Drielanden - Groene Zoomweg 49
Bestemmingsplan - gemeente Harderwijk
Vastgesteld op 09-11-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Drielanden - Groene Zoomweg 49 met identificatienummer NL.IMRO.0243.BP00302-0002 van de gemeente Harderwijk;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan huis verbonden beroep:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerp-technisch, adviesgevend, of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, alsmede gastouderopvang, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.6 aan- of uitbouw:
een onderdeel van een hoofdgebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;
1.7 achtererf:
het deel van het bouwperceel dat is gelegen achter de gronden die zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw', of het verlengde daarvan;
1.8 ander werk:
een werk, geen bouwwerk zijnde;
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 bebouwingspercentage:
het in de regels aangegeven percentage dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwperceel dat ten hoogste mag worden bebouwd;
1.11 bed- en breakfast:
een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, waarbij de bed & breakfast ondergeschikt is aan de hoofdfunctie wonen;
1.12 beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald waarmee rekening moet worden gehouden;
1.13 bestaand
- a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
- b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime;
1.14 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.15 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.16 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.17 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.18 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.19 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.21 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.22 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.23 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.24 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
1.25 erfgrens:
de grens van een erf;
1.26 erker:
een uitbouw met ramen aan een woning, die buiten de gevel uitsteekt;
1.27 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.28 gezamenlijk gebruiksoppervlak
de gebruiksoppervlakte van een gebouw zoals bedoeld en bepaald in de NEN 2580;
1.29 geluidwerende voorziening
een al dan niet gebouwde voorziening die geluid vanwege een geluidbron in het kader van de Wet
geluidhinder vermindert;
1.30 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.31 houtopstanden:
waardevolle beplantingselementen in de vorm van houtwallen, houtsingels, hagen, (gerief)bosjes, boomgroepen, solitaire monumentale en waardevolle bomen, weg- en erfbeplanting;
1.32 maatvoeringsvlak:
een als zodanig aangegeven vlak ten behoeve van het indelen van een bouwvlak of bouwperceel met het oog op een verschil in maatvoering;
1.33 mantelzorg:
zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten enig organisatorisch verband;
1.34 mantelzorgunit:
een verplaatsbare en herbruikbare unit die wat ligging en uitstraling betreft een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
1.35 peil:
- a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. bij het ontbreken van een hoofdgebouw: vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven;
1.36 rug-aan-rug-woning:
een woning waarbij de achtergevel gedeeld wordt met een andere woning;
1.37 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt in elk geval verstaan een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.38 veranda:
een aanbouw aan een woning, bestaande uit een afdak steunend op palen zonder tot de constructie behorende wanden;
1.39 voorerf:
erf dat geen onderdeel is van het achtererf of zijerf;
1.40 voorgevelbouwgrens:
het naar de weg gekeerde deel van de bouwgrens;
1.41 voorgevelrooilijn:
de denkbeeldig doorgetrokken lijn van het naar de weg gekeerde deel van het bouwvlak ter plaatse van de voorgevel van het hoofdgebouw, dan wel de ligging van de bouwvlakken op de verbeelding indien geen hoofdgebouw aanwezig is;
1.42 woning:
een voor wonen bestemd gebouw, bestaande uit een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.43 zijerf:
het deel van het bouwperceel dat is gelegen naast de woning tussen de voorgevelbouwgrens en de daarachter gelegen grens van het vlak met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw', of de verlengden daarvan tot aan de zijdelingse bouwperceelgrens.
Waar in dit plan wordt verwezen naar wettelijke regelingen wordt geduid op die regelingen, zoals zij luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes, liftkokers en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen;
2.5 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
vanaf de bouwperceelgrens tot enig punt van een gebouw;
2.6 wijze van meten:
Tenzij anders bepaald, worden de afstanden loodrecht gemeten.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken, trapportalen en hellingbanen buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens, dan wel de rooilijn met niet meer dan 0,25 m wordt overschreden, met dien verstande dat ten aanzien van trapportalen en hellingbanen de overschrijding niet meer dan 2,5 m mag bedragen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. voet- en fietspaden;
- c. bermen en beplantingen;
- d. speelvoorzieningen;
- e. waterlopen, waterpartijen en waterbergingen;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. de ontsluitingsweg van de vrijstaande woning, alsmede ontsluiting voor hulpdiensten/calamiteitenverkeer;
- h. geluidwerende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'geluidsscherm';
- i. houtwal ter plaatse van de aanduiding 'houtwal'.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan waarvan de bouwhoogte niet meer dan 4 m mag bedragen, met dien verstande dat de hoogte van geluidwerende voorzieningen niet meer mag bedragen dan 4,50 meter.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen;
- b. tuinen, erven en terreinen;
- c. nutsvoorzieningen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. waterlopen, waterpartijen en waterbergingen;
- f. speelvoorzieningen;
- g. voet- en fietspaden;
- h. parkeervoorzieningen;
- i. woonstraten en wegen met een buurtontsluitende functie;
- j. verkeersvoorzieningen, waaronder afscheidingen, lichtmasten, verkeersborden, alsmede voorzieningen voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer.
Onder wonen is mede begrepen:
- k. het uitoefenen van het aan huis verbonden beroep;
- l. bed & breakfast.
4.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:
- 1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat hoofdgebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw' mogen worden gebouwd;
- 2. uitsluitend bij de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijbehorend bouwwerk' mag per woning één bijbehorend bouwwerk van ten hoogste 7 m² en een maximale hoogte van 3 m voor de voorgevelrooilijn, dan wel tegen de zijgevel van de woning worden gebouwd;
- 3. uitsluitend bij de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - veranda' mag per woning een veranda worden gebouwd met een maximale diepte van 2 m voor de voorgevelrooilijn over de gehele voorgevelbreedte;
- 4. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan het aangegeven aantal woningen ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
- 5. de oppervlakte van een vrijstaande woning mag niet meer bedragen dan 150 m²;
- 6. per afzonderlijk bouwperceel gelden de volgende regels:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mogen de bouw- en goothoogten niet meer bedragen dan de aangegeven hoogten, met dien verstande dat voor maximaal 20% van de rug-aan-rug woningen de goothoogte maximaal 7 m mag bedragen;
- b. de bouw- en goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 6 m, respectievelijk 3 m;
- c. het bebouwingspercentage van het achtererf mag niet meer bedragen dan 50%;
- d. het bebouwde oppervlakte van het achtererf mag niet meer bedragen dan 50 m²;
- e. op het zijerf is de oprichting van een bijbehorend bouwwerk toegestaan, mits:
- de goot- en bouwhoogten niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m, met dien verstande dat voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 meter;
- de oppervlakte niet meer bedraagt dan 25 m²;
- de afstand tot de voorgevelbouwgrens niet minder dan 1 m bedraagt;
- 7. in afwijking van het gestelde in lid 1 is, met uitzondering van de gronden met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rug aan rug' en 'specifieke bouwaanduiding - bebo', een erker voor de voorgevelbouwgrens toegestaan, met dien verstande dat de erker:
- a. geen grotere bouwdiepte mag hebben dan 1,5 m;
- b. geen grotere goothoogte mag hebben dan 3 m;
- c. geen grotere breedte mag hebben dan 75% van de voorgevelbreedte van de woning waartoe zij behoort;
- d. niet tot gevolg mag hebben dat de afstand van de woning tot aan de weg gelegen perceelsgrens minder dan 2 m bedraagt.
b. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van verkeers- en verblijfsdoeleinden en nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
- 1. de inhoud bedraagt per gebouw niet meer dan 50 m³;
- 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m.
c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de regel dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen, met dien verstande dat:
- 1. bijbehorende bouwwerken worden gebouwd binnen het bouwvlak, met dien verstande dat deze geen grotere oppervlakte mogen hebben dan 25 m²;
- 2. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van verkeers- en verblijfsdoeleinden en nutsvoorzieningen, niet meer mag bedragen dan 6 m;
- 3. erfafscheidingen voor de voorgevel geen grotere hoogte mogen hebben dan 1 m en voor het overige geen grotere hoogte mogen hebben dan 2 m;
- 4. masten geen grotere hoogte mogen hebben dan 6 m;
- 5. de bouwhoogte van speeltoestellen in openbaar gebied niet meer mag bedragen dan 4 m en voor het overige niet meer dan 3 m.
4.3 Voorwaardelijke verplichting
- a. Het bouwen van woningen als bedoeld in lid 4.1, sub a ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - trillingshinder' is uitsluitend toegestaan indien uit een dynamische berekening van de trillingssterkte blijkt dat tenminste de streefwaarden voor Wonen nieuwe situatie, zoals bedoeld in Richtlijn deel B van Stichting Bouwresearch, niet worden overschreden.
