Drielanden - Fokko Kortlanglaan 83
Bestemmingsplan - gemeente Harderwijk
Vastgesteld op 27-10-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Drielanden - Fokko Kortlanglaan 83 met identificatienummer NL.IMRO.0243.BP00161--0003 van de gemeente Harderwijk;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan huis verbonden beroep:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerp-technisch, adviesgevend, of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, alsmede gastouderopvang, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.6 aan- of uitbouw:
een onderdeel van een hoofdgebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;
1.7 achtererf:
het deel van het bouwperceel dat is gelegen achter de gronden die zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw', of het verlengde daarvan;
1.8 achtererfgebied
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
1.9 ander werk:
een werk, geen bouwwerk zijnde;
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.11 bebouwingspercentage:
het in de regels aangegeven percentage dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwperceel dat ten hoogste mag worden bebouwd;
1.12 bed & breakfast:
een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, waarbij de bed & breakfast ondergeschikt is aan de hoofdfunctie wonen;
1.13 bedrijfsmatige exploitatie van recreatieverblijven:
het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/exploitatie, dat in de recreatieverblijven daadwerkelijk recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden worden geboden;
1.14 berging:
een gebouw, dienend als bergruimte bij woningen;
1.15 bestaand
- a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
- b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime;
1.16 bestaande oppervlakte, goothoogte, inhoud, afmetingen, aantal:
de oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte, inhoud, afmetingen van een bestaand gebouw, bestaande woning; aantal bestaande gebouwen, bestaande woningen;
1.17 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.18 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.19 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.20 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.21 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.22 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.23 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.24 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.25 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;
1.26 carport:
een overkapping met maximaal twee, niet tot de constructie behorende, wanden die strekt tot beschutting van auto's;
1.27 dagrecreatie
recreatie zonder overnachting
1.28 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
1.29 erfgrens
de grens van een erf;
1.30 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.31 gebruiksoppervlak
gebruiksoppervlakte van een gebouw zoals bedoeld en bepaald in de NEN 2580;
1.32 gezamenlijk gebruiksoppervlak
het totale gebruiksoppervlak die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.33 hoofdgebouw:
een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.34 kunstwerk
civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen, waterkeringen en/of leidingen niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf
1.35 maatvoeringsvlak:
een als zodanig aangegeven vlak ten behoeve van het indelen van een bouwvlak of bouwperceel met het oog op een verschil in maatvoering;
1.36 mantelzorg:
zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten enig organisatorisch verband;
1.37 mantelzorgunit
een verplaatsbare en herbruikbare unit die wat ligging en uitstraling betreft een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
1.38 oorspronkelijk hoofdgebouw
het hoofdgebouw zoals dat ten tijde van de afronding van de bouwwerkzaamheden, overeenkomstig de voor het hoofdgebouw verleende vergunning, is opgeleverd;
1.39 openbaar toegankelijk gebied
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen voor langzaam verkeer;
1.40 peil:
- 1. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- 2. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- 3. bij het ontbreken van een hoofdgebouw: vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven;
1.41 permanente bewoning:
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;
1.42 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt in elk geval verstaan een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.43 stacaravan:
een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede gelet op de afmeting, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen ook over grotere afstanden als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen;
1.44 voorerf:
erf dat geen onderdeel is van het achtererf of zijerf;
1.45 voorerfgebied
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;
1.46 voorgevelbouwgrens:
het naar de weg gekeerde deel van de bouwgrens;
1.47 voorgevelrooilijn:
de denkbeeldig doorgetrokken lijn van het naar de weg gekeerde deel van het bouwvlak ter plaatse van de voorgevel van het hoofdgebouw, dan wel de ligging van de bouwvlakken op de verbeelding indien geen hoofdgebouw aanwezig is;
1.48 woning:
een voor bewoning bestemd gebouw, bestaand uit een complex van ruimten;
1.49 woonwagen
een voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemd perceel is geplaatst;
1.50 zijerf:
het deel van het bouwperceel dat is gelegen naast de woning tussen de voorgevelbouwgrens en de daarachter gelegen grens van het vlak met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw', of de verlengden daarvan tot aan de zijdelingse bouwperceelgrens.
Waar in dit plan wordt verwezen naar wettelijke regelingen wordt geduid op die regelingen, zoals zij luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftkokers en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen;
2.5 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
vanaf de bouwperceelgrens tot enig punt van een gebouw;
2.6 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.7 de hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.8 wijze van meten:
tenzij anders bepaald, worden de afstanden loodrecht gemeten.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken, trapportalen en hellingbanen buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens, dan wel de rooilijn met niet meer dan 0,25 m wordt overschreden, met dien verstande dat ten aanzien van trapportalen en hellingbanen de overschrijding niet meer dan 2,5 m mag bedragen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. dierenweide;
- c. voet- en fietspaden;
- d. bermen en beplantingen;
- e. speelvoorzieningen;
- f. waterlopen, waterpartijen en waterbergingen.
3.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan waarvan de bouwhoogte niet meer dan 4 m mag bedragen;
- b. In afwijking van het bepaalde in lid 3.2 sub a is er in de bestemming 'Groen' één schuilgelegenheid toegestaan, niet zijnde een zeecontainer, met dien verstande dat:
- 1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 15 m²;
- 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3,5 m;
- 3. de schuilgelegenheid uit maximaal 3 wanden bestaat.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. tuinen, erven en terreinen;
- c. nutsvoorzieningen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. waterlopen, waterpartijen en waterbergingen;
- f. speelvoorzieningen;
- g. voet- en fietspaden;
- h. parkeervoorzieningen.
Onder wonen is mede begrepen:
- a. het uitoefenen van het aan huis verbonden beroep;
- b. bed & breakfast.
4.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:
- 1. de gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak, met dien verstande dat hoofdgebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw' mogen worden gebouwd;
- 2. per afzonderlijk bouwperceel gelden de volgende regels:
- het aantal woningen per bouwperceel bedraagt niet meer dan 1;
- de oppervlakte van een woning bedraagt niet meer dan 150 m2, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is;
- de goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw bedragen niet meer dan de aangegeven hoogten ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)', dan wel de bestaande hoogten indien deze meer bedragen;
- de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 m;
- de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 4,5 m;
- het bebouwingspercentage van het achtererf mag niet meer bedragen dan 50%;
- de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 75 m2, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is;
- in afwijking van het gestelde onder 1 is voor de voorgevelbouwgrens van een bestaande woning een erker toegestaan, met dien verstande dat deze:
- geen grotere bouwdiepte mag hebben dan 1,5 m;
- geen grotere goothoogte mag hebben dan 3 m;
- geen grotere breedte mag hebben dan 75% van de voorgevelbreedte van de woning
waartoe zij behoort;
- niet tot gevolg mag hebben dat de afstand van de woning tot de aan de weg gelegen
perceelsgrens minder dan 2 m bedraagt; - in afwijking van het gestelde onder 1 is er in de bestemming 'Wonen' ten hoogste één schuilgelegenheid buiten het bouwvlak toegestaan, niet zijnde een zeecontainer, met dien verstande dat:
- de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 15 m²;
- de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3,5 m;
- de schuilgelegenheid uit maximaal 3 wanden bestaat.
- b. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van verkeers- en verblijfsdoeleinden en nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
- 1. de inhoud bedraagt per gebouw niet meer dan 50 m³;
- 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m.
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de regel dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen, met dien verstande dat:
- 1. bijbehorende bouwwerken worden gebouwd binnen het bouwvlak, met dien verstande dat deze geen grotere oppervlakte mogen hebben dan 25 m2;
- 2. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van verkeers- en verblijfsdoeleinden en nutsvoorzieningen, niet meer mag bedragen dan 6 m;
- 3. erfafscheidingen voor de voorgevel geen grotere hoogte mogen hebben dan 1 m en voor het overige geen grotere hoogte mogen hebben dan 2 m;
- 4. masten geen grotere hoogte mogen hebben dan 6 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. het bebouwingsbeeld;
- c. de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan:
- a. de plaats van de gebouwen waarvan de maximaal toegestane bouwhoogte 3 m bedraagt;
- b. de plaats van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsdoeleinden;
- c. de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m² en/of een grotere bouwhoogte dan 1,5 m.
4.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Waarde - Archeologie
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
In het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en onder de voorwaarde dat de oppervlakte waarop de aanvraag betrekking heeft groter is dan 1.000 m² en de activiteit op een grotere diepte dan 0,3 m wordt uitgevoerd:
- a. dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- b. kunnen aan een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
- 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2 onder a. voor de overlegging van het aldaar genoemd archeologische rapport, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het ophogen van de bodem;
- 2. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakte verhardingen;
- 3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
- 4. het verlagen of het verhogen van het (grond)waterpeil;
- 5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie leidingen of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
- 6. het bebossen van gronden die op het tijdstip inwerkingtreding van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
- 7. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.
- b. Geen omgevingsvergunning als bedoeld onder a is vereist voor:
- 1. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden als de oppervlakte waarop de activiteiten betrekking hebben kleiner is dan 1.000 m2 en de activiteit op minder dan 0,3 m diepte wordt uitgevoerd;
- 2. activiteiten, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
- 3. activiteiten die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.
- c. Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken en kan voor dit totaal van werken en/of werkzaamheden één vergunning worden verleend.
- d. De onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden op grond waarvan de volgende bepalingen van toepassing zijn:
- 1. de aanvrager dient een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld, tenzij naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld;
- 2. aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen of;
- de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Strijdig gebruik
7.2 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
- a. Bij nieuwbouw of uitbreiding waarbij het gebruiksoppervlak toeneemt dient de inrichting van de gronden zodanig plaats te vinden, dat wordt voldaan aan de gemeentelijk parkeernormen zoals weergegeven in de op het tijdstip van de aanvraag van de omgevingsvergunning geldende parkeernormennota.
