansluiting van de Zuiderbreedte via een rotonde in de Groene Zoomweg. Nooduitgangen in de terreinafscherming die uitkomen op het fietspad Beneluxlaan kunnen een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van de toekomstige gebruikers van het deel van Tonsel dat aan de zuidkant ligt van de buisleiding.
Hulpverlening
De Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG) is om advies gevraagd met betrekking tot de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp. De VNOG heeft in het kader van het vooroverleg opgemerkt dat het voorliggende bestemmingsplan te maken heeft met vier relevante risicobronnen, namelijk de hogedruk aardgasleiding, A28, spoorlijn Amersfoort - Zwolle en de provinciale weg N303. Het groepsrisico dat betrekking heeft op de hogedruk aardgasleiding heeft een overschrijding van de oriënterende waarde. De voornaamste oorzaak van de overschrijding ligt buiten het plangebied van dit bestemmingsplan. Eventuele risicoreducerende maatregelen, die de overschrijding van de oriënterende waarde terugbrengen, zijn daarom voor dit bestemmingsplan nauwelijks effectief. De geprojecteerde ontwikkeling van het kantoorgebouw in het betreffende bestemmingsplan heeft bovendien een gering effect op het groepsrisico (dat in de huidige situatie al een overschrijding van de oriënterende waarde kent). Bij de andere risicobronnen blijft het groepsrisico onder de oriënterende waarde (richtlijn). Omdat het groepsrisico daar onder de oriënterende waarde blijft, is het volgens de VNOG niet noodzakelijk om extra risicoreducerende maatregelen op te nemen.
Evenwicht Impact en Slagkracht
Een fakkelbrand als gevolg van een breuk in een hogedruk aardgasleiding is beheersbaar / bestrijdbaar.
Bestaande waterwinning / blusmiddelen
De huidige waterwinning in het plangebied is afgestemd op de functionaliteit van het gebied.
Zelfredzaamheid
De WAS palen, die betrekking hebben op het plangebied, staan op het dak van Weideheem (Drift 2) en op het plantsoen (Veldkamp 28) in Harderwijk. Het plangebied valt daarmee grotendeels binnen het bereik van een WAS paal.
De persoonlijke mogelijkheden om te handelen bij calamiteiten bij de betreffende risicobronnen, is op orde. Het plangebied is rondom de benoemde risicobronnen goed te ontvluchten via meerdere wegen.
Milieubeleid/externe veiligheidsbeleid
Het plan, met name de wijzigingen ten opzichte van het hiervoor geldende plan, voldoet aan de uitgangspunten van het Milieubeleidsplan Harderwijk 2009-2012 die zijn opgenomen in het deelgebied Tonsel.
Door de binding met het bedrijf van de initiatiefnemer is de locatie die op de plankaart is aangegeven de enige mogelijkheid voor realisatie van het kantoorpand. Daarmee is bewust gekozen voor deze functie. Met de situering van de aangewezen locatie wordt zoveel als mogelijk tegemoet gekomen aan ruimtelijke scheiding van een nieuwe (beperkt) kwetsbare functie ten opzichte van de risicobron, in dit geval de buisleiding voor aardgas.
Uit de risicoanalyse blijkt dat realisatie van het kantoorpand niet leidt tot een relevante verhoging van het groepsrisico. Aanvullende maatregelen om de gevolgen van calamiteiten te beperken liggen niet voor de hand.
Tot slot is het nieuwe kantoorpand geen object voor personen die niet zelfredzaam zijn en is het geen object met een hoge bezettingsgraad.
4.5.6 Klimaat en energie
Om de klimaatverandering tegen te gaan heeft het Rijk ingezet op een energiebesparing van 2% per jaar. Daarnaast moet 20% van de gebruikte energie in 2020 duurzaam zijn en zal de uitstoot van broeikasgassen gereduceerd moeten zijn met 30% (ten opzichte van 1990). Om dit structureel te bereiken zetten gemeenten, provincies en Rijk zich in op verschillende vlakken.
De gemeente Harderwijk heeft zich aan deze doelstellingen gecommitteerd en heeft in het milieubeleidsplan beleidsdoelen opgenomen om de leefomgeving klimaatbestendig te maken. Met behulp van 6 thema's moet een bijdrage geleverd worden.
4.6 Kabels En Leidingen
In het plangebied ligt een aardgastransportleiding, namelijk vanaf het spoor onder de rijweg van de Zuiderbreedte en bij de rotonde nabij de entree van het bedrijventerrien Tonsel in de berm afbuigend naar de rotonde Berekuil (zie paragraaf 4.5.5).
De aan te houden zakelijk rechtstrook bedraagt 5 meter ter weerszijden van de leiding.
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de planopzet beschreven voor de belangrijkste beleidsvelden. De beschrijving van de huidige situatie heeft al plaatsgevonden in hoofdstuk twee. Na eerst de uitgangspunten van het plan te vermelden, wordt in dit hoofdstuk, voor zover daar sprake van is, stilgestaan bij een aantal nieuwe ontwikkelingen en/of ervaren knelpunten. Vervolgens wordt beschreven op welke wijze daarmee in dit bestemmingsplan wordt omgegaan. Dit kan door middel van kleinschalige oplossingen binnen de bestemming (beheersmaatregelen) of door de introductie van nieuwe of gewijzigde bestemmingen voor meer ingrijpende veranderingen.
5.2 Uitgangspunten
Uitgangspunt van dit bestemmingsplan is het consolideren van de bestaande situatie. Dit betekent dat de bestaande ruimtelijke opzet gehandhaafd zal blijven.
5.3 Bedrijven
5.3.1 Ontwikkelingen
Kantoren
Aan de Zuiderbreedte, nabij de rotonde in de Harderwijkerweg, is een vestiging van autobedrijf Broekhuis aanwezig. De huidige vestiging op Tonsel herbergt een tweetal merkgarages en verder (ondergeschikte) adminstratieve diensten (Lease, verzekeringen etc) die nodig zijn om de Broekhuis groep te bedienen. Momenteel is de afdeling financiële dienstverlening nog gevestigd op bedrijventerrein Lorentz.
