Bestemmingsplan Oostersedijk 9, Hattem
Bestemmingsplan - Hattem
Onherroepelijk op 14-03-2011 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplanOostersedijk 9, Hattem van de gemeente Hattem;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0244.bpOostersedijk9-0004 met de bijbehorende regels;
1.3 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aan huis verbonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.7 aanlegvergunning
een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
1.8 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren, niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij, een gebruiksgerichte paardenhouderij of een wormenkwekerij;
1.9 ander-werk
een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid;
1.10 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde;
1.11 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.12 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.14 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.15 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.16 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.17 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.18 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn toegelaten;
1.19 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.20 dak
iedere bovenbeeïndiging van een gebouw;
1.21 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.22 hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.23 huishouden
een alleenstaande, dan wel twee of meer personen, die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren;
1.24 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;
1.25 ontheffing
een ontheffing als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening;
1.26 peil
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; - b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw; - c. indien in of op het water wordt gebouwd:
het Nieuw Amsterdams Peil of de hoogte van het terrein ter plaatse van de meest nabij gelegen locatie waar het water grenst aan het vaste land;
1.27 plankaart
- a. de analoge verbeelding van het bestemmingsplan Oostersedijk 9, Hattem, bestaande uit de kaart met tekeningnummer NL.IMRO.0244.bpOostersedijk9-0004;
- b. de digitale verbeelding van het bestemmingsplan Oostersedijk 9, Hattem;
1.28 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.29 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.30 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
1.31 woning
een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.32 woonhuis
een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Gebouwen en bouwwerken
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
2.3 Maatvoering
Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:
- a. voor lengten in meters (m);
- b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
- c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
- d. voor verhoudingen in procenten (%);
- e. voor hoeken/hellingen in graden (º).
2.4 Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, evenwel met uitzondering van pot- en containerteelt alsmede met uitzondering van boom- en sierteelt en snelgroeiend bos;
- b. de waterhuishouding, waaronder begrepen watergangen en voorzieningen voor het beheersen van water, inclusief de natuurlijke inrichting van de watergangen en oevers;
- c. wegen en (voet- en fiets)paden, zoals die bestonden op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerpplan;
- d. recreatief medegebruik in de zin van voet-, fiets- en/of ruiterpaden;
met de daarbijbehorende bebouwing en voorzieningen, waarbij geldt dat voeropslagvoorzieningen uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding "silo".
3.2 Bouwregels
Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
3.3 Ontheffing van de bouwregels
3.4 Aanlegvergunning
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming wijzigen ten behoeve van natuurontwikkeling en/of landschappelijke inpassing.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen in woonhuizen, in de volgende categorieën:
- b. ter plaatse van de aanduiding:
- 1. "vrijstaand", voor vrijstaande woningen;
- 2. "twee-aaneen", voor twee-aaneengebouwde woningen;
- 3. "specifieke bouwaanduiding - monument" voor het behoud, de bescherming of het herstel van de cultuurhistorische waarden;
- c. het gebruik van de gebouwen als praktijk- of studioruimte ten behoeve van een aan huis verbonden beroep, mits hierdoor de woonfunctie als overwegende functie van het perceel niet wordt aangetast;
met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, andere-werken tuinen en erven.
4.2 Bouwregels
Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen met inachtneming van een afstand van 15 m uit de as van de weg uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
4.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:
- a. 4.2.2onder a en toestaan dat een aanbouw, uitbouw of bijgebouw tot aan de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt gebouwd, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het bebouwingsbeeld;
- b. 4.2.2 onder c.1 voor de bouw van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot een gezamenlijke oppervlakte van niet meer dan 70 m2, mits dit uit stedenbouwkundig oogpunt voldoende inpasbaar wordt geacht;
- c. 4.2.2 onder c ten behoeve van de vervanging van meerdere aan- of uitbouwen of bijgebouwen waarvan de gezamenlijke oppervlakte op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan groter is dan 50 m2, door één aan- of uitbouw of bijgebouw met een overeenkomstige oppervlakte. Indien deze oppervlakte groter is dan 70 m2 geldt daarbij dat de oppervlakte van het vervangende bijgebouw ten hoogste 70 m2 bedraagt. De vervanging dient bij te dragen aan een verbetering van de landschappelijke situatie ter plaatse;
- d. 4.2.2 onder c voor vermeerdering van de toegestane oppervlakte ten behoeve van een agrarisch hobbybedrijf tot ten hoogste 200 m2, mits de noodzaak is aangetoond en het bouwperceel, eventueel in combinatie met de daaraan grenzende en daarmee één eigendomseenheid vormende gronden, een gezamenlijke oppervlakte heeft van tenminste 5.000 m2, en de belangen van de gebruikers dan wel eigenaren van aangrenzende gronden en/of (agrarische) bedrijven niet onevenredig worden geschaad.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Ontheffing van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:
- a. 4.1 onder a ten behoeve van de vestiging van twee woningen in één hoofdgebouw, met dien verstande dat:
- 1. de uiterlijke verschijningsvorm gehandhaafd blijft dan wel wordt hersteld of verbeterd;
- 2. de gebruiksmogelijkheden van de aanliggende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven niet onevenredig worden geschaad.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Bouwen binnen geluidszones
Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze voorschriften geldt ten aanzien van de gronden gelegen binnen een geluidszone vanwege een weg als bedoeld in de Wet geluidhinder de volgende bepaling: indien en voor zover door middel van toepassing van een in dit bestemmingsplan opgenomen ontheffingsbevoegdheid (de bouw van) geluidsgevoelige functies mogelijk wordt gemaakt, mag de geluidsgevoelige functie uitsluitend worden gerealiseerd met inachtneming van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting als bedoeld in de Wet geluidhinder of een vastgestelde hogere grenswaarde.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Strijdig gebruik
Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:
- a. het (laten) gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;
- b. het (laten) gebruiken van gronden voor gemotoriseerde en/of gemechaniseerde sporten.