- b. Voor de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen is de Parkeernormennota Harderwijk van toepassing. Daarbij dient overeenkomstig de aanbevelingen van het CROW tevens rekening te worden gehouden met parkeerplaatsen voor mindervaliden;
- c. De onder a. bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben zoals die zijn voorgeschreven in de ASVV (Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom). Voor de onder a. bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's komen in ieder geval niet in aanmerking gronden die bedoeld en/of ingericht zijn als openbare groenvoorziening(en);
- d. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort;
- e. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde onder a. en c.:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden, zoals bijvoorbeeld bij een inbreidingslocatie, op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien;
- a. wanneer een bijdrage is geleverd aan het ingestelde parkeerfonds.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan afwijken van de regels in deze planregels ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een oppervlakte van ten hoogste 25 m², een inhoud van ten hoogste 70 m³ en een hoogte van maximaal 5 m, ten dienste van openbaar nut, zoals schakelhuisjes, transformatorhuisjes, wachthuisjes, straatmeubilair, telefooncellen en kabelverdeelkasten;
- b. de bouw van balkons, luifels, bordessen, pergola's en dergelijke bouwwerken, met dien verstande dat balkons geen grotere diepte mogen hebben dan 1,50 m;
- c. het bouwen van antennes waarvan de bouwhoogte ten hoogste 25 m mag bedragen;
- d. het veranderen van de voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%, met dien verstande dat deze regel niet wordt toegepast in samenloop met een bijzondere afwijkingsregel.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10 %.
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Drielanden - Fokko Kortlanglaan 83.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van....................
voorzitter,
griffier,
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het bestemmingsplan ‘Drielanden - Groene Zoom’ is op 24 april 2014 door de gemeenteraad vastgesteld en met ingang van 28 januari 2015 onherroepelijk geworden. In dit bestemmingsplan zijn voor tien locaties wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Deze wijzigingsgebieden voorzien onder andere in de ontwikkeling van nieuwe woningen.
Voor de Fokko Kortlanglaan 83 (wijzigingsgebied 5) zijn de plannen inmiddels concreet. Omdat de gewenste grenzen van het toekomstige woonperceel net buiten de grens van het wijzigingsgebied liggen, is besloten om een zelfstandig bestemmingsplan op te stellen in plaats van een wijzigingsplan. Daarnaast is in het bestemmingsplan 'Drielanden - Groene Zoom' geen regeling opgenomen voor schuilgelegenheden voor dieren. Door de bestaande woning en omliggende gronden ook mee te nemen in het plangebied, kan deze omissie voor de bestaande schuilgelegenheid die buiten het bouwvlak is gelegen worden hersteld.
Voor de ontwikkeling van de nieuwe woning in dit bestemmingsplan zijn de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid van het bestemmingsplan 'Drielanden - Groene Zoom' het uitgangspunt geweest.
In onderstaande afbeelding is de globale ligging van het plangebied in rood aangegeven. Het grondgebied van Ermelo ligt ten zuiden van de gele lijn en is transparant weergegeven.
1.2 Plangebied
Het plangebied ligt tegen de gemeentegrens van Ermelo aan en omvat het perceel Fokko Kortlanglaan 83. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de langzaamverkeersverbinding het 'Zwarte pad'. Ten noordwesten van het plangebied liggen agrarische gronden die gebruikt kunnen worden als dierenweide. Aan de zuidoostzijde bevindt zich de bestaande woning Fokko Kortlanglaan 87.
Het plangebied is in de onderstaande afbeelding rood omkaderd.
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan "Drielanden - Fokko Kortlanglaan 83" heeft als IMRO-idn NL.IMRO.0243.BP00161-0003 en bestaat uit een gml-bestand, regels en een toelichting. Het gml-bestand kent een analoge en digitale verbeelding. De analoge versie van het plan betreft een boekje met kaarten (PDF of hardcopy). De digitale versie is te raadplegen via de landelijke voorziening (www.ruimtelijkeplannen.nl).
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in samenhang gelezen te worden. Indien er verschil bestaat tussen de analoge en de digitale verbeelding, gaat de digitale verbeelding voor.
Op de verbeelding is de nieuwe bestemming van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld. De toelichting van dit bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een onderdeel van het plan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
1.4 Leeswijzer
De toelichting van het bestemmingsplan "Drielanden - Fokko Kortlanglaan 83" bestaat uit de volgende hoofdstukken:
- in hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie beschreven.
- in hoofdstuk 3 wordt een schets gegeven van het beleidskader dat van belang is voor het functioneren en de ontwikkeling van het plangebied;
- in hoofdstuk 4 wordt de nieuwe planontwikkeling beschreven;
- in hoofdstuk 5 komt de uitvoerbaarheid van het plan aan bod; Aan de orde komen zaken als archeologie, ecologie, water en milieu;
- in hoofdstuk 6 worden kort de woonbestemming en de juridische planopzet behandeld en wordt verantwoording gegeven van het gebruik van de standaarden voor bestemmingsplannen in Harderwijk;
- in hoofdstuk 7 wordt ingegaan op het kostenverhaal en de economische uitvoerbaarheid van het plan;
- de toelichting wordt afgesloten met hoofdstuk 8 waarin wordt ingegaan op het proces van inspraak en overleg in relatie tot dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Ligging En Beschrijving Plangebied
Het plangebied omvat het perceel Fokko Kortlanglaan 83 met bijbehorende gronden. Langs de Fokko Kortlanglaan bevindt zich de bestaande woning met bijbehorende opstallen. Tussen de boerderij en de weg ligt een schuilgelegenheid voor geiten en een bijgebouw. Ten noorden en ten oosten van de bestaande woning liggen weilanden die in gebruik zijn als paardenwei. Ten oosten van het perceel, net buiten het plangebied, ligt het fietspad naar de wijk Drielanden, ook wel het 'Zwarte pad' genoemd.
2.2 Geldend Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan ‘Drielanden - Groene Zoom’ is op 24 april 2014 door de gemeenteraad vastgesteld en met ingang van 28 januari 2015 onherroepelijk geworden. Het plangebied heeft de bestemmingen 'Wonen' en 'Groen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie-2'. De gronden met de bestemming 'Groen' zijn eveneens aangeduid als 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 5'.
In de planregels gelden ten aanzien van ‘wetgevingzone - wijzigingsgebied 5’ de volgende voorwaarden:
- 1. de bestemming van het perceel kan gewijzigd worden naar de bestemming ‘wonen’;
- 2. het totale aantal woningen ter plaatse van het wijzigingsgebied bedraagt niet meer dan 1;
- 3. het bouwvlak kan worden gewijzigd of er kunnen bouwvlakken worden toegevoegd;
- 4. de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw' kan worden gewijzigd, of er kunnen aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw' worden toegevoegd;
- 5. het bouwvlak komt maximaal overeen met de grens van de wijzigingsbevoegdheid;
- 6. de breedte en de diepte van de nieuw toe te voegen woning mag niet meer bedragen dan respectievelijk 10 m en 15 m;
- 7. de goot- en de bouwhoogte van de nieuw toe te voegen woning mag niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 9 m;
- 8. er vindt landschappelijke versterking plaats door in ieder geval de realisatie van een openbaar toegankelijk fiets-/wandelpad en een watergang;
- 9. ter verzekering van de landschappelijke versterking kunnen voorwaardelijke bestemmingen worden opgenomen.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Algemeen
Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Harderwijk is dit het geval. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend ingegaan op de voor de ontwikkeling van het plangebied relevante ruimtelijk beleid. Voor het overige beleidskader wordt verwezen naar het bestemmingsplan Drielanden - Groene Zoom.
3.2 Ruimtelijk Beleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is van kracht sinds 13 maart 2012. Deze structuurvisie vormt het integrale kader voor het rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte uit 2005.
In de Structuurvisie wordt onder meer gesteld dat een actualisatie van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid nodig was, omdat de verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit waren gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden.
De SVIR geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt het kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Nederland heeft ruimte nodig om te leven en te bewegen, om economisch te kunnen blijven groeien en voor burgers en bedrijven om initiatief te nemen. Het Rijk kan en wil niet alles zelf doen, en geeft daarom meer ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en geven ruimte aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling Infrastructuur en ruimte worden door alle overheden in samenhang opgepakt.
Om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden zijn in de SVIR zijn drie hoofddoelen voor de voor de middellange termijn (2028) benoemd:
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid, waarbij de
gebruiker voorop staat; - Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.
De drie rijksdoelen zijn in het SVIR uitgewerkt tot dertien (thematische) 'onderwerpen van nationaal belang'. In het SIVR worden geen beleidsuitspraken gedaan die specifiek van toepassing zijn voor de omgeving van Harderwijk.
3.2.2 Omgevingsvisie Gelderland en Omgevingsverordening Gelderland
Op 9 juli 2014 is de nieuwe Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
- 1. een duurzame economische structuur;
- 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
De provinciale hoofddoelen zijn vervolgens vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie zijn ze opgenomen onder het deel 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland. Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Daarmee is de Omgevingsvisie een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden. Ofwel: 'de Omgevingsvisie gaat over het speelveld en de spelregels, niet over de uitkomst van het spel.
In de omgevingsvisie is opgenomen dat het een provinciale ambitie is om de regionale centrumfunctie van Harderwijk het versterken.
Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen in de Omgevingsvisie. Veel van deze regels waren eerder in diverse andere verordeningen van de provincie opgenomen. De provincie trekt deze oude verordeningen in en brengt de Omgevingsverordening ervoor in de plaats. De regels in de Omgevingsverordening zijn zodanig dat zij goed passen bij de accenten in de aanpak van de Omgevingsvisie.
Met betrekking tot nieuwe woonlocaties is bijvoorbeeld in de Omgevingsverordening de volgende bepaling opgenomen: “In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen.”
Op basis van voornoemde afspraken is binnen de Regio Noord-Veluwe de regionale woonopgave voor de periode 2013-2024 verdeeld over de deelnemende gemeenten. Als afgeleide daarvan is door de gemeente het Meerjarenprogramma Woningbouw 2014-2024 opgesteld. De te realiseren woning in dit plangebied past binnen dit meerjarenprogramma.
Daarnaast vervangt de ladder van duurzame verstedelijking het beleid van de woningbouwcontour en de zoekzones, zoals die in het streekplan en de streekplanuitwerking 'Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking' waren opgenomen. Deze contouren hebben na de vaststelling van de Omgevingsvisie geen officiële provinciale status meer. Dit betekent dat sommige plannen die eerst binnen de woningbouwcontour of zoekzones lagen nu van provinciaal belang zijn geworden. De oorspronkelijke argumenten om plannen te realiseren binnen de zoekzones of woningbouwcontour zijn echter niet opeens achterhaald. Het is van belang dat er een goede match ontstaat tussen de kwaliteiten van het ruimtelijk initiatief en de kwaliteiten van de locatie en het omliggende gebied. Gestreefd moet worden om kwaliteit - indien mogelijk en gewenst extra kwaliteit - toe te voegen, beleefbaar te maken en te houden.
