KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Agrarisch - Glastuinbouw
Artikel 5 Agrarisch - Kwekerij
Artikel 6 Bedrijf
Artikel 7 Bedrijf - Nut
Artikel 8 Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen Met Lpg
Artikel 9 Cultuur En Ontspanning
Artikel 10 Detailhandel
Artikel 11 Horeca
Artikel 12 Maatschappelijk
Artikel 13 Maatschappelijk - Militair Oefenterrein
Artikel 14 Natuur
Artikel 15 Recreatie - Dagrecreatie
Artikel 16 Recreatie - Recreatiewoning
Artikel 17 Recreatie - Verblijfsrecreatie
Artikel 18 Recreatie - Volkstuin
Artikel 19 Sport
Artikel 20 Sport - Manege
Artikel 21 Verkeer - Categorie 1
Artikel 22 Verkeer - Categorie 3
Artikel 23 Verkeer - Categorie 4
Artikel 24 Water
Artikel 25 Water - Landschappelijke En Natuurlijke Waarden
Artikel 26 Wonen
Artikel 27 Wonen - Landhuis
Artikel 28 Leiding - Afvalwaterverwerking
Artikel 29 Leiding - Gas
Artikel 30 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Artikel 31 Waarde - Archeologische Monumenten
Artikel 32 Waarde - Beschermingszone Natte Natuur Parel
Artikel 33 Waarde - Ecologische Verbindingszone
Artikel 34 Waarde - Hoge Archeologische Verwachting
Artikel 35 Waarde - Lage Archeologische Verwachting
Artikel 36 Waarde - Middelhoge Archeologische Verwachting
Artikel 37 Waterstaat - Waterbergingsgebied
Artikel 38 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 39 Anti-dubbeltelregel
Artikel 40 Algemene Bouwregels
Artikel 41 Algemene Gebruiksregels
Artikel 42 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 43 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 44 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 45 Algemene Procedureregels
Artikel 46 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Werken Of Werkzaamheden
Artikel 47 Nadere Eisen
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 48 Overgangsrecht
Artikel 49 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
1.2 Begrenzing Plangebied
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Inleiding
2.2 Europees Beleid
2.3 Rijksbeleid
2.4 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Beleidsuitgangspunten En Planopzet
3.1 Inleiding
3.2 Algemene Beleidsuitgangspunten
3.3 Landschap
3.4 Landbouw
3.5 Natuur
3.6 Water
3.7 Recreatie En Toerisme
3.8 Wonen
3.9 Niet-agrarische Bedrijven
3.10 Overige Functies
3.11 Archeologie & Cultuurhistorie
3.12 Milieu
3.13 Duurzaamheid
Hoofdstuk 4 Handhaving En Uitvoerbaarheid
4.1 Planmer
4.2 Retrospectieve Toets
4.3 Beginsel Van Bebouwingsconcentratie
4.4 Toepassen Van De 10% Afwijkingsbevoegdheid
4.5 Begripsomschrijving "Bestaand"
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Inleiding
5.2 Karakter Bestemmingsplan
5.3 Regels
5.4 Verbeelding
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Nadere Toelichting Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Landschapstypen Nevenactiviteiten
Bijlage 4 Lijst Van Toegestane Nevenactiviteiten
Bijlage 5 Lijst Aan Huis Gebonden Bedrijven
Bijlage 1 Gemeentelijke Monumenten
Bijlage 2 Rijksmonumenten
Bijlage 3 Markante Panden
Bijlage 4 Externe Veiligheid
Bijlage 5 Externe Veiligheid Bij Tankstations
Bijlage 6 Qra Buisleidingen
Bijlage 7 Planmer
Bijlage 8 Zienswijzennota Buitengebied West

Buitengebied West

Bestemmingsplan - Heerde

Vastgesteld op 16-04-2012 - deels onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 het plan:

het bestemmingsplan Buitengebied West van de gemeente Heerde;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0246.00000800-va01 met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan-huis-gebonden-beroep:

het beroepsmatig verlenen van diensten zonder personeel, zoals arts, notaris, advocaat en kunstenaar, niet zijnde een aan-huis-gebonden-bedrijf, waarbij de woning met bijbehorende gebouwen in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 aan-huis-gebonden-bedrijf:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk met personeel, niet zijnde een aan-huis-gebonden-beroep, waarbij de woning met bijbehorende gebouwen in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 afwaartse beweging:

de ontwikkeling waarbij binnen de gemeentegrenzen intensieve veehouderijbedrijven vanuit het extensiveringsgebied of niet-duurzame locaties in het verwevingsgebied verplaatsen naar duurzame locaties in het verwevingsgebied;

1.8 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren in stallen, niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij, een boomkwekerij, een houtteeltbedrijf, een sierteeltbedrijf, een gebruiksgerichte paardenhouderij, een inweidersbedrijf, een witlofkwekerij of een vis- of wormenkwekerij;

1.9 agrarisch beheer:

het weiden van vee, het beheren van graslanden dan wel het telen van akkerbouwgewassen, niet in een volkstuin;

1.10 agrarisch hulpbedrijf:

een niet-industrieel bedrijf, zoals een loonbedrijf, dat volledig of nagenoeg volledig is gericht op het verlenen van diensten en het leveren van producten aan agrarische bedrijven;

1.11 ander-bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.12 ander-werk:

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.13 archeologische waarde:

de waarde, die een gebied ontleent aan het voorkomen van overblijfselen uit oude tijden of van belang is voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.14 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.15 bed & breakfast:

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben, in een kamer die ten hoogste mag beschikken over twee van de volgende woonvoorzieningen: douche/bad, wc, of keukenblok.

1.16 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.17 bedrijfsmatige exploitatie:

het door middel van een bedrijf beheren en/of exploiteren van recreatieverblijven, waarbij voor recreatiewoningen geldt dat daar permanente wisselende recreatieve (nachts)verblijfsmogelijkheden worden geboden;

1.18 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de binding met het bedrijfsgebouw of het bedrijfsperceel noodzakelijk is;

1.19 beeldentuin:

een tuin bij de (bedrijfswoning) of (bedrijfs)bebouwing waar tentoonstellingen van beeldende kunst worden georganiseerd met de bedoeling deze werken te verkopen, al dan niet in combinatie met aan de activiteit gebonden ondergeschikte horeca;

1.20 beginsel van bebouwingsconcentratie:

wijze van situering van bebouwing waardoor een compacte samenhangende ruimtelijke eenheid bestaat;

1.21 bestaande inhoud, hoogte, omvang, [..], gebouw:

inhoud, hoogte, omvang, [...], gebouw, zoals die of dat rechtens bestaat of mag bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan;

1.22 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.23 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.24 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak; in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet worden gewoond;

1.25 bijwoning:

het tijdelijk gebruik van wonen in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk op het erf van de hoofdwoning;

1.26 boerderijterras:

een terras bij een agrarisch bedrijf, waar in hoofdzaak eigen of door agrariërs uit de regio geproduceerde producten worden verkocht voor consumptie ter plaatse;

1.27 boerderijwinkel:

een winkel bij een agrarisch bedrijf, waar in hoofdzaak eigen of door agrariërs uit de regio geproduceerde agrarische producten worden verkocht;

1.28 boomkwekerij:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van beplantingsgewassen zoals bos- en haagplantsoen, laan- en parkbomen, vruchtbomen, rozenstruiken, sierconiferen en overige sierheesters, een en ander in de vorm van volle grondteelt dan wel containerteelt;

1.29 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.30 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.31 bouwblok:

gronden gelegen binnen een bouwvlak of bestemmingsvlak waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming, zijn toegelaten;

1.32 bouwlaag:

een voor mensen toegankelijk deel van een gebouw, dat aan de onder- en bovenzijde door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren wordt begrensd;

1.33 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.34 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.35 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.36 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.37 dagrecreatie:

verblijf buiten de woning voor recreatieve doeleinden zonder overnachting;

1.38 dagrecreatieve voorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van dagrecreatie;

1.39 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.40 detailhandel in weggebonden artikelen:

detailhandel in een assortiment goederen dat is gebaseerd op de behoeftes van een automobilist of diens passagiers;

1.41 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:

een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en/of maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.42 dienstverlening:

het verlenen van economische en/of maatschappelijke diensten aan derden;

1.43 discotheek:

een gebouw, waarin de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het bieden van gelegenheid tot dansen op mechanische en/of levende muziek en het serveren van al dan niet alcoholhoudende dranken;

1.44 extensief recreatief medegebruik:

recreatief medegebruik -zonder geluidsoverlast- dat in hoofdzaak is gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen en kanovaren;

1.45 fruitteeltbedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het telen van fruit;

1.46 galerie:

een ruimte in de (bedrijfs-)woning of (bedrijfs-)bebouwing voor de bedrijfsmatige tentoonstelling van beeldende kunstwerken met het doel deze werken te verkopen;

1.47 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.48 gebruiksgerichte paardenhouderij:

een bedrijf dat is gericht op het stallen, beleren en trainen van paarden, niet zijnde een manege;

1.49 geluidgevoelige functies:

bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen;

1.50 gemeentelijke bedrijf:

een bedrijf dat voorziet in de opslag, berging van goederen, materialen en voertuigen ten behoeve van het onderhoud en de beveiliging van openbare wegen, gebouwen en gronden;

1.51 groensingel:

een strook beplanting bestaande uit struiken en bomen, gelegen binnen de bestemming en grenzend aan de bestemmingsgrens;

1.52 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf dat gericht is op het ontwikkelen van activiteiten, waarbij de productie geheel of nagenoeg geheel afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond (als productiemiddel) waar het bedrijf over kan beschikken;

1.53 hippisch centrum:

paardenhouderij die is gericht op het bieden van paardrijmogelijkheden (inclusief instructie en wedstrijden) in verenigingsverband, zonder stallingsruimte voor paarden en al dan niet met een horecavoorziening die is gericht op het verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers;

1.54 hogere grenswaarde:

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit grenswaarden;

1.55 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.56 horecabedrijf:

een bedrijf waarvan de werkzaamheden bestaan uit het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse, al dan niet in samenhang met het bedrijfsmatig verschaffen van logies en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, met uitzondering van een discotheek;

1.57 houtteelt:

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de melding- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;

1.58 huishouden:

een verzameling van één of meer personen die een woonruimte bewoont en daar zichzelf voorziet, of door derden wordt voorzien, in dagelijkse levensbehoeften.

1.59 inwoning:

het bewonen van een woning door één zelfstandig en één onzelfstandig huishouden;

1.60 intensieve veehouderij:

een agrarisch bedrijf of dat deel van een agrarisch bedrijf waar tenminste 250 m² aan bedrijfsvloeroppervlakte aanwezig is dat gebruikt wordt als veehouderij volgens de Wet milieubeheer, waar geen melkrundvee, schapen, paarden, geiten of dieren biologisch gehouden worden (conform artikel 2 van de Land-bouwkwaliteitswet) en waar geen dieren gehouden worden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer;

1.61 infrastructurele voorzieningen:

wegen en paden (inclusief kabels en leidingen), die niet zijn of behoren te zijn opgenomen in de gemeentelijke wegenlegger;

1.62 inweidersbedrijf:

bedrijf voor het weiden van vee van derden;

1.63 kampeermiddel:

een tent, tentwagen, een kampeerauto of een caravan, niet zijnde een stacaravan;

1.64 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;

1.65 kiosk:

horecabedrijf uitsluitend voor de verkoop, niet zijnde uitserveren, van etenswaren, versnaperingen, dranken en soortgelijke artikelen;

1.66 kleinschalig kamperen:

kamperen gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober, op een kampeerterrein geschikt voor een beperkt aantal standplaatsen voor kampeermiddelen waarvan het maximum in de regels bij de betreffende bestemming is opgenomen.

1.67 kwetsbare objecten:

kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.68 landbouwmechanisatiebedrijf:

Een bedrijf gericht op het repareren en onderhouden van landbouwwerktuigen en machines, waaronder tractoren en maaimachines, als servicefunctie voor de agrarische bedrijven in de omliggende regio, met de daaraan ondergeschikte, incidentele verkoop van die producten en daarbij behorende onderdelen;

1.69 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.70 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-maatschappelijke, sociaal-medische, sociaal culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.71 manege:

paardenhouderij die is gericht op het bieden van paardrijmogelijkheden (inclusief instructie) aan derden, in combinatie met stallingsruimte voor paarden van derden en al dan niet met een horecavoorziening die is gericht op het verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers van het manegebedrijf;

1.72 mantelzorg:

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgevng, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

1.73 natuurlijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.74 nevenactiviteit:

een activiteit die uitsluitend naast een feitelijk aanwezige hoofdfunctie en uitsluitend door de bewoner en/of ondernemer van die hoofdfunctie uitgeoefend wordt en wat betreft vloeroppervlakte ondergeschikt is aan die hoofdfunctie;

1.75 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.76 onderkomens:

voor verblijf geschikte al dan niet aan de bestemming onttrokken voer- en vaartuigen en kampeermiddelen;

1.77 ondergeschikte horeca:

aan de hoofdfunctie gerelateerde horeca die qua oppervlakte kleiner is dan de hoofdactiviteit;

1.78 openbare weg:

een weg als bedoeld in artikel 4 van de Wegenwet;

1.79 paardenbak:

een niet-overdekte piste, voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem waar naast training en africhting van het paard eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden;

1.80 peil:

  • voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • het peil zoals door of namens burgemeester en wethouders is bepaald;

1.81 permanente bewoning:

bewoning van een ruimte als hoofdwoonverblijf, waarbij door betrokkene(n) niet aannemelijk is of kan worden gemaakt dat elders daadwerkelijk over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt;

1.82 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.83 productiegerichte paardenhouderij:

een agrarisch bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het fokken en opfokken van paarden (vermeerderen), die geschikt zijn voor een bepaalde taak, alsmede hengstenhouderij en paardenmelkerij, KI-station;

1.84 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

1.85 recreatieve bewoning:

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie door een persoon of huishouden dat het hoofdverblijf elders heeft;

1.86 recreatiewoning:

een gebouw dat periodiek dient voor recreatief (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.87 risicovolle inrichting:

een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals dit besluit luidde op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.88 rustpunt:

een rustpunt zoals bekend en aangemeld bij de stichting rustpunt;

1.89 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.90 sportkantine:

een verblijfslocatie waarin de verstrekking van drank- en etenswaren gericht is op gebruikers van de sportvoorziening;

1.91 stacaravan:

een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede gelet op de afmetingen kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen, ook over grotere afstanden, als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen, en dat dient voor recreatief (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.92 standplaats:

een in of op het terrein aangegeven, zichtbaar gemarkeerde plek, door middel van nummering, stroomvoorziening, erfafscheiding of anderszins, voor het plaatsen of geplaatst houden van een kampeermiddel;

1.93 statische opslag:

opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zonder dat deze ter plaatse bewerkt, verwerkt, gerepareerd of verhandeld worden;

1.94 streekeigen product:

producten die zijn voortgebracht op ambachtelijke wijze op agrarische bedrijven gelegen in de gemeente Heerde of in aangrenzende gemeenten;

1.95 teeltondersteunende kassen:

teeltondersteunende voorzieningen, die de uiterlijke verschijningsvorm hebben van een kas;

1.96 teeltondersteunende voorzieningen:

voorzieningen die toegepast worden om de teelt van groente, fruit, bomen of potplanten te bevorderen en te beschermen, zoals tunnel- en boogkassen, containerteelt, schaduwhallen, hagelnetten, stellingen en regenkappen;

1.97 trekkershut:

een gebouw waarvoor een vergunning ingevolge artikel 40 van de Woningwet is vereist ten behoeve van recreatief (nacht)verblijf, niet zijnde een recreatiewoning, dat periodiek dient voor recreatief (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.98 tweede woning:

een recreatief verblijf dat men door eigendom of anderszins niet permanent voor zichzelf beschikbaar heeft náást het hoofdverblijf;

1.99 vakantiepark:

complex van recreatiewoningen, -bungalows en- appartementen die voor recreatief nachtverblijf zijn bestemd;

1.100 verblijfsrecreatie:

recreatief verblijf, waarbij overnacht wordt in kampeermiddelen en/of recreatiewoningen;

1.101 verpleeginrichting met een recreatieve functie:

een instelling die ruimte biedt aan het recreatief verblijven en verzorgen van langdurig zieken, die elders hun hoofdverblijf hebben;

1.102 volwaardig agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf dat nu of op redelijke termijn voldoende werk en inkomen kan opleveren voor ten minste één volwaardige arbeidskracht die in duurzaam hoofdberoep aan het bedrijf verbonden is;

1.103 voorgevel:

De naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of indien;
een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
het een boerderij met woning en deelruimte betreft, de belangrijkste gevel van de woning; in overige gevallen voorgevelrooilijn als bedoeld in de gemeentelijke bouwverordening;

1.104 voorkeursgrenswaarde:

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder;

1.105 woning:

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden, tenzij het bestaande aantal huishoudens meer dan één bedraagt, dan is het bestaande aantal huishoudens toegestaan;

1.106 woongebouw:

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.107 woonhuis:

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de breedte van een gebouw:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren;

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een anderbouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 de oppervlakte van een bouwblok:

de bebouwde oppervlakte binnen een bouwvlak gemeten aan de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen aan de buitenzijde van het bouwblok, bouwwerken-geen gebouw zijnde, erfverhardingen en tuinen meegerekend; landschappelijke inpassing, kuilvoerplaten, mestbassins, teeltondersteunende voorzieningen en sleufsilo's niet meegerekend;

2.8 afstand tot de molen:

de afstand gerekend vanaf het middelpunt van de molen.

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,75 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. 1. de uitoefening van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    1. a. intensieve veehouderij uitsluitend is toegestaan binnen bouwvlakken ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
    2. b. binnen een bouwvlak niet meer dan 1 agrarisch bedrijf is toegestaan;
    3. c. mestvergistingsinstallatie van bedrijfseigen mest met een maximale capaciteit van 36.000 ton per jaar;
    4. d. de bestaande gebouwen mede mogen worden gebruikt en verbouwd ten behoeve van voorzieningen ten behoeve van voorzieningen ten behoeve van kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen, een boerderijterras en een boerderijwinkel tot een oppervlakte van niet meer dan 150 m²;
  2. 2. de hierna genoemde nevenactiviteiten, op de hierna genoemde percelen:
    1. a. Bruggenhoek 2, landbouwmechanisatiebedrijf;
    2. b. Meenseweg 4, landbouwmechanisatiebedrijf;
  3. 3. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' zijn de gronden tevens bestemd voor de instandhouding van de aanwezige karakteristieke hoofdvorm van bouwwerken;
  4. 4. ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij', een gebruiksgerichte paardenhouderij;
  5. 5. de instandhouding en ondergeschikte aanpassing van bestaande openbare wegen, paden (inclusief kabels en leidingen) en infrastructurele voorzieningen en de aanleg van infrastructurele voorzieningen;
  6. 6. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen sprengen en beken, en voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water, niet zijnde voorzieningen ten behoeve van ijsbanen of siervijvers;
  7. 7. extensief recreatief medegebruik;
  8. 8. agrarisch beheer van gronden;
  9. 9. met daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken en voorzieningen - niet zijnde windturbines - andere werken, tuinen, erven en agrarische gronden, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'ehs-natuur' geen teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan.

3.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

3.3 Nadere eisen

Artikel 47 (Nadere eisen) is van toepassing.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden

Artikel 46 (Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) is van toepassing op het uitvoeren van in dat artikel aangegeven werken en werkzaamheden, op en/of in de daarbij aangegeven gronden.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid

3.9 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Artikel 4 Agrarisch - Glastuinbouw

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Glastuinbouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van de glastuinbouw, met dien verstande dat:

  1. 1. per bestemmingsvlak niet meer dan 1 glastuinbouwbedrijf is toegestaan;
  2. 2. de bestaande gebouwen mede mogen worden gebruikt en verbouwd ten behoeve van voorzieningen ten behoeve van zorgfuncties en ten behoeve van kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen (zoals boerderijwinkel, een boerderijterras, een ontvangstruimte voor rondleidingen, hobbycursussen in de creatieve sfeer of lezingen) tot een oppervlakte van niet meer dan 150 m²;
  3. 3. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' zijn de gronden tevens bestemd voor de instandhouding van de aanwezige karakteristieke hoofdvorm van bouwwerken;
  4. 4. de instandhouding en ondergeschikte aanpassing van bestaande openbare wegen, paden (inclusief kabels en leidingen) en infrastructurele voorzieningen en de aanleg van infrastructurele voorzieningen;
  5. 5. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen sprengen en beken, en voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water, niet zijnde voorzieningen ten behoeve van ijsbanen of siervijvers;
  6. 6. extensief recreatief medegebruik;
  7. 7. agrarisch beheer van gronden;

met de daarbij behorende gebouwen, ander-bouwwerken, tuinen en erven.

4.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch - Glastuinbouw' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

4.3 Nadere eisen

Artikel 47 (Nadere eisen) is van toepassing.

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

4.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Artikel 5 Agrarisch - Kwekerij

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Kwekerij' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het houtteelt-, sierteelt- en boomkwekerijbedrijf, met dien verstande dat:

  1. 1. per bestemmingsvlak niet meer dan 1 bedrijf is toegestaan;
  2. 2. de bestaande gebouwen mede mogen worden gebruikt en verbouwd ten behoeve van voorzieningen ten behoeve van zorgfuncties en ten behoeve van kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen (zoals boerderijwinkel, een boerderijterras, een ontvangstruimte voor rondleidingen, hobbycursussen in de creatieve sfeer of lezingen) tot een oppervlakte van niet meer dan 150 m²;
  3. 3. ter plaatse van de aanduiding 'hovenier' een hoveniersbedrijf is toegestaan als onderdeel van het in lid 5.1 aanhef genoemde bedrijf;
  4. 4. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' zijn de gronden tevens bestemd voor de instandhouding van de aanwezige karakteristieke hoofdvorm van bouwwerken;
  5. 5. de instandhouding van wegen, paden (inclusief kabels en leidingen) en infrastructurele voorzieningen en de aanleg van infrastructurele voorzieningen;
  6. 6. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen sprengen en beken, en voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water, niet zijnde voorzieningen ten behoeve van ijsbanen of siervijvers;
  7. 7. extensief recreatief medegebruik;
  8. 8. agrarisch beheer van gronden;

met de daarbij behorende gebouwen, andere-bouwwerken, tuinen en erven.

5.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch - Kwekerij' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

5.3 Nadere eisen

Artikel 47 (Nadere eisen) is van toepassing.

5.4 Afwijken van de bouwregels

5.5 Specifieke gebruiksregels

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 6 Bedrijf

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn op de volgende adressen uitsluitend bestemd voor de volgende activiteiten:

  • Broekstraat 3, caravanstalling;
  • Beatrixweg 53, opslag;
  • Eeuwlandseweg 3, automobielbedrijf;
  • Eeuwlandseweg 4, transportbedrijf;
  • Evergunnedijk 4, agrarisch hulpbedrijf;
  • Kanaaldijk 4, agrarisch hulpbedrijf;
  • Kerkdijk 9, bouwbedrijf;
  • Kerkdijk ongenummerd, agrarisch hulpbedrijf;
  • Mussenkampseweg 11, opslag;
  • Oenerweg 14a, stratenmakersbedrijf;
  • Oenerweg 16, hekwerkmontagebedrijf;
  • Oenerweg 25, hoveniersbedrijf;
  • Ossenbergweg 2, werkschuur bosbedrijf;
  • Plakkenweg 5, hoveniersbedrijf;
  • Plakkenweg 15, houtzagerij;
  • Wapenvelder Kerkweg 14, bestratingsbedrijf;
  • Wapenvelder Kerkweg, gemeentelijk bedrijf;
  • Zwarteweg 1, sloopbedrijf en afvalverwerking;

met daarbij behorende gebouwen, andere-bouwwerken, tuinen, erven, terreinen en parkeervoorzieningen, met dien verstande dat:

  1. 1. per bestemmingsvlak ten hoogste 1 bedrijf is toegestaan;
  2. 2. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing.

6.2 Bouwregels

Op de voor 'Bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

6.3 Nadere eisen

Artikel 47 (Nadere eisen) is van toepassing.

6.4 Afwijken van de bouwregels

6.5 Specifieke gebruiksregels

6.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 7 Bedrijf - Nut

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nut' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. 1. nutsvoorzieningen, zoals transformatoren, gasvoorzieningen en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;

met daarbij behorende gebouwen, andere-bouwwerken en terreinen.

7.2 Bouwregels

Op de voor 'Bedrijf - Nut' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

7.3 Nadere eisen

Artikel 47 (Nadere eisen) is van toepassing.

Artikel 8 Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen Met Lpg

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. 1. een inrichting voor de verkoop van motorbrandstoffen, waaronder begrepen lpg met dien verstande dat de doorzet niet meer mag bedragen dan de hierna aangegeven doorzet:
    Locatie Doorzet
    Tankstation het Veen < 1.000 m³ per jaar
    Tankstation Kolthoorn aan de A50 <1.500 m³ per jaar
  2. 2. detailhandel in de vorm van de verkoop van weggebonden artikelen en aanverwante goederen;
  3. 3. ter plaatse van de aanduiding 'vulpunt lpg' voor een lpg vulpunt;

met daarbij behorende boven- en ondergrondse voorzieningen, gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, verhardingen, groen-, nuts- en parkeervoorzieningen.

8.2 Bouwregels

Op de voor "Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen met lpg" aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

Artikel 9 Cultuur En Ontspanning

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Cultuur en Ontspanning' aangewezen gronden zijn op het volgende adres uitsluitend bestemd voor de volgende activiteiten:

  • Groteweg 52, 54, museum, bezoekerscentrum, ondergeschikte horeca en kleinschalige dagrecreatie;

met daarbij behorende algemene voorzieningen en gebouwen, een bedrijfswoning daaronder begrepen, andere-bouwwerken, tuinen, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, water en groenvoorzieningen.

9.2 Bouwregels

Op de voor 'Cultuur en Ontspanning' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

9.3 Nadere eisen

Artikel 47 (Nadere eisen) is van toepassing.

9.4 Afwijken van de bouwregels

9.5 Specifieke gebruiksregels

9.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 10 Detailhandel

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn op de volgende adressen uitsluitend bestemd voor de volgende activiteiten:

  • Eperweg 35, tuinmachinehandel;
  • Oenerweg 2a, antiekhandel;
  • Zuppeldseweg 8, slagerij;

met daarbij behorende gebouwen, een bedrijfswoning daaronder begrepen, andere-bouwwerken, tuinen, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, water en groenvoorzieningen.

10.2 Bouwregels

Op de voor 'Detailhandel' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

10.3 Nadere eisen

Artikel 47 (Nadere eisen) is van toepassing.

10.4 Afwijken van de bouwregels

10.5 Specifieke gebruiksregels

10.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 11 Horeca

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn op de volgende adressen uitsluitend bestemd voor de volgende horeca(bedrijven):

  • Elburgerweg 31, kiosk;
  • Zwolseweg 75, restaurant.

met de daarbij behorende gebouwen, andere-bouwwerken, tuinen, erven, terrassen, terreinen, parkeervoorzieningen, water en groenvoorzieningen.

11.2 Bouwregels

Op de voor 'Horeca' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

11.3 Nadere eisen

Artikel 47 (Nadere eisen) is van toepassing.

11.4 Afwijken van de bouwregels

11.5 Specifieke gebruiksregels

11.6 Afwijken van de gebruiksregels

11.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 12 Maatschappelijk

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn op de volgende adressen uitsluitend bestemd voor de volgende activiteiten:

  • Badhuisweg 3, reikicentrum;
  • Dr. Jan van Breemenlaan 2, verpleeginrichting met een recreatieve functie;
  • Groteweg 5, Justitieel Pedagogisch centrum;
  • Kamperweg 27, dierenpension;
  • Kamperweg 86, congrescentrum;
  • Kanaaldijk 57, kerk en school;
  • Keetweg 3, activiteitencentrum;
  • Kooiweg 8a, scouting;
  • Lagestraat 25, dierenkliniek;
  • Oenerweg 7, school;

met daarbij behorende gebouwen, andere-bouwwerken, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, water en groenvoorzieningen.

12.2 Bouwregels

Op de voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

12.3 Nadere eisen

Artikel 47 (Nadere eisen) is van toepassing.

12.4 Afwijken van de bouwregels

12.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in Artikel 41 Algemene gebruiksregels, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor doeleinden van zelfstandige bewoning.

12.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 13 Maatschappelijk - Militair Oefenterrein

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Maatschappelijk - Militair oefenterrein aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. 1. artillerieschietkamp;
  2. 2. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuurgebieden en de natuurwetenschappelijke, landschappelijke en ecologische waarden daarvan;
  3. 3. wegen met ten hoogste twee rijstroken en andere infrastructurele voorzieningen, zoals deze bestonden op het tijdstip van de vaststelling van het plan;
  4. 4. waterhuishouding, uitsluitend voor de sloten en andere watergangen zoals deze bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan;

met daarbij behorende bouwwerken, andere-bouwwerken en voorzieningen.

13.2 Bouwregels

Op de voor Maatschappelijk - Militair oefenterrein aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken - niet zijnde woningen - ten dienste van de bestemming.

13.3 Nadere eisen

Artikel 47 (Nadere eisen) is van toepassing.

13.4 Afwijken van de bouwregels

13.5 Specifieke gebruiksregels

13.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden

Artikel 46 (Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) is van toepassing op het uitvoeren van in dat artikel aangegeven werken en werkzaamheden, op en in de daarbij aangegeven gronden, met daarbij aangegeven voorwaarden en uitzonderingen.

Artikel 14 Natuur

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. 1. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuurgebieden en de natuurlijke, landschappelijke en ecologische waarden daarvan;
  2. 2. extensief recreatief en/of educatief medegebruik;
  3. 3. het agrarisch medegebruik;
  4. 4. de instandhouding en ondergeschikte aanpassing van bestaande openbare wegen, paden (inclusief kabels en leidingen) en infrastructurele voorzieningen en de aanleg van infrastructurele voorzieningen;
  5. 5. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen sprengen en beken, en voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water, niet zijnde voorzieningen ten behoeve van ijsbanen of siervijvers;
  6. 6. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein', is een parkeerterreinen toegestaan;
  7. 7. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - bos en parkstrook', uitsluitend voor bos, struikgewas of hakhout, zulks met het oog op het bereiken van een visuele scheiding tussen de naastliggende bestemmingen, dan wel ten behoeve van het behoud van de aldaar voorkomende of daaraan eigen landschappelijke of natuurwetenschappelijke waarden, alsmede ten behoeve van extensieve dagrecreatie;
  8. 8. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - schaapskooi' , is een schaapskooi toegestaan;
  9. 9. ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein', is een (natuur)kampeerterrein toegestaan;
  10. 10. ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats, is een begraafplaats toegestaan;
  11. 11. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - schaapskooi', is een schaapskooi toegestaan;
  12. 12. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - militair gebruik toegestaan', is militair gebruik toegestaan;

met daarbij behorende bouwwerken, andere-bouwwerken en voorzieningen.

14.2 Bouwregels

Op de voor Natuur aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken - niet zijnde woningen - ten dienste van de bestemming.

14.3 Nadere eisen

Artikel 47 (Nadere eisen) is van toepassing.

14.4 Afwijken van de bouwregels

14.5 Specifieke gebruiksregels

14.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden

Artikel 46 (Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) is van toepassing op het uitvoeren van in dat artikel aangegeven werken en werkzaamheden, op en in de daarbij aangegeven gronden, met daarbij aangegeven voorwaarden en uitzonderingen.

14.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 15 Recreatie - Dagrecreatie

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. 1. dagrecreatieve voorzieningen, waaronder kiosken;

met daarbij behorende algemene voorzieningen en gebouwen, andere-bouwwerken, wegen, paden, parkeervoorzieningen, water en groenvoorzieningen.