Naast het ruimte scheppen voor toekomstige groei wil Broekhuis ook een aantal activiteiten van de Broekhuisgroep, en daarmee ook extra arbeidsplaatsen, verplaatsen naar Tonsel. Broekhuis Holding omvat namelijk een fors aantal activiteiten ter ondersteuning van het gehele concern. Hiervoor dient echter wel uitbreiding van de bestaande oppervlakte aan kantoorruimten plaats te vinden. Daarnaast is de huidige kavel nu al te klein en is er een parkeerprobleem.
Het voorliggende bestemmingsplan staat zelfstandige kantoren op het bedrijvenpark Tonsel niet toe. Dit is in lijn met de Kantorennota en voorkomt onnodige blootstelling van personeel aan milieuoverlast als gevolg van geluid, geur en stof. Ondergeschikte kantoorfuncties ten behoeve van gevestigde bedrijven zijn echter wel toegestaan. Daarnaast kan door middel van een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan een uitzondering gemaakt worden voor zelfstandige kantoorfuncties als ondergeschikte nevenactiviteit bij een bedrijf of PDV. De kantooractiviteit mag echter uitsluitend administratieve, financiële en/of juridische dienstverlening omvatten, die gelieerd is aan het toegestane bedrijf. De kantooractiviteit mag uitsluitend plaatsvinden binnen het hoofdgebouw van het gelieerde bedrijf en/of perifere detailhandel en niet meer bedragen dan 25% van het brutovloeroppervlak tot een maximum van 50 m2.
De voorgestelde uitbreiding van kantooractiviteiten past dan ook niet in het bestemmingsplan. De kantooractiviteiten zijn namelijk niet meer ondergeschikt aan de bedrijfsactiviteiten. In afwijking van het kantorenbeleid wordt voor het perceel van Broekhuis Holding een uitzondering gemaakt. Op het perceel van Broekhuis wordt een uitbreiding van de huidige kantoorfuncties mogelijk gemaakt.
De kantoorfunctie wordt door middel van een aanduiding op de verbeelding planologisch-juridisch mogelijk gemaakt.
Detailhandel op bedrijventerrein / internetwinkel met afhaalfunctie
Als bedrijven direct aan de consument leveren is volgens de in Harderwijk gehanteerde definitie sprake van detailhandel. Op het bedrijvenpark Tonsel is de vestiging van twee 'soorten' detailhandel toegestaan, namelijk perifere detailhandel en ondergeschikte detailhandel bij bedrijven.
Perifere detailhandel (PDV)
Perifere detailhandel is detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling in de vorm van de verkoop van auto's, boten, caravans, (grove) bouwmaterialen, keukens, sanitair en meubelen en naar de aard daarmee gelijk te stellen artikelen, alsmede tuincentra. Er is geen oppervlakte-eis opgenomen met betrekking tot minimale en/of maximale winkelvloeroppervlakte. Dit betekent dat kleine bedrijven die grote artikelen willen verkopen zich op Tonsel kunnen vestigen. Dergelijke bedrijven zijn namelijk niet wenselijk in de binnenstad of de wijkwinkelcentra. Grootschalige detailhandel -niet zijnde PDV- wordt niet toegestaan op Tonsel. Onder grootschalige detailhandel (GDV) worden detailhandelsvestigingen met een minimum winkelvloeroppervlak van 1.000 m2 verstaan.
Ondergeschikte detailhandel
Ondergeschikte detailhandel is een ondergeschikte nevenactiviteit die rechtstreeks voortvloeit en/of rechtstreeks verband houdt met de hoofdactiviteit. Wanneer de nevenactiviteit geen problemen oplevert voor ongewenste verkeersbewegingen en oneerlijke concurrentie met echte detailhandelslocaties, is het geen bezwaar deze ondergeschikte detailhandel toe te staan. Dit kan voldoende geregeld worden door de omvang van de detailhandelsactiviteit beperkt te houden. Om die reden wordt de nevenactiviteit gedefinieerd volgens de criteria:
- de verkoopruimte is niet groter dan 25% van het brutovloeroppervlak;
- de verkoopruimte is niet groter dan 50 m²;
- uitgesloten is de verkoop van voedings- en genotmiddelen, kleding en schoenen;
- de verkoopruimte en het hoofdgebouw van het bedrijf bevinden zich op hetzelfde perceel.
Omdat de Hamu niet past binnen deze regeling zal er voor dit bedrijf een specifieke regeling worden opgenomen, dat er ter plaatse maximaal 255 m2 aan winkelfunctie toegestaan is.
Binnen bovengenoemde criteria is de vestiging van internetwinkels met afhaalbalie ook mogelijk, indien groothandel, op- en overslag en/of postorder de hoofdactiviteit is.
Verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG
Aan de rotonde die de hoofdontsluiting van het bedrijvenpark Tonsel vormt, is een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder LPG gedacht. Gezien de functie is dat ook een wenselijke ligging. Bij het brandstofverkooppunt kan een carwash worden gerealiseerd en een kleinschalige tankshop (maximaal 50 m2 verkoopvloeroppervlak).
Het brandstofverkooppunt wordt door middel van een aanduiding op de verbeelding planologisch-juridisch mogelijk gemaakt. Op dit perceel zijn naast een brandstofverkooppunt ook andere bedrijven uit de bedrijvenlijst toegestaan.