3.2.3 Stadsvisie 2031
Op 10 juni 2010 is de Stadsvisie Harderwijk 2031 vastgesteld. De Stadsvisie Harderwijk 2031 is gemaakt om een ontwikkelingsrichting voor de stad te bepalen op het gebied van voorzieningen, werkgelegenheid, woonklimaat en bereikbaarheid. Hierbij moeten strategische keuzes worden gemaakt. De visie is integraal. Dit betekent dat er nadrukkelijk wordt gekeken naar de onderlinge samenhang tussen de ruimtelijke, sociale en economische beleidsvelden. De visie is een uitgangspunt voor de intensieve samenwerking tussen bestuur, bevolking, bedrijfsleven, instellingen, organisaties en andere overheidsinstanties.
Gekozen is voor scenario 2 "Verdiepen". Ontwikkeling is namelijk noodzakelijk om van Harderwijk een aantrekkelijke woon- en werkgemeente te maken. De Stadsvisie beschrijft de visie op de toekomst aan de hand van vier thema's:
- woonklimaat:
"Prettig wonen in bijzondere woonwijken voor alle doelgroepen"; - maatschappelijke voorzieningen:
"Harderwijk loopt voorop op het gebied van sport, cultuur, onderwijs, zorg en welzijn"; - werken:
"Een sterke economische structuur door een duidelijk economisch imago"; - bereikbaarheid:
"Goede bereikbaarheid voor alle vervoerssoorten met aandacht voor milieu en veiligheid".
In scenario 2 is met betrekking tot het woonklimaat onder meer opgenomen dat Harderwijk bijzondere woonmilieus wil realiseren, die in de regio en omliggende steden niet of nauwelijks voorkomen.
De "Stadsvisie Harderwijk 2031" geeft aan welke koers Harderwijk wil varen. De volgende stap is het vertalen van deze stadsvisie in één integrale visie. Een visie waarin een duidelijke sociale, economische én ruimtelijke pijler herkenbaar is. Per onderwerp worden de ambities en beleidsdoelen beschreven zodat de vraag "wat willen we in de komende jaren bereiken" helder wordt beantwoord. In de uitvoeringsagenda die hieraan wordt gekoppeld, staan de maatregelen die het gemeentebestuur de
komende jaren neemt om die gestelde doelen te bereiken.
3.2.4 Structuurvisie Harderwijk 2031
In de structuurvisie staat beschreven hoe de gemeente zich tot 2031 voor het wonen, werken en leven wil ontwikkelen. De visie is integraal gemaakt. Dit betekent dat sociale, fysieke en economische aspecten aan de orde komen.
Op de visiekaart 'Aantrekkelijke stad' is de Groene Zoom aangegeven als 'Groene stadsrand'. Dit geeft invulling aan de doelstelling uit de structuurvisie: 'Het waarborgen van een goede kwaliteit van de leefomgeving'.
Plekken die een belangrijke publiek en/of toeristische functie hebben en het openbaar groen langs de hoofd-, recreatieve én cultuurhistorische infrastructuur alsmede de in deze structuurvisie benoemde ontmoetingsplekken krijgen een hogere onderhoudskwaliteit. Van belang voor de kwaliteit van de leefomgeving zijn ook de waterbelvedères (de belevingsplekken van Harderwijk als stad aan het water) en het groen in en om de stad die op de beleidskaart staan aangegeven, zoals de Poort naar de Veluwe, de Groene Zoom en de Natura2000 gebieden.
Op de visiekaart 'Ondernemende stad' is de Groene Zoom aangegeven als gebied voor recreatieve doeleinden. In het kader van de regionale visie 'Carevalley' investeert de gemeente in de recreatie- en zorgsector. De regio heeft in deze sectoren veel te bieden en de gemeente wil dat accentueren door recreatieve- en zorgfuncties te situeren in de nabijheid van de hoofdinfrastructuur. De in de visie aangewezen zone, waaronder de Groene Zoom is aangewezen als bedoeld voor te ontwikkelen of te revitaliseren recreatieve functies.
Bijdragen ruimtelijke ontwikkeling
Artikel 6.24, lid 1, sub a van de Wro is in deze wet terechtgekomen op basis van de motie Geluk. Geluk wilde gemeenten en marktpartijen laten meewerken aan integrale gebiedsplannen waarin de productie van woningen en bedrijventerreinen wordt gecombineerd met de aanleg van maatschappelijke functies. Artikel 6.24 Wro maakt het mogelijk in een overeenkomst over een planologische wijziging voor rode functies te bepalen dat door de ontwikkelaar ook andere ruimtelijke en maatschappelijk belangrijke functies zoals natuur, recreatie, waterberging, infrastructuur en culturele voorzieningen worden gedekt/ gefinancierd. Voorwaarde voor afspraken over een bijdrage aan een ruimtelijke ontwikkeling is dat er een structuurvisie als basis moet zijn. Verdere vormvoorschriften zijn er niet en de gemeenten moeten zelf invulling geven aan de onderbouwing. Onze gemeente mag alleen in een anterieure grondexploitatieovereenkomst ex artikel 6.24, lid 1 van de Wro afspraken maken over bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen. Bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen zijn niet mogelijk via het verplichte kostenverhaal of via een posterieure overeenkomst. De gemeente Harderwijk gaat in een aantal gevallen een bijdrage ruimtelijke ontwikkeling vragen. Er kan een mêlee aan overwegingen gelden bij de oordeelsvorming in welke mate in een specifiek geval de bijdrage in redelijkheid en billijkheid kan worden verlangd. Mogelijke overwegingen kunnen zijn: de marktconformiteit en de economische uitvoerbaarheid. De gemeente zal in een individueel geval de bijdrage toetsen aan het principe van marktconformiteit. In bepaalde gevallen zal een bijdrage ruimtelijke ontwikkeling worden vereist, omdat anders de economische uitvoerbaarheid van het plan vanuit de gemeente bezien in het geding komt.
Bijdrage landschappelijke versterking
Elke toevoeging van een nieuwe rode ontwikkeling buiten het bestaand bebouwd gebied van de stad Harderwijk - voor het bestaand bebouwd gebied wordt verwezen naar de Beleidskaart Aantrekkelijke stad - dient gepaard te gaan met landschappelijke versterking. Bij elke nieuwe toevoeging - het gaat hierbij niet om reeds bestaande bouwrechten, c.q. bouwrechten waarover reeds schriftelijke afspraken zijn gemaakt - wordt landschappelijke versterking verlangd in de vorm van een financiële bijdrage. De landschappelijke versterking zal plaatsvinden buiten het hiervoor genoemde bestaand bebouwd gebied van de stad Harderwijk, welk gebied grofweg gezegd uit vijf deelgebieden bestaat, te weten Groene Zoom, Zuidelijke Stadsrand, Hierden Bosch, Hierden en Buitengebied.
Deze landschappelijke versterking dient, mede gebaseerd op provinciaal beleid en de provinciale ruimtelijke verordening, plaats te vinden vanuit de gedachte dat door toevoeging van rode ontwikkelingen het landelijk gebied afneemt en daarmee de omgevingskwaliteit (denk aan verdichting van het landschap), terwijl de druk op het resterende gebied toeneemt; hiervoor zullen compenserende maatregelen moeten worden getroffen, omdat toevoeging van rode ontwikkelingen anders niet ruimtelijk aanvaardbaar is. Compenserende maatregelen vinden in hetzelfde deelgebied plaats waarin de rode ontwikkeling zich bevindt. De deelgebieden zullen mogelijk nog worden opgedeeld in subdeelgebieden. De regeling inclusief de hoogte van de bijdrage zal per gebied nog inzichtelijk worden gemaakt.
De brug naar overige structuurvisies
De volgende gebiedsstructuurvisies zijn al vastgesteld conform de nieuwe Wro:
- Stationsomgeving;
- Groot Sypel;
- Dorpsomgevingsplan Hierden;
- Groene Zoom;
- Drielanden West.
De wijze van kostenverhaal zoals opgenomen in de structuurvisie 2031 - zie § 6.12 'de omgang met bovenplanse kosten' en § 6.13 'de bijdragen ruimtelijke ontwikkeling' - vormt een aanvulling op bovenstaande structuurvisies.
3.2.5 Structuurvisie Groene Zoom
Op 20 januari 2011 heeft de gemeenteraad van Harderwijk de structuurvisie Groene Zoom vastgesteld. Deze structuurvisie is in samenwerking met de gemeente Ermelo opgesteld. De centrale doelstelling voor het gebied luidt:
"Het realiseren van een samenhangend en aantrekkelijk vormgegeven stedelijk uitloopgebied tussen Ermelo en Harderwijk, waarbij het groene karakter overheerst en waarin rode elementen op een verantwoorde manier worden ingepast binnen dit groene kader."
De Groene Zoom wordt gezien als een stedelijk uitloopgebied. Deze uitloopfunctie is bedoeld voor de bewoners van Ermelo en Harderwijk. In de praktijk zal de Groene Zoom in eerste instantie een uitloopfunctie vervullen voor de in- en omwonenden van het plangebied.
Nieuwe initiatieven
Voor de beoordeling van nieuwe initiatieven is gebruik gemaakt van een aantal criteria:
- ontwikkeling tot stedelijk uitloopgebied;
- behoud en versterking groen karakter;
- vergroting ruimtelijke en functionele samenhang;
- toevoegen rode functies daar waar het bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit.
Nieuwe 'rode' ontwikkelingen zijn in ieder geval niet ruimtelijk aanvaardbaar wanneer de toevoeging van deze 'rode' ontwikkelingen niet wordt gecompenseerd met versterking van het landschap in de (directe) omgeving. Belangrijke voorwaarde voor de aanvaardbaarheid van een nieuwe 'rode' ontwikkeling is namelijk dat het groene en landschappelijke karakter van de omgeving niet wordt aangetast, maar wordt behouden en zoveel mogelijk versterkt.
Landschappelijk
Het groene karakter en de openheid van het gebied dient behouden te blijven als contrast met de beslotenheid van Drielanden (stedelijk) en Ermelo (bosachtig). Zoals hierboven al is aangegeven zijn nieuwe 'rode' ontwikkelingen in ieder geval niet ruimtelijk aanvaardbaar wanneer de toevoeging van deze 'rode' ontwikkelingen niet wordt gecompenseerd met versterking van het landschap in de (directe) omgeving. Hiervoor is een concreet landschapscompensatie en –versterkingsplan gemaakt, waarin de diverse elementen waarmee de landschappelijke versterking kan plaatsvinden, zijn verwerkt. Globaal zijn deze elementen in vier categorieën te verdelen, te weten:
- Aanleg oost-west langzaamverkeersverbinding;
- Aanleg recreatief groen, bijvoorbeeld dierenweiden;
- Aanleg natuurlijk groen, bijvoorbeeld houtwallen, bosjes, bloemenvelden, paddenpoelen;
- Verplaatsing watergang.