- b. In afwijking van het bepaalde sub a is het bouwen van woningen als bedoeld in lid 4.1, sub a ook toegestaan op voorwaarde dat alle doelmatige en kosteneffectieve maatregelen om de trillingssterkte te verminderen worden getroffen en uit een dynamische berekening blijkt dat tenminste de streefwaarden voor Wonen in bestaande situatie, zoals bedoeld in Richtlijn deel B van Stichting Bouwresearch, niet worden overschreden.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. het bebouwingsbeeld;
- c. de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan:
- a. de plaats van de gebouwen waarvan de maximaal toegestane bouwhoogte 3 m bedraagt;
- b. de plaats van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsdoeleinden;
- c. de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m² en/of een grotere bouwhoogte dan 1,5 m.
4.6 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Leiding - Gas
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- a. hoofdgastransportleiding(en);
- b. belemmeringenstrook;
- c. veiligheidszone.
5.2 Bouwregels
- a. in afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.
- b. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
- c. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de regel dat de bouwhoogte niet meer dan 6 m mag bedragen.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 en toestaan dat de in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, voor zover de veiligheid met betrekking tot de in de belemmeringenstrook gelegen buisleiding niet wordt geschaad en hierover vooraf advies bij de leidingbeheerder is ingewonnen.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het bewerken van en graven, boren of roeren in de bodem;
- 2. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen;
- 3. het verlagen van de bodem en afgraven van gronden en het egaliseren van gronden;
- 4. het aanbrengen van verharding;
- 5. het aanbrengen/rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
- 6. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
- 7. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginningen, ophogen en aanleggen van drainage;
- 8. het permanent opslaan van goederen.
- b. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden als bedoeld onder a. mag alleen worden verleend, indien door de uitvoering van het andere werk dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan, door het stellen van voorwaarden, voldoende tegemoet kan worden gekomen. Alvorens te beslissen op een aanvraag zoals bedoeld in lid onder a, wint het college van burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder. Het vermelde advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.
- c. Bij de afweging als bedoeld onder b. wordt in ieder geval betrokken de bestemmingsomschrijving van de ter plaatse geldende bestemming.
- d. Geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden als bedoeld onder a. is vereist voor:
- 1. andere werken, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
- 2. andere werken die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
- 1. Het is verboden gronden en/of bouwwerken te (laten) gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming(en);
- 2. Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan het (laten) gebruik(en) van de gronden ten behoeve van een seksinrichting tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan afwijken van de regels in deze planregels ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een oppervlakte van ten hoogste 25 m², een inhoud van ten hoogste 70 m³ en een hoogte van maximaal 5 m, ten dienste van openbaar nut, zoals schakelhuisjes, transformatorhuisjes, wachthuisjes, straatmeubilair, telefooncellen en kabelverdeelkasten;
- b. de bouw van balkons, luifels, bordessen, pergola's en dergelijke bouwwerken, met dien verstande dat balkons geen grotere diepte mogen hebben dan 1,50 m;
- c. het bouwen van antennes waarvan de bouwhoogte ten hoogste 25 m mag bedragen;
- d. het veranderen van de voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%, met dien verstande dat deze regel niet wordt toegepast in samenloop met een bijzondere afwijkingsregel.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10 %.
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Drielanden - Groene Zoomweg 49.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van....................
voorzitter,
griffier,
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De initiatiefnemer is voornemens om de locatie ter plaatse van de Groene Zoomweg 49 en Fokko Kortlanglaan 137 te ontwikkelen voor woningbouw. Het plan voorziet in de realisatie van 98 woningen. Het betreft een variëteit aan twee-onder-een-kap woningen, rijtjeshuizen, rug-aan-rug woningen en bebo's/appartementen. Het gebied wordt ingericht met veel ruimte voor groen. Het plangebied grenst aan relatief open gebieden met enkele woonhuizen.
Het doel van het onderhavige bestemmingsplan 'Drielanden - Groene Zoomweg 49' is het juridisch en planologisch verankeren van de stedenbouwkundige randvoorwaarden voor de realisatie van een nieuwe gebiedsontwikkeling voor 98 woonhuizen. Het bestemmingsplan 'Drielanden - Groene Zoomweg 49' vervangt bij inwerkingtreding het geldende bestemmingsplan 'Drielanden - Groene Zoom'.
1.2 Plangebied
Het plangebied ligt ten zuidwesten van Harderwijk en wordt globaal begrensd door de Groene Zoomweg in het noordwesten en de gemeentegrens met Ermelo en de Fokko Kortlanglaan aan het zuidoosten. Ten noorden van het plangebied liggen enkele woningen, die op hun beurt aan de noordkant begrensd worden door de Kolbaanweg. Aan de zuidkant van het perceel zijn eveneens woningen aanwezig, samen met akkerbouwgebied. Voor dit akkerbouwgebied is in juni 2021 een wijzigingsplan vastgesteld om het gebied te transformeren naar een woongebied met 7 vrijstaande woningen op ruime kavels. Het plangebied is kadastraal bekend Harderwijk, sectie K nummers 179, 188, 1095 en 1096. Op onderstaande afbeeldingen is de ligging van het plangebied globaal weergegeven, met de gemeentegrens in geel aangegeven en een afbeelding van de kadastrale percelen van het plangebied.
Globale ligging plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Kadastrale percelen in het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan 'Drielanden - Groene Zoomweg 49' heeft als IMRO-idn: NL.IMRO.0243.BP00302-0001 en bestaat uit een gml-bestand, regels en een toelichting. Het gml-bestand kent een analoge en een digitale verbeelding. De analoge versie van het plan betreft een boekje met kaarten (.pdf of hardcopy). De digitale versie is te raadplegen via de landelijke voorziening (www.ruimtelijkeplannen.nl).
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in samenhang gelezen te worden. Op de verbeelding is de nieuwe bestemming van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemming zijn regels gekoppeld. De toelichting van dit wijzigingsplan heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een onderdeel van het plan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
1.4 Leeswijzer
De toelichting van het bestemmingsplan 'Drielanden - Groene Zoomweg 49' bestaat uit de volgende hoofdstukken:
- In Hoofdstuk 2 wordt een schets gegeven van het beleidskader dat van belang is voor het functioneren en de ontwikkeling van het plangebied.
- In Hoofdstuk 3 wordt de nieuwe planontwikkeling beschreven.
- In Hoofdstuk 4 komt de uitvoerbaarheid van het plan aan bod.
- In Hoofdstuk 5 worden kort de woonbestemming, de groenbestemming en de juridische planopzet behandeld en wordt verantwoording gegeven van het gebruik van de standaarden voor bestemmingsplannen in Harderwijk.
- In Hoofdstuk 6 wordt ingegaan op het kostenverhaal en de economische uitvoerbaarheid van het plan.
- De toelichting wordt afgesloten met Hoofdstuk 7 waarin wordt ingegaan op het proces van inspraak en overleg in relatie tot dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Algemeen
Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende visies. Een doorwerking van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Harderwijk is dit het geval. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan die noodzakelijk is voor het opstellen van een bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend ingegaan op het voor de ontwikkeling van het plangebied relevante beleid.
2.2 Ruimtelijk Beleid
2.2.1 Rijksbeleid
2.2.2 Provinciaal beleid
Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. In de provinciale Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de fysieke leefomgeving vastgelegd. Met de Omgevingsvisie en -verordening wordt vooruit gelopen op de aankomende Omgevingswet, die in 2023 van kracht wordt. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is worden onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening geactualiseerd. Ook zal de Omgevingsverordening anticiperen op de eisen van de Omgevingswet.
De Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties: het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.
Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.
Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes' – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier toepassing aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.
Met betrekking tot nieuwe woonlocaties is bijvoorbeeld in de Omgevingsverordening de volgende bepaling opgenomen: “In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het geldende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen.”
Op basis van voornoemde afspraken is binnen de Regio Noord-Veluwe de regionale woonopgave voor de periode 2013-2024 verdeeld over de deelnemende gemeenten. Als afgeleide daarvan is door de gemeente de gemeentelijke woonvisie 2017-2027 opgesteld. De woningen in het huidige planvoornemen passen binnen deze plannen. Dit wordt toegelicht in paragraaf 2.2.3.3.
Conclusie
Het initiatief is in overeenstemming met de Omgevingsvisie van Gelderland.
2.2.3 Gemeentelijk beleid
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Huidige Situatie
Ligging en omgeving
Het plangebied is gelegen aan de Groene Zoomweg 49 en Fokko Kortlanglaan 13 in Harderwijk. Het perceel is momenteel in gebruik door een hoveniersbedrijf, waarbij het bouwvlak volledig is bebouwd en het bijbehorende terrein is verhard voor parkeren en bedrijfgerelateerde zaken. De andere helft van het perceel heeft een groenbestemming. De omgeving van het plangebied kent een diversiteit aan functies, met name agrarisch en woningbouw.
