KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Antidubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Ontheffingsregels
Artikel 8 Algemene Procedureregels.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Van Het Plangebied
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.4 Huidige Planologisch Regiem
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie
2.1 De Landschappelijke Aspecten
2.2 Het Plangebied
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten
4.1 Algemeen
4.2 Geluid
4.3 Bodemkwaliteit
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Bedrijven En Milieuzonering
Hoofdstuk 5 Flora & Fauna, Archeologie En Watertoets
5.1 Flora En Fauna
5.2 Archeologie
5.3 Wateraspecten
Hoofdstuk 6 Planbeschrijving
6.1 Inpassing Woning
6.2 Verkeersaspecten-parkeren
Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten En Planverantwoording
7.1 Inleiding
7.2 Opzet Van De Regels
7.3 Handhaving
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Inspraak, Vooroverleg En Zienswijzen
9.1 Inspraak
9.2 Vooroverleg
9.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bestemmingsplan Wapenveld-Dorp, 1e herziening (Flessenbergerweg 23)

Bestemmingsplan - Heerde

Vastgesteld op 20-09-2010 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 het plan:

het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Wapenveld-Dorp, 1e herziening (Flessenbergerweg 23)" van de gemeente Heerde;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0246.00000203-va01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar - ingevolge de regels - regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 beroep aan huis:

een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, cosmetisch, kunstzinnig of hiermee gelijk te stellen gebied, waaronder begrepen een kapsalon, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.8 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.9 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.10 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.11 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.12 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.13 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.14 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.15 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.16 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.17 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.18 carport:

een overdekt bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat blijkens zijn aard kennelijk is bestemd voor het stallen van een motorvoertuig;

1.19 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.20 erf:

de grond deeluitmakende van een bouwperceel behorende bij één hoofdgebouw;

1.21 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.22 hoofdgebouw:

een gebouw dat door zijn constructie of afmetingen, danwel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.23 peil:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. indien in of op het water wordt gebouwd:
    het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);

1.24 prostitutiebedrijf:

een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd voor het daar uitoefenen van prostitutie; prostitutie is het tegen betaling hebben van seksuele omgang met anderen op een naar buiten toe kenbare wijze;

1.25 seks- en/of pornobedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische en/of pornografische aard dan wel voor detailhandel in seks- en/of pornoartikelen, zoals een seksbioscoop, seksclub, seksautomaat of sekswinkel;

1.26 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.27 voorgevel:

de naar de weg toegekeerde gevel;

1.28 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw:

van enig punt van een bouwwerk tot de naar de weg toegekeerde gevel van dat gebouw.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons, dakgoten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits:

  1. a. de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,30 meter bedraagt;
  2. b. een erker aan een naar de weg toegekeerde gevel van een woning niet breder is dan 3/5 deel van de betreffende gevel.

2.2 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.6 De inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuin behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, met daarbij behorende carports, andere-bouwwerken, erven en parkeervoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op de tot 'tuin' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming dan wel de aangrenzende bestemming 'wonen', met dien verstande dat:

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in het bestaande aantal woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-gebonden beroep, met daarbijbehorende gebouwen, andere bouwwerken, tuinen en erven.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. een goede woonsituatie;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de sociale veiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.4 Ontheffing van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 7.10, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval gerekend het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor doeleinden van zelfstandige bewoning.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 eerste lid Wro wordt in elk geval verstaan:

  1. a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- en/of opslagplaats voor normaal gebruik;
  2. b. een gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seks- en/of pornobedrijf en/of prostitutiebedrijf.

Artikel 7 Algemene Ontheffingsregels

7.1 Algemene ontheffing van het algemeen geldende gebruiksverbod van artikel 7.10 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening

Burgemeester en wethouders verlenen ontheffing van het verbod als bedoeld in artikel 7.10, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

7.2 Algemene ontheffingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen in dit plan ontheffing verlenen van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven aantallen, maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die aantallen, maten, afmetingen en percentages voor zover er geen specifieke ontheffingsmogelijkheid in deze regels van toepassing is;
  2. b. de bestemmingsregels en toestaan dat aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen en toestaan dat de bouwhoogte wordt vergroot in het belang van het af te scheiden erf, het af te scheiden terrein of de af te scheiden standplaats.
  4. d. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en ten behoeve van zend-, ontvang- of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 meter;
  5. e. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die niet genoemd zijn onder d en e en toestaan dat de bouwhoogte van deze bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10,00 meter.

7.3 Voorwaarden voor het verlenen van ontheffing

De in artikel 7.2 genoemde ontheffingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de woonsituatie;
  3. c. de milieusituatie;
  4. d. de verkeersveiligheid;
  5. e. de sociale en/of externe veiligheid;
  6. f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 8 Algemene Procedureregels.