Doel van dit landschapscompensatie- en versterkingsplan is dat het gebied wordt ingericht als open natuurpark met speelweiden, natuurlijke beplanting, dierenweiden en wandel fietsroutes. Om het gebied recreatief te kunnen gebruiken en de toegankelijkheid te vergroten wordt er naar gestreefd in oost-west richting een langzaam verkeersroute te realiseren. Dit pad moet geschikt zijn als fiets- en wandelpad waaraan een aantal picknickplaatsen worden aangelegd alsmede diverse recreatieve functies al dan niet door initiatiefnemers in het gebied ontwikkeld. De bestaande beken krijgen een centrale positie in het plan. Op sommige plaatsen dient de beek te worden verlegd, parallel aan de oost-west langzaam verkeersroute, zodat de belevingswaarde ervan wordt vergroot. Ook nieuwe watergebonden natuur langs deze beken versterkt het groene karakter van het gebied. Door aanleg van groene elementen in het plangebied, een meer natuurlijke ontwikkeling van bepaalde gebiedsdelen, het aanleggen van doorlopende groenzones kan de natuurwaarde van het gebied worden vergroot. Benadrukt wordt dat de mate van planuitvoering afhangt van de mate waarin sprake is van toevoeging van 'rode' ontwikkelingen.
Nieuwe bebouwing
Nieuwe 'rode' ontwikkelingen zijn in ieder geval niet ruimtelijk aanvaardbaar wanneer de toevoeging van deze 'rode' ontwikkelingen niet wordt gecompenseerd met versterking van het landschap in de (directe) omgeving. Belangrijke voorwaarde voor de aanvaardbaarheid een nieuwe 'rode' ontwikkeling is namelijk dat het groene en landschappelijke karakter van de omgeving niet wordt aangetast, maar wordt behouden en zoveel mogelijk versterkt. Bij de situering van nieuwe bebouwing dient voldoende aandacht te zijn voor het voorkomen van negatieve effecten en overlast voor de huidige bewoners. Anderzijds kunnen functies elkaar ook positief beïnvloeden, b.v. door vergroting sociale veiligheid en veilige fietsverbindingen.
Woningbouw / brinken / erven
Nieuwe woningen zijn in ieder geval niet ruimtelijk aanvaardbaar wanneer de toevoeging van deze 'rode' ontwikkelingen niet wordt gecompenseerd met versterking van het landschap in de (directe) omgeving, opdat het groene en landschappelijke karakter van de omgeving niet wordt aangetast, maar wordt behouden en zoveel mogelijk wordt versterkt. De eventueel te realiseren woningen worden in principe in een brink- / boerenerfachtige setting gesitueerd. Deze brinken / erven zijn gesitueerd nabij bestaande bebouwingsmassa's en zijn gekoppeld aan de oost-west langzaamverkeersverbinding. De brinken / erven worden ontsloten met een toegangslaan (liefst bestaand) en bereikbaar via de Fokko Kortlanglaan of de Horloseweg. De woningen krijgen een landelijk karakter.
Infrastructuur
De brinken en de werklandschappen worden ontsloten via de Fokko Kortlanglaan en de Horloseweg. Dit om te voorkomen dat het gebied wordt gebruikt door doorgaand verkeer. Het gebied zou daarmee haar landschappelijke karakter verliezen. De brinken worden daar waar mogelijk gekoppeld door middel van de langzaam verkeersroute. Deze route heeft het karakter van een verhard wandel/fietspad dat qua karakter past in een landelijk gebied. De wijk Drielanden krijgt aansluiting met het gebied voor fietsverkeer via de reeds bestaande fietstunnels onder de Groene Zoomweg, te weten de bestaande fietspaden langs camping Hanenburg en aansluitend op de Horsterweg en het nog aan te leggen fietspad aansluitend op de Horsterzoomweg. Het uitgangspunt voor parkeren is dat op eigen terrein geparkeerd wordt. In de openbare ruimte kan in voorkomende gevallen op groenstroken worden geparkeerd.
Openbaar groen
De open gebieden krijgen nadrukkelijk een recreatief karakter. Het streven is om deze gebieden te laten beheren door particulieren. Voorwaarde is dat de vorm van het beheer bijdraagt aan de landelijke uitstraling van het gebied. Gedacht kan worden aan het weiden van dieren of het faciliteren van recreatieve voorzieningen, zoals bijvoorbeeld speelweiden en picknickplaatsen. Particuliere initiatieven worden gestimuleerd mits ze bijdragen bij de functie van het gebied als recreatief uitloopgebied. De schaalgrootte van dit soort initiatieven dient bij het gebied te passen. Bestaand groen wordt zoveel mogelijk behouden. Groen wordt daar toegevoegd waar het bebouwing camoufleert. Dit camoufleren gebeurt door middel van de aanleg van houtwalstructuren in noord-zuid richting parallel aan de (bestaande) lanen. De langzaam verkeer route in oost/west richting zal waar mogelijk worden gecombineerd met bestaande beken in een strook van maximaal 20 meter breed door het gebied. In deze strook ligt dan tevens het onderhoudspad voor de beken. Deze wordt zoveel mogelijk
multifunctioneel gebruikt als onderhoudspad, langzaam verkeer pad en in het geval van calamiteiten door de brandweer als 2e ontsluiting richting nieuwe brinken.
3.2.6 Ladder voor duuzame verstedelijking
Op 1 oktober 2012 is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder voor duurzame verstedelijking is opgezet met als primair doel het tot stand brengen van een goede ruimtelijke ordening, door middel van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Concreet houdt dit in dat de ladder als ondersteuning dient voor decentrale overheden (provincies en gemeenten) bij de vraaggerichte programmering van hun grondgebied. Hierdoor kan er een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming plaatsvinden bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Daarbij mogen dus enkel criteria een rol spelen die ruimtelijk relevant zijn.
De juridische grondslag van de ladder voor duurzame verstedelijking ligt in het Bro (artikel 3.1.6 lid 2), beleidsmatig is de ladder geïntroduceerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De ladder is daarmee kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden, zoals de gemeentelijke bestemmingsplannen en de provinciale inpassingsplannen. Ter verantwoording van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient in die plannen stil te worden gestaan bij drie treden waaruit de ladder voor duurzame verstedelijking bestaat:
- 1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
- 2. indien blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, dan wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
- 3. indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, dan wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Daarbij moet opgemerkt worden dat als de stedelijke ontwikkeling ziet op de vestiging van een dienstenactiviteit, het onderzoek naar de actuele regionale behoefte geen betrekking mag hebben op de economische behoefte, de marktvraag, de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen of een beoordeling in relatie tot de door de gemeenteraad vastgestelde doelen van economische planning. Het onderzoek heeft slechts tot doel om na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Uit jurisprudentie blijkt dat de bouw van één woning niet aan te merken is als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder duurzame verstedelijking. In het voorliggende bestemmingsplan is de ladder dan ook niet verder doorlopen.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Uitgangspunten Ontwikkeling
4.1.1 Bijdrage ruimtelijke ontwikkeling ex artikel 6.24, lid 1, sub a Wro
In de Structuurvisie Harderwijk 2031 is met betrekking tot onder meer het gebied Groene Zoom bepaald dat toevoeging van een nieuwe rode ontwikkeling gepaard moet gaan met landschappelijke versterking in de vorm van een bijdrage ruimtelijke ontwikkeling ex artikel 6.24, lid 1, sub a Wro. Deze landschappelijke versterking dient plaats te vinden vanuit de gedachte dat door toevoeging van 'rode' ontwikkelingen de oppervlakte van het landelijk gebied afneemt en de druk op het resterende gebied toeneemt. Hiervoor zullen compenserende maatregelen moeten worden getroffen, omdat toevoeging van 'rode' ontwikkelingen anders niet ruimtelijk aanvaardbaar is.
Voor het westelijk deel van de Groene Zoom is een concreet landschapscompensatie en -versterkingsplan gemaakt, waarin de diverse elementen waarmee de landschappelijke versterking plaats kan vinden, zijn verwerkt. Globaal zijn deze elementen in een viertal categorieën te verdelen, te weten:
- aanleg oost-west langzaamverkeersverbinding;
- aanleg recreatief groen, bijvoorbeeld dierenweiden;
- aanleg natuurlijk groen, bijvoorbeeld houtwallen, bosjes, bloemenvelden, paddenpoelen;
- verplaatsing watergang.
In het bestemmingsplan Drielanden - Groene Zoom is deze landschappelijke versterking per deelgebied afgebeeld met een bijbehorende kostenraming. Overigens vindt landschapscompensatie en -versterking voor zover mogelijk plaats in natura op eigen terrein (op basis van door de gemeente gehanteerde kostenramingen) en indien dit niet of slechts ten dele mogelijk is, (mede) in de vorm van een financiële bijdrage ten behoeve van het landschapsversterkingsfonds.
De bovengenoemde oost-west langzaamverkeersverbinding loopt voor een deel over het perceel Fokko Kortlanglaan 83. Ter compensatie daarvan wordt de bouw van een extra woning op het perceel toegestaan.
4.1.2 Voorwaarden invulling plangebied
Zoals al in paragraaf 1.1 is aangegeven zijn de voorwaarden uit de oorspronkelijke wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan Drielanden - Groene Zoom het uitgangspunt voor dit bestemmingsplan.
Met betrekking tot het voorliggende plangebied gelden de volgende voorwaarden:
- 1. de bestemming van het perceel kan gewijzigd worden naar de bestemming ‘wonen’;
- 2. het totale aantal woningen ter plaatse van het wijzigingsgebied bedraagt niet meer dan 1;
- 3. het bouwvlak kan worden gewijzigd of er kunnen bouwvlakken worden toegevoegd;
- 4. de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw' kan worden gewijzigd, of er kunnen aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw' worden toegevoegd;
- 5. het bouwvlak komt maximaal overeen met de grens van de wijzigingsbevoegdheid;
- 6. de breedte en de diepte van de nieuw toe te voegen woning mag niet meer bedragen dan respectievelijk 10 m en 15 m;
- 7. de goot- en de bouwhoogte van de nieuw toe te voegen woning mag niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 9 m;
- 8. er vindt landschappelijke versterking plaats door in ieder geval de realisatie van een openbaar toegankelijk fiets-/wandelpad en een watergang;
- 9. ter verzekering van de landschappelijke versterking kunnen voorwaardelijke bestemmingen worden opgenomen.