Artikel 8 Algemene Ontheffingsregels
8.1 Ontheffingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de ontheffing gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan.
Artikel 9 Algemene Procedureregels
9.1 Wijziging
Voor een besluit tot wijziging van het plan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging omtrent de wijziging besluiten.
9.2 Ontheffing
Voor een besluit tot verlening van ontheffing geldt de volgende voorbereidingsprocedure:
- a. een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
- b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder a genoemde termijn;
- d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
11.2 Ontheffing
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
11.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.4 Gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
11.5 Strijdig gebruik
- a. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 11.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- b. Indien het gebruik, bedoeld in 11.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
11.6 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Het bepaalde in 11.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Oostersedijk 9, Hattem.
Aldus vastgesteld in de vergadering van de Raad op 14 maart 2011.
14 maart 2011.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
Door Witpaard is op 7 juli 2008 het document "Functieverandering Oostersedijk" opgesteld, omdat de gemeente Hattem mogelijkheden voor rood voor rood wil bieden. Dit document is een verdere uitwerking van de streekplanuitwerking "Functieverandering" van de regio Noord-Veluwe.
Doelstelling van deze streekplanuitwerking is om via hergebruik en/of functieverandering van vrijgekomen of vrij te komen agrarische bedrijfsgebouwen de leefbaarheid in het landelijk gebied te verhogen. De gemeente Hattem hanteert dit document als beleid.
Het onderhavige plan is gelegen op de locatie Oostersedijk 9. Het voornemen bestaat om op deze locatie een agrarische bedrijfsgebouw te slopen en hier voor in de plaats twee nieuwe woningen te realiseren. Daarnaast wordt de bestaande woning gesplitst. Een gedeelte van het oorspronkelijke perceel wordt beschikbaar gesteld voor agrarische doeleinden.
Het bestemmingsplan "Oostersedijk 9, Hattem" voorziet in deze ontwikkelingen.
Het gebruik van de onderhavige gronden wordt momenteel geregeld in het bestemmingsplan "Buitengebied 2007" van de gemeente Hattem, dat is vastgesteld op 2 april 2007. De bestemming van de onderhavige gronden luidt: "Agrarische bedrijfsdoeleinden".
1.2 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan "Oostersedijk 9, Hattem" bestaat uit de volgende stukken:
- plankaart, schaal 1:1.000 (tek. no. NL.IMRO.0244.bpOostersedijk9-0004);
- planregels.
Op de plankaart zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. In de planregels zijn de bestemmingen en regels opgenomen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten, de uitkomsten van het onderzoek en de planbeschrijving zijn opgenomen.
1.3 Situering Van Het Plangebied
Het plangebied betreft de locatie Oostersedijk nummer 9. De Oostersedijk is een weg die in het buitengebied van Hattem gelegen is. Het plangebied is gelegen ten noorden van de N50 en ten westen van de A28.Op de afbeelding in Bijlage 1 Situeringplangebied is de ligging van het plangebied te zien.
Hoofdstuk 2 Huidige En Gewenste Situatie
2.1 Huidige Situatie
Het perceel aan de Oostersedijk is gelegen in het buitengebied ten westen van de kern Hattem. In de nabijheid van het plangebied liggen de A28 en de N50. Het perceel wordt omgeven door een gebied met agrarische doeleinden. In het plangebied zelf zijn momenteel een woning en een aantal bedrijfsgebouwen gelegen. Langs het betreffende stuk van de Oostersedijk ligt een concentratie aan bebouwing die uit soortgelijke functies bestaat.
2.2 Gewenste Situatie
De initiatiefnemer heeft het voornemen om de bedrijfsgebouwen op het perceel van de Oostersedijk 9 te slopen en hier twee woningen te realiseren. De oorspronkelijke woning wordt behouden en wordt gesplitst in 2 wooneenheden. De woning wordt hiervoor uitgebreid op de plek waar nu een bedrijfsgebouw is gesitueerd. De twee nieuwe woningen worden gerealiseerd met de lange zijde dwars op de richting van de Oostersedijk. Op deze manier wordt de opstrekkende verkaveling benadrukt. De bestaande groenstructuur zal worden versterkt.