15.2 Bouwregels

Op de voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

15.3 Nadere eisen

Artikel 47 (Nadere eisen) is van toepassing.

15.4 Afwijken van de bouwregels

15.5 Specifieke gebruiksregels

15.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in 15.5.1 onder 2 ten behoeve van het vestigen van ondergeschikte horeca ten dienste van de dagrecreatieve voorziening, in maximaal 1 gebouw binnen het betreffende bestemmingsvlak.

15.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden

Artikel 46 (Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) is van toepassing op het uitvoeren van in dat artikel aangegeven werken en werkzaamheden, op en in de daarbij aangegeven gronden, met daarbij aangegeven voorwaarden en uitzonderingen.

Artikel 16 Recreatie - Recreatiewoning

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Recreatiewoning' aangewezen gronden zijn bestemd voor het recreatieve verblijf in recreatiewoningen met de daarbij behorende gebouwen, andere-bouwwerken en terreinen.

16.2 Bouwregels

Op de voor 'Recreatie - Recreatiewoning' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

16.3 Nadere eisen

Artikel 47 (Nadere eisen) is van toepassing.

16.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 17 Recreatie - Verblijfsrecreatie

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. 1. bedrijfsmatig geëxploiteerde kampeerterreinen voor toercaravans, vouwwagens, campers, trekkershutten en tenten, met dien verstande dat:
    1. a. ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' ook recreatiewoningen zijn toegestaan;
    2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - stacaravan' ook stacaravans zijn toegestaan;
  2. 2. daarbij behorende algemene voorzieningen, waaronder begrepen dagrecreatieve voorzieningen, detailhandel, horeca en dienstverlenende bedrijven, een en ander uitsluitend of in hoofdzaak ten dienste van de verblijfsrecreatieve voorzieningen;
  3. 3. de instandhouding en ontwikkeling van afschermende groensingels met een minimale breedte van 10 m;

met daarbij behorende gebouwen, andere-bouwwerken, wegen, paden, parkeervoorzieningen, water en groenvoorzieningen.

17.2 Bouwregels

Op de tot Recreatie - Verblijfsrecreatie bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

17.3 Nadere eisen

Artikel 47 (Nadere eisen) is van toepassing.

17.4 Afwijken van de bouwregels

17.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 18 Recreatie - Volkstuin

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Volkstuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor de hobbytuinbouw, met daarbij behorende andere-bouwwerken en voorzieningen.

18.2 Bouwregels

Op de voor 'Recreatie - Volkstuin' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd gebouwen en andere-bouwwerken ten dienste van de bestemming.

18.3 Nadere eisen

Artikel 47 (Nadere eisen) is van toepassing.

18.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 19 Sport

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. 1. ter plaatse van de aanduiding 'zwembad', een zwembad;
  2. 2. ter plaatse van de aanduiding 'motorcrossterrein', voor sportieve recreatie bestaande uit motor- en bromfietscrossen gedurende 14 uur per week en andere werken waaronder begrepen geluidswallen;
  3. 3. op de volgende adressen uitsluitend voor de volgende activiteiten:
      • Mussenkampseweg 9a: hippisch centrum;
      • Krimpenbos 17: hippisch centrum;

en daarbij behorende voorzieningen, zoals een sportkantine, met daarbij behorende gebouwen - niet zijnde (bedrijfs)woningen - andere-bouwwerken, wegen, paden, parkeervoorzieningen, bos, water en groenvoorzieningen.

19.2 Bouwregels

Op de tot 'Sport' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

19.3 Nadere eisen

Artikel 47 (Nadere eisen) is van toepassing.

19.4 Specifieke gebruiksregels

19.5 Afwijken van de gebruiksregels

19.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden

Artikel 46 (Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) is van toepassing op het uitvoeren van in dat artikel aangegeven werken en werkzaamheden, op en in de daarbij aangegeven gronden, met daarbij aangegeven voorwaarden en uitzonderingen.

Artikel 20 Sport - Manege

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport - Manege' aangewezen gronden zijn bestemd voor een manege met daarbij behorende gebouwen, andere-bouwwerken en voorzieningen, wegen, paden, parkeervoorzieningen, water en groenvoorzieningen.

20.2 Bouwregels

Op de tot 'Sport - Manege' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

20.3 Nadere eisen

Artikel 47 (Nadere eisen) is van toepassing.

20.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 21 Verkeer - Categorie 1

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Categorie 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. 1. wegen van niet meer dan vier rijstroken met bijbehorende op- en afritten;

met daarbij behorende gebouwen, zoals bushaltes, andere-bouwwerken en voorzieningen, fietspaden, bermen en bermsloten, taluds, ongelijkvloerse kruisingen, faunapassages, parkeer- en groenvoorzieningen.

21.2 Bouwregels

Op de tot 'Verkeer - Categorie 1' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

21.3 Nadere eisen

Artikel 47 (Nadere eisen) is van toepassing.

Artikel 22 Verkeer - Categorie 3

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Categorie 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen van niet meer dan twee rijstroken, met daarbij behorende gebouwen, zoals bushaltes, andere-bouwwerken en voorzieningen, fietspaden, bermen en bermsloten, taluds, ongelijkvloerse kruisingen, faunapassages, parkeer- en groenvoorzieningen.

22.2 Bouwregels

Op de tot 'Verkeer - Categorie 3' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

22.3 Nadere eisen

Artikel 47 (Nadere eisen) is van toepassing.

Artikel 23 Verkeer - Categorie 4

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Categorie 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. 1. wegen van niet meer dan twee rijstroken, met daarbij behorende gebouwen, zoals bushaltes, andere-bouwwerken en voorzieningen, fietspaden, bermen en bermsloten, taluds, ongelijkvloerse kruisingen, faunapassages, parkeer- en groenvoorzieningen;
  2. 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - militair gebruik toegestaan', is militair gebruik toegestaan;

23.2 Bouwregels

Op de tot 'Verkeer - Categorie 4' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

23.3 Nadere eisen

Artikel 47 (Nadere eisen) is van toepassing.

Artikel 24 Water

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. 1. kanalen, vaarten, plassen, waterbergingen, watergangen, voorzieningen voor het keren van water en andere waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. 2. oeverstroken;
  3. 3. extensief recreatief medegebruik;

met daarbij behorende andere-bouwwerken en voorzieningen zoals bruggen, dammen, duikers, stuwen en andere beschoeiingen.

24.2 Bouwregels

Op de voor 'Water' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd andere-bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

  1. 1. de bouwhoogte van bruggen, sluizen en daarmee gelijk te stellen kunstwerken niet meer dan 10 m mag bedragen;
  2. 2. de bouwhoogte van overige andere-bouwwerken niet meer dan 2 m mag bedragen.

24.3 Nadere eisen

Artikel 47 (Nadere eisen) is van toepassing.

Artikel 25 Water - Landschappelijke En Natuurlijke Waarden

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water - Landschappelijke en natuurlijke waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. 1. kanalen, vaarten, plassen, waterbergingen, watergangen, voorzieningen voor het keren van water en andere waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. 2. oeverstroken;
  3. 3. het behoud, onderhoud en herstel van landschappelijke en ecologische waarden, zoals natte natuur en de HEN- en SED- wateren;
  4. 4. extensief recreatief medegebruik;

met daarbij behorende andere-bouwwerken en voorzieningen zoals bruggen, dammen, duikers, stuwen en andere beschoeiingen.

25.2 Bouwregels

Op de voor 'Water - Landschappelijke en natuurlijke waarden' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd andere-bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

  1. 1. de bouwhoogte van bruggen, sluizen en daarmee gelijk te stellen kunstwerken niet meer dan 10 m mag bedragen;
  2. 2. de bouwhoogte van overige andere-bouwwerken niet meer dan 2 m mag bedragen.

25.3 Nadere eisen

Artikel 47 (Nadere eisen) is van toepassing.

25.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden

Artikel 46 (Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) is van toepassing op het uitvoeren van in dat artikel aangegeven werken en werkzaamheden, op en in de daarbij aangegeven gronden, met daarbij aangegeven voorwaarden en uitzonderingen.

Artikel 26 Wonen

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. 1. het wonen in woonhuizen:
  2. 2. een aan-huis-gebonden beroep;
  3. 3. bedrijfsactiviteiten aan huis die hierna bij het desbetreffende adres zijn aangeven:
    adres bedrijfsactiviteit
    Kanaaldijk 16 Grafisch adviesbureau
    Render Klippenpad 1 Studio (film, tv, radio, geluid)
    Steenvoortseweg 4A Rijdende hoefsmid
    Wapenvelder Kerkweg 12 b/c Minicamping met maximaal 25 staanplaatsen
  4. 4. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' zijn de gronden tevens bestemd voor de instandhouding van de aanwezige karakteristieke hoofdvorm van bouwwerken;
  5. 5. rustpunten ten behoeve van dagrecreanten;
  6. 6. agrarische hobbybedrijven;
  7. 7. bestaande legaal aanwezige inwoonsituaties;

met daarbij behorende gebouwen, andere-bouwwerken, tuinen en erven, met dien verstande dat de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing.

26.2 Bouwregels

Op de tot 'Wonen' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

26.3 Nadere eisen

Artikel 47 (Nadere eisen) is van toepassing.

26.4 Afwijken van de bouwregels

26.5 Specifieke gebruiksregels

26.6 Afwijken van de gebruiksregels

26.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Artikel 27 Wonen - Landhuis

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Landhuis' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. 1. het wonen in, binnen gronden met een parkachtige aanleg gesitueerde, aanzienlijke woningen in de zin van landhuizen;
  2. 2. een aan-huis-gebonden beroep;
  3. 3. bedrijfsactiviteiten aan huis die hierna bij het desbetreffende adres zijn aangeven:
    adres bedrijfsactiviteit
    Koerbergseweg 6 Galerie en beeldentuin
  4. 4. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' zijn de gronden tevens bestemd voor de instandhouding van de aanwezige karakteristieke hoofdvorm van bouwwerken;
  5. 5. rustpunten ten behoeve van dagrecreanten;
  6. 6. agrarische hobbybedrijven;
  7. 7. bestaande legaal aanwezige inwoonsituaties;

met daarbij behorende gebouwen, andere-bouwwerken, tuinen en erven, met dien verstande dat de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing.

27.2 Bouwregels

Op de voor 'Wonen - Landhuis' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

27.3 Nadere eisen

Artikel 47 (Nadere eisen) is van toepassing.

27.4 Afwijken van de bouwregels

27.5 Specifieke gebruiksregels

27.6 Afwijken van de gebruiksregels

27.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Artikel 28 Leiding - Afvalwaterverwerking

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Afvalwaterverwerking' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een leiding ten behoeve van het transport van afvalwater en daarbij behorende andere-bouwwerken en voorzieningen, met de hartlijn van de leiding uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - afvalwaterverwerking'.

28.2 Bouwregels

Op de tot 'Leiding - Afvalwaterverwerking' bestemde gronden:

  1. 1. mag niet worden gebouwd ten dienste van de (basis)bestemming;
  2. 2. mogen andere-bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de waterleiding, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 2,50 m mag bedragen.

Artikel 29 Leiding - Gas

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een ondergrondse leiding voor transport van gas met een diameter van ten hoogste 8,35 inch en een druk van ten hoogste 40 bar en daarbij behorende andere-bouwwerken en voorzieningen, met de hartlijn van de leiding uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas'.

29.2 Bouwregels

Op de tot 'Leiding - Gas' bestemde gronden:

  1. 1. mag niet worden gebouwd ten dienste van de (basis)bestemming;
  2. 2. mag geen permanente opslag plaatsvinden;
  3. 3. mogen andere-bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de aardgastransportleiding, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 2,50 m mag bedragen.

29.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

29.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot het permanent opslaan van goederen in het belang van een veilig en bedrijfszeker gastransport en ter beperking van gevaar voor personen en goederen in de directe omgeving van de gasleiding.

29.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 46 (Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) is van toepassing op het uitvoeren van in dat artikel aangegeven werken en werkzaamheden, op en in de daarbij aangegeven gronden, met de daarbij aangegeven voorwaarden en uitzonderingen.

Artikel 30 Leiding - Hoogspanningsverbinding

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een leiding ten behoeve van het transport van elektriciteit, met daarbij behorende andere-bouwwerken en voorzieningen, met de hartlijn van de leiding uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - hoogspanningsverbinding'.

30.2 Bouwregels

Op de tot 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' bestemde gronden:

  1. 1. mag niet worden gebouwd ten dienste van de (basis)bestemming;
  2. 2. andere-bouwwerken mogen worden gebouwd ten dienste van de leiding, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 2,50 m mag bedragen.

30.3 Afwijken van de bouwregels

Artikel 31 Waarde - Archeologische Monumenten

31.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische monumenten' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische monumenten.

31.2 Bouwregels

Op de tot 'Waarde - Archeologische monumenten' bestemde gronden mag niet worden gebouwd, met dien verstande dat dit niet van toepassing is op:

  1. 1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen van een bouwwerk groter dan 50 m², dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. 2. in afwijking van het gestelde onder 1 hoeft de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen geen rapport als bedoeld onder 1 te overleggen, indien één van de volgende situaties van toepassing is:
    1. a. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het vervangen van bestaande bebouwing (waaronder een bestaande ondergrondse kelder), waarbij de oppervlakte aan bebouwing niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut (met uitzondering van nieuwe kelders);
    2. b. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5m uit de bestaande fundering, met behoud van bestaande funderingen;
    3. c. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het bouwen in de bodem tot een diepte van 0,4m onder het bestaande maaiveld;
    4. d. naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
  3. 3. Indien het onder 1 genoemde rapport of de beschikbare informatie als bedoeld in 2 onder d daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd te stellen kwalificaties zonodig archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden.
  4. 4. indien uit het onder 1 genoemde rapport of uit de beschikbare informatie als bedoeld in 2 onder d of uit het vervolgonderzoek bedoeld in 3 blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor bouwen:
    1. a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    2. b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    3. c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    4. d. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.

31.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden

Artikel 46 (Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) is van toepassing op het uitvoeren van in dat artikel aangegeven werken en werkzaamheden, op en in de daarbij aangegeven gronden, met daarbij aangegeven voorwaarden en uitzonderingen.

31.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, teneinde de dubbelbestemming Waarde - Archeologische monumenten geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

Artikel 32 Waarde - Beschermingszone Natte Natuur Parel

32.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Beschermingszone natte natuur parel' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de chemische en ecologische kwaliteit van grond- en oppervlaktewater, de waterkwantiteit en stand en stroming van het grondwater waarvan de natte landnatuur afhankelijk is.

32.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden

Artikel 46 (Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) is van toepassing op het uitvoeren van in dat artikel aangegeven werken en werkzaamheden, op en in de daarbij aangegeven gronden, met daarbij aangegeven voorwaarden en uitzonderingen.

Artikel 33 Waarde - Ecologische Verbindingszone

33.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Ecologische verbindingszone' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor instandhouding en ontwikkeling van ecologische verbindingszones tussen natuur- en natuurontwikkelingsgebieden.

33.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in lid 33.1 mag uitsluitend worden gebouwd indien:

  1. 1. uit overleg met de beheerder van de ecologische verbindingszone blijkt, dat daartegen uit hoofde van dat beheer en de ontwikkeling geen bezwaar bestaat;
  2. 2. de landschappelijke en ecologische waarden van de ecologische verbindingszone niet worden aangetast.

33.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 46 (Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) is van toepassing op het uitvoeren van in dat artikel aangegeven werken en werkzaamheden, op en in de daarbij aangegeven gronden, met daarbij aangegeven voorwaarden en uitzonderingen.

Artikel 34 Waarde - Hoge Archeologische Verwachting

34.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Hoge archeologische verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.

34.2 Bouwregels

Op de tot 'Waarde - Hoge archeologische verwachting' bestemde gronden gelden voor het bouwen van bebouwing de volgende regels:

  1. 1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen van een bouwwerk groter dan 100 m², dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. 2. in afwijking van het gestelde onder 1 hoeft de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen geen rapport als bedoeld onder 1 te overleggen, indien één van de volgende situaties van toepassing is:
    1. a. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het vervangen van bestaande bebouwing (waaronder een bestaande ondergrondse kelder), waarbij de oppervlakte aan bebouwing niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut (met uitzondering van nieuwe kelders);
    2. b. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5m uit de bestaande fundering, met behoud van bestaande funderingen;
    3. c. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het bouwen in de bodem tot een diepte van 0,4m onder het bestaande maaiveld;
    4. d. naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
  3. 3. Indien het onder 1 genoemde rapport of de beschikbare informatie als bedoeld in 2 onder d daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd te stellen kwalificaties zonodig archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden.
  4. 4. indien uit het onder 1 genoemde rapport of uit de beschikbare informatie als bedoeld in 2 onder d of uit het vervolgonderzoek bedoeld in 3 blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor bouwen:
    1. a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    2. b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    3. c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    4. d. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.

34.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden

Artikel 46 (Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) is van toepassing op het uitvoeren van in dat artikel aangegeven werken en werkzaamheden, op en in de daarbij aangegeven gronden, met daarbij aangegeven voorwaarden en uitzonderingen.

34.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, teneinde:

  1. 1. De dubbelbestemming Waarde - Hoge archeologische verwachting geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief onderzoek is aangetoond dat op de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. 2. De dubbelbestemming Waarde - Archeologische monumenten op te nemen, indien uit nader onderzoek blijkt, dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 35 Waarde - Lage Archeologische Verwachting

35.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Lage archeologische verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.

35.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden

Artikel 46 (Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) is van toepassing op het uitvoeren van in dat artikel aangegeven werken en werkzaamheden, op en in de daarbij aangegeven gronden, met daarbij aangegeven voorwaarden en uitzonderingen.

35.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, teneinde:

  1. 1. De dubbelbestemming Waarde - Lage archeologische verwachting geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief onderzoek is aangetoond dat op de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn dan el er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. 2. De dubbelbestemming Waarde - Archeologische monumenten op te nemen, indien uit nader onderzoek blijkt, dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 36 Waarde - Middelhoge Archeologische Verwachting

36.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Middelhoge archeologische verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.

36.2 Bouwregels

Op de tot 'Waarde - Middelhoge archeologische verwachting' bestemde gronden gelden voor het bouwen van bebouwing de volgende regels:

  1. 1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen van een bouwwerk groter dan 1.000 m², dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. 2. in afwijking van het gestelde onder 1 hoeft de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen geen rapport als bedoeld onder 1 te overleggen, indien één van de volgende situaties van toepassing is:
    1. a. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het vervangen van bestaande bebouwing (waaronder een bestaande ondergrondse kelder), waarbij de oppervlakte aan bebouwing niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut (met uitzondering van nieuwe kelders);
    2. b. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5m uit de bestaande fundering, met behoud van bestaande funderingen;
    3. c. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het bouwen in de bodem tot een diepte van 0,4m onder het bestaande maaiveld;
    4. d. naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
  3. 3. Indien het onder 1 genoemde rapport of de beschikbare informatie als bedoeld in 2 onder d daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd te stellen kwalificaties zonodig archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden.
  4. 4. indien uit het onder 1 genoemde rapport of uit de beschikbare informatie als bedoeld in 2 onder d of uit het vervolgonderzoek bedoeld in 3 blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor bouwen:
    1. a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    2. b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    3. c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    4. d. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.

36.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden

Artikel 46 (Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) is van toepassing op het uitvoeren van in dat artikel aangegeven werken en werkzaamheden, op en in de daarbij aangegeven gronden, met daarbij aangegeven voorwaarden en uitzonderingen.

36.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, teneinde:

  1. 1. De dubbelbestemming Waarde - Middelhoge archeologische verwachting geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief onderzoek is aangetoond dat op de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn dan el er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. 2. De dubbelbestemming Waarde - Archeologische monumenten op te nemen, indien uit nader onderzoek blijkt, dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 37 Waterstaat - Waterbergingsgebied

37.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de (tijdelijke) waterberging.

37.2 Bouwregels

In afwijking van de aldaar voorkomende bestemming, uitsluitend bouwwerken ten dienste van het beheer van de waterberging worden opgericht. Zie tevens de algemene Keur van het Waterschap.

37.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking het bepaalde in lid 37.2 ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de daar voorkomende bestemming(en), indien vooraf advies van de waterbeheerder is ingewonnen omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning het waterhuishoudkundig belang niet onevenredig wordt aangetast alsmede omtrent eventueel aan de vergunning te verbinden voorwaarden.

37.4 Specifieke gebruiksregels

Als strijdig gebruik geldt het gebruik van gronden op een wijze die leidt tot het belemmeren van de tijdelijke berging van water.

Artikel 38 Waterstaat - Waterkering

38.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het onderhoud en de verbetering van de waterkering, de afvoer van oppervlaktewater en voor de waterhuishouding, met daarbij behorende andere-bouwwerken.

38.2 Bouwregels

Op de tot 'Waterstaat - Waterkering' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd andere-bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 2,50 m mag bedragen.

38.3 Afwijken van de bouwregels

38.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden

Artikel 46 (Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) is van toepassing op het uitvoeren van in dat artikel aangegeven werken en werkzaamheden, op en in de daarbij aangegeven gronden, met daarbij aangegeven voorwaarden en uitzonderingen.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 39 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 40 Algemene Bouwregels

40.1 Bebouwingsgrenzen

40.2 Bestaande maten

In afwijking van het bepaalde ten aanzien van de goot- en bouwhoogte van gebouwen en andere bouwwerken exclusief bijbehorende bouwwerken geldt dat bestaande maten en afmetingen gehandhaafd mogen worden, ook in geval van (ver)nieuwbouw.

40.3 Landschappelijke waarden

Bouwwerken dienen gebouwd te worden met in achtneming van de per gebiedstype voorkomende danwel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden, zoals hierna ter plaatse van de aanduiding is aangegeven:

aanduiding landschaps- en natuurwaarden
'dekzandruggen en oude bouwlanden' - Kleinschalig halfopen landschap
- Reliëf van bolle akkers / enken
- Enken open houden, randen markeren met beplanting
- Aanplant langs wegen en paden
- Erfbeplanting, bosjes en houtwallen
'beekdalen' - Brede beekdalen: openheid behouden
- Natte ondergrond
- Kavelbeplanting alleen langs perceelsgrenzen
- Open houden bij directe overgang naar dekzandrug
'hooilanden' - Openheid behouden
- Terughoudend met erfbeplanting / bebouwing
- Grasland
- Kavelbeplanting op grens gebiedstype hooiland
'broeken' - Openheid behouden
- Karakteristieke verkaveling: wegen langs ontginningsassen aanplanten met populieren, essen of iepen
- In verrommelde delen: heggen als kavelgrens en erfbeplanting toepassen

40.4 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De voorschriften van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. 1. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  2. 2. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  3. 3. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  4. 4. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  5. 5. de ruimte tussen bouwwerken.

Artikel 41 Algemene Gebruiksregels

41.1 Strijdig gebruik

  1. 1. Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van:
    1. a. gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;
    2. b. gronden voor de voorgevel ten behoeve van een zwembad;
  2. 2. Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt niet verstaan:
    1. a. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning is vereist en deze is verleend.
    2. b. de opslag van materiaal en het stallen van caravans in bestaande (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen.

41.2 Nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven

41.3 Bed & Breakfast

41.4 Paardenbakken

Artikel 42 Algemene Aanduidingsregels

42.1 Wijzigingsbevoegdheden

42.2 geluidszone

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone' is het bouwen van nieuwe geluidsgevoelige functies niet toegestaan.

42.3 landgoed

42.4 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

42.5 veiligheidszone - lpg

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' geldt dat:

  1. 1. die gronden - naast de andere aangewezen bestemming(en) - tevens bestemd zijn voor de bescherming van het woon-, leef- en verblijfsklimaat in verband met een (nabij) aanwezige lpg-installatie;
  2. 2. er geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan.
  3. 3. er geen toename mag plaatsvinden van kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, tenzij ze behoren tot de inrichting waartoe ook het vulpunt lpg behoort.
  4. 4. burgemeester en wethouders het plan kunnen wijzigen door:
    1. a. het wijzigen van de veiligheidszone, indien uit nader onderzoek is gebleken dat de omvang van de plaatsgebonden risicocontour PR10-6 als gevolg van nieuwe technische inzichten, verandering van wetgeving, nieuwe rekenmodellen of een wijziging in de lpg-installatie is gewijzigd en zich binnen de gewijzigde zone geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten bevinden;
    2. b. het opheffen van de veiligheidszone, indien uit nader onderzoek is gebleken dat de ter plaatse gelegen lpg-installatie buiten werking is gesteld of het plaatsgebonden risico is opgeheven.

42.6 vrijwaringszone - molenbiotoop

Artikel 43 Algemene Afwijkingsregels

43.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van:

  1. 1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages, met uitzondering van oppervlakte- en inhoudsmaten, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. 2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. 3. de bestemmingsbepalingen met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de omgevingsvergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  4. 4. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de bouwhoogte van de andere-bouwwerken wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  5. 5. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat wordt gebouwd voor nutsvoorzieningen tot een bouwhoogte van niet meer dan 3m en een oppervlakte van niet meer dan 25 m²;
  6. 6. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en schotelantennes, indien de oppervlakte van de vergroting van de verhoging niet meer bedraagt dan 1 m², met dien verstande dat de oppervlakte van de vergroting ten behoeve van een liftkoker niet meer bedraagt dan 4 m², tot een extra hoogte van 3 m;
  7. 7. het bepaalde ten aanzien van de maximale goothoogte van bedrijfsbebouwing, niet zijnde de bedrijfswoning, en toestaan dat de goothoogte wordt verhoogd tot 2 m, mits dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  8. 8. het voorschrift dat gebouwd moet worden overeenkomstig het beginsel van bebouwingsconcentratie, voorzover dat noodzakelijk is vanuit het oogpunt van veiligheid en medische noodzaak.

43.2 Inwoning

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 1.105 (woning) voor het huisvesten van meerdere huishoudens in één woning ten behoeve van inwoning waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. 1. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. woonsituatie;
    3. c. milieusituatie;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzend gronden;
    6. f. de sociale veiligheid.

43.3 Mantelzorg

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 1.105 (woning) voor het huisvesten van meerdere huishoudens in één woning ten behoeve van mantelzorg waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. 1. de mantelzorg dient gerealiseerd te worden binnen de bestaande woning;
  2. 2. de ruimten voor mantelzorg dienen ondergeschikt te zijn aan de hoofdbewoning;
  3. 3. de mantelzorg wordt beperkt tot 30% van het netto vloeroppervlak van de bestaande woning met een maximum van 60 m²;
  4. 4. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de ingeding zijnde belangen waaronder die van omwonenden.

43.4 Mantelzorg in vrijstaande bijbehorende bouwwerken

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 1.24 (bijbehorend bouwwerk) voor het wonen ten behoeve van mantelzorg in een vrijstaande bijbehorende bouwwerken, mits is aangetoond dat mantelzorg in de bestaande woning redelijkerwijs niet mogelijk is, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. 1. bijwoning dient te geschieden in een vrijstaand bijbehorende bouwwerk dat binnen de bestaande bouwmogelijkheden past;
  2. 2. bijwoning eindigt wanneer de mantelzorg eindigt;
  3. 3. binnen 1 jaar na beëindiging van de mantelzorg wordt het teruggebracht in de oorspronkelijke situatie danwel een situatie die voor wat betreft het gebruik en bouwregels voldoet aan het geldende bestemmingplan;
  4. 4. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de ingeding zijnde belangen waaronder die van omwonenden;
  5. 5. er dient gebruik te worden gemaakt van één inrit;
  6. 6. er dient sprake te zijn van gemeenschappelijk nutsvoorzieningen;
  7. 7. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. woonsituatie;
    3. c. milieusituatie;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzend gronden;
    6. f. de sociale veiligheid.

43.5 Kleinschalige kampeerterreinen

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in de regels van dit plan ten behoeve van kleinschalige kampeerterreinen bij woningen en bedrijfswoningen, met dien verstande dat:

  1. 1. het aantal standplaatsen ten hoogste 25 mag bedragen;
  2. 2. het terrein voor kleinschalig kamperen dient te zijn gelegen binnen het bouwvlak, indien dit binnen de betreffende bestemming is opgenomen, en met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  3. 3. de landschappelijke inpassing is aangetoond door een landschappelijk inpassingsplan;
  4. 4. de hoofdverschijningsvorm van het perceel of het pand niet onevenredig wordt aangetast;
  5. 5. de voorzieningen ten behoeve van het kleinschalig kamperen worden ondergebracht in de bestaande bebouwing tot een oppervlakte van 100 m²;
  6. 6. de oppervlakte van het perceel ten behoeve van het kleinschalig kamperen ten minste 0,5 hectare bedraagt;
  7. 7. de onderlinge afstand tussen terreinen voor kleinschalig kamperen ten minste 500 m bedraagt;
  8. 8. het kleinschalige kampeerterrein de cultuurhistorische waarden of de bedrijfsmatige activiteiten ter plaatse moet versterken;
  9. 9. voor zover het betreft een terrein ter plaatse van de aanduiding 'ehs-natuur' en 'ehs-verwevingsgebied' of de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologische verbindingszone' kleinschalig kamperen uitsluitend is toegestaan, indien er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige natuurlijke of landschappelijke waarden.

43.6 Afwegingskader

Artikel 44 Algemene Wijzigingsregels

44.1 Algemene wijzigingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen te wijzigen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. 1. de bij wijziging betrokken grenzen mogen ten hoogste 20 m worden verschoven;
  2. 2. de oppervlakte van de bij wijziging betrokken bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen mag niet worden vergroot ten opzichte van de oppervlakte vóór wijziging;
  3. 3. met uitzondering van het bepaalde onder 2 mag de oppervlakte van de bestemming Verkeer- Categorie 1, Verkeer - Categorie 3 of Verkeer - Categorie 4, worden vergroot indien er sprake is van een ondergeschikte aanpassing voor incidentele verbeteringen zoals een bushalte, of voor passagemogelijkheden;

44.2 Wijzigingsbevoegdheid Agrarisch - Kwekerij of Agrarisch - Glastuinbouw

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat de bestemming van gronden direct grenzend aan gronden met de bestemming 'Agrarisch - Kwekerij' of 'Agrarisch -Glastuinbouw' worden gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch - Kwekerij' respectievelijk 'Agrarisch- Glastuinbouw', met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. 1. per geval dient de noodzaak voor een doelmatige bedrijfsvoering te zijn aangetoond;
  2. 2. aangetoond is dat uitbreiding binnen het bestaande bestemmingsvlak redelijkerwijs niet mogelijk is;
  3. 3. de oppervlakte aan glasopstanden mag niet worden vergroot ten opzichte van de maximaal toegestane oppervlakte als bedoeld in lid 4.2.2 onder 5;
  4. 4. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
  5. 5. de belangen van de omliggende functies niet onevenredig worden geschaad;
  6. 6. de doelstellingen van de ecologische verbindingszone niet onevenredig worden geschaad;
  7. 7. het wijzigen dient zo te geschieden dat de inpassing van de gebouwen in het landschap op zorgvuldige wijze kan plaatsvinden, aan de hand van een landschappelijk inpassingsplan, waarbij onevenredige aantasting van in de directe omgeving voorkomende landschaps- en natuurwaarden en van de waterhuishouding en waterkwaliteit ter plaatse zoveel mogelijk wordt voorkomen.