4.2 Beschrijving Nieuwe Woonlocatie
Ten noorden van de Fokko Kortlanglaan 87 is ruimte voor één nieuw bouwkavel met een oppervlakte van 991 m2. Dit nieuwe kavel zorgt gezamenlijk met de twee bestaande woningen voor een ensemble. De woning wordt ontsloten via het 'Zwarte pad'. Naast de bestaande entree naar het perceel Fokko Kortlanglaan 83 (circa 11 meter breed) zal een nieuwe ontsluiting worden gerealiseerd. De open ruimte ten noorden van het nieuwe perceel tot aan de recent aangelegde oost-west langzaamverkeersverbinding kan gebruikt blijven worden als dierenweide.
De afmetingen van te realiseren vrijstaande woning mogen niet meer bedragen dan 10 meter breed en 15 meter diep. De goot- en bouwhoogten mogen niet meer bedragen dan 3,50 meter en 9 meter.
4.3 Beeldkwaliteit
Bij de vaststelling van het bestemmingsplan Drielanden - Groene Zoom zijn ook beeldkwaliteitscriteria door de gemeenteraad vastgesteld, die zijn toegevoegd aan de Welstandnota. Dit document ('beeldkwaliteitcriteria Groene Zoom') is ter verduidelijking nogmaals in bijlage 1 van dit bestemmingsplan opgenomen.
In dit document worden richtlijnen beschreven voor de vormgeving van de nieuwe bebouwing en de openbare ruimte in het plangebied “Groene Zoom”. Het document geeft een ruimtelijk kader op basis waarvan architecten de woning in het plan kunnen gaan ontwerpen. Daarnaast geeft dit document criteria waaraan de commissie ruimtelijke kwaliteit het bouwplan kan toetsen.
Hoofdstuk 5 Onderzoek
5.1 Algemeen
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Per onderzoeksaspect wordt een beschrijving gegeven van de situatie ter plaatse.
5.2 Cultuurhistorie En Archeologie
5.2.1 Inleiding
Op 1 januari 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening aangepast als uitwerking van het in 2009 door het rijk ingezette beleid Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Voor de ruimtelijke ordening betekent dit een omschakeling van een objectgerichte naar omgevingsgerichte benadering. Door deze modernisering moet bij het opstellen van een bestemmingsplan meer rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie en hoe in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden. De gemeente Harderwijk hanteert het uitgangspunt dat bij ruimtelijke ingrepen in de bestaande ruimtelijke structuur cultuurhistorische waarden waar mogelijk worden ingepast. Wanneer er geen sprake sprake is van ingrepen in de ruimtelijk structuur (actualisatieplannen), is het uitgangspunt dat cultuurhistorische waarden geen directe reden zijn om bestaande rechten in te perken.
5.2.2 Cultuurhistorie
De in de nabijheid van het plangebied gelegen Fokko Kortlanglaan maakt onderdeel uit van het historische wegenpatroon in dit landschappelijke gebied tussen Harderwijk en Ermelo.
In het plangebied zelf of de directe omgeving zijn geen beschermde gemeentelijke of rijksmonumenten aanwezig of panden die zijn aangeduid als 'karakteristiek'.
5.2.3 Archeologie
Op basis van de Monumentenwet 1988 en de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 moet de gemeente bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten. Het gemeentelijk archeologisch beleid is verwoord in het in april 2011 vastgestelde archeologiebeleid 2011-1015. Hieraan is de beleidskaart archeologie gekoppeld. In het plangebied zijn verschillende archeologische verwachtingswaarden aanwezig. De beleidskaart archeologie is stand gekomen door onderzoek van archeologisch adviesbureau RAAP (RAAP rapport 2050) "Een actualisatie en herziening van de archeologische verwachting en beleidskaart"). De beleidskaart archeologie zijn in het plangebied een hoge, middelhoge en een lage archeologische verwachtingsgebieden aanwezig.
Conform het archeologiebeleid zijn in het gebied met een hoge archeologische verwachting bodemingrepen met een omvang groter dan 100 m² en dieper dan 0,3 meter belast met een onderzoeksplicht. In het gebied met een middelhoge archeologische verwachting zijn bodemingrepen groter dan 1.000 m² en dieper dan 0,3 meter belast met een onderzoeksplicht. In het gebied met een lage archeologische verwachting zijn bodemingrepen groter dan 5.000 m² en dieper dan 0,3 meter belast met een onderzoeksplicht. Dit gebeurt door het opleggen van een dubbelbestemming "Waarde archeologie" met bijbehorende bouwregels en de verplichting te beschikken over een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde (aanlegvergunning).
Het plangebied heeft een lage archeologische verwachtingswaarde. Voor de locatie is in het kader van het bestemmingsplan Drielanden - Groene Zoom reeds een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd (Archeologisch vooronderzoek Groene Zoom, Raap- notitie 2761, maart 2009). Er zijn tijdens het onderzoek geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische resten aangetroffen. Er is daarom geen vervolgonderzoek geadviseerd.
5.2.4 Historische geografie
Historisch geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van het cultuurlandschap. Dit betreffen de historische karakteristieken van het landschap. Bijzonder waardevol zijn elementen, zoals houtopstanden, verkavelingpatronen en de enken die al lange tijd in het gebied aanwezig zijn.
Ten westen van het perceel staat een karakteristieke bomenrij met cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Deze bomenrij blijft gehandhaafd.
5.3 Ecologie
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Gebiedsbescherming
Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen.
Het plangebied ligt op een afstand van bijna 2 kilometer van het Natura 2000-gebied (Veluwerandmeren). De Veluwerandmeren ontstonden bij de drooglegging van de polders van Flevoland vanaf 1957 en worden gevormd door vier ondiepe zoetwatermeren op de overgang van de Veluwe naar Flevoland. Het Natura 2000-gebied (Veluwe) ligt op een afstand van bijna 3 kilometer. De Veluwe bestaat overwegend uit droge bossen, droge en natte heide, vennen en stuifzanden.
Soortbescherming
De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.
Begin 2009 is door bureau Waardenburg is een oriënterend onderzoek in het kader van de natuurwetgeving uitgevoerd (Oriënterend onderzoek (quick scan, voortoets) in het kader van de natuurwetgeving, Bureau Waardenburg, 1 april 2009). Dit onderzoek is uitgevoerd als onderdeel van de structuurvisie de 'Groene Zoom' en in dit onderzoek is rekening gehouden met de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied. Onderstaand zijn kort de conclusies en de aanbevelingen uit dit rapport beschreven.
Flora- en faunawet: conclusies ten aanzien van ontheffingsaanvraag
- De graslandjes, bermen en overhoekjes in het plangebied hebben mogelijk betekenis voor algemene beschermde soorten planten; grote kaardenbol, grasklokje en brede wespenorchis. Voor deze soorten van Tabel 1 geldt een vrijstelling ten aanzien van ruimtelijke ingrepen en bestendig beheer en onderhoud;
- De sloten in het westelijk deel van het plangebied hebben voor algemene soorten amfibieën betekenis als voortplantingshabitat. Struweel en bosschages in ook de andere deelgebieden hebben betekenis als landhabitat. Voor deze soorten geldt een vrijstelling ten aanzien van ruimtelijke ingrepen en bestendig beheer en onderhoud;
- In het gehele plangebied komt geschikt habitat voor algemene beschermde soorten zoogdieren. Voor deze Tabel 1-soorten geldt een vrijstelling ten aanzien van ruimtelijke ingrepen en bestendig beheer en onderhoud;
- De gunstige staat van instandhouding van de das (Tabel 3-soort) wordt door de ingreep in het westelijk deel van het plangebied (aanleg paden, nieuwe brinken) in het geding gebracht. De ingrepen die voorzien zijn tasten het foerageergebied aan in het centrum van het leefgebied van de das. Aanpassing van het plan of compensatie voor deze soort is noodzakelijk;
- Bij het verwijderen van beplanting in de gehele Groene Zoom moet rekening worden gehouden met het broedseizoen. In de beplanting zijn algemene broedvogels te verwachten.
Aanbevelingen
Door bij grondwerkzaamheden, het rooien van bomen en kappen van opgaande vegetatie rekening te houden met het broedseizoen van vogels wordt invulling gegeven aan de eis van zorgvuldig handelen en aan de zorgplicht. Het broedseizoen loopt van ca. begin maart tot en met eind juli. Het verstoren en vernietigen van nesten is niet toegestaan en dient voorkomen te worden. Werken binnen het broedseizoen is mogelijk mits een ter zake deskundige heeft aangetoond dat er geen nesten verstoord worden.
5.4 Watertoets
5.4.1 Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
In een regulier watertoetsoverleg tussen gemeente en waterschap is de planvorming voor de ruimtelijke ontwikkeling besproken. Gezamenlijke conclusie is dat de ruimtelijke ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt met dit bestemmingsplan geen of nauwelijks gevolgen voor het watersysteem hebben. In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde A-wateren), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. De Tonselsebeek ligt vlakbij en raakt het plangebied, maar de ontwikkeling zelf niet. Ook wordt er niet meer dan 1500m² extra verhard oppervlak aangelegd (t.o.v. de bestaande situatie). Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Waterschap Vallei en Veluwe heeft voor ontwikkelingen waar geen of nauwelijks een waterbelang bestaat een standaard waterparagraaf opgesteld. Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen gelden de onderstaande algemene uitgangspunten.
5.4.2 De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
5.4.3 Nationaal Waterplan
De hoofddoelstelling voor waterbeheer in Nederland is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP): Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Het Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2009-2015.
5.4.4 Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)
De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen. Daarbij zijn De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' en' schoonhouden, scheiden en zuiveren' belangrijke uitgangspunten.
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms in een stroomgebied wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
5.4.5 Waterplan provincie Gelderland
Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.
5.4.6 Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Het rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven, hebben besloten maatregelen voor een doelmatiger waterbeheer overeen te komen in dit Bestuursakkoord Water. Het waterschap gaat zich inzetten voor een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen. Het doel is om de kwaliteit van het beheer te vergroten tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. De burger laten zien wat wordt bereikt en transparant zijn over de kosten. Dat doen de partijen vanuit eigen verantwoordelijkheden waarbij we de expertise en deskundigheid met elkaar delen.
5.4.7 Waterbeheerprogramma Waterschap Vallei en Veluwe
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geeft het waterschap concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.