Huidige situatie in vogelvlucht, gezien vanaf de Fokko Kortlanglaan (bron: initiatiefnemer)
3.2 Beoogde Situatie
In de nieuwe situatie worden 98 woningen gerealiseerd. Het concept is gebaseerd op het idee van wonen in een brink. Er zullen twee brinken worden gerealiseerd, omgeven door groen en bomen. Een agrarisch woonlandschap is het gevolg: een woonmilieu dat een sterke harmonie kent met flora en fauna en klimaatadaptatie. De bebouwing en de openbare buitenruimte dragen bij aan biodiversiteit en woon- en recreatiegenot. Daarnaast draagt de inrichting met bomen bij aan het tegengaan van hittestress in warmere perioden. De huidige situatie heeft een groot percentage verharding, wat in de nieuwe situatie aanzienlijk minder is. Onderstaande afbeelding geeft een impressie van de beoogde eindsituatie.
Ontwerp plangebied in vogelvlucht (bron: initiatiefnemer)
Ontwerp plangebied gezien van bovenaf (bron: initiatiefnemer)
Het gebied zal voor gemotoriseerd verkeer worden ontsloten via de Groene Zoomweg. Voetgangers en fietsers hebben tevens de mogelijkheid om via de zuidzijde het gebied te benaderen en via de Fokko Kortlanglaan.
Er zal een variëteit aan huizen gebouwd worden, voor verschillende prijsklassen en met verschillende uitstralingen. Zo komen er rug aan rug-woningen, twee-onder-een-kap woningen, rijwoningen en beneden/bovenwoningen. Alles wordt vervlochten met royaal groen en water om het plangebied een uniform en prettig leefklimaat te geven. Onderstaande afbeelding geeft inzicht in de doelgroepen voor de woningen. Daarnaast is de groenstructuur van het plangebied afleesbaar.
Uitsnede plangebied met type woningen aangegeven (bron: initiatiefnemer)
3.2.1 Beeldkwaliteit
Het gehele plan is zorgvuldig ingepast in de omgeving. Hiervoor is een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie Bijlage 1). Een van de uitgangspunten hierbij is het behoud van de al aanwezige bomen in het plangebied. Hiervoor is een bomen effect analyse uitgevoerd (zie Bijlage 4en Bijlage 5). De resultaten zijn vertaald in het definitieve ontwerp.
Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de woningen die in het plangebied komen te staan. Gezamenlijk vormen zij een harmonieus geheel, individueel verschillen zij in onder andere goothoogte en structuur.
Overzicht van alle woningtypen (bron: initiatiefnemer)
Impressie 2-onder-1-kap woning in noordwestelijk deel van het plangebied, gezien vanuit noordoostelijke richting (bron: initiatiefnemer)
Impressie rug-aan-rugwoning met twee 'torentjes', gezien in vogelvlucht vanuit oostelijke richting (bron: initiatiefnemer)
De Groene Zoomweg, die het plangebied ontsluit, is een drukke weg met veel dagelijkse verkeersbewegingen. Om geluidsoverlast vanwege deze weg te voorkomen en zo een goede leefomgeving te creeëren, wordt een vier meter hoog geluidsscherm gerealiseerd aan de westrand van het plangebied. Deze wordt landschappelijk ingepast.
Hoofdstuk 4 Onderzoek
4.1 Ecologie
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het doel van de wet is het behouden en herstellen van de natuur. Biodiversiteit is belangrijk voor de natuur. Sommige soorten zijn extra kwetsbaar. Een goede natuurbescherming is belangrijk. Wanneer het met de natuur goed gaat, is er ook meer ruimte voor economische en andere maatschappelijke activiteiten. De wet kent twee soorten bescherming: gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter inventarisatie is een ecologische quickscan en een stikstofberekening uitgevoerd, om te onderzoeken of er beschermde natuurwaarden zijn die mogelijk een negatief effect van het planvoornemen kunnen ondervinden (zie Bijlage 2 en Bijlage 3). Hieronder zullen beide typen bescherming individueel besproken worden.
4.1.1 Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
- soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
- soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
- overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan of de omgevingsvergunningaanvraag moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming aan de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Plangebied
Om de aanwezigheid van soorten in het plangebied te inventariseren is een verkennend onderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn te lezen in Bijlage 2. Er is geconstateerd dat er geen geschikte habitats in het plangebied zijn van soorten met jaarrond beschermde verblijfplaatsen. Er zijn tijdens het veldonderzoek evenmin waarnemingen gedaan in het plangebied van beschermde soorten met jaarrond beschermde verblijfplaatsen. Ook zijn er geen sporen van soorten gevonden die tot deze categorie worden gerekend.
Er is geen aanleiding voor een nader soortgericht onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming.
4.1.2 Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
- Natura 2000 -gebieden;
- Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura 2000-gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- alternatieve oplossingen zijn niet voorhanden;
- het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
- de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Plangebied
De gevolgen van het planvoornemen op het gebied van gebiedsbescherming zijn verkend. Hierbij is voornamelijk ingezoomd op stikstofemissie. Het plangebied ligt niet in Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Veluwe, gelegen op een afstand van 1,3 km. Gezien deze afstand, de tussenliggende infrastructuur en bebouwing en de aard van de ingreep zijn geen negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied te verwachten. Wat betreft stikstofemissie kan het volgende geconcludeerd worden:
Aanlegfase
- Op grond van artikel 2.9a Wnb jo. 2.5 Bsn zijn de bouwactiviteiten per 1 juli 2021 vrijgesteld van een beoordelingsplicht voor de Wet natuurbescherming.
- Met het oog op recente jurisprudentie van de Raad van State wordt de aanlegfase toch beschouwd. Daarmee kan deze beoordeling onaangetast blijven indien iets aan de vrijstelling zou wijzigen of deze vervalt.
- Het bedrijf aan de Groene Zoomweg 49 / Fokko Kortlanglaan 137 te Harderwijk wordt beëindigd in het kader van deze ontwikkeling. Er is sprake van een vergunde situatie van voor de aanwijsdatum van het Natura 2000-gebied Veluwe en er is sprake van een directe samenhang. Ook zou de activiteit direct weer hervat kunnen worden. Hiermee kan derhalve intern gesaldeerd worden.
- Op grond van deze interne saldering is ook dan geen sprake van significante effecten. - Intern salderen is vergunningsvrij op basis van de Logtsebaan-jurisprudentie.
De conclusie is dat de aanlegfase beoordelingsvrij is. Als deze zekerheidshalve wel beoordeeld wordt, is er eveneens geen sprake van significant negatieve effecten en is de gebruikte interne saldering vergunningsvrij. Significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden kunnen derhalve op voorhand worden uitgesloten.
Gebruiksfase
- Op basis van de stelregels van de Provincie Gelderland en de Omgevingsdienst Noord Veluwe zijn lijnbronnen ten behoeve van verkeer van toekomstige bewoners ingevoerd.
- Er is een gedetailleerd overzicht van lijnbronnen gemaakt, welke per huizenblok uiteenvalt.
- Het verkeer in de gebruiksfase leidt niet tot stikstofdepositie.
De conclusie is dat in de gebruiksfase geen sprake is van significant negatieve effecten. Significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden kunnen derhalve op voorhand worden uitgesloten.
4.1.3 Bomen effect analyse
Naast een ecologische quickscan is ook een bomen effect analyse (BEA) uitgevoerd in het plangebied. De centrale vraag bij een BEA is: zijn de bomen duurzaam inpasbaar in het nieuwbouwplan? Het doel van deze BEA is te beoordelen of de bomen duurzaam inpasbaar zijn en zo ja, aanbevelingen te doen over de randvoorwaarden waaronder deze bomen ingepast kunnen worden.
Hiervoor zijn alle bomen in het projectgebied, visueel gecontroleerd op mechanische kwaliteit, conditie en resterende levensverwachting. Daarnaast heeft ondergronds onderzoek plaats gevonden naar de beworteling. Hiervoor zijn die plaatsen bekeken waar de nieuwe ontwikkeling van invloed kunnen zijn op de te behouden bomen.
Geconcludeerd is dat dertig van de eenendertig onderzochte bomen veilig zijn te handhaven nadat bij twee bomen maatregelen zijn genomen. Het ontwerp is getoetst op inpasbaarheid van de bomen. De meeste bomen zijn inpasbaar. Bij enkele bomen zijn aanbevelingen gedaan voor de aanpassing van het initiële ontwerp, waarmee een duurzame inpassing beter gewaarborgd is. Deze aanpassingen zijn uitgevoerd. Hiermee zijn de bestaande bomen nagenoeg allemaal inpasbaar in het planvoornemen.
