Drielanden - West 1e fase 2015
Bestemmingsplan - gemeente Harderwijk
Vastgesteld op 12-11-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Drielanden - West 1e fase 2015 met identificatienummer NL.IMRO.0243.BP00147--0002 van de gemeente Harderwijk;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan huis verbonden beroep:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerp-technisch, adviesgevend, of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, alsmede gastouderopvang, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.6 aan- of uitbouw:
een onderdeel van een hoofdgebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;
1.7 achtererfgebied:
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
1.8 ander werk:
een werk, geen bouwwerk zijnde;
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 bebouwingspercentage:
het in de regels aangegeven percentage dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwperceel dat ten hoogste mag worden bebouwd;
1.11 bed & breakfast:
een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, waarbij de bed & breakfast ondergeschikt is aan de hoofdfunctie wonen;
1.12 bestaand
- a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
- b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime;
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.16 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.17 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.18 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.19 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.20 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.21 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;
1.22 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.23 dove gevel
een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak, waarin:
- a. geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), dan wel
- b. waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
1.24 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
1.25 erfgrens
de grens van een erf;
1.26 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.27 gezamenlijk bruto vloeroppervlak:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.28 hoofdgebouw:
een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.29 kantoor
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied;
1.30 kunstwerk
civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen, waterkeringen en/of leidingen niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf
1.31 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sportieve en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening;
1.32 maatvoeringsvlak:
een als zodanig aangegeven vlak ten behoeve van het indelen van een bouwvlak of bouwperceel met het oog op een verschil in maatvoering;
1.33 ondergeschikte detailhandel:
niet-zelfstandige detailhandel, die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is, welke uitsluitend toegankelijk is via de hoofdfunctie en waarvan de openingstijden zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdfunctie;
1.34 oorspronkelijk hoofdgebouw
het hoofdgebouw zoals dat ten tijde van de afronding van de bouwwerkzaamheden, overeenkomstig de voor het hoofdgebouw verleende vergunning, is opgeleverd.
1.35 openbaar toegankelijk gebied
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen voor langzaam verkeer.
1.36 peil:
- 1. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- 2. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.37 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt in elk geval verstaan een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.38 voorerfgebied
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied
1.39 voorgevelrooilijn:
de denkbeeldig doorgetrokken lijn van het naar de weg gekeerde deel van het bouwvlak ter plaatse van de voorgevel van het hoofdgebouw, dan wel de ligging van de bouwvlakken op de verbeelding indien geen hoofdgebouw aanwezig is;
1.40 woning:
een voor bewoning bestemd gebouw, bestaand uit een complex van ruimten;
1.41 woonwagen
een voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemd perceel is geplaatst;
1.42 zelfstandig kantoor
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij de dienstverlening niet ten dienste staat van en verbonden is aan de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, maar een afzonderlijke eenheid vormt;
Waar in dit plan wordt verwezen naar wettelijke regelingen wordt geduid op die regelingen, zoals zij luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftkokers en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen;
2.5 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
vanaf de bouwperceelgrens tot enig punt van een gebouw;
2.6 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.7 de hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.8 wijze van meten:
tenzij anders bepaald, worden de afstanden loodrecht gemeten.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken, trapportalen en hellingbanen buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens, dan wel de rooilijn met niet meer dan 0,25 m wordt overschreden, met dien verstande dat ten aanzien van trapportalen en hellingbanen de overschrijding niet meer dan 2,5 m mag bedragen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. voet- en fietspaden;
- c. bermen en beplantingen;
- d. speelvoorzieningen;
- e. waterlopen, waterpartijen en waterbergingen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'waterberging' ten minste 4,5 ha water wordt gerealiseerd;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. kunstwerken
3.2 Bouwregels
Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan waarvan de bouwhoogte niet meer dan 4 m mag bedragen.
Artikel 4 Maatschappelijk
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen;
- b. tuinen, erven en terreinen;
- c. nutsvoorzieningen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. waterlopen, waterpartijen en waterbergingen;
- f. speelvoorzieningen;
- g. voet- en fietspaden;
- h. parkeervoorzieningen;
- i. verkeersvoorzieningen, waaronder afscheidingen, lichtmasten, verkeersborden, alsmede voorzieningen voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer.
4.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
- 1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- 2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' bedraagt het bebouwingspercentage niet meer dan het aangegeven percentage;
- 3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte (m)' bedragen de goot- en bouwhoogten niet meer dan de aangegeven hoogten, dan wel de bestaande hoogten indien die meer bedragen.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de regel dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen, met dien verstande dat:
- 1. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van verkeers- en verblijfsdoeleinden en nutsvoorzieningen, niet meer mag bedragen dan 6 m;
- 2. erfafscheidingen voor de voorgevel geen grotere hoogte mogen hebben dan 1 m en voor het overige geen grotere hoogte mogen hebben dan 2 m;
- 3. masten geen grotere hoogte mogen hebben dan 8 m.
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met een overheersende stroomfunctie, meer in het bijzonder voor verkeer met een bovenwijkse functie en een wijkontsluitingsfunctie;
- b. fiets- en voetpaden;
- c. voorzieningen voor het openbaar vervoer, parkeerplaatsen en andere verkeersvoorzieningen, waaronder begrepen afscheidingen, lichtmasten, verkeersborden, kunstwerken, haal- en brengstroken, alsmede voorzieningen voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer;
- d. groenvoorzieningen;
- e. waterlopen, waterpartijen en waterbergingen
- f. nutsvoorzieningen;
- g. kunstwerken.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden zijn bouwwerken toegelaten waarvan de inhoud niet meer dan 50 m³ mag bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 4 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken rechtstreeks bedoeld voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer niet meer dan 10 m mag bedragen.
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. maatschappelijke voorzieningen op de begane grond, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk';
- c. tuinen, erven en terreinen;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. waterlopen, waterpartijen en waterbergingen;
- g. speelvoorzieningen;
- h. voet- en fietspaden;
- i. parkeervoorzieningen;
- j. woonstraten en wegen met een buurtontsluitende functie;
- k. verkeersvoorzieningen, waaronder afscheidingen, lichtmasten, verkeersborden, alsmede voorzieningen voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer;
- l. kunstwerken
Onder wonen is mede begrepen:
- a. het uitoefenen van het aan huis verbonden beroep;
- b. bed & breakfast.
6.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden per afzonderlijk bouwperceel de volgende regels:
- 1. gebouwd moet worden binnen het bouwvlak, met dien verstande dat:
- na realisatie van het oorspronkelijk hoofdgebouw de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens niet mag worden verkleind;
- voor vrijstaande woningen en niet-grondgebonden woningen geldt dat de afstand tot de aan de wegzijde gelegen perceelsgrens niet kleiner mag zijn dan 3 meter.
- 2. bij grondgebonden woningen de diepte niet meer bedraagt dan:
- 10 meter bij een rijtjeswoning;
- 12 meter bij een twee-onder-één-kap-woning;
- 15 meter bij een vrijstaande woning.
- 3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 meter, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven.
- 1. gebouwd moet worden binnen het bouwvlak, met dien verstande dat:
- b. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij het hoofdgebouw gelden per afzonderlijk bouwperceel de volgende regels:
- 1. gebouwd moet worden binnen het achtererfgebied, met dien verstande dat voor het bouwen op het gedeelte van het erf tussen de zijgevel van het oorspronkelijk hoofdgebouw en het verlengde daarvan en de zijdelingse perceelsgrens grenzend aan openbaar gebied een minimale afstand van 3 meter tot de zijdelingse perceelsgrens moet worden aangehouden;
- 2. de oppervlakte mag niet meer dan 50% bedragen van het achtererfgebied, uitgezonderd de oppervlakte die maximaal in aanmerking komt voor het bouwen van het hoofdgebouw, tot een maximum van:
- 50 m2 bij een tussenwoning;
- 75 m2 bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen.
- 3. de goot- en bouwhoogten mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m, met dien verstande dat voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 meter;
- c. In afwijking van het gestelde onder b is voor de voorgevelbouwgrens een erker toegestaan, met dien verstande dat deze:
- 1. geen grotere bouwdiepte mag hebben dan 1,5 m;
- 2. geen grotere bouwhoogte mag hebben dan 3 m;
- 3. geen grotere breedte mag hebben dan 75% van de voorgevelbreedte van de woning waartoe zij behoort;
- 4. niet tot gevolg mag hebben dat de afstand van de woning tot de aan de weg gelegen perceelsgrens minder dan 2 m bedraagt.
- d. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van verkeers- en verblijfsdoeleinden en nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
- 1. de inhoud bedraagt per gebouw niet meer dan 50 m³;
- 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m.
- e. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de regel dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen, met dien verstande dat:
- 1. bijbehorende bouwwerken worden gebouwd in het achtererfgebied;
- 2. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van verkeers- en verblijfsdoeleinden en nutsvoorzieningen, niet meer mag bedragen dan 6 m;
- 3. erfafscheidingen voor de voorgevel geen grotere hoogte mogen hebben dan 1 m en voor het overige geen grotere hoogte mogen hebben dan 2 m;
- 4. masten geen grotere hoogte mogen hebben dan 6 m;
- 5. speeltoestellen in openbaar gebied geen grotere hoogte mogen hebben dan 4 m en voor het overige geen grotere hoogte mogen hebben dan 3 m.
- f. Ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - geluidwering' is de volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidwering van een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied ter plaatse van de voorgevel niet kleiner dan 26 dB.
- g. Ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' dient de noordgevel vanaf een bouwhoogte van 6 meter te worden uitgevoerd als dove gevel.
6.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. het bebouwingsbeeld;
- c. de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan:
- a. de plaats van de gebouwen waarvan de maximaal toegestane bouwhoogte 3 m bedraagt;
- b. de plaats van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsdoeleinden;
- c. de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m² en/of een grotere bouwhoogte dan 1,5 m.
6.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van het stedenbouwkundig beeld, de gebruiksmogelijkheden en/of het woongenot van aangrenzende percelen, bij omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in 6.2 onder a1 voor het bouwen van een vrijstaande woning op een kleinere afstand tot de aan de wegzijde gelegen perceelsgrens;
- b. het bepaalde in 6.2 onder a3, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied 2', en toestaan dat wordt gebouwd tot een hoogte van 20 meter, mits:
- 1. de akoestische maatregelen ten aanzien van het wegverkeerslawaai van de A28, zoals opgenomen in het bij dit plan behorende akoestisch onderzoek zijn gerealiseerd, dan wel
- 2. uit akoestisch onderzoek is gebleken dat de gevelbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
- c. het bepaalde in 6.2 onder b1 voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken op een kleinere afstand tot de aan de wegzijde gelegen perceelsgrens;
- d. het bepaalde in 6.2 onder e3 voor het bouwen van erfafscheidingen voor de voorgevel tot een hoogte van 1,5 meter en tot een afstand van 2 meter uit de voorgevel;
- e. het bepaalde in 6.2 onder g voor het bouwen zonder dove gevel, mits:
- 1. de akoestische maatregelen ten aanzien van het wegverkeerslawaai van de A28, zoals opgenomen in het bij dit plan behorende akoestisch onderzoek zijn gerealiseerd, dan wel
- 2. uit akoestisch onderzoek is gebleken dat de gevelbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
6.5 Specifieke gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Parkeergelegenheid En Laad- En Losmogelijkheden Bij Of In Gebouwen
Voor de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen is de Parkeernormennota Harderwijk van toepassing (Bijlage 1 Parkeernormennota).