5.4.8 Keur Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene - en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.
Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het hierboven beschreven beleid.
5.4.9 Uitgangspunten
Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:
- Hemelwater wordt op basis van de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Wanneer lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is kan geloosd worden op oppervlaktewater. Lozen op de riolering is in principe niet toegestaan;
- Afvalwater niet zijnde 'schoon' hemelwater aansluiten op het riool;
- Houdt bij het ontwerp rekening met de gemiddelde hoogste grondwaterstand;
- De ontwikkeling dient in de gebruiksfase grondwaterneutraal te zijn. Structurele drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan.
- Geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water;
- Mogelijk is een watervergunning of melding nodig. Een watervergunning van het waterschap is bijvoorbeeld nodig voor het dempen en/of vergraven van watergangen, het lozen van water op oppervlaktewater en het onttrekken van grondwater.
5.4.10 Verantwoordelijkheden
Hemelwater:
Een belangrijk principe is dat zoveel mogelijk van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwater:
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Oppervlaktewater:
Het waterschap is verantwoordelijk voor het peilbeheer in regionaal oppervlaktewater. Daarbij heeft het waterschap de taak om het oppervlaktewatersysteem zo in te richten dat er geen inundatie plaatsvindt tot 1 maal per 100 jaar in stedelijk en 1 maal per 10 jaar in landelijk gebied.
5.5 Milieu
5.5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod. Het betreffen hier de randvoorwaarden en beperkingen die voorkomen uit het beleid en wetgeving op het gebied van: geluid (Wet geluidhinder), luchtkwaliteit (Wet luchtkwaliteit), bodem (Wet bodembescherming), bedrijvigheid (Wet milieubeheer) en externe veiligheid (BRZO, REVI, Bevi, Wet milieubeheer).
5.5.2 geluidhinder
De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door een industrieterrein, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. In de Wet geluidhinder zijn normen opgenomen voor de toelaatbare geluidbelasting als gevolg van de verschillende geluidbronnen. De Wgh maakt een onderscheid tussen de voorkeursgrenswaarde en de hoogst toelaatbare geluidbelasting. Wanneer de geluidbelasting onder de voorkeursgrenswaarde valt, worden de effecten van geluid zonder meer toelaatbaar geacht. Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, maar de geluidbelasting de ten hoogste toelaatbare geluidwaarde niet te boven gaat, is de overschrijding na een afweging, toelaatbaar.
De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai is 48 dB en de ten hoogst toelaatbare waarde is 63 dB, voor binnenstedelijk gebied.
Ten noorden van het plangebied ligt de A28, deze weg heeft een aandachtszone van 400 meter. Aan de oostzijde ligt het spoor, deze transportas heeft een aandachtzone van 300 meter. De Groene Zoomweg heeft een zone van 250 meter en overlapt daarmee bijna het gehele gebied Groene Zoom. Bij de ontwikkeling van een geluidgevoelige bestemming in deze aandachtszones, zoals voorliggende woning, moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd.
In het milieubeleidsplan van de gemeente Harderwijk is voor een groot aantal deelgebieden in beeld gebracht welke huidige milieugezondheidskwaliteit in een gebied aanwezig is. Voor het deelgebied "Groene Zoom" is dit voor wegverkeerslawaai ook gebeurd. In onderstaand figuur is de kwaliteit weergegeven. Met name de Groene Zoomweg heeft negatieve gevolgen voor de milieugezondheidskwaliteit.
Akoestisch onderzoek
De Omgevingsdienst Noord-Veluwe (ODNV) heeft op 27 januari 2016 een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 2). Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat de geluidbelasting op de woning vanwege de Groenezoomweg en de Fokko Kortlanglaan onder de voorkeursgrenswaarde blijft. De milieugezondheidskwaliteit voldoet niet aan het milieukwaliteitsbeeld, waarin een GES-score van 1 wordt nagestreefd. De GES-score op de Fokko Kortlanglaan 83 bedraagt met 54 dB een 4, dat wil zeggen matig.
Invloed van woning op omliggende bedrijven
In het onderzoek van de ODNV is door middel van een quick scan ook gekeken of het bouwen van de nieuwe woning een belemmering kan opleveren voor bestaande bedrijven. Daarnaast is beoordeeld of de woning voldoende beschermt wordt tegen industrielawaai.
Ten oosten van de woningbouwlocatie is Camping De Hanenburg gesitueerd. Het bedrijf valt onder het activiteitenbesluit milieubeheer. In het activiteitenbesluit zijn normen voor geluid opgenomen. De normen gelden op dichtstbijzijnde geluidgevoelige bestemmingen. In de directe omgeving van het bedrijf is op dit moment de woning Fokko Kortlanglaan 87 gesitueerd. Deze woning is nu bepalend voor de geluidruimte die voor het bedrijf beschikbaar is. De nieuw te projecteren woning wordt niet dichter bij het bedrijf geprojecteerd, dan de bestaande woningen. Het bedrijf ondervindt door de realisatie van de woning geen extra belemmeringen. De woning zelf wordt door de normen uit het activiteitenbesluit beschermt tegen onnodige geluidbelastingen. Er is dan ook geen belemmering om de woning op deze locatie op te richten.
5.5.3 Luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin ter bescherming van mens en milieu onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht (o.a. fijn stof en stikstofdioxide) zijn vastgesteld.
De wet stelt bij een (dreigende) grenswaardenoverschrijding aanvullende eisen en beperkingen voor ruimtelijke plannen die "in betekenende mate" (IBM) leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast moet uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen worden of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het plan "niet in betekende mate" (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Naast de Wet luchtkwaliteit heeft de gemeente Harderwijk aanvullend beleid vastgesteld met betrekking tot projecteren van gevoelige bestemmingen op minder dan 300 meter van een rijksweg en 50 meter van een provinciale weg. Doel van dit beleid is om kwetsbare groepen, zoals kinderen, astmapatienten en ouderen, zoveel mogelijk te beschermen tegen ongezonde lucht. Deze groepen hebben een verhoogde gevoeligheid voor luchtverontreiniging. Het beleid bepaalt dat nieuwe scholen (basisonderwijs, voorgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen), kinderdagverblijven, bejaarden-, verzorgings- en verpleeghuizen niet meer binnen 50 meter vanaf de provinciale weg en 300 meter van een rijksweg gebouwd mogen.
Conform voorschrift 3B.2 van bijlage 3b van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' draagt een bouwplan niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit, wanneer het plan niet voorziet in de bouw van meer dan 1500 woningen. Hierbij wordt over het algemeen uitgegaan van een kengetal van 5 verkeersbewegingen per woning. Dit betekent dat een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit wanneer als gevolg van het plan de toename minder dan 7500 verkeersbewegingen bedraagt.
Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Er hoeft geen nader onderzoek plaats te vinden. Zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor het bestemmingsplan.
5.5.4 Bodemkwaliteit
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Wanneer er nieuwe ontwikkelingen zijn moet er bodemonderzoek plaatsvinden om ter plaatse de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. Voordat een bestemmingsplan wordt vastgesteld, moet aangetoond zijn dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.
Vink Milieutechnisch Adviesbureau b.v. heeft in mei 2016 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3). Op basis van het vooronderzoek is aangenomen dat de bodem van de onderzoekslocatie niet of nauwelijks is aangetast en derhalve de hypothese ‘onverdacht’ geldt.
In de opgeboorde grond zijn zintuiglijk geen kenmerken waargenomen die duiden op een noemenswaardige bodemverontreiniging. In zowel de boven- als ondergrond is geen van de geanalyseerde parameters boven de achtergrondwaarde aangetoond. In het grondwater zijn alleen arseen, barium en dichloormethaan boven de streefwaarde aangetoond (lichte verhogingen).
Geconcludeerd wordt dat de hypothese ‘onverdacht’ stand houdt. De aangetoonde lichte verontreinigingen zijn niet verontrustend en geven geen aanleiding tot nader bodemonderzoek. De milieuhygiënische bodemkwaliteit is afdoende bekend. In hoeverre de vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de voorgenomen transactie is afhankelijk van het (voorlopig) koopcontract. Voor de grond geldt dat deze mag worden hergebruikt op het perceel. Buiten het perceel gelden samenstellingeisen met betrekking tot verschillende mogelijkheden voor hergebruik conform het Besluit bodemkwaliteit en de regionale Nota Bodembeheer.
5.5.5 Geur
Geur in de leefomgeving is grotendeels afkomstig van bedrijvigheid. Elke geur kan boven een bepaalde concentratie hinder veroorzaken. Om hinder van agrarische bedrijven te voorkomen is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van toepassing. De wet regelt onderlinge afstanden tussen geurgevoelige functies, zoals woningen, recreatieobjecten en agrarische bedrijvigheid.
Binnen het plangebied liggen geen agrarische bedrijven. Het bestemmingsplan voorziet ook niet in nieuwe mogelijkheden voor agrarische bedrijven. De afstand tussen geurgevoelige objecten en agrarische bedrijvigheid uit omliggende gebieden wordt niet verkleind.
Het milieuaspect geurhinder vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
5.5.6 Externe veiligheid
Inleiding
Activiteiten met gevaarlijke stoffen brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om de productie, opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen (bijvoorbeeld ammoniak en LPG) en het transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en door buisleidingen. Deze activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving omdat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten nodig zijn.
Externe veiligheid kent twee belangrijke toetsingscriteria waarmee het risico gekwantificeerd kan worden: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Beide risico's zijn gebaseerd op een kansbenadering en zijn niet effectgericht. Dat betekent dat de gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen merkbaar zijn buiten de afstanden die gelden voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Beoordeling risico
In het kader van het bestemmingsplan Drielanden - Groene Zoom is uitvoerig ingegaan op het aspect externe veiligheid. Uit dit bestemmingsplan kan geconcludeerd worden dat er voor de Groene Zoom drie risicobronnen aan de orde zijn, te weten de A28, het spoor en een buisleiding. In deze paragraaf worden kort de conclusies samengevat.
A28
In het Basisnet weg is aangegeven voor welke snelwegen in Nederland een veiligheidszone en een plasbrandaandachtszone geldt. Voor het deel van de A28 dat grenst aan de Groene Zoom geldt een veiligheidszone van 16 meter en een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter . Het voorliggende plangebied ligt niet binnen de veiligheidszone en de plasbrandaandachtszone.
Uit eerder uitgevoerde risicoanalyses blijkt dat langs de A28 in Harderwijk het plaatsgebonden risico en de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico nergens wordt overschreden.