4.1.4 Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
4.2 Cultuurhistorie En Archeologie
4.2.1 Inleiding
Op 1 januari 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening aangepast als uitwerking van het in 2009 door het rijk ingezette beleid Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Voor de ruimtelijke ordening betekent dit een omschakeling van een objectgerichte naar omgevingsgerichte benadering. Door deze modernisering moet bij het opstellen van een bestemmingsplan meer rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie en hoe in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden. De gemeente Harderwijk hanteert het uitgangspunt dat bij ruimtelijke ingrepen in de bestaande ruimtelijke structuur cultuurhistorische waarden waar mogelijk worden ingepast. Wanneer er geen sprake is van ingrepen in de ruimtelijke structuur (actualisatieplannen), is het uitgangspunt dat cultuurhistorische waarden geen directe reden zijn om bestaande rechten in te perken.
4.2.2 Cultuurhistorie
De in de nabijheid van het plangebied gelegen Fokko Kortlanglaan maakt onderdeel uit van het historische wegenpatroon in dit landschappelijk gebied tussen Harderwijk en Ermelo. De Fokko Kortlanglaan is een lange straat die vanaf de N303, de oude Zuiderzeestraatweg, kaarsrecht naar het zuidwesten loopt tot de Julianalaan. Daar buigt de straat naar het noordwesten af om vervolgens weer met een bocht naar het zuiden te gaan. De weg vormde de verbinding tussen Harderwijk en 's-Heerenloo en staat als onverharde weg al op de kaarten van De Man uit 1810. De verharding is omstreeks 1910 aangebracht. De weg heette toen nog Koesteeg. Het is een vrij smalle klinkerweg met laanbeplanting langs een groot deel van het tracé. In het plangebied zelf of in de directe omgeving zijn geen beschermde gemeentelijke of rijksmonumenten aanwezig of panden die zijn aangeduid als 'karakteristiek'.
4.2.3 Archeologie
Op basis van de Erfgoedwet moet de gemeente bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten. Het gemeentelijk archeologisch beleid is verwoord in het in april 2011 vastgestelde archeologiebeleid 2011-1015. Hieraan is de beleidskaart archeologie gekoppeld. De Beleidskaart Archeologie is tot stand gekomen door onderzoek van archeologisch adviesbureau RAAP (RAAP- rapport 2050 "Een actualisatie en herziening van de archeologische verwachting").
In de beleidskaart Archeologie is aangegeven wanneer bij nieuwe planontwikkelingen archeologisch vooronderzoek plaats dient te vinden. Doel van het archeologisch (voor)onderzoek is het waar nodig beschermen van archeologische waarden en het streven naar behoud van de waarden in de bodem (in situ). De essentie van het archeologisch (voor)onderzoek is het verkrijgen van gegevens over de archeologische resten in de bodem teneinde in een vroeg stadium een goede afweging te kunnen maken van alle bij een ruimtelijk besluit betrokken belangen.
Bij een bestemmingsplan kan worden bepaald, dat een aanvrager van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit, of een aanlegactiviteit van werken geen bouwwerken zijnde, een rapport over de archeologische waarden dient te overleggen. Aan de omgevingsvergunning kunnen indien nodig archeologische voorschriften worden verbonden. Deze verplichting geldt niet bij projecten met een oppervlakte kleiner dan 100 m².
Op de beleidskaart archeologie zijn per waarde- of verwachtingsgebied de vrijstellingsgrenzen aangegeven. Het beleid is om in bestemmingsplannen een dubbelbestemming "Waarde - archeologie" op te nemen met bijhorende bouwregels en aanlegvergunningstelsel met inachtneming van de vrijstellingsgrenzen.
Plangebied
Op de beleidskaart archeologie is het plangebied aangewezen als gebied met een middelhoge archeologische verwachting. Bijbehorend geldt dat archeologisch vooronderzoek nodig is bij plangebieden groter dan 1.000 m2. Aangezien het planvoornemen dit oppervlak overschrijdt is archeologisch verkennend booronderzoek uitgevoerd. Het rapport hiervan is te lezen in Bijlage 6.
Het gebied bestaat uit dekzandwelvingen, waar op de hogere delen archeologische waarden zijn te verwachten. Er is een aantal archeologische onderzoeken uitgevoerd, welke direct grenzen aan het plangebied. Deze onderzoeken hebben aangetoond dat het gebied overwegend te nat is geweest om in (pre-) historische perioden te wonen. Archeologische waarden zijn dan ook niet aangetroffen. Het deel dat in 1832 in gebruik was als bouwland is nu bebouwd. Het westelijk deel was in gebruik als hakhout en is nu grasland. In 1916 zag het gebied er anders uit. Het hele perceel is dan bebost. Archeologisch onderzoek en historische kaarten leren dat de kans om archeologische waarden aan te treffen niet groot is. Bodemkundig lijkt het gebied niet aantrekkelijk geweest voor bewoning en ook het historisch grondgebruik is niet bevorderlijk geweest voor eventuele waarden. Met de huidige bebouwing is de bodem ook danig verstoord.
Tijdens het booronderzoek is het beeld dat in het verleden natte omstandigheden geheerst hebben bevestigd. De natuurlijke ondergrond bestaat uit slecht gesorteerd, verspoeld dekzand zonder pod-zolbodem. De verspoelde aard van het zand, plaatselijk sterke roestvorming en de restanten van een venige A-horizont die in enkele boringen is aangetroffen, duidt erop dat in het verleden sprake was van een laaggelegen, nat gebied met ongunstige bewoningsomstandigheden. Bovendien is de bodem in het gehele plangebied verstoord tot in de C-horizont. Eventuele vindplaatsen in de top van het dekzand zullen hierdoor grotendeels verloren zijn gegaan.
Op basis van het booronderzoek worden geen archeologische vindplaatsen meer in het plangebied verwacht.
4.2.4 Conclusie
Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
4.3 Water
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Voor de organisatie van het waterbeheer bevat het Waterbesluit de toedeling van oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk en regels over het verstrekken van informatie met betrekking tot het waterbeheer. Ook regelt het Waterbesluit procedurele en inhoudelijke aspecten van het nationale waterplan en het beheerplan voor de rijkswateren en enkele inhoudelijke aspecten van de plannen in verband met implementatie van de kaderrichtlijn water en de richtlijn overstromingsrisico's.
Vergunningplichtige handelingen volgen uit de Waterwet en uit de Keur van het Waterschap. Meerdere handelingen in het watersysteem vallen onder algemene regels en dan is er geen watervergunning nodig. Een melding is vaak wel noodzakelijk. Het Waterbesluit bevat bepalingen over de wijze waarop de aanvraag om een watervergunning wordt gedaan.
Watertoets
Bij ruimtelijke plannen dient een watertoets te worden uitgevoerd. Doel van de watertoets is om de relatie tussen planvorming en waterhuishouding te versterken. Ruimtelijke ontwikkelingen dienen daartoe te worden getoetst door de waterbeheerder. Bij een watertoets moeten de gevolgen voor de waterhuishouding in beeld worden gebracht. Voor het plangebied is de watertoets uitgevoerd. Uit de watertoets blijkt dat de gangbare watertoetsprocedure gevolgd moet worden. In dat kader is het plan voorgelegd aan het waterschap. Het resultaat van de watertoets is te vinden in Bijlage 7.
Waterinclusieve bebouwde omgeving
Stedelijke in- en uitbreiding, ten behoeve van de groeiende bevolking, moet worden gekoppeld aan klimaat- en duurzaamheidsopgaven. Dit biedt enorme kansen om de stad aantrekkelijker te maken. Idealiter wordt overal waar wordt gebouwd, rekening gehouden met het aspect water(waterinclusief bouwen) en wordt de buffercapaciteit van de bodem verbeterd waarbij het risico op wateroverlast door extreme neerslag tot een acceptabel niveau beperkt blijft: de stad als spons. Groenblauwe dooradering in de openbare ruimte en op de daken houdt de stad bovendien leefbaar bij toenemende hittestress en heftige regenval. Dit vraagt om zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik en de garantie op voldoende ruimte bij binnenstedelijke verdichting.
In het plan moet rekening gehouden worden met de volgende drie aandachtspunten:
- 1. Vasthouden - bergen - afvoeren. Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegengegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
- 2. Grondwaterneutraal bouwen. Om de grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken/draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
- 3. Schoon houden - scheiden - schoon maken. Om verontreiniging van de bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen/randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Het waterschap vraagt de initiatiefnemer duurzame bouwmaterialen te gebruiken.