Indien het bouwplan betrekking heeft op een bedrijfsruimte, dient het parkeren plaats te vinden op eigen terrein.
Bij parkeren ten behoeve van woningbouw dient er naast het realiseren van openbare parkeerplaatsen bij twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen minimaal 1 parkeerplaats per woning op eigen terrein gerealiseerd te worden.
- 3. De in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben zoals die zijn voorgeschreven in de ASVV 2012 (Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom).
- 4. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
- 5. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste en het derde lid:
- a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden, zoals bijvoorbeeld bij een inbreidingslocatie, op overwegende bezwaren stuit; of
- b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
- 1. Het is verboden gronden en/of bouwwerken te (laten) gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming(en).
- 2. Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan het (laten) gebruik(en) van de gronden en/of bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan afwijken van de regels in deze planregels ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een oppervlakte van ten hoogste 25 m², een inhoud van ten hoogste 70 m³ en een hoogte van maximaal 5 m, ten dienste van openbaar nut, zoals schakelhuisjes, transformatorhuisjes, wachthuisjes, straatmeubilair, telefooncellen en kabelverdeelkasten;
- b. de bouw van balkons, luifels, bordessen, pergola's en dergelijke bouwwerken, met dien verstande dat balkons geen grotere diepte mogen hebben dan 1,50 m;
- c. het bouwen van antennes waarvan de bouwhoogte ten hoogste 25 m mag bedragen;
- d. het veranderen van de voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%, met dien verstande dat deze regel niet wordt toegepast in samenloop met een bijzondere afwijkingsregel.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10 %.
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Drielanden - West 1e fase 2015.
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Parkeernormennota
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
In 2011 is er een structuurvisie Drielanden West vastgesteld en zijn voorbereidingen getroffen voor een bestemmingsplan voor de eerste fase van de woningbouw. De financieel economisch crisis die in 2008 aanving had tot gevolg dat de ontwikkelingen in Drielanden grotendeels tot stilstand zijn gekomen. Deze stagnatie heeft ook geleidt tot een heroriëntatie op de verdere ontwikkelingen en het stedenbouwkundig plan voor het resterende gebied van Drielanden. In 2012 en 2013 is gewerkt aan deze heroriëntatie wat in 2013 resulteerde in het zogenoemde plan Site. Dit plan heeft als inspiratie bron gediend voor een nieuw stedenbouwkundig plan. Dit plan gaat uit van een extensievere bebouwing. Tevens is er voor gekozen om aan te takken op zowel de landschappelijke en stedenbouwkundige karakteristieken die op de Veluwe te vinden zijn. Leidend motief is de realisatie van de uitstraling van een Veluws dorp.
De hoofdlijnen voor Drielanden-West zijn beschreven in een nieuwe structuurvisie Drielanden-West (2015). Voorliggend bestemmingsplan biedt het planologisch kader voor het aanleggen van de belangrijkste structuren (groen, water, verkeer) en voor de eerste fase van woningbouw. De nieuwe structuurvisie en het bestemmingsplan zullen deels parallel een procedure doorlopen.
1.2 Doel
Het woongebied Drielanden is een uitbreidingswijk aan de zuidzijde van Harderwijk, ten zuiden van de rijksweg A28, en voorziet in een groot deel van de woningbehoefte in de stad en de regio. De wijk Drielanden moet uiteindelijk bestaan uit drie verschillende delen: Muziekland, Harderhout en Drielanden-West. Muziekland en Harderhout zijn intussen bijna helemaal gerealiseerd. Muziekland en Harderhout vormen samen ongeveer tweederde van de geplande woonwijk.
Drielanden-West wordt in meerdere fases gerealiseerd. Vooruitlopend op de eerste fase is gestart met de onderwijsaccommodatie Drielanden-West. Naast de onderwijsvoorzieningen worden zijn in deze fase tevens sportvoorzieningen, een kerk en groengebied ‘de Blauwe Long’ ontwikkeld. Voorliggend bestemmingsplan maakt woningbouw, groen en water mogelijk in de eerste fase van de geplande wijk Drielanden-West.
Het overige deel van Drielanden-West zal in meerdere, nog nader te bepalen fases, worden ontwikkeld.
Ligging plangebied
1.3 Plangebied
Het plangebied ligt in de wijk Drielanden, in het deelgebied Drielanden-West. Aan de noord- en west zijde wordt het plangebied globaal begrensd door het verlengde van de Waterplassteeg. Ten oosten van het plangebied bevindt zich de al gerealiseerde wijk Muziekland. De zuidzijde wordt begrensd door de Groene Zoomweg. Ten noorden van de Waterplassteeg en ten westen van het plangebied bevinden zich volgende te ontwikkelen fases. In het plangebied geldt tot dusver het bestemmingsplan 'Drielanden 1989' (raad 17-5-1990, GS 04-12-1990, KB 01-12-1993) en het bestemmingsplan 'Drielanden-West, onderwijscluster en blauwe long' (raad 16-09-2009, onherroepelijk 28-01-2010).
Om zo nodig vooruitlopend op vervolgfases groenvoorzieningen en watersystemen te kunnen realiseren is ten noorden van dit gebied de geplande groen- en waterstructuur opgenomen in het plangebied.
Luchtfoto met plangebied
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan "Drielanden - West 1e fase 2015" heeft als IMRO-idn NL.IMRO.0243.BP00147--0002 en bestaat uit een gml-bestand, regels en een toelichting. Het gml-bestand kent een analoge en digitale verbeelding. De analoge versie van het plan betreft een boekje met kaarten (PDF of hardcopy). De digitale versie is te raadplegen via de landelijke voorziening (www.ruimtelijkeplannen.nl).
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in samenhang gelezen te worden. Indien er verschil bestaat tussen de analoge en de digitale verbeelding, gaat de digitale verbeelding voor.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld. De toelichting van dit bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een onderdeel van het plan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
1.5 Leeswijzer
De toelichting van het bestemmingsplan "Drielanden - West 1e fase 2015" bestaat uit de volgende hoofdstukken:
- in hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie beschreven.
- in hoofdstuk 3 wordt een schets gegeven van het beleidskader dat van belang is voor het functioneren en de ontwikkeling van het plangebied;
- in hoofdstuk 4 wordt een beschrijving gegeven van de beoogde plannen. Hierin wordt beschreven welke ruimtelijke visie de gemeente voorstaat met de eerste fase van Drielanden-West en wat de belangrijkste uitgangspunten zijn voor verkeer, water en groen.
- in hoofdstuk 5 komt de uitvoerbaarheid van het plan aan bod. Aan de orde komen zaken als archeologie, ecologie, water en milieu;
- in hoofdstuk 6 worden kort de verschillende neergelegde bestemmingen, de juridische planopzet, behandeld en wordt verantwoording gegeven van het gebruik van de standaarden voor bestemmingsplannen in Harderwijk;
- in hoofdstuk 7 wordt ingegaan op het kostenverhaal en de economische uitvoerbaarheid van het plan;
- de toelichting wordt afgesloten met hoofdstuk 8 waarin wordt ingegaan op het proces van inspraak en overleg in relatie tot dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Drielanden-west
Het gebied Drielanden-West ligt in het zuidwesten van Harderwijk. Het gebied wordt aan de noordwestelijke zijde begrensd door de snelweg A28 met daarachter het Wolderwijd. Aan de oostzijde wordt de begrenzing gevormd door de al gerealiseerde delen van Drielanden. Aan de zuidzijde wordt het gebied deels begrensd door het voorzieningencluster (onderwijsvoorzieningen, kerk en sportvoorzieningen) en deels door braakliggend terrein waar in een later stadium verdere uitbreiding van Drielanden-West plaats vindt. De wijk Drielanden ligt op de overgang van verschillende landschapstypen. Aan de zuid- en oostzijde liggen de uitlopers van de Veluwe met bosrelicten en houtwallen op de droge zandgronden. Aan de noordwestelijke zijde ligt het Wolderwijd, het wijdse randmeer van de Flevopolder. Drielanden-West is een laaggelegen polderlandschap met een rechthoekige verkavelingsstructuur. De verkavelingsstructuur is afgeleid van de Waterplassteeg, een oude ontginningsas die nog steeds herkenbaar is in het landschap. Drielanden-West kent tot op heden een agrarisch gebruik met cultuurgraslanden en akkers en is deels braakliggend. Op een aantal kavelgrenzen staan nog houtwallen. Verder zijn er weinig opgaande elementen in het gebied. Een deel van Drielanden-West is al bebouwd. Deze bebouwing bestaat uit een tweetal scholen, een kerk en een sportvoorziening. In de oostelijke rand van het plangebied stroomt de Beek van den Hooge Geest. Deze stroomt vanuit Ermelo richting Wolderwijd.
2.2 Belangrijke Elementen
Een aantal reeds aanwezige elementen in het landschap vormen belangrijke dragers van de nieuwe wijk Drielanden-West. De twee belangrijkste dragers zijn de ‘Blauwe Long’ en de Waterplassteeg.
Blauwe long
Langs de oostzijde van het plangebied stroomt in noordelijke richting de Beek van den Hooge Geest. Deze stroomt vanuit Ermelo richting Wolderwijd. Deze beek blijft in de nieuwe situatie behouden en zal een beeldbepalende rol gaan spelen als structurerend element. De beek is onderdeel van de ‘Blauwe Long’, een parkachtige groene strook langs de beek. De ‘Blauwe Long’ vormt de grens tussen het laaggelegen Drielanden-West en het hoger gelegen plandeel Harderhout. Het gebied vormt de verbinding tussen de groengebieden van Ermelo en de Crescent. De beek mondt uit in de nieuw aan te leggen bergingsvijver van de Crescent.
Waterplassteeg
De Waterplassteeg is een oude landbouwweg van waaruit Drielanden vroeger ontgonnen is. De weg is in het nieuwe woongebied opgenomen als fietsverbinding die de hele wijk Drielanden doorkruist, zo ook Drielanden-West. Langs de Waterplassteeg liggen de relatief hooggelegen woongebieden zoals Harderhout, herkenbaar door de oude boerderijen en houtwallen. Verder doorkruist de Waterplassteeg het Centrumgebied van Drielanden. De Waterplassteeg blijft een kenmerkende landschappelijke lijn in het toekomstige woongebied.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Algemeen
Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Harderwijk is dit het geval. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend ingegaan op de voor de ontwikkeling van het plangebied relevante beleid.
3.2 Ruimtelijk Beleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is van kracht sinds 13 maart 2012. Deze structuurvisie vormt sindsdien het integrale kader voor het rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte uit 2005.
De SVIR geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt het kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Nederland heeft ruimte nodig om te leven en te bewegen, om economisch te kunnen blijven groeien en voor burgers en bedrijven om initiatief te nemen. Het Rijk kan en wil niet alles zelf doen, en geeft daarom meer ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en geven ruimte aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling.