5.3.2 Beheersmaatregelen
Naast de in paragraaf 5.3.1 genoemde ontwikkelingen zijn de bestaande bedrijven op Tonsel positief bestemd. In de bijlage bij de regels is een bedrijvenlijst opgenomen welk type bedrijven op Tonsel zijn toegestaan. Ten hoogste categorie 3.1 bedrijven zijn toegelaten. Daarnaast is perifere detailhandel toegestaan. Detailhandel, horeca en kantoren zijn als ondergeschikte nevenaktiviteit in de bestemming inbegrepen. De huidige bouwrechten met betrekking tot bouwhoogten en oppervlakten zijn overgenomen. Voor de reeds bestaande bedrijfskavels gelden voor eventuele welstandstoetsing de gebiedsgerichte criteria uit hoofdstuk 4 van de welstandsnota. Voor de nog uit te geven kavels gelden de beeldkwaliteitscriteria zoals opgenomen in bijlage 1 van de Toelichting.
5.4 Archeologie En Cultuurhistorie
Uit het archeologisch onderzoek dat in januari 2012 is uitgevoerd (zie bijlage 3) blijkt dat de bodem binnen het plangebied tot circa 60 cm beneden maaiveld is verstoord. Het is niet waarschijnlijk dat er nog archeologische waarden aanwezig zijn. Omdat er reeds archeologisch onderzoek is uitgevoerd hoeft er geen dubbelbestemming "Waarde archeologie" te worden opgenomen en hoeft er bij een (aanvraag om een) bouwvergunning ook niet beschikt te worden over een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde (aanlegvergunning).
5.5 Verkeer
De bestaande wegen worden gehandhaafd. Alle bedrijven moeten in de parkeerbehoefte op eigen erf voorzien, dit geldt voor zowel de eigen bedrijfsvoering, als voor bezoekers. Er zijn geen wijzigingen in de verkeersstructuur te verwachten.
5.6 Groen
5.6.1 Algemeen
Bomen vormen de dragers van de groenstructuur en zijn daarmee van groot belang voor de beleving van het bedrijvenpark. Het zijn de beeldbepalende elementen, die mede het karakter en de identiteit van het gebied bepalen. Het belang van bomen is groot. Voor een duurzame instandhouding van het bomenbestand is het van belang dat bomen zowel de tijd als de ruimte krijgen om zich te ontwikkelen. Bomen hebben tijd nodig om uit te groeien, om letterlijk 'vol-wassen' te worden. Het ontwikkelen en onderhouden van een duurzame groenstructuur van bomen vergt dus een lange adem. De dynamiek van het groen is daarmee van een wezenlijk ander tempo dan dat van bijvoorbeeld stedelijke en infrastructurele ontwikkelingen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zal bewust omgegaan moeten worden met dit verschil in dynamiek; een weg is zomaar omgelegd, een gebouw staat er binnen een jaar, maar een boom heeft decennia nodig om tot wasdom te komen.
Bomen hebben ook ruimte nodig. Dit geldt zowel bovengronds als ondergronds. Een goede standplaats geeft een boom voldoende ruimte om te wortelen en zich te verankeren. Ook bovengronds dient er voldoende ruimte te zijn - de maat van de (uitgegroeide) boom moet passen binnen het profiel van bijvoorbeeld een laan. Soortkeuze, standplaats en inrichting van het wegprofiel dienen goed op elkaar afgestemd te zijn.
5.6.2 Ontwikkelingen
Met betrekking tot de groenstructuur zijn er geen nieuwe ontwikkelingen. De groenstructuur is al gerealiseerd en bestaat uit de brede groene wadi's met bomenrijen en de brede groene bermen langs de Groene Zoomweg en spoorweg. De bomen moeten nog uitgroeien tot een volwassen bomenstructuur.
5.6.3 Beheersmaatregelen
Het openbaar gebied krijgt een verkeersbestemming, waarbinnen groen, wegen en water is toegestaan. Er wordt geen apart onderscheid gemaakt tussen wegen en groen. Hierdoor is er enige flexibiliteit tussen de verschillende functies.
5.7 Water
5.7.1 Algemeen
Het plangebied bestaat voor een groot deel uit een bedrijvenpark dat in de periode na 2005 is ontwikkeld. De noordelijke rand langs de Weisteeg bestaat uit (bedrijfs)woningen als overblijfsel van het oorspronkelijk landelijk buitengebied met voornamelijk agrarisch gebruik.
5.7.2 Bodemopbouw en grondwaterstanden
Het plangebied (Drielanden-oost) omvat het hoogstgelegen deel van stadsdeel Drielanden. Het gebied helt globaal in noordwestelijke richting. Nabij de Groenezoomweg bedraagt de maaiveldhoogte circa 5,0+ mNAP en nabij het meest noordwestelijkegelegen deel circa 4,0+ mNAP.
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem vooral uit gooreerdgronden voor, die bestaan uit leemarm en zwak lemig fijn zand. De grondwatertrappen die in deze gronden voorkomen, zijn GT IV, VI en VII. In het noordwesten van het plangebied komen beekeerdgronden voor met leemarm en zwak lemig zand. De bijbehorende grondwatertrap is II*.
In de onderstaande tabel zijn de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) van de grondwatertrappen weergegeven.
Grondwatertrap | II* | IV | VI | VII |
GHG [cm-mv] | - | > 40 | 40-80 | >80 |
GLG [cm-mv] | 50-80 | 80-120 | >120 | (>160) |
De globale stromingsrichting van het grondwater is noordwestelijk. In de winter bedraagt de gemiddelde grondwaterstand in het plangebied 4,75 m +NAP in het zuidoosten en 3,25 m +NAP in het noordwesten.
Grondwaterneutraal bouwen
Voor de bouw van eventuele ondergrondse ruimten (kelders) moet de grondwaterstand gedurende de uitvoeringsperiode mogelijk worden verlaagd. De constructie van de kelder(s) moet zodanig waterdicht worden uitgevoerd dat na de bouw in de gebruiksfase geen (permanente) grondwaterstandverlaging nodig is. Tevens betekent dit ook, dat bij nieuwbouw het vloerpeil (bijvoorbeeld ophogen) of de bouwwijze (bijvoorbeeld kruipruimteloos) moet worden afgestemd op de grondwaterstand, zodat er geen permanente drainage nodig is.