Op de voorbereiding van een besluit tot ontheffing of tot het stellen van een nadere eis is de volgende procedure van toepassing:

  1. a. een ontwerpbesluit tot wijziging op grond van deze bestemming, ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;
  3. c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het schriftelijk indienen van zienswijzen gedurende de onder a genoemde termijn;
  4. d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen hebben ingediend de beslissing daaromtrent mede.

Een besluit omtrent het verlenen van ontheffing wordt eerst genomen nadat belanghebbenden gedurende twee weken in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze schriftelijk kenbaar te maken bij burgemeester en wethouders.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

9.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het "Bestemmingsplan Wapenveld-Dorp, 1e herziening (Flessenbergerweg 23)" van de gemeente Heerde.

September 2010

Aldus vastgesteld door de Raad in de vergadering d.d.

, Voorzitter

, Griffier

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Flessenbergerweg 23 staat momenteel een vrijstaande woning. Het perceel Flessenbergerweg 23 bevindt zich aan de rand van de bebouwde kom van Wapenveld. Het voornemen is om op het perceel de bestaande woning te slopen en hiervoor in de plaats twee woningen van het type twee-onder-één kapwoning terug te bouwen.

Omdat de herbouw van woningen van dit type niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan 'Wapenveld-Dorp' is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. In deze herziening dient te worden aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling vanuit ruimtelijke oogpunt verantwoord is.

In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met onder meer:

  • nota's en visies op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau;
  • de nieuwe eisen ten aanzien van de vormgeving van het plan. Hierbij wordt gedoeld op gestandaardiseerde regels en een digitale verbeelding, gebaseerd op objectgerichte vlakken en voorzien van een codering zoals omschreven in het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO).

1.2 Ligging Van Het Plangebied

De locatie betreft het perceel Flessenbergerweg 23 in Wapenveld in de gemeente Heerde. In figuur 1.1 is de locatie aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.00000203-va01_0002.png"

Figuur 1.1. Ligging van het plangebied

1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Wapenveld-Dorp, 1e herziening (Flessenbergerweg 23)" bestaat uit de volgende stukken:

  • de verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.0246.00000203-va01 schaal 1 : 1.000 en een renvooi);
  • regels.

Op de verbeelding is de bestemming van de gronden binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan.

1.4 Huidige Planologisch Regiem

Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Wapenveld Dorp'. Dit bestemmingsplan is op 16 april 2007 vastgesteld door de gemeenteraad van de Heerde en op 2 oktober 2007 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland. Op grond dit bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming 'Wonen' en 'Tuin' gekregen. De bouw van twee woningen van het type twee-onder-één kapwoning past niet binnen het bouwblok dat opgenomen is in dit bestemmingsplan. Ook het aantal te bouwen woningen is niet in overeenstemming met het bestemmingsplan aangezien deze slechts één woning toestaat. In figuur 1.2. is een uitsnede van de bestemmingsplankaart van het bestemmingsplan 'Wapenveld-Dorp' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.00000203-va01_0003.png"

Figuur 1.2. Fragment van de plankaart van het geldende bestemmingsplan

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie gegeven. Er wordt ingegaan op de ligging en de kenmerken van het gebied.

In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van rijk, provincie en de gemeente Heerde beschreven.

In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieuthema's de revue.

Hoofdstuk 5 gaat in op de aspecten betreffende de flora & fauna, archeologie en de watertoets.

In hoofdstuk 6 wordt een beschrijving gegeven van het bouwvoornemen.

In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.

Hoofdstuk 9 gaat in op de inspraak en het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie

In dit hoofdstuk wordt het plangebied beschreven. Dit hoofdstuk gaat in op de huidige landschappelijke structuur en de huidige situatie van het plangebied

2.1 De Landschappelijke Aspecten

De gemeente Heerde is een plattelandsgemeente op de Noordoost-Veluwe. Één van de dorpen is Wapenveld. Het gebied rondom Wapenveld kenmerkt zich door haar landelijke openheid, agrarische karakter, bebossing en natuurlijke gebieden. Ten westen van het plangebied begint de Veluwe en richting het oosten beginnen de uiterwaarden van de IJssel. De overgang van de kern Wapenveld naar het omliggende landschap mag hard genoemd worden.

2.2 Het Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de rand van de bebouwde kom aan de zuidzijde van Wapenveld. De omgeving van het plangebied kenmerkt zich door zowel vrijstaande als twee-onder-één kapwoningen. Het perceel heeft een oppervlakte 660 m2 met daarop een vrijstaande woning. Het overige terrein is in gebruik als tuin. Het toevoegen van twee woningen van het type twee-onder-één kapwoningen past binnen dit bebouwingsbeeld. Het perceel is qua grootte en situering geschikt voor splitsing in twee kavels. Op elke kavel kan dan één woning staan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.00000203-va01_0004.png"

Figuur 2.1. Het plangebied in zijn directe omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.00000203-va01_0005.png"

Figuur 2.2. Het plangebied t.o.v. de kern Wapenveld

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nota Ruimte, 2006

De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen voor de komende decennia. Op 27 februari 2006 is de Nota Ruimte formeel in werking getreden.

Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. De Nota Ruimte stelt ruimte voor ontwikkeling centraal en gaat uit van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De nota ondersteunt gebiedsgerichte, integrale ontwikkeling waarin alle betrokkenen anticiperen. Het accent verschuift van toelatingsplanologie naar ontwikkelingsplanologie. Ruimte voor ontwikkeling betekent ook dat het Rijk voor ruimtelijke waarden van nationaal belang waarborgen creëert om die te kunnen behouden en ontwikkelen.

De voornaamste ruimtelijke beleidsopgaven die het kabinet ziet voor de kortere en langere termijn zijn:

  • versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
  • bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
  • borging en ontwikkeling van belangrijke (inter-) nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid.

De algemene basiskwaliteit is de ondergrens voor alle ruimtelijke plannen, dus datgene waar een ruimtelijk plan minimaal aan moet voldoen. De Nota Ruimte bevat hier generieke regels voor, waaraan alle betrokken partijen zijn gebonden. Op het gebied van economie, infrastructuur en verstedelijking gaat het bijvoorbeeld om het bundelingsbeleid, het locatiebeleid, een goede balans tussen rode (stedelijke) en groen/blauwe (natuur en water) functies, milieuwetgeving en veiligheid. Op het gebied van water, natuur en landschap geldt de basiskwaliteit op punten als de watertoets, functiecombinaties met water en het groen in en om de stad.

Voor verstedelijking, infrastructuur en vestiging van bedrijven geldt een zogenaamd bundelingsbeleid: nieuwe woongebieden en bedrijvigheid moeten zoveel mogelijk worden aangesloten op bestaande bebouwing en infrastructuur. En daarbij moet bovendien rekening worden gehouden met (bestaande) voorzieningen, groen en water (watertoets).

Conclusie ten aanzien van rijksbeleid
Geconstateerd wordt dat de bouw van een tweetal vervangende woningen binnen het plangebied goed past binnen het rijksbeleid. Er is sprake van inbreiding van woningbouw in bestaand stedelijk gebied. Er wordt aangesloten op bestaande bebouwing en infrastructuur.

3.2 Provinciaal Beleid

Het provinciaal beleid behelst een doorvertaling van rijksbeleid en is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste betreft het Streekplan Gelderland 2005.

3.2.1 Uitgangspunten van het Streekplan Gelderland 2005

Op 20 september 2005 is het Streekplan Gelderland 2005 in werking getreden. In het Streekplan Gelderland 2005 wordt het motto van de Nota Ruimte "decentraal wat kan, centraal wat moet" vertaald naar het provinciale niveau "lokaal wat kan, provinciaal wat moet". Het streekplan kent een selectieve beleidsinzet op die zaken die van provinciaal belang zijn. Daarbij hoort een grotere beleidsvrijheid en eigen verantwoordelijkheid voor gemeenten voor die zaken die van lokaal belang zijn. Het streekplan kent het onderscheid tussen de provinciale hoofdstructuur en het multifunctionele gebied. Voor het multifunctionele gebied geldt in het algemeen dat dit het domein is van de gemeenten en dat dit gebied een beperkte bemoeienis van de provincie kent.

3.2.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van het Streekplan Gelderland 2005

Het plangebied valt binnen het multifunctionele gebied. De gronden in het plangebied zijn aangeduid als "Bebouwd gebied 2000". Ingevolge de Streekplanuitwerking en de daarbij behorende kaart valt het plangebied niet binnen een zoekzone die belemmeringen kan opleveren voor de herbouw van een woning. Het betreffende plan is in overeenstemming met de provinciale uitgangspunten.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Het beleid van de gemeente Heerde is vastgelegd in diverse beleidsstukken. In dit geval zijn de belangrijkste beleidsstukken de 'Welstandsnota gemeente Heerde' en de 'Visie Wonen en Werken'.

3.3.1 Welstandsnota gemeente Heerde

Het welstandsbeleid van de gemeente Heerde is beschreven in de 'Welstandsnota gemeente Heerde'. De gemeenteraad van Heerde heeft de welstandsnota op 24 mei 2004 vastgesteld. De welstandsnota kent een gebiedsopdeling. Aan elk deelgebied is een welstandsniveau toegekend. Er wordt onderscheid gemaakt in vier welstandsniveau's, te weten:

  • Welstandsniveau 1, Zware toetsing;
  • Welstandsniveau 2, Reguliere toetsing;
  • Welstandsniveau 3, Soepele toetsing;
  • Welstandniveau 4, Welstandsvrij.

