KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschap
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Van Het Plangebied
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.4 Huidige Planologisch Regiem
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie
2.1 De Landschappelijke Aspecten
2.2 Het Plangebied
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten
4.1 Algemeen
4.2 Geluid
4.3 Bodemkwaliteit
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Milieuzonering
Hoofdstuk 5 Flora & Fauna, Archeologie En Watertoets
5.1 Flora En Fauna
5.2 Archeologie
5.3 Wateraspecten
Hoofdstuk 6 Planbeschrijving
6.1 Ruimtelijke Inpasbaarheid
6.2 Verkeersaspecten-parkeren
Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten En Planverantwoording
7.1 Inleiding
7.2 Opzet Van De Regels
7.3 Verantwoording Van De Regels
7.4 Handhaving
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Inspraak
9.2 Vooroverleg
9.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Zienswijzenverslag

Hoorn, Veessen en Vorchten (herziening De Stege 8 te Veessen)

Bestemmingsplan - Heerde

Vastgesteld op 01-03-2011 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Hoorn, Veessen en Vorchten (herziening De Stege 8 te Veessen)' van de gemeente Heerde;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0246.00000857-va01met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar - ingevolge de regels - regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan huis gebonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of door middel van het houden van dieren, niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij, een gebruiksgerichte paardenhouderij of een wormenkwekerij;

1.8 ander-bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.13 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.14 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.15 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.18 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.19 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.20 carport:

een overdekt bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat blijkens zijn aard kennelijk is bestemd voor het stallen van een motorvoertuig;

1.21 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.22 erf:

de grond deeluitmakende van een bouwperceel behorende bij één hoofdgebouw;

1.23 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.24 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.25 peil:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. indien in of op het water wordt gebouwd:
    het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);

1.26 prostitutiebedrijf:

een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd voor het daar uitoefenen van prostitutie; prostitutie is het tegen betaling hebben van seksuele omgang met anderen op een naar buiten toe kenbare wijze;

1.27 recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.28 seks- en/of pornobedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische en/of pornografische aard dan wel voor detailhandel in seks- en/of pornoartikelen, zoals een seksbioscoop, seksclub, seksautomaat of sekswinkel;

1.29 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.30 voorgevel:

de naar de weg toegekeerde gevel;

1.31 woongebouw:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, in welk gebouw of welk gedeelte twee of meer woningen zijn gelegen die zijn te bereiken door een of meer gemeenschappelijke verkeersruimten;

1.32 woonhuis:

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat;

1.33 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de breedte van een gebouw:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 De inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,75 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschap

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Agrarisch met waarden - Landschap" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf dan wel het weiden van vee en/of het verbouwen van gewassen;
  2. b. infrastructurele voorzieningen en ontsluitingspaden zoals deze bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan;
  3. c. de waterhuishouding;
  4. d. recreatief medegebruik in de vorm van voet-, fiets- en/of ruiterpaden;
  5. e. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke waarde van de gronden;

met daarbijbehorende andere-bouwwerken - niet zijnde voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest- en voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op de voor "Agrarisch met waarden - Landschap" aangewezen gronden uitsluitend worden gebouwd andere-bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 2 m mag bedragen.

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuin behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, met daarbijbehorende carports, andere-bouwwerken, erven en parkeervoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op de tot 'Tuin' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming dan wel de aangrenzende bestemming "Wonen", met dien verstande dat:

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in woonhuizen of woongebouwen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-gebonden beroep, met daarbijbehorende gebouwen, andere bouwwerken, tuinen en erven alsmede toegangs- en ontsluitingswegen.

5.2 Bouwregels

Op de tot 'Wonen' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. een goede woonsituatie;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de sociale veiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

5.4 Afwijken van de bouwregels

5.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in Artikel 7 onder a, wordt in ieder geval verstaan het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor doeleinden van zelfstandige bewoning.

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

  1. a. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de aan de grond gegeven bestemming;
  2. b. Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;
  3. c. Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt niet verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling vereist en deze is verleend;
  4. d. Overtreding van een verbod als bedoeld in a en b is een strafbaar feit;
  5. e. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde onder a en het bepaalde in lid 9.2.2 indien strikte toepassing van de verbodsbepalingen zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. c. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de vrijstelling gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  4. d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van andere-bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte van de andere-bouwwerken wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  5. e. de bestemmingsregels en toestaan dat wordt gebouwd voor nutsvoorzieningen tot een bouwhoogte van niet meer dan 3 m en een oppervlakte van niet meer dan 25 m²;
  6. f. het bepaalde ten aanzien van de maximale hoogte van gebouwen en toestaan dat de hoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en schotelantennes, indien de oppervlakte van de vergroting van de verhoging niet meer bedraagt dan 1 m², met dien verstande dat de oppervlakte van de vergroting ten behoeve van een liftkoker niet meer bedraagt dan 4 m².