Infrastructuur en ruimte worden door alle overheden in samenhang opgepakt.
Om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden zijn in de SVIR drie hoofddoelen voor de voor de middellange termijn (2028) benoemd:
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.
De drie rijksdoelen zijn in het SVIR uitgewerkt tot dertien (thematische) 'onderwerpen van nationaal belang'.
In het SVIR worden geen beleidsuitspraken gedaan die specifiek van toepassing zijn voor de omgeving van Harderwijk of voor het plangebied.
3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Op 1 oktober 2012 is de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgezet met als primair doel het tot stand brengen van een goede ruimtelijke ordening, door middel van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Concreet houdt dit in dat de ladder als ondersteuning dient voor decentrale overheden (provincies en gemeenten) bij de vraaggerichte programmering van hun grondgebied. Hierdoor kan er een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming plaatsvinden bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Daarbij mogen dus enkel criteria een rol spelen die ruimtelijk relevant zijn.
De juridische grondslag van de ladder voor duurzame verstedelijking ligt in het Bro (artikel 3.1.6, lid 2), beleidsmatig is de ladder geïntroduceerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De ladder is daarmee kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden, zoals de gemeentelijke bestemmingsplannen en de provinciale inpassingsplannen. Ter verantwoording van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient in die plannen stil te worden gestaan bij drie treden waaruit de Ladder voor duurzame verstedelijking bestaat:
- 1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
- 2. indien blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, dan wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
- 3. indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, dan wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
3.2.3 Omgevingsvisie Gelderland en Omgevingsverordening Gelderland
Op 9 juli 2014 is de nieuwe Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
- 1. een duurzame economische structuur;
- 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
De provinciale hoofddoelen zijn vervolgens vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie zijn ze opgenomen onder het deel 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland. Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Daarmee is de Omgevingsvisie een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden. Ofwel: 'de Omgevingsvisie gaat over het speelveld en de spelregels, niet over de uitkomst van het spel.
In de omgevingsvisie is opgenomen dat het een provinciale ambitie is om de regionale centrumfunctie van Harderwijk het versterken.
Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen in de Omgevingsvisie. Veel van deze regels waren eerder in diverse andere verordeningen van de provincie opgenomen. De provincie trekt deze oude verordeningen in en brengt de Omgevingsverordening ervoor in de plaats. De regels in de Omgevingsverordening zijn zodanig dat zij goed passen bij de accenten in de aanpak van de Omgevingsvisie.
Met betrekking tot nieuwe woonlocaties is bijvoorbeeld in de Omgevingsverordening de volgende bepaling opgenomen: “In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen.”
Op basis van voornoemde afspraken is binnen de Regio Noord-Veluwe de regionale woonopgave voor de periode 2013-2024 verdeeld over de deelnemende gemeenten. Als afgeleide daarvan is door de gemeente het Meerjarenprogramma Woningbouw 2014-2024 opgesteld. De te realiseren woningaantallen voor Drielanden-West en voor dit plangebied in het bijzonder passen binnen dit meerjarenprogramma.
3.2.4 Stadsvisie 2031
Op 10 juni 2010 is de Stadsvisie Harderwijk 2031 vastgesteld. De Stadsvisie Harderwijk 2031 is gemaakt om een ontwikkelingsrichting voor de stad te bepalen op het gebied van voorzieningen, werkgelegenheid, woonklimaat en bereikbaarheid. Hierbij moeten strategische keuzes worden gemaakt. De visie is integraal. Dit betekent dat er nadrukkelijk wordt gekeken naar de onderlinge samenhang tussen de ruimtelijke, sociale en economische beleidsvelden. De visie is een uitgangspunt voor de intensieve samenwerking tussen bestuur, bevolking, bedrijfsleven, instellingen, organisaties en andere overheidsinstanties.
Gekozen is voor scenario 2 "Verdiepen". Ontwikkeling is namelijk noodzakelijk om van Harderwijk een aantrekkelijke woon- en werkgemeente te maken.
De Stadsvisie beschrijft de visie op de toekomst aan de hand van vier thema’s:
- woonklimaat:
"Prettig wonen in bijzondere woonwijken voor alle doelgroepen"; - maatschappelijke voorzieningen:
"Harderwijk loopt voorop op het gebied van sport, cultuur, onderwijs, zorg en welzijn"; - werken:
"Een sterke economische structuur door een duidelijk economisch imago"; - bereikbaarheid:
"Goede bereikbaarheid voor alle vervoerssoorten met aandacht voor milieu en veiligheid".
Het doel is van scenario 2 is om in Harderwijk en Hierden een buitengewoon aantrekkelijk woonklimaat te scheppen, door het in stand houden en realiseren van een zeer gedifferentieerd aanbod in woonmilieus voor alle doelgroepen. Het credo is: meer woonkwaliteit door groei,reconstructie en transformatie.
Het accent bij het realiseren van nieuw woningaanbod ligt op de kwaliteit. Nieuwe woningen, voorzieningen en bedrijven moeten toegevoegde waarde bieden aan het palet van voorzieningen in de gemeente. De gemeente wil dit onder meer bereiken door het realiseren van bijzondere woonmilieus, die in de regio en omliggende steden niet of nauwelijks voorkomen, en door het inspelen op themagerichte of doelgroepgerichte woonmilieus;
3.2.5 Structuurvisie Harderwijk 2031
De structuurvisie Harderwijk 2031 is op 20 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze integrale structuurvisie is een uitwerking van de in juni 2010 door de gemeenteraad vastgestelde stadsvisie. In de structuurvisie wordt aangegeven wat in de periode tot 2031 voor de gemeente Harderwijk de belangrijkste thema's zijn waar integraal aan gewerkt gaat worden door de gemeente, het bedrijfsleven, de maatschappelijke organisaties en door inwoners zelf. De visie is een document waar het economische, sociale en ruimtelijke beleid met elkaar in verband is gebracht. Het betreft een visie waarin kaders zijn gesteld met doelstellingen om de in de Stadsvisie verwoorde ambitie te verwezenlijken. Deze doelstellingen zijn ondergebracht in 4 ontwikkelsporen: Zorgzame stad, Ondernemende stad, Aantrekkelijke stad en Verbindende stad.
De structuurvisie zal fungeren als beoordeling- en sturingsinstrument op alle gemeentelijke beleidsterreinen. Het is daarmee een beleidsdocument dat de gemeente bindt. De gemeente kan daar alleen van afwijken indien daar een goede motivering voor is. Daarnaast wordt richting gegeven aan te verrichten inspanningen en te nemen maatregelen die moeten leiden tot de realisatie en totstandkoming van de in het beleid nagestreefde doelen. De structuurvisie vervangt hiermee het structuurplan Harderwijk 2020 en is daarmee:
- een visie op de sociale, economische en ruimtelijke ontwikkelingen in Harderwijk voor de middellange en lange termijn;
- een integrale visie met de hoofdlijnen van voorgenomen ontwikkelingen betreffende het leven, werken en verblijven in Harderwijk;
- de wijze waarop de gemeente de doelstellingen denkt te realiseren.
In de structuurvisie wordt ervan uitgegaan dat Drielanden-West gedurende de planperiode wordt gerealiseerd. Op de visiekaart 'Aantrekkelijke stad' is Drielanden-West aangegeven als 'bestaand stedelijk gebied'
3.3 Woonbeleid
3.3.1 Beleidsplan wonen in Harderwijk 2016
Het woonbeleid van de stad Harderwijk is verwoord in het Beleidsplan wonen in Harderwijk 2016 (vastgesteld door de raad in mei 2012). De hoofddoelstelling uit het beleidsplan luid als volgt: "Het doel is om in Harderwijk en Hierden een buitengewoon aantrekkelijk woonklimaat te scheppen, door het in stand houden en realiseren van een gedifferentieerd aanbod in woonmilieus voor alle doelgroepen. Het credo is: meer woonkwaliteit door groei, reconstructie en transformatie".
Het streven is erop gericht om op elke locatie van enige omvang een woningbouwprogramma te realiseren overeenkomstig het in het Beleidsplan Wonen opgenomen referentiekader (lees: voorgestelde verdeling huur/koop en naar prijsklassen). Bij inbreidingslocaties speelt daarnaast mee dat de woningbouw ook moet bijdragen aan een meer gevarieerd woningaanbod in de wijk.
3.3.2 Masterplan Wonen, zorg en welzijn Harderwijk
Het Masterplan Wonen, zorg en welzijn is in april 2008 door de raad vastgesteld. Dit masterplan geeft aan hoe de koppeling tussen wonen, zorg en welzijn ruimtelijk gestalte kan krijgen, via het zogenoemde STAGG model en daaraan gekoppeld door woonzorgzone. Het STAGG model gaat ervan uit dat op wijkniveau voldoende voorzieningen beschikbaar zijn voor de zorgvragers. De woonzorgzone is een uitvloeisel van deze visie. Rondom wijksteunpunten zijn verschillende woon-zorgvoorzieningen gegroepeerd, van licht tot zwaar. In het wijkcentrum zijn diensten beschikbaar, zowel haaldiensten als brengdiensten. Dit alles veronderstelt verder een voldoende aanbod aan geschikte woningen en woonvoorzieningen, de nabijheid van voorzieningen als winkels en een toegankelijke en veilige openbare ruimte. Op termijn zijn vijf wijksteunpunten voorzien in Harderwijk, waarbij het masterplan voor het centrum van de stand (Binnenstad, Waterfront, Zeebuurt en Friesegracht) uitgaat van één wijksteunpunt voor dit gebied. In het reeds gerealiseerde deel van Drielanden is voorzien in een wijksteunpunt in het Centrumgebied, van waaruit ook de wijk Drielanden-West vooralsnog bediend zal worden.
3.4 Archeologie En Monumentenbeleid
3.4.1 Nota Cultuurhistorie
In 2008 heeft de gemeente de nota Cultuurhistorie vastgesteld. Uitgangspunt in de nota is om de fysieke cultuurhistorie te behouden en te beschermen. Cultuurhistorische waardevolle panden zijn aangewezen als rijks- of gemeentelijke monumenten. Deze worden sectoraal beschermd door de Monumentenwet 1988 en de monumentenverordening. Bijzonder Cultuurlandschap wordt beschermd bij bestemmingsplan.
3.4.2 Archeologienota
Op basis van de Monumentenwet 1988 en de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 moet de gemeente bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten. Het gemeentelijk archeologisch beleid is verwoord in het in april 2011 vastgestelde archeologiebeleid 2011-1015. Hieraan is de beleidskaart archeologie gekoppeld. De Beleidskaart Archeologie is tot stand gekomen door onderzoek van archeologisch adviesbureau RAAP (RAAP- rapport 2050 "Een actualisatie en herziening van de archeologische verwachting").
In de beleidskaart Archeologie is aangeven wanneer bij nieuwe planontwikkelingen archeologisch vooronderzoek plaats dient te vinden.