Het plangebied is aangewezen als een welstandsvrij gebied. In deze gebieden wordt een preventieve welstandsbeoordeling overbodig geacht.

3.3.2 Visie wonen en werken

De gemeenteraad heeft op 27 juni 2005 de Visie wonen en werken vastgesteld. De visie vormt een belangrijke basis voor vast te stellen bestemmingsplannen. Het uitgangspunt is om het bestaande stedelijk gebied optimaal te benutten voor het wonen. Het begrip wonen ziet in dit verband niet alleen op woningen, maar ook op de stedelijke voorzieningen en groen. In het algemeen kan worden gesteld dat nieuwbouw enkel mogelijk is door herstructurering. Incidenteel is het mogelijk om verdichting te laten plaatsvinden. Dit mag echter niet ten koste gaan van het openbaar groen.

3.3.3 Toetsing van het initiatief aan de gemeentelijke uitgangspunten

Het plangebied is in overeenstemming met het beleid verwoord in de 'Visie wonen en werken'. Het plangebied valt binnen een welstandsvrij gebied. Het bouwvoornemen is in overeenstemming met de gemeentelijke uitgangspunten.

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

4.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering en fysieke veiligheid.

4.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. De Flessenbergerweg is ten hoogte van huisnummer 23 aangemerkt als 30-km weg. In het kader van de Wet geluidhinder is dan ook geen akoestisch onderzoek noodzakelijk.

4.3 Bodemkwaliteit

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen dient een bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Boluwa Eco Systems B.V. uit Hattem heeft ter plaatse een bodemonderzoek verricht. Voor de opzet van het onderzoek is uitgegaan van een onverdachte locatie op basis van de NEN 5740 norm. Het bodemonderzoek is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting.

Op basis van de resultaten van het onderzoek kan geconcludeerd worden, dat er in de bovengrond van MM1 licht verhoogde gehalten zink, PCB (som7) en PAK (10-VROM) zijn aangetoond. De resultaten van het onderzoek laten tevens zien dat de PCB (som7) de achtergrondwaarde overschrijdt, echter de getoetste waarde betreft de rapportage grens van het laboratorium. In het schrijven van de SIKB d.d. 30-10-2008 staat:

Indien alle individuele waarden als onderdeel van de berekende waarde het resultaat "< vereiste rapportagegrens AS 3000" dan wel "< vereiste aantoonbaarheidsgrens AP04 " hebben, mag de beoordelaar ervan uit gaan dat de kwaliteit van de grond, baggerspecie, bodem of bodem onder oppervlaktewater voldoet aan de van toepassing zijnde normen uit de Regeling bodemkwaliteit.

Op basis hiervan mag worden gesteld dat er geen verontreinigingen met PCB's zijn vastgesteld.

De lichte verhoging met PAK (10-VROM) kan te maken hebben met menselijke activiteiten op de locatie. De gemeten gehalten zijn niet ongewoon voor plaatsen waar mensen wonen en/of werken. Vroeger was het heel gewoon om de asla in de tuin te legen of vuurtje te stoken om afval te verbranden.

In de ondergrond van MM2 is een licht verhoogd gehalte PCB (som7) aangetoond. Als verklaring voor het verhoogde gehalte PCB's (som 7): zie het hierboven genoemde.

In het grondwater van Pbl is een licht verhoogd gehalte dichloorethenen aangetoond. De resultaten van het onderzoek laten zien dat het gehalte dichloorethenen de streefwaarde overschrijdt, echter de getoetste waarde betreft de rapportage grens van het laboratorium. In het schrijven van de SIKB d.d. 30-10-2008 staat:

Indien alle individuele waarden als onderdeel van de berekende waarde het resultaat "< vereiste rapportagegrens AS 3000" dan wel "< vereiste aantoonbaarheidsgrens AP04 " hebben, mag de beoordelaar ervan uit gaan dat de kwaliteit van de grond, baggerspecie, bodem of bodem onder oppervlaktewater voldoet aan de van toepassing zijnde normen uit de Regeling bodemkwaliteit.

Op basis hiervan mag worden gesteld dat er geen verontreinigingen met dichloorethenen zijn vastgesteld.

De resultaten van het verkennend bodemonderzoek geven geen milieuhygiënische belemmeringen voor de verkoop van de locatie, het wijzigen van de bestemming van de locatie en het verkrijgen van een bouwvergunning op de betreffende locatie.

4.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De aanleiding daartoe is de maatschappelijke discussie die ontstond als gevolg van de directe koppeling tussen ruimtelijke ordeningsprojecten en luchtkwaliteit. De directe koppeling had tot gevolg dat veel geplande (en als noodzakelijk of gewenst ervaren) projecten geen doorgang konden vinden in overschrijdingsgebieden. Bovendien moest voor ieder klein project met betrekking tot luchtkwaliteit een uitgebreide toets gedaan worden.