44.3 Wijzigingsbevoegdheid Wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat de bestemming van gronden direct grenzend aan gronden met de bestemming 'Wonen' worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen', met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. 1. de totale oppervlakte van de bestemming 'Wonen' met niet meer dan 25% wordt vergroot;
  2. 2. de wijziging noodzakelijk is voor de optimale inrichting van het perceel;
  3. 3. het wijzigen dient zo te geschieden dat de inpassing van de gebouwen in het landschap op zorgvuldige wijze kan plaatsvinden, aan de hand van een landschappelijk inpassingsplan, waarbij onevenredige aantasting van in de directe omgeving voorkomende landschaps- en natuurwaarden en van de waterhuishouding en waterkwaliteit ter plaatse zoveel mogelijk wordt voorkomen.

44.4 Wijzigingsbevoegdheid bedrijfsbeëindiging

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd. indien de gronden ter plaatse zijn aangeduid als bouwvlak en indien vaststaat dat de bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd, de bestemming Agrarisch, Agrarisch - Glastuinbouw, Agrarisch - Kwekerij, Bedrijf, Detailhandel, Maatschappelijk, te wijzigen ten behoeve van:

  1. 1. de bestemming Wonen, waarbij geldt dat:
    1. a. alleen de bestemming van gronden naar de bestemming Wonen gewijzigd wordt, als die gronden na wijziging gebruikt worden ten behoeve van de woning met tuinen en erven. De overige gronden krijgen een agrarische bestemming;
    2. b. de karakteristiek van de voormalige bedrijfswoning en de complexiteit van het (voormalige) (boeren)erf, alsmede de landschappelijke kenmerken (percelering, beplanting) blijkens een aan het Landschapsontwikkelingsplan getoetste inrichtingsplan waar mogelijk worden versterkt en in ieder geval niet worden aangetast;
    3. c. door de wijziging geen milieuhygiënische belemmeringen ontstaan voor omringende agrarische bedrijven;
    4. d. de infrastructuur niet verzwaard mag worden. Onder verzwaren wordt mede verstaan: het verharden van zandwegen;
    5. e. de verkeersaantrekkendheid in vergelijking met de oorspronkelijke activiteit niet of nauwelijks mag toenemen;
    6. f. de monumentale en karakteristieke bebouwing gehandhaafd dient te blijven;
    7. g. het aantal woningen niet toeneemt.
  2. 2. de bestemming Natuur ten behoeve van natuurontwikkeling, met dien verstande dat:
    1. a. natuurontwikkeling uitsluitend plaatsvindt ter uitvoering van het provinciaal natuurbeleid;
    2. b. het ruimtelijke (natuur)eenheden betreft.
  3. 3. de bestemming Agrarisch, met dien verstande dat geen bouwvlak mag worden toegevoegd.

44.5 Wijzigingsbevoegdheid woningsplitsing

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen ten behoeve van het toestaan van één woning extra binnen de aaneengesloten bebouwing van een bestaande woning met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. 1. het aanvaardbaar is vanuit volkshuisvesting waarbij de extra woning dient te passen binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma;
  2. 2. de hoofdvorm mag niet worden aangetast indien het betreft een karakteristiek pand ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  3. 3. het wijzigen dient zo te geschieden dat de inpassing van de woning en bijbehorende bouwwerken in het landschap op zorgvuldige wijze kan plaatsvinden, aan de hand van een landschappelijk inpassingsplan, waarbij onevenredige aantasting van in de directe omgeving voorkomende landschaps- en natuurwaarden en van de waterhuishouding en waterkwaliteit ter plaatse zoveel mogelijk wordt voorkomen.
  4. 4. bij iedere woning is maximaal 100 m² aan bijbehorende bouwwerken toegestaan;
  5. 5. bij wijziging wordt gelijktijdig op de verbeelding de aanduiding 'twee-aaneen' opgenomen.

44.6 Afwegingskader wijziging

Artikel 45 Algemene Procedureregels

Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de volgende procedure van toepassing:

  1. 1. een ontwerpbesluit tot het stellen van nadere eisen, ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. 2. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;
  3. 3. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het schriftelijk indienen van zienswijzen gedurende de onder a genoemde termijn;
  4. 4. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen hebben ingediend de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 46 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Werken Of Werkzaamheden

46.1 Vergunningplicht

Behoudens het bepaalde in lid 46.3.1, is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op en in de hierna aangegeven gronden de daarbij aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

werken en werkzaamheden*
waarden/bestemmingen/aanduidingen a b c d e f g h
13 Maatschappelijk - Militair oefenterrein + + + +
14 Natuur + + + + + + + +
15 Recreatie - Dagrecreatie + + +
17 Recreatie - Verblijfsrecreatie + + +
19 Sport + + +
25 Water - Landschappelijke en natuurlijkewaarden + + + + +
29 Leiding - Gas + + + + 1) + 1) + + +
32 Waarde - Beschermingszone natte natuur parel + + + + + +
33 Waarde - Ecologische verbindingszone + + + +
38 Waterstaat - Waterkering + + + + + +
'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' + + + + + +
'vrijwaringszone - molenbiotoop' + +
'beekdalen' 2) + + + + + + +
'broeken' 2) + + +
'dekzandruggen en oude bouwlanden' 2) + + + + + +
'hooilanden' 2) + + + +
* de onderstaande letters worden hierna verklaard;
in de tabel is: + = vergunning vereist
2) uitsluitend waar de aanduiding ligt over de bestemmingen: Agrarisch, Agrarisch -Glastuinbouw, Agrarisch - Kwekerij, Cultuur en Ontspanning, Maatschappelijk, Maatschappelijk -Militair oefenterrein, Natuur, Recreatie - Dagrecreatie, Recreatie - Verblijfsrecreatie, Water -Landschappelijke en natuurlijke waarden, Wonen - Landhuis.
a aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen
b verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet, en het ophogen en egaliseren van de gronden
c aanleggen en dempen van watergangen
d aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur, het ingraven of indrijven van voorwerpen dieper dan 3 m
1) indien het betreft 'Leiding - Gas' zijn genoemde werkzaamheden omgevingsvergunningplichting vanaf maaiveld
e diepploegen, zijnde het extra diep - meer dan circa 0,4 m - omploegen, het (chemisch) scheuren van grasland, anders dan voor graslandverbetering
1) indien het betreft 'Leiding - Gas' zijn genoemde werkzaamheden omgevingsvergunningplichting vanaf maaiveld
f bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters
g Het vellen of rooien van bomen, houtsingels of houtwallen
h Drainage en onderbemaling

46.2 Vergunningplicht archeologie

Behoudens het bepaalde in lid 46.3.2, is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op en in de hierna aangegeven gronden de daarbij aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

werken en werkzaamheden*
waarden/bestemmingen/aanduidingen a b c d e f
31 Waarde - Archeologische monumenten + + + + + +
34 Waarde - Hoge archeologische verwachting + + + + + +
35 Waarde - Lage archeologische verwachting + + + + + +
36 Waarde - Middelhoge archeologischeverwachting + + + + + +
* de onderstaande letters worden hierna verklaard;
in de tabel is: + = vergunning vereist
a aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen
b verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet, en het ophogen en egaliseren van de gronden
c aanleggen en dempen van watergangen en poelen
d aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen (nutsvoorzieningen) breder dan 80 cm en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur
e diepploegen, zijnde het extra diep - meer dan circa 0,4 m onder het maaiveld - omploegen, het (chemisch) scheuren van grasland, anders dan voor graslandverbetering
f bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters

46.3 Uitzonderingen vergunningplicht

46.4 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 46.1, zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen,

  1. a. niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel
  2. b. de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;

46.5 Rapportageplicht Archeologie

De onder lid 46.2 genoemde vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

46.6 Deskundige advies archeologie

Indien het onder 46.5 genoemde rapport of de beschikbare informatie daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd te stellen kwalificaties zonodig archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden.

Artikel 47 Nadere Eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  1. 1. de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    1. a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
    2. b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    3. c. de landschappelijke inpassing;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    6. f. de milieusituatie;
    7. g. het landschappelijk karakter van het gebied.
  2. 2. de plaats, de afmetingen en de nokrichting van de bebouwing ten behoeve van een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke situering (= bebouwings- en landschapsstructuur) van zowel de bebouwing onderling als ten opzichte van het landschap en ter bescherming van de cultuurhistorische waarde;
  3. 3. de bouw van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'ehs-natuur', 'ehs-verweving' of de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologische verbindingszone' met het oog op bescherming van de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de ecologische hoofdstructuur.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 48 Overgangsrecht

48.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder 1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het bepaalde onder 1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

48.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder 1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder 1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het bepaalde onder 1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 49 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied West.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doelstelling

Voorliggend Bestemmingsplan Buitengebied West heeft betrekking op het westelijk buitengebied van de gemeente Heerde. De vigerende bestemmingsplannen voor het buitengebied zijn het bestemmingsplan "Agrarisch gebied", vastgesteld bij raadsbesluit van 23 oktober 1989 en het bestemmingsplan "Bos en Natuurgebied", vastgesteld bij raadsbesluit van 10 januari 1975.

In het kader van de actualisatieplicht is de gemeente gestart met het opstellen van het bestemmingsplan Buitengebied. Hiervoor zijn in juni 2005 de "Structuurvisie Landelijk Gebied" en beleidsnotitie "Wonen in het landelijk gebied" vastgesteld. De functies van alle bebouwing in het buitengebied is vervolgens geïnventariseerd en verwerkt tot een functiekaart. De zogenoemde functiekaart heeft in het najaar van 2006 ter visie gelegen. Het geheel is vervolgens uitgewerkt tot een voorontwerpbestemmingsplan dat in 2007 ter visie heeft gelegen. Door diverse omstandigheden is de procedure echter stil komen te liggen.

Onlangs is besloten het traject voor het bestemmingsplan Buitengebied weer op te pakken met dien verstande dat het buitengebied van de gemeente wordt opgesplitst in twee verschillende bestemmingsplannen, te weten:

  • Bestemmingsplan Buitengebied West
  • Bestemmingsplan Buitengebied Oost

Voor de hoogwatergeul Veessen-Wapenveld wordt een Rijksinpassingsplan opgesteld. Dit Rijksinpassingsplan ligt straks tussen de beide bestemmingsplannen Buitengebied in.

Het in 2007 ter visie gelegen bestemmingsplan Buitengebied is op verschillende onderdelen verouderd. In de afgelopen periode heeft zich namelijk een groot aantal veranderingen voorgedaan die van belang zijn voor bestemmingsplannen in het algemeen, en voor het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Heerde in het bijzonder. Hiertoe is halverwege 2010 de "actualisatienotitie Bestemmingsplannen Buitengebied" opgesteld en op 17 augustus 2010 vastgesteld door het college van B&W. Deze notitie heeft het uitgangspunt gevormd voor dit bestemmingsplan Buitengebied West.

Het bestemmingsplan Buitengebied West heeft een conserverend karakter. Het belangrijkste doel van het bestemmingsplan is het regelen van bestaande functies en de autonome ontwikkelingen ervan. Nieuwe ontwikkelingen vragen om verschillende onderzoeken en beleidsafwegingen en worden dan ook niet mogelijk gemaakt met dit bestemmingsplan, maar moeten een separate procedure doorlopen. De nieuwe structuurvisie van de gemeente Heerde vormt het afwegingskader voor deze nieuwe ontwikkelingen.

1.2 Begrenzing Plangebied

De gemeente Heerde ligt op de rand van de Veluwe, in het overgangsgebied van de Veluwe naar de IJsselvallei. Naburige gemeenten zijn de Gelderse gemeenten Epe, Oldebroek en Hattem, en de Overijsselse gemeenten Olst-Wijhe en Zwolle.

Het plangebied omvat het buitengebied van de gemeente Heerde, met uitzondering van:

  • de hoogwatergeul en het gebied ten oosten ervan;
  • de bestemmingsplannen voor de zoekzones landschapsontwikkeling;
  • de kernen Heerde, Wapenveld en Hoorn.

De oostgrens van het plangebied sluit naadloos aan op het Rijks Inpassingsplan wat hiervoor wordt gemaakt. Daarnaast vindt op enkele plaatsen een herbegrenzing plaats waardoor relatief kleine gebieden, die voorheen onderdeel uitmaakten van de bestemmingsplannen voor de kernen, worden betrokken tot het buitengebied en vice versa.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.00000800-va01_0001.jpg"

Figuur - Plangebied bestemmingsplan Buitengebied West

1.3 Leeswijzer

Een bestemmingsplan is een juridisch bindend instrument dat de ruimtelijke ordening regelt. In een bestemmingsplan wordt vastgelegd wat de bestemming van een stuk grond is. Zo wordt bepaald hoe de gronden gebruikt mogen worden en wat er op mag worden gebouwd.
Het bestemmingsplan bestaat formeel uit twee delen: regels en verbeelding, en gaat vergezeld van een toelichting:

  1. 1. de regels; hierin wordt per bestemming een omschrijving gegeven van de toegestane functies van de gronden en de zich daarop bevindende opstallen. Per bestemming wordt ook aangeven waar wel of niet mag worden gebouwd met eventueel bijbehorende maximale bouwmaten;
  2. 2. de verbeelding; op de verbeelding worden de verschillende bestemmingen van de gronden aangegeven;
  3. 3. de toelichting; hierin worden de overwegingen gegeven die hebben geleid tot het geven van een bepaalde bestemming aan een stuk grond evenals een uitleg van de gebruikte bestemmingen.

Wat er in de regels en op de verbeelding van een bestemmingsplan staat is voor iedereen juridisch bindend, dus voor burgers, bedrijven, instellingen en ook voor overheden.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • in hoofdstuk 2 wordt een inventarisatie gegeven van alle voor het plangebied relevante (generieke) beleid;
  • in hoofdstuk 3 worden de belangrijkste beleidsuitgangspunten die ten grondslag liggen aan het bestemmingsplan verantwoord;
  • in hoofdstuk 4 komt de handhaving en uitvoerbaarheid van het plan aan de orde;
  • Tot slot gaat hoofdstuk 5 in op de juridische aspecten van het plan en worden de regels kort toegelicht.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

Om de leesbaarheid van het plan te waarborgen zijn enkel de voor dit bestemmingsplan relevante Europese, Rijks, provinciale, regionale en gemeentelijke beleidsstukken opgenomen in dit hoofdstuk. Dit generieke beleid vormt het kader waarbinnen het huidige gebruik plaats dient te vinden. Het beschreven beleidskader is daarmee een belangrijke bouwsteen voor de visie op het plangebied en de opzet van de juridische regelingen.

Naast de hieronder benoemde beleidsdocumenten zijn er in Heerde verschillende sectorale beleidsdocumenten en uitvoeringsnota's ontwikkeld. Deze beleidsdocumenten (zoals voor mantelzorg en verblijfsrecreatie) komen, waar nodig, aan de orde bij de beschrijving van de beleidsuitgangspunten in hoofdstuk 3.

2.2 Europees Beleid

2.2.1 Natura 2000

Natura 2000 bestaat uit een Europees netwerk van belangrijke natuurgebieden. Het netwerk wordt beschermd door twee Europese richtlijnen, namelijk de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van strikt te beschermen gebieden, zogenaamde 'speciale beschermingszones'. In Nederland is de bescherming van de speciale beschermingszones geregeld via de Natuurbeschermingswet 1998. Er is voor gekozen één aanwijzingsbesluit te hanteren, dat de diverse vormen van bescherming van het gebied regelt. In dit besluit zijn de instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd, de doelen van de natuurbescherming in dit gebied.

De aanwijzing heeft geen consequenties voor het huidige gebruik. Bestaande activiteiten kunnen over het algemeen worden voortgezet. Nieuwe activiteiten, die significante negatieve gevolgen kunnen hebben, moeten vooraf grondig worden onderzocht op hun gevolgen in de vorm van een zogenaamde “passende beoordeling”. Hoofdregel daarbij is dat als uit dit onderzoek naar de gevolgen van de nieuwe activiteit blijkt dat de natuurlijke kenmerken van het richtlijngebied worden aangetast, geen toestemming mag worden verleend, tenzij er geen ander alternatief is, er een dwingende reden van groot openbaar belang is en compenserende maatregelen worden getroffen.

In het plangebied liggen twee Natura 2000-gebieden. In het westen van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied "Veluwe" en in het oosten "Uiterwaarden IJssel". Het figuur hieronder geeft een overzicht van de begrenzing van het Natura 2000-gebied. Momenteel zijn de beheersplannen "Veluwe" en "Uiterwaarden IJssel" in ontwerp.

Voor dit bestemmingsplan is een voortoets uitgevoerd waarin is onderzocht in hoeverre een aantal autonome ontwikkelingen gevolgen kan hebben voor de Natura 2000-gebieden.

De beoordeling of het bestemmingsplan leidt tot significant negatieve effecten is betrokken in het PlanMER (Milieueffectrapportage). De samenvatting van het PlanMER is in paragraaf 4.1beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.00000800-va01_0002.jpg"

Figuur - Ligging Natura 2000-gebieden

2.3 Rijksbeleid

2.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Een van de centrale uitgangspunten is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid. Naast integraal planologisch beleid, kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld omtrent onder andere bestemmingsplannen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau, in die zin dat respectievelijk provinciale inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen daarop moeten worden afgestemd.

De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als credo "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd, waaronder het versterken van de mainportfuncties en het verbeteren van de rijksinfrastructuur, het behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en fauna.

De belangrijkste nationale belangen die gevolgen hebben voor dit bestemmingsplan zijn als volgt geformuleerd:

  • Efficiënt gebruik van de ondergrond
    In de ondergrond moet onder andere rekening gehouden worden met archeologie, ondergrondse rijksinfrastructuur (tunnels en buisleidingen) en de bescherming van de grondwaterkwaliteit en -kwantiteit;
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s
    Het Rijk en de waterschappen beschermen en verbeteren de waterkwaliteit door het treffen van fysieke maatregelen, het uitgeven van vergunningen en handhaving. Luchtkwaliteit, geluidsoverlast, wateroverlast, waterkwaliteit, bodemkwaliteit en het transport van gevaarlijke stoffen kennen een grote samenhang met de andere nationale belangen. Om toekomstige kosten en maatschappelijke schade te voorkomen, moeten bij ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen de milieueffecten worden afgewogen;
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling
    Het Rijk beschermt de primaire waterkeringen (dijken, dammen, kunstwerken en duinen) die in beheer zijn bij het Rijk evenals het kustfundament. Ook stelt het Rijk de normen voor de primaire waterkeringen, ook die in beheer bij waterschappen;
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten
    De natuur in de EHS blijft goed beschermd met een ‘nee, tenzij’-regime. Binnen de EHS zijn nieuwe projecten, plannen en handelingen met een significant negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS niet toegestaan, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang en reële alternatieven ontbreken. De flexibiliteit in begrenzing en de mogelijkheden om ontwikkelingen toe te staan, die in het beleidskader Spelregels EHS zijn uitgewerkt, blijven overeind;
  • Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten
    De locaties voor militaire activiteiten ten behoeve van de krijgsmacht vormen een nationale verantwoordelijkheid (o.a. kazernes, oefen- en schietterreinen, laagvliegroutes, zend- en ontvangstinstallaties, radarstations en munitieopslagplaatsen evenals de daarbij behorende beperkingengebieden). De activiteiten op deze locaties hebben soms beperkende gevolgen voor andere ruimtelijke functies en zij dienen dan ook zorgvuldig te worden ingepast. Een nieuwe toetsingsmethode voor radarverstoring biedt in de toekomst meer ruimte voor windenergie en hoogbouw;
  • Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten
    Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken.Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed.

2.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van kracht geworden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen en vormt de normstelling vanuit het rijk. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.

In de loop van 2012 zal het besluit worden aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook zal het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving worden opgenomen.

Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

2.3.3 Nationaal Waterplan 2009-2015

Het Nationaal Waterplan is op 12 december 2009 vastgesteld en is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid. In de Waterwet is vastgelegd dat het rijk dit plan eens in de zes jaar opstelt. Het huidige plan geldt voor de periode 2009-2015. Het is de opvolger van de Vierde Nota waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het plan bevat tevens de stroomgebiedbeheerplannen die op grond van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens aan te merken als structuurvisie.

Het Nationaal Waterplan heeft betrekking op het gehele watersysteem van Nederland, zowel oppervlaktewater, grondwater, als de bijbehorende waterkeringen, oevers en dergelijke. Het kabinet kiest voor een strategie die bestaat uit “meebewegen, weerstand bieden, kansen pakken”, adaptieve aanpak en samenwerking binnen en buiten het waterbeheer.

Belangrijk onderdeel in het waterbeleid is de watertoets. Water zal, meer dan in het verleden, sturend zijn bij de ruimtelijke inrichting en het ruimtegebruik in Nederland. Alle ruimtelijke plannen dienen een waterparagraaf te bevatten en aan een watertoets te worden onderworpen. De watertoets is geen toets achteraf, maar een procedure om tot een optimale inbreng van het waterbelang in ruimtelijke plannen te komen, van locatiekeuze tot inrichting en bouwpeil. Hierdoor zal de afstemming tussen ruimtelijke ordening en waterbeheer beter verlopen.

In het kader van de watertoets voor dit bestemmingsplan is in overleg getreden met de waterbeheerders.

2.3.4 PKB Ruimte voor de Rivier (2006)

Het rivierengebied moet beschermd worden tegen overstromingen. De dreigende overstromingen in 1993 en 1995 hebben bewezen dat het probleem niet moet worden onderschat. Het kabinet heeft besloten de bescherming tegen overstromingen uiterlijk in 2015 op het wettelijk vereiste niveau te brengen. Gezien de verwachting dat de maatgevende rivierafvoeren zullen toenemen, kiest het kabinet ervoor de vereiste veiligheid zoveel mogelijk te bereiken door het nemen van maatregelen die voorkomen dat de maatgevende hoogwaterstanden steeds verder zullen stijgen. Dit betekent dat het accent verschuift van dijkverbetering naar rivierverruiming, waarbij zowel buitendijkse als binnendijkse maatregelen worden ingezet.

Het ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft op 19 december 2006 goedkeuring van de Eerste Kamer gekregen voor de PKB Ruimte voor de Rivier. In de PKB Ruimte voor de Rivier zijn projecten opgenomen, die nodig zijn voor de bescherming tegen overstromingen. Het programma Ruimte voor de Rivier bestaat uit 39 maatregelen langs de IJssel, de Neder-Rijn, Lek, Waal en het benedenstroomse deel van de Maas. Per locatie is het soort maatregel vastgelegd.

Langs de IJssel is één van de maatregelen het binnendijks aanleggen van een hoogwatergeul bij Veessen-Wapenveld. Een hoogwatergeul is een nieuwe rivierloop buiten het bestaande winterbed, die bij hoogwater deel uitmaakt van het watervoerende gedeelte van een rivier. De hoogwatergeul is begrensd door twee hoge dijken of hogere gronden.

Voor de hoogwatergeul "Veessen-Wapenveld" wordt een Rijksinpassingsplan (RIP) gemaakt dat grenst aan de oostzijde van het voorliggende bestemmingsplan Buitengebied West. De plangrenzen zullen naadloos aansluiten. Zodra de staatssecretaris een besluit heeft genomen in het kader van SNIP 3 wordt bezien wanneer het ontwerp-RIP voor iedereen ter visie wordt gelegd. De uitvoering van de hoogwatergeul is gepland in 2012-2015. In de PKB Ruimte voor de Rivier is vastgelegd dat, daar waar ruimte aan de rivier zal worden toegevoegd door thans binnendijkse gebieden buitendijks te brengen (zoals in het geval van de hoogwatergeul), een ruimtelijke reservering van kracht is. Voor maatregelen die vallen onder het Basispakket 2015, waar de hoogwatergeul Veessen-Wapenveld onder valt, houdt dit in dat deze gebieden gevrijwaard dienen te worden van ontwikkelingen die een inrichting ten behoeve van de bescherming tegen overstromingen kunnen bemoeilijken.

2.3.5 Flora- en faunawet (2002)

De Flora- en faunawet beschermt een groot aantal in het wild levende planten- en diersoorten. De wet verbiedt een aantal handelingen die kunnen leiden tot schade aan (populaties of individuen van) beschermde soorten. Voor ontwikkelingen die leiden tot schade aan beschermde soorten is in veel gevallen een voorafgaande ontheffing van de wet verplicht. Tegenwoordig zijn de beschermde soorten verdeeld in drie categorieën die verschillen in de mate van bescherming. Onderscheid wordt gemaakt tussen:

  1. 1. Tabel 1-soorten (van de bij de Flora- en faunawet behorende AMvB over wijziging van art. 75): soorten waarvoor een vrijstelling geld. Voor ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot schade aan de in tabel 1 genoemde soorten, hoeft sinds begin 2005 geen ontheffing meer te worden gevraagd.
  2. 2. Soorten waarvoor in het geval van ruimtelijke ontwikkelingen als deze alleen een vrijstelling geldt wanneer wordt gehandeld volgens een door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscode.
  3. 3. Strikt beschermde soorten, waarvoor in het geval van ruimtelijke ontwikkelingen als deze ook met een goedgekeurde gedragscode een ontheffing van de Flora- en faunawet moet worden gevraagd. In deze categorie vallen ook de in bijlage 4 van de Habitatrichtlijn vermelde soorten (soorten die volgens de richtlijn strikt dienen te worden beschermd) en de meeste soorten die zijn vermeld in bijlage 2 (soorten waarvoor gebieden als de Veluwe moeten worden aangewezen).

Het soortenbeleid dat door de provincie Gelderland voor de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur wordt gevoerd (bepaalde soorten zijn binnen de PEHS beschermd) overlapt voor een belangrijk deel met de bescherming door de Flora- en faunawet.

2.3.6 Tweede Structuurschema Militaire Terreinen

Het Tweede Structuurschema Militaire Terreinen (SMT) is een structuurvisie (voorheen PKB) die de hoofdlijnen bevat van het rijksbeleid voor militaire terreinen en complexen. In het SMT zijn de plannen van het ministerie van Defensie vastgelegd met betrekking tot de locaties en het gebruik van oefenterreinen, kazernes en andere complexen, militaire vliegvelden en havens. De structuurvisie is richtinggevend voor het ruimtelijk beleid van provincies en gemeenten.

Het gaat om terreinen in de Waddenzee, de duinenrij, de Veluwe en andere gebieden. Alle grote schietterreinen en enkele grote oefenterreinen liggen binnen deze gebieden. Gebieden die op grond van de richtlijnen als speciale beschermingszone worden aangewezen krijgen een beschermingsregime dat verwoord is binnen de Habitatrichtlijnen.

De militaire belangen binnen dit bestemmingsplan zijn:

  • Het Artillerie Schietkamp;
  • Oefenterrein Wezeperberg;
  • Externe veiligheidszone van het Artillerie Schietkamp (ten zuiden van het ASK voor max. 50 dagen per jaar).
  • Laagvlieggebied GLV VII;
  • Radarverstoringsgebied van de radar Nieuw Milligen.

In het SMT II is aangegeven dat Defensie in haar beheer rekening houdt met de zaken zoals deze in de Natuurbeschermingswet (NB-wet) zijn vastgelegd. Over het functioneren van Militaire terreinen binnen aangewezen natuurgebieden staat in het SMT II het volgende: "Een verantwoorde afstemming tussen de militaire en natuurfunctie gebeurt op zodanige wijze dat de krijgsmacht in staat wordt gesteld de gewenste geoefendheid te bereiken, waarbij tegelijkertijd de natuurwaarden in stand worden gehouden en waar mogelijk door gericht beheer verder worden ontwikkeld. Vanwege de kwalificatie van een groot aantal defensieterreinen als habitat- en vogelrichtlijngebieden wordt er in het SMT II vanuit gegaan dat de bestaande militaire activiteiten zich goed verdragen met die status".

Voor het Artillerie Schietkamp is een beheerplan in het kader van de NB-wet opgesteld. Het beheerplan is aan de provincie Gelderland aangeboden. De provincie zal dit plan verwerken in het Beheerplan Veluwe.

2.4 Provinciaal En Regionaal Beleid

2.4.1 Structuurvisie Gelderland (2005)

Voor de formulering van het provinciale ruimtelijke beleid heeft het streekplan Gelderland 2005 op grond van het overgangsrecht de status gekregen van structuurvisie ingevolge artikel 2.2 lid 1 van de Wro.

De hoofddoelstelling van het Gelders ruimtelijk beleid voor de periode 2005-2015 is om de ruimtebehoefte zorgvuldig in regionaal verband te accommoderen en te bevorderen dat publieke (rijk, provincie, gemeenten, waterschappen) en private partijen de benodigde ruimte vinden, op een wijze die meervoudig ruimtegebruik stimuleert, duurzaam is en de regionale verscheidenheid versterkt, gebruik makend van de aanwezige identiteiten en ruimtelijke kenmerken.

Met het ruimtelijk beleid beoogt de provincie bij te dragen aan de versterking van de ecologische, economische en sociaal-culturele positie van Gelderland als één van de Europese regio's. Hierbij hanteert de provincie, in wisselwerking met de beleidsinstrumenten van de andere omgevingsplannen, onder andere de volgende doelen als uitwerking van de hoofddoelstelling:

  • sterke stedelijke netwerken en regionale centra bevorderen;
  • de vitaliteit van het landelijk gebied en de leefbaarheid van daarin aanwezige kernen versterken;
  • de waardevolle landschappen verbeteren en de Ecologische Hoofdstructuur realiseren;
  • de watersystemen veilig en duurzaam afstemmen op de veranderende water aan- en afvoer en de benodigde waterkwaliteit;
  • een gezonde en veilige milieu(basis)kwaliteit bewerkstelligen;
  • bijdragen aan een evenwichtige regionaal gedifferentieerde ruimtelijke ontwikkeling, door de cultuurhistorische identiteiten en ruimtelijke kenmerken als inspiratiebron te hanteren in de ruimtelijke planning.


Ecologische hoofdstructuur
De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de EHS is onderdeel van de structuurvisie. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, zoals bouwprojecten, moeten afwegingen worden gemaakt. Om deze goed te kunnen maken is een gedetailleerde beschrijving van de eigenschappen van de ecologische hoofdstructuur in de streekplanuitwerking opgenomen. De streekplanuitwerking is daarmee voor gemeenten een middel waarmee zij weloverwogen afwegingen kunnen maken. Een groot deel van het plangebied maakt onderdeel uit van de EHS.

Voor de EHS geldt de 'nee tenzij'-benadering. Dit houdt in dat wijzigen van het bestemmingsplan uitsluitend wordt toegestaan als er groot maatschappelijk belang op het spel staat en er geen redelijke alternatieven zijn. De kernkwaliteiten en omgevingscondities vormen het toetsingskader. Desondanks zijn in de verschillende onderdelen van de EHS nog wel ontwikkelingen mogelijk, met name in de EHS-verweving en -verbinding, op plaatsen waarvoor geen specifieke natuurdoelen zijn. Deze ontwikkelingen moeten dan wel de kernkwaliteiten van de EHS versterken en bijdragen aan het realiseren van de EHS.

De begrenzing van de EHS is op 1 juli 2009 door Provinciale Staten gewijzigd. Zoals in het figuur staat aangegeven kent het plangebied gebieden die aangewezen zijn als 'EHS-natuur', 'EHS-verweven' en 'EHS-verbindingszone'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.00000800-va01_0003.jpg"

Figuur - Atlas Groen Gelderland, Ecologische Hoofdstructuur.

Sprengen en bekenstelsel
Het sprengen-/bekenstelsel dat ter hoogte van de kern Heerde loopt, is aangeduid als 'HEN-water'. HEN-wateren zijn van het hoogst ecologisch niveau. Het benadert de meest een natuurlijke situatie. De provincie wil die ecologische waarde beschermen en eventuele negatieve beïnvloeding terugdringen.