Spoor
In het Basisnet spoor is voor het traject Amersfoort-Zwolle een maximale veiligheidszone en een plasbrandaandachtszone opgenomen. De veiligheidszone bedraagt 9 meter en een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter. Het voorliggende plangebied ligt niet binnen de veiligheidszone en de plasbrandaandachtszone van het spoor.
Conform het Basisnet spoor is zowel voor als na de inwerkingtreding van het Basisnet spoor in het plangebied geen sprake van een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico.
Buisleiding aardgas (6.620 kPa/914 mm)
Het plangebied ligt binnen de inventarisatieafstand van de aardgasbuisleiding, maar niet binnen de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico. Het plaatsgebonden risico levert geen belemmeringen op voor het plan.
Het berekende groepsrisico is destijds in het kader van het bestemmingsplan voor de Groene Zoom berekend en is langs de buisleiding kleiner dan 10% van de oriëntatiewaarde. Ook het groepsrisico zal geen belemmeringen opleveren voor het plan, omdat het plan slechts de bouw van 1 vrijstaande woning mogelijk maakt die geen negatieve uitwerking zal hebben op het groepsrisico.
5.5.7 Klimaat en energie
Om de klimaatverandering tegen te gaan heeft het Rijk ingezet op een energiebesparing van 2% per jaar. Daarnaast moet 14% van de gebruikte energie in 2020 duurzaam zijn en zal de uitstoot van broeikasgassen gereduceerd moeten zijn met 30% (ten opzichte van 1990). Om dit structureel te bereiken zetten gemeenten, provincies en Rijk zich in op verschillende vlakken. Om innovatie te stimuleren wordt landelijk de EPC (Energie Prestatie Coëfficiënt) voor nieuwe woningen aangescherpt in 2015 naar 0,4 (NEN, 25 juni 2007) en zelfs naar 0 in 2020.
De gemeente Harderwijk heeft zich aan deze doelstellingen gecommitteerd en heeft de routekaart naar een klimaatneutraal Harderwijk - De Energieke Stad- opgesteld. Hierin is de ambitie geformuleerd om in 2031 de uitstoot van CO2 met 45% te reduceren. Naast het besparen van energie door het aanscherpen van de EPC in de woningbouw zijn er ook mogelijkheden voor het duurzaam opwekken van energie bijvoorbeeld door het plaatsen van zonnecollectoren op daken, het aanbrengen van zonneboilers en het opslaan van warmte en koude in de bodem (WKO).
De Groene Zoom zal zich mede ontwikkelen tot parkachtig gebied waarbij er een combinatie is tussen wonen en groen. Deze ontwikkeling biedt kansen voor de 'teelt' van biomassa. Dit hout kan op termijn ingezet worden voor warmte en/of elektriciteitsopwekking binnen de gemeente Harderwijk.
5.6 Kabels En Leidingen
In het plangebied bevinden zich geen bovengrondse en/of ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn.
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Inleiding
In het vorige hoofdstuk is naar voren gekomen op welke wijze de woonfunctie in het plangebied wordt ontwikkeld. Daarbij is het beleid zoveel mogelijk vertaald naar uitgangspunten voor de bestemmingsplanopzet. Voor zover deze vertaling van de uitgangspunten in de juridische regeling nog toelichting behoeft, wordt dit vermeld in dit hoofdstuk.
6.1.1 Uitgangspunten
Van groot belang is dat het bestemmingsplan en de verbeelding goed (af-)leesbaar is voor zowel de bewoners als de gemeente zelf. Dit is des te belangrijker, nu de bestemmingsplannen digitaal beschikbaar worden gesteld. Verder hecht de gemeente aan rechtszekerheid voor de burgers, zonder al teveel afwijkingsprocedures.
Er is gekozen voor een gedetailleerd bestemmingsplan, maar wel met enige flexibiliteit met betrekking tot de situering van het hoofdgebouw (woning).
6.1.2 Juridische regeling
Het is zaak om voor de toekomstige bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen, die zoveel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient flexibel en doelmatig te zijn en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.
Dit betekent dat in principe aan de gebruiker van gronden en opstallen zoveel mogelijk vrijheden worden gegeven. Deze zijn als recht in het plan geformuleerd. Als in bepaalde gevallen een mogelijke beschadiging van de belangen van andere burgers wordt verwacht, geeft het plan als recht meer beperkte mogelijkheden. Voor uitzonderingssituaties biedt het plan ruimere mogelijkheden in de vorm van binnenplans afwijken van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning.
6.1.3 Afwijken van de regels
In een bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen inzake afwijking van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning. Deze afwijkingen van de regels zijn bedoeld om de nodige flexibiliteit in het plan te brengen, zodat kan worden gereageerd op onvoorziene omstandigheden. Het gaat daarbij om relatief kleinschalige ruimtelijke ingrepen. Bij grotere ingrepen ligt het voor de hand een wijzigingsbevoegdheid op te nemen, of tot een planherziening te komen. Algemene regels voor afwijken in het plan betreffen:
- a. niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken in het openbaar gebied. Deze mogen een hoogte hebben van maximaal 5 meter en een oppervlakte van ten hoogste 25 m². Het betreft bouwwerken ten dienste van het openbaar nut;
- b. bouw van erkers, balkons, luifels, bordessen, pergola's en dergelijke bouwwerken aan de voorgevel met een diepte van maximaal 1,50 meter;
- c. bouwen van antennes met een bouwhoogte van maximaal 25 meter;
- d. de maatvoering. De maatvoering van bouwwerken mag afwijken met ten hoogste 10%.
6.1.4 Verbeelding
De regels moeten worden gelezen in samenhang met de verbeelding. De verbeelding geeft op een zodanige wijze informatie dat hierop kan worden afgelezen waar en hoe er gebouwd kan worden. In de regels wordt deze informatie nader toegelicht, uitgewerkt en juridisch vastgelegd. Het laatste betekent dat de regels uiteindelijk bepalen op welke wijze de informatie op de verbeelding moet worden geïnterpreteerd. Het is dus altijd van belang om de regels te bekijken in samenhang met de verbeelding, als er daadwerkelijk gebouwd gaat worden, of als andere ontwikkelingen worden gepland.
6.2 Verantwoording Handboek Harderwijk
De regels in het voorliggende bestemmingsplan zijn overgenomen uit het bestemmingsplan 'Drielanden - Groene Zoom'. Voor dat bestemmingsplan is destijds een eigen set aan regels opgesteld. Deze regels sloten qua systematiek zoveel mogelijk aan op de Standaard Handboek Harderwijk. De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de standaard worden hieronder weergegeven.
Aan de bestemming 'Wonen' (artikel 4) is ten opzichte van de standaardregels het volgende gewijzigd:
- maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken van 75 m2;
- ruimere plaatsbepaling voor bijbehorende bouwwerken;
- er is een afwijking toegevoegd voor een grotere oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken, afhankelijk van de grootte van het bouwperceel.
In het voorliggende bestemmingsplan is nog een regeling voor één schuilgelegenheid per bestemming opgenomen. Voor de inhoud van deze regeling is zoveel mogelijk aangesloten bij de regeling zoals die in het bestemmingsplan Buitengebied 2014 is opgenomen.
6.3 Bestemming Wonen
Het gehele plangebied heeft de bestemming 'Wonen' gekregen. Door middel van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw' wordt de locatie aangegeven waar de nieuwe woning gebouwd mag worden. De oppervlakte van de woning en de maximale goot- en/of bouwhoogte van het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken zijn in de planregels vastgelegd.
Onder wonen is bed & breakfast mede begrepen. Met deze regeling voorziet de gemeente in een toenemende behoefte aan geschikte bed- en breakfastruimten. De voorwaarden voor het toestaan van Bed & Breakfast zijn mede gebaseerd op de in 2009 verschenen "Beleidsnotitie Bed & Breakfast" van het Platform Bed & Breakfast Nederland. Deze voorwaarden houden verband met de ruimtelijke consequenties die toelating van een verblijfsrecreatieve functie binnen de woonbestemming kan hebben en de gevolgen voor het toeristisch product in kwalitatieve zin.
Belangrijke voorwaarden zijn dat:
- 1. de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat het een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
- 2. het een kleinschalige verblijfsaccommodatie betreft met maximaal 7 slaapkamers, die deel uitmaakt van een woning of bijbehorende bouwwerken;
- 3. het een ondergeschikte nevenactiviteit ten opzichte van de functie wonen betreft, waarbij het gebruik beperkt is tot 40% vloeroppervlak van de woning met een maximum van 100 m²;
- 4. de recreatieve nevenactiviteit mag geen afbreuk doen aan de woonfunctie.
Mantelzorg
Ruim 2,6 miljoen Nederlanders zorgen langere tijd intensief voor een chronisch zieke, gehandicapte of hulpbehoevende partner, ouder, kind of ander familielid, vriend of kennis. Deze vorm van onbetaalde zorg heet mantelzorg en omvat dus niet de alledaagse zorg voor bijvoorbeeld een gezond kind. Mantelzorgers zijn geen beroepsmatige zorgverleners, maar geven zorg omdat zij een persoonlijke band hebben met degene voor wie ze zorgen.
Mantelzorg is in woningen vanzelfsprekend toegestaan, in vrijstaande bijgebouwen echter niet. In dit bestemmingsplan is geregeld dat er ten behoeve van mantelzorg een grotere gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen is toegestaan, met dien verstande dat de uitbreiding niet meer bedraagt dan 50 m². Daarnaast is mantelzorg toegestaan in een vrijstaande speciaal voor mantelzorg bedoelde tijdelijke unit.
Bedrijvigheid aan huis
In de maatschappij is een trend waarneembaar in het starten van eigen ondernemingen aan huis. Woongebieden kunnen zo een belangrijke broedplaats worden voor startende bedrijvigheid. Hoewel (nog) gering in aantal, gaan ook steeds meer mensen thuiswerken. Deze ontwikkelingen stellen nadere eisen aan de woning. De beschikbare ruimte, de lichtinval en de inrichtingsmogelijkheden gaan een belangrijke rol spelen. Niet alleen heeft het werken aan huis gevolgen voor de woning, maar ook voor de woonomgeving. Binnen een woongebied worden deze gevolgen al gauw gezien als overlast, zoals het aantrekken van extra verkeer en het ontstaan van geluidsoverlast. Aan de andere kant kunnen met wonen verenigbare functies een bijdrage leveren aan de levendigheid en de sociale controle in het gebied. Aan huis gebonden beroepen worden in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Het is wel belangrijk dat de woonfunctie uitgangspunt blijft. De bedrijvigheid mag niet plaatsvinden in vrijstaande bijgebouwen en is beperkt tot maximaal 50 m².