Met de nieuwe ‘Wet luchtkwaliteit’ en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de ‘Wet luchtkwaliteit’ bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen op grond van de richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage.

In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.

Het onderhavige project is aan te merken als een project dat ‘niet in betekende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging’. Toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit kan achterwege blijven.

Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de naaste toekomst niet te verwachten.

Geconcludeerd wordt dat Wet Luchtkwaliteit en het Besluit NIBM geen belemmering vormt voor het project.

4.5 Externe Veiligheid

4.5.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Die beperkingen moeten in milieuvergunningen en bestemmingsplannen zijn vastgelegd. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen.

Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi)
  • de Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo)
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Structuurschema buisleidingen (SBUI) van toepassing.

Het doel van het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken.

4.5.2 Situatie in en bij het plangebied

Aan hand van de Risicokaart Gelderland is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de risicokaart Gelderland staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de risicokaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.00000203-va01_0008.png"

Figuur 4.1. Uitsnede risicokaart Gelderland

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving terzake van externe veiligheid.

4.6 Bedrijven En Milieuzonering

Bij het realiseren van nieuwe bestemmingen dient gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  1. 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  2. 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking)

Ad 1

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

Hiervan is bij onderhavig project geen sprake aangezien het project alleen betrekking heeft op de realisatie van twee woningen van het type twee-onder één kapwoningen op de plaats van een bestaande vrijstaande woning. De woonfunctie blijft behouden. De functie 'wonen' betreft niet een milieubelastende functie voor de omgeving.

Ad 2

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. Hiervan is geen sprake.

Hoofdstuk 5 Flora & Fauna, Archeologie En Watertoets

5.1 Flora En Fauna

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

5.1.1 Gebiedsbescherming

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (Natura2000) worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ’s).

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van LNV.

Het plangebied is gelegen in de nabijheid van Natura 2000-gebieden en de EHS. Ook bevindt het plangebied zich in het Nationaal Landschap 'Veluwe'. De ligging van deze gebieden zijn aangegeven in figuur 5.1., 5.2. en 5.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.00000203-va01_0009.png"

Figuur 5.1. Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000-gebieden

Natura 2000-gebieden ‘Uiterwaarden IJssel’ en 'Veluwe

De Natura 2000-gebieden ‘Uiterwaarden IJssel’ en ' Veluwe' zijn nabij het plangebied gesitueerd en kwalificeren zich zowel onder de Vogel- als Habitatrichtlijn. Het gebied de 'Uiterwaarden IJssel' is gelegen ten noordoosten van het plangebied. Het gebied 'Veluwe' bevindt zich ten westen van het plangebied.

Voor beide Natura 2000-gebieden geldt dat zij niet direct aan het plangebied grenzen. Het gebied 'Uiterwaarden IJssel' bevindt zich op ruim 2 kilometer afstand van het plangebied. Daartussen bevinden zich diverse wijken van Wapenveld, enkele verspreide woningen in agrarisch gebied en het agrarische gebied zelf. Er is sprake van dusdanig veel verstorende objecten tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied dat er geen negatieve effecten te verwachten zijn voor het Natura 2000-gebied 'Uiterwaarden IJssel'.

Het gebied 'Veluwe' bevindt zich op ongeveer 500 meter van het plangebied. Ook hier geldt weer dat er zich tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied dusdanig veel verstorende objecten, als woningen, bevinden die onderdeel uitmaken van de kern Wapenveld dat er geen negatieve effecten te verwachten zijn die een negatieve invloed zouden kunnen hebben op het Natura 2000-gebied 'Veluwe'.

Daarbij komt dat het hier de vervangende nieuwbouw van een woning betreft. Storende effecten van de werkzaamheden ten behoeve van de sloop en nieuwbouw hebben daarnaast een beperkte reikwijdte en zullen niet tot één van de Natura 2000-gebieden reiken. Mede om deze reden wordt geconcludeerd dat de voorgenomen plannen geen effecten zullen hebben op de instandhoudingsdoelstellingen Natura 2000.

Ecologische Hoofdstructuur

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een gebied dat is aangewezen als EHS. Het dichtstbijzijnde gebied behorend tot de EHS is gelegen op een afstand van circa 200 meter ten westen van het plangebied. Op basis van de ligging binnen de bebouwde kom en aard van de ingreep (sloop en nieuwbouw) kan worden geconcludeerd dat aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van de EHS niet aan de orde is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.00000203-va01_0010.png"

Figuur 5.2. Ligging plangebied t.o.v. de EHS

Nationaal Landschap 'Veluwe'

Het plangebied ligt in het Nationaal Landschap 'Veluwe'. Volgens de Nota Ruimte geldt in deze landschappen het 'ja-mits-regime. Grootschalige ontwikkelingen zijn hier niet toegestaan. De aanwezige kernkwaliteiten van het Nationale Landschap mogen niet worden aangetast.