Toename verharding
Bij nieuwe lozingen vanaf verhard oppervlak op oppervlaktewater geldt dat de hoeveelheid te lozen water geen nadelig effect mag hebben op het ontvangende watersysteem. Het hemelwater wordt opgevangen op de dakvlakken, daarna stroomt het via de gevels op eigen terrein verder af het agrarisch woonlandschap in. Hierbij wordt voldaan aan de door het waterschap gestelde regel om minimaal 60 mm berging te realiseren (60 liter per aangesloten vierkante meter (dak)verharding). Deze berging mag een combinatie zijn van voorzieningen op private en openbare ruimte, mits het duurzaam in stand gehouden kan worden. In het agrarisch woonlandschap is een waterbuffer opgenomen die tevens als speelvoorziening kan dienen. Verder wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van halfverharding op de parkeerplaatsen en in de straten.
Leggerwatergang
In de Keur en de legger van het waterschap is informatie vastgelegd over de bestaande watergangen. Het is van belang dat het plan geen negatieve invloed heeft op de aan- en afvoerfunctie van de watergang en de watergang bereikbaar is voor onderhoud. Om A- en B-watergangen te kunnen onderhouden, moet er bijvoorbeeld een vrije ruimte (onderhoudsstrook) van minimaal 5 meter aan één of beide kanten (afhankelijk van breedte watergang) van de watergang beschikbaar zijn. In overleg met het waterschap is bekeken wat in de huidige situatie van belang is en hoe binnen het plan omgegaan kan worden met de aanwezige watergang(en). De adviezen van het overleg van het waterschap zijn meegenomen in het planontwerp en de benodigde afstanden zijn aangehouden.
4.3.1 Conclusie
4.3.1 Conclusie
Het planvoornemen is voorgelegd aan het waterschap omwille van geldende waterbelangen. De adviezen en relevantie informatie en adviezen is meegenomen in het planontwerp. Het aspect water vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
4.4 Milieu
4.4.1 M.e.r.-beoordeling
Een milieueffectrapportage (m.e.r.) brengt de milieugevolgen van een plan in beeld voordat er een besluit over wordt genomen. In een milieueffectrapport worden de gevolgen voor het milieu beschreven. Zo kan de overheid die het besluit neemt de milieugevolgen bij haar afwegingen betrekken. Het doel van m.e.r. is om het milieu een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over plannen en projecten. In een m.e.r.-beoordeling kijkt het bevoegd gezag of een project mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. Als dat zo is, moet een m.e.r.-procedure worden doorlopen.
Wanneer speelt een m.e.r.-beoordeling?
In het Besluit m.e.r. staat wanneer m.e.r. of een m.e.r.-beoordeling aan de orde is. De activiteit die het project mogelijk maakt en het besluit over de activiteit zijn daarbij bepalend. In de C- en D-lijst in de Bijlage bij het Besluit m.e.r. staat of sprake is van m.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht. Per categorie van activiteiten is een drempelwaarde voor de omvang van de activiteit gegeven.
Boven de C-drempel geldt een m.e.r.-plicht, tussen de C- en D-drempel geldt een plan-m.e.r.-plicht en onder de D-drempel geldt een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient onderbouwd te worden of de activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen heeft.
Sinds de implementatie van de gewijzigde M.e.r.-richtlijn op 16 mei 2017 is de procedure voor de vormvrije en de formele m.e.r.-beoordeling bijna gelijk. Het enige verschil is dat van het besluit bij de vormvrije m.e.r.- beoordeling geen kennisgeving wordt gedaan.
Het m.e.r.-beoordelingsbesluit
De initiatiefnemer stelt een aanmeldnotitie op, waarover het bevoegd gezag binnen zes weken een m.e.r.- beoordelingsbesluit moet nemen. Het bevoegd gezag motiveert het besluit door in te gaan op de selectiecriteria van Bijlage III van de M.e.r.-richtlijn. Het gaat daarbij om de hoofdcategorieën:
- 1. kenmerken van het project
- 2. plaats van het project
- 3. kenmerken van het potentiële effect.
Voor het planvoornemen is een aanmeldnotitie m.e.r. opgesteld. Het volledige bestand is te lezen in Bijlage 8. Hierin is het planvoornemen getoetst aan de hand van relevante wet- en regelgeving. Samenvattend zijn de volgende conclusies aan de toetsing verbonden.
- De voorgenomen activiteiten worden passend gemaakt binnen het geldende bestemmingsplan, waar de aanmeldnotitie op ziet.
- De activiteiten zijn mogelijk binnen de vereisten gesteld krachtens de Wet ruimtelijke ordening, het Besluit milieueffectrapportage, de Wet milieubeheer, de Wet ammoniak en veehouderij, de Wet geurhinder en veehouderij, de Wet natuurbescherming en diverse aanverwante ministeriële regelingen. Mogelijk negatieve stikstofeffecten op de omliggende Vogel-Habitatrichtlijngebieden zijn uitgesloten.
- Overige milieueffecten zijn voldoende geborgd middels maatregelen op de locatie.
- De woningen worden energiezuinig en zonder gasaansluiting gerealiseerd.
- Door de combinatie van factoren en een feitelijke milieukundige verbetering bestaan er geen noemenswaardige risico's voor de volksgezondheid.
- Er is geen sprake van cumulatieve effecten.
Op basis hiervan kan, gelet op de kenmerken en plaats van het project en de kenmerken van potentiële effecten, worden geconcludeerd dat de voorgenomen activiteiten niet zullen leiden tot significant negatieve effecten. Vanwege het ontbreken van belangrijke nadelige effecten is er geen formele beoordeling op grond van het Besluit m.e.r. noodzakelijk.
4.4.2 Bedrijven en milieuzonering
4.4.3 Geluidhinder
Het wettelijk kader voor het berekenen en beoordelen van de geluidbelasting door wegverkeer wordt in grote lijnen bepaald door de Wet Geluidhinder (Wgh), de Wet Ruimtelijke ordening (Wro) en het Reken- en meetvoorschrift Geluid 2012. Er ligt langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen veelal een planologisch aandachtsgebied, de geluidzone. Binnen deze zone biedt de Wet Geluidhinder (Wgh) in een aantal gevallen bescherming tegen verkeerslawaai aan geluidgevoelige bestemmingen. Er ligt geen geluidzone langs 30/km/uwegen en langs wegen op een woonerf. Het beschermingsniveau voor nieuwe geluidgevoelige objecten is beschreven in de Wet Geluidhinder en in het Besluit Geluidhinder. De voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting bedraagt 48 dB op de gevels van de woning t.g.v. een weg (Wgh art 82) en eveneens 48 dB op andere geluidgevoelige gebouwen (Bgh art 3.1). Het bevoegd gezag kan van dit beschermingsniveau afwijken door voor woningen een hogere waarde vast te stellen tot ten hoogste de maximale ontheffingswaarde. Een hogere waarde voor wegverkeer mag alleen worden vastgesteld als maatregelen om de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde te beperken onvoldoende doeltreffend zijn of als deze maatregelen ernstige bezwaren hebben van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard (Wgh art 110-a).
De gemeente Harderwijk heeft haar criteria voor het afgeven van een hogere grenswaarde vastgelegd in de “Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Harderwijk houdende regels omtrent de Beleidsregels wegverkeerslawaai Gemeente Harderwijk” van 1-10-2010.
Wegen
De breedte van de geluidzone is omschreven in Wgh art 74 en is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de aard van de omgeving, te weten stedelijk of buitenstedelijk gebied. Binnenstedelijk gebied is het gebied binnen de bebouwde kom, buitenstedelijk gebied is het gebied buiten de bebouwde kom. De zone langs een auto(snel)weg is echter altijd buitenstedelijk gebied, ongeacht of deze zone binnen of buiten de bebouwde kom ligt.
Spoorwegen
Voor spoorwegen die zijn aangegeven op de geluidplafondkaart wordt in art. 1.4a van het Besluit Geluidhinder de omvang van de geluidzone geregeld. De breedte van de zone is afhankelijk van de hoogte van het geluidproductieplafond.
Industrieterreinen
De zone rond een industrieterrein is vastgelegd in een bestemmingsplan. De grootte van de zone is afhankelijk van de benodigde of gewenste geluidruimte van het gezoneerde terrein. Binnen de zone rond het industrieterrein kunnen geluidgevoelige bestemmingen liggen waarvoor een maximale hogere waarde kan worden vastgesteld.
Warmtepompen
In het plangebied worden 50 warmtepompen gerealiseerd. Om te onderzoeken of een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd is onderzoek uitgevoerd naar de geluidsniveaus als gevolg van de aanwezigheid van de aangegeven hoeveelheid warmtepompen.