5.7.3 Oppervlaktewater
Voordat stadsdeel Drielanden tot ontwikkeling kwam kende het plangebied oppervlaktewateren in de vorm van droogvallende sloten en greppels. Aan de noordgrens van Drielanden-oost liep (en loopt) globaal in oost-westelijke richting een doorgaande bermsloot langs de zuidzijde van de Weisteeg. Ook langs de zuidzijde van de Waterplassteeg in de meest zuidelijke punt van het plangebied lag/ligt een bermsloot. Beide bermsloten voerden elk middels een duiker onder de spoorlijn Harderwijk-Amersfoort via het woongebied Drielanden af op het Wolderwijd. Het plangebied lag oorspronkelijk in het stroomgebied van de Tonselsebeek.
Na ontwikkeling van Drielanden Oost is de zuidelijk bermsloot omgebogen en de bijbehorende duiker onder het spoor komen te vervallen. In de huidige situatie komen de bermsloten samen in de noordwestelijke hoek, vlak voor de resterende kruisende duiker. Door de gebiedsontwikkeling is de oppervlaktewater afvoerende route richting de Tonselsebeek afgesneden en omgebogen naar de bermsloot langs Drielandendreef (deze sloot gaat na ca. 300 m over in een sprengkop met singel).
Het af te voeren water van de singelstructuur Drielanden wordt deels de stad in gestuurd als spoelwater voor het binnenstedelijk watersysteem, het restant stroomt af richting het Wolderwijd. De gemeente heeft plannen in voorbereiding om, als onderdeel van het integrale waterhuishoudingsplan voor geheel Drielanden, het afstromend oppervlaktewater om te leiden via een omvangrijke buffervijver "Crescent" in Drielanden West. Door peilvariatie in deze vijver toe te passen kan water uit het gehele gebied Drielanden worden geborgen en vertraagd worden afgevoerd richting het Wolderwijd, conform uitgangspunten zoals overeengekomen tijdens de watertoetsprocedure.
In onderstaande afbeelding is het lokale oppervlaktewatersysteem van Drielanden Oost (Tonsel) aangegeven.
Binnen het plangebied is geen zoekruimte voor regionale waterberging aanwezig.
Het lokale watersysteem is tot stand gekomen op basis van een aantal leidende principes:
- hemelwater schoon houden;
- stedelijk afvalwater en vervuild hemelwater afvoeren naar zuivering;
- schoon hemelwater niet afvoeren naar vuilwaterriolering;
- hemelwater lokaal vasthouden en infiltreren;
- drainage van grondwater zoveel mogelijk vermijden;
- (toekomstig) hoge grondwaterstanden aftoppen met het oog op de vereiste ontwateringsdiepte;
- overtollige hemel- en grondwater vertraagd af voeren uit gebied.
In principe vallen de oppervlaktewaterlichamen periodiek droog. Mede hierdoor is er geen sprake van natte ecologische- en/of belevingswaarden die beschermd dienen te worden.
5.7.4 Riolering DWA (droogweerafvoer) en RWA (regenwaterafvoer)
Er is sprake van een rioolstelsel met beperkte afvoer van neerslag via gesloten leidingen. Hierbij wordt alle droogweerafvoer (d.w.a.) plus een beperkte hoeveelheid (mogelijk verontreinigd) hemelwaterafvoer ingezameld.
Stedelijk afvalwater uit het gebied wordt (in)direct afgevoerd naar het gemengde vrijverval rioolstelsel. Het huishoudelijk afvalwater van de oorspronkelijke (bedrijfs)woningen langs de Weisteeg is middels mechanische drukriolering aangesloten op het hoofd transportriool van Ermelo naar Harderwijk (Harderwijkerweg). Het stedelijk afvalwater van het bedrijventerrein loost onder vrij verval op het gemengde rioolstelsel van Drielanden Noord. Via het rioolgemaal Drielanden wordt dit vuilwater verpompt naar het vuilwaterriool van het verbeterd gescheiden stelsel van woonwijk Weidewaard. Dat stelsel loost middels rioolgemaal Weiburg op het hoofd transportriool richting rioolwaterzuivering Harderwijk.
Achter rioolgemaal Drielanden ligt een rioolwaterbergbezinkvoorziening (bbb) met een (toekomstige) overstortvoorziening op de buffervijver "Crescent". Hiermee wordt de overstortingsfrequentie beperkt en alleen voorbezonken water overgestort op oppervlaktewater. De bergingscapaciteit van deze voorziening is oorspronkelijk uitgelegd op het toepassen van een verbeterd gemengd rioolstelsel voor geheel Drielanden. Echter, halverwege ontwikkeling van Drielanden is overgestapt op het principe van een apart vuilwaterstelsel voor stedelijk afvalwater en vasthouden-bergen van hemelwater in het gebied met vertraagde afvoer. Door deze ontwikkeling is de beschikbare bergingcapaciteit van de bergbezinkvoorziening in feite overgedimensioneerd en zal deze daarom beperkt overstorten (circa 1 maal in de twee jaar). In het plangebied zelf bevinden zich geen riooloverstorten.
Hemelwater
Enerzijds leent de bodemopbouw zich goed voor oppervlakteinfiltratiesystemen (relatief dunne humeuze deklaag op zand). Anderzijds leent het gebied zich minder voor ondergrondse hemelwaterbergingsytemen vanwege periodiek hoge grondwaterstanden (met name in het noordwesten).
Hemelwater dat op het verharde oppervlak van Drielanden-oost valt, wordt geborgen in wadi's, infiltratietransport (IT)-riolen en bermsloten. Vanuit deze voorzieningen infiltreert het regenwater in de bodem. Het regenwateroverschot wordt via de bermsloten afgevoerd richting de singels in Drielanden.