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Algemeen
In de keuze van het te voeren ruimtelijk beleid is een gemeente in principe vrij. De wetgeving gaat er echter wel van uit dat er rekening gehouden wordt met het door hogere overheden uitgestippelde beleid, vooral daar waar het bovengemeentelijke belangen betreft. Weliswaar is de gemeente niet verplicht dit beleid verder te volgen, echter afwijking ervan zal duidelijk moeten worden gemotiveerd. In dit hoofdstuk wordt dan ook achtereenvolgens ingegaan op het provinciale beleid en het gemeentelijke beleid ten aanzien van het plangebied. Daar het een kleinschalige ontwikkeling betreft zal er niet worden ingegaan op landelijk en Europees beleid.
3.2 Provinciaal Beleid
Het Streekplan Gelderland 2005, dat vastgesteld is door Provinciale Staten van Gelderland op 29 juni 2005, kiest voor versterking van de ruimtelijke kwaliteit in Gelderland. Dat gebeurt door op provinciaal niveau te sturen op kenmerken en waarden die van provinciaal belang worden geacht: natuur en water ('groenblauw raamwerk'), maar ook de ruimtelijke ontwikkelingen in het 'rode raamwerk' van stedelijke functies en infrastructuur. De rest van de provincie, het 'multi-functioneel gebied', wordt meer dan in het verleden het domein van de gemeenten. Zij werken daartoe samen in regionaal verband.
Als het gaat om functieverandering van gebouwen in het buitengebied, wil de provincie bevorderen dat deze gebouwen op een goede wijze kunnen worden (her)gebruikt. Door functieverandering kan tegemoet worden gekomen aan de aanwezige behoefte aan wonen en werken in het buitengebied, zonder daarvoor extra bouwlocaties toe te voegen. De doelen van het provinciaal ruimtelijk beleid voor functieverandering van gebouwen in het buitengebied zijn onder andere:
- de behoefte aan landelijk wonen en in tweede instantie werken accommoderen in vrijgekomen gebouwen in het landelijk gebied. Hiermee kan een impuls worden gegeven aan de leefbaarheid en vitaliteit van het landelijk gebied;
- verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door vrijgekomen gebouwen te hergebruiken en door per bouwperceel waar functieverandering plaatsvindt de resterende vrijgekomen gebouwen te slopen.
Voor functieveranderingen waarbij nieuwe wooneenheden worden gecreëerd of nieuwe bedrijfsactiviteiten worden opgezet, hanteert de provincie de volgende algemene voorwaarden (voor zover hier van toepassing):
- functieverandering is alleen van toepassing op fysiek bestaande, legale vrijgekomen (en ook vrijkomende) gebouwen, die gelegen zijn in het buitengebied;
- de functieverandering wordt geëffectueerd door bestemmingswijziging van het gehele voormalige perceel en verkleining van het bouwvlak;
- met functieverandering van vrijgekomen gebouwen in het buitengebied wordt de bedrijfsontwikkeling van agrarische bedrijven in de omgeving niet belemmerd;
- functieverandering van vrijgekomen gebouwen mag niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling;
- met beeldkwaliteitsplannen wordt door de gemeenten de verschijningsvorm van de functieveranderingen afgestemd op de omgeving;
- overtollige bebouwing wordt gesloopt met uitzondering van monumentale en karakteristieke gebouwen.
Wonen is een geschikte vorm van (her)gebruik van vrijgekomen gebouwen in het buitengebied. Bij functieverandering kan hergebruik van de aanwezige gebouwen met meerdere wooneenheden plaatsvinden. De wooneenheden komen zoveel mogelijk in één gebouw, en hoogstens in twee gebouwen die bij elkaar staan. Er wordt uitgegaan van een reductie van tenminste 50% van de bebouwing (alle opstallen, exclusief de bedrijfswoning) per bestemmingswijziging. Het resterend oppervlak aan gebouwen kan worden hergebruikt voor wonen. Als hergebruik van de aanwezige gebouwen voor wonen niet mogelijk is, kan na sloop van alle bedrijfsgebouwen vervangende nieuwbouw plaatsvinden in de vorm van meerdere wooneenheden in één gebouw, met een omvang van maximaal 50% van de gesloopte bebouwing.
Functieverandering van vrijgekomen gebouwen naar wonen door middel van bestemmingswijziging van het perceel naar een kleiner perceel 'wonen' zal door toepassing van verevening per saldo een positieve bijdrage aan de omgevingskwaliteit leveren. De wezenlijke kenmerken en waarden van de omgeving worden met functieverandering van vrijgekomen gebouwen naar wonen niet aangetast.
Regionale streekplanuitwerking Functieverandering
In april 2008 hebben Gedeputeerde Staten het beleidsdocument "Regio Noord-Veluwe, streekplanuitwerking Functieverandering" vastgesteld. De streekplanuitwerking voor functieverandering naar wonen, wordt in deze paragraaf nader besproken.