Ter hoogte van Horsthoek liggen HEN-wateren. Voor een bufferzone ten behoeve van de waterkwaliteit bij HEN-wateren wordt uitgegaan van een 15 meter brede zone aan weerszijden van het HEN-water zelf en 10 meter aan weerszijden van de toestromende A-watergangen, waarin het gebruik van mest en bestrijdingsmiddelen wordt geweerd. In het bestemmingsplan dienen de gemeenten de nieuwvestiging van teelten die dergelijke middelen gebruiken, te voorkomen.

In de Wateratlas van de provincie zijn daarnaast wateren aangeduid als 'SED-water'. Dit zijn wateren met een specifieke ecologische doelstelling. Deze kennen enige menselijke beïnvloeding, maar hebben een ecologische waarde of kunnen die door een relatief geringe inspanning krijgen. De meest natuurlijke situatie ligt voor deze wateren echter niet in het verschiet. De provincie wil vooral de natuurwaarden herstellen en beschermen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.00000800-va01_0004.jpg"

Figuur - Wateratlas Gelderland.

Waardevol landschap
Waardevol open gebieden zijn sterk herkenbare open kommen, open veengebieden en een sterk herkenbaar open broekgebied. Het zijn natte open gebieden en kennen van oudsher een grootschalige openheid. Specifieke natuurlijke omstandigheden en menselijk gebruik hebben gezorgd voor het open houden. De provincie heeft gebieden met minimale omvang van 300 a 400 hectare geselecteerd. Binnen waardevolle opengebieden zijn geen nieuwe bestemmingen toegestaan die de openheid aantasten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.00000800-va01_0005.jpg"

Figuur - Uitsnede Themakaart 22 - Waardevol landschap (provincie Gelderland)

Groene wig
Rondom het Veluwemassief geldt als ruimtelijk doel dat de krans van dorpen, stadjes en steden niet aan elkaar groeit en volledig versteend. Het Veluwebeleid richt zich op het veilig stellen van de nog gave randen in de vorm van groene wiggen. Tussen de kernen Heerde en Epe is een groene wig aanwezig. De groene wig tussen de dorpen Epe en Heerde valt binnen de grenzen van de beide gemeenten. De groene wig Epe-Heerde kent drie deelgebieden, elk met een eigen karakter, mogelijkheden en beperkingen.

In de groene wiggen geldt een ‘ja, mits’ beleid. Nieuwe bouwlocaties zijn niet uitgesloten, op voorwaarde dat deze passen in de ‘zoekzones landschappelijke versterking’ en kunnen bijdragen aan verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, bijvoorbeeld afronding van kernen, hergebruik (agrarische) bebouwing, nieuwe landgoederen en amoveren van overtollige bebouwing.

Het beleid voor groene wiggen is vertaald naar het Landschap Ontwikkelingsplan dat in paragraaf 2.5.2 wordt toegelicht. Gezien het conserverende karakter van dit bestemmingsplan worden er geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die de doelstelling van de Groene wig doorkruisen.

2.4.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) met de daarbij behorende Invoeringswet in werking getreden. Hierbij is een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten ontstaan. Op het provinciale niveau betekent de invoering van de nieuwe Wet dat het streekplan als beleidsdocument en het goedkeuringsvereiste voor gemeentelijke bestemmingsplannen zijn komen te vervallen.

Met de ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. Provinciale Staten heeft op 15 december 2010 de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. De volgende onderwerpen zijn hierin opgenomen:

  • verstedelijking;
  • wonen;
  • detailhandel;
  • recreatiewoningen en -parken;
  • glastuinbouw;
  • waterwingebied;
  • grondwaterbeschermingsgebied;
  • oppervlaktewater voor drinkwatervoorziening;
  • Ecologische Hoofdstructuur (EHS);
  • waardevol open gebied;
  • Nationale landschappen.

De provincie Gelderland heeft een eerste herziening van de Ruimtelijke Verordening Gelderland in voorbereiding. Naast enige aanpassingen vanuit Den Haag benutten Gedeputeerde Staten van Gelderland deze herziening om enkele nieuwe regels in de RVG op te nemen. Het gaat om regels over bedrijventerreinen, molenbiotopen en glastuinbouwgebieden. Naar verwachting wordt de herziening medio 2012 definitief vastgesteld. Ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan was de herziening nog niet in werking getreden.

2.4.3 Reconstructieplan Veluwe (2005)

De gemeente Heerde ligt binnen het reconstructiegebied de Veluwe. Dit gebied behoort tot de gebieden in Zuid- en Oost-Nederland met een hoge veedichtheid, de zogenaamde concentratiegebieden, waar sprake is van verschillende 'gestapelde' problemen. De hoge veedichtheid zorgt bijvoorbeeld voor milieuproblemen als vermesting en verzuring, waardoor negatieve effecten op de bodem-, water- en luchtkwaliteit ontstaan.

Vanwege de gestapelde problematiek in deze gebieden is de Reconstructiewet Concentratiegebieden in het leven geroepen. In het kader van deze wet zijn reconstructieplannen opgesteld. Het Reconstructieplan Veluwe is op 30 maart 2005 vastgesteld door Provinciale Staten en is goedgekeurd door de minister van LNV en de staatssecretaris van VROM.

Het doel van het Reconstructieplan Veluwe is: "Het geven van kwaliteitsimpuls aan een duurzame verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en de daarmee samenhangende leefbaarheid in het landelijk gebied. Dit gebeurt op een dusdanige manier dat de verscheidenheid en de eigen identiteit van de Veluwe behouden blijven. De kwaliteitsimpulsen richten zich op landschap, natuur en water, bos, landbouw en tuinbouw, recreatie en toerisme en wonen en werken."

Het uitgangspunt van het Reconstructieplan is het gewenste toekomstbeeld in 2015. Om dit te kunnen bereiken is een aantal reconstructieopgaven geformuleerd, die bijdragen aan de integrale kwaliteitsimpuls op de Veluwe.

Zoneringskaart intensieve veehouderij
De kaart reconstructie-zonering komt voort uit de verplichte zonering uit de Reconstructiewet en geeft de ontwikkelingsruimte voor de intensieve veehouderij weer. De zonering intensieve veehouderij geeft ruimtelijke sturing aan de concentratie en ontwikkeling van de intensieve veehouderij in verwevingsgebieden met sterlocaties en landbouwontwikkelingsgebied, en zorgt voor geleidelijke afbouw van de intensieve veehouderij in extensiveringsgebieden.

Het buitengebied van de gemeente Heerde kent in het Reconstructieplan de zones: 'Extensiveringsgebied Bos en natuur' (de bos- en natuurgebieden), 'Extensiveringsgebied Landbouw' (een zone van 250 meter rond het Centraal Veluws Natuurgebied) en 'Verwevingsgebied' (het overige buitengebied).

In het verwevingsgebied is het beleid gericht op passende combinaties van bestaande intensieve veehouderij, andere vormen van landbouw, landschapskwaliteiten, natuur, recreatie en wonen. Nieuwvestiging van intensieve veehouderij is hier niet toegestaan. (Her)vestiging van intensieve veehouderij is uitsluitend mogelijk op bestaande agrarische bouwblokken. Uitbreiding van bestaande intensieve veehouderijbedrijven is mogelijk tot maximaal 1 ha. Uitbreiding boven deze 1 ha is in principe niet mogelijk, tenzij dit noodzakelijk is om te voldoen aan de eisen van dierenwelzijn. Het aantal dierplaatsen neemt dan echter niet toe. Omschakeling van een grondgebonden naar een intensief agrarisch bedrijf is mogelijk, mits dit zich verdraagt met de omgevingskwaliteiten.

In het extensiveringsgebied wordt de natuur gevrijwaard van een (te) grote ammoniakbelasting. Uitbreiding, hervestiging en nieuwvestiging van intensieve veehouderijen is hier in principe niet mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.00000800-va01_0006.jpg"

Figuur - Reconstructiezonering Veluwe

Ontwikkelingskaart voor intensieve dag- en verblijfsrecreatie
Het reconstructieplan heeft het project Groei en Krimp uitgewerkt in zoekgebieden voor recreatieclusters op het Centraal Veluws Natuurgebied (CVN) en het overige deel van het CVN als krimpgebied voor de verblijfsrecreatie. Dit project houdt in ruimtelijke zin (in hoofdlijnen) in dat:

  • Groei (in hectares grond) van verblijfsrecreatie op het CVN uitsluitend kan plaatsvinden in de zoekgebieden voor recreatieclusters, zoals aangewezen in het Reconstructieplan Veluwe en het Streekplan Gelderland. In de recreatieclusters krijgt de verblijfsrecreatie onder voorwaarden uitbreidingsruimte. Een van de voorwaarden is dat de uitbreiding past binnen de ontwikkelingsvisie van dat cluster;
  • Krimp (in hectares grond) van verblijfsrecreatie moet plaatsvinden in het overige deel van het CVN (buiten de zoekgebieden);
  • Het aantal hectares groei en krimp moet elkaar gezien over het hele CVN in evenwicht houden.

De groei in recreatieclusters is aan voorwaarden gebonden. Voorkomen moet worden dat de kernwaarden van het toeristisch-recreatieve product (i.c. de bijzondere, groene omgeving van de Veluwe) worden gemarginaliseerd. Gemeenten dienen voor de zoekgebieden recreatieclusters visies op te stellen. Dit is een ontwikkelingsvisie, waarin de voorwaarden voor uitbreiding en herstructurering van de verblijfsrecreatie zijn beschreven. Uitbreiding en herstructurering van recreatiebedrijven dienen te passen in de kaderstellende ruimtelijke randvoorwaarden, die in de clustervisie zijn opgenomen.

Bedrijven met uitbreidingsplannen kunnen zich inschrijven voor hectares grond die dankzij krimp beschikbaar zijn gekomen (groeitender). De provincie schrijft groeitenders uit zodra er voldoende krimp heeft plaatsgevonden. De provincie houdt dit bij en maakt jaarlijks bekend hoeveel groeiruimte er is.

Op de kaart Intensieve dag- en verblijfsrecreatie zijn de planologische zones aangegeven ten behoeve van de sturing van verblijfsrecreatie binnen het CVN en de dag- en verblijfsrecreatie buiten het CVN. Voor de gemeente Heerde is aangegeven: 'Krimpgebied verblijfsrecreatie', 'Zoekgebied recreatieclusters', 'Zoekgebied intensieve dagrecreatie' en 'Zoekgebied voor intensieve dag- en verblijfsrecreatie buiten het CVN'. Hierna wordt nader ingegaan op deze aanduidingen.

Zoals in paragraaf 2.4.1 ook al is genoemd, zal in het gebied dat is aangeduid als 'Krimpgebied verblijfsrecreatie' (het CVN) het primaat worden gegeven aan de ontwikkeling van natuur en landschap ten opzichte van de verblijfsrecreatie. In het krimpgebied is nieuwvestiging, uitbreiding en hervestiging van verblijfsrecreatie niet mogelijk. Wel zou het mogelijk moeten zijn de indeling en/of de ligging van het terrein ruimtelijk te optimaliseren ten opzichte van de omliggende waarden en tegelijkertijd de kwaliteit van de voorzieningen te verbeteren indien daarmee zowel de omliggende natuur en landschapswaarden als het Veluws toeristisch-recreatieve product daarmee gebaat is.

Het Reconstructieplan wijst in totaal 17 zoekgebieden voor groei van verblijfsrecreatie aan binnen het CVN. Eén daarvan is Heerde-noord (aangeduid als 'Zoekgebied recreatieclusters'). Alleen binnen deze groeigebieden wordt verblijfsrecreatieve ontwikkeling binnen het CVN toegestaan.

De aanduiding 'Zoekgebied intensieve dagrecreatie' is voor Heerde gekoppeld aan het gebied tussen de IJssel en het Apeldoorns kanaal, inclusief deze wateren en valt hiermee buiten het bestemmingsplan Buitengebied West. De aanduiding 'Zoekgebied voor intensieve dag- en verblijfsrecreatie buiten het CVN' geldt ook voor een groot deel van het buitengebied van Heerde. Deze gebieden hebben (op regionaal niveau) de meeste potentie voor nieuwvestiging. In de aangegeven gebieden liggen kansen voor recreatie, al dan niet in combinatie met water(sport), landgoederen of landbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.00000800-va01_0007.jpg"

Figuur - Ontwikkelingskaart intensieve dag- en verblijfsrecreatie

2.4.4 Waterplan Gelderland 2010 - 2015

Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld en op 22 december 2009 in werking getreden. Het Waterplan Gelderland is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd.

In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.

Voor de realisatie van bepaalde waterdoelen zijn ruimtelijke maatregelen nodig. Hiervoor krijgt het Waterplan Gelderland op basis van de nieuwe Waterwet de status van structuurvisie. In het Waterplan Gelderland is beschreven welke instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening de provincie wil inzetten.

2.4.5 Functieverandering Regio Noord-Veluwe

De Regio Noord-Veluwe, waar de gemeente Heerde onderdeel van uitmaakt, heeft een regionale beleidsinvulling ontwikkeld ten aanzien van het vraagstuk van vrijkomende (of vrijgekomen) gebouwen in het landelijk gebied. De regionale beleidsinvulling is in de plaats getreden van het in het streekplan verwoorde generieke beleid voor functieverandering in de betreffende regio.

Het functieveranderingsbeleid Noord-Veluwe maakt in zijn geheel geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan heeft namelijk een conserverend karakter waarbij het functieveranderingsbeleid enkel gedeeltelijk wordt overgenomen. Zodra functies veranderen (uitgezonderd de omschakeling van een agrarisch bedrijf naar burgerwoning) is, zoals blijkt uit het functieveranderingsbeleid, maatwerk gewenst. Dit gewenste maatwerk is niet of nauwelijks te vertalen in objectieve randvoorwaarden voor flexibiliteitsbepalingen in het bestemmingsplan. Enkel één onderdeel van het functieveranderingsbeleid worden vertaald in het voorliggende bestemmingsplan, te weten de mogelijkheid voor het ontplooien van nevenactiviteiten bij bestaande agrarische bedrijven.

Nevenactiviteiten op agrarische bedrijven
Voor het plangebied is het functieveranderingsbeleid voor nevenactiviteiten op agrarische bedrijven van toepassing. Nevenactiviteiten op agrarische bedrijven zijn mogelijk binnen bestaande gebouwen tot een bepaalde oppervlakte. De toegestane oppervlakte verschilt per gebiedstype en per type nevenactiviteit (minimaal 350 m2 en maximaal 1.000 m2). Een maximale oppervlakte van 1.000 m2 geldt voor caravanstalling binnen het gebiedstype 'multifunctioneel platteland'. Ook is bepaald dat binnen de EHS alleen activiteiten op het gebied van natuur- en landschapsbeheer en -educatie en/of recreatie mogelijk zijn.

2.4.6 Investeringsbudget Landelijk Gebied en Groenblauwe diensten

Na de vaststelling van de Wet Inrichting Landelijk Gebied (WILG) op 5 december 2006, is op 1 januari 2007 het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) van start gegaan. De WILG geeft invulling aan de kabinetslijn: 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Met de nieuwe wet wordt één rijksbudget voor het landelijk gebied gecreëerd en geeft het Rijk de verantwoordelijkheid voor de uitvoering aan de provincies. Het Programma Beheer, een stelsel voor beheer en ontwikkeling van natuur, bos en landschap dat sinds 1 januari 2000 van kracht was, is daarmee opgegaan in het ILG.

Het Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer (SNL) is op 1 januari 2010 gedeeltelijk in werking getreden en vervangt daarmee Programma Beheer. Het Gebiedsplan Natuur en Landschap Gelderland is vervangen door het Natuurbeheerplan Gelderland, die op 5 oktober 2010 is vastgesteld.

In het SNL wordt een onderscheid gemaakt tussen financiering van het beheer van bestaande natuur en eenmalige investieringen ter verbeteringen van de natuurkwaliteit (kwaliteitsimpulsen). Dit is weerspiegeld in twee subsidieregelingen, zijnde: Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer (SNL) en de Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap (SKNL).

Daarnaast is in Gelderland per 1 januari 2010 het systeem van Groenblauwe diensten geïntroduceerd. Dit zijn vrijwillige prestaties die grondeigenaren tegen vergoeding voor desamenleving leveren. Groenblauwe diensten zijn bedoeld voor landschapsondernemers: grondeigenaren die tegen marktconforme vergoedingen voor langere tijd (12 - 24 jaar) afspraken willen maken over landschapsherstel en -beheer. Daarbij gaat het om houtwallen, hagen en poelen, maar over beheer van wandelpaden over boerenland. De gemeenten staan centraal bij de uitvoering.

2.5 Gemeentelijk Beleid

2.5.1 Toekomstvisie 2025 (2009)

De raad van de gemeente Heerde heeft in juli 2009 de Visie gemeente Heerde 2025 vastgesteld. In deze visie geeft de raad in hoofdlijnen het beleid op zowel maatschappelijk als ruimtelijk gebied aan. De raad heeft in deze toekomstvisie aangegeven dat op basis daarvan een structuurvisie in de zin van de Wro moet worden opgesteld. Door het opstellen van een digitale structuurvisie wil Heerde de ruimtelijke basis scheppen voor de gewenste fysieke en maatschappelijke ontwikkelingen van de gemeente voor de komende 10 jaar.

Relatie structuurvisie en bestemmingsplan
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. De wet voorziet in een scheiding tussen beleidsvorming en normstelling. Naast het feit dat gemeenten verplicht zijn een bestemmingsplan op te stellen, zijn gemeenten ook verplicht een structuurvisie op te stellen waarin het ruimtelijk beleid in hoofdzaak vastligt. Het bestemmingsplan vormt daarbij het sluitstuk van de beleidsontwikkeling. Vastgestelde beleidsuitgangspunten worden hierin juridisch doorvertaald naar (bindende) regels over de gebruiks- en bouwmogelijkheden van de grond.

Het objectief maken van regels gaat in veel gevallen ten koste van de reikwijdte en flexibiliteit van het beleid. De raad van de gemeente Heerde heeft er daarom voor gekozen een conserverend bestemmingsplan op te stellen. Een conserverend plan houdt niet in dat de huidige situatie in het buitengebied bevroren is. Er is wel degelijk ruimte voor uitbreiding of kwaliteitsverbeteringen van bestaand gebruik (autonome ontwikkelingen). Bij geheel nieuwe ontwikkelingen is vaak maatwerk vereist (zoals bij functieverandering). In die gevallen vormt de structuurvisie het afwegingskader.

2.5.2 Landschapsontwikkelingsplan (2009)

Het landschapsontwikkelingsplan (LOP) en bijbehorend uitvoeringsprogramma is samen met de gemeenten Epe en Voorst opgesteld. Het doel van de gemeente met het LOP is:

  • de autonome ontwikkeling van het landschap sturen op behoud en op ontwikkeling van landschappelijke samenhang. Daarnaast wordt ontstening van het buitengebied gestimuleerd en karakteristieke kenmerken van het landschap ontwikkeld.
  • bij alle veranderingsprojecten het landschapsbelang in te brengen in de planprocessen.

Op de landschapsvormkaart en de kaart waardevolle open gebieden zijn de kernkwaliteiten van het landschap inzichtelijk gemaakt en gewaardeerd. Naast generieke beleidsuitspraken zijn per landschapseenheid en waardevol landschapselement uitgangspunten beschreven om het landschap te behouden en/of te versterken. Hierbij wordt rekening gehouden met bestaande plannen.

Het LOP vormt het toetsingskader voor de landschappelijke inpassing. Dit betekent dat de begrenzing van de opgenomen aanduidingen en het aantal aanduidingen wordt afgestemd op de benoemde landschapseenheden, de waardevolle open gebieden en waardevolle landschapselementen. Daarnaast wordt het stelsel voor de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, opgesteld conform de beleidsuitgangspunten voor de landschapseenheden, waardevolle open gebieden en waardevolle landschapselementen. Daarbij is het wel de bedoeling dat regulier agrarisch beheer kan worden voortgezet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.00000800-va01_0008.jpg"

Figuur - Uitsnede kaart Landschapsontwikkelingsplan - Van Veluwe tot IJssel

Hoofdstuk 3 Beleidsuitgangspunten En Planopzet

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de gemeentelijke beleidsvisies zijn vertaald naar het bestemmingsplan. Daarbij is rekening gehouden met beleid, zoals behandeld in hoofdstuk 2 en het meer sectorale beleid van de gemeente of andere overheden. De beleidsuitgangspunten voor het bestemmingsplan en de planopzet zijn per functie dan wel waarde uiteengezet; daar waar raakvlakken met andere functies en/of waarden liggen, is dit expliciet aangegeven.

Daarnaast wordt wet- en regelgeving die in directe relatie staan met de relevante ruimtelijke thema's in dit hoofdstuk beschreven. Ook is aangegeven hoe hier in het bestemmingsplan mee wordt omgegaan. Dubbele regelgeving met andere overheden (provincie, waterschap) wordt zoveel mogelijk voorkomen.

3.2 Algemene Beleidsuitgangspunten

3.2.1 Vitaal Platteland

De gemeente Heerde wil de ruimtelijke kaders bieden voor een vitaal platteland. Onder een vitaal platteland wordt verstaan een leefbaar platteland, waarin gebiedseigen functies tot hun recht komen en nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn. Allemaal binnen de randvoorwaarden van groen, rust en ruimte. Dit algemene beleidsuitgangspunt is tevens hoofddoelstelling van de Structuurvisie landelijk gebied en uitgangspunt voor het te voeren plattelandsbeleid. Gezien het afnemende belang van de landbouw voor de plattelandseconomie, moet naast condities voor een gezonde, duurzame landbouw ook ruimte zijn voor nieuwe ontwikkelingen. Het platteland moet sociaal-economisch een sterke positie krijgen. Dit is niet alleen belangrijk voor de economie (werkgelegenheid), maar ook voor de leefbaarheid van het platteland.

Het landelijk gebied heeft een aantal kwaliteiten die onder te brengen zijn onder de noemer 'groen, rust en ruimte'. Hieronder wordt onder andere verstaan het aantrekkelijke landschap, de natuurgebieden en de weilanden. Maar ook recreatieve mogelijkheden, die zorgen voor ontspanning, zoals fietsen en wandelen. Zeker gezien de toenemende belangstelling om op het platteland te recreëren is het van belang de potenties die het landelijk gebied van Heerde bezit verder te ontwikkelen en beter te benutten.

Het bestemmingsplan biedt de nodige (en aanvaardbare) ontwikkelingsmogelijkheden voor economische functies. Kwetsbare functies, zoals natuur, water en landschap, worden in het bestemmingsplan beschermd.

3.2.2 Handhaving en verbetering ruimtelijke kwaliteit

Het bestemmingsplan richt zich in hoofdzaak op handhaving en waar mogelijk verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en houdt daarnaast rekening met voorzienbare, autonome ruimtelijke ontwikkelingen.

Bij de bescherming van de ruimtelijke kwaliteit doet het bestemmingsplan recht aan de bestaande waarden en belangen. Daarnaast anticipeert het bestemmingsplan in een zekere mate op voorzienbare (en gewenste) ontwikkelingen door flexibiliteit in te bouwen in het bestemmingsplan, denk bijvoorbeeld aan nevenactiviteiten bij een agrarisch bedrijf en natuurontwikkeling. Het bestemmingsplan loopt niet vooruit op nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die niet concreet zijn. Dit voorkomt planologische schaduwwerking.

3.3 Landschap

Het bestemmingsplan richt zich op het in stand houden van de landschappelijke kwaliteiten van het buitengebied van Heerde en schept randvoorwaarden voor herstel en ontwikkeling.

Eén van de na te streven subdoelstellingen uit de Structuurvisie Landelijk Gebied (SLG) en Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is het behoud en versterken van de kenmerkende landschapstructuur. Belangrijk is te voorkomen dat landschapsstructuren vervagen. De huidige identiteit van het landschap moet behouden, hersteld en/of versterkt worden. Het bestemmingsplan vormt (tezamen met de SLG en het LOP) het kader voor behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke kwaliteit.

Het landelijk gebied van Heerde wordt ruwweg gekenmerkt door een driedeling. In het oosten en zuiden is het landelijk gebied aan te merken als agrarisch gebied met een over het algemeen open karakter. Dit gebied is door de provincie Gelderland aangemerkt als waardevol landschap en valt grotendeels binnen het RIP. Het westen en noorden van de gemeente is voornamelijk bos en natuurgebied (het dichte Veluwemassief). Daartussen ligt een kleinschalige overgangszone, waar meerdere functies naast elkaar voorkomen. Dit gebied wordt gekenmerkt door reliëf, vanwege de escomplexen en de ligging op de flank van de stuwwal.

Het bos- en natuurgebied op de Veluwe wordt in het bestemmingsplan bestemd als "Natuur". Voor het intekenen van de bos- en natuurgebieden is gebruik gemaakt van de topografische kaart, luchtfoto's en het LOP. Het bestemmingsplan richt zich op het in stand houden van het karakter van de verschillende landschapseenheden. Hiertoe is op basis van het LOP een aantal landschappelijke waarden vertaald in dit bestemmingsplan, te weten: de dekzandruggen en oude bouwlanden, de beekdalen, de hooilanden en tenslotte de broeken. Deze waarden zijn op de verbeelding respectievelijk aangegeven door middel van de gebiedsaanduidingen 'dekzandruggen en oude bouwlanden', 'beekdalen', 'hooilanden' en 'broeken'. De instandhouding van de voorkomende waarden is in de algemene regels opgenomen, waarin is geregeld met welke waarden rekening moet worden gehouden bij het bouwen van gebouwen of het uitvoeren van werken of werkzaamheden. Deze waarden bestaan uit het reliëf van de dekzandruggen, de openheid van de beekdalen, de karakteristieke verkaveling van de broeken, etc.. De uitgangspunten voor de meeste landschapselementen worden via de landschappelijke eenheden geregeld. Dit betekent dat niet veel landschapselementen apart dienen te worden vertaald naar het bestemmingsplan. Daarnaast wordt het LOP geraadpleegd bij het toepassen van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden. Het reguliere agrarische beheer wordt uitgesloten van het omgevingsvergunningenstelsel dat de landschappelijke waarden van het LOP beschermd. Het provinciale waardevol opengebied uit de Provinciale Ruimtelijke Verordening is geïntegreerd in een zone uit het landschapsontwikkelingsplan. De zone uit het LOP is een verdere detaillering van de globale provinciale zone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.00000800-va01_0009.png"

Afbeelding - Broeken en waardevol open gebied

Losse landschapselementen zoals houtwallen zijn niet specifiek bestemd, maar worden beschermd met een passende doeleindenomschrijving en een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Het bestemmingsplan vormt niet alleen het kader voor instandhouding van de landschappelijke kwaliteiten, maar vormt tevens het kader voor herstel en ontwikkeling van deze kwaliteiten.

3.4 Landbouw

Consumenten (en supermarktketens) stellen steeds hogere eisen aan de kwaliteit, veiligheid en productiewijze van agrarische producten (gezondheid, dierwelzijn, natuur en milieu). Agrariërs proberen inkomsten te handhaven dan wel te vergroten door schaalvergroting (te groeien) of door te kiezen voor verdieping en/of verbreding van de bedrijfsvoering (bijvoorbeeld met een niet-agrarische neventak). De veranderingen in de vraag naar producten en de functies van het landelijk gebied (van productieruimte naar consumptieruimte) zal de landbouw steeds meer kansen bieden voor verdieping en/of verbreding van de bedrijfsvoering.

De gemeente Heerde wil daarom de landbouw ruimte bieden om zich te kunnen ontwikkelen en aan te passen aan gewijzigde omstandigheden. Bedrijven die door willen gaan in de landbouw, zullen hiervoor de ruimte moeten krijgen. Wel dient daarbij rekening te worden gehouden met natuur- en landschapswaarden. In deze paragraaf wordt toegelicht welke ruimte de gemeente de landbouw biedt.

Opgemerkt wordt dat een goede ruimtelijke ordening slechts één van de factoren is die bijdraagt aan een gezonde landbouwstructuur. Het beleid van de Europese Unie en het Rijk is in veel grotere mate bepalend voor de landbouw (markt- en prijsbeleid, milieubeleid). De beïnvloedingsruimte van de gemeente is beperkt.

3.4.1 Agrarische bedrijven

Binnen de agrarische sector kan onderscheid worden gemaakt in grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijven. Niet-grondgebonden bedrijven zijn bedrijven die niet afhankelijk zijn van grond als productiemiddel. Ze komen voornamelijk voor binnen de hoofdgroep veehouderij en worden daarom ook vaak intensieve veehouderijen genoemd. Over het algemeen zijn de kenmerken van de intensieve veehouderij:

  • de dieren worden in stallen gehuisvest, zonder of nagenoeg zonder weidegang;
  • er worden grote hoeveelheden dieren gehouden (vaak honderden);
  • de bedrijven bezitten weinig of geen grond;
  • het gaat vooral om de productie van vlees of eieren.

De champignonteelt is een teelt, die plaatsvindt in gebouwen en wordt daarom ook beschouwd als niet-grondgebonden.

Om in aanmerking te komen voor een agrarische bedrijfsbestemming moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

  • A. het moet gaan om activiteiten die primair gericht zijn op dierlijke en/of plantaardige productie al dan niet in directe relatie tot de bodem (akkerbouw, veehouderij en tuinbouw);
  • B. de agrarische activiteiten moeten bedrijfsmatig worden uitgeoefend.

Om te kunnen beoordelen of op een bepaald perceel sprake is van een agrarisch bedrijf, is een veldinventarisatie uitgevoerd, waarbij gekeken is of de bebouwing, die in de vigerende plannen een agrarische bedrijfsbestemming had, nog gebruikt wordt ten dienste van het agrarisch bedrijf. De uitkomst van deze veldinventarisatie is weergegeven op een zogenoemde functiekaart, die voorafgaand aan het voorontwerpbestemmingsplan Buitengebied 2007 voor een ieder op het gemeentehuis ter inzage heeft gelegen. De gegevens van de functiekaart zijn in 2010 aan de hand van aanvullend onderzoek en de ingediende inspraakreacties uit 2007 geactualiseerd en als zodanig in het plan verwerkt.

3.4.2 Definitie Agrarisch bedrijf

Voor wat betreft de agrarische bedrijfsbestemming is een bestemmingsplan in principe gebonden aan wat verstaan wordt onder een agrarisch bedrijf. Daarnaast kan in het bestemmingsplan onderscheid worden gemaakt in ontwikkelingsmogelijkheden voor de verschillende bedrijfstypen. Aan dit onderscheid dienen ruimtelijke overwegingen ten grondslag te liggen.

De gemeente Heerde kiest ervoor een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij, een boomkwekerij, een houtteeltbedrijf, een sierteeltbedrijf, een gebruiksgerichte paardenhouderij, een inweidersbedrijf, een witlofkwekerij of een vis- of wormenkwekerij, uit te sluiten van de definitie van agrarisch bedrijf. Dit betekent dat deze bedrijfstypen niet toegestaan zijn binnen de reguliere agrarische bedrijfsbestemming, die in voorliggend plan is aangeduid met "bouwvlak". Hierna wordt uitgelegd waarom bepaalde bedrijfstypen uitgesloten worden van de reguliere agrarische bedrijfsbestemming.

Glastuinbouwbedrijven zijn bedrijven waarvan de gehele agrarische productie onder (verwarmd) glas plaatsvindt. Omdat het gaat om grote kasoppervlakten, het gaat vaak om minimaal 10.000 m2glas, is aan de bestaande glastuinbouwbedrijven de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw" toegekend. Omschakeling van een regulier agrarisch bedrijf naar een glastuinbouwbedrijf is daardoor niet mogelijk.