Op grond van artikel 40 van de Monumentenwet 1988 kan bij bestemmingsplan worden bepaald, dat een aanvrager van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit (bouwvergunning), of een aanlegactiviteit van werken geen bouwwerken zijnde (aanlegvergunning), een rapport over de archeologische waarden dient te overleggen. Aan de omgevingsvergunning kunnen indien nodig archeologische voorschriften worden verbonden. Op grond van artikel 41a van de Monumentenwet 1988 geldt deze verplichting niet bij projecten met een oppervlakte kleiner dan 100 m². De gemeenteraad kan hiervan een afwijkende oppervlakte (zowel naar boven als naar beneden) vaststellen.
Op de beleidskaart archeologie zijn per waarde- of verwachtingsgebied de vrijstellingsgrenzen aangeven. Het beleid is om in bestemmingsplannen een dubbelbestemming "Waarde - archeologie" op te nemen met bijhorende bouwregels en aanlegvergunningstelsel met inachtneming van de vrijstellingsgrenzen.
3.5 Welstandsbeleid
Een bestemmingsplan is erg belangrijk voor het bouwen op en gebruiken van gronden. Vergunningsaanvragen worden immers getoetst aan de regels uit het bestemmingsplan. Naast de bestemmingsplanbepalingen en de bouwtechnische eisen waaraan een bouwwerk moet voldoen, is het uiterlijk ervan erg belangrijk. Hiervoor is een welstandsnota opgesteld.
In de welstandsnota van Harderwijk wordt invulling gegeven aan de esthetische aspecten van het ruimtelijke kwaliteitsbeleid. De welstandsnota gaat daarbij vooral in op de architectonische aspecten van bouwwerken, zoals massa, vorm, positionering, kleur- en materiaalgebruik en detaillering. In stedenbouwkundige zin spreekt de welstandsnota zich uit over de uitstraling en ligging van de bebouwing in relatie tot de omgeving.
In de welstandsnota zijn regels opgenomen voor:
- kleine bouwinitiatieven die welstandsvrij zijn;
- kleine bouwinitiatieven waarvoor de zogenaamde 'sneltoetscriteria' gelden (criteria voor meest voorkomende kleine bouwactiviteiten);
- grote bouwinitiatieven waarvoor lichte, gemiddelde en zware welstandstoets gelden;
- grote bouwinitiatieven voor ontwikkelingslokaties, die in aparte beeldkwaliteitsplannen zijn vervat.
De gebiedscriteria in de welstandsnota zijn overwegend toegespitst op het consolideren en waar mogelijk verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het bestaand stedelijk gebied. Voor sommige nieuwe ontwikkelingen wordt niet volstaan met de (vrij algemene) welstandscriteria uit de welstandsnota, maar is het wenselijk om specifieke welstandscriteria te hanteren, zoals voor Drielanden-West. Voor het plangebied is een specifiek beeldkwaliteitsplan opgesteld. Als dit beeldkwaliteitplan als welstandsbeleid door de gemeenteraad is vastgesteld gaan ze deel uitmaken van de welstandsnota. Het beeldkwaliteitsplan zal gelijktijdig met het bestemmingsplan worden vastgesteld. Het beeldkwaliteitsplan is als
3.6 Milieubeleid
3.6.1 Milieubeleidsplan Harderwijk 2009-2012
De gemeente Harderwijk streeft naar samenhang in het bestaande veelomvattende milieubeleid. Het milieubeleidsplan maakt inzichtelijk waar Harderwijk voor staat, geeft richting aan het beleid voor de komende periode en vervult een aanjaagfunctie om verbeteringen te realiseren. Vanuit deze gedachte worden twee speerpunten benoemd waarbij rekening is gehouden met de landelijke beleidsontwikkeling: klimaatbeleid en een gebiedsgericht milieubeleid. Het zorg dragen voor een duurzame leefomgeving is het hoofddoel van dit milieubeleid. Onder een duurzame leefomgeving verstaan we het voorzien in onze behoeften, zonder de toekomstige generaties de mogelijkheden voor dezelfde behoeften te ontnemen. Dit milieubeleidsplan geeft kaders voor beleid en laat de bevolking van Harderwijk en Hierden zien hoe de gemeente zich inzet om de lokale milieuproblemen op te lossen.
Binnen onze gemeentegrenzen bestaat een grote diversiteit in gebieden, met elk hun eigen kenmerken en functies. Bij ruimtelijke ontwikkeling streven we naar een optimale leefomgevingskwaliteit. Door gebieden te onderscheiden wordt duidelijk welke milieukwaliteit gewenst is en of een ontwikkeling in het desbetreffende gebied past. Deze gebiedsgerichte benadering biedt ruimte om milieubeleid beter te laten aansluiten bij de dynamiek van ruimtelijke ontwikkelingen.
3.6.2 Milieugebiedsvisie
In het milieubeleidsplan zijn voor verschillende delen van Harderwijk milieugebiedsvisies opgesteld. In een milieugebiedsvisie komen de specifieke kwaliteiten, knelpunten, de milieubelasting en de milieuambities van het gebied in beeld. Voor het voorliggende plangebied is de milieugebiedsvisie “Drielanden” opgesteld. De milieugebiedsvisie is opgenomen in Bijlage 1 Milieugebiedsvisie.
3.7 Waterbeleid
3.7.1 Algemeen
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In deze paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen gelden in het algemeen de volgende algemene uitgangspunten:
3.7.2 De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
3.7.3 Nationaal Waterplan
De hoofddoelstelling voor waterbeheer in Nederland is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP): Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Het Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2009-2015.
3.7.4 Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)
De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen. Daarbij zijn De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' en' schoonhouden, scheiden en zuiveren' belangrijke uitgangspunten.
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms in een stroomgebied wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
3.7.5 Waterplan provincie Gelderland
Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.
3.7.6 Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Het rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven, hebben besloten maatregelen voor een doelmatiger waterbeheer overeen
te komen in dit Bestuursakkoord Water. Het waterschap gaat zich inzetten voor een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen. Het doel is om de kwaliteit van het beheer te vergroten tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. De burger laten zien wat wordt bereikt en transparant zijn over de kosten.
Dat doen de partijen vanuit eigen verantwoordelijkheden waarbij we de expertise en deskundigheid met elkaar delen.
3.7.7 Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Veluwe
In de Waterbeheersplannen 2010 - 2015 heeft het waterschap Vallei en Veluwe (of diens rechtsvoorgangers) ambities en uitvoeringsprogramma's vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. De plannen zijn mede kaderstellend voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in de plangebieden.
3.7.8 Keur Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.
3.8 Groenbeleid
In het Handboek Harderwijks Groen staat het Harderwijkse groenbeleid voor stad, landschap en bos in samenhang met elkaar beschreven. Dit beleidsplan is in december 2007 door de raad van de gemeente Harderwijk vastgesteld.
Hoofddoelstelling van beleid is de hoofdstructuur van stedelijk groen in stand te houden en te versterken. Hier zal niet worden gebouwd en worden ontbrekende schakels hersteld.
De hoofdgroenstructuur van Drielanden West vormt in aansluiting op die van het bestaande deel van Drielanden een markante structuur, met daarin mogelijkheden voor duidelijke en attractieve recreatieve routes richting het buitengebied.
Dit buitengebied dat Drielanden aan een aantal zijden omgeeft, bestaat uit aantrekkelijke landschappen, zoals de oevers langs het Wolderwijd, het parklandschap van de Groene Zoom en op enige afstand de Veluwe.
Het openbaar groen dient naast belevingswaarde een duidelijke gebruikswaarde te bezitten.
Op diverse plaatsen zullen in Drielanden West speelplekken worden aangelegd. Het Speeltruimte-plan is hiervoor leidend met het oog op:
- 1. diversiteit voor verschillende leeftijden (inclusief oudere jeugd);
- 2. gewenste spreiding, zodat de speelplekken voor elke leeftijdscategorie goed bereikbaar zijn.
3.9 Verkeers- En Vervoersbeleid
3.9.1 Inleiding
Het gemeentelijk verkeers- en vervoersbeleid, zoals deze is opgenomen in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP), is gericht op een goede doorstroming van het verkeer. Naast de doorstroming van het verkeer dient daarbij ook de verkeersveiligheid en de leefbaarheid voldoende worden gewaarborgd. De uitvoering van het gemeentelijk verkeers- en vervoersbeleid komt tot uitdrukking in onder andere verkeersveilige infrastructuur en in het stimuleren van gebruik fiets en openbaar vervoer.
3.9.2 Verkeersveilige infrastructuur
De infrastructuur wordt conform het landelijk beleid ”Duurzaam Veilig” ingericht. Dit houdt onder andere in dat de ontsluiting van de woonwijken, het centrum en de industrie van Harderwijk zoveel mogelijk plaatsvindt op wegen met een verkeersfunctie. De wegen met een verkeersfunctie kenmerken zich door een inrichting die gericht is met name op de doorstroming van het verkeer en kennen veelal een snelheidsregime van 50 km/u. De verkeersveiligheid op deze wegen wordt geborgd door een scheiding tussen het gemotoriseerde verkeer en het fietsverkeer. Het fietsverkeer wordt over vrijliggende of aanliggende fietspaden/fietsstroken afgewikkeld.
De woonstraten van Harderwijk zijn opgenomen in zogenaamde verblijfsgebieden en zijn ingericht op het verblijven in en rond de directe woonomgeving. Deze wegen kenmerken zich door een laag percentage doorgaand gemotoriseerd verkeer, een menging van gemotoriseerd verkeer met het fietsverkeer, een snelheidsregime 30 km/u (30 km/u-zone) en in woonerven stapvoets of 15 km/u.
3.9.3 Stimuleren gebruik fiets
Door het creëren van veilige, directe en comfortabele fietsroutes wordt de groei van het autogebruik in de stad Harderwijk voor korte afstanden beperkt. Op deze wijze wordt de verkeersveiligheid en de leefbaarheid versterkt binnen Harderwijk.
3.9.4 Het plan
Bij de ontwikkeling van de eerste fase van Drielanden-West is rekening gehouden met de ontsluiting van auto- en fietsverkeer. De afwikkeling van het autoverkeer vindt plaats via twee inprikkers vanaf de Groene Zoomweg, die op twee plekken de nieuwe wijk inkomen. Voor langzaam verkeer wordt de wijk onder andere ontsloten via de Waterplassteeg, deze verbindt de nieuwe wijk met de bestaande delen van Drielanden.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Inleiding
In deze paragraaf wordt indicatief aangegeven hoe het plangebied gesitueerd wordt in de toekomstige woonwijk Drielanden-West. In de Structuurvisie Drielanden-West 2015 is de ruimtelijke hoofdstructuur van heel Drielanden-West geschetst. De volgende paragrafen zijn ontleend aan de structuurvisie.
4.2 Woongebied
Drielanden-West wordt een woongebied dat ruimtelijk gescheiden wordt van overig Drielanden door een groenzone (de 'Blauwe Long'). Het is de bedoeling dat Drielanden-West een eigen karakter krijgt. Hoe een en ander precies wordt vormgegeven is nog niet vast te leggen. Wel wordt in onderstaande paragraaf de denkrichting tot op heden uiteengezet.
Het is de bedoeling om het grote gebied Drielanden-West op te bouwen uit een aantal landschappelijke en stedenbouwkundige karakteristieken, met herkenbare eigen verschijningsvormen. De vormgeving kan dan reageren op de situering binnen het gebied Drielanden. De ligging van het gebied leent zich voor een stedenbouwkundig plan waarin de ligging op de rand van de hoger gelegen uitlopers van de Veluwe en het lager gelegen gedeelte langs het randmeer zichtbaar wordt gemaakt.