4.4.4 Luchtkwaliteit
Op de grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland, gepubliceerd door het RIVM zijn op een schaal van vierkante kilometervlakken de gemiddelde achtergrondconcentraties aangegeven van diverse luchtverontreinigende stoffen. Binnen het kilometervak waarin de locatie is gelegen blijkt dat de achtergrondconcentratie ruim voldoet aan de grenswaarde van de Wet Milieubeheer en de WHO-advieswaarde.
De bijdrage van het project als zodanig en de al dan niet daarmee gepaard gaande 'bedreiging' voor een goede luchtkwaliteit moet eveneens beoordeeld worden. De Regeling NIBM geeft voor specifieke projecten kwantitatieve grenzen. Zo is een nieuwbouwproject met maximaal 1500 woningen (bij 1 ontsluitingsweg) per definitie NIBM (niet in betekenende mate). Met andere woorden: een project van ca. 100 woningen met een ontsluitingsweg is niet betekenend en dit onderdeel hoeft niet nader te worden onderbouwd.
Voor toekomstige bewoners dient sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat met een zo laag mogelijke blootstelling aan fijnstof. In dit kader heeft de gemeente Harderwijk in het milieubeleid vastgelegd dat kwetsbare groepen zoveel mogelijk beschermd moeten worden tegen ongezonde lucht en geldt de volgende ambitie: "Geen nieuwe scholen, kinderdagverblijven en zorginstellingen binnen 50 meter van provinciale wegen en de snelweg. Binnen de zone van 50 tot 300 meter vanaf de snelweg is dit alleen mogelijk als hiervoor zwaarwegende financiële, landschappelijke, stedenbouwkundige, verkeerskundige of vervoerskundige redenen zijn om deze functies hier te plaatsen. Het college van burgemeester en wethouders beslist of hieraan wordt voldaan." Er is in dit plan geen sprake van de genoemde functies.
De GGD adviseert om nieuwe gevoelige bestemmingen, inclusief woningen, bij voorkeur niet binnen 300 m van de snelweg te bouwen, onafhankelijk van de vraag of aan de grenswaarden wordt voldaan. De locatie ligt op ca. 1 km van de snelweg A28. Er hoeft dan ook niet nader getoetst te worden aan dit voorkeursadvies. Daarnaast adviseert de GGD om nieuwe gevoelige bestemmingen, inclusief woningen, bij voorkeur niet binnen 50 m van provinciale wegen te bouwen en niet direct aan drukke binnenstedelijke wegen, waarbij 'druk' gedefinieerd is als een verkeersintensiteit van meer dan 10.000 motorvoertuigen per etmaal. Het plan is niet gelegen binnen 50 m van een provinciale weg. Er hoeft dan ook niet nader getoetst te worden aan dit voorkeursadvies.
Het plangebied is wel gelegen aan en nabij de Groene Zoomweg met een verkeersintensiteit van meer dan 10.000 mvt/e. De woningen, zullen, met name gelet op de ligging van de hogedruk aardgasleiding, niet op een kleinere afstand dan ca. 30m van de weg komen te liggen. Dit kan niet worden gedefinieerd als 'direct aan'. Het merendeel van het plangebied wordt op een veel grotere afstand van de weg ingericht. Er wordt derhalve voldaan aan het voorkeursscenario van de GGD.
Het plangebied ligt op een afstand van minimaal 57 m van de Kolbaanweg. De Kolbaanweg is ook een weg met een verkeersintensiteit van meer dan 10.000 mvt/e. Deze afstand is groter dan de voorkeursafstand bij provinciale wegen, waar een voorkeursafstand van 50 m wordt gehanteerd. Er wordt derhalve voldaan aan het voorkeursscenario van de GGD.
Het plan zelf draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan de bovenwettelijke adviesrichtlijn van de GGD gevolgd worden. Dienovereenkomstig is op het onderdeel luchtkwaliteit een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen.
4.4.5 Bodemkwaliteit
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.
Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):
- Niet saneren
Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden. - Saneren
Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient dit te worden gemeld en samen met een saneringsplan bij de provincie Gelderland of de Omgevingsdienst Rivierenland in worden gediend. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding (Besluit Uniforme Saneringen). Na goedkeuring door het bevoegd gezag kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerking treden nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).
Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.
Plangebied
In het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd om de bodemkwaliteit vast te stellen en om vast te stellen of het plangebied acceptabel is voor de beoogde nieuwe bestemming. Het rapport van dit onderzoek is te lezen in Bijlage 12. De belangrijkste conclusies en aanbevelingen worden hieronder besproken.
De onderzoekshypothese 'onverdacht' kan op grond van de analyseresultaten van de grond- en grondwatermonsters heel strikt genomen niet worden gehandhaafd. Formeel gesproken is de kwalificatie 'verdacht' van toepassing.
In totaal zijn er 6 bovengrondmengmonsters en 5 ondergrondmengmonsters geanalyseerd. Alleen in bovengrondmengmonster mm1 is een licht verhoogd gehalte kobalt en in bovengrondmengmonster mm5 is een licht verhoogd gehalte PCB (som 7) aangetroffen. In geen van de overige mengmonsters zijn de geanalyseerde stoffen (standaard NEN5740 stoffenpakket) boven de achtergrondwaarde aangetroffen.
In het grondwater zijn enkele zware metalen (nikkel, barium, molybdeen, koper en zink) licht verhoogd aangetroffen. Tevens is in twee peilbuizen een sterk verhoogd gehalte arseen aangetroffen. Arseen komt in deze regio vaker (sterk) verhoogd voor (natuurlijke oorzaak), derhalve is nader/aanvullend onderzoek niet noodzakelijk.
Met betrekking tot de voorgenomen onroerend goedtransactie van de onderzochte locatie, zijn milieutechnisch geen belemmeringen aan te geven. Aanbevolen wordt dit rapport te gebruiken bij de overdracht van het perceel en een mogelijke aanvraag van een bestemmingsplanwijziging naar wonen van de onderzoekslocatie.
Vanwege de hoge aangetroffen concentraties arseen die van nature in het grondwater voorkomen op de onderzoekslocatie, wordt geadviseerd geen grondwater te gebruiken als drinkwater of beregeningswater.
De resultaten zijn voorgelegd aan de Omgevingsdienst Noord-Veluwe. Door haar is geadviseerd een aanvullend bodemonderzoek uit te voeren naar bestrijdingsmiddelen.
Dit aanvullende bodemonderzoek is te lezen in Bijlage 12. In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat er geen milieutechnische belemmeringen aan te geven zijn in het plangebied, de onderzochte verdachte locaties in het plangebied zijn niet verontreinigd gebleken.
4.4.6 Geur
Kader
Geur in de leefomgeving is grotendeels afkomstig van bedrijvigheid. Elke geur kan boven een bepaalde concentratie hinder veroorzaken. Om hinder van agrarische bedrijven te voorkomen is de Wet geurhinder en veehouderij (Wvg) van toepassing. De wet regelt onderlinge afstanden tussen geurgevoelige functies, zoals woningen, recreatieobjecten en agrarische bedrijvigheid.
Plangebied
Binnen de omgeving van het plangebied liggen geen agrarische bedrijven. Het bestemmingsplan voorziet ook niet in nieuwe mogelijkheden voor agrarische bedrijven. De afstand tussen geurgevoelige objecten en agrarsiche bedrijvigheid uit omliggende gebieden wordt niet verkleind.
4.4.7 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiliheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijk stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge va neen ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg). Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand met worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Beleidsvisie externe veiligheid
In april 2014 is de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.
4.4.8 Trillingshinder
In Nederland bestaat geen wet voor het voorkomen van hinder of schade door trillingen. Het aspect trillingshinder is echter wel een aandachtspunt in het kader van 'een goede ruimtelijke ordening' in de zin van artikel 3.1, lid 1 Wro. Hiervoor wordt een aantal richtlijnen en beleidsregels gebruikt. De Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen adviseert om bij initiatieven die dichter dan 100 m van het spoor gelegen zijn een QuickScan met betrekking tot trillingen uit te voeren. Het volledige rapport is te lezen in Bijlage 14, hieronder worden de voornaamste resultaten besproken.
Plangebied
Aan de zuid-oostzijde van voorliggend plan ligt de doorgaande spoorlijn Amersfoort - Zwolle. De kortste afstand tussen de spoorlijn en een nieuwe woning bedraagt ca. 100 meter, de grootste afstand bedraagt meer dan 300 meter.
Effect trillingen: kans op schade aan gebouwen
Kans op schade aan de constructie van nieuwe woning als gevolg van trillingen door het spoor is niet aanwezig te achten omdat op een afstand van meer dan 100 meter de kritische waarde van 1 mm/s bij het fundament niet zal worden overschreden.