De ruimtelijke uitstraling van een erf van boomkwekerij-, sierteelt- en houtteeltbedrijven wijkt over het algemeen ook af van het erf van een regulier agrarisch bedrijf. Naast een bedrijfsgebouw is er namelijk ook vaak behoefte aan een ruimte onder glas of folie (kas of tunnelkassen) en soms aan een schaduwhal. Een schaduwhal (ook wel schermhal genoemd) is een vaste constructie met tentdoeken om verbranding van planten door de zon tegen te gaan en de planten tegen extreme weersinvloeden te beschermen. Ook vindt de teelt soms plaats in pot of container. Gekozen is daarom aan deze bedrijven, naast vollegrondstuinbouwbedrijven, een specifieke bestemming "Agrarisch - Kwekerij" toe te kennen.

Champignonkwekerijen en vis- en wormenkwekerijen worden uitgesloten van de definitie van agrarisch bedrijf, omdat de teelt uitsluitend plaatsvindt binnen gebouwen en het over het algemeen gaat om grote oppervlakten aan bebouwing. De genoemde bedrijven komen binnen de gemeente Heerde niet voor.

Inweidersbedrijven zijn uitgesloten van de definitie, omdat het tijdelijk inscharen van vee geen specifieke ruimtebehoefte met zich meebrengt. De bouwmogelijkheden bij burgerwoonbestemmingen (max. 200 m² voor hobbybedrijven) zijn toereikend om in zeldzame gevallen te voorzien in onderdak van ziek vee.

3.4.3 Intensieve veehouderij

In de reconstructieplannen zijn zones aangegeven waarmee de mogelijkheden voor nieuwvestiging, hervestiging en uitbreiding van intensieve veehouderijbedrijven worden bepaald (zie paragraaf 2.4.3). De zonering intensieve veehouderij werkt rechtstreeks door naar het bestemmingsplan. Voor wat betreft de ontwikkelingsmogelijkheden van de intensieve veehouderij is daarom aangesloten bij het Reconstructieplan Veluwe.

Op basis van het reconstructieplan is de vestiging van nieuwe intensieve veehouderijen (op maagdelijke) locaties in het buitengebied van Heerde niet toegestaan. Hervestiging op bestaande locaties in het verwevingsgebied is wel toegestaan. Om het beleid omtrent de landbouw te laten aansluiten op de toekomstvisie en de uitkomsten van het planMER, is er voor gekozen om omschakeling/hervestiging van intensieve bedrijven op bestaande agrarische bouwvlakken ten oosten van het Apeldoorns Kanaal mogelijk te maken. In de toekomstvisie is dit gebied aangewezen als "natuur, cultuur en voedselproductie". Als gevolg van de uitgevoerde planMER is opgenomen dat hervestiging in dit gebied alleen tot de mogelijkheden hoort als er sprake is van een verplaatsing in het kader van de "afwaardse beweging".

Op de volgende adressen is sprake van intensieve veehouderij:

  • Achterseweg 3A
  • Bruggenhoek 2
  • Kavelweg 4
  • Oenerweg 2
  • Wapenvelder Kerkweg 24b

Binnen het 'verwevingsgebied' is uitbreiding van intensieve veehouderijbedrijven of de intensieve veehouderij mogelijk tot maximaal 1 hectare. Uitbreiding van bebouwing voor intensieve veehouderij boven de 1 hectare is in beginsel uitgesloten, tenzij de uitbreiding aantoonbaar noodzakelijk is om te voldoen aan de wettelijke eisen van dierenwelzijn en veterinaire gezondheid.

Binnen het 'extensiveringsgebied' is uitbreiding alleen mogelijk als dit noodzakelijk is voor dierenwelzijn. Hervestiging is uitgesloten en wordt daarom ook niet mogelijk gemaakt in het voorliggende plan. Omdat geen van de agrarische bouwvlakken ten oosten van het Apeldoorns Kanaal in het extensiveringsgebied is gesitueerd, is het overbodig om de reconstructiezonering op de verbeelding op te nemen. De ontwikkelingsmogelijkheden van de agrarische bedrijven zijn overigens onderzocht in het PlanMER en een aanvulling hierop.

3.4.4 Toekenning bouwvlak

Aan bestaande agrarische bedrijven wordt een passend bouwvlak toegekend.Agrarische bouwvlakken worden toegekend om recht te doen aan het concentratiebeginsel. Concentratie van bebouwing is vanuit bedrijfseconomisch en vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wenselijk. De bij een agrarisch bedrijf behorende bebouwing moet daarom geconcentreerd worden opgericht volgens het principe van bebouwingsconcentratie. Hiermee wordt voorkomen dat het landschap wordt ontsierd met verspreid liggende bouwwerken. Bebouwing mag alleen worden opgericht indien deze ten dienste staat van het agrarisch bedrijf.

Aan reguliere agrarische bedrijven, dat wil zeggen agrarische bedrijven die vallen onder de definitie van agrarisch bedrijf, is, binnen de bestemming "Agrarisch", de aanduiding "bouwvlak" toegekend. Daarbij is gekozen voor ruime bouwvlakken waarbij rekening is gehouden met gevoelige bestemmingen en plaatselijke waarden. Binnen een bouwvlak is het afhankelijk van de bedrijfsgrootte toegestaan een bouwblok van 1 of 0,5 ha te bebouwen. Ook is bepaald dat, gezien het concentratiebeginsel, de grootste lengte van het daadwerkelijke bouwblok niet meer mag bedragen dan 150 meter.

Als agrarische bedrijven op dit moment een bouwblok hebben dat kleiner is dan 0,5 ha, dan kunnen zij bij recht tot maximaal 0,5 ha uitbreiden. Alleen met een afwijkingsbevoegdheid kan het bedrijf worden vergroot tot 1, 1,5 of 2 ha. Deze vergroting zal onder andere onderbouwd moeten worden met een bedrijfsplan.

In paragraaf 4.3 is het beginsel van bebouwingsconcentratie nader toegelicht.

3.4.5 Bedrijfwoning(en)

Bedrijfswoning(en) zijn meegenomen binnen de agrarische bedrijfsbestemming. Een bedrijfswoning is in het algemeen noodzakelijk voor een goede agrarische bedrijfsvoering. Op de verbeelding wordt met een aanduiding aangegeven hoeveel bedrijfswoningen toegestaan zijn.

Veel agrarische bouwvlakken worden ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan niet meer agrarisch gebruikt. Het gebruik is dan niet meer in overeenstemming met het bestemmingsplan waardoor formeel geen vergunning meer verleend kan worden voor verbouw of herbouw van de voormalige bedrijfswoning. Dit is een onwenselijke situatie. Bouwvlakken die niet meer agrarisch in gebruik zijn, krijgen waar mogelijk een woonbestemming. Overigens zal dit in verband met bijvoorbeeld de Wet geluidhinder, de Wet geurhinder of het geval waarbij bedrijfswoningen door derden (niet de bedrijfsvoerder) worden bewoond niet te allen tijde mogelijk zijn.

Gezien de huidige technische ontwikkelingen bij agrarische bedrijven is de noodzaak voor een tweede bedrijfswoning steeds moeilijker aan te tonen. Hierdoor wordt in het bestemmingsplan deze mogelijkheid niet opgenomen. Wanneer door schaalvergroting toch een behoefte ontstaat aan een tweede bedrijfswoning, kan worden teruggevallen op de regelingen voor inwoning en woningsplitsing.

3.4.6 Nevenactiviteiten

Nevenactiviteiten op een agrarisch bedrijf worden steeds vaker ontplooid. Gedacht kan worden aan kamperen bij de boer, verkoop van agrarische producten aan huis en rondleidingen en
recreatief-toeristische activiteiten op het agrarisch bedrijf, zoals boerengolf. De gemeente wil de landbouw mogelijkheden bieden dergelijke activiteiten te ontplooien. Het beleid voor nevenactiviteiten is overgenomen van het regionale functieveranderingsbeleid en de gemeentelijke nota Verblijfsrecreatie.

De regeling voor nevenactiviteiten, als onderdeel van het functieveranderingsbeleid, is opgenomen in dit bestemmingsplan. Dit houdt in dat de algemene regeling (gebruik van bestaande bebouwing) waar mogelijk bij recht van toepassing is verklaard op de agrarische bedrijfsactiviteiten. De aanvullende regeling (waarbij meer m2 aan nevenactiviteit of nieuwbouw mogelijk wordt gemaakt) is waar mogelijk in de flexibiliteitsbepalingen vertaald.

3.4.7 Specifieke bestemmingen

Glastuinbouw-, boomkwekerij-, sierteelt- en houtteeltbedrijven krijgen een specifieke bestemming. De glastuinbouwbedrijven zijn gevestigd in een gebied in de omgeving van de Kerkdijk. Ook de huidige boomkwekerijen zijn voornamelijk in dit gebied gesitueerd. Door het geven van een specifieke bestemming aan deze bedrijven is het (bij recht) niet mogelijk dit bedrijfstype op een regulier agrarisch bouwvlak te ontplooien.

Aan de glastuinbouw-, boomkwekerij-, sierteelt- en houtteeltbedrijven, is een concreet bouwvlak toegekend. Het bouwvlak van 0,5 ha is als een bestemmingsvlak op de verbeelding ingetekend. De vorm van het bestemmingsvlak is bepaald aan de hand van logische topografische grenzen (sloten, verkaveling). Hierdoor kunnen de bestemmingsvlakken onderling van vorm en grootte variëren. Bij het intekenen van de bouwpercelen van de glastuinbouwbedrijven is tevens gebruik gemaakt van luchtfoto's.

Bij de uitbreidingsmogelijkheden van glastuinbouwbedrijven wordt aangesloten op het vigerend beleid van de Provincie Gelderland in het Streekplan 2005 (inmiddels structuurvisie) en de Ruimtelijke Verordening Gelderland. Nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven is in Heerde niet mogelijk.

Bestaande glastuinbouwbedrijven in de gemeente Heerde zijn bij recht voorzien van een eenmalige uitbreiding van de glasopstanden van maximaal 20%. Verdergaande uitbreiding is slechts mogelijk mits de vergroting zich verdraagt met ter plaatse van belang zijnde kwaliteiten (natuur, landschap en/of water) en de uitbreiding noodzakelijk is voor een doelmatige voortzetting van het bedrijf. Tevens dient te zijn aangetoond dat verplaatsing naar een concentratiegebied dan wel regionale cluster financieel niet mogelijk is. In het verplaatsingsonderzoek dienen de hergebruiksmogelijkheden van de vrijkomende locatie te worden meegenomen.

De productiegerichte paardenhouderijen worden in dit bestemmingsplan aangemerkt als een agrarisch bedrijf dat is gericht op het fokken en opfokken van paarden (vermeerderen), die geschikt zijn voor een bepaalde taak, alsmede hengstenhouderij en paardenmelkerij. Daarmee komt de gemeente tegemoet aan de bevindingen van de sectorraad paarden en de VNG die stellen dat zuiver agrarische paardenhouderijen tegenwoordig nauwelijks bestaan. De productiegerichte paardenhouderijen hebben een ontwikkeling doorgemaakt waarin verbreding van de bedrijfsactiviteiten aan de orde is. Dit hoeft immers niet ten koste te gaan van de agrarische uitstraling.

In het plangebied komt een gebruiksgerichte paardenhouderij voor. Deze is bestemd als "Agrarisch" en aangeduid met een aparte aanduiding. Onder een gebruiksgerichte paardenhouderij wordt verstaan een bedrijf dat is gericht op het stallen, beleren en trainen van paarden, niet zijnde een manege. De gemeente kiest er dus voor om gebruiksgerichte paardenhouderijen uit te sluiten van de definitie van een agrarisch bedrijf. Bij eventuele verzoeken zal dit buitenplans geregeld worden in een separate procedure. Het bestemmingsplan heeft immers een conserverend karakter en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk

Bestaande maneges krijgen de bestemming "Sport - Manege". Dit is een paardenhouderij die is gericht op het bieden van paardrijmogelijkheden aan derden, al dan niet in combinatie met stallingsruimte voor paarden van derden en al dan niet met een horecavoorziening die is gericht op het verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers van het manegebedrijf.

3.5 Natuur

De aanwezige natuur is een belangrijke kwaliteit van het landelijk gebied. Dit maakt het landelijk gebied tevens aantrekkelijk voor de recreant. Voor wat betreft natuur is voornamelijk de Veluwe van groot belang. Maar ook de overige natuurgebieden in Heerde hebben belangrijke natuurwaarden.

Bij de functie natuur sluit de gemeente Heerde aan bij het provinciaal natuurbeleid, zoals dat is geformuleerd in de Structuurvisie Gelderland en de Ruimtelijke Verordening Gelderland. De gemeente wil met het bestemmingsplan bestaande natuurwaarden beschermen en randvoorwaarden scheppen voor herstel en ontwikkeling. Hierna wordt dit algemene beleidsuitgangspunt verder toegelicht.

Het plangebied kent een beschermde status op basis van de Natuurbeschermingswet, Flora- en faunawet en de gedeeltelijke ligging in de (provinciale) Ecologische Hoofdstructuur.

3.5.1 Bestemmen natuurgebieden

In het bestemmingsplan zijn de bestaande natuurgebieden positief bestemd als "Natuur". Het gaat hierbij niet alleen om bosgebieden. Binnen het Centraal Veluws Natuurgebied gaat het ook om heideterreinen. Via de bestemmingsomschrijving binnen de bestemming "Natuur" worden de gebieden beschermd tegen ongewenste handelingen. Door de bestaande natuurgebieden positief te bestemmen, wordt een planologische basis gelegd voor het behoud van het leefgebied van veel dier- en plantensoorten.

Voor natuurwaarden in het agrarisch cultuurgebied geldt dat het plan randvoorwaarden schept voor herstel en ontwikkeling. De planologisch-juridische regeling voor herstel en ontwikkeling van natuurwaarden wordt afgestemd op het provinciaal natuurbeleid. In het Streekplan Gelderland 2005 is de Ecologische HoofdStructuur (EHS) begrensd en op 1 juli 2009 door Provinciale Staten geactualiseerd. In het Natuurbeheerplan 2010 wordt aangegeven welke natuur-, bos- en landschapsdoelen de provincie waar wil realiseren en met de inzet van welke (subsidie)middelen.

Subsidie voor natuurbeheer kan worden verkregen op basis van het Programma Beheer (zie paragraaf 2.4.6), dat per 1 januari 2010 is overgaan in het Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer (SNL). Op 16 september 2010 heeft het Interprovinciaal Overleg (IPO) in overleg met het ministerie van LNV besloten om de SNL-natuur in werking te laten treden.
Aanvragen hiervoor kunnen vanaf 15 november 2010 worden ingediend bij de Dienst Regelingen (DR). Bij de verdeling van de subsidiemiddelen over het Gelders grondgebied wordt in het Natuurbeheerplan naast concrete begrenzing gebruik gemaakt van zoekgebieden. Bij concrete begrenzing is voor het gehele oppervlak subsidie aan te vragen, in zoekgebieden voor slechts een deel van het oppervlak van het betreffende gebied.

In het bestemmingsplan is aan de EHS en/of aan de in het Natuurbeheerplan aangewezen gebieden de bestemming "Agrarisch" toegekend, tenzij inmiddels al sprake is van bestaande natuur dan wel de gronden al aangekocht zijn door een natuurbeschermingsorganisatie. In deze situaties zijn de gronden bestemd als "Natuur". De gebieden die zijn aangewezen als 'EHS - natuur', maar nog niet daadwerkelijk zijn omgezet, hebben de gebiedsaanduiding 'ehs - natuur' gekregen. Met een wijzigingsbevoegdheid kunnen deze gronden alsnog worden omgezet naar de bestemming 'Natuur'.

Omdat de aangewezen gronden en gebieden tevens belangrijke natuurwaarden bezitten, dan wel de potentie hebben deze te ontwikkelen, is, voor gronden die onderdeel uitmaken van de EHS-verweving, de gebiedsaanduiding 'ehs - verwevingsgebied' opgenomen. Door middel van een wijzigingsbevoegdheid kunnen deze gronden worden omgezet naar de bestemming 'Natuur'. Deze aanduiding heeft verder geen gevolgen voor het huidige gebruik van de gronden. Gebieden die zijn aangewezen als ecologische verbindingszone hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie" gekregen.

Gebieden die door de provincie zijn aangewezen als natte natuurparel hebben de bestemming 'Natuur' gekregen. De bijbehorende bufferzone is bestemd als 'Waarde - Beschermingszone natte natuurparel'. Met deze bufferzone is de bescherming van de chemische en ecologische kwaliteit van grond- en oppervlaktewater geregeld, alsmede de waterkwantiteit en stand en stroming van het grondwater waarvan de natte landnatuur afhankelijk is.

3.5.2 Flora- en faunawet

In de Flora- en faunawet is de bescherming van planten- en diersoorten geregeld (zie paragraaf 2.3.5). Het soortenbeleid dat door de provincie Gelderland voor de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur wordt gevoerd (bepaalde soorten zijn binnen de EHS beschermd) overlapt voor een belangrijk deel met de bescherming door de Flora- en faunawet. Meer informatie hierover staat in het PlanMER.

3.6 Water

De gemeente schept in het bestemmingsplan ruimtelijke condities voor een veilige gemeente met gezonde en veerkrachtige watersystemen.

Voor wat betreft de watergangen kiest de gemeente Heerde er in principe voor alleen de hoofdwatergangen (de A watergangen) positief te bestemmen, omdat anders de waterafvoer een probleem kan worden. Deze watergangen krijgen de bestemming "Water". Wanneer de watergang tevens een functie voor de natuur vervult, watergangen die onderdeel uitmaken van een ecologische verbindingszone, is aan de watergang de bestemming "Water - Landschappelijke en Natuurlijke waarden" toegekend.

De HEN-wateren (zie paragraaf 2.4.1) zijn eveneens van belang voor de natuur en maken sinds de herijking van de EHS allen onderdeel uit van de EHS. Deze wateren zijn, samen met de SED-wateren, bestemd als "Water - Landschappelijke en Natuurlijke waarden". Voor ontwikkelingen in de HEN-wateren geldt een 'nee, tenzij' principe. 'Nee, tenzij' wil zeggen dat een bestemmingswijziging niet mogelijk is als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en sprake is van redenen van groot openbaar belang. In de regels is daarom geen wijziging van deze bestemming naar een andere bestemming opgenomen. Om de instandhouding van de HEN- en SED-wateren te garanderen, is in het omgevingsvergunningstelsel geregeld dat voor bepaalde werken en werkzaamheden die zorgen voor verstoring van de natuurlijke morfologie, waterkwaliteit, watervoering of verbondenheid met het landschap een omgevingsvergunning is vereist, voor zover deze plaatsvinden binnen de bestemming "Water - Landschappelijke en Natuurlijke waarden".

In het bestemmingsplan is geen beschermingszone voor de HEN- en SED-wateren (water met van het Hoogste Ecologische Niveau of met een Specifieke Ecologische Doelstelling) opgenomen, omdat deze met de herijking van de EHS is komen te vervallen.

De overige (detail)watergangen zijn meegenomen binnen de (gebieds)bestemmingen, waarin ze liggen. Daartoe is geregeld dat de gronden mede zijn bestemd voor voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen sprengen en beken, en voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen en aan- en afvoeren van water.

Wanneer de watergang positief is bestemd, is alleen de watergang, inclusief de oeverzone, meegenomen binnen de bestemming water. Het waterschap kent daarnaast een zogenaamde beschermingszone, die dient voor het uitvoeren van onderhoud en ter bescherming van het profiel van de watergang. Omdat hiervoor de Keur van het waterschap geldt, acht de gemeente het niet noodzakelijk voor deze keurzone aanvullende bepalingen op te nemen. Op deze manier wordt dubbele regelgeving voorkomen. Overigens geldt de Keur van het waterschap voor alle belangrijke waterlopen, dus ook voor waterlopen van een lagere orde, die in het bestemmingsplan niet positief bestemd zijn.

De regeling voor de grondwaterbeschermingsgebieden is afgestemd op de provinciale milieuverordening Gelderland. Het bestemmingplan bevat de voorkomende grondwaterbeschermingsgebieden, de bijbehorende waterwingebieden vallen echter buiten het plangebied. Aan de grondwaterbeschermingsgebieden is de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' toegekend.

In het oosten van het plangebied komen zogenoemde 'te verruimen watergangen' voor, die de mogelijkheid bieden tot waterberging. De inrichting en het beheer van het waterhuishoudkundig systeem in deze gebieden is gericht op het behoud van het overwegen aanwezige grondgebruik (grasland, bouwland of natuur), de mogelijkheid om het gebied te laten inunderen met oppervlaktewater bij extreme neerslag, het voorkomen van schade of overlast aan het huidige grondgebruik, wegen en bebouwing en tot slot het verbeteren van de kwaliteit van het inundatiewater. Voor de waterbergingsgebieden is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' opgenomen. De bijbehorende regeling is afgestemd op het provinciaal waterplan Gelderland.

3.7 Recreatie En Toerisme

De gemeente streeft naar een versterking van de toeristisch-recreatieve functie van het buitengebied, dat wil zeggen naar een kwaliteitsverbetering van het bestaande aanbod en een beperkte uitbreiding van de recreatieve mogelijkheden.

Heerde heeft vanwege haar aantrekkelijke landschap voldoende potenties op toeristisch-recreatief gebied. Het buitengebied van Heerde kent verschillende landschapstypen: van de Veluwe, via het overgangsgebied en het landbouwgebied naar het uiterwaardenlandschap. Het platteland staat bij de recreant in de belangstelling. Voor Heerde liggen er kansen om in te spelen op deze recreatieve behoefte. Daarom heeft de gemeente Heerde in 2007 de beleidsnota recreatie en toerisme 2007 - 2011 vastgesteld. In dit kader zijn een aantal concrete beleidsdoelstellingen geformuleerd. Deze beleidsdoelstellingen zijn in Nota Verblijfsrecreatie 2010 nader geconcretiseerd en geformuleerd in uitgangspunten. De nota is doorvertaald naar dit bestemmingsplan op onderwerpen zoals bed&breakfast, kamperen bij de boer en de ontwikkelingsmogelijkheden voor bestaande recreatieterreinen.

De bestaande toeristisch-recreatieve voorzieningen krijgen in het bestemmingsplan een passende bestemming. Concreet betekent dit dat bijvoorbeeld een reguliere camping (geen kleinschalig kampeerterrein) wordt bestemd als "Recreatie - Verblijfsrecreatie". De ontwikkelingsmogelijkheden van de terreinen zijn afgestemd op de bestaande planologische regimes. Uitbreiding van bedrijfsbebouwing wordt tegengegaan, omdat de meeste terreinen binnen de EHS liggen. In de nota verblijfsrecreatie wordt hierover opgenomen dat er ruimte moet zijn voor kwaliteitsverbeteringen. Het is niet mogelijk om deze kwaliteitsverbeteringen in het voorliggende bestemmingsplan te faciliteren. Natuurkampeerterreinen zijn, binnen de bestemming "Natuur", aangeduid als "kampeerterrein". Het recreatiegebied Heerderstrand krijgt de bestemming "Recreatie - Dagrecreatie". Daar waar nodig, worden de activiteiten (per perceel) nader gespecificeerd.

Permanente bewoning wordt door het gemeentebestuur niet geaccepteerd en hier wordt handhavend tegen op getreden. In de Nota Verblijfsrecreatie (2010) is het beleidsuitgangspunt opgenomen dat permanente bewoning van een recreatiewoning niet is toegestaan. Gevolg gevend aan dit beleid wordt een separaat handhavingstraject uitgezet om permanente bewoning tegen te gaan.

Fiets-, wandel- en ruiterpaden worden over het algemeen meegenomen binnen de gebiedsbestemmingen. Daartoe is in de bestemmingsomschrijving geregeld dat de gronden tevens zijn bestemd voor voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, zoals wandel-, fiets- en/of ruiterpaden. Voor het aanleggen van voorzieningen of verharden van padenten behoeve van recreatief medegebruik is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, verplicht gesteld.

Ennerveld
Het bestemmingsplan Buitengebied West is een conserverend bestemmingsplan. Dit betekent in het geval van Ennerveld dat de rechten en plichten uit het geldende bestemmingsplan worden gerespecteerd. Op grond van de voorschriften uit het vorige bestemmingsplan mag 1 bedrijfswoning worden gerealiseerd. Deze is ook aanwezig op het terrein.

Bij de specifieke wijziging van het bestemmingsplan die de herstructurering van het recreatiepark Ennerveld mogelijk moest maken, is opgenomen dat de recreatiewoningen niet als tweede woning gebruikt mochten worden om er voor te zorgen dat het terrein optimaal recreatief gebruikt moet worden. Het voorschrift heeft ook geen betrekking op de financiering van de recreatiewoning, maar op het gebruik. Een beperkt aantal weken gebruik maken van een recreatiewoning is geen probleem, mits de woning de rest van de weken in het jaar door andere recreanten gebruikt kan worden.

In het bestemmingsplan Buitengebied West is de verblijfsrecreatiebestemming van Ennerveld gehandhaafd. De Raad van State heeft weliswaar uitgesproken dat Gedeputeerde Staten terecht de NB-vergunning voor de bouw van 134 recreatiewoningen op het perceel hebben geweigerd, maar er is wel een bouwvergunning verleend voor 200 recreatiewoningen en onder het geldende bestemmingsplan Ennerveld heeft het perceel ook al een verblijfsrecreatieve bestemming. Er is dan ook nog geen duidelijkheid over de toekomst van dit perceel. Dit hangt mede af van de keuze van de eigenaar.

3.8 Wonen

Het uitgangspunt van deze paragraaf is dat bestaande burgerwoningen positief worden bestemd. Daarbij is het zo dat nieuwe burgerwoningen op onbebouwde locaties niet zijn toegestaan. Bestaande burgerwoningen zijn (positief) bestemd als "Wonen". Bedrijfswoningen - agrarische en niet-agrarische - worden niet apart bestemd, deze zijn meegenomen binnen de verschillende bedrijfsbestemmingen, waar de woningen ten dienste van staan. Met een aanduiding is kenbaar gemaakt hoeveel woningen op deze percelen zijn toegestaan.

3.8.1 Wonen - Landhuis

De bestemmingsvlakken "Wonen" en "Wonen - Landhuis" worden in principe afgestemd op het feitelijke gebruik. Alleen de woningen die in het bestemmingsplan "Bos- en natuurgebied" de bestemming landhuis hadden, hebben dat in dit plan ook. Per bestemmingsvlak is één vrijstaande woning toegestaan, tenzij anders op de kaart is aangegeven. De oppervlakte van het woonhuis binnen de bestemming "Wonen" mag niet meer bedragen dan 150 m2 of zoveel meer als ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan aanwezig was. Voor de bestemming "Wonen - Landhuis" geldt voor het woonhuis een minimale oppervlaktemaat van 200 m2 en een maximale oppervlaktemaat van 400 m2.

3.8.2 Aan-, uitbouwen en bijbehorende bouwwerken

De oppervlakte van aan-, uitbouwen en bijbehorende bouwwerken van een woonhuis mag bij "Wonen" gezamenlijk ten hoogste 100 m2 bedragen. Ook is in de bouwregels geregeld dat er sprake dient te zijn van een bebouwingsconcentratie (ruimtelijke eenheid) van de gebouwen.

3.8.3 Hobbybedrijven

Voor wat betreft de bijbehorende bouwwerken regeling is, binnen de bestemming "Wonen", een uitzondering gemaakt voor zogenaamde hobbybedrijven. Sommige burgers houden namelijk vee, maar niet in een omvang die een agrarische bedrijfsbestemming rechtvaardigt. Omdat deze burgers soms behoefte hebben aan een grotere oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken voor het huisvesten van vee of het natuurlijk of agrarisch beheer van omliggende gronden, is in het bestemmingsplan een afwijkingsbepaling opgenomen, die het mogelijk maakt de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken te vergroten tot 200 m2. Deze afwijking kan alleen worden verleend indien de noodzaak is aangetoond dat de extra bebouwing gerechtvaardigd is voor het huisvesten van vee of het natuurlijk of agrarisch beheer van de omliggende gronden en er aansluitend aan de woning minimaal 5.000 m2 agrarische grond duurzaam in gebruik is bij de woning. Siertuinen worden in dat geval niet meegerekend. Het moet gaan om 5.000 m² die gebruikt gaat worden ten behoeve van het hobbybedrijf. Het kan voorkomen dat de agrarische gronden worden doorsneden door - al dan niet openbare - wegen,dijken, spoorwegen of waterlopen. Deze omstandigheden behoeven het begrip van aaneengesloten gronden niet direct in de weg te staan. Voorwaarde is dat het geen inbreuk maakt op ruimtelijke eenheid van het perceel of dat de samenhang niet wordt verstoord (criterium 1). Een afstand tussen beide gescheiden gronden van maximaal 25 m is dan ook toegestaan en staat het begrip van aaneengesloten gronden dan ook niet in de weg, mits er geen bouwwerken van derden tussen staan.

3.8.4 Paardenbakken

Voor het aanleggen van paardenbakken is een gemeentelijke beleidsnotitie opgesteld, die op 5 februari 2007 is vastgesteld door de gemeenteraad. In deze notitie is onder andere vastgelegd dat de afstand tussen de paardenbak tot een bestaand bouwvlak maximaal 40 meter mag bedragen (onder voorwaarden mag deze afstand vergroot worden tot maximaal 60 meter). Op deze manier wordt voorkomen dat solitaire paardenbakken in het buitengebied worden opgericht. In het bestemmingsplan is een afwijkingsbepaling voor nieuwe paardenbakken opgenomen. Bij het toepassen van deze bepaling wordt getoetst aan de beleidsnotitie paardenbakken. Bestaande paardenbakken die aan het beleid voldoen zijn positief bestemd.

Het bovenstaande beleid is vernieuwd in werking getreden op 21 februari 2012. De vernieuwde uitgangspunten van dit beleid zijn verwerkt in het voorliggende bestemmingsplan. De belangrijkste aanpassingen ten opzichte van het beleid uit 2007 zijn de verkleining van de afstand tot de woning van derden tot 25 meter en de toevoeging van een voorwaarde van een minimaal oppervlakte dat in eigendom moet zijn van de initiatiefnemer.

De minimale oppervlakte van 5.000 m² is afkomstig uit het beleid voor hobbybedrijven. De aaneengeslotenheid wordt beoordeeld zoals beschreven in paragraaf 3.8.2.

3.8.5 Saneringsregeling voor bijbehorende bouwwerken

In het bestemmingsplan is een saneringsregeling voor bijbehorende bouwwerken opgenomen. Als gewoond wordt op een voormalig agrarisch bedrijfscomplex is veelal sprake van een grote oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken dan wel schuren. De saneringsregeling houdt in dat bestaande bijbehorende bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m2 kunnen worden vervangen door één nieuw bijbehorend bouwwerk. Concreet houdt de saneringsregeling in dat maximaal 100 m2 plus 50% van het meerdere boven de 100 m2 mag worden teruggebouwd, waarbij geldt dat de oppervlakte van de nieuwe bijbehorende bouwwerken ten hoogste 250 m2mag bedragen. Hierbij is het van belang dat er bij de toepassing van de saneringsregeling geen losse bijbehorende bouwwerken mogen ontstaan die groter zijn dan 100 m².

Alle aanwezige bijbehorende bouwwerken binnen het bestemmingsvlak komen in aanmerking voor de toepassing van de regeling. Bij de behandeling van de verzoeken hanteert de gemeente de luchtfoto van 2008 om te beoordelen of er sprake is van een bestaand, bijbehorend bijgebouw. Het is niet mogelijk om de saneringsregeling in combinatie met de regeling voor agrarische hobbybedrijven toe te passen.

Het in gebruik nemen van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing voor de woonfunctie wordt niet met het voorliggende bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Wanneer de intentie bestaat voor een functieverandering van agrarische bedrijfsbebouwing naar een woonbestemming moet dit door middel van een separate procedure worden geregeld.