Waardevol landschap en Multifunctioneel Platteland
Bij functieverandering naar wonen geldt binnen deze gebiedstypen dat maximaal 50% van de bebouwing mag worden gebruikt voor wonen in één woongebouw waarbinnen meerdere wooneenheden gerealiseerd kunnen worden. Het aantal wooneenheden dat kan worden gerealiseerd is maatwerk. De invulling is afhankelijk van de omgevingskwaliteit, het bestaande ensemble en het woningbouwprogramma.
Bij een functieverandering naar wonen kan zowel hergebruik van bestaande bedrijfsgebouwen plaatsvinden als sloop en vervangende nieuwbouw. Bij functieverandering naar wonen dient binnen deze gebiedstypen minimaal 500 m² aan voormalige bedrijfsgebouwen te worden gesloopt. Bij de minimaal te slopen oppervlakte aan bedrijfsgebouwen kan saldering plaatsvinden. Overige bedrijfsbebouwing die niet wordt gebruikt voor wonen of bijgebouw dient eveneens te worden gesloopt.
Aantal gebouwen
Bij de algemene regeling is het alleen mogelijk om één woongebouw met daarin meerdere wooneenheden op te richten. Vanuit de ruimtelijke opbouw van het oorspronkelijke erf dan wel met het oog op de eigenheid van het gebied kan het wenselijk zijn het bouwvolume in twee woongebouwen onder te brengen. Allereerst zal worden bezien of bestaande schuren een zodanige eigenheid vertegenwoordigen dat er naar gestreefd zal worden om aan deze gebouwen een (meervoudige) woonfunctie te geven. Daarnaast is het op voorhand niet in elke situatie wenselijk om, ter stimulering van de sloop van overtollige bebouwing, de maximale bouwmogelijkheden (gebaseerd op de 50% regel) toe te staan. Vandaar dat dit via de aanvullende regeling mogelijk wordt gemaakt. Via de aanvullende regeling wordt ruimte gelaten om in plaats van een woongebouw een vrijstaande woning of ten hoogste twee woongebouwen toe te staan in een setting die doet vermoeden dat het om een min of meer oorspronkelijke clustering gaat. De ondergrens voor een minimale hoeveelheid te slopen oppervlakte is ook van toepassing op deze aanvullende regeling.
Bij initiatieven die voldoen aan de criteria uit de algemene regeling dient te worden voldaan aan een basispakket van kwaliteitsbijdragen. De bijdragen uit het basispakket gelden voor alle initiatieven en zijn niet afhankelijk van het gebiedstype. Het betreft de volgende kwaliteitsbijdragen:
- Sloop.
- Behoud van karakteristiek/monumentale bebouwing en ensemble.
- Verkleining bestemmingsvlak.
- Beeldkwaliteit.
- Landschappelijke inpassing.
3.3 Gemeentelijk Beleid
De gemeente onderschrijft het verruimde provinciale beleidskader zoals verwoord in het Streekplan Gelderland 2005. De regionale uitwerking heeft plaatsgevonden in samenwerking met de gemeenten. De ruimtelijke mogelijkheden met het (regionale) functieveranderingbeleid worden omarmd. Indien goed uitgevoerd is er bij functieverandering sprake van win-win situaties. Verrommelde, leegstaande of vervallen terreinen en gebouwen worden gesaneerd en er wordt gewerkt aan landschappelijke versterking. De nieuwe functies worden landschappelijk ingepast. Functieverandering naar wonen en werken draagt bij aan zorgvuldig ruimtegebruik. Door de nieuwe woningen via functiewijziging te realiseren is minder ruimte nodig voor nieuwe bouwlocaties.
Desondanks is het standpunt dat iedere functieverandering een niet te vergelijken situatie betreft. Wanneer voldaan wordt aan de generieke provinciale voorwaarden is er niet per definitie sprake van de beste ruimtelijke oplossing. Met andere woorden: elke functieverandering is maatwerk! De invulling moet gezien worden als een pure ontwerpopgave. Functieverandering van een bouwmaterialenhandel in een overwegend bosrijke omgeving vraagt een andere ruimtelijke benadering dan functieverandering van een agrarisch bedrijf dat gesitueerd is in een open polder. Het generieke provinciale uitgangspunt dat er bij hergebruik van de gebouwen sprake moet zijn van nieuwbouw in één gebouw is niet gebaseerd op een ontwerpvraagstuk. Een ontwerp dient immers altijd in samenhang met de omgeving bezien te worden. Een ontwerpgerichte aanpak is dan ook gewenst. Zeker gezien het feit dat er maatwerk geleverd moet worden, wil de ontwikkeling passen binnen het provinciaal beleid. Om die reden is ook intensief overleg geweest tijdens de planvormingsfase tussen de provincie, initiatiefnemer en de gemeente.
Welstandsnota gemeente Hattem 2005
In de welstandsnota is het gebied aangeduid als "polderlandschap". Dit valt onder deelgebied 2, "Open buitengebied".