Effect trillingen: kans op hinder in de woning
In sommige situaties kan een waarde van 0.1 mm/s (in een woning die op korte afstand van een spoorlijn is gesitueerd) wel worden overschreden. Bij een dergelijk trillingsniveau kunnen trillingen in de woning licht worden gevoeld, als de situatie op het spoor (de bron) en de woning (de bouw van de woning) ongunstig is.
Wettelijk kader met betrekking tot trillingshinder
Op dit moment bestaat er in Nederland geen wetgeving met betrekking tot de aanvaardbaarheid van spoortrillingen. De SBR richtlijn deel B wordt wel vaak als toetsingskader gehanteerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening en ter voorkoming van (toekomstige) klachten is een kwalitatief onderzoek uitgevoerd in de vorm van een QuickScan.
Hoewel in potentie het risico op hinder door trillingen bij een deel van de woningen binnen het plangebied aanwezig is, zorgen de afstand tot het spoor, het ontbreken van wissels en ES-lassen in de directe omgeving in combinatie met de bodem met zand (fijn) voor een beperkt risico. Ervan uitgaande dat de nieuwe woningen voldoende rigide wordt gebouwd, is de kans op trillingshinder als gevolg van spoortrillingen voor de dichtstbijgelegen nieuwe woningen binnen het plangebied naar onze verwachting beperkt en bezien op planniveau zeer beperkt.
De analyse van uitgevoerde trillingsmetingen nabij de planlocatie (op kortere afstand van het spoor) bevestigen de conclusie dat de kans op schade aan gebouwen als gevolg van treinpassages vrijwel nihil is. De kans op trillingshinder is ook zeer beperkt. Op een afstand van 100 meter of meer kan naar een grote mate van zekerheid in de nieuwe woningen binnen het plangebied worden voldaan aan de richtlijnen van de SBR-B publicatie.
4.5 Explosieven
In de periode 1940 - 1945 tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben zich op diverse locaties oorlogshandelingen voorgedaan. Als gevolg van deze oorlogshandelingen kunnen op bepaalde locaties niet gesprongen Conventionele Explosieven (CE) of delen daarvan in de bodem voorkomen. Het is van belang om duidelijkheid te krijgen over de aard en omvang van de situatie aangaande CE ten einde de veiligheid van personeel en (directe) omgeving tijdens de realisatiefase op een verantwoorde wijze te kunnen waarborgen.
Onderzoek
Om inzicht te krijgen in de mogelijke risico’s is een vooronderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van CE. Naast het vooronderzoek in directe nabijheid van het onderzoeksgebied zijn ook literatuur, de archieven van het NIMH en diverse luchtfoto’s over de periode september 1943 tot en met augustus 1945 geraadpleegd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 15.
Er zijn geen indicaties dat er binnen het onderzoeksgebied ten tijde van de Tweede Wereldoorlog oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden die doen vermoeden dat er binnen het onderzoeksgebied ontplofbare oorlogsresten te verwachten zijn. Zodoende kan het onderzoeksgebied als niet verdacht worden beschouwd.
4.5.1 Conclusie
Het aspect explosieven biedt geen belemmeringen voor het planvoornemen.
4.6 Kabels En Leidingen
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Aardgastransportleidingen
Door en rond Harderwijk lopen een aantal aardgastransportleidingen, één daarvan (Hogedruk aardgasleiding A-510) ligt in de nabijheid van het plangebied. Op deze leidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing, in paragraaf ‘externe veiligheid’ is dit nader uitgewerkt. Uit de beoordelingsresultaten dan wel de berekeningen valt af te leiden dat het plaatsgebonden risico en groepsrisico van deze risicobron geen belemmering vormt ten aanzien van de planontwikkeling.
Hoogspanningsleidingen
Direct langs het plangebied, aan de Groene Zoom, loopt een ondergrondse hoogspanningsleiding. De dubbelbestemming welke is opgenomen in het bestemmingsplan 'Drielanden - Groene Zoom' overlapt niet in het plangebied. Echter, er dient wel rekening gehouden worden met de leiding, dit betekent dat een strook van 17,5 meter (gemeten vanuit het hart van de verbinding), vrij dient te blijven van bebouwing. Dit overlapt grotendeels met de vrij te houden zone van de buisleiding en wordt vanwege de opgenomen dubbelbestemming 'Leiding - Gas' al vrijgehouden. De bouwvlakken liggen op ruim voldoende afstand van de leiding.
Tevens bevindt zich op ongeveer 200 meter afstand van het plangebied bevind een bovengrondse hoogspanningsleiding. Dit heeft geen verwachte effecten op het planvoornemen.
Rioolleidingen
De huidige riolering en bemaling kan de extra belasting vanuit het plangebied niet verwerken. Er wordt een nieuw rioolstelsel aangelegd met een eigen rioolgemaal. De persleiding van dit gemaal wordt aangesloten op het bestaande rioolstelsel van Drielanden.
Watertransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.
Straalverbindingen
In het plangebied zijn geen straalverbindingen gelegen vanaf een zendmast die een beperking kunnen stellen aan de bouwhoogte.
Kabels en niet-planologisch relevante leidingen
Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt de wettelijk verplichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.
4.6.1 Conclusie
In en nabij het projectgebied zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn derhalve geen belemmeringen te verwachten. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.
4.7 Verkeer En Parkeren
Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Harderwijk is opgenomen in het Verkeersstructuurplan (VSP). Het VSP is in december 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Harderwijk en het plan bestaat uit een deel Mobiliteitsvisie (met een doorkijk naar 2030) en een deel Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (met een doorkijk tot 2015). Het VSP geeft aan dat prioriteit wordt gegeven aan het aanpakken en voorkomen van verkeersonveilige situaties.
Verkeer
In het ontwerp wordt gebruik gemaakt van een bestaande ontsluiting aan de Groene Zoomweg om de wijk te ontsluiten, alle woningen in het plangebied worden via deze weg ontsloten. Aan de Fokko Kortlanglaan komt een voet- en fietsontsluiting die ook zal gelden als ontsluiting specifiek voor hulpdiensten. Om een inschatting te maken van het toekomstig aantal verkeersbewegingen is gebruik gemaakt van de CROW publicatie 317.
Onderstaande tabel toont de verschillende typen woningen die gerealiseerd zullen worden, de bijbehorende norm voor de verwachte verkeersbewegingen die gegenereerd worden door het plan en het totaal hiervan.
Type woningen | Aantal | Norm | Totaal |
Bebo | 30 | 5,3 | 159 |
Rug aan rug middeldure koop | 14 | 7,5 | 105 |
Rug aan rug | 4 | 7,5 | 30 |
Rijwoningen | 21 | 7,5 | 157,5 |
Rijwoningen hoek | 14 | 7,5 | 105 |
Twee-onder-een-kap | 14 | 8,2 | 114,8 |
Vrijstaand | 1 | 8,6 | 8,6 |
Totaal | 98 | 679,9 |
Tabel gegevens verkeersgeneratie per type woning
Voor de Groene Zoomweg geldt dat de etmaalintensiteit in 2020 op 10762 verkeersbewegingen per dag ligt (zie Bijlage 10 voor uitgebreide weg- en verkeersgegevens). De verkeersbewegingen die ontstaan door voorliggend planvoornemen zijn een zeer klein aantal ten opzichte van de totale verkeersintensiteit aan de Groene Zoomweg. Aangenomen wordt dan ook dat de weg de extra verkeersbewegingen ruimschoots kan verwerken zonder negatieve effecten te ervaren voor de verkeersstroming.
Parkeren
Op 23 mei 2013 is door de gemeenteraad een Parkeernormennota vastgesteld. Deze Parkeernormennota is een uitwerking van de vastgestelde visie op parkeren in Harderwijk (GVVP). De Parkeernormennota dient tevens als uitbreiding/toevoeging aan de parkeerfondsregeling. Omdat er geen wettelijke, door de rijksoverheid vastgestelde en voorgeschreven parkeernormen bestaan, heeft de gemeente Harderwijk besloten om de parkeernormen in één document vast te stellen met normen die specifiek toepasbaar zijn voor de situaties binnen de gemeente Harderwijk.
Deze parkeernormen worden gebruikt bij het berekenen van de parkeerbehoefte bij voorzieningen als woningen, scholen, winkels, kantoren en bedrijven. Het vaststellen van deze parkeernormen is onder meer voor burgers, projectontwikkelaars en de gemeente Harderwijk zelf van belang. Door het vaststellen is het namelijk voor iedere belanghebbende duidelijk en inzichtelijk welke parkeernormen voor een bepaalde functie gehanteerd worden. Hierdoor ontstaat eenduidigheid in het parkeernormenbeleid. Voor vrijstaande woningen en twee-onder-een kap woningen in het buitengebied geldt dat parkeren geheel op eigen terrein moet plaats vinden.