De ruimtelijke ontwikkeling waarin onderhavig bestemmingsplan voorziet is een kleinschalige ruimtelijke ontwikkeling van beperkte omvang. Er wordt een bestaande vrijstaande woning vervangen door twee woningen van het type twee-onder-één kapwoning. Deze vervangende nieuwbouw doet geen afbreuk aan de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap 'Veluwe'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.00000203-va01_0011.png"

Figuur 5.3. Ligging plangebied in het Nationaal Landschap 'Veluwe'

5.1.2 Flora en Faunawet

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

Geconstateerd wordt dat er sprake is van een dichtbebouwde binnenstedelijke locatie. Het plangebied bestaat grotendeels uit verhard oppervlak. Gelet op de terreingesteldheid is het projectgebied ongeschikt voor beschermde flora. Gelet op de kenmerken van het projectgebied is er evenmin sprake van een foerageergebied. Het project zal hierin bovendien geen verandering brengen. De locatie heeft geen of een zeer lage natuurwaarde. Van een negatief effect van de ingrepen in het gebied op de flora en fauna lijkt dan ook geen sprake

Overigens wordt benadrukt dat rekening wordt gehouden met de in artikel 2 van de Flora- en faunawet opgenomen zorgplichtbepaling.

Op grond van artikel 2, lid 1 neemt een ieder voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, evenals voor hun directe leefomgeving. In artikel 2, lid 2 is bepaald dat de zorg, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval inhoudt dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voorzover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voorzover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken). De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend.

5.2 Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Deze wet, een wijziging op de Monumentenwet 1988, regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Nieuw in de wet is dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Het plangebied is op archeologische verwachtingskaart aangewezen als bebouwing. Uit deze kaart blijkt dat er in de directe omgeving geen archeologische monumenten aanwezig of te verwachten zijn. Nader archeologisch onderzoek kan dan ook achterwege blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.00000203-va01_0012.png"

Figuur 5.4. Uitsnede Archeologische verwachtingskaart provincie Gelderland

5.3 Wateraspecten

5.3.1 Vigerend beleid

Europees en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld die in 2009 definitief worden goedgekeurd en vastgesteld door “Den Haag” en “Brussel”. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is in diverse nota's vastgelegd. Het meest directe beleidsplan is de Vierde Nota Waterhuishouding en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, juli 2003). Het bestuursakkoord heeft tot doel “om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden”. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. In het Nationaal Bestuursakkoord is vastgelegd dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures, waarbij een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming wordt gewaarborgd. Verder is water in de Nota Ruimte een belangrijk, structurerend principe voor bestemming, inrichting en gebruik van de ruimte. Om problemen met water te voorkomen moet, anticiperend op veranderingen in het klimaat, de ruimte zo worden ingericht dat water beter kan worden vastgehouden of geborgen. Dit anticiperen is ook terug te vinden in de op 1 januari 2008 van kracht geworden Wet gemeentelijke watertaken. In deze nieuwe wet zijn de zorgplicht voor het vasthouden en afvoeren van regenwater en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht vastgelegd.

Provinciaal beleid

Streekplan Gelderland 2005

In het Streekplan Gelderland 2005 wordt ruim aandacht besteedt aan de wateraspecten. De provincie onderscheidt 3 speerpunten als het gaat om waterbeleid.

Ruimte voor water
De provincie streeft hier bij voorkeur rivierkundige maatregelen na waarin ruimte voor de rivier wordt gekoppeld aan andere ruimtelijke ontwikkelingen. Indien ruimte voor de rivier noodzakelijk is zal binnendijks gebied aan het winterbed worden toegevoegd. Hiervoor zullen planologische reservering worden ingesteld. Het bovenstaande geldt niet voor het plangebied.

Regionale berging
Waterbergingsgebieden zijn een belangrijk onderdeel van het watersysteem. Voornamelijk zijn deze gebieden bedoeld voor het tijdelijk bergen van water uit regionale watersystemen ten tijde van extreme neerslaghoeveelheden. In deze gebieden wordt verstedelijking, de aanleg van bedrijventerreinen etc. uitgesloten.

Gemeenten dienen deze waterbergingsgebieden vast te leggen in hun bestemmingsplannen. Het plangebied valt niet binnen een dergelijk zoekgebied zoals deze staan weergegeven in het Streekplan Gelderland 2005.