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van de uiterwaarden en het polderlandschap is gericht op het behouden van de openheid en het zicht op de stad Hattem en op de Veluwe.
Om de bestaande waarden zoals de openheid van de ruimte en het zicht op beeldbepalende elementen in het Hattemse landschap in redelijke mate te behouden, wordt in het welstandsbeleid aan het hele deelgebied toetsingsniveau 2 toegewezen.
Voor dit deelgebied gelden specifieke toetsingscriteria, welke terug te vinden zijn in de Welstandstandsnota. Op het moment dat er een bouwaanvraag ligt zal deze getoetst moeten worden aan de betreffende criteria.
Welstand is in het voortraject betrokken. Er heeft een overleg plaatsgevonden tussen de gemeente Hattem en de commissie ruimtelijke kwaliteit Gelders Genootschap. Er heeft eveneens een bezoek plaatsgevonden van een monumentendeskundige aan het plangebied en geconcludeerd is dat de splitsing ter plaatse van het monument geen problemen oplevert.
Hoofdstuk 4 Onderzoek
4.1 Algemeen
Op grond van artikel 3.2 van de Awb dient een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en de af te wegen belangen. Het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, voor cultuurhistorische, landschappelijke en archeologische waarden, de waterhuishouding en andere waarden. Voorts zal in dit hoofdstuk aandacht worden besteed aan de diverse onderzoeksaspecten. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd.
4.2 Milieuaspecten
Hinder
In de directe omgeving van het geplande woongebouw is een agrarisch bedrijf gelegen. Het betreffende bedrijf is eveneens gelegen aan de Oostersedijk. De afstand tussen de nieuwe kavels en het bedrijf moet op basis van de Wet geurhinder en veehouderij 50 meter bedragen. Er wordt voldaan aan de minimale afstand tussen het bedrijf en de geurgevoelige objecten, dat wil zeggen de nieuwe woningen. Volgens de Wet milieubeheer AmvB's dient in open lucht opgeslagen veevoeder op een minimale afstand van 25 meter van woningen te gebeuren. Aan deze afstand wordt voldaan. Door de nieuwe ontwikkelingen worden de agrarische bedrijven in de omgeving niet onevenredig belemmerd in hun bedrijfsvoering.
Geluid
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid".
In de directe omgeving van het plangebied is geen spoorweg of industrie gelegen. Hier wordt daarom niet verder op in gegaan. In deze paragraaf wordt alleen ingegaan op het geluidsaspect wegverkeerslawaai.
In beginsel heeft iedere weg een geluidszone, maar dat geldt niet voor de volgende wegen:
- wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
- wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur.
In hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder (Wgh) is (in geval van zonering) de verplichting opgenomen tot het verrichten van een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van woningen (en daarmee gelijk te stellen objecten) binnen de in artikel 74 genoemde onderzoekszone van een weg. Voor een weg bestaande uit één of twee rijstroken in een buitenstedelijk gebied bedraagt de breedte van de geluidszone aan weerszijden van de weg 250 meter.
De weg waaraan het nieuwe woongebouw komt te liggen betreft de Oostersedijk waarvoor een maximumsnelheid van 60 km/u geldt.
Op basis van de verkeersprognose 2013 is gebleken dat de 50 dB(A)-contour op 3 meter uit de as van de weg is gelegen.
Deze prognose is verouderd, aangezien sinds deze prognose wijzigingen in de Wet geluidhinder zijn doorgevoerd. In de nieuwe Wet geluidhinder wordt gesproken van een hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB.
Gezien de geringe contour in de verkeersprognose 2013 worden geen beperkingen met het oog op de gewenste ontwikkelingen gezien. Derhalve hoeft geen aanvullend akoestisch onderzoek plaats te vinden.
Wat het aspect geluid betreft worden geen beperkingen gezien met het oog op de gewenste ontwikkeling.
Externe veiligheid
Op 28 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In dit besluit zijn de normen voor de risico's als gevolg van risicovolle inrichtingen vastgelegd.
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Bevi regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:
- of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
- of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kansen per jaar dat tenminste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. In of nabij het plangebied is geen sprake van inrichtingen als bedoeld in het Bevi. Ook zijn er geen routes gevaarlijke stoffen (over de weg, het spoor of het water) in de nabije omgeving van het plangebied aanwezig. Wel is de aanwezigheid van een gasleiding geconstateerd. Deze leiding is in 2008 uit bedrijf genomen en hoeft niet als leiding beschouwd te worden bij de planvorming. In verband met mogelijke graafwerkzaamheden moet er binnen een 4-meter strook rekening gehouden worden met de ligging van "het ijzer".
Nader onderzoek naar het aspect externe veiligheid is daarom niet aan de orde.
Luchtkwaliteit
De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer goedgekeurd (Stb. 2007, 414). Met name hoofdstuk 5 titel 2 uit genoemde wet is veranderd. Omdat titel 2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe titel 2 bekend als de Wet luchtkwaliteit. Deze wet is op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) in werking getreden en vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005.
Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).
Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur Niet in betekenende mate (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Voor de periode tussen het in werking treden van de Wet luchtkwaliteit en het verlenen van derogatie door de EU is het begrip "niet in betekenende mate" gedefinieerd als 1% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. Na verlening van derogatie wordt de definitie van NIBM verschoven naar 3% van de grenswaarde. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor woningbouwlocaties voor maximaal 500 woningen (in geval van 1 ontsluitingsweg) of 1.000 woningen (in geval van 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geldt dat er geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden.
Onderhavig initiatief behelst een zodanig kleinschalige ontwikkeling dat duidelijk is dat niet in betekenende mate wordt bijgedragen aan de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit brengt geen belemmeringen met zich mee.
Bodem
Voorheen bevond zich in het onderhavige plangebied een agrarisch bedrijf. De opstallen die bij deze bedrijfsvoering horen worden gesloopt. Gezien de aard van de bedrijvigheid worden geen verontreinigingen in de grond verwacht. Voor de goede ruimtelijke ordening en om de haalbaarheid van het plan verder vast te stellen is besloten dat een verkennend bodemonderzoek moet plaatsvinden.
Het betreffend verkennend bodemonderzoek is verricht door Boluwa Eco Systems BV ("Verkennend bodemonderzoek op een locatie aan de Oostersedijk 9 te Hattem", kenmerk: 09072, opgesteld op 22 april 2009).
Er kan worden opgemaakt dat er mogelijk bodembedreigende activiteiten op de onderzoekslocatie zelf hebben plaatsgevonden.
Volgens het toetsingskader uit de circulaire bodemsanering 2009, gedateerd van april 2009, behoeft op de betreffende locatie geen nader onderzoek plaats te vinden. Hergebruik van eventueel bij graafwerkzaamheden vrijkomende grond op het eigen terrein is toegestaan. Eventueel vrijkomende grond mag echter tegenwoordig niet zondermeer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Bouwstoffenbesluit zijn hierop van toepassing.
Wat het aspect bodem betreft zijn er geen beperkingen met het oog op de gewenste ontwikkelingen.
De rapportage is als Bijlage 2 Natuurtoets toegevoegd.
4.3 Ecologie
In het kader van de Flora- en faunawet is door Ecogroen een inventarisatie- en beoordelingsrapportage opgesteld (van 6 april 2009).
In het onderzoek worden, ten behoeve van de onderbouwing van de ruimtelijke planvorming, de consequenties in beeld gebracht van de ruimtelijke ingrepen en vindt toetsing plaats aan de Flora- en faunawet en vigerend gebiedsgericht natuurbeleid. Uit de verzamelde informatie volgt een beschrijving van de verwachte effecten van de ruimtelijke ingreep op beschermde soorten en gebieden en welke mitigerende (verzachtende of inpassings-) en compenserende maatregelen nodig zijn om eventueel tot een ontheffingsverlening in het kader van artikel 75 van de Flora- en faunawet te kunnen komen.
Op 23 februari 2008 is een wijziging doorgevoerd in de Flora- en faunawet ('Wijzigingsbesluit AMvB artikel 75'). Deze wijziging heeft tot gevolg dat voor een groot aantal zogenaamde 'algemene soorten' geen ontheffing meer aangevraagd hoeft te worden indien sprake is van een bij de wet genoemd belang –in dit geval een 'ruimtelijke ingreep'. Daardoor zal de aandacht met name uitgaan naar de beschermde soorten zoals vleermuizen en broedvogels.
Soortbescherming
Sinds 1 april 2002 regelt de "Flora- en faunawet" de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. Deze wet heeft tot doel om beschermde flora- en faunasoorten te beschermen. Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen tot gevolg hebben dat beschermde soorten in het geding komen. Indien dergelijke soorten aanwezig zijn en door de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling bedreigd worden, moet een ontheffing aangevraagd worden.
Er zijn geen effecten te verwachten op beschermde gebieden of ontheffingsplichtige soorten (met uitzondering van broedvoegels). Een vergunning of ontheffing in het kader van natuurwet- of regelgeving is niet aan de orde.
Werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Voor het broedseizoen wordt een standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum.
Gebiedsbescherming
Vanaf oktober 2005 vindt de gebiedsbescherming in Nederland plaats via de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. De natuurbeschermingswet kent de volgende beschermde gebieden:
- De Natura 2000-gebieden (vogel- en habitatrichtlijngebieden).
- Beschermde natuurmonumenten (voorheen (staats)natuurmonumenten).
- De Ecologische Hoofdstructuur.
Het plangebied is op ongeveer 750 meter gelegen van het Natura 2000-gebied "Uiterwaarden IJssel". Vanwege de afstand van het plangebied en de beperkte ingreep kan gesteld worden dat het initiatief geen significant negatieve effecten heeft op het Natura 2000-gebied.
Er zijn geen beschermde natuurmonumenten in de directe nabijheid van het plangebied.
Het plangebied is niet gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur en is op aanzienlijke afstand gelegen van het Veluwe Massief.