3.8.6 Beeldentuinen

Voor beeldentuinen kan een onderscheid worden gemaakt tussen niet-commerciële en commerciële beeldentuinen. Het is voor een ieder toegestaan om een niet-commerciële beeldentuinen op te richten. Het gaat daarbij om het plaatsen van beelden in de tuin voor eigen gebruik en het belangeloos tentoonstellen aan derden zonder horeca en/of detailhandel. Het is immers vergunningvrij om beelden in particuliere tuinen te plaatsen.

Voor een commerciële beeldentuin is echter een eigen definitie in de regels opgenomen. Het gaat daarbij om de tentoonstelling van beeldende kunst, al dan niet in combinatie met bijbehorende, ondergeschikte horeca, met de bedoeling deze kunstwerken te verkopen. Op de locatie Koerbergseweg 6 is een dergelijke commerciële beeldentuin aanwezig. Deze is specifiek als zodanig in de regels opgenomen. Het exploiteren van een commerciële beeldentuin is uitsluitend toegestaan wanneer daaraan planologisch toestemming is verleend met een aanduiding in de regels.

3.9 Niet-agrarische Bedrijven

Bestaande bedrijvigheid wordt in principe positief bestemd. Voor de vestiging van nieuwe niet-agrarische bedrijvigheid worden beperkte mogelijkheden geboden als het gaat om nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven of bedrijvigheid aan huis bij de bestemming Wonen. De niet-agrarische bedrijven, waarvoor een positieve bestemming gerechtvaardigd is, krijgen in het bestemmingsplan een passende bestemming, zoals "Bedrijf". Voor de percelen met de bestemming "Bedrijf" wordt in de bestemmingsomschrijving van de regels geregeld welke activiteit ter plaatse is toegestaan.

Wanneer sprake is van een niet-agrarische activiteit welke ondergeschikt is aan de woonfunctie of het agrarisch bedrijf en er sprake is van een ruimtelijke uitstraling, wordt de activiteit nader aangeduid binnen de woonbestemming dan wel de agrarische bedrijfsbestemming. Voor een nevenactiviteit bij een woonbestemming geldt, dat deze activiteit mag plaatsvinden binnen de bestaande bebouwing, onder voorwaarde dat de woonfunctie in stand wordt gehouden.

Met betrekking tot uitbreidingsmogelijkheden van niet-agrarische bedrijvigheid richt het plan zich op het voorkomen van structurele groei. Een beperkte uitbreidingsmogelijkheid acht de gemeente echter wel wenselijk. Voor wat betreft de uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijven is in voorliggend bestemmingsplan aangesloten bij het beleid zoals dat is verwoord in het vigerende regime en het functieveranderingsbeleid (zie paragraaf 2.4.5).

Wanneer bedrijven meer willen uitbreiden dan het regionale functieveranderingsbeleid toestaat, zal gekeken moeten worden naar verplaatsing naar een regionaal of lokaal bedrijventerrein, zoals bijvoorbeeld Hattemerbroek of het terrein aan de Eeuwlandseweg. Als er een verplaatsingsbehoefte is wordt met de gemeente gekeken naar de op dat moment actuele mogelijkheden.

De gemeentelijke grondopslagloactie is in het bestemmingsplan niet positief bestemd. Voor het grondopslagdepot wordt een andere locatie gezocht in de gemeentelijke structuurvisie.

3.10 Overige Functies

Maatschappelijke functies
Gebouwen met een culturele, sociale en/of een algemeen maatschappelijke functie zijn bestemd als "Maatschappelijk". Gedacht kan worden aan: kerken, scholen, congrescentra en zorginstellingen. De adressen met de bestemming "Maatschappelijk" zijn in de regels weergegeven. Voor de bestemming "Maatschappelijk" is vastgelegd welke specifieke functie de bebouwing mag hebben. Met een afwijkingsbevoegdheid kan een ander gebruik worden toegestaan.

Infrastructuur
De bestemming "Verkeer" is toegekend aan wegen met een duidelijke verkeersfunctie. Voor wat betreft deze wegen is onderscheid gemaakt in categorie 1, 3 en 4 wegen. Per wegencategorie is met het oog op de verkeersveiligheid aangegeven welke afstandseis geldt voor het oprichten van bebouwing. Openbare wegen van een lagere orde worden meegenomen binnen de bestemmingsomschrijving van de gebiedsbestemming ("Agrarisch" of "Natuur"). Dit geldt ook voor kavelpaden en zandwegen, die niet op de wegenlegger voorkomen.

Nutsvoorzieningen
De bestemming "Nutsbedrijf" is toegekend aan voorzieningen met een openbaar nut, zoals (grote) gemalen. Bestaande hoogspanningsleidingen en aardgastransportleidingen krijgen een specifieke dubbelbestemming. Gelet op het voorkomen van de betreffende voorzieningen zijn in de regels voorschriften gesteld voor het oprichten van bebouwing. Hiermee worden de belangen veiliggesteld en de gevaren (bijvoorbeeld draadbreuk) zoveel mogelijk beperkt.

Defensie
Het aanwezige Artillerie Schietkamp is een intensief gebruikt militair terrein gezien de functie en de aard van het gebruik (schietkamp). Grote delen van het terrein bestaan echter (tevens) uit natuur. Het schietkamp met kenmerk 27B08 heeft daarom de bestemming 'Maatschappelijk - Militair oefenterrein' gekregen, waarbinnen ruimte wordt gegeven aan natuur middels de bestemmingsomschrijving'. De externe veiligheidszone bij het Artillerie Schietkamp is bestemd als 'Natuur'. De aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - militair gebruik toegestaan' is tevens toegevoegd.

Oefenterrein Wezeperberg wordt op dezelfde manier als het Artillerie Schietkamp bestemd, namelijk door middel van de bestemming 'Maatschappelijk - Militair oefenterrein'. De natuurwaarden worden beschermd middels de bestemmingsomschrijving.

Boven de Veluwe en boven het Artillerie Schietkamp ligt een laagvlieggebied. Het laagvlieggebied (GLV VII) is ingesteld voor helikopters. Hier worden oefeningen uitgevoerd ten aanzien van het laagvliegen. Het laagvlieggebied legt geen beperkingen op aan het gebied eronder.

Het plangebied van het bestemmingsplan is deels gelegen in het radarverstoringsgebied van de radar Nieuw Milligen. In verband hiermee zijn er ter voorkoming van radarverstoring beperkingen van toepassing voor de bouw van hoge gebouwen en overige bouwwerken. Voor nieuw te bouwen gebouwen en overige bouwwerken die gerealiseerd worden binnen het radarverstoringsgebied en hoger zijn dan 45 m boven de maaiveldhoogte ter plaatse van de radar, is het noodzakelijk om een radarverstoringsonderzoek uit te voeren. Als hieruit blijkt dat deze gebouwen en/of overige bouwwerken in een bepaalde richting meer dan 10% vermindering van het radarbereik tot gevolg hebben, worden deze niet toegestaan.

De maaiveldhoogte ter plaatse van de radar Nieuw Millegen is 35 m boven NAP. Dit betekent een toetsingshoogte van 80 m boven NAP. Aangezien het bestemmingsplan geen bouwmogelijkheden hoger dan de toetsingshoogte toestaat is het opnemen van een regeling in de regels van het bestemmingsplan niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.00000800-va01_0010.jpg"

Afbeelding - Ligging radarverstoringsgebied Nieuw Milligen (bron: Commando Dienstencentra)

3.11 Archeologie & Cultuurhistorie

Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als: "Sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling" (Nota Belvedère, 1999). Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwkundige monumenten. Deze paragraaf gaat in op de wijze van bescherming van archeologische waarden en bouwkundige monumenten.

3.11.1 Archeologische waarden

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. In de bestemmingsplanregels is conform de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg een regeling voor de omgang met archeologische waarden opgenomen.

In het kader van archeologische monumentenzorg heeft de gemeente Heerde een archeologische waarden- en verwachtingenkaart ontwikkeld. Hierop worden verschillende archeologische verwachtingszones aangeven, namelijk:

  • hoge archeologische verwachting;
  • hoge archeologische verachting met conserverend dek;
  • middelmatige archeologische verwachting;
  • middelmatige archeologische verachting met conserverend dek;
  • lage archeologische verwachting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.00000800-va01_0011.jpg"

Figuur - Archeologische monumentenzorg in de gemeente Heerde

In dit bestemmingsplan zijn deze gebieden op de verbeelding aangegeven en kennen ze een beschermingsregime in de regels. Voor de gronden met een hoge verwachting is de dubbelbestemming "Waarde - Hoge archeologische verwachting" opgenomen, voor de gronden met een middelmatige verachting de dubbelbestemming "Waarde - Middelhoge archeologische verwachting" en voor de gronden met een lage verwachting de dubbelbestemming "Waarde - Lage archeologische verwachting".

In de gemeente zijn naast gebieden met een verwachtingswaarde gebieden aanwezig waarvan de archeologische waarde van vastgesteld is. Deze gebieden worden in dit bestemmingsplan aangeduid met de dubbelbestemming "Waarde - Archeologisch monumenten". Het archeologische monument is de Grafheuvel (1) aan de Elburgerweg. Naast de gebieden waarvan op gemeentelijk niveai een archeologische waarde is vastgesteld, heeft ook het rijk gebieden aangewezen met een archeologisch vastgestelde waarde. Deze gebieden worden beschermd via de Monumentenwet. Voor de volledigheid zijn deze gebieden vermeld in de bijlagen van deze bestemmingsplantoelichting.

3.11.2 Cultuurhistorische waarden

Een aantal karakteristieke oude gebouwen en bouwwerken is binnen de gemeente aangewezen als Rijks- of gemeentelijk monument. In de gemeentelijke monumentenverordening zijn regels opgesteld voor het afbreken, verplaatsen, wijzigen, herstellen of gebruik. De bescherming van de gemeentelijke monumenten vindt derhalve dan ook niet (dubbel) plaats in dit bestemmingsplan. De Rijksmonumenten zijn beschermd ingevolge de Monumentenwet 1988. Voor de volledigheid is in Bijlage 1 een lijst opgenomen van alle gemeentelijke monumenten en in Bijlage 2 een lijst van alle Rijksmonumenten.

Daarnaast zijn binnen de gemeente verschillende markante panden aanwezig. Deze markante panden hebben in voorliggend bestemmingsplan de aanduiding karakteristiek gekregen om de cultuurhistorische waarden ervan te beschermen. Een lijst met alle markante panden in de gemeente is opgenomen in Bijlage 3.

Cultureel erfgoed
Heerde ligt op de Veluwe en aan de IJssel. Deze twee locatiefactoren maken Heerde tot een veelzijdige gemeente met een geheel eigen ontstaansgeschiedenis en landschappelijke ontwikkeling.

In de voorlaatste ijstijd bereikte het landijs vanuit het noorden Nederland. Door de rivierdalen van de Rijn en de Maas die toendertijd nog naar het noorden afwaterden schoof het landijs langzaam maar zeker naar het zuiden. Het pakket landijs had een dikte van meer dan 100 meter en dat bracht met zich mee dat er een enorme druk werd uitgeoefend op de ondergrond. Zodoende begon de bodem op een diepte van circa 100 meter beneden maaiveld te schuiven. Dit was mogelijk omdat daar een dikke kleilaag aanwezig was. Door de continue aanvoer van ijs werden enorme hoeveelheden grond aan de kant geschoven en ontstond een grote berg die later de Veluwe is gaan heten. In eerste instantie was de Veluwe een stuk hoger maar doordat de dooi inzette, vond er veel erosie plaats. En het grote uitgesleten dal van de huidige IJssel vulde zich gestaag. Door het dikke pakket landijs werden Rijn en Maas gedwongen om naar het westen afbuigen. Zowel het smeltwater als de wind kregen vat op de bodem en het zand. In de tijd na de vorming van de stuwwal schommelde de zeespiegel en de stand van het grondwater sterk en zorgde ervoor dat het landschap een wisselend uiterlijk kreeg. Wanneer de zeespiegel steeg, kon het water uit de Veluwe niet meer wegstromen en werd het nat. Tijdens de laatste ijstijd, waarin het landijs Nederland niet bereikte, was de zeespiegel zo laag dat men naar Engeland kon lopen. In die tijd had de wind vrij spel in de warmere zomers om zand te verstuiven. Dit zand kwam als dekzand in de lagere delen terecht en werden door de wind tot (dekzand)ruggen in het landschap opgestoven. In de laagte naar de IJssel zijn deze ruggen te herkennen.

Door de stuwing van de bodem tot de Veluwe is de bodemopbouw op de Veluwe nergens gelijk. Grote leemlagen liggen schots en scheef in de grond en zorgen voor een afwijkende grondwaterstand. Dat maakte het ook mogelijk om water aan de Veluwe te onttrekken door sprengenkoppen te graven. Op die manier konden waterraderen aangedreven worden en konden papier- olie- en korenmolens functioneren. Naast het leem, zitten er ook veel grindlagen en fijne zandlagen in de bodem. Onder invloed van de ijstijden is de Veluwe verworden tot een rijk wingewest aan delfstoffen.

De IJssel zoals we die nu kennen, is eigenlijk een relatief jonge rivier. Pas in de Romeinse tijd is er een doorbraak gekomen van de Rijn naar het noorden. Daarvoor diende het IJsseldal als afvoer voor het vele grondwater (kwel) dat uit de Veluwe stroomde. Om de toevoer van het grondwater te reguleren, werd de Grift in de middeleeuwen gegraven en de vele weteringen en leigraven. De IJssel was een meanderende rivier die diverse nevengeulen heeft gehad. De oeverwallen die de geulen markeerden, zijn als ruggen in het landschap zichtbaar. Vorchten ligt op een dergelijke oeverwal.

Bewoningsgeschiedenis
De Veluwe wordt vaak als groot natuurgebied gezien, maar het leeuwendeel van de huidige bossen is na 1850 aangeplant. Daarvoor bestond de Veluwe hoofdzakelijk uit heide en stuifzanden. De eerste zichtbare sporen van bewoning of beter gezegd van menselijk handelen, zijn de grafheuvels. De Veluwe is het gebied waar de grootste concentratie grafheuvels van Nederland ligt. Vanaf circa 3000 jaar voor Christus werden deze heuvels opgeworpen door de eerste boeren op de Veluwe. In navolging van de bouw van Hunebedden in Drente is men bij gebrek aan stenen heuvels gaan opwerpen. Tot aan het begin van de jaartelling werden grafheuvels gebruikt in het grafritueel. Vaak liggen er meerdere individuen in een heuvel. In de oudste heuvels werden de overledenen gewoon bijgezet. In de jongere grafheuvels komen we daarentegen allemaal crematiegraven tegen. Op de Koerberg ligt een aantal grafheuvels.

Voordat de eerste landbouwers zich gingen vestigen op een vaste plaats (met boerderij!) liepen er op de Veluwe jagers/verzamelaars rond die leefden van de jacht. Omdat zij rondtrokken, zijn er weinig vondsten bekend. Af en toe sloegen ze een kampement op op een dekzandrug en vinden we bij onderzoek haard- en afvalkuilen en concentraties vuursteen. Vuursteen werd gebruikt om messen en pijlpunten van te maken.

Omdat er in het verleden weinig archeologisch onderzoek is uitgevoerd, zijn er vrij weinig archeologische vindplaatsen bekend. Wel is duidelijk dat bij de oudere, historische kernen (Heerde, Markluiden en Hoorn) oude bewoningsresten verwacht kunnen worden. Niet voor niets zijn op deze gunstige plaatsen in het landschap de dorpen en buurtschappen ontstaan.

In de lagere zones nabij de IJssel zijn de aanwezige vindplaatsen overspoeld door de rivier en afgedekt met een laag klei. Ten noordwesten van Werven zijn bij de verbetering van de IJsselbandijk op een diepte van ruim 1 meter beneden maaiveld diverse sporen aangetroffen van prehistorische bewoning. Ten zuiden van Wolbert zijn nederzettingssporen aangetroffen die dateren uit de Romeinse tijd en de Late Middeleeuwen.

Vanaf de vroege middeleeuwen tot heden zijn meer overblijfselen van menselijke activiteiten in het landschap te vinden. Rond de dorpen Heerde, Wapenveld en Veessen zijn enken ontstaan door de landbouwgronden op te hogen met potstalmest. Door de eeuwenlange ophoging kregen de akkers een bol uiterlijk. Met name onder de enken zijn archeologische waarden te verwachten. Zeker ook omdat de ploeg tijdens het ploegen de archeologische waarden niet meer kan bereiken. De nattere, lagere zones werden later (14e eeuw) ontgonnen door allerlei afwateringssloten (weteringen en leigraven) aan te leggen. Afhankelijk van de periode van ontginning, zijn specifieke verschillen in verkavelingspatronen te herkennen.

De hogere heidegronden werden pas na 1850 ontgonnen en omgezet in bosgebieden. De Heidemij is ook in die periode ontstaan. Maar naast de Heidemij zijn er destijds (met name eind 19e eeuw in verband met de economische crisis) veel particuliere initiatieven ontwikkeld om mensen werk en onderkomen te verschaffen door ze de heide te laten ontginnen.

Na de middeleeuwen worden er diverse landgoederen aangelegd met adelijke huizen. In die periode is er ook een bloei in de papierindustrie en draaien de papiermolens overuren. Eind 19e eeuw verdwenen de meeste papiermolens of veranderden tot wasserijen.

Ruim 60 jaar is er een treinverbinding geweest tussen Apeldoorn en Zwolle. Nadat in 1950 de spoorlijn voor personenvervoer werd gesloten, is het tracé nu als fietspad in gebruik en als zodanig zichtbaar in het landschap.

Bij toekomstige planontwikkelingen waarbij de bodem vergraven wordt, zal archeologisch onderzoek meer licht kunnen werpen op de veelzijdige en vaak verborgen geschiedenis van de gemeente Heerde.

Cultuurhistorische waarden - woongebieden
In de gemeente Heerde is onderscheid te maken in historisch gegroeide gebieden (zoals de historische dorpsgebieden en historische bebouwingslinten), planmatig ontworpen woongebieden (onder andere parkachtige woongebieden en woonwijken in traditionele blokverkaveling), bedrijventerreinen, groene gebieden en bijzondere thema's.

De historische dorpsgebieden (organisch gegroeid en ontstaan als agrarische nederzetting) in Heerde, Wapenveld, Hoorn en Vorchten kenmerken zich door een relatief open en kleinschalige bebouwing met daarbinnen een zekere variatie. Naast wonen zijn er functies als detailhandel en ambachten. Deze historische dorpsgebieden vormen waardevolle elementen in het huidige beeld van de gemeente. Ze vormen de historische context van veel objecten van cultuurhistorische waarde, zijn belangrijke schakels binnen het wegennet en ondersteunen de oriëntatie binnen de gemeente. Langs de oudere hoofdwegen en uitvalswegen zijn in de loop der tijd bebouwingslinten ontstaan, aansluitend aan de historische dorpsgebieden. Aan het beeld van deze routes is de ontstaansgeschiedenis van de gemeente binnen de oorspronkelijke landschappelijke omgeving af te lezen. In Hoorn en Veessen vormt de lintbebouwing de belangrijkste bewoningsas.

In en rondom de historische kernen van Heerde en Wapenveld heeft in de loop der tijd een verdichting van de bebouwing plaatsgevonden. Vaak besloeg deze verdichting een langere periode, waardoor uiteenlopende stedenbouwkundige en architectonische principe zijn toegepast. Het resultaat daarvan is een gevarieerd bebouwingsbeeld met een rafelige stedenbouwkundige structuur. Langs doorgaande wegen over de dijken in het rivierengebied ligt de bebouwing van oudsher tegen of onder aan het dijklichaam. De bebouwing tegen het dijklichaam heeft een bijzondere typologie die is afgestemd op de verlopende peilmaat. In de gemeente Heerde komt alleen in Veessen dijkbebouwing voor.

Naast de historische dorpsgebieden kennen wij ook de planmatig ontworpen woongebieden. Ook deze vormen een onderdeel van de cultuurhistorie van Heerde. Zoals de:

  • parkachtige woongebieden; ruim in het groen opgezette woonwijken;
  • woonwijken in traditionele blokverkaveling;uitleggebieden uit de jaren '50, '60 e '70 met een eenvoudige patroon van rechte straten met een symmetrisch straatprofiel en bomen op de trottoirs. In de gemeente nemen deze woonwijken een opvallende plaats in, met name in Wapenveld.
  • Het nieuwe bouwen; jaren '60 en '70 zijn woonwijken gebouwd die geïnspireerd zijn op de ideeën van het Nieuwe bouwen;
  • Forumbeweging; woonerven jaren '70-'80;
  • Thematische inbreidingen; vanaf jaren '90;
  • Thematische uitbreidingswijken; metaforen '90-'00;
  • Individuele woningbouw; vrije sector vanaf het eind van de 20e eeuw.

Cultuurhistorische waarden - landschapstypen en elementen
Als gevolg van de geologische opbouw kent de gemeente Heerde de volgende landschapstypen:

  • Bos en heide: Het westelijk deel van de gemeente Heerde bestaat uit bos- en natuurgebied dat tot het Centraal Veluws Natuurgebied (CVN) behoord. In dit gebied liggen een aantal landgoederen en aan de randen komt ook bebouwing voor;
  • Dekzandlandschap: Dit landschap strekt zich uit tussen de Veluwe en het IJsseldal. Kenmerkend voor dit gebied is het kleinschalige karakter. De dorpen Heerde en Wapenveld zijn kernmerkend voor dit landschapstype;
  • Weteringengebieden:Dit gebied ligt grofweg ten oosten van het Apeldoorns Kanaal en de Nieuwe Wetering en heeft een open en grootschalig karakter. De gronden zijn voornamelijk in gebruik als grasland en kennen een strakke, rechthoekige verkaveling;
  • Oeverwal; In het binnendijkse gebied langs de IJssel liggen de zandige oeverwallen. De oeverwallen zijn gebruik als bouwland, grasland en boomgaarden met verspreide agrarische bebouwing;
  • Uiterwaarden: Dit is het buitendijkse gebied langs de IJssel. Hier bevinden zich een aantal recreatiecomplexen. Een bijzonder element in dit gebied is het Klooster Hulsbergen.

Naast deze gebieden kent de gemeente Heerde ook nog een aantal bijzonder landschapselementen zoals de ontginningsassen, de (sprengen-)beken, de watermolens, de landgoederen, buitenplaatsen en kastelen, de zichtassen, de oude wegen, de oude spoorlijn, het Apeldoorns Kanaal, de weteringen en de IJsseldijk. De verschillende lijnen in het landschap zijn hoofdzakelijk noord-zuid gericht.

Het kenmerkende landschap van de Veluwe tot de IJssel is niet voor niets een nationaal landschap, het is één van de aantrekkelijkste landschappen van Nederland. De gemeente Heerde heeft dan ook met een tweetal andere gemeenten met dezelfde landschapselementen (gemeente Epe en Voorst) een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) van Veluwe tot IJssel opgesteld.

Doelstelling van het LOP is:

  • Sturen op behoud en op ontwikkeling van landschappelijke samenhang. Tevens kan hiermee ontstening van het buitengebied gestimuleerd worden en de karakteristieke kenmerken van het landschap ontwikkelen;
  • Landschapsbelang inbrengen in alle ruimtelijke veranderingsprojecten in het gebied. Hiervoor wordt een 'landschapskapstok' geboden die gebruikt kan worden in al de gebiedsprocessen;
  • Het gezamenlijk bepalen van het landschap op regionaal niveau.

Het Landschapsontwikkelingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 11 januari 2010.

3.12 Milieu

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.

Bestemmingsplan Buitengebied West is een beheerplan. Er zijn alleen nieuwe ontwikkelingen in opgenomen waarvoor al een planologische procedure is afgerond, voordat het onderhavige bestemmingsplan wordt vastgesteld. Bij die planologische procedures is onderzoek uitgevoerd naar de diverse milieuaspecten en is dit onderzoek aldaar beschreven.

Afstemming op milieuregelgeving vindt plaats door in de regels op te nemen dat aan bepaalde initiatieven alleen medewerking kan worden verleend als de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen wordt de milieutechnische, waterhuishoudkundige, ecologische en archeologische uitvoerbaarheid. Op grond van deze zinsnede dient altijd getoetst te worden aan milieuregelgeving, zoals deze op dat moment van kracht is.

3.12.1 Bodem

Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning (Wabo) onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. In de praktijk worden deze onderzoeken vaak gecombineerd. Hierbij mag het bodemonderzoek niet ouder zijn dan 5 jaar.

Dit bestemmingsplan maakt echter geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De legaal aanwezige functies zijn positief bestemd. Daarom is het niet nodig onderzoek te doen naar de kwaliteit van de bodem en het grondwater.

3.12.2 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai.

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone van (rail)verkeerswegen, terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van een dergelijk bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting. Dit is alleen het geval bij nieuwe ontwikkelingen die geluidgevoelig zijn in de zin van de Wet geluidhinder.

Indien nieuwe ontwikkelingen van geluidgevoelige objecten in het bestemmingsplan opgenomen worden, zal door middel van akoestische onderzoeken aangetoond moeten worden dat de voorkeursgrenswaarde (48 dB) niet wordt overschreden. Mocht blijken dat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, maar niet de maximale grenswaarde (53 of 63 dB), dan kan een hogere grenswaarde worden aangevraagd bij Burgemeester en Wethouders.

Op basis van het bepaalde in artikel 76, lid 3, is uitvoering van een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk indien op het tijdstip van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een weg reeds aanwezig is of in aanleg is en de woning of andere geluidsgevoelige objecten ook reeds aanwezig of in aanbouw zijn. Binnen het bestemmingsplan Buitengebied West worden geen nieuwe wegen, spoorwegen of bedrijventerreinen aangelegd. Ook laat het bestemmingsplan geen nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige functies toe. Op grond van de Wet geluidhinder hoeft daarom geen akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het aspect geluid vormt geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

3.12.3 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Heerde op basis van landelijke metingen en berekeningen voldaan. Dit blijkt uit de jaarlijkse monitoringsrapporten over luchtkwaliteit.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of;
  • het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of;
  • de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen
In de Regeling “niet in betekenende mate bijdragen” zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is “niet in betekende mate” als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwprojecten met niet meer dan 1.500 woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwprojecten met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het NSL staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, “in betekende mate” projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het “toepasbaarheidsbeginsel”).

Dit bestemmingsplan is conserverend van aard: het legt de bestaande situatie vast en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Dit betekent dat de luchtkwaliteit niet zal verslechteren als gevolg van het vaststellen van het bestemmingsplan. Op grond van de Wet milieubeheer is het daarom niet nodig de luchtkwaliteit te onderzoeken. Er wordt immers voldaan aan artikel 5.16 lid b: de luchtkwaliteit blijft ten minste gelijk ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het bestemmingsplan Buitengebied West.

3.12.4 Geurhinder

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is op 1 januari 2007 in werking getreden en vormt het nieuwe beoordelingskader voor stank (geurhinder) uit de veehouderij. Volgens de Wgv moet er een 'ruimtelijke scheiding' (afstand) zijn tussen veehouderij en geurgevoelig object (omwonende).

De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De normen in de Wgv zijn onder andere afhankelijk van het type geurgevoelig object en of het dieren betreft met of zonder een geuremissie. De geurbelasting wordt berekend en getoetst met een verspreidingsmodel.

Gemeenten hebben meer beleidsvrijheid gekregen, doordat ze desgewenst zelf een andere norm mogen stellen dan in de Wgv is opgenomen.

3.12.5 Milieubeschermingsgebieden

In het kader van het milieubeleid worden ook bijzondere milieubeschermingsgebieden aangewezen. In het zuidwesten van de gemeente Heerde liggen een grondwaterbeschermingsgebied en een stiltegebied (in het Centraal Veluws Natuurgebied).

Doel van het beleid in grondwaterbeschermingsgebieden is een zodanige bescherming van de bodem en het grondwater te bieden dat het op te pompen water geschikt blijft om het met de gebruikelijke zuiveringstechnieken tot drinkwater en/of tot proceswater voor hoogwaardig gebruik te bereiden. De Provinciale Milieuverordening (PMV) bevat regels voor inrichtingen en gedragingen buiten inrichtingen. Omdat er sprake is van een raakvlak met de ruimtelijke ordening neemt de gemeente voor dit gebied de dubbelbestemming "grondwaterbeschermingsgebied" op. De gemeente Heerde sluit zich daarmee aan bij het provinciaal beleid.

Stiltegebieden hebben als doel: het waarborgen van rust en stilte met het oog op het behoud van bepaalde ecosystemen en ten behoeve van de extensieve recreatie. Ten behoeve van stiltegebieden zijn in de PMV gedragsregels opgenomen, bijvoorbeeld voor het gebruik van bepaalde toestellen (knalapparatuur, omroepinstallatie, modelvliegtuig).

3.12.6 Externe veiligheid

Bij de planvorming moet rekening worden gehouden met het aspect externe veiligheid: het risico dat mensen lopen die zich in de buurt bevinden van plaatsen waar gewerkt wordt met gevaarlijke stoffen, waar gevaarlijke stoffen worden op- en overgeslagen en waar gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Te denken valt daarbij aan lpg-tankstations, chloortransporten, buisleidingen en vuurwerk. Daarnaast valt te denken aan bedrijven die zijn opgenomen in het "Bedrijven register risicovolle situaties gevaarlijke stoffen".

De risico's of gevaarbronnen binnen of in de nabijheid van het plangebied dienen te worden geïnventariseerd. Het bestemmingsplan moet voldoen aan de grenswaarde voor het individueel (of plaatsgebonden) risico en aan de oriënterende waarde voor het groepsrisico. Het individuele risico betreft het risico dat een individuele burger kan overlijden vanwege de aanwezigheid van één of meer risicohoudende activiteiten. Deze kans mag dus niet hoger zijn dan de vastgestelde grenswaarde; voor nieuwe situaties bedraagt deze 10-6 per jaar voor het individueel risico (een kans van één op een miljoen per jaar). Voor bestaande situaties is dit 10-5 (een kans van één op honderdduizend per jaar). Het groepsrisico betreft de kans dat groepen omwonenden van een bepaalde risico-opleverende activiteit dodelijk getroffen kunnen worden door een ongeval. Daarbij is relevant hoeveel mensen op welke plaats in de omgeving van een bron aanwezig kunnen zijn. Hoe meer mensen rond een bron wonen of werken, hoe groter het groepsrisico. De norm van het groepsrisico is afhankelijk van het aantal eventuele dodelijke slachtoffers en bedraagt 10-5/jaar voor 10 doden (een kans van 1 op 100.000 per jaar op 10 dodelijke slachtoffers), 10-7/jaar voor honderd doden, 10-9/jaar voor duizend doden etc. en betreft zoals al gezegd een oriënterende waarde. Gelet op de afhankelijkheid van de omgeving en de concrete situatie is het moeilijk om het groepsrisico ruimtelijk weer te geven.

In oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Uit het Bevi komt naar voren dat er ten aanzien van bestemmingsplannen alleen milieukwaliteitseisen (grenswaarden, richtwaarden en afstanden) worden gesteld voor zover het bestemmingsplan risicogevoelige functies (kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten) toestaat dan wel risicovolle functies in de omgeving zijn gesitueerd.

In en direct aansluitend aan het plangebied zijn een drietal tankstations met een lpg-vulpunt en een ondergrondse lpg-opslagtank aanwezig. In de bij het Bevi behorende Regeling externe veiligheid inrichtingen zijn afstanden opgenomen, die ten opzichte van kwetsbare en beperkt-kwetsbare objecten (waaronder woningen en bedrijfsgebouwen die niet tot de inrichting zelf behoren) in acht genomen moeten worden.