De (toekomstige) bedrijven op Drielanden-oost zijn verantwoordelijk voor het inzamelen en aanbieden van regenwater van hun eigen terrein. Om het regenwater zoveel mogelijk te kunnen bergen en infiltreren, wordt het verzameld in wadi's in het openbare gebied. Het plangebied is zodanig ingericht dat het afwaterend oppervlak evenredig over de wadi's wordt verdeeld, zodat optimaal gebruik wordt gemaakt van de bergings- en infiltratiecapaciteit. Onder de wadi's liggen IT-riolen. De wadi's zijn voorzien van overstorten naar deze IT-riolen, die in werking treden bij een waterdiepte van 30 cm. Als op hun beurt de IT-riolen gevuld zijn met water, treedt ook hier een overstort in werking. Vanuit de IT-riolen stort het regenwater over in de bermsloten aan de zuidwestelijke en westelijke rand van het plangebied. De overstorthoogte wordt zodanig ingesteld dat een ontwatering wordt bereikt van minimaal 70 cm-mv.
Bovenstaande beschrijving is met name van toepassing op de zomersituatie. In de winter liggen de IT-riolen volledig beneden het grondwaterniveau, wat inhoudt dat de bergingsruimte niet beschikbaar is voor regenwater. Omdat de buien in de winter minder intensief zijn, is de zomersituatie maatgevend. Het houdt ook in dat in de winter grondwater wordt afgevoerd naar de singels in Drielanden.
De bermsloten staan met elkaar in verbinding. De toegestane peilstijging in de bermsloten wordt afgestemd op de benodigde berging in het gebied. Als randvoorwaarde hiervoor geldt, dat een voldoende drooglegging blijft gegarandeerd. Afvoer vindt plaats via een duiker onder de spoorlijn (BOB op een hoogte van 2,5 m +NAP). Via deze duiker komt het regenwater in het oppervlaktewatersysteem van Drielanden terecht (dat bestaat uit singels, gevoed door sprengkoppen).
Ontwateringsdiepte
De norm voor de ontwateringsdiepte in Drielanden wordt ontleend aan het Waterhuishoudingsplan van provincie Gelderland. Het voorkomen van wateroverlast bij de inrichting van stedelijk gebeid waarbij gestreefd wordt naar het minimaliseren van de totale kosten. Als minimale ontwateringsdiepte voor stedelijke bebouwing geldt in principe 70 cm beneden maaiveld bij een overschrijding van 1 maal per jaar Deze ontwateringsdiepte is gebaseerd op de grondwaterstand bij gebouwen, wegen en kabels en leidingen.
De overschrijding van 1 maal per jaar is gebaseerd op grondwaterstandsmetingen om de 14 dagen. Dit houdt dus in dat een overschrijding gemiddeld 10 à 20 dagen per jaar (aaneengesloten) kan optreden.
Oorspronkelijk waren de grondwaterstanden in Drielanden-oost van nature in de winterperiode te hoog om de vereiste ontwateringsdiepte te halen. Bovendien ligt het plangebied bijna geheel in de grondwaterfluctuatiezone. Vanwege een trendmatige stijging van de grondwaterstanden voorziet Provincie Gelderland in deze zone op langere termijn een risico op structurele overlast door hoge grondwaterstanden, met name in natte perioden. De grondwaterstanden worden daarom beheerst door infiltratie-transport (IT)-riolen die zijn voorzien van een overstort naar de bermsloten langs de Groene Zoomweg en langs de spoorlijn Harderwijk-Amersfoort. Dit systeem maakt deel uit van het bergings- en infiltratiesysteem. Om onnodige afvoer van grondwater te voorkomen zijn de wadi's zoveel mogelijk haaks op de grondwaterstromingsrichting geplaatst. Een groot deel van wadi langs het fietspad parallel aan het spoor voldoet hier niet aan. Hier wordt de afvoer van grondwater beperkt door compartimentering van de wadi.
Het ontwateringsniveau wordt bepaald door de overstorthoogte van de IT-riolen: zodra de grondwaterstand deze hoogte heeft bereikt, stort het over naar de bermsloten. Vervolgens wordt het grondwater via een duiker onder de spoorlijn afgevoerd naar het oppervlaktewatersysteem van Drielanden en Stadsweiden.
Voorkomen van bodem- en grondwaterverontreiniging
De wadi's functioneren als een bodempassage. Bij regenbuien spoelt het vuil van straten en daken naar de wadi's. Eventuele verontreinigingen die via het regenwater in een wadi terechtkomen, blijven daarin achter. Als de neerslagintensiteit zo groot is dat de overstorten naar de IT-riolen in werking treden, is het overstortende regenwater van een zodanige kwaliteit dat risico's op bodem- en grondwaterverontreiniging beperkt zijn. Indien sprake kan zijn van structurele activiteiten op verharderde terreinen waarbij reëel risico op verontreiniging van hemelwater en/of grondwater bestaat, dan dient hiervan afstromend hemelwater apart opgevangen te worden en aangesloten op het vuilwaterstelsel.
Om bodem- en grondwaterverontreiniging te voorkomen als zich op een bedrijventerrein een calamiteit voordoet, zijn de overstorten in de wadi's afsluitbaar uitgevoerd. Bij een eventuele calamiteit op een bedrijventerrein wordt van de betreffende wadi de overstort naar het IT-riool afgesloten. Daarnaast moeten de bedrijven bronmaatregelen treffen conform de zorgplicht Wet bodembescherming. Als ten gevolge van een calamiteit toch verontreinigende stoffen in de wadi terechtkomen, blijft de bodemverontreiniging lokaal en kan deze naderhand snel worden verwijderd door het afgraven van de verontreinigde grond.