Vanuit het aspect ecologie gezien zijn er geen beperkingen gevonden met betrekking tot de beoogde ontwikkelingen.
De betreffende rapportage is als Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek toegevoegd.
4.4 Archeologie
Om een meer gedetailleerd inzicht te krijgen in de archeologische verwachtingen is door de gemeente Hattem een Archeologische Verwachtingskaart opgesteld.
Het plangebied ligt volgens deze kaart op een dekzandrug met een trefkans van 50%. Tijdens een boorcampagne van RAAP is deze rug meegenomen en zijn er houtskoolresten gevonden in de verschillende boringen. Er is bewoning vanaf de Prehistorie mogelijk.
De nieuwe bebouwing zal zich gedeeltelijk bevinden op een plek waar huidige bebouwing staat. Dit houdt in dat de grond reeds op een dusdanige manier beroerd is dat een archeologisch vervolgonderzoek niet plaats hoeft te vinden, mits de bovengrond niet verder verstoord wordt. Daarnaast is het oppervlak van de grond die wel beroerd zal worden relatief klein en de verwachtingswaarde dusdanig laag dat een vervolgonderzoek niet hoeft plaats te vinden.
4.5 Waterparagraaf
Algemeen
Het plan ligt aan de Oosterseweg 9 te Hattem en valt buiten bestaand stedelijk gebied.
Het bevindt zich niet binnen enige keurzone of binnen de zoekgebieden voor waterberging zoals deze staan weergegeven in het Streekplan.
Het plan heeft positieve gevolgen voor en door (grond)water in de omgeving.
Grondwater
Het grondwaterpeil ligt tussen de 0,8 en de 1,2 meter onder maaiveld. Er is in en om het gebied geen grondwateroverlast bekend. Het gebied ligt niet in de grondwaterfluctuatiezone zoals provincie Gelderland deze heeft gedefinieerd. In het plan vind een reductie van verharding en dakvlak plaats door de sloop van stallen en verharding.
Ingrepen voortkomend uit dit plan zullen geen bodemlagen aantasten als gevolg waarvan het grondwatersysteem verandert.
Oppervlaktewater
Langs de weg loopt een ontwateringsloot.
Naar aanleiding van dit plan zal geen extra oppervlaktewater (in verbinding staand met het oppervlaktewatersysteem) gecreëerd worden. Doordat er agrarische activiteiten verdwijnen heeft het plan geen nadelige gevolgen voor de oppervlaktewaterkwaliteit.
Het plan veroorzaakt geen nadelige gevolgen voor of door het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.
DWA en RWA
Het hemelwater binnen het plangebied zal niet afgevoerd worden naar de riolering. Hiervoor is de Beslisboom hemelwaterafvoer -opgesteld door Tauw- gehanteerd. Het zal geloosd worden op een A-watergang.
Procedures
Doordat dit plan kleiner dan 10 woningen/1500 m² is, buiten keurzones valt, het geen HEN-water inclusief beschermingszone betreft, er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaat worden op oppervlaktewater, buiten de zoekgebieden voor waterberging valt, geen landgoed, weg(en), spoorlijn(en), Tracéwet, damwand(en), scherm(en), ontgrondingen et cetera betreft, valt het onder de "postzegelplannen" zoals Waterschap Veluwe die vanuit het oogpunt van de watertoets heeft gedefinieerd. Dit betekent dat voor dit plan het "standaard wateradvies" geldt. Afwijkingen hiervan en afwijkingen op de plankaart hebben wij beargumenteerd weergegeven in deze waterparagraaf.
Bij negatieve effecten voor het watersysteem is weergegeven hoe deze gemitigeerd en wel gecompenseerd zijn.
Aangezien het plan zich binnen stedelijk gebied bevindt, zal het zoals afgesproken wel in het art. 10 BRO overleg/watertoetsadviesoverleg aan Waterschap Veluwe worden voorgelegd.
Eventueel benodigde vergunningen worden niet met deze waterparagraaf geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden.
Hoofdstuk 5 Het Plan
5.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt een planologische afweging gemaakt, op basis van het beschreven beleidskader en het uitgevoerde onderzoek. Ook wordt de planopzet beschreven en wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.
5.2 Planologische Afweging
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Hattem aan de Oostersedijk. Het plan omvat de bouw van twee nieuwe woningen en de splitsing van de bestaande woning. In het plan mogen maximum vier wooneenheden gebouwd zijn. Voor het bouwvlak met de aanduiding "vrijstaand" is bepaald dat hier maximaal twee wooneenheden gerealiseerd moegen worden.
In het onderhavige plangebied zijn momenteel een woning en bijgebouwen gelegen. De bijgebouwen dienen ter huisvesting van een agrarisch bedrijf. Met dit plan wordt een gewenste ontwikkeling in gang gezet, namelijk de verandering van een terrein dat een agrarisch bedrijf huisvest in een gebied met een woonfunctie. Daar de directe omgeving al uit een aantal woningen bestaat en het agrarisch bedrijf niet behouden wordt is de transformatie naar een woonfunctie logisch.