8.2 Afwegingskader

De in 8.1 genoemde afwijking kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

    1. 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de woonsituatie;
    3. 3. de milieusituatie;
    4. 4. de verkeersveiligheid;
    5. 5. de sociale en/of externe veiligheid;
    6. 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

9.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan "Hoorn, Veessen en Vorchten (herziening De Stege 8 te Veessen)" van de gemeente Heerde.

Aldus vastgesteld door de Raad in de vergadering d.d.

, Voorzitter

, Griffier

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaar van het perceel aan De Stege 8 in Veessen is voornemens om twee grote kippenschuren van in totaal 1.578 m² te slopen. In ruil voor de sloop van deze bebouwing mag initiatiefnemer één vrijstaande woning bouwen op zijn perceel. De aanwezige bedrijfswoning, de kapschuur en de eierenopslagruimte blijven behouden. Extra voorwaarde hierbij is een investering in de kwaliteit van het buitengebied.

Omdat de bouw van een extra woning op het perceel niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan "Hoorn, Veessen en Vorchten" is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. In deze herziening dient te worden aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling vanuit ruimtelijk oogpunt verantwoord is.

In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met onder meer:

  • nota's en visies op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau;
  • de nieuwe eisen ten aanzien van de vormgeving van het plan. Hierbij wordt gedoeld op gestandaardiseerde regels en een digitale verbeelding, gebaseerd op objectgerichte vlakken en voorzien van een codering zoals omschreven in het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO);
  • de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

1.2 Ligging Van Het Plangebied

De locatie betreft het perceel De Stege 8 in Veessen in de gemeente Heerde. In figuur 1.1 is de locatie aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.00000857-va01_0002.png"

Figuur 1.1. Ligging van het plangebied (Bron: Kadaster)

1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan "Hoorn, Veessen en Vorchten (herziening De Stege 8 te Veessen)" bestaat uit de volgende stukken:

  • de verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.0246.00000857-va01 schaal 1 : 1.000 en een renvooi);
  • regels.

Op de verbeelding is de bestemming van de gronden binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan.

1.4 Huidige Planologisch Regiem

Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Hoorn, Veessen en Vorchten'. Dit bestemmingsplan is op 13 mei 2008 goedgekeurd door de raad van de gemeente Heerde. Op 21 november 2008 hebben Gedeputeerde Staten van Gelderland het bestemmingsplan goedgekeurd. Op grond van dit bestemmingsplan heeft het perceel aan De Stege 8 de bestemming “Agrarisch-bouwblok”. Qua woonfunctie is alleen een bedrijfswoning binnen het bouwblok toegestaan ten behoeve van het agrarisch bedrijf. In figuur 1.2. is een uitsnede van de bestemmingsplankaart van het bestemmingsplan "Hoorn, Veessen en Vorchten" opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.00000857-va01_0003.png"

Figuur 1.2. Fragment van de plankaart van het geldende bestemmingsplan (Bron: Gemeente Heerde)

De bouw van een extra vrijstaande woning, geen bedrijfswoning zijnde, past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Eventuele medewerking kan alleen worden verleend middels een herziening van het vigerende bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie gegeven. Hierin wordt ingegaan op de landschappelijke aspecten en het plangebied zelf.

In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van rijk, provincie en de gemeente Heerde beschreven.

In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieuthema's de revue.

Hoofdstuk 5 gaat in op de aspecten betreffende de flora & fauna, archeologie en de watertoets.

In hoofdstuk 6 wordt een beschrijving gegeven van het bouwvoornemen.

In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.

Hoofdstuk 9 gaat in op de inspraak en het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie

In dit hoofdstuk wordt het plangebied beschreven. Dit hoofdstuk gaat in op de landschappelijke structuur in de omgeving van het plangebied en op de huidige situatie van het plangebied zelf.

2.1 De Landschappelijke Aspecten

Veessen ligt aan de oeverwal van de IJssel. Deze noord-zuid gerichte oeverwal bestaat uit zandige afzettingen van de IJssel en vormt de overgang tussen het licht glooiende dekzandgebied en de uiterwaarden van de IJssel. Vanaf Twello ligt richting het noorden een aaneengesloten oeverwal langs de IJssel. De loop van de IJssel is hier redelijk stabiel geweest. Dit in tegenstelling tot een meer versnipperde en onduidelijke oeverwal ten zuiden van Twello. Dit is een overgangsgebied. Ten zuiden van Voorst grenst het zandgebied van de Veluwe vaak direct aan het gebied van de IJssel.