Onderstaande figuur geeft uiteengezet naar woningtype weer wat de geldende parkeernorm is en hoe hier aan voldaan wordt.
Parkeerbalans (bron: initiatiefnemer)
In het plangebied wordt in de parkeerbehoefte voorzien door een combinatie van parkeergelegenheid in openbaar gebied en parkeergelegenheid op eigen terrein. Er wordt voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd.
4.7.1 Conclusie
Het planvoornemen voorziet in de cumulatieve parkeervoorziening behorend bij het beoogde aantal en typen woningen. Daarnaast kan het plangebied wat betreft verkeersbewegingen goed ontsloten worden door de Groene Zoomweg zonder dat onveilige verkeerssituaties ontstaan.
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Inleiding
In het vorige hoofdstuk is naar voren gekomen op welke wijze de functies in het plangebied worden beheerd en eventueel worden ontwikkeld. Daarbij is het beleid zoveel mogelijk vertaald naar uitgangspunten voor de bestemmingsplanopzet. Voor zover deze vertaling van de uitgangspunten in de juridische regeling nog toelichting behoeft, wordt dit vermeld in dit hoofdstuk.
5.2 Juridische Regeling
Het is zaak om voor de bestaande en de toekomstige bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen, die zoveel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient flexibel en doelmatig te zijn en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.
Dit betekent dat in principe aan de gebruiker van gronden en opstallen zoveel mogelijk vrijheden worden gegeven. Deze zijn als recht in het plan geformuleerd. Als in bepaalde gevallen een mogelijke beschadiging van de belangen van andere burgers wordt verwacht, geeft het plan als recht meer beperkte mogelijkheden. Voor uitzonderingssituaties biedt het plan ruimere mogelijkheden in de vorm van binnenplans afwijken van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning.
5.3 Bestemmingsbepalingen
In de regels is het beschreven beleid vertaald in de bestemmingsbepalingen. De volgende bestemmingen worden in het plan onderscheiden:
Groen (artikel 3)
Structurele groenvoorzieningen worden apart onderscheiden, om daarmee voor de wijk belangwekkende groene ruimten aan te wijzen en te behouden. Binnen de bestemming 'Groen' is het niet mogelijk om wegen en parkeerplaatsen te realiseren. Wel is het plaatsen van voorzieningen, ter ondersteuning van en passend in de groene ruimte mogelijk. Ook wandel- en fietspaden passen binnen deze bestemming.
Wonen (artikel 4)
De bestemming 'Wonen' regelt de in het plangebied aanwezige woonpercelen. Door middel van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw' worden de locaties van de woningen aangegeven. Als voor hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken afwijkende goot- en/of bouwhoogtes gelden, zijn deze aangegeven op de kaart
Leiding - Gas (artikel 5)
Deze dubbelbestemming zorgt voor beschermende maatregelen voor hoofdinfrastructuur. Hiervoor is onder andere een stelsel van aanlegvergunningen (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) opgenomen.
5.4 Handhaving
Met het vaststellen van het bestemmingsplan zijn de werkzaamheden niet beëindigd. De instandhouding en ontwikkeling van een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving vereist, dat er daarna, ook op het gebied van de handhaving, de nodige activiteiten worden verricht.
In 2005 is een gemeentelijke Nota integrale handhaving opgesteld, die de instemming heeft van het college van burgemeester en wethouders.
In de nota wordt gewerkt met zes handhavingsthema's; een van deze thema's is 'Bouwen, Wonen en Ruimtelijke Ordening'. Eveneens is voor alle handhavingsthema's een meerjaren handhavingsprogramma opgesteld. In het handhavingsprogramma 'Bouwen, Wonen en Ruimtelijke Ordening' wordt per taak de huidige kwaliteit beschreven en vervolgens de ambitie vastgelegd met de benodigde actie en de eventuele extra benodigde capaciteit en dekking.
Zo wordt geconstateerd dat verouderde bestemmingsplannen de handhaving bemoeilijken, hetgeen de ambitie oplevert te komen tot goede, handhaafbare actuele bestemmingsplannen, inclusief regels. Het thans voorliggende bestemmingsplan is daarvan een sprekend voorbeeld. Ook op het gebied van toezicht op de naleving van de regelgeving, worden duidelijke ambities neergezet.
Zo zal ten aanzien van de controles op bouwen zonder vergunning of strijdig gebruik worden gewerkt met duidelijke, door het bestuur vastgestelde, kaders en prioritering en zal er sprake zijn van inbedding van structurele gebiedscontroles op illegale activiteiten. In dit kader is in 2008 het handhavingsbeleid bouwregelgeving door de raad vastgesteld. In dit beleid is opgenomen dat gronden en opstallen gebruikt moeten worden volgens de bestemming zoals die daaraan in het bestemmingsplan is gegeven. Is er sprake van strijdig gebruik dan is het aan de gemeente om het illegale gebruik op te sporen en zonodig handhavend op te treden volgens de prioritering in dit beleid.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Met de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten alvorens de planologische procedure zal worden gestart. In deze overeenkomst legt de initiatiefnemer zich vast om alle met het initiatief gemoeide kosten (inclusief eventueel voorschotbedrag planschade) op zich te nemen voor eigen rekening en risico. Daarnaast verplicht de initiatiefnemer zich tot betaling van een bijdrage aan de ruimtelijke ontwikkeling ex artikel 6.24, lid 1 Wro ten behoeve van landschapsversterking. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.
Hoofdstuk 7 Inspraak En Overleg
7.1 Inspraak
De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld.
Hoofdregel uit de Inspraakverordening Harderwijk 2007 is dat elk bestuursorgaan over zijn eigen bevoegdheden besluit of al of niet inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van het gemeentelijk beleid. Dit betekent dat ook ten aanzien van een bestemmingsplan een besluit moet worden genomen over het al of niet toepassen van inspraak. Het bestemmingsplan heeft van 7 juli t/m 17 augustus 2022 in de inspraak gelegen. Er is geen inspraakreactie binnengekomen.
7.2 Vooroverleg
Op grond van artikel 3.1.1 Bro wordt bij een bestemmingsplan vooroverleg gepleegd met de betrokken overheden. Daarnaast is het in Harderwijk gebruikelijk vooroverleg te voeren met andere betrokken partijen en instanties. Het plan is gelijktijdig met de inzageperiode van 7 juli tot en met 17 augustus 2022 toegestuurd aan de vooroverlegpartners.
Van de vooroverlegpartners zijn reacties ontvangen van de gemeente Ermelo, de provincie Gelderland, Tennet, Liander, KPN, Nederlandse Gasunie, ProRail, GGD Noord- en Oost-Gelderland, GHOR en de Bedrijvenkring Harderwijk. Van de overige aangeschreven instanties is geen reactie ontvangen. De reacties hebben niet geleid tot grote wijzigingen in het bestemmingsplan. Wel zal meest oostelijk gelegen vrijstaande woning via de Groene Zoomweg worden ontsloten in plaats van via de Fokko Kortlanglaan. Er zal dus voor deze woning dus geen eigen ontsluiting. In het document "Reacties artikel 3.1.1 Bro" zijn alle aangeschreven instanties opgenomen. De ontvangen reacties zijn samengevat en van commentaar voorzien. Dit document is als Bijlage 17 bij deze toelichting toegevoegd.
7.3 Zienswijzen
In te vullen nadat ontwerp bestemmingsplan ter inzage heeft gelegen.
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 2 Ecologische Quickscan
Bijlage 2 Ecologische quickscan
Bijlage 3 Beoordeling Stikstof
Bijlage 3 Beoordeling stikstof
Bijlage 4 Bomen Effect Analyse
Bijlage 4 Bomen effect analyse
Bijlage 5 Boominventarisatie En Veiligheidsinspectie
Bijlage 5 Boominventarisatie en veiligheidsinspectie
Bijlage 6 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 6 Archeologisch onderzoek
Bijlage 7 Digitale Watertoets
Bijlage 8 Aanmeldnotitie M.e.r.
Bijlage 8 Aanmeldnotitie m.e.r.
Bijlage 9 Onderzoek Milieuzonering
Bijlage 9 Onderzoek milieuzonering
Bijlage 10 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 10 Akoestisch onderzoek
Bijlage 11 Akoestisch Onderzoek Warmtepompen
Bijlage 11 Akoestisch onderzoek warmtepompen
Bijlage 12 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 12 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 13 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 13 Onderzoek externe veiligheid
Bijlage 14 Onderzoek Trillingen
Bijlage 14 Onderzoek trillingen
Bijlage 15 Quickscan Explosieven
Bijlage 15 Quickscan explosieven
Bijlage 16 Verslag Omgevingsdialoog
Bijlage 16 Verslag omgevingsdialoog