De nieuw te bouwen woningen worden zo gerealiseerd dat de kaprichting van de twee nieuwe woningen zich dwars op de richting van de Oostersedijk bevindt. Een gedeelte van het oorspronkelijke perceel zal voor agrarisch gebruik bestemd worden, dit betreft de zijkanten en een grote strook aan de achterkant. De bebouwing staat op deze manier in een losse setting in het landschap waarbij het bestaande karakter van opstrekkende kavels met bijpassende bebouwingsclusters worden gerespecteerd. Hierbij dient opgemerkt te worden dat er geen vaste gevelrooilijn is.
Het onderhavige plan voldoet aan de in het streekplan en de regionale streekplanuitwerking gestelde eisen.
Toetsing aan functieverandering
Er wordt ruim 2.000 m2 aan voormalige bedrijfsgebouwen gesloopt. Hiermee wordt voldaan aan de minimale te slopen 500 m² voormalige bedrijfsgebouwen. De hoeveelheid nieuwbouw zal ruim minder dan 50% van 2.000 m2 zijn. Op de bijgevoegde afbeelding 1 is te zien wat gesloopt wordt en op afbeelding 2 is te zien wat de nieuwe situatie is.
Afbeelding 1: te slopen bebouwing
Afbeelding 2: het plan
De bestaande woning blijft behouden, deze bebouwing wordt als karakteristiek ervaren voor dit gebied. Onder de te behouden bebouwing is een momument, de voorwaarde is dat deze behouden blijft.
Het bestemmingsvlak is verkleind. Het deel dat niet als "Wonen" bestemd wordt, is bestemd als "Agrarisch". Dit is ongeveer de helft van het oorspronkelijke bestemmingsvlak.
De nieuwe bebouwing moet aansluiten bij de karakteristieken van reeds aanwezige bebouwing. Dit is een landelijke uitstraling. Voor de beeldkwaliteit waaraan het plan verder dient te voldoen wordt verwezen naar de Welstandsnota.
Met verdwijnen van de grootschalige agrarische bedrijfsgebouwen krijgt de directe omgeving een kwaliteitsimpuls. De te realiseren bebouwing benadrukt de richting waarin de langgerekte kavels liggen.
De omliggende bedrijven worden niet belemmerd in hun bedrijfsvoering. Er wordt voldaan aan de minimale afstand tussen het bedrijf en de nieuwe kavels van 50 meter en de minimale afstand tussen de bouwblokken van 100 meter. Door de nieuwe ontwikkelingen worden de agrarische bedrijven in de omgeving niet onevenredig belemmerd in hun bedrijfsvoering.
Wat het parkeren betreft wordt uitgegaan van parkeren op eigen terrein.
5.3 Planopzet
Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008). Het bestemmingsplan kent de bestemmingen "Wonen" en "Agrarisch". De (nieuwe) woning(en) mag/mogen gebouwd worden binnen de bestemming "Wonen". Voor wat betreft de planregels is aangesloten (qua inhoud) bij de voorschriften van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' van Hattem. In het plangebied mogen zich in totaal maximaal 4 wooneenheden bevinden. Dit aantal is onderverdeeld in 2 woningen ter plaatse van het bouwlak met de aanduiding "twee-aaneen" en 2 woningen ter plaatse van het bouwvlak met de aanduiding "vrijstaand".
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient een onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Het betreft hier een particulier initiatief. De kosten voor de uitvoering van het bestemmingsplan komen voor rekening van de initiatiefnemer. Het plan wordt financieel haalbaar geacht, gezien de economische waarde na de realisatie van het bouwplan. De gemeente verleent alleen medewerking door middel van het herzien van het bestemmingsplan. De kosten die met de procedure samenhangen komen voor rekening van de initiatiefnemer.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Inspraak
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen, bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. De gemeente Hattem heeft op basis van haar inspraakverordening (onder toepassing van afdeling 3.4 Awb) het voorontwerp van het bestemmingsplan gedurende een periode van zes weken vanaf 10 december 2009 tot en met 21 januari 2010 voor een ieder ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn zijn bij het college van burgemeesters en wethouders schriftelijke reacties ingediend door ingezetenen en in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen. De ingekomen reacties zijn samengevat en van commentaar voorzien in de nota. Deze nota is als Bijlage 4 NotaInspraak en overleg bij dit plan gevoegd. De ingekomen reacties hebben tot enkele kleine aanpassingen in de toelichting geleid.
Overleg
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties zijn in kennis gesteld van dit bestemmingsplan. Alleen de provincie gelderland, VROM- Inspectie regio Oost en het Waterschap Veluwe hebben een schriftelijke reactie gegeven. De ingekomen reacties zijn samengevat en van commentaar voorzien in een aparte nota die als Bijlage 4 Nota Inspraak en overleg bij dit plan is gevoegd. De reactie van het waterschap heeft tot en kleine aanpassing van deze toelichting geleid.
14 maart 2011.