De hooggelegen, vruchtbare oeverwallen waren voor de mens aantrekkelijke woonplaatsen. Er werden talrijke boerderijen, nederzettingen, kronkelende wegen (die de oeverwal volgen), onregelmatig gevormde akkers en boomgaarden aangelegd. De dorpen op de oeverwal zijn vaak rond een cluster van boerderijen ontstaan. Veel dorpen op de oeverwal hebben door het grillige wegenpatroon en de ruime opzet een groen, maar enigszins onsamenhangend karakter. De oeverwal langs de IJssel is door de relatief hoge ligging ook een vroeg bewoond gebied. Hier liggen nu kernen als Voorst, Wilp, Terwolde en Veessen. Karakteristiek is de aanwezigheid van een dijk die de oeverwal legt op de grens van binnen- en buitendijks gebied. Op de topografische kaart uit ± 1900 van de kern Veessen is het grillige wegenpatroon en het enigszins onsamenhangende karakter duidelijk waarneembaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.00000857-va01_0004.png"

Figuur 2.2. De kern Veessen ±1900 (Bron: Gemeente Heerde)

Naast hoge delen bestaat de oeverwal ook uit lager gelegen delen. Dit zijn de gebieden, die zijn ingesloten tussen de zandige rug en de dijk of die de overgang vormen naar de achterliggende broekontginningen. De lagere gedeelten van de oeverwallen werden in veel gevallen als grasland in gebruik genomen. Vooral bij de noordelijke helft van de oeverwal zijn de lage delen helder begrensd door de Terwoldsche Wetering, maar ten oosten van Twello zit daar enige afstand tussen.

Om overstromingen tegen te gaan werden aan de rivierzijde dijken op de oeverwal aangelegd. Ook in het landschap van Veluwe tot IJssel is dit patroon terug te zien. Bijzonder is de aanwezigheid van allerlei bijzonder landschapselementen, zoals kolken, gemalen, IJsselhoeven en landgoederen. Een bijzonder kenmerk zijn de IJsselhoeven op de binnenrand van de oeverwal.

2.2 Het Plangebied

Het plangebied is gelegen buiten de kern Veessen aan De Stege 8. Momenteel betreft het een agrarisch bouwblok met de daarbij behorende bebouwing. Rondom het plangebied bevinden zich diverse burgerwoningen en andere nog in bedrijf zijnde agrarische bedrijven. Het perceel is momenteel ruim 1 hectare groot waardoor het qua grootte en situering geschikt voor het splitsen in twee afzonderlijke woonkavels.

In figuur 2.3. en 2.4. zijn enkele luchtfoto's van het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.00000857-va01_0005.png"

Figuur 2.1. Het plangebied nabij de kern Veessen (Bron: Google Earth)

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.00000857-va01_0006.png"

Figuur 2.2. Het plangebiedaan De Stege (Bron: Bing Maps)

Op het perceel zelf staat momenteel een bedrijfswoning, twee grote kippenschuren, een schuur ten behoeve van de opslag van eieren en enkele gebouwen ten behoeve van het wonen. Het perceel direct achter de kippenschuren is in gebruik ten behoeve van het bedrijf. Dit perceel wordt meegenomen in onderhavig bestemmingsplan omdat het onderdeel uitmaakt van het agrarische bouwblok zoals dat is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan "Hoorn, Veessen en Vorchten".

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nota Ruimte, 2006

De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen voor de komende decennia. Op 27 februari 2006 is de Nota Ruimte formeel in werking getreden.

Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. De Nota Ruimte stelt ruimte voor ontwikkeling centraal en gaat uit van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De nota ondersteunt gebiedsgerichte, integrale ontwikkeling waarin alle betrokkenen anticiperen. Het accent verschuift van toelatingsplanologie naar ontwikkelingsplanologie. Ruimte voor ontwikkeling betekent ook dat het Rijk voor ruimtelijke waarden van nationaal belang waarborgen creëert om die te kunnen behouden en ontwikkelen.

De voornaamste ruimtelijke beleidsopgaven die het kabinet ziet voor de kortere en langere termijn zijn:

  • versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
  • bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
  • borging en ontwikkeling van belangrijke (inter-) nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid.

De doelstellingen voor het ruimtelijk beleid voor water en groene ruimte omvatten:

  • borging van veiligheid tegen overstromingen;
  • voorkoming van wateroverlast en watertekorten en verbetering van water- en bodemkwaliteit.