Drinkwater
In Gelderland zijn een aantal gebieden aangewezen als grondwaterbeschermingsgebieden. Het doel van deze gebieden is er voor te zorgen dat het grondwater op eenvoudige wijze, zonder ingrijpende en kostbare zuivering ervan, kan worden gebruikt voor de bereiding van drinkwater. Het plangebied ligt niet nabij of binnen een grondwaterbeschermingsgebied.

Watertoets

De watertoets is het aangewezen instrument om expliciet aan te geven welke wateraspecten in het geding zijn bij een ruimtelijk plan, wat de gevolgen van het betreffende bestemmingsplan zijn voor het watersysteem en welke maatregelen worden genomen om deze gevolgen het hoofd te bieden. Hierbij gaat het niet alleen om waterveiligheid, maar ook om grondwaterbescherming en wateroverlast. In ieder geval verdienen de volgende aspecten aandacht, zowel bij de keuze als bij de inrichting van de locatie:

  • Veiligheid: behouden en vergroten van de veerkracht. Met veerkracht bedoelen we het vermogen van het watersysteem om extreme situaties met veel neerslag het hoofd te bieden door voldoende bergings- en afvoermogelijkheden, zodat overstroming of ongewenste inundatie niet optreden;
  • Grondwaterbescherming;
  • Kwantitatieve gevolgen voor grond- en oppervlaktewater;
  • Kwalitatieve gevolgen voor grond- en oppervlaktewater;
  • Compensatie negatieve gevolgen.

Beleid waterschap Veluwe

Het waterbeheersplan van waterschap Veluwe is in november 2009 herzien. Zes stroomgebiedsuitwerkingsplannen vormden in 2007 de eerste gedeeltelijke herziening van het waterbeheersplan van Veluwe. De doelen gesteld in deze stroomgebiedsuitwerkingsplannen vloeiden voort uit Europese, nationale en provinciale wet- en regelgeving. Het plangebied valt in het stroomgebied 'Apeldoorns Kanaal-Grift. In de stroomgebiedsuitwerkingsplannen stond ruimte voor water centraal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.00000203-va01_0013.png"

Figuur 5.5. Beheersgebied waterschap Veluwe

De stroomgebiedsuitwerkingsplannen hadden allen de status van een partiële herziening en waren tot 22 december 2009 van kracht. Sinds november 2009 heeft het waterschap Veluwe een Waterbeheersplan. Hierin zijn alle stroomgebiedsuitwerkingsplannen verwerkt. Het waterbeleid voortkomend uit het beheersplan is gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijker waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe en water langer vasthouden mede door flexibeler en slimmer peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt. In de visie van het waterschap Veluwe onderscheidt men 3 kerntaken: veiligheid, waterkwaliteit en waterkwaliteit. Om invulling te geven aan deze kerntaken zijn een aantal doelstellingen geformuleerd die uitgevoerd moeten worden in de planperiode van 2010-2015. De geformuleerde doelen zijn:

  • Veilige dijken
  • Gewenste grond- en oppervlaktewaterstanden
  • Vermindering wateroverlast en water voor droge tijden
  • Goede onderhoudssituatie
  • Herstel en behoud van bijzondere natuur
  • Goede waterkwaliteit
  • Stedelijk waterbeheer
  • Transport en zuivering van afvalwater
  • Brede kijk

5.3.2 Waterparagraaf

Zoals in voorgaande subparagrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater). De herinrichting valt binnen de categorie “postzegelplannen” zoals Waterschap Veluwe die voor de watertoets heeft gedefinieerd. Dit betekent dat voor dit plan het “standaard wateradvies” van toepassing is en dat het plan niet voor advies aan het Waterschap Veluwe hoeft te worden voorgelegd.

Indien het plangebied in ogenschouw wordt genomen, blijkt het volgende:

Het betreffende plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone of binnen de zoekgebieden voor waterberging, zoals deze staan weergegeven in het Streekplan Gelderland 2005. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor en door (grond)water in de omgeving.

In het kader van het scheiden van vuile en schone waterstromen dient de vuilwaterafvoer (DWA) te worden aangesloten op het riool in de Flessenbergerweg. Hemelwaterafvoer (HWA) dient niet aangesloten te worden op de riolering, maar kan worden afgevoerd naar nabij gelegen oppervlaktewater. Hemelwater van dakoppervlakken kan rechtstreeks op het oppervlaktewater worden afgevoerd, hemelwater van verhardingen zonodig via een bodempassage. Ter voorkoming van verontreiniging van oppervlaktewater dient gebruik te worden gemaakt van niet uitloogbare materialen voor dakbedekking en gevelbeplating.

Voor het overige heeft de ruimtelijke ontwikkeling geen gevolgen voor de waterhuishouding in het gebied. In het plangebied zijn geen problemen bekend van grondwateroverlast.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

In hoofdstuk 2 is al ingegaan op de landschappelijke aspecten en de kenmerken van de directe omgeving van het plangebied. In dit hoofdstuk wordt op de ruimtelijke ontwikkeling zelf ingegaan.