6.4 Handhaving
Met het vaststellen van het bestemmingsplan zijn de werkzaamheden niet beëindigd. De instandhouding en ontwikkeling van een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving vereist, dat er daarna, ook op het gebied van de handhaving, de nodige activiteiten worden verricht.
In 2005 is een gemeentelijke Nota integrale handhaving opgesteld, die de instemming heeft van het college van burgemeester en wethouders.
In de nota wordt gewerkt met zes handhavingsthema's; een van deze thema's is 'Bouwen, Wonen en Ruimtelijke Ordening'. Eveneens is voor alle handhavingsthema's een meerjaren handhavingsprogramma opgesteld. In het handhavingsprogramma 'Bouwen, Wonen en Ruimtelijke Ordening' wordt per taak de huidige kwaliteit beschreven en vervolgens de ambitie vastgelegd met de benodigde actie en de eventuele extra benodigde capaciteit en dekking.
Zo wordt geconstateerd dat verouderde bestemmingsplannen de handhaving bemoeilijken, hetgeen de ambitie oplevert te komen tot goede, handhaafbare actuele bestemmingsplannen, inclusief regels. Het thans voorliggende bestemmingsplan is daarvan een sprekend voorbeeld. Ook op het gebied van toezicht op de naleving van de regelgeving, worden duidelijke ambities neergezet.
Zo zal ten aanzien van de controles op bouwen zonder vergunning of strijdig gebruik worden gewerkt met duidelijke, door het bestuur vastgestelde, kaders en prioritering en zal er sprake zijn van inbedding van structurele gebiedscontroles op illegale activiteiten. In dit kader is in 2008 het handhavingsbeleid bouwregelgeving door de raad vastgesteld. In dit beleid is opgenomen dat gronden en opstallen gebruikt moeten worden volgens de bestemming zoals die daaraan in het bestemmingsplan is gegeven. Is er sprake van strijdig gebruik dan is het aan de gemeente om het illegale gebruik op te sporen en zonodig handhavend op te treden volgens de prioritering in dit beleid.
Met de komst van de Wabo per 1 oktober 2010, gelden voor een groot deel van de reguliere bouwactiviteiten geen vergunningplicht meer voor de activiteit bouwen. Dit betekent dat heel veel bouwactiviteiten die aan de bestemmingsplanvoorschriften voldoen, gebouwd en gebruikt mogen zonder vergunning vooraf. Omdat de meeste standaard bouwactiviteiten en het gebruik daarvan buiten het gezichtsveld van de gemeente zullen gaan gebeuren, zal het handhavingapparaat van onze gemeente op een andere manier moeten gaan opereren. Het bouwen blijft makkelijk te ontdekken, maar het beoordelen van het gebruik daarvan wordt steeds moeilijker. Op deze manier wordt het handhavingapparaat gedwongen om het gebruik van bouwwerken actiever achteraf te controleren
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Met de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten alvorens de planologische procedure zal worden gestart. In deze overeenkomst leggen de initiatiefnemer zich vast om alle met het initiatief gemoeide kosten (inclusief eventueel voorschotbedrag planschade) op zich te nemen voor eigen rekening en risico. Daarnaast verplicht de initiatiefnemer zich tot betaling van een bijdrage aan de ruimtelijke ontwikkeling ex artikel 6.24, lid 1 Wro ten behoeve van landschapsversterking. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.
Hoofdstuk 8 Inspraak En Overleg
8.1 Inspraak
Hoofdregel uit de Inspraakverordening Harderwijk 2007 is dat elk bestuursorgaan over zijn eigen bevoegdheden besluit of al of niet inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van het gemeentelijk beleid. Dit betekent dat ook ten aanzien van een bestemmingsplan een besluit moet worden genomen over het al of niet toepassen van inspraak. In een aantal gevallen hoeft geen inspraak plaats te vinden, bijvoorbeeld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een zeer beperkt grondgebied (de zogenaamde postzegelplannetjes). Het onderhavige bestemmingsplan is aan te merken als een postzegelplan.
8.2 Vooroverleg
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Daarnaast is het in Harderwijk te doen gebruikelijk vooroverleg te voeren met andere betrokken partijen en instanties.
Het voorontwerp-bestemmingsplan is naar de onderstaande overleginstanties toegestuurd:
- Provinciaal Bestuur Gelderland (dienst Ruimte, economie en welzijn, afdeling RO/Gem. plannen)
- Waterschap Vallei en Veluwe
- Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland, t.a.v. Brandweer Veluwe West, post Harderwijk
- Politie District Noord-West Veluwe, t.a.v. Team Harderwijk
- Burgemeester en wethouders van de gemeente Ermelo
- Liander N.V.
- NV NUON
- Vitens
- KPN Telecom Rayon Midden, Afdeling UTN Leidingbeheer
- N.V. Nederlandse Gasunie, afdeling Grondzaken
- VAC Harderwijk Adviescommissie Wonen
- Wijkvereniging Drielanden
Er zijn reacties ontvangen van Waterschap Veluwe, gemeente Ermelo en de VAC Advies Commissie Wonen. Van de overige aangeschreven instanties is geen reactie ontvangen. De overlegreacties en de beantwoording daarvan zijn in onderstaande paragraaf kort samengevat en van een reactie voorzien. Tevens is vermeld of de overlegreacties aanleiding geven om het voorliggende bestemmingsplan aan te passen.
Waterschap Vallei en Veluwe en de gemeente Ermelo hebben geen opmerkingen op het plan en zijn akkoord.
De VAC Harderwijk Adviescommissie Wonen heeft het volgende opgemerkt:
- 1. De VAC merkt op dat woning nr. 87 last heeft van geluidhinder van de naastgelegen camping De Hagenburg en dat het nieuwe bouwblok op gelijke afstand van de camping staat.
Reactie:
Camping De Hanenburg is ten oosten van de woningbouwlocatie gesitueerd. Het bedrijf valt onder het activiteitenbesluit milieubeheer. In het activiteitenbesluit zijn normen voor geluid opgenomen. De normen gelden op de dichtstbijzijnde geluidgevoelige bestemmingen. In de directe omgeving van het bedrijf is op dit moment de woning Fokko Kortlanglaan 87 gesitueerd. Deze woning is nu bepalend voor de geluidruimte die voor het bedrijf beschikbaar is. De nieuw te projecteren woning wordt niet dichter bij het bedrijf geprojecteerd, dan de bestaande woningen. Het bedrijf ondervindt door de realisatie van de woning geen extra belemmeringen. De woning zelf wordt door de normen uit het activiteitenbesluit beschermt tegen onnodige geluidbelastingen. Er is dan ook geen belemmering om de woning op deze locatie op te richten. - 2. De VAC merkt op dat de reden voor het toestaan van een bouwblok is, dat men een langzaamverkeersverbinding wil realiseren. Deze route loopt over een grondstuk van woning nr.83.
Reactie:
De te realiseren langzaamverkeersverbinding loopt inderdaad deels over het perceel Fokko Kortlanglaan 83. Voor het westelijk deel van de Groene Zoom is een concreet landschapscompensatie en -versterkingsplan gemaakt, waarin de diverse elementen waarmee de landschappelijke versterking plaats kan vinden zijn verwerkt. Globaal zijn deze elementen in een viertal categorieën te verdelen, te weten:
- 1. aanleg oost-west langzaamverkeersverbinding;
- 2. aanleg recreatief groen (bijvoorbeeld dierenweiden);
- 3. aanleg natuurlijk groen (bijvoorbeeld houtwallen, bosjes, bloemenvelden, paddenpoelen);
- 4. verplaatsing watergang.
In het bestemmingsplan Drielanden - Groene Zoom is deze landschappelijke versterking per deelgebied afgebeeld met een bijbehorende kostenraming. Overigens vindt landschapscompensatie en -versterking voor zover mogelijk plaats in natura op eigen terrein en indien dit niet of slechts ten dele mogelijk is, (mede) in de vorm van een financiële bijdrage ten behoeve van het landschapsversterkingsfonds.
Omdat de bovengenoemde oost-west langzaamverkeersverbinding voor een deel over het perceel Fokko Kortlanglaan 83 loopt, wordt ter compensatie daarvan de bouw van een extra woning op het perceel toegestaan.
- 3. Het landschap wordt versterkt door de aanleg van een fiets/wandelpad en een watergang. De VAC merkt op dat er wel rekening moet worden gehouden met het broedseizoen, geen bomenkap in deze tijd (Een bestaande bomenrij dient gehandhaafd ter blijven.)
Reactie:
Het fiets/wandelpad is inmiddels gerealiseerd, daarbij is rekening gehouden met het broedseizoen. - 4. Door het toestaan van het nieuwe bouwblok op de ingetekende bouwplaats komen er nu 2 uitritten uit op het fiets- en wandelpad, het Zwarte Pad, de huisnummers 87 en 83A. Dit betekent dat er meerdere auto's komen te rijden op dit pad, want er is slechts autoverkeer mogelijk via het Zwarte Pad naar de Fokko Kortlanglaan. Wanneer men het bouwblok had toegestaan aan de linkerkant van de woning met huisnummer 83, en tevens de entree van woning nummer 87 een uitrit op de Fokko Kortlanglaan toestaat, dan is er geen autoverkeer nodig op dit wandel- fietspad. Veel meer veiligheid voor wandelaars en fietsers over een autovrij Zwarte Pad.
Reactie:
De ontsluiting van het perceel Fokko Kortlanglaan 87 vindt al van oudsher plaats via het Zwarte Pad. Een wijziging hiervan is dan ook niet wenselijk. Bovendien zijn de verkeersbewegingen van deze woning dermate laag dat het huidige fietsverkeer hiervan geen hinder ondervindt. De nieuw aan te leggen ontsluiting wordt aansluitend aan deze bestaande ontsluiting gerealiseerd. De beperkte extra verkeersbewegingen die hieruit voortvloeien zullen de verkeersveiligheid nauwelijks beïnvloeden. Bovendien zou een extra ontsluiting aan de westzijde van de bestaande woning Fokko Kortlanglaan 83 een grotere negatieve impact op het landschap hebben, dan het combineren van de nieuwe aansluiting met een reeds bestaande ontsluitingsmogelijkheid.
Conclusie:
Bovengenoemde opmerkingen geven geen aanleiding om het plan te wijzigen.