Dit betreft de volgende afstanden:

lpg-tankstation met een doorzet tot 1.500 m3/jaar
vulpunt
ondergronds reservoir
afleverzuil
110 meter
25 meter
15 meter
lpg-tankstation met een doorzet tot 1.000 m3/jaar
vulpunt
ondergronds reservoir
afleverzuil
45 meter
25 meter
15 meter

De doorzet van twee lpg-tankstations is minder dan 1.000 m3 en dat van het andere tussen de 1.000 en 1.500 m3. Dit betekent dat rond het vulpunt enerzijds een zone van 45 meter van toepassing is en anderzijds een zone van 110 meter en rond de lpg-opslag een zone van 25 meter. Voor de afleverzuil geldt een afstand van 15 meter. Voor de ligging van de verschillende zones bij de 3 tankstations wordt verwezen naar bijlage 4. Op de verbeelding zijn de zones rondom het vulpunt, het ondergrondse reservoir en de afleverzuil, voor zover deze liggen binnen het plangebied, aangeduid als "lpg-zone". Het vulpunt is specifiek aangeduid. In de regels is geregeld dat binnen de "lpg-zone" geen toename mag plaatsvinden van het aantal kwetsbare en/of beperkt-kwetsbare objecten.

Verder is nagegaan, of kan worden voldaan aan de oriëntatiewaarde voor wat betreft het groepsrisico. Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kansen per jaar dat tenminste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting of van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is.

In bijlage 5 wordt per tankstation ingegaan op de feitelijke situatie. Uit de analyse van de tankstations geldt dat het groepsrisico binnen de aanvaardbare grenzen blijft.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen te worden gehanteerd. Op dit moment wordt echter wel gewerkt aan nieuwe wet- en regelgeving, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet.

Binnen het plangebied behoort de A50 tot de route gevaarlijke stoffen. Raadpleging van de Risicoatlas wegtransport gevaarlijke stoffen leert dat de A50 een plaatsgebonden-risicocontour heeft van minder dan 1.0 10-6/jr en een groepsrisico dat beneden de oriënterende waarde ligt.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In het onderhavige plangebied ligt één aardgastransportleiding. Sinds 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit geldt voor buisleidingen en heeft dezelfde opbouw als het Bevi. In de overlegreactie heet het Ministerie van Infrastructuur en Milieu aangegeven dat de Plaatsgebonden Risicocontour PR 10-6 en het Groepsrisico van deze leiding met het programma CAROLA in kaart gebracht moeten worden, om vervolgens een vertaling naar het bestemmingsplan te laten plaatsvinden.

De berekening van beide contouren is regionaal opgepakt en inmiddels afgerond. In de berekeningen is geconcludeerd dat er binnen de gemeente Heerde in de huidige situatie geen sprake is van een PR-knelpunt omdat er geen kwetsbare objecten binnen de PR 10-6/jaar contour aanwezig zijn. De PR 10-6 jaar contour is in de berekeningen gedefinieerd van 0 tot 10 meter. Deze breedte komt overeen met de toegekende bestemming "Leiding-Gas". Daarmee wordt ook voorkomen dat er kwetsbare bebouwing wordt opgericht binnen deze contour.

Daarnaast is geconcludeerd dat het groepsrisico voor alle leidingen binnen de gemeente Heerde beneden de oriënterende waarde blijft en er geen sprake is van een groepsrisico aandachtspunt. De rapportage is als bijlage aan deze toelichting toegevoegd.

3.12.7 Molenbiotoop

In het plangebied moet rekening worden gehouden met de 'molenbiotoop' behorende bij de molen 'De Vlijt'. De molenbiotoop omvat een gebied waarin vanwege de vrije windvang voor de molen, een beperkte bouwhoogte geldt. Op grond van artikel 4 lid 3 van de Gelderse Molenverordening is het verboden zonder vergunning van Gedeputeerde Staten bouwwerken te realiseren in de zgn. molenbiotoop. Krachtens de uitvoeringsregeling Gelderse Molenverordening zijn voorschriften gegeven over maximaal de toelaatbare hoogte van bouwwerken en andere obstakels in de nabijheid van molens, die de windvang kunnen beperken. Ieder molentype kent haar eigen voorschriften. Dit geldt ook voor molens die niet in gebruik zijn. Hiertoe wordt in het bestemmingsplan een zone van 300 meter opgenomen.

3.13 Duurzaamheid

Het gemeentebestuur heeft het klimaatbeleid voor de periode 2009-2012 vastgelegd in het “meerjarenprogramma klimaat- en duurzaamheid 2009-2012”. Uitgangspunt voor het gemeentelijk beleid is het vinden van een goede balans tussen menselijk welzijn, natuur & milieu en economie (People, Planet, Profit).

De zorg voor een toekomstige duurzame en klimaatbestendige samenleving vraagt om grote inspanningen van overheid inwoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties. Duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling die voorziet in de behoefte van de huidige generatie zonder daarmee voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.

Bij duurzame ontwikkeling gaat het onder meer om duurzaam omgaan met energie, bouwmaterialen, ruimte, biodiversiteit en milieuvervuilende stoffen. De gemeente Heerde streeft C02 neutraliteit na voor het jaar in 2050.

Hoofdstuk 4 Handhaving En Uitvoerbaarheid

4.1 Planmer

Op grond van de huidige wetgeving is het verplicht om voor het bestemmingsplan een planMER op te stellen omdat het plan voorziet in mer-plichtige activiteiten en omdat er voor de ontwikkelingen die in het plan mogelijk worden gemaakt een passende beoordeling nodig is in het kader van de Natuurbeschermingswet. Het doel van het planMER is het inzichtelijk maken van de milieueffecten van een plan. De wetgever heeft met de milieueffectrapportages in het algemeen beoogd om het milieuaspect onderdeel uit te laten maken van (ruimtelijke) keuzes. De planMER, het toetsingsadvies en het daarna uitgevoerde aanvullende onderzoek zijn opgenomen in Bijlage 7. In deze paragraaf wordt door de doorwerking van de uitgevoerde onderzoeken nader toegelicht.

De planMER, het toetsingsadvies en het aanvullende onderzoek
Tegelijk met het ontwerp bestemmingsplan heeft ook de uitgevoerde planMER ter visie gelegen. De uitkomsten van dit onderzoek waren al verwerkt in het ontwerp bestemmingsplan. Na de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan heeft de Commissie m.e.r. op 26 januari 2012 een toetsingsadvies uitgebracht. Naar aanleiding hiervan heeft een aanvullend onderzoek plaatsgevonden. Het toetsingsadvies en het aanvullende onderzoek zijn aanleiding om het ontwerp bestemmingsplan aan te passen.

In de onderstaande tekst wordt toegelicht op welke wijze de resultaten van de onderzoeken verwerkt zijn in het bestemmingsplan.

Landbouw - agrarische bouwvlakken

  • In het kader van de planMER wordt aanbevolen een actieve handhaving en intrekking van "lege" vergunningen in en rondom de kwetsbare gebieden uit te voeren. Deze controle en handhaving vindt ook regelmatig plaats. Bij het toekennen van de bouwvlakken in het voorontwerp bestemmingsplan is rekening gehouden met de aard, maar ook de mate van bedrijvigheid. Hier is soepel mee omgesprongen. Zodra er enigszins sprake was van bedrijfsmatige activiteiten is een agrarisch bouwvlak toegekend. Omdat ook wordt aanbevolen om bij het begrenzen en toekennen van bouwblokken in het bestemmingsplan buitengebied in te spelen op de latente ontwikkelingsruimte, is er naar aanleiding van de uitgevoerde planMER wel voor gekozen om aan bedrijven met een bestaand bouwblok kleiner dan 0,5 ha een bouwblok van maximaal 0,5 ha toe te kennen en voor bedrijven met een bestaand bouwblok groter dan 0,5 ha een bouwblok van 1 ha mogelijk te maken. Bedrijven met een grootte van 1,5 tot 2 ha worden mogelijk gemaakt als omgevingsfactoren zich daartegen niet verzetten. Als uit de regelmatige controles blijkt dat de agrarische bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd of er geen sprake meer is van bedrijfsmatig maar hobbymatig gebruik, wordt een procedure voor het intrekken van de milieuvergunning opgestart. De bestemming kan dan ook met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid worden aangepast.
  • Naar aanleiding van het toetsingsadvies van de commissie en het aanvullende onderzoek is het ontwerp bestemmingsplan aangevuld met een toets aan de pas vastgestelde Provinciale Stikstofverordening. Zowel bij de gebruikmaking van de rechtstreekse bouwregels als bij de toepassing van de wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Vanuit de planMER wordt geadviseerd om de omschakeling van grondgebonden bedrijven naar intensieve veehouderij vormen alleen mogelijk te maken als de omschakeling verband houdt met de afwaartse beweging. Dus als er sprake is van de afbouw van een locatie in het extensiveringsgebied, een niet-duurzame locatie in het verwevingsgebied of het oplossen van een knelpunt. De nieuwe locatie (waar de omschakeling plaats vindt) moet zodanig zijn gelegen dat deze gezien de milieuruimte en andere omgevingsaspecten als een duurzame locatie kan worden aangemerkt. Ten opzichte van het voorontwerp bestemmingsplan zijn hierom de randvoorwaarden voor omschakeling aangescherpt om het verband met de afwaartse beweging op te nemen.
  • In de planMER is ook de aanbeveling opgenomen om de differentiatie van bouwblokken af te stemmen op de kwetsbare gebieden zoals de EHS en Natura 2000 en op de gebieden waar andere functies het primaat hebben. Dit is in eerste instantie al gedaan door de grondgebonden veehouderijen ten oosten van het Apeldoorns Kanaal meer ontwikkelingsruimte te geven. Op deze manier is in de structuurvisiezone "nieuwe zakelijkheid en gezondheid" meer ruimte voor de ontwikkeling van niet-agrarische functies. Er is daarom bij het opstellen van het ontwerp bestemmingsplan gekozen om de rechtstreekse bouwmogelijkheden van de bedrijven af te stemmen op de huidige bedrijfsgrootte. Uitbreidingen boven de 0,5 of 1 ha van bestaande veehouderijen en omschakelingen naar de intensieve veehouderij zijn niet bij recht mogelijk gemaakt. De in de planMER aanbevolen omgevingstoets is afgestemd op de flexibiliteitscriteria die hiervoor in het voorontwerp bestemmingsplan waren opgenomen.

Concluderend
De aanpassingen die hebben plaatsgevonden in het kader van de uitgevoerde planMER zijn naar aanleiding van het toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. nog eens modelmatig onderzocht. Hieruit blijkt dat op basis van een reëel scenario gesteld kan worden dat zelf na het beperken van de omvang van de agrarische bouwblokken, nog steeds sprake is van een gemiddelde toename aan ammoniakdepositie. Door de toepassing van de randvoorwaarden aan de ontwikkelingsmogelijkheden wordt het risico op een toename van de stikstofdepositie op de Natura-2000 gebieden ten opzichte van de huidige situatie kleiner dan in het voorontwerpbestemmingsplan. Daarnaast wordt in het aanvullend onderzoek beschouwd dat een planMER onderzoek een theoretische beschouwing is van de maximale invulling van het bestemmingsplan. Het is om verschillende redenen (genoemd in het aanvullende onderzoek) onwaarschijnlijk dat deze maximale invulling daadwerkelijk gaat plaatsvinden. Met het uitvoeren van de onderzoeken heeft de gemeente voldaan aan de onderzoeksplicht uit de Natuurbeschermingswet, om op hoofdlijnen na te gaan of er kans is op aantasting van de instandhoudingsdoelen van de Natura2000 gebieden. Daarnaast heeft het aspect milieu een bepalende rol gespeeld bij het toekennen van de bouw- en gebruiksmogelijkheden in het bestemmingsplan.

Voor een volledige weergave van de onderzoeken en het toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. wordt verwezen naar de bijlagen bij deze bestemmingsplantoelichting.

Mestvergisting
Ten opzichte van het voorontwerpbestemmingsplan is de mogelijkheid opgenomen om bij recht de bedrijfseigen mest op het perceel te vergisten (de zgn "boerderijvergister"). Hoewel de criteria voor het oprichten van een zogenoemde "buurtvergister" ook zijn onderzocht, heeft de gemeente besloten deze niet mogelijk te maken middels het bestemmingsplan. Een buurtvergister heeft een dusdanig grote ruimtelijke impact, dat dit niet past binnen het conserverende karakter van het bestemmingsplan.

Overige aspecten
Ten opzichte van het voorontwerpbestemmingsplan is naar aanleiding van de uitgevoerde planMER de doorwerking van het LOP (landschapsontwikkelingsplan) verbeterd door de landschapseenheden en waardevolle landschaspselementen, zoals de GEA-objecten als functieaanduiding op te nemen.

4.2 Retrospectieve Toets

Op basis van de algemene wet bestuursrecht dient het bestuur o.a. het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel in acht te nemen. Dit betekent dat voor de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen inzichtelijk is hoe de toekenning van de bestemmingen heeft plaats gevonden.

Legalisatie woningen
De woonbestemmingen vormen een belangrijk deel van het bestemmingsplan Buitengebied West. De beleidsnotitie "Wonen in het landelijk gebied" (vastgesteld door de raad in juni 2005) en de "actualisatienotitie bestemmingsplannen Buitengebied" (vastgesteld door het college op 4 augustus 2010 en ter advisering aan de commissie Ruimte voorgelegd op 14 juni 2010) zijn de basis geweest voor het toekennen van de woonbestemmingen en de ontwikkelingsmogelijkheden van bestaande woningen.

Inventarisatie
Voor het in beeld brengen van de woningen in het plangebied is gebruik gemaakt van diverse bronnen. De plankaarten van vigerende bestemmingsplannen, de opgestelde functiekaarten, het voorontwerpbestemmingsplan uit 2007, luchtfoto's, bouw- en milieuvergunningen en ook de ingediende inspraakreacties en zienswijzen hebben de organisatie in staat gesteld om een gedetailleerd onderzoek te verrichten naar de woningen in het plangebied. Het onderzoek is "gestart" met een adrescoördinaten-bestand als vertrekpunt. In dit bestand waren alle bekende a- en i-nummers opgenomen.

In eerste instantie is van al deze adressen (ongeveer 1.000) onderzocht of er een positieve bestemming was opgenomen in het vigerende bestemmingsplan (Bos- en natuurgebied en Agrarisch Gebied). Daarna is van de overige woningen onderzocht of er op een andere wijze planologisch toestemming verleend was. Bijvoorbeeld aan de hand van een partiële herziening van het bestemmingsplan of de ligging in een ander bestemmingsplan (bijvoorbeeld Zuppeld of Doelbeek).
Na deze stappen bleef een lijst over met adressen waarvoor de planologische toestemming niet te achterhalen was. Deze overgebleven adressen zijn getoetst aan de volgende toetsingscriteria afkomstig uit de beleidsnotitie "Wonen in het landelijk gebied" en de "actualisatienotitie bestemmingsplannen Buitengebied".

Toetsingscriteria

  • A. Alle bewoonde panden die al als woning voorkomen op de inventarisatiekaart van het bestemmingsplan "Bos - en natuurgebied" uit 1977 die toen onder het overgangsrecht zijn geplaatst, worden positief bestemd. Uit de vergunning of verschijningsvorm moet duidelijk zijn dat het gaat om een (zelfstandige) woning.
  • B. Andere bewoonde panden die niet positief zijn bestemd maar die al bewoond worden vanaf de peildatum 26 juni 1985 worden getoetst aan het geactualiseerde schema met legalisatiecriteria.
  • C. Situaties die zijn ontstaan na 1985 worden alleen meegenomen als sprake is van een concrete vergunning of schriftelijke toestemming van het college.

Categorie A. Woningen op de inventarisatiekaart van het bestemmingsplan "Bos en Natuurgebied" In het bestemmingsplan "Bos- en Natuurgebied" is in 1977 een behoorlijk aantal bewoonde panden onterecht onder het overgangsrecht gebracht. Het is nooit de intentie geweest deze woningen te saneren. Hierbij was het niet de intentie deze panden te saneren. In de zesde partiële herziening van dat plan is het merendeel van deze panden met een duidelijke woonfunctie die gelegen zijn binnen het plandeel "Horsthoekerveld" weer positief bestemd. Op het moment dat het bestemmingsplan Buitengebied West werd opgesteld, vielen nog steeds een aantal panden onder het overgangsrecht. Alle bewoonde panden die voorkomen op de inventarisatiekaart van dit bestemmingsplan zijn positief bestemd. Wel moet uit de vergunning of verschijningsvorm voldoende blijken dat er sprake is van een woning.

Categorie B. Panden die vanaf de peildatum bewoond worden
Naast de panden uit het bestemmingsplan "Bos- en Natuurgebied" zijn er in het resterende buitengebied nog panden en bouwwerken aanwezig die al dan niet terecht worden bewoond en in het geldende bestemmingsplan geen positieve bestemming hebben. Deze situaties zijn getoetst aan vastgestelde legalisatiecriteria. Deze criteria zijn vastgelegd in de beleidsnotitie "Wonen in het landelijk gebied" (vastgesteld juni 2005) en later geactualiseerd in de "actualisatienotitie bestemmingsplannen Buitengebied". Hierbij wordt opgemerkt dat niet het bestaan van het pand van belang is, maar het gebruik. In alle situaties is gekeken of het pand vanaf 1985 gebruikt is voor permanente bewoning. Het gaat immers om het gebruik en niet om de stenen. Als zou zijn getoetst aan de hand van de letterlijke tekst dan zouden ook onbewoonde panden (wel vergund) bestemd moeten worden als woning. Het is evident dat dit niet de bedoeling van het vastgestelde beleid is en dat dit criterium gelezen moet worden in het licht van de nota. Dat er sprake moet zijn van onafgebroken bewoning is om te voorkomen dat incidentele bewoning van panden in deze periode zal leiden tot een permanente bestemming.

Daar waar de gemeente aan de hand van de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) de onafgebroken bewoning van een pand niet heeft kunnen aantonen, is aan de bewoners zelfs gevraagd om met bewijsstukken te komen. Als uit de verleende vergunning bleek dat toestemming was verleend voor inwoning (met tussendeur) dan is aan deze adressen één woonbestemming toegekend. De planologische toestemming richtte zich immers op het gebruik van het woonhuis voor inwoning en niet voor woningsplitsing. Daar waar legale inwoonsituaties aanwezig zijn is één bestemmingsvlak voor wonen toegekend. In de regels van de bestemming wonen is opgenomen dat legale inwoonsituaties binnen deze bestemming aanwezig mogen zijn. Hiermee wordt geregeld dat deze situaties kunnen worden voortgezet binnen de planperiode.

Alle bewoonde bouwwerken waarvan na een legalisatietoets bleek dat ze voor een zelfstandige woonbestemming in aanmerking komen, zijn als zodanig bestemd en krijgen daarmee dezelfde rechten als andere positief bestemde woningen. Er kunnen dan bijvoorbeeld ook bijgebouwen worden opgericht en (al dan niet vergunningvrij) uitbouwen worden gerealiseerd. Deze consequentie van het positief bestemmen van een woonsituatie is de belangrijkste reden dat er zo kritisch is gekeken naar de ontstaansgeschiedenis van woningen en inwoonsituaties niet als twee zelfstandige woningen zijn bestemd.

Categorie C. Situaties na 1985
De peildatum van 26 juni 1985 is door de raad gekozen op grond van de overweging dat rond die tijd de inventarisatie heeft plaatsgevonden voor het oude bestemmingsplan "Agrarisch gebied". In dat bestemmingsplan zijn bestaande situaties positief bestemd of onder het overgangsrecht geplaatst. Er is toen een nul-situatie vastgelegd. De situaties van toen die nu nog bestaan zijn nu dus onderworpen aan de toetsingscriteria om te bezien of die alsnog positief bestemd kunnen worden.

Situaties die na juni 1985 zijn ontstaan zijn dus bewust gecreëerd in strijd met het bestemmingsplan. In de nota Wonen in het landelijk gebied en in de Actualisatienotitie is uitdrukkelijk vastgelegd dat deze situaties niet positief bestemd zullen worden.

Handhaving
In de uitgangspunten is opgenomen dat gestreefd wordt naar actieve beëindiging van illegale situaties. In de brief aan betrokkenen is aangegeven dat er handhavend opgetreden zal worden.

In de zienswijzennota is genuanceerd opgenomen dat het college zal moeten bezien, afhankelijk van de situatie, of er gehandhaafd moet worden of een persoonsgebonden beschikking afgegeven kan worden. Daarnaast zijn er in het bestemmingsplan ook nog mogelijkheden opgenomen voor afwijking of wijziging. Ook zijn er mogelijkheden voor inwoning en mantelzorg.

Ook moet er gewezen worden op het veranderde overgangsrecht. Gebruik dat niet overeenkomt met het bestemmingsplan valt niet meer onder het moderne overgangsrecht. Er blijft dus sprake van een situatie in strijd met het bestemmingsplan, waartegen in principe opgetreden moet worden.

Via het handhavingsbeleid zal bekeken moeten worden of daar dan ook prioriteit aan gegeven moet worden. Belanghebbenden kunnen echter om handhaving verzoeken. Het is daarom aan te bevelen dat de betrokkene een verzoek tot legalisatie indient. Het college zal het verzoek dan opnieuw moeten toetsen (overigens aan dezelfde criteria als nu bij dit bestemmingsplan), maar zal ook een beslissing moeten nemen over de vraag of de situatie gedoogd moet worden (persoonlijke gedoogbeschikking).

Relatie met WOZ, afvalstoffenheffing, huisnummers, BAG etc.
In veel zienswijzen is beargumenteerd dat men al lang belasting betaalt voor de bewoning van een bepaald pand en dat de gemeente desondanks niet voornemens is een woonbestemming voor het pand op te nemen. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor afvalstoffenheffing, voor situaties waar een huisnummer is toegekend, voor het betalen van rioolbelasting of voor de opname in de BAG (Basis Administratie Gebouwen). Er bestaat echter geen koppeling tussen al deze administratieve eenheden of belastingen. Er is vaste jurisprudentie die aangeeft dat het langdurig betalen van gemeentelijke of waterschapsbelastingen geen recht geeft op de planologische toestemming voor het bewonen van een pand. Dit geldt ook voor het toekennen van een huisnummer of de opname in de BAG. Voor bijvoorbeeld de WOZ-belasting is de feitelijke situatie van belang en wordt niet gekeken of er planologisch toestemming is verleend. Voor al deze zaken gelden andere afwegingskaders dan dat van de planologie.

Het zou mogelijk zijn om bijvoorbeeld het betalen van de WOZ-belasting als criterium op te nemen in het legalisatiebeleid. Gevolg is echter dat een niet-ruimtelijk en niet-planologisch criterium in het beleid wordt geïntroduceerd waardoor woningen die wat betreft eigendom zijn gesplitst of een eenheid die op grond van de WOZ-regelgeving als woning beschouwd moet worden, een extra woonbestemming (met bijbehorende rechten voor bijgebouwen) toegekend krijgen, ongeacht de ruimtelijke consequenties. Dit zal bovendien naar verwachting veel extra woonbestemmingen opleveren waarvan de vraag is of de provincie de toevoeging van dit aantal nieuwe woningen ook als administratieve correctie van het KWP zal beschouwen. Dit zou kunnen betekenen dat er elders minder nieuwe woningen gebouwd kunnen worden.

Tuin/erf bestemmen als wonen
De woningen die in het voorgaande bestemmingsplan een woonbestemming hadden, de voormalige bedrijfswoningen en de woningen die op basis van de legalisatiecriteria gelegaliseerd konden worden, hebben een bestemmingsvlak wonen toegekend gekregen. Voor de toekenning van het bestemmingsvlak is het feitelijk gebruik als tuin/erf het uitgangspunt geweest. De gronden die op de luchtfoto van 2008 in gebruik waren als tuin/erf zijn als zodanig bestemd. Wanneer uit ingediende zienswijzen is gebleken dat ten onrechte gedeelten van de tuin of het erf toch nog niet zijn meegenomen is het bestemmingsvlak verruimd. Bij de beantwoording van de zienswijzen is in alle redelijkheid gekeken naar mogelijkheden om gronden alsnog op te nemen in het bestemmingsvlak wonen. Gronden die in het geldende bestemmingsplan bestemd waren als tuin/erf maar niet als zodanig in gebruik waren konden alsnog een woonbestemming krijgen als in de zienswijzen aannemelijk werd gemaakt dat deze gronden in de planperiode daadwerkelijk als tuin/erf ingericht gaan worden.

Niet-agrarische bedrijven
Aan de hand van de functiekaart, luchtfoto's, vergunningendossiers en aanvullende veldbezoeken zijn de feitelijke situaties van de bedrijven beoordeeld in relatie tot de vigerende bestemmingsplannen. De insteek ten aanzien van niet-gelegaliseerde niet-agrarische functies, is dat alle bedrijfsactiviteiten, die meer dan 10 jaar bestaan en waartegen geen handhavingsactie is uitgezet, worden gelegaliseerd in de bestaande omvang, mits daar geen overwegende ruimtelijke of milieutechnische bezwaren tegen zijn. Uitbreidingsmogelijkheden worden conform het provinciale functieveranderingsbeleid toegekend.

Aan de Zwarteweg 1 is permanente bedrijfsbestemming toegekend aan een terreingedeelte waarvoor tijdelijke planologische toestemming was verleend. De aanvaarbaarheid van deze permanente bedrijfsbestemming is uiteengezet in een ruimtelijke onderbouwing die door het college is vastgesteld op 18 oktober 2011 en voorgelegd aan de commissie Ruimte van 9 januari 2012.

Tweede bedrijfswoning
Bedrijfswoningen zijn met een aanduiding "ab=1" (aantal bedrijfswoningen) binnen diverse bestemmingen op de verbeelding weergegeven. De grondslag voor deze aanduiding komt voort uit het aantal vergunde bedrijfswoningen.

Gezien de huidige technische ontwikkelingen bij agrarische bedrijven is de noodzaak voor een tweede bedrijfswoning steeds moeilijker aan te tonen. In de actualisatienotitie is besloten om deze mogelijkheid niet in het bestemmingsplan op te nemen. Als er op agrarische bedrijven behoefte bestaat om een 2e bedrijfswoning te realiseren dan kan deze behoefte worden opgevangen met de regeling voor inwoning en/of woningsplitsing.

In situaties waar de oorspronkelijke bedrijfswoning van het bedrijf is afgesplitst door verkoop aan een derde, is geen extra woonbestemming toegekend om alsnog een (nieuwe) bedrijfswoning te realiseren.

4.3 Beginsel Van Bebouwingsconcentratie

In het bestemmingsplan is voor alle bestemmingsvlakken uitgegaan van het beginsel van bebouwingsconcentratie. Dit houdt in dat bebouwing zoveel mogelijk dient te worden geconcentreerd, zodat compacte erven ontstaan en blijven behouden, die een duidelijk samenhangende, ruimtelijke eenheid vormen.

Voor de agrarische bestemming geldt dat ieder agrarisch bedrijf een bouwvlak heeft gekregen, waarbinnen de bebouwing dient te worden gesitueerd en dat is weergegeven op de verbeelding. Binnen het bouwvlak is een zogenoemd 'verbaal bouwblok' van toepassing. Deze is niet op de verbeelding aangegeven, maar opgenomen in de regels van het bestemmingsplan. De oppervlakte van een bouwblok van een agrarisch bedrijf mag niet groter zijn dan 1 ha en de grootste lengte mag niet meer bedragen dan 150 m. Deze regeling geeft enige ruimte aan waar de bebouwing wordt gerealiseerd binnen het bouwvlak, zolang deze maar geconcentreerd blijft door te voldoen aan de gestelde voorwaarden voor het bouwblok.

Andere bouwwerken, geen gebouw zijnde (zoals sleufsilo's of kuilvoerplaten), mogen wel buiten het bouwblok worden gerealiseerd, zolang ze in de nabijheid van het bouwblok en te allen tijde binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Dit mag een overschrijding vormen van de maximale oppervlakte van 1 ha. Voor intensieve veehouderijen geldt dit echter niet: daar moeten zowel gebouwen als andere bouwwerken binnen het bouwblok worden gerealiseerd en geldt dat een overscheiding van 1 ha niet is toegestaan, omdat deze eis voortkomt uit het Reconstructieplan Veluwe.

Op de hierna volgende afbeelding zijn twee voorbeeldsituaties weergegeven. Links is een ongewenste situatie weergegeven, rechts is een gewenste situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.00000800-va01_0012.jpg"

Afbeelding - Voorbeeld van agrarisch bouwvlak

De overige bestemmingen hebben geen bouwvlak gekregen, maar het beginsel van bebouwingsconcentratie is wel van toepassing binnen het bestemmingsvlak. Voor alle bestemmingen geldt dat de bebouwing voldoende vanuit de as van nabij liggende wegen dient te worden gebouwd.

4.4 Toepassen Van De 10% Afwijkingsbevoegdheid

Zoals in de meeste bestemmingsplannen staat vermeld, kunnen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, met uitzondering van oppervlakte- en inhoudsmaten, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages (nader te noemen als de 10% afwijkingsregel).

In nieuwe bestemmingsplannen wordt de 10% afwijkingsregel echter niet toegepast , tenzij uit een goed onderbouwde motivatie van de aanvrager blijkt dat:

  1. 1. er een medische indicatie is die noodzaakt tot (geringe) verruiming van het bouwplan, of
  2. 2. er slechts aan de bepalingen van het Bouwbesluit kan worden voldaan door de 10% afwijkingsregeling toe te passen, of
  3. 3. er alleen een constructief aanvaardbare aansluiting op bestaande bebouwing kan worden gerealiseerd door de 10% afwijkingsregeling toe te passen.

Gezien het bovenstaande wordt de 10% afwijkingsregeling om bij voorbaat een groter bouwvolume te vergunnen niet toegepast in dit bestemmingsplan.

4.5 Begripsomschrijving "Bestaand"

In artikel 1, lid 1.21 van het bestemmingsplan is een begripsomschrijving opgenomen van het begrip "bestaande inhoude, hoogte, omgvan, […], gebouw;". De omschrijving luidt als volgt: "inhoud, hoogte, omvang [...] gebouw, zoals die of dat rechtens bestaat of mag bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan;"

Het begrip wordt vaak vermeld in de regels van diverse artikelen. Zo zijn betaande parkeerterreinen positief betemd binnen de bestemming Natuur of zijn bestaande afwijkingen in de maatvoering van bijgebouwen of hoofdgebouwen positief bestemd binnen de bestemming Wonen.

Met het begrip "bestaand" worden de situaties bedoeld waarvoor ooit een vergunning en/of planologische toestemming is verleend. Het feitelijk aanwezig zijn is daarvoor niet genoeg. Als het begrip bestaand in de regels wordt gebruikt, dan is het de bedoeling dat alleen vergund gebruik of bouwwerken positief bestemd worden.

Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de juridische regeling. In de inleiding wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. In paragraaf 5.3 wordt een toelichting gegeven op de regels, waarbij de hoofdstukindeling van de regels wordt gevolgd. Tenslotte wordt in paragraaf 5.4 de verbeelding beschreven.

Dit plan is opgezet als een bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 3.1 Wro (Wet ruimtelijke ordening): verlening van een omgevingsvergunning is daar direct mogelijk, zonder dat daarvoor eerst nog een "art. 3.6 lid 1 b Wro-uitwerking" in procedure moet worden gebracht.

Het is wenselijk dat het bestemmingsplan tijdens de looptijd flexibel blijft en de mogelijkheid biedt om in te spelen op redelijke en acceptabele veranderingswensen. Daartoe wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de Wro biedt, in de vorm van de daarin opgenomen zogenaamde flexibiliteitbepalingen namelijk de bevoegdheid van burgemeester en wethouders om af te wijken van de bouwwregels (ex artikel 3.6 lid 1 c Wro) en het plan te wijzigen (ex artikel 3.6 lid 1 a Wro). De bedoelde afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden dienen voldoende "objectief" begrensd te zijn. De kwantitatieve omvang/reikwijdte ervan is vaak al in de betreffende voorschriften zelf bepaald. Daarnaast blijft er een zekere beslissingsmarge voor Burgemeester en wethouders.