Daarnaast hecht het Rijk bij de uitvoering van het ruimtelijk beleid grote betekenis aan de borging en ontwikkeling van natuurwaarden, de ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit en van bijzondere (ook internationaal erkende) landschappelijke en cultuurhistorische waarden. De vitaliteit van het platteland wordt versterkt door ruimte te geven aan hergebruik van bebouwing en nieuwbouw in het buitengebied, vergroting en aanpassing van de toeristisch-recreatieve mogelijkheden en door ruimte te bieden aan een duurzame en vitale landbouw en overige economische activiteiten die zich verdragen met de kwaliteit van het landschap.

3.1.2 Conclusie toetsing aan de uitgangspunten van de Nota Ruimte

De onderhavige ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals gesteld in de Nota Ruimte. Dit omdat er een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse van De Stege 8 wordt bereikt door de sloop van de landschapsontsierende bebouwing en door de landschappelijk verantwoorde inrichting van het voormalige agrarische bouwblok.

3.2 Provinciaal Beleid

Het provinciaal beleid behelst een doorvertaling van rijksbeleid en is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste betreft het Streekplan Gelderland 2005. Daarnaast zijn enkele streekplanuitwerkingen in het voorliggende geval van belang.

3.2.1 Uitgangspunten van het Streekplan Gelderland 2005

Op 20 september 2005 is het Streekplan Gelderland 2005 in werking getreden. In het Streekplan Gelderland 2005 wordt het motto van de Nota Ruimte "decentraal wat kan, centraal wat moet" vertaald naar het provinciale niveau "lokaal wat kan, provinciaal wat moet". Het streekplan kent een selectieve beleidsinzet op die zaken die van provinciaal belang zijn. Daarbij hoort een grotere beleidsvrijheid en eigen verantwoordelijkheid voor gemeenten voor die zaken die van lokaal belang zijn. Het streekplan kent het onderscheid tussen de provinciale hoofdstructuur en het multifunctionele gebied. Voor het multifunctionele gebied geldt in het algemeen dat dit het domein is van de gemeenten en dat dit gebied een beperkte bemoeienis van de provincie kent.

3.2.2 Toetsing van het initiatief aan de provinciale uitgangspunten

Het plangebied valt binnen het multifunctionele gebied. De gronden in het plangebied zijn aangeduid als "waardevol landschap". Ingevolge de "Streekplanuitwerking zoekzones" en de daarbij behorende kaart valt het plangebied niet binnen een zoekzone die belemmeringen kan opleveren voor de in voorliggend bestemmingsplan besloten ontwikkeling. Daarnaast voldoet het plan aan de voorwaarden zoals deze gesteld worden in de "Streekplanuitwerking functieverandering". Het betreffende plan is daarmee in overeenstemming met provinciaal beleid en de uitwerkingen van het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Het beleid van de gemeente Heerde is vastgelegd in diverse beleidsstukken. In dit geval zijn de belangrijkste beleidsstukken de 'Structuurvisie Landelijk gebied', de 'Beleidsnotitie wonen in het landelijk gebied', de 'Visie op het wonen en werken in de gemeente Heerde tot 2015 en de 'Welstandsnota'.

3.3.1 Structuurvisie Landelijk Gebied

In de Structuurvisie landelijk gebied is het beleid geformuleerd op het buitengebied van de gemeente Heerde. De 'Structuurvisie Landelijk gebied' is op 27 juni 2005 vastgesteld door de raad van de gemeente Heerde. De hoofddoelstelling van de visie is het bieden van de ruimtelijke kaders aan een vitaal en leefbaar platteland, waarin gebiedseigen functies tot hun recht komen en nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn. Dit alles binnen de randvoorwaarden van groen, rust en ruimte.

De bovenstaande hoofddoelstelling is vertaald in enkele subdoelstellingen. Deze doelstellingen bepalen welke kwaliteiten van het landelijk gebied behouden en/of verder ontwikkeld moeten worden. De subdoelstellingen zijn:

  • De kenmerkende landschapsstructuur versterken;
  • Ruimte bieden aan een duurzame landbouw;
  • Het versterken van de sociaal-economische positie van het landelijk gebied;
  • Behoud en ontwikkelen van natuurwaarden;
  • Recreatieve mogelijkheden benutten;
  • Geen 'verstedelijking' van het landelijk gebied;
  • Het behoud, herstel en benutten van cultuurhistorische kwaliteit.