4.2.1 Veluwse karakteristieken
Voor de ontwikkeling van Drielanden West is gekozen om met het stedenbouwkundig plan aan te takken op zowel de landschappelijke karakteristieken als de stedenbouwkundige karakteristieken die op de Veluwe te vinden zijn. Door 'Atelier voor stedenbouw, landschap en architectuur Loos van Vliet' is een hiertoe aan analyse opgesteld. Onderstaand zijn de belangrijkste karakteristieken toegelicht. Op basis van deze karakteristieken is de stedenbouwkundige hoofdstructuur voor het gebied opgesteld.
Bij het opstellen de hoofdstructuur is allereerst gekeken welke waardevolle landschappelijke kwaliteiten thans in het plangebied aanwezig zijn. Het plangebied kent een aantal restanten van houtwallen. Deze zullen worden behouden, waar nodig versterkt en er zal, hierop aansluitend, een nieuwe houtwallenstructuur worden aangebracht waarbij de huidige verkavelingsopzet in het plan zichtbaar blijft. Deze orthogonale houtwallenstructuur zal worden doorsneden door een organisch gevormde hoofdwegenstructuur, begeleid door een prominente, doorlopende bomenrij. Op de kruisingen van deze hoofdwegenstructuur ontstaan een aantal brinken, met daarop ruimte voor grote bomen.
De bestaande watergang, die momenteel stopt ten oosten van het wijkpark 'de Blauwe Long', zal een vervolg krijgen door het plangebied. Deze watergang krijgt een natuurlijke en landschappelijke uitstraling, geïnspireerd op 'Veluwse' beken en vennetjes. Een structurerend element voor de gehele wijk Drielanden is het 'Waterplaspad'. Het 'Waterplaspad' vormt een restant van de oude verkaveling van het gebied en heeft momenteel een functie als oost-west langzaam verkeersverbinding. Deze structuur wordt in Drielanden West doorgezet en krijgt een breed profiel begeleid door groen. In het stedenbouwkundig plan ontstaat een centrale groene plek (buurtpark) waar een deel van de houtwallenstructuur, de watergang, hoofdverkeersstructuur en het 'Waterplaspad' samenkomen.
De noordzijde van de wijk grenst aan de buffervijver. Het is de bedoeling de halfronde vorm van de 'Crescent' af te maken en deze bebouwing zo vorm te geven dat er vanuit de wijk een duidelijke relatie met het water wordt gelegd en er zichtlijnen ontstaan tussen de wijk en het water en het achtergelegen Wolderwijd.
Een aandachtspunt voor alle gebieden is de verdeling van verschillende woningtypes over de verschillende woonbuurten. Mede in verband met de fasering van de wijk is tot op heden gekozen voor een vrij egale verdeling van woningtypes over de deelgebieden. Door juist te kiezen voor het inzetten van het juiste woningtype in het juiste deelgebied kunnen de verschillende karakters van de buurtjes versterkt worden.
Ruimtelijke hoofdstructuur Drielanden-West
4.2.2 Vlekkenplan Stedenbouwkundige hoofdstructuur
Op basis van de beschreven stedenbouwkundige hoofdstructuur is het ruimtegebruik binnen het exploitatiegebied Drielanden-West globaal bepaald. Dit is verdeeld in de oppervlakte van de hoofdstructuur van water, groen en verkeer en de zogenaamde 'woonvlekken.
De hoofdstructuur wordt voorafgaand aan de planvorming vastgelegd. De hoofdstructuur is dan slechts inwisselbaar mits het totaal aantal vierkante meters woongebied en hoofdstructuur gelijk blijven. Binnen de woonvlekken vallen woningen, kavels, ontsluitingswegen, buurtgroen, infiltratievoorzieningen, parkeervoorzieningen etc.
Verkavelingsstudie 1e fase (concept en indicatief)
4.3 Verkeer
4.3.1 Hoofdroutestructuur
Drielanden-West wordt vanaf de Groene Zoomweg ontsloten door twee toegangswegen, de 'inprikkers'. Deze inprikkers ontsluiten elk een afzonderlijk gedeelte van Drielanden-West; In de nabijheid van de Groene Zoomweg worden geen verbindingen (voor auto's) tussen de beide wegen gemaakt, om doorgaand verkeer binnen de woongebieden te voorkomen.
Vanwege het feit dat aan de inprikkers ook woningen zijn gelegen, is gekozen voor een 30 km/u-regime. Om het verblijfskarakter te benadrukken hebben de inprikkers een smallere rijbaan profiel (5,0m in plaats van 5,50m) ten gunste van een breder trottoir (2,cm).
Er zijn enkele hoofdroutes voor het langzaam verkeer voorzien. In oost-westrichting is dat de Waterplassteeg, deze loopt in noordwestelijke richting door tot het onderwijscluster (twee basisscholen, een kerk en een sportvoorziening). In noord-zuidrichting is geprojecteerde route voor langzaam verkeer voorzien die via een reeds gerealiseerde tunnel onder de Groene Zoomweg aansluit op fietsroutes in het buitengebied van de gemeente Ermelo. Oostelijk daarvan ligt, in het groen (de blauwe long) een andere fietsroute in noord-zuidrichting. De noord-zuid langzaam verkeersroute wordt pas in gebruik genomen op het moment dat het zuidelijke deel van Drielanden-West (fase 3) gerealiseerd is.
4.3.2 Woonstraten
De profielen van de woonstraten worden gekenmerkt door de uitstraling van een 30 km/u-zone door onder andere het toepassen van klinkers en smalle rijbaanbreedte. De profielbreedte van de rijbaan kan variëren van een 5,0 m breed tot een 4,50m. De woonstraten met bijna alleen ontsluiting voor de direct aangelegen woningen kennen een profielbreedte van 4,50m. In Drielanden West is er ruimte voor een zogenaamd woonhofje/-pleintje. In een woonhofje/-pleintje kan vermenging optreden tussen voetgangers/fietsers en gemotoriseerd verkeer zonder dat er direct sprake moet zijn van een officieel “woonerf ”. Bij het toepassen van haaksparkeren, is er sprake van een minimale rijbaanbreedte van 5,50m.
4.3.3 Parkeren
Het autobezit is vanaf de jaren zeventig verder toegenomen. De parkeernormen van nu liggen hoger dan die tijdens de bouw van de wijk Naam wijk. Met het toenemende autobezit en -gebruik is er dus door de decennia heen, maar vooral de laatste jaren, een steeds groter wordend parkeerprobleem ontstaan. De aanvragen (omgevingsvergunning) worden getoetst op het benodigde parkeeraanbod zoals opgenomen in de Parkeernormennota.
De hoofdontsluiting van de wijk is bestemd als 'Verkeer'. De overige infrastructuur, waaronder fietspaden en buurtontsluitingswegen valt onder de bestemming 'Wonen'.
4.4 Groen En Water
De nieuwe wijk Drielanden ligt op de overgang van hoger liggende ‘droge’ gronden naar de nattere gebieden langs de voormalige Zuiderzee. Nu liggen daar de Randmeren. Deze overgang van droog naar nat, van de Veluwe naar het Wolderwijd, is ook zichtbaar in het aanwezige groen. Juist in Drielanden West is die overgang tussen verschillende milieus nadrukkelijk te ervaren.
Het gebied zal een eigen karakter krijgen, dat zich onderscheidt van de andere delen van Drielanden. Uitgangspunt is daarbij dat de ligging vlakbij de Veluwe duidelijk wordt in het ruimtelijk beeld (o.a. brinkjes met grote bomen) en daarnaast ook nattere milieus van de Veluwe en de overgang naar het lager gelegen deel bij het Wolderwijd aangegrepen worden om een apart woongebied te realiseren. Drielanden West wordt ruimtelijk gescheiden van overig Drielanden door het park de Blauwe Long, dat een aan water gerelateerde inrichting heeft zal aansluiten op de toekomstige Crescent-plas. De plas en omgeving zullen een belangrijke ruimte vormen in de nieuwe woonwijk en een bijzondere meerwaarde hebben voor de kwaliteit van de leefomgeving.
Oorspronkelijk waren in het agrarisch gebied dat nu Drielanden heet, nogal wat houtwallen aanwezig. Op de hoger gelegen drogere gronden bestonden deze hoofdzakelijk uit inlandse eik. In de nattere gebiedsdelen waren dit elzensingels. In Drielanden West wordt de oorspronkelijke beplantingsstructuur versterkt. Dit groen met volgroeide bomen zorgt voor een belangrijk sfeer- en structuurbepalend element in de nieuwe woonomgeving. Naast een bestaande houtwal van eiken en elzen (in het verlengde van een wal die ook aan de zuidzijde van de Groene Zoomweg aanwezig is) worden nieuwe groenstructuren met een dergelijk karakter aangelegd. Deze worden gecombineerd met sloten die in het gebied moeten zorgen voor de afwatering en een goede waterhuishouding .
Om de belevingswaarde van het te ontwikkelen gebied op voorhand al te vergroten, zal deze bestaande beplantingsstructuur vooruitlopend op de woningbouw worden aangevuld en versterkt. Dit gebeurt door bestaande houtopstanden te handhaven en nieuwe beplantingssingels en houtwallen toe te voegen in de oorspronkelijke rechtlijnige structuur. Ook worden om die reden op een aantal plekken alvast boomgroepen aangeplant. Met name bomen vormen immers de dragers van de groenstructuur. Volwassen bomen geven structuur aan de ruimte, zorgen voor beschutting, markeren bijzondere plekken en begeleiden belangrijke routes. Bomen zijn daarmee van groot belang voor de beleving van de buurt. Het zijn de beeldbepalende elementen, die mede het karakter en de identiteit van de wijk bepalen.
Het ontwikkelen en onderhouden van een duurzame groenstructuur van bomen vergt een lange adem. De dynamiek van het groen is namelijk van een wezenlijk ander tempo dan dat van bijvoorbeeld stedelijke en infrastructurele ontwikkelingen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zal bewust omgegaan moeten worden met dit verschil in dynamiek; een weg is zomaar aangelegd, een gebouw staat er binnen een jaar, maar een boom heeft decennia nodig om tot wasdom te komen. Het is dan ook cruciaal om zorgvuldig met dit groenkapitaal om te gaan. Voor een duurzame instandhouding van het bomenbestand is het van belang dat bomen zowel de tijd als de ruimte krijgen om zich te ontwikkelen. Een goede standplaats geeft een boom voldoende ruimte om te wortelen en zich te verankeren. Ook bovengronds dient er voldoende ruimte te zijn - de maat van de (uitgegroeide) boom moet passen binnen het profiel van bijvoorbeeld een laan. Soortkeuze, standplaats en inrichting van het wegprofiel dienen goed op elkaar afgestemd te zijn.
Een van de belangrijke functies van openbaar groen is het bieden van mogelijkheden voor recreatie. Het zorgt voor een prettige leefomgeving en biedt mensen ruimte en plekken om elkaar te ontmoeten. Voor kinderen ook in de vorm van aangelegde speelplekken en ruimte om in te spelen. Daarbij moet er ook aandacht zijn voor ontmoetingsmogelijkheden voor oudere jeugd (jongeren boven 10-12 jaar). Een samenhangende groenstructuur biedt ook mogelijkheden een aantrekkelijk ommetje te maken om bijvoorbeeld de hond uit te laten.