Om een eenvoudige controle op foutaansluitingen, knelpunten of vervuilingsbronnen mogelijk te maken dient hemelwater afkomstig van daken en terreinverharding op de erfgrens bovengronds aangeboden te worden. Hemelwater afkomstig van de daken en de terreinverharding komt dan in de wadi's langs de straat terecht. Het heeft de voorkeur dat het hemelwater bovengronds over de terreinverharding afvoert richting straat. Zo nodig kunnen molgoten aangebracht worden om het water te geleiden. Bij langgerekte percelen (>40 m) kan het voorkomen dat afvoer over het oppervlak niet haalbaar is zonder dat ongewenste hoogteverschillen met omliggende percelen ontstaan. In die gevallen is het toegestaan om met verdiepte goten of infiltratieleidingen het water af te voeren richting de dichtstbijzijnde wadi. Uitgangspunt blijft is dat de het hemelwater aan de voorkant van de gebouwen bovengronds wordt aangeboden.
Bedrijven zijn verplicht het hemelwater (regenwater) op de juiste wijze af te voeren naar de wadi's.
Om de kwaliteit van het regenwater zo goed mogelijk te houden gelden de volgende maatregelen:geen gebruik van uitlogende bouwmaterialen zoals zink, lood, koper en eventueel andere uitlogende materialen of deze materialen beplakken met een folie zodat geen uitloging optreedt;
Bij wegen, paden en parkeerterreinen geldt dat:
- geen of beperkt gebruik van wegenzout is toegestaan;
- chemische onkruidbestrijdingsmiddelen niet zijn toegestaan;
- verduurzaamd hout niet mag worden gebruikt.
Tevens is de zorgplicht van toepassing die inhoudt dat een ieder verplicht is om alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verwacht om verontreiniging of aantasting van de bodem te voorkomen.
Van perceeleigenaren wordt verlangd dat zij met bovenstaande rekening houden bij de terreininrichting cq. bedrijfsvoering en (pro)actief maatregelen treffen indien een verontreiniging dreigt. Hieronder valt ook het toezien/aanspreken op eventuele risicoverhogende handelingen van gasten/klanten/leveranciers die zich op de percelen bevinden.
5.7.5 Waterveiligheid
Het maaiveld in het plangebied ligt ruim boven de +2m NAP waarmee ook op lange termijn de veiligheid tegen overstroming vanuit oppervlaktewater is gegarandeerd.
5.7.6 Procedures
Voor de wateraspecten is een watertoets doorlopen. Hierbij zijn de van belang zijnde wateraspecten die zijn gehanteerd bij de "Watertoets Voorontwerp Structuurplan Harderwijk 2020" geselecteerd. Deze wateraspecten zijn uitgewerkt in het definitief watertoetsdocument Drielanden-Oost d.d. 8 juli 2004 waarin ook het wateradvies van de waterbeheerders is verwerkt.
Voor deze watertoets heeft op 14 april 2004 en 13 mei 2004 overleg plaatsgevonden tussen waterbeheerders Waterschap Veluwe en Provincie Gelderland. De waterbeheerders hebben de wateraspecten beoordeeld en zijn hiermee akkoord.
Eventueel benodigde vergunningen worden niet met deze waterparagraaf geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden.
5.8 Ecologie
Op grond van deze wet is het kort gezegd verboden beschermde inheemse planten op enigerlei wijze van hun groeiplaats te verwijderen, een beschermde inheemse diersoort opzettelijke te verontrusten, nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren.
In het plangebied zijn geen beschermenswaardige planten en/of dieren aanwezig. De bouwrijp gemaakte gronden zijn kaal en voedselarm en zijn grotendeels verkocht en/of gereserveerd . In de nabije toekomst zullen de kavels bebouwd gaan worden. De bestaande bouwrechten zullen niet worden gewijzigd.
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Inleiding
In het vorige hoofdstuk is naar voren gekomen op welke wijze de functies in het plangebied worden beheerd en eventueel worden ontwikkeld. Daarbij is het beleid zoveel mogelijk vertaald naar uitgangspunten voor de bestemmingsplanopzet. Voor zover deze vertaling van de uitgangspunten in de juridische regeling nog toelichting behoeft, wordt dit vermeld in dit hoofdstuk.
6.1.1 Uitgangspunten
Van groot belang is dat het bestemmingsplan en de verbeelding goed (af-)leesbaar is voor zowel de burgers als de gemeente zelf. Dit is des te belangrijker, nu de bestemmingsplannen digitaal beschikbaar worden gesteld. Verder hecht de gemeente aan rechtszekerheid voor de burgers, zonder al teveel afwijkingsprocedures.
6.1.2 Juridische regeling
Het is zaak om voor de bestaande en de toekomstige bedrijfsbebouwing een bestemmingsregeling te ontwerpen, die zoveel mogelijk ruimte biedt voor een optimale bedrijfsuitoefening. Het plan dient flexibel en doelmatig te zijn en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.
Dit betekent dat in principe aan de gebruiker van gronden en opstallen zoveel mogelijk vrijheden worden gegeven. Deze zijn als recht in het plan geformuleerd. Als in bepaalde gevallen een mogelijke beschadiging van de belangen van andere burgers/bedrijven wordt verwacht, geeft het plan als recht meer beperkte mogelijkheden. Voor uitzonderingssituaties biedt het plan ruimere mogelijkheden in de vorm van binnenplans afwijken van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning.
6.1.3 Afwijken van de regels
In een bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen inzake afwijking van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning. Deze afwijkingen van de regels zijn bedoeld om de nodige flexibiliteit in het plan te brengen, zodat kan worden gereageerd op onvoorziene omstandigheden. Het gaat daarbij om relatief kleinschalige ruimtelijke ingrepen. Bij grotere ingrepen ligt het voor de hand een wijzigingsbevoegdheid op te nemen, of tot een planherziening te komen. Algemene regels voor afwijken in het plan betreffen:
- a. niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken in het openbaar gebied. Deze mogen een hoogte hebben van maximaal 5 meter en een oppervlakte van ten hoogste 25 m². Het betreft bouwwerken ten dienste van het openbaar nut;
- b. bouw van erkers, balkons, luifels, bordessen, pergola's en dergelijke bouwwerken aan de voorgevel met een diepte van maximaal 1,50 meter;
- c. bouwen van antennes met een bouwhoogte van maximaal 25 meter;
- d. de maatvoering. De maatvoering van bouwwerken mag afwijken met ten hoogste 10%.