Onderdeel van de structuurvisie is een structuurvisie kaart. Deze kaart kent zes deelgebieden te weten; platteland van de natuur, platteland van de verweving, platteland van de dynamiek, platteland van de landbouw, platteland van de dynamiek met accent landschap en platteland van de rivier. In figuur 3.3 is een uitsnede van de structuurvisiekaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.00000857-va01_0009.png"

Figuur 3.3. Uitsnede kaart Structuurvisie landelijk gebied (Bron: Gemeente Heerde)

Volgens de vastgestelde Structuurvisie Landelijk Gebied ligt het plangebied in het deelgebied 'platteland van de dynamiek met accent op het landschap'.

Platteland van de dynamiek met accent op het landschap

Door de afzetting van grover bodemmateriaal van de IJssel zijn oeverwallen ontstaan. De oeverwallen zijn in deze visie benoemd als 'platteland van de dynamiek met accent landschap'. Kenmerkend voor de ruimtelijke structuur in dit gebied zijn de hoogteverschillen, de kronkelige wegen, de hoogstamboomgaarden en de hagen langs de wegen. Deze dienen in ieder geval in stand gehouden te worden en indien mogelijk ook hersteld en verder ontwikkeld te worden. Het platteland van de dynamiek met accent landschap heeft een agrarisch karakter met kansrijke agrarische bedrijven, afgewisseld met burgerwoningen. Veessen en Vorchten zijn op de structuurvisiekaart weergegeven als plattelandscentra.

Belangrijk voor de natuurwaarden in deze zone zijn de hagen en houtsingels die een belangrijk leefgebied vormen voor soorten van planten en dieren, die elders in het cultuurland geen of weinig bestaansmogelijkheden hebben.

Structuurbepalend in het platteland van de dynamiek met accent landschap zijn de wegbeplantingen, de knotwilgenrijen, de hagen langs wegen, de hoogstamboomgaarden, de markante solitaire bomen en de IJsseldijk. Deze landschapselementen dienen behouden te worden en indien mogelijk dient het landschap hersteld of zelfs verder ontwikkeld te worden. Dit landschap vormt een kleinschalig agrarisch productielandschap voor de gangbare landbouw met aandacht voor goed onderhoud en instandhouding van landschapselementen. Het gebied is ook uitermate geschikt voor verschillende vormen van hergebruik. Voor de woonfunctie wordt verwezen naar de beleidsnotitie 'Wonen in het landelijk gebied' welke in sub-paragraaf 3.3.2. behandeld wordt.

3.3.2 Beleidsnotitie Wonen in het landelijk gebied

De functie wonen is door de veranderingen in de agrarische structuur in het kader van de leefbaarheid van het platteland zeer belangrijk. In de beleidsnotitie 'Wonen in het landelijk gebied' is weergegeven op welke wijze deze functie in stand gehouden kan worden.

De beleidsnotitie 'Wonen in het landelijk gebied' gaat in op vijf verschillende aspecten van wonen te weten:

  • het bouwen van nieuwe woningen;
  • hergebruik van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen;
  • de ontwikkelingsmogelijkheden van bestaande woningen;
  • legaliseren bestaande woningen;
  • mogelijkheden voor de realisering van landgoederen.

In de beleidsnotitie is een hoofdstuk opgenomen over vrijkomende (agrarische) bebouwing. De gemeente is van mening dat wonen een geschikte vorm van (her-)gebruik van vrijgekomen agrarische gebouwen in het buitengebied is. Hiermee kan een impuls worden gegeven aan de leefbaarheid van het landelijk gebied, zonder nieuwe bouwlocaties toe te voegen. Dit moet in combinatie worden gezien met de woningen die in de ontwikkelingsgebieden kunnen worden gebouwd. Uitgegaan wordt van een reductie van tenminste 50 % van het bebouwd oppervlak per bestemmingswijziging.

3.3.3 Welstandsnota gemeente Heerde

De gemeenteraad van Heerde heeft de 'Welstandsnota gemeente Heerde' op 24 mei 2004 vastgesteld. Hierin is het welstandsbeleid van de gemeente Heerde beschreven. In de welstandsnota zijn zowel gebiedsgerichte als algemene welstandscriteria geformuleerd. De welstandsnota kent een gebiedsopdeling. Aan elk deelgebied is een welstandsniveau toegekend. Er wordt onderscheid gemaakt in vier welstandsniveau's, te weten:

  • Welstandsniveau 1, Zware toetsing;
  • Welstandsniveau 2, Reguliere toetsing;
  • Welstandsniveau 3, Soepele toetsing;
  • Welstandniveau 4, Welstandsvrij.

Het plangebied valt onder welstandniveau 4, wat inhoudt dat de locatie welstandsvrij is. In deze gebieden wordt een preventieve welstandsbeoordeling overbodig geacht.

3.3.4 Toetsing van het initiatief aan de gemeentelijke uitgangspunten