Hoofdstuk 5 Onderzoek
5.1 Algemeen
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Per onderzoeksaspect wordt een beschrijving gegeven van de situatie ter plaatse.
5.2 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
5.2.1 Stedelijk gebied
Het plangebied is te beschouwen als stedelijk gebied. In visies en nota's van zowel gemeente als provincie wordt het gebied al geruime tijd aangeduid als stedelijk gebied. Het gebied ligt fysiek gescheiden van het buitengebied door de A28 en de Groene Zoomweg (rondweg) en ligt tussen de bestaande bebouwing van Drielanden en de bebouwing van het appartementencomplex Kasteel Groot Horloo in Ermelo.
5.2.2 Actuele regionale en lokale woningbehoefte
De gemeenten in de Regio Noord-Veluwe hebben samen met de provincie Gelderland en de Noord-Veluwse woningcorporaties het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 voor Noord-Veluwe vastgesteld. Mede met het oog op nieuwe afspraken met de provincie in het kader van de Kwantitatieve Opgave Wonen 2013-2025, dat het oude Kwalitatieve Woonprogramma vervangt, hebben de samenwerkende gemeenten in de Regio Noord-Veluwe de Woonvisie Regio Noord-Veluwe 2014 opgesteld. Deze regionale woonvisie is na instemming van alle gemeenteraden, op 1 april 2015 goedgekeurd door het Dagelijks Bestuur van de regio Noord-Veluwe. Voordat deze regionale woonvisie is opgesteld, is voor de gehele regio de huidige situatie op de woningmarkt en de verwachte ontwikkelingen in de toekomst geanalyseerd, op basis van het landelijke woningbehoefte-onderzoek WoON 2012 en aanvullende analyses van daadwerkelijke verhuisbewegingen. Op basis van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat, ondanks het feit dat de huishoudensgroei in de komende decennia afvlakt, er een behoefte blijft aan extra woningen. Op regioniveau zet de groei van het aantal huishoudens door in de toekomst.
Op 24 april 2014 hebben Gedeputeerde Staten van Gelderland de meest actuele bevolkingsprognose voor de regio Noord-Veluwe vastgesteld. Op basis daarvan heeft de provincie de Regionale Woonagenda voor de periode 2013 – 2025 bepaald. Voor genoemde periode 2013 – 2025 is de kwantitatieve behoefte in de regio bepaald op 8.850 woningen. De regiogemeente hebben vervolgens in onderling overleg de bouwopgave per gemeente bepaald. Deze bouwopgave is uitgedrukt in een bandbreedte per gemeente. Voor Harderwijk ligt de bandbreedte van die bouwopgave tussen 2615 en 2877 woningen. Deze aantallen vormen ook de basis voor het gemeentelijk Meerjarenprogramma Woningbouw 2014 – 2024. In dit meerjarenprogramma zijn de diverse bouwlocaties benoemd waarop dit programma gerealiseerd zal worden.
De Ladder voor duurzame verstedelijking kijkt bij wonen niet alleen naar de kwantitatieve vraag, maar ook naar de kwalitatieve vraag. In de kwalitatieve benadering staan de kwaliteiten van de woonomgeving centraal, die kunnen worden vertaald naar woonmilieus. In het Beleidsplan Wonen in Harderwijk 2016 zoals vastgesteld in maart 2012 en geëvalueerd in mei 2015 is een referentiekader aangegeven waarin de te realiseren woningdifferentiatie (procentuele verdeling) van de verschillende woningcategorieën is vastgelegd (zie ook paragraaf 3.3.1).
5.2.3 Conclusie
Concluderend maakt de locatie onderdeel uit van het stedelijk gebied van Harderwijk en is in provinciale en gemeentelijke beleidsdocumenten aangemerkt als stedelijk gebied. Met de uitvoering van voorliggend plan worden beschikbare gronden binnen het bestaand stedelijk gebied benut.
Gelet op de beschikbare plancapaciteit is Drielanden-West een belangrijke locatie voor de uitbreiding van de woningvoorraad van Harderwijk in de periode 2015 tot en met 2024. De locatie is bij uitstek geschikt om een aantrekkelijk woonklimaat te realiseren, waarin met een gedifferentieerd aanbod, alle doelgroepen bediend kunnen worden. Het te realiseren woningbouwprogramma zal zowel in de wijk als geheel, als ook in de drie afzonderlijke deelplannen een afspiegeling zijn van het referentiekader zoals dat is opgenomen in het Beleidsplan Wonen in Harderwijk 2016. Het plan voorziet daarmee in de actuele vraag, zowel kwantitatief als kwalitatief. De uitkomst van de toets aan de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ staat het beoogde bouwinitiatief niet in de weg.
5.3 Milieueffectrapportage
Sinds 1987 geldt er in Nederland mer-plicht voor projecten die aanzienlijke gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Zo kunnen de milieuaspecten volwaardig meewegen bij besluiten. De mer-plicht is gekoppeld aan een minimale omvang van de activiteit.
5.3.1 MER Drielanden-Zuid en Drielanden-West
Toen in de jaren '90 de plannen werden ontwikkeld voor het bouwen van de woonwijk Drielanden is er milieueffectrapportage (MER) opgesteld. In deze rapportage is het gehele plangebied Drielanden meegenomen. Inmiddels is een groot deel van Drielanden (Drielanden-Zuid) gerealiseerd en is nu het laatste deel (Drielanden-West) van de uitbreidingswijk Drielanden aan de beurt. Aangezien de MER verouderd is en de regelgeving omtrent de MER gewijzigd, moet voor de ontwikkeling van Drielanden onderzocht worden of er een actualisatie moet plaatsvinden.
5.3.2 Actualisatie MER Drielanden-West
In 2004 en 2010 heeft de gemeente Harderwijk de MER van 1999 laten actualiseren. In een notitie (Milieu Drielanden-West, 14 oktober 2010, N001-4748116EMG-V01, zie ) is afgewogen of er milieu-informatie ontbreekt en aangevuld moet worden. Tevens is bekeken of het meest milieuvriendelijk alternatief (MMA)voldoende is meegenomen in de plannen voor Drielanden-West. Uit de notitie blijkt dat de milieuthema's conform het MER zijn verwerkt in de structuurvisie Drielanden-West.
Het meest milieuvriendelijke alternatief is aangevuld en geactualiseerd. Volgens de Wet milieubeheer dient ruimtelijk te worden aangegeven op welke wijze alternatieven uit de MER overwogen zijn. Hiervoor is het MMA beschreven en afgezet tegenover het ruimtelijk plan voor Drielanden-West. Hieruit blijkt dat de meeste maatregelen zijn overgenomen in de uitgangspunten voor Drielanden-West. Geen van de uitgangspunten is tegenstrijdig aan het MMA
5.4 Cultuurhistorie En Archeologie
In het kader van de planontwikkelingen in Drielanden-West is reeds in 1999 door RAAP Archeologisch Adviesbureau een archeologisch onderzoek uitgevoerd door middel van een bureauonderzoek en een karterend booronderzoek (RAAP-rapport 459, zie Bijlage 7 Archeologisch onderzoek). Tijdens het archeologisch onderzoek in het gebied Drielanden-zuid en -west zijn alleen losse archeologische vondsten uit de Steentijd en de Late Middeleeuwen en/of Nieuwe tijd gedaan. Er zijn geen aanwijzingen aangetroffen voor de aanwezigheid van archeologische resten in de ondergrond. Het tijdens het onderzoek gevonden aardewerk dateert voor een belangrijk deel uit de tweede helft van de Late Middeleeuwen (1250-1500) of uit de 16e eeuw. De datering van het aardewerk komt in grote lijnen overeen met de in het rapport geopperde ontginningsperiode.
Tijdens het booronderzoek zijn geen archeologische resten aangetroffen. Het ontbreken van archeologische resten kan voor het grootste deel verklaard worden uit de bodemgesteldheid van het onderzoeksgebied Drielanden.
Tijdens het booronderzoek is vastgesteld dat het in het gebied uitsluitend bodems aanwezig zijn die onder zeer vochtige tot natte omstandigheden zijn gevormd. Bodems die op eertijds drogere omstandigheden wijzen, bijvoorbeeld podzolbodems, zijn in het gehele gebied niet aanwezig. Het gebied was in het verleden waarschijnlijk altijd te nat en daardoor onaantrekkelijk voor bewoning. Het resultaat van het onderzoek vormt derhalve een bevestiging van de lage archeologische verwachting voor het onderzoeksgebied Drielanden. In dit verband kan ook gewezen worden op de hoge dekzandrug die het gebied in het zuiden flankeert en die ongetwijfeld een veel aantrekkelijker woonplaats voor de oude bewoners van het gebied vormde.
Op basis van de resultaten van het aanvullend archeologisch onderzoek in Drielanden-West worden geen aanbevelingen gedaan voor vervolgonderzoek. Op grond van het ontbreken van aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische resten in deze wijken in de directe omgeving van het plangebied zijn er vanuit archeologie geen bezwaren en/of beperkingen ten aanzien van het plan. Conform het archeologiebeleid 2011-2015 is daarom geen verder archeologisch onderzoek vereist in kader van dit bestemmingsplan. Het is daarom ook niet nodig om een dubbelbestemming “archeologische waarde” in het plan op te nemen.
5.5 Ecologie
5.5.1 Inleiding
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet (Ffw). Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort. In het verleden zijn diverse onderzoeken gedaan naar de gevolgen van het plan Drielanden-West voor de natuur. Zo is bekend dat het plangebied momenteel nog als foerageergebied voor een das wordt gebruikt. Om een goed beeld te krijgen van de huidige situatie heeft BügelHajema Adviseurs op 29 juni 2015 (rapport 116.00.01.23.00.06, zie Bijlage 8) advies uitgebracht. De conclusies uit het rapport worden hieronder weergegeven.
5.5.2 Beschermde gebieden
Het plangebied ligt niet op en grenst niet aan gronden die in het kader van de Nbw 1998 of de Omgevingsverordening Gelderland zijn aangewezen als beschermd (natuur)gebied. Dergelijke gebieden liggen wel in de omgeving.
In de omgeving van het plangebied liggen de Natura 2000-gebieden Veluwerandmeren en Veluwe. Uit de uitgevoerde voortoets komt naar voren dat er geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van beschermde natuurgebieden in het kader van de Nbw 1998 worden verwacht.
Specifiek benoemen wij hier dat er ten aanzien van de verkeersaantrekkende werking van de nieuwe woonwijk (project), met behulp van AERIUS Calculator, een stikstofberekening is uitgevoerd. In de PAS is een drempelwaarde van 0,05 mol per hectare per jaar op genomen voor een meldings-, dan wel vergunningplicht. Uit de stikstofberekening komt naar voren dat de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden met stikstofgevoelige habitattypen, als gevolg van het verkeer in Drielanden-West, ruim onder de 0,05 mol per hectare per jaar blijft.