5.2 Karakter Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan "Buitengebied West" is een conserverend bestemmingsplan. Dit betekent dat het plan hoofdzakelijk de bestaande (legale) functies en situaties in het buitengebied vastlegt en dat alleen ruimte wordt geboden aan de gangbare groei- en kleinschalige ontwikkelingsmogelijkheden die voortvloeien uit het huidige gebruik van de locaties. Het blijft bijvoorbeeld mogelijk om (onder voorwaarden) een bijgebouw bij een woning te realiseren of een recreatieve nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf te starten. Het plan voorziet niet in (ingrijpende) nieuwe ontwikkelingen/functies.

Het vastleggen van bestaande situaties houdt niet in alle gevallen in dat de bestemming uit het hiervóór geldende bestemmingsplan van toepassing is verklaard. Bij het toekennen van de bestemming is gekeken naar zowel de bestaande rechten als het huidige gebruik. Als het bestaande gebruik niet meer in overeenstemming is met de bestemde situatie is in sommige gevallen legalisatie mogelijk.

Een conserverend bestemmingsplan voorziet in het vastleggen van de bestaande (legale) situatie, maar dit houdt niet in dat er geen nieuwe ontwikkelingen (dus geen nieuwe functies) met het plan mogelijk gemaakt kunnen worden. Bij de voorbereiding van de bestemmingsplannen is besproken dat maatschappelijke ontwikkelingen die tegenwoordig min of meer normaal worden geacht, kunnen worden meegenomen in het plan. Denk daarbij bijvoorbeeld aan verruimde bouwmogelijkheden voor woningen of het toekennen van woonbestemmingen voor gestopte agrarische bedrijven. Van het buitengebied is destijds ook opgemerkt dat dit plan ten opzichte van de komplannen iets flexibeler zou worden opgesteld. Daar is ook de keuze gemaakt om met bestemmingsvlakken en niet meer met bouwblokken te werken.

Dit uitgangspunt is ook in de actualisatienotitie nog eens onderstreept door bijvoorbeeld het beleid voor niet-agrarische bedrijven in het buitengebied, het pas vastgestelde beleid voor recreatie- en toerisme (denk aan bed- en breakfast) en het landschapsontwikkelingsplan te vertalen in de bestemmingsplannen voor het buitengebied.

Worden alle illegale situaties dan zomaar gelegaliseerd?
Dat is zeker niet het geval. In de genoemde visies en notities zijn legalisatiecriteria vastgesteld. De bekende illegale situaties zijn objectief en consistent beoordeeld aan de hand van deze criteria.

Hoe wordt dan wel medewerking verleend aan gewenste nieuwe ontwikkelingen?
Aan nieuwe ontwikkelingen kan medewerking worden verleend als de gewenste ontwikkeling voldoet aan het gemeentelijk beleid. De structuurvisie is straks ook zo'n afwegingskader. De medewerking kan dan plaatsvinden via de flexibiliteitsbepalingen in het bestemmingsplan (een "binnenplanse" afwijking of wijziging) of "buitenplans" door het opstellen van een nieuwe partiële herziening (postzegel bestemmingsplan voor een specifiek adres) of een procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

5.3 Regels

hoofdstuk 1 van de regels geeft de algemene bepalingen weer. Het betreft de begripsbepalingen (artikel 1), waarin de in het plan voorkomende begrippen, voor zover nodig, worden gedefinieerd. In artikel 2 'wijze van meten' wordt aangegeven hoe de voorgeschreven maatvoering (zoals goothoogte, bouwhoogte inhoud en oppervlakte) in het plan gemeten moet worden.

in hoofdstuk 2 zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitsbepalingen opgenomen. Uitgangspunt daarbij is geweest om ten minste de bestaande planologische situatie te bestemmen. Deze bestemmingsregelingen worden in alfabetische volgorde besproken.

In hoofdstuk 3 staan algemene bepalingen die, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen in hoofdstuk 2, in principe voor het hele plangebied gelden. Hierbij kan worden gedacht aan de algemene 'afwijkingsregels', die het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om op ondergeschikte punten van de regels in hoofdstuk 2 af te wijken.

Hoofdstuk 4 van de regels heeft betrekking op het overgangsrecht en de slotbepaling.

De omschrijving van een aantal (kern)begrippen en meetwijzen en de naamgeving van bepaalde onderdelen van de regels is overigens letterlijk voorgeschreven in de Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen SVBP2008 (met bijbehorende werkafspraken), onderdeel van de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening.

5.4 Verbeelding

Het plangebied is getekend op 5 gekleurde plankaarten, schaal 1:5000. De verbeelding is IMRO-gecodeerd getekend en heeft het ID-nummer NL.IMRO.0246.00000800-va01, conform IMRO2008.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Inspraak en overleg
Het voorontwerp-bestemmingsplan heeft met ingang van 9 februari 2011 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is een voor een ieder de mogelijkheid tot inspraak geboden. Tevens zijn op 8 maart en op 21 maart inloopbijeenkomsten georganiseerd, waarop een ieder in de gelegenheid is gebracht over het plan met de gemeente van gedachten te wisselen. In totaal zijn 73 inspraakreacties binnengekomen.

In het kader van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerp-bestemmingsplan tevens naar de verschillende overleginstanties gestuurd. In totaal zijn 10 overlegreacties binnengekomen.

De beantwoording van de inspraak- en overlegreacties heeft plaatsgevonden in de Nota Inspraak & Overleg Buitengebied West 2011. De Nota is als aparte bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd. Voor zover de inspraak- en overlegreacties ontvankelijk zijn, gegrond en aanleiding hebben gegeven tot aanpassing van het voorontwerp-bestemmingsplan, zijn deze reacties verwerkt in het ontwerp-bestemmingsplan.

Zienswijzen
Op 11 oktober 2011 is het ontwerp bestemmingsplan "Buitengebied West" gepubliceerd in de Staatscourant, Schaapskooi en op de website www.ruimtelijkeplannen.nl. Al snel bleek dat op de website niet alle bijlagen bij het bestemmingsplan waren gepubliceerd. Daarom is het ontwerp bestemmingsplan opnieuw met ingang van 26 oktober 2011 voor een periode van zes weken tot en met 6 december 2012 ter inzage gelegd. Tijdens deze periode is iedereen in de gelegenheid gesteld om zijn of haar zienswijze kenbaar te maken.

Naast de wettelijk vereiste publicaties in de Staatscourant, de Schaapskooi en op de website www.ruimtelijkeplannen.nl zijn bewoners en gebruikers van het buitengebied een aantal keer herinnerd aan de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan door de publicatie van "reminders" in de Schaapskooi. Op 8 november 2011 is een inloopavond in het dorpshuis georganiseerd.

In het kader van de ingediende zienswijzen hebben op 16, 17 en 19 januari 2012 hoorzittingen plaatsgevonden. Tijdens deze hoorzittingen zijn degenen die zich daarvoor hebben opgegeven in de gelegenheid gesteld hun zienswijze toe te lichten.

De zienswijzen zijn (met in achtname van hetgeen is toegelicht in de hoorzitting) beantwoord in de "Zienswijzennota Buitengebied West" en als aparte bijlage aan het bestemmingsplan toegevoegd. Voor zover de zienswijzen ontvankelijk zijn gegrond en aanleiding hebben gegeven tot een aanpassing van het bestemmingsplan, zijn deze verwerkt in het vastgestelde bestemmingsplan.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

In het kader van de Grondexploitatiewet is de gemeente verplicht kosten die ten behoeve van het bestemmingsplan worden gemaakt, te verhalen. De gemeente maakt echter geen kosten voor ontwikkelingen die op grond van dit bestemmingsplan worden uitgevoerd. De initiatiefnemers zijn hiervoor verantwoordelijk.

Wel maakt de gemeente plankosten, namelijk de kosten die zijn gemoeid bij het opstellen van het bestemmingsplan. Deze kosten zijn niet toe te schrijven naar een specifieke groep gebruikers. De gemeente neemt deze plankosten daarom voor haar rekening. Indien er aanvullende plankosten gemaakt worden voor het uitvoeren van het bestemmingsplan, bijvoorbeeld in de vorm van kosten voor het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid of algemene afwijkingsregels, worden de plankosten verhaald op de initiatiefnemer. Gezien bovenstaande redenering, is het opstellen van een exploitatieplan voor dit bestemmingsplan niet aan de orde.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Deze bijlage is ontleend aan "Bedrijven en milieuzonering", Sdu Uitgevers bv, Den Haag (2009).

Categorale bedrijfsindeling AmerAdviseurs bv R.O. Amersfoort (v1; d.d. 2009)

AFSTANDEN
IN METERS
INDICES
SBI-CODE OMSCHRIJVING GEUR STOF GELUID GEVAAR CATEGORIE VERKEER BODEM LUCHT
Tabel 1: Bedrijven
01 LANDBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. DE LANDBOUW
016 Dienstverlening t.b.v. de landbouw:
016 - algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o.<= 500 m² 30 10 30 10 2 1
016 - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. <= 500 m² 30 10 30 10 2 1
0162 KI-stations 30 10 30 0 2 1
10, 11 VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN
1032, 1039 Groente- en fruitconservenfabrieken:
1052 - consumptie-ijsfabrieken: p.o. <= 200 m² 10 0 30 0 2 1
1071 Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen:
1071 - v.c. < 7500 kg meel/week, bij gebruik van charge-ovens 30 10 30 10 2 1
10821 Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk:
10821 - cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. <= 200 m² 30 10 30 10 2 1
10821 - suikerwerkfabrieken zonder suiker branden: p.o. <= 200 m² 30 10 30 10 2 1
1102 t/m 1104 Vervaardiging van wijn, cider e.d. 10 0 30 0 2 1
14 VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT
141 Vervaardiging van kleding en -toebehoren (excl. van leer) 10 10 30 10 2 2
16 HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D.
162902 Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken 10 10 30 0 2 1
58 UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUKTIE VAN OPGENOMEN MEDIA
18129 Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen 10 0 30 0 2 1 B
1814 Grafische afwerking 0 0 10 0 1 1
1814 Binderijen 30 0 30 0 2 2
1813 Grafische reproduktie en zetten 30 0 10 10 2 2 B
1814 Overige grafische aktiviteiten 30 0 30 10 2 2 B
182 Reproduktiebedrijven opgenomen media 0 0 10 0 1 1
20 VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUKTEN
2120 Farmaceutische produktenfabrieken:
2120 - verbandmiddelenfabrieken 10 10 30 10 2 2
23 VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUKTEN
232, 234 Aardewerkfabrieken:
232, 234 - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW 10 10 30 10 2 1 L
26, 28, 33 VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS
26, 28, 33 Kantoormachines- en computerfabrieken incl. reparatie 30 10 30 10 2 1
26, 27, 33 VERVAARDIGING VAN OVER. ELEKTR. MACHINES, APPARATEN EN BENODIGDH.
293 Elektrotechnische industrie n.e.g. 30 10 30 10 2 1
26, 32, 33 VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN
26, 32, 33 Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. incl. reparatie 30 0 30 0 2 1
31 VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G.
9524 Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m² 0 10 10 0 1 1
321 Fabricage van munten, sieraden e.d. 30 10 10 10 2 1 B
322 Muziekinstrumentenfabrieken 30 10 30 10 2 2
32991 Sociale werkvoorziening 0 30 30 0 2 1
35 PRODUKTIE EN DISTRIB. VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER
35 Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen:
35 - < 10 MVA 0 0 30 10 2 1 B
35 Gasdistributiebedrijven:
35 - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinst. Cat. A 0 0 10 10 1 1
35 - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), cat. B en C 0 0 30 10 2 1
35 Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt:
35 - blokverwarming 10 0 30 10 2 1
36 WINNING EN DISTRIBUTIE VAN WATER
36 Waterwinning-/ bereiding- bedrijven:
36 Waterdistributiebedrijven met pompvermogen:
36 - < 1 MW 0 0 30 10 2 1
41,
42, 43
BOUWNIJVERHEID
41, 42, 43 - aannemersbedrijven met werkplaats: b.o.< 1000 m² 0 10 30 10 2 1 B
45, 47 HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS
451, 452, 454 Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven 10 0 30 10 2 2 B
45204 Autobeklederijen 0 0 10 10 1 1
45205 Autowasserijen 10 0 30 0 2 3
453 Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires 0 0 30 10 2 1
46 GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING
461 Handelsbemiddeling (kantoren) 0 0 10 0 1 1
4622 Grth in bloemen en planten 10 10 30 0 2 2
4634 Grth in dranken 0 0 30 0 2 2
4635 Grth in tabaksprodukten 10 0 30 0 2 2
4636 Grth in suiker, chocolade en suikerwerk 10 10 30 0 2 2
4637 Grth in koffie, thee, cacao en specerijen 30 10 30 0 2 2
4638, 4639 Grth in overige voedings- en genotmiddelen 10 10 30 10 2 2
464, 46733 Grth in overige consumentenartikelen 10 10 30 10 2 2
46499 Grth in vuurwerk en munitie:
46499 - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton 10 0 30 10 V V 2 2
46499 - munitie 0 0 30 30 2 2
4673 Grth in hout en bouwmaterialen:
4673 - algemeen: b.o. <= 2000 m² 0 10 30 10 2 1
46735 zand en grind:
46735 - algemeen: b.o. <= 200 m² 0 10 30 0 2 1
4674 Grth in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur:
4674 - algemeen: b.o. < = 2.000 m² 0 0 30 0 2 1
46752 Grth in kunstmeststoffen 30 30 30 30 R 2 1
4676 Grth in overige intermediaire goederen 10 10 30 10 2 2
466, 469 Overige grth (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d. 0 0 30 0 2 2
47 DETAILHANDEL EN REPARATIE T.B.V. PARTICULIEREN
952 Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) 0 0 10 10 1 1
55 LOGIES-, MAALTIJDEN- EN DRANKENVERSTREKKING
562 Cateringbedrijven 10 0 30 10 2 1
49 VERVOER OVER LAND
493 Taxibedrijven 0 0 30 0 2 2
495 Pomp- en compressorstations van pijpleidingen 0 0 30 10 2 1 B
52 DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER
52109 Opslaggebouwen (verhuur opslagruimte) 0 0 30 10 2 2
5221 Autoparkeerterreinen, parkeergarages 10 0 30 0 2 3 L
53 POST EN TELECOMMUNICATIE
531, 532 Post- en koeriersdiensten 0 0 30 0 2 2
61 Telecommunicatiebedrijven 0 0 10 0 1 1
61 zendinstallaties:
61 - FM en TV 0 0 0 10 1 1
61 - GSM en UMTS-steunzenders (indien omgevingsvergunningplichtig) 0 0 0 10 1 1
77 VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN
7711 Personenautoverhuurbedrijven 10 0 30 10 2 2
772 Verhuurbedrijven voor roerende goederen n.e.g. 10 10 30 10 2 2
62 COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE
62 Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d. 0 0 10 0 1 1
58, 63 Datacentra 0 0 30 0 2 1
72 SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK
721 Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk 30 10 30 30 R 2 1
722 Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek 0 0 10 0 1 1
63, 69tm71, 73, 74, 77, 78, 80tm82 OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING
74203 Foto- en filmontwikkelcentrales 10 0 30 10 2 2 B
82992 Veilingen voor huisraad, kunst e.d. 0 0 10 0 1 2
37, 38, 39 MILIEUDIENSTVERLENING
3700 rioolgemalen 30 0 10 0 2 1
382 Afvalverwerkingsbedrijven:
382 - verwerking fotochemisch en galvano-afval 10 10 30 30 R 2 1 B L
59 CULTUUR, SPORT EN RECREATIE
591, 592, 601, 602 Studio's (film, TV, radio, geluid) 0 0 30 10 2 2
931 Sportscholen, gymnastiekzalen 0 0 30 0 2 2
96 OVERIGE DIENSTVERLENING
96012 Chemische wasserijen en ververijen 30 0 30 30 R 2 2 B L
96013 Wasverzendinrichtingen 0 0 30 0 2 1
96013 Wasserettes, wassalons 0 0 10 0 1 1
9602 Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten 0 0 10 0 1 1
9313, 9604 Fitnesscentra, badhuizen en sauna-baden 10 0 30 0 2 1
9609 Persoonlijke dienstverlening n.e.g. 0 0 10 0 1 1
Tabel 2: Opslagen en installaties
0 OPSLAGEN
1 butaan, propaan, LPG (in tanks):
1 - bovengronds, < 2 m³ - - - 30 2 -
3 brandbare vloeistoffen (in tanks):
3 - ondergronds, K1/K2/K3-klasse 10 - - 10 1 - B
3 - bovengronds, K3-klasse: < 10 m³ 10 - - 10 2 - B
4 Overige gevaarlijke stoffen in tanks:
4 - bovengronds < 10 m³ en onder drempelwaarde BRZO 10 - - 10 1 -
5 Gevaarlijke stoffen (incl. bestrijdingsmiddelen) in emballage of in gasflessen:
5 - kleine hoeveelheden < 10 ton - - - 10 1 -
5 - beperkte hoeveelheden (< 150 ton) en hoog
beschermingsniveau
- - - 30 2 -
6 ontplofbare stoffen en munitie:
6 - < 250.000 patronen en < 25 kg NEM (netto explosieve massa) overig gevarensubklasse 1.4 - - - 10 1 -
6 - >= 250.000 patronen en >= 25 kg NEM (netto explosieve massa) overig gevarensubklasse 1.4 - - - 30 2 -
11 INSTALLATIES
14 laboratoria:
14 - chemisch / biochemisch 30 0 30 10 D 2 1
14 - medisch en hoger onderwijs 10 0 30 10 2 1
15 luchtbehandelingsinst. t.b.v. detailhandel 10 0 10 0 1 1
16 keukeninrichtingen 30 0 10 0 2 1
18 koelinstallaties ammoniak < 400 kg 0 0 30 10 2 1
22 noodaggregaten t.b.v. elektriciteitsopwekking 10 0 30 10 D 2 1
25 vorkheftrucks, elektrisch 0 10 30 0 2 1
26 transformatoren < 1 MVA 0 0 10 10 1 1
29 hydrofoorinstallaties 0 0 30 0 2 1
31 stookinstallaties>900kW thermisch vermogen:
32 - gas, < 2,5 MW 10 0 30 10 2 1
32 - olie, < 2,5 MW 30 0 30 10 2 1
33 luchtcompressoren 10 10 30 10 D 2 1
34 liftinstallaties 0 0 10 10 1 1
35 motorbrandstofpompen zonder LPG 30 0 30 10 2 2 B

Bijlage 2 Nadere Toelichting Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Deze bijlage is ontleend aan "Bedrijven en milieuzonering", Sdu Uitgevers bv, Den Haag (2009).

1. Hoofdindeling

Tabel 1 omvat de bedrijfstypen met codering volgens de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) 2008. Bij die bedrijfstypen is rekening gehouden met de normaliter bij deze bedrijven voorkomende opslagen en installaties.

Tabel 2 omvat algemene opslagen en installaties voor situaties dat:

  1. 1. bedrijven bijzondere opslagen en/of installaties hebben, die anders dan "normaal" zijn voor die bedrijven of
  2. 2. het betreft opslagen en/of installaties, die op zich niet als een bepaald bedrijf of bedrijfstype kunnen worden aangemerkt, maar wel als een relevante bedrijfsactiviteit in het kader van een bestemmingsplan.

2. Afstanden voor geur, stof, geluid en gevaar

Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woonbebouwing, om hinder en schade aan mensen tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Voor elk van de aspecten is de noodzakelijk geachte afstand bepaald. In principe geldt de afstand tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van een woning. Uit de vier verkregen afstanden kan de uiteindelijk noodzakelijk geachte afstand worden afgeleid: de grootste van de vier. Bij deze invulling zijn de volgende afstandscategorieën gehanteerd voor omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied:

10 m
30 m
50 m
100 m
200 m
300 m
500 m
700 m
1.000 m
1.500 m

Mocht een bedrijf meerdere SBI-codes kennen, dan moet voor elk aspect de grootste afstand worden genomen. Dat geldt ook voor de gebruikte installaties en opslagen.
Opgemerkt dient te worden dat de methodiek in de eerste plaats is ontwikkeld om in nieuwe situaties een vestigingsplaats voor een bedrijf vast te stellen en niet voor toetsing van bestaande situaties. Daarom wordt bij bestaande situaties uitgegaan van de maatregelen, die voor een nieuwe vestiging van een dergelijk bedrijfs- /activiteitstype redelijkerwijs kunnen worden verwacht. Verder gelden de afstanden alleen in relatie tot rustige woonwijken gelegen in zuivere woongebieden, dus niet voor woningen die in gebieden liggen met een andere bestemming of kwalificatie.
Voor de toepassing van deze methodiek op bestaande situaties is het zeker niet zo dat elk bedrijf, dat is gevestigd op kortere afstand tot aaneengesloten woonbebouwing dan de wenselijke, zonder meer onaanvaardbaar is. Wel geeft de gewenste afstand een maat voor potentiële hinder, gevaar of schade.

3. Gevaar: risico (R) en vuurwerk (V)

Voor bepaalde bedrijfstypen is na de afstand voor gevaar de letter R van "risico" aangegeven. Dat houdt in dat voor deze bedrijfsactiviteiten moet worden nagegaan of het Bevi van toepassing is.
Daarnaast is bij bepaalde bedrijfstypen na de afstand voor gevaar de letter V van "vuurwerk" opgenomen. Voor deze bedrijfsactiviteiten dient getoetst te worden aan het Vuurwerkbesluit.

4. Categorie

De milieucategorie wordt afgeleid van de grootste afstand van de afstanden, die daarvóór in de kolommen geur, stof, geluid en gevaar zijn vermeld. De milieucategorie is vermeld in kolom 'categorie'.
Onder de kop "categorie" is een indeling opgenomen, in tien mogelijke milieucategorieën:

milieucategorie grootste afstand
1 10 m
2 30 m
3.1 50 m
3.2 100 m
4.1 200 m
4.2 300 m
5.1 500 m
5.2 700 m
5.3 1.000 m
6 1.500 m


5. Indices voor verkeersaantrekkende werking, bodem (B) en lucht (L)

Het aspect verkeer(saantrekkende werking) is kwalitatief beoordeeld. Dat weerspiegelt zich in een indicatie omtrent de bronsterkte:
1. potentieel geringe verkeersaantrekkende werking;
2. potentieel aanzienlijke verkeersaantrekkende werking;
3. potentieel zeer grote verkeersaantrekkende werking.

Het aspect bodem (bodemverontreiniging) geeft aan dat een activiteit een verhoogde kans op bodemverontreiniging geeft.
Het aspect lucht (luchtverontreiniging) geeft aan dat een activiteit een uitstoot van schadelijke stoffen naar de lucht heeft die mogelijk in planologisch opzicht relevant is.

6. Verklaring gebruikte afkortingen

- : niet van toepassing / niet relevant
< : kleiner dan
> : groter dan
= : gelijk aan
cat. : categorie
e.d. : en dergelijke
i.e. : inwonereenheden
kl. : klasse
n.e.g. : niet elders genoemd
o.c. : opslagcapaciteit
p.c. : productiecapaciteit
p.o. : productieoppervlak
b.o. : bedrijfsoppervlak
v.c. : verwerkingscapaciteit
u : uur
d : dag
w : week
j : jaar
B : bodemverontreiniging
L : luchtverontreiniging
R : risico (Besluit externe veiligheid inrichting mogelijk van toepassing)
V : vuurwerkbesluit van toepassing

Bijlage 3 Landschapstypen Nevenactiviteiten

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.00000800-va01_0013.jpg"

Bijlage 4 Lijst Van Toegestane Nevenactiviteiten

OMSCHRIJVING CATEGORIE
Dagrecreatie, rustpunt, boerderijterras 1
Natuur- en landschapsbeheer 1
Natuur- en landschapseducatie 1
Detailhandel, boerderijwinkel 1
sociale en medische dienstverlening, zoals een kinderdagverblijf, dierenkliniek, artsenpraktijk, kuuroord en een zorgboerderij 2
zakelijke dienstverlening, zoals een adviesbureau of een computerservicebureau tot een oppervlakte van 50 m² 2
ambachtelijke landbouwproducten verwerkende bedrijven, zoals een wijnmakerij, zuivelmakerij, imkerij 2
ambachtelijke bedrijven, zoals een dakdekker, rietdekker, hoveniersbedrijf 2
andere niet-agrarische bedrijfs- en andere activiteiten, die in ruimtelijk en functioneel opzicht met de hiervoor genoemde activiteiten gelijk kunnen worden gesteld, zoals atelier, museum, galerie en kunsthandel 2

Bijlage 5 Lijst Aan Huis Gebonden Bedrijven

Deze bijlage is ontleend aan "Bedrijven en milieuzonering", Sdu Uitgevers bv, Den Haag (2009).

AFSTANDEN
IN METERS
INDICES
SBI-CODE OMSCHRIJVING GEUR STOF GELUID GEVAAR CATEGORIE VERKEER BODEM LUCHT
Tabel 1: Bedrijven
851 Uitgeverijen (kantoren) 0 0 10 0 1 1
1814 Grafische afwerking 0 0 10 0 1 1
182 Reproduktiebedrijven opgenomen media 0 0 10 0 1 1
952 Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) 0 0 10 10 1 1
50, 51 Vervoersbedrijven (uitsluitend kantoren) 0 0 10 0 1 2
5222 Overige dienstverlening t.b.v. vervoer (kantoren) 0 0 10 0 1 2
791 Reisorganisaties 0 0 10 0 1 1
952 Expediteurs, cargadoors (kantoren) 0 0 10 0 1 1
61 Telecommunicatiebedrijven 0 0 10 0 1 1
41, 68 Verhuur van en handel in onroerend goed 0 0 10 0 1 1
62 Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d. 0 0 10 0 1 1
722 Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek 0 0 10 0 1 1
63 Overige zakelijke dienstverlening: kantoren 0 0 10 0 1 2
82992 Veilingen voor huisraad, kunst e.d. 0 0 10 0 1 2
8621, 8622, 8623 Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven 0 0 10 0 1 2
8691,8692 Consultatiebureaus 0 0 10 0 1 3
9602 Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten 0 0 10 0 1 1
9609 Persoonlijke dienstverlening n.e.g. 0 0 10 0 1 1

Bijlage 1 Gemeentelijke Monumenten

Bijlage 1 Gemeentelijke monumenten

Bijlage 2 Rijksmonumenten

Bijlage 2 Rijksmonumenten

Bijlage 3 Markante Panden

Bijlage 3 Markante panden

Bijlage 4 Externe Veiligheid

Bijlage 4 Externe veiligheid

Bijlage 5 Externe Veiligheid Bij Tankstations

Hierna wordt per tankstation ingegaan op de feitelijke situatie.

Tankstation Esso 't Veen (A50)

Binnen de zones van het vulpunt (45 meter) en de opslagtank (25 meter) zijn zowel binnen als buiten het plangebied op dit moment geen (beperkt) kwetsbare objecten gesitueerd, die niet tot de inrichting behoren (de bedrijfsbebouwing behoort wel tot de inrichting en wordt niet meegerekend). In de toekomstige situatie zal evenmin sprake zijn van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de beide contouren. Het plaatsgebonden risico van het lpg-station is dus acceptabel.

Voor het groepsrisico wordt uitgegaan van de huidige situatie. Het invloedsgebied bedraagt in principe een strook van 150 meter vanaf de locatie waar het vulpunt is gesitueerd (oppervlakte 7,07 hectare). Omdat echter binnen de 45 metercontour geen bebouwing aanwezig is, die niet tot de inrichting behoort, wordt het invloedsgebied verminderd met 0,64 hectare (3,14 x (45 meter)), zodat het feitelijke invloedsgebied 6,43 hectare bedraagt. Bij een normatieve dichtheid van 17 personen per hectare bedraagt de oriëntatiewaarde in het gebied daarom 109,3 personen (6,43 x 17). Bij deze dichtheid is uitgegaan van een min of meer gelijkmatige spreiding van de personen binnen het invloedsgebied.

Binnen het invloedsgebied zijn geen woningen aanwezig en die zullen er ook niet komen, zodat kan worden geconcludeerd dat ten aanzien van dit lpg-station ook het groepsrisico binnen aanvaardbare grenzen zal blijven.

Tankstation Kolthoorn (A50)

Binnen de zones van het vulpunt (110 meter) en de opslagtank (25 meter) zijn zowel binnen als buiten het plangebied op dit moment geen (beperkt) kwetsbare objecten gesitueerd, die niet tot de inrichting behoren. In de toekomstige situatie zal evenmin sprake zijn van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de beide contouren. Het plaatsgebonden risico van het lpg-station is dus acceptabel.

Voor het groepsrisico geldt evenals in de vorige situatie dat geen woningen of andere (beperkt) kwetsbare objecten gelegen zijn binnen het invloedsgebied en dat die er ook niet zullen komen, zodat ook hier kan worden geconcludeerd dat ten aanzien van dit lpg-station het groepsrisico binnen aanvaardbare grenzen zal blijven.

Shell Tankstation (Molenweg 1B)

Dit tankstation is buiten de begrenzing van het onderhavige bestemmingsplan gelegen, maar het invloedsgebied ligt wel deels in dit plan.

Bij dit tankstation is de afleverzuil op meer dan 150 meter van het vulpunt gelegen. Binnen de zones van het vulpunt (45 meter) en de opslagtank (25 meter) zijn zowel binnen als buiten het plangebied op dit moment geen (beperkt) kwetsbare objecten gesitueerd, die niet tot de inrichting behoren (het gragebedrijf behoort wel tot de inrichting en wordt niet meegerekend). In de toekomstige situatie zal evenmin sprake zijn van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de beide contouren. Het plaatsgebonden risico van het lpg-station is dus acceptabel.

Voor het groepsrisico wordt uitgegaan van de huidige situatie. Het invloedsgebied bedraagt in principe een strook van 150 meter vanaf de locatie waar het vulpunt is gesitueerd (oppervlakte 7,07 hectare). Omdat echter binnen de 45 metercontour geen bebouwing aanwezig is, die niet tot de inrichting behoort, wordt het invloedsgebied verminderd met 0,64 hectare (3,14 x (45 meter)), zodat het feitelijke invloedsgebied 6,43 hectare bedraagt. Bij een normatieve dichtheid van 17 personen per hectare bedraagt de oriëntatiewaarde in het gebied daarom 109,3 personen (6,43 x 17). Bij deze dichtheid is uitgegaan van een min of meer gelijkmatige spreiding van de personen binnen het invloedsgebied.

Binnen het invloedsgebied, dat in dit bestemmingsplan is gelegen zijn slechts een drietal woningen aanwezig en meer zullen er ook niet komen, zodat op basis van de kengetallen uit de Handreiking (gemiddeld 2,4 personen per woning) rekening zou moeten worden gehouden met de aanwezigheid van een hoeveelheid van 7,2 personen. Dit blijft derhalve ver beneden de oriëntatiewaarde.

Uit het voorgaande kan dus worden geconcludeerd dat ten aanzien van dit lpg-station ook het groepsrisico, voor zover gelegen in het invloedsgebied dat binnen dit bestemmingsplan valt, binnen aanvaardbare grenzen zal blijven.

Bijlage 6 Qra Buisleidingen

Bijlage 6 QRA Buisleidingen

Bijlage 7 Planmer

Bijlage 7 PlanMER

Bijlage 8 Zienswijzennota Buitengebied West

Bijlage 8 Zienswijzennota Buitengebied West