6.1.4 Verbeelding
De regels moeten worden gelezen in samenhang met de verbeelding. De verbeelding geeft op een zodanige wijze informatie dat hierop kan worden afgelezen waar en hoe er gebouwd kan worden. In de regels wordt deze informatie nader toegelicht, uitgewerkt en juridisch vastgelegd. Het laatste betekent dat de regels uiteindelijk bepalen op welke wijze de informatie op de verbeelding moet worden geïnterpreteerd. Het is dus altijd van belang om de regels te bekijken in samenhang met de verbeelding, als er daadwerkelijk gebouwd gaat worden, of als andere ontwikkelingen worden gepland.
6.2 Algemene Uitgangspunten
Voor het bestemmingsplan 'Drielanden - Bedrijvenpark Tonsel 2013' worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- de bestaande situatie is een belangrijk referentiepunt in de planregels. Dit betreft zowel de bestaande gebouwen als de bestaande bouwrechten, zoals de maximale toegestane oppervlakte (70%) en hoogten van gebouwen;
- Binnen de bestemmingen is in de bestemmingsomschrijving aangegeven, welk gebruik binnen de desbetreffende bestemming is toegestaan.
6.3 Verantwoording Handboek Harderwijk
De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld aan de hand van de Standaard Handboek Harderwijk, versie 2012-01. De bestemming 'Bedrijf' in het voorliggende bestemmingsplan wijkt af van de bestemming 'Bedrijf' in het handboek. De bouwregels zijn veel uitgebreider. In de bouwregels is namelijk een onderscheid gemaakt in verschillende gebieden die apart zijn aangeduid, zoals centrale zone, groene zone en landelijke zone. Binnen elke zone zijn er specifieke bouwvoorschriften die de gewenste beeldkwaliteit moeten waarborgen. Ook is er een specifieke bouwaanduiding afwijkend bouwen opgenomen, om het mogelijk te maken om in de oostelijke kavelgrens te bouwen in plaats van de ter plaatse voorgeschreven westelijke bouwgrens.
6.4 Bestemmingsbepalingen
In de regels is het beschreven beleid vertaald in de bestemmingsbepalingen. De volgende bestemmingen worden in het plan onderscheiden:
- Bedrijf;
- Verkeer;
- Leiding - Gas.
Bij elk van deze bestemmingen zal in deze paragraaf een korte toelichting worden gegeven omtrent doel en inhoud.
6.4.1 Bedrijf
Op de gronden met de bestemming 'Bedrijf' zijn bedrijven tot en met categorie 3.1 zoals die zijn opgenomen in bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan. Op een tweetal locaties wordt hiervan -in verband met de aanwezigheid van woningen- afgeweken. Daarnaast is perifere detailhandel toegestaan. De verkoop van motorbrandstoffen, lpg daaronder niet begrepen, is uitsluitend op de daarvoor aangewezen gronden toegestaan. Bij dit verkooppunt is een tankshop toegestaan met een verkoopvloeroppervlak van ten hoogste 50 m2.
Binnen de bestemming zijn geen kantoren toegestaan, behalve ondergeschikt. Op deze regel is voor één perceel een uitzondering gemaakt. Op het perceel met de aanduiding 'kantoor' mag uitbreiding van het bestaande kantoor plaatsvinden. In dit kantoor mogen uitsluitend aktiviteiten plaatsvinden die gelieerd zijn aan de binnen de bestemming toegestane bedrijven en PDV. Het totale brutovloeroppervlak aan kantoorfunctie mag niet meer bedragen dan 2.400 m2.
Detailhandel, horeca en kantoren zijn als ondergeschikte nevenaktiviteit in de bestemming inbegrepen. Voor detailhandel en horeca is een aantal voorwaarden in de regels opgenomen.
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de toegestane bedrijven voor het toestaan van bedrijven die niet zijn genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten of voor bedrijven die van een hogere categorie zijn, mits deze bedrijven naar aard en omvang gelijk zijn en het geen bevi-inrichtingen, vuurwerkbedrijven en Wgh-inrichtingen betreft. Daarnaast kunnen burgemeester en wethouders bij omgevingsvergunning afwijken van de regels ten behoeve van het toestaan van een zelfstandig kantoor als ondergeschikte nevenactiviteit bij een bedrijf of PDV. De kantooractiviteit mag echter uitsluitend administratieve, financiële en/of juridische dienstverlening omvatten, die gelieerd is aan het toegestane bedrijf. Daarnaast mag de kantooractiviteit uitsluitend plaatsvinden binnen het hoofdgebouw van het gelieerde bedrijf en/of perifere detailhandel. Tot slot mag de omvang niet meer bedragen dan 25% van het brutovloeroppervlak tot een maximum van 50 m2.
6.4.2 Verkeer
De wegen op het bedrijventerrein en de Groene Zoomweg hebben de bestemming "Verkeer" gekregen. De verkeersfunctie gaat binnen deze bestemming voor de verblijfsfunctie.
6.4.3 Leiding - Gas
De aarsgastransportleiding met de belemmeringenstrook heeft de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' gekregen.
6.5 Handhaving
Met het vaststellen van het bestemmingsplan zijn de werkzaamheden niet beëindigd. De instandhouding en ontwikkeling van een kwalitatief hoogwaardige werkomgeving vereist, dat er daarna, ook op het gebied van de handhaving, de nodige activiteiten worden verricht.
In het collegeprogramma van het college van burgemeester en wethouders 2002-2006 wordt vermeld, dat er een nota integrale handhaving wordt opgesteld, waarin programmatisch handhaven centraal zal staan, met nadrukkelijk aandacht voor de personele capaciteit. Met deze uitspraak is een proces op gang gezet om de handhaving binnen de gemeente Harderwijk te verbeteren. Dit heeft in 2005 geleid tot een gemeentelijke Nota integrale handhaving, die de instemming heeft van het college van burgemeester en wethouders en is vastgesteld als beleid in de gemeenteraad.