Het opstellen van een passende beoordeling, dan wel de noodzaak voor een vergunning op grond van de Nbw 1998 is voor het plan dan ook niet aan de orde.
Het plan leidt in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet tot significante aantasting van de kernkwaliteiten van het Wolderwijd (GNN en GO); het plan is niet in strijd met de Omgevingsverordening Gelderland.
5.5.3 Beschermde soorten
Uit het onderzoek komt naar voren dat de natuurwaarde van het plangebied de laatste jaren is afgenomen. In het kader van mogelijke verbodsovertredingen van de Ffw zijn de navolgende aspecten van belang.
5.6 Watertoets
5.6.1 Inleiding
De gemeente Harderwijk treft voorbereidingen om in Harderwijk de nieuwbouwwijk Drielanden-West te realiseren. Drielanden-West is het sluitstuk van de gehele wijk Drielanden. De gemeente Harderwijk heeft aan Tauw (Actualisering Watertoets Drielanden West te Harderwijk, R001-1228363WPE-avd-V01-NL, 23 juni 2015, zie Bijlage 9) en Antea Group (Geohydrologisch onderzoek Drielanden-West, Harderwijk, 10269-400580, 21 april 2015, zie Bijlage 10) gevraagd om op basis van het laatste verbeelding de structuur voor de waterhuishouding nadere invulling te geven. Het gaat hier dan specifiek over:
- grondwater met de daarbij behorende kwelfluxen en grondwaterstandsveranderingen,
- hoe omgaan met hemelwater
- afvalwater
- effecten op oppervlaktewater
- benodigde maaiveldophoging
Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:
- Hemelwater wordt op basis van de trits ‘vasthouden-bergen-afvoeren’ zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Wanneer lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is kan geloosd worden op oppervlaktewater. Lozen op de riolering is in principe niet toegestaan;
- Afvalwater niet zijnde ‘schoon’ hemelwater aansluiten op het riool;
- Bij nieuwbouw het vloerpeil op tenminste 1 meter boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand aanleggen;
- De ontwikkeling dient grondwaterneutraal te zijn. Drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan.
- Geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water;
- Mogelijk is een watervergunning of melding nodig. Een watervergunning van het waterschap is bijvoorbeeld nodig voor het dempen en/of vergraven van watergangen, het lozen van water op oppervlaktewater en het onttrekken van grondwater.
De basis hiervoor is het watertoetsrapport met onderliggende bijlagen waarin keuzes zijn gemaakt ten aanzien van de waterhuishouding.
De uitwerking is uitgevoerd in overleg met onder andere Waterschap Vallei en Veluwe, Rijkswaterstaat, Provincie Gelderland en de gemeenten Ermelo en Harderwijk.
De ontwikkelingen hebben invloed op de oppervlaktewaterstructuur en de grondwaterstroming in de omgeving. In deze waterparagraaf is aangegeven welke rol water vervult in de ontwikkeling van het plangebied. Onderwerpen die aan bod komen zijn de beschrijving van de huidige situatie, een beschrijving van de nieuwe situatie, de relevante wateraspecten en het doorlopen proces.
5.6.2 Proces
De watertoetsprocedure is voor de invulling van de waterhuishoudkundige aspecten gevolgd door vanaf het begin de waterbeheerders en overige stakeholders in het ontwerpproces te betrekken.
Voor Drielanden-West zijn de eerste overleggen in het jaar 2004 gevoerd, daarvan is destijds een watertoets rapportage voor opgesteld. Echter door het verplaatsen van de das en de economische crisis is de ontwikkeling stil komen te liggen. In 2014 is weer begonnen de voorbereiding van nieuwe planologische procedures weer opgepakt en vanwege nieuwe inzichten in het moderne waterbeheer is ook de watertoets procedure hervat.
Hiervoor zijn tussen maart en juni 2015 een drietal watertoets overleggen geweest waarin gezamenlijk afspraken en uitgangspunten zijn geformuleerd om voor Drielanden West een door alle stakeholders gedragen waterstructuur te geven die toekomstbestendig is.
5.6.3 Bestaande situatie
5.6.4 Toekomstige situatie
5.7 Milieu
5.7.1 Inleiding
In deze paragraaf komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod. Het betreffen hier de randvoorwaarden en beperkingen die voorkomen uit het beleid en wetgeving op het gebied van: bodem (Wet bodembescherming), bedrijvigheid (Wet milieubeheer), geluid (Wet geluidhinder), externe veiligheid (BRZO, REVI, Bevi, Wet milieubeheer)en luchtkwaliteit (Wet luchtkwaliteit).
Daarnaast is op basis van het milieubeleidsplan Harderwijk gebiedsgericht milieubeleid vastgesteld. Voor de wijk Drielanden heeft dit geresulteerd in het Milieukwaliteitsbeeld Drielanden. Om de leefomgevingskwaliteit binnen een plangebied te optimaliseren zijn de volgende beleidseisen vastgelegd:
- Bij uitzondering kan voor maximaal 10% van te projecteren geluidgevoelige bestemmingen hogere grenswaarde (verkeerslawaai) worden vastgesteld. Dit komt, voor het milieuaspect geluid overeen met milieugezondheidskwaliteit Redelijk (GES score 2). Voor de overige geluidgevoelige bestemmingen moet de milieugezondheidskwaliteit Goed (GES score 1) worden aangehouden.
- De geluidbelasting van de binnenplanse wegen blijft onder de voorkeursgrenswaarde (48 dB), ook als het gaat om 30 km/uur wegen en woonerven.
- Er moet naar gestreefd worden om geen geluidgevoelige bestemmingen te bouwen met een hogere geluidbelasting dan 55 dB ten gevolge van de spoorweglawaai. Pas wanneer maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied niet voldoende geluid reduceren, is het bij uitzondering mogelijk om hiervoor hogere grenswaarde voor te verlenen. Dit kan alleen als er zwaarwegende financiële, landschappelijke, stedenbouwkundige, verkeerskundige of vervoerskundige redenen zijn om deze functies binnen de contour te plaatsen.
5.7.2 Bodemkwaliteit
Algemeen
Drielanden West ligt in de zone ‘arseengebieden’ van de Nota bodembeheer. In dit gebied komt arseen in de bodem van nature verhoogd voor. Voor dit gebied geld een lokale maximaal waarde (LMW) van 76 mg/kg d.s., deze is gelijk aan de interventiewaarde.
Op basis van de asbestsignaleringskaart blijkt dat op een beperkt aantal plaatsen een grote kans is op het voorkomen van asbest. Alsmede de aanwezigheid van mogelijk asbest houdende puinpaden.
Onderzoek
In februari 2015 heeft op de locatie een verkennend en aanvullend bodemonderzoek en asbest in grond- en puinonderzoek plaatsgevonden (PJ Milieu BV, 1501901A, 20 februari 2015, zie Bijlage 3).
Grond
In de bovengrond zijn licht tot sterk verhoogde gehalten aan arseen aangetoond. Inde ondergrond slecht in lichte mate. Het grondwater zijn ook licht tot sterk verhoogde concentraties aan arseen aangetroffen. Licht tot matig verhoogde concentratie aan barium. Daarnaast ook nog enkele andere parameters licht verhoogd gemeten.
Asbest
Tijdens de veldinspectie zijn binnen het plangebied, 2 puinpaden aangetroffen en onderzocht op de aanwezigheid van asbest. Eén van de paden bevat over de volle lengte (ca. 200 m) een verontreiniging met asbest ver boven de toegestane norm.
Conclusie bodem
De locatie is niet zonder meer geschikt voor woningbouw. Arseen is verhoogd boven de maximale waarde. Omdat het van nature is, is het geen geval van bodemverontreiniging en is de Wet Bodembescherming niet van toepassing. Conform de nota bodembeheer van de Regio Noord-Veluwe mag deze arseenhoudende grond niet worden toegepast.
Conclusie grond
Op enkele plaatsen is arseen boven de maximale waarde aangetroffen. Aangezien arseen van nature voorkomt, is er geen sprake van bodemverontreiniging en is de Wet Bodembescherming niet van toepassing. Conform de nota bodembeheer van de Regio Noord-Veluwe mag deze arseenhoudende grond niet worden toegepast.. Deze grond moet apart naar een erkend verwerker worden afgevoerd. Tijdens grondwerkzaamheden moet de richtlijn CROW132 met betrekking tot werken met verontreinigde grond in acht worden genomen.
Conclusie Asbest
Het puinpad verontreinigd met asbest zal volledig worden verwijderd. Hiertoe moet een saneringsplan worden ingediend bij de provincie Gelderland.
Grondwater
Gezien de sterk verhoogde concentraties aan arseen en de troebelheid van het grondwater is het niet aan te bevelen dit water te gebruiken voor beregening, e.d.
5.7.3 Bedrijven in milieuzonering - Maatschappelijk
Een doel van de ruimtelijke ordening en het milieubeleid is het streven naar een optimale leefomgevingskwaliteit. In een bestemmingsplan wordt daarom onder andere ingezet op milieuzonering, gericht op voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende activiteiten, zoals bedrijven, en anderzijds milieugevoelige functies als wonen.
Binnen het plangebied is de bestemming maatschappelijk opgenomen. Onder deze bestemming vallen onder andere scholen en kerkgebouwen.
Voor deze voorzieningen moet beoordeeld worden of de invloed van de scholen en het kerkgebouw op de omgeving aanvaardbaar zijn. Afhankelijk van de invloed worden milieubelastende activiteiten ingedeeld in categorieën met daarbij behorende afstandseisen tot gevoelige functies, in dit geval woningen. Beoordeeld is of er ter plaatse van woningen sprake is van hinder veroorzaakt door geluid, stof, geur of risico. De afstanden worden per milieuaspect bepaald aan de hand van de VNG-publicatie, “Bedrijven en milieuzonering, handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk (2009)”.
Onderstaande tabel (bron: Bedrijven en milieuzonering, geeft een overzicht van de milieubelastende functie die middels dit bestemmingsplan mogelijk zijn gemaakt en de daarbij behorende minimale afstanden vanaf de grens van het terrein tot de gevels van de omliggende woningen (milieugevoelige functie).
Omschrijving | SBI-2008 | Geur | Stof | Geluid | Gevaar | Categorie |
Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs Omschrijving | 852, 8531 | 0 | 0 | 30 | 0 | 2 |
Kerkgebouwen e.d. | 9491 | 0 | 0 | 30 | 0 | 2 |
Gymnastiekzalen | 931-F | 0 | 0 | 30C | 0 | 2 |
Uit de tabel blijkt dat er alleen vanuit het aspect geluid afstandseisen gelden tot gevoelige functies. Aangezien de hindercontouren niet over de geplande woningen liggen wordt geen hinder verwacht van de maatschappelijke voorzieningen.
5.7.4 Geur
Geur in de leefomgeving is grotendeels afkomstig van bedrijvigheid. Elke geur kan boven een bepaalde concentratie hinder veroorzaken. Om hinder van agrarische bedrijven te voorkomen is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van toepassing. De wet regelt onderlinge afstanden tussen geurgevoelige functies, zoals woningen en recreatieobjecten en agrarische bedrijvigheid.