6.1 Inpassing Woning

Het plan betreft de sloop van een vrijstaande woning op het perceel aan de Flessenbergerweg 23. Hiervoor in de plaats worden er twee woningen gebouwd van het type twee-onder-één kapwoning. De nieuwe woningen zullen worden ingepast binnen het bestaande bebouwingsbeeld aan de Flessenbergerweg. Door de bouw van de twee-onder-één kapwoning zal het huidige bebouwingslint verder versterkt worden. Het voorliggende plan is in ruimtelijk en functioneel opzicht passend bij de bestaande bebouwing. In figuur 6.1. is de kavelindelingen en de situering van de woningen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.00000203-va01_0014.png"

Figuur 6.1. Indicatieve kavelindeling.

6.2 Verkeersaspecten-parkeren

De nieuwe woningen worden ontsloten via de Flessenbergerweg. Gelet op de functie van deze weg levert dat vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren op. Parkeren ten behoeve van de woningen vindt plaats op eigen grond. Er wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen.

Tegen de invulling van het perceel met twee woningen van het type twee-onder-één kapwoning bestaan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt geen overwegende bezwaren.

Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten En Planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet Van De Regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt sinds 1 januari 2010. Ook de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) is sindsdien verplicht. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

Het juridisch bindend gedeelte van het wijzigingsplan bestaat uit planregels en een bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Het plan kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  2. 2. Bestemmingsregels;
  3. 3. Algemene regels (o.a. ontheffingen);
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

7.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

• Begrippen (artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

• Wijze van meten (artikel 2)

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden. Op verbeelding zijn soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.

De inleidende regels zijn overgenomen uit het geldende bestemmingsplan 'Wapenveld-Dorp' met dien verstande dat een aanpassing heeft plaatsgevonden in verband met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening, Besluit ruimtelijke ordening en het SVBP 2008.

7.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' die voorkomen in het plangebied. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • I. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • II. Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);
  • III. Ontheffing van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels.

Deze regels zijn grotendeels overgenomen uit het geldende bestemmingsplan 'Wapenveld Dorp' met dien verstande dat een aanpassing heeft plaatsgevonden in verband met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening, Besluit ruimtelijke ordening en het SVBP 2008.

7.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  1. a. Antidubbeltelregel (artikel 5)

Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend

  1. b. Algemene gebruiksregels (artikel 6)

In dit artikel wordt het gebruik van gronden en opstallen geregeld.

  1. c. Algemene ontheffingsregels (artikel 7)

In dit artikel worden de ontheffingsvoorwaarden beschreven. Deze ontheffingen gelden voor het hele plangebied.

  1. d. Algemene procedure regels (artikel 8)

In dit artikel zijn de procedureregels opgenomen voor het verlenen van een ontheffing of, indien van toepassing, het stellen van een nadere eis.

Deze regels zijn grotendeels overgenomen uit het geldende bestemmingsplan 'Wapenveld Dorp' met dien verstande dat een aanpassing heeft plaatsgevonden in verband met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening, Besluit ruimtelijke ordening en het SVBP 2008.

7.2.4 Overgangs- en slotbepalingen

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit wijzigingsplan.

7.3 Handhaving

Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor burger waar deze uit af kan leiden wat zijn eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van buurman en directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.

Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijk traject zal gelijktijdig worden ingezet.

Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid

Voor het bestemmingsplan is geen exploitatieplan opgesteld. Conform artikel 6.12 lid 2 Wro kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan op te stellen indien het verhalen van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. Dit is bij het onderhavige plan het geval. Eventuele kosten voor de gemeente zijn verzekerd op basis van de gemeentelijke legesverordening. Mogelijke planschadekosten zullen worden verhaald op de initiatiefnemer. Een planschadeovereenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer is reeds gesloten.

Hoofdstuk 9 Inspraak, Vooroverleg En Zienswijzen

9.1 Inspraak

Het onderhavige plan betreft kleinschalige ruimtelijke ontwikkeling van beperkte aard. Derhalve wordt het voorliggende bestemmingsplan niet vrijgegeven voor inspraak.

9.2 Vooroverleg

Het onderhavige plan valt binnen de categorie "postzegelplannen" zoals Waterschap Veluwe die voor de watertoets heeft gedefinieerd. De houdt in dat voor het plan het "standaard wateradvies" van toepassing is waardoor het plan niet in het kader van het vooroverleg aan het Waterschap Veluwe hoeft worden voorgelegd.

Ook wordt het plan niet voorgelegd aan de provincie Gelderland en de VROM-inspectie aangezien het onderhavige plan onder de provinciale WRO-agenda valt.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 5 mei 2010 voor 6 weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 1 Bodemonderzoek