In de nota wordt gewerkt met zes handhavingsthema's; een van deze thema's is 'Bouwen, Wonen en Ruimtelijke Ordening'. Eveneens is voor alle handhavingsthema's een meerjaren handhavingsprogramma opgesteld. In het handhavingsprogramma 'Bouwen, Wonen en Ruimtelijke Ordening' wordt per taak de huidige kwaliteit beschreven en vervolgens de ambitie vastgelegd met de benodigde actie en de eventuele extra benodigde capaciteit en dekking.
Zo wordt geconstateerd dat verouderde bestemmingsplannen de handhaving bemoeilijken, hetgeen de ambitie oplevert te komen tot goede, handhaafbare actuele bestemmingsplannen, inclusief regels. Het thans voorliggende bestemmingsplan is daarvan een sprekend voorbeeld. Ook op het gebied van toezicht op de naleving van de regelgeving, worden duidelijke ambities neergezet.
Zo zal ten aanzien van de controles op bouwen zonder vergunning of strijdig gebruik worden gewerkt met duidelijke, door het bestuur vastgestelde, kaders en prioritering en zal er sprake zijn van inbedding van structurele gebiedscontroles op illegale activiteiten. In dit kader is in 2008 het handhavingsbeleid bouwregelgeving door de raad vastgesteld. In dit beleid is opgenomen dat gronden en opstallen gebruikt moeten worden volgens de bestemming zoals die daaraan in het bestemmingsplan is gegeven. Is er sprake van strijdig gebruik dan is het aan de gemeente om het illegale gebruik op te sporen en zonodig handhavend op te treden volgens de prioritering in dit beleid.
Met de komst van de Wabo per 1 oktober 2010, gelden voor een groot deel van de reguliere bouwactiviteiten geen vergunningplicht meer voor de activiteit bouwen. Dit betekent dat heel veel bouwactiviteiten die aan de bestemmingsplanvoorschriften voldoen, gebouwd en gebruikt mogen zonder vergunning vooraf. Omdat de meeste standaard bouwactiviteiten en het gebruik daarvan buiten het gezichtsveld van de gemeente zullen gaan gebeuren, zal het handhavingapparaat van onze gemeente op een andere manier moeten gaan opereren. Het bouwen blijft makkelijk te ontdekken, maar het beoordelen van het gebruik daarvan wordt steeds moeilijker. Op deze manier wordt het handhavingapparaat gedwongen om het gebruik van bouwwerken actiever achteraf te controleren.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Voorliggend bestemmingsplan betreft hoofdzakelijk het planologisch vastleggen van de bestaande situatie en biedt op enkele percelen een verruiming van de gebruiksmogelijkheden. Er worden ten opzichte van de bestaande situatie geen nieuwe bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening mogelijk gemaakt. Het kostenverhaal is overigens verzekerd via gemeentelijke gronduitgifte aan derden. Gezien het vorenstaande kan in het kader van de vaststelling van onderliggend bestemmingsplan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.
Voor rekening van de gemeente komen uitsluitend kosten in verband met het maken van onderhavig bestemmingsplan. Binnen de begroting zijn voor deze kosten gelden gevoteerd.
Hoofdstuk 8 Inspraak En Overleg
8.1 Inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan "Drielanden - Bedrijvenpark Tonsel 2013" heeft op basis van de gemeentelijke inspraakverordening (onder toepassing van afdeling 3.4 Awb) vanaf 27 september 2012 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen.Tijdens deze termijn zijn 3 inspraakreacties ingediend. In het Eindverslag inspraak zijn de inspraakreacties samengevat en van een antwoord voorzien. Dit document is als bijlage 9 opgenomen bij deze toelichting. De reacties geven aanleiding het bestemmingsplan aan te passen. Voor de inhoud van de inspraakreacties en de beantwoording daarvan wordt vewezen naar de bijlage.
8.2 Vooroverleg
Op grond van artikel 3.1.1 Bro wordt bij een bestemmingsplan vooroverleg gepleegd met de betrokken overheden. Daarnaast is het in Harderwijk te doen gebruikelijk vooroverleg te voeren met andere betrokken partijen en instanties. Er zijn reacties ontvangen van de provincie Gelderland, Rijkswaterstaat, Gasunie, Waterschap Veluwe en de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland, cluster Veluwe West (VNOG). Van de overige aangeschreven instanties is geen reactie ontvangen. De reacties hebben geleid tot wijzigingen in het bestemmingsplan. In het document "Vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro "Drielanden - Bedrijvenpark Tonsel 2012" zijn alle aangeschreven instanties opgenomen. De ontvangen reacties zijn samengevat en van commentaar voorzien. Dit document is als bijlage 10 bij deze toelichting toegevoegd.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Beeldkwaliteitscriteria Voor Ontwikkelgebieden Tonsel
Bijlage 1 Beeldkwaliteitscriteria voor ontwikkelgebieden Tonsel
Bijlage 2 Milieugebiedsvisie Tonsel
Bijlage 2 Milieugebiedsvisie Tonsel
Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 3 Archeologisch onderzoek
Bijlage 4 Externe Veiligheid A28
Bijlage 4 Externe veiligheid A28
Bijlage 5 Externe Veiligheid N303
Bijlage 5 Externe veiligheid N303
Bijlage 6 Inventarisatie Risicobronnen Harderwijk
Bijlage 6 Inventarisatie risicobronnen Harderwijk
Bijlage 7 Externe Veiligheid Spoor
Bijlage 7 Externe veiligheid Spoor
Bijlage 8 Externe Veiligheid Aardgastransportleiding
Bijlage 8 Externe veiligheid aardgastransportleiding
Bijlage 9 Eindverslag Inspraak
Bijlage 9 Eindverslag inspraak