In de nabijheid van het plangebied was aan de Horloseweg 38 één varkenshouderij gevestigd. Dit bedrijf heeft haar activiteiten inmiddels gestaakt. Geur vormt dan ook geen belemmering voor het plangebied.
5.7.5 Geluid
5.7.6 Externe veiligheid
5.7.7 Luchtkwaliteit
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Juridische Planopzet
Het gebied Drielanden-West zal in meerdere fases worden ontwikkeld. Voor de gehele wijk is de Structuurvisie Drielanden-West opgesteld. Voor de ontwikkeling van de wijk worden meerdere plannen en procedures doorlopen. Zo wordt een procedure voor omgevingsvergunning doorlopen voor het aanleggen van belangrijke groenstructuren vooruitlopend op het aanleggen van overige structuren en het bouwrijp maken.
Voorliggend plan biedt het planologisch juridisch kader voor de eerste fase van de woningbouw. Tegelijkertijd wordt in dit plan geregeld dat belangrijke elementen van de groen- en waterstructuur ten noorden van de eerste fase, waaronder de Crescentplas, kunnen worden gerealiseerd.
Er is voor gekozen om per fase te werken met een zogenaamd gedetailleerd bestemmingsplan. Gedetailleerd betekent in dit geval dat gewerkt wordt met 'eindbestemmingen' die een rechtstreekse bouwtitel geven. Op basis van dit bestemmingsplan kunnen omgevingsvergunningen worden verleend, zonder extra planologische procedures.
Voorgaande zegt dus niets over de mate van gedetailleerdheid van de regeling als zodanig. Voor de regeling zelf is namelijk juist gekozen voor een globale regeling. Dit is gedaan om gedurende de fase van uitvoering maximale flexibiliteit te houden. De woongebieden hebben één globale woonbestemming, waarin zowel de woningen als het openbaar gebied zijn bestemd. De belangrijkste groenstructuren en wegen worden apart bestemd.
6.2 Verantwoording Handboek Harderwijk
Het handboek is opgesteld voor het maken van actualiseringsplannen. De regels uit het handboek zijn gericht op de beheerfase en niet op de ontwikkelfase van een gebied. De regels, met name die voor wonen, zijn daarom niet geschikt voor een bestemmingsplan voor een nieuwe woningbouwontwikkeling. Daarom is ervoor gekozen om voor Drielanden-West een geheel eigen regeling op te stellen, die is afgestemd op de beoogde ontwikkeling en past bij de afspraken, zoals die met de ontwikkelende partijen zijn gemaakt. Deze regeling biedt een ruime mate van flexibiliteit voor de fase van ontwikkeling, maar voorkomt tegelijkertijd zoveel mogelijk ongewenste ontwikkelingen in de eerste fase na realisatie, als het gebied bewoond wordt. Daar waar mogelijk is aangesloten op de Standaard Handboek Harderwijk, versie 2014-04. Dit geldt in elk geval voor het grootste gedeelte voor de inleidende en de algemene regels. Voor zover wordt afgeweken wordt dit hieronder benoemd.
Vanwege de globale manier van bestemmen met woonvlekken is in de bouwregels één en ander verbaal geregeld over de locatie van het bouwen. Hiervoor is een aantal begrippen toegevoegd die niet voorkomen in de standaard. De begrippen en definities zijn ontleend aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht (inclusief bijlagen). Dit zijn de begrippen:
- achtererfgebied;
- oorspronkelijk hoofdgebouw;
- openbaar toegankelijk gebied;
- voorerfgebied.
Er is een aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' toegevoegd om voor een locatie in de noordwesthoek van het gebied met de bestemming 'Wonen' een dove gevel aan de noordkant verplicht te stellen. Hierdoor is het plan uit te voeren zonder topscherm op de geluidswal. Hiervoor is ook het begrip 'dove gevel' toegevoegd aan de begripsbepaling, omdat deze ontbreekt in het handboek.
Langs dlen van de hoofdontsluiting binnen het plangebied is een aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geluidwering' toegevoegd. Hierdoor worden hogere eisen gesteld aan de geluidwering van de voorgevels, vanwege een hoge geluidbelasting.
Aan de bestemming 'Groen' is ten opzichte van de standaardregels aan de bestemmingsomgschrijving het volgende toegevoegd: 'waterlopen, waterpartijen en waterbergingen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'waterberging' ten minste 4,5 ha water wordt gerealiseerd'.
De regels voor de bestemming 'Wonen' zijn volledig opnieuw opgebouwd, waarbij elementen uit de standaard terugkomen, zoals de bouwregels voor erkers en bouwwerken geen gebouwen zijnde en de regeling voor beroepen en bedrijven aan huis en bed & breakfast.
6.3 Bestemmingsbepalingen
In deze paragraaf volgt per bestemming een korte toelichting op de regeling en gekozen systematiek.
6.3.1 Groen
Structurele groenvoorzieningen worden apart onderscheiden, om daarmee voor de wijk belangwekkende groene ruimten aan te wijzen en te behouden. Binnen de bestemming ‘Groen’ is het niet mogelijk om wegen en parkeerplaatsen te realiseren. Wel is het plaatsen van voorzieningen, ter
ondersteuning van en passend in de groene ruimte mogelijk. Ook wandel- en fietspaden passen binnen deze bestemming. Binnen het plangebied gaat het vooral om de Blauwe Long en de groen- en waterstructuur ten noorden van de eerste fase woningbouw.
Binnen deze bestemming wordt ook de hoofdwaterstructuur gerealiseerd. Om de minimale bergingscapaciteit van de Crescentplas te garanderen is een aanduiding opgenomen die de minimale capaciteit voor waterberging dwingendrechtelijk regelt.
6.3.2 Maatschappelijk
Binnen de bestemming ‘Maatschappelijk’ vallen de voorzieningen die een functie hebben voor de wijk en voor de gehele gemeente, zoals basisscholen, religieuze bouwwerken, welzijnszorg en medische voorzieningen. Deze bestemming is toegekend aan de locatie van de bestaande kerk en scholencluster.
6.3.3 Verkeer
Hierin vallen de wegen met een doorstroomfunctie voor de gehele stad. Binnen het plangebied gaat het dan om de Groene Zoomweg (inclusief rotonde). De verkeersfunctie gaat binnen deze bestemming voor de verblijfsfunctie.
6.3.4 Wonen
Binnen deze bestemming vormt wonen de hoofdfunctie. Er is geen onderscheid gemaakt tussen tuin en erfgedeelte. Daarnaast valt ook het openbare verblijfsgebied rondom de woningen binnen deze bestemming. Het verblijfskarakter in deze gebieden staat voorop. De doeleinden binnen deze bestemming zijn onderling uitwisselbaar, zodat in de toekomst, op een flexibele wijze, tot de meest wenselijke inrichting van het openbare verblijfsgebied kan worden gekomen.
Het gehele woongebied is voorzien van een bouwvlak, met uitzondering van de belangrijkste wijkontsluitingswegen. Deze liggen buiten de bouwvlakken.
In de bouwregels zijn de afmetingen en de situering van de bebouwing per individuele kavel geregeld. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de situatie direct na oplevering door de ontwikkelaar en voor de situatie als de woning door de (eerste) bewoners wordt bewoond. Dit om te voorkomen dat het stedenbouwkundige beeld of de belangen van omwonenden wordt aangetast door realisatie van latere uitbreidingen.
Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat, hoewel sprake is van een 30 km/u-regime, langs een deel van de belangrijkste wijkontsluitingswegen sprake is van een hoge geluidsbelasting op de gevels van de aanliggende woningen. Voor deze situaties is een bouwregel opgenomen die aanvullende geluidsisolatie van de gevel verplicht. Deze regel is opgenomen om voldoende kwaliteit van de leefomgeving te kunnen garanderen. Via de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geluidwering' is aangegeven waar dit van toepassing is.
Zonder geluidsmaatregelen hebben de meest noordwestelijk geprojecteerde woningen een te hoge geluidbelasting van de A28 op de kapverdieping. Via een aanduiding op de kaart is geregeld dat hier een dove gevel verplicht is. Met een binnenplanse afwijking kan hiervan worden afgeweken als de geluidsmaatregelen langs de A28 zijn gerealiseerd.
Zonder geluidsmaatregelen heeft het appartementengebouw nabij de scholencluster een te hoge geluidsbelasting op de vierde verdieping. In de stedenbouwkundige opzet van de wijk is een gebouw met een hoogte van 20 meter voorzien. Vanwege de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde op de vierde verdieping is de maximale bouwhoogte op 9 meter gezet. Met een binnenplanse afwijking kan worden afgeweken tot een hoogte van 20 meter, mits de geluidsmaatregelen langs de A28 gerealiseerd zijn.
Belangrijk voor de sfeer in de stedenbouwkundige opzet van de wijk is de houtwalstructuur. Bestaande houtwallen blijven behouden en worden versterkt en nieuwe houtwallen worden gerealiseerd. Om het behoud van deze houtwallen is een aanduiding 'groen' opgenomen. Binnen deze aanduiding zijn alleen groenvoorzieningen, waterlopen, waterpartijen en waterbergingen, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden toegestaan. Om voor de ontwikkelingsfase de nodige flexibiliteit te behouden mag van de aanduidingsgrens met vijf meter worden afgeweken ten gunste van de overige functies uit de bestemming.
Daarnaast wordt er ruimte gegeven aan het uitoefenen van met wonen verenigbare functies in de woning, zoals Bed & Breakfast en bedrijvigheid aan huis.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Kostenverhaal
Op grond van afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren indien het bestemmingsplan een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) mogelijk maakt. De gemeente kan hiervan afzien indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd. De gronden gelegen binnen het plangebied van onderliggend bestemmingsplan zijn eigendom van de gemeente Harderwijk. Het kostenverhaal is verzekerd via gemeentelijke gronduitgifte aan derden. Er kan daarom worden afgezien van het opstellen van een exploitatieplan.
7.2 Haalbaarheid Plan
De grondexploitatie Drielanden stuit met een positief resultaat van 3,6 miljoen (netto contante waarde per 1 januari 2015). De beoogde ontwikkeling in eerst fase van Drielanden West past binnen de uitgangspunten van deze grondexploitatie. Op grond hiervan is de financiële haalbaarheid van dit plan verzekerd.
Hoofdstuk 8 Terinzagelegging En Vooroverleg
8.1 Terinzagelegging Ontwerp
Het ontwerp van dit bestemmingsplan heeft met ingang van 16 juli 2015 voor zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn kon een ieder zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
8.2 Vooroverleg
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Tegelijkertijd wordt het bestemmingsplan voorgelegd aan andere relevante instanties. Er zijn reacties ontvangen van de provincie Gelderland, de Veiligheidsregio Noord en Oost Gelderland, Liander N.V., de Vrouwen Advies Commissie Harderwijk en de Gezamenlijke Natuurbeschermingswerkgroep KNNV-VBW. De reacties hebben niet geleid tot aanpassing van het plan, omdat dit opmerkingen betrof over de uitvoering of omdat het ging om verduidelijkende vragen. Een overzicht van de aangeschreven overheden en instelling, de ingekomen reacties en de gemeentelijke beantwoording is te vinden in Bijlage 12 Resultaten vooroverleg 3.1.1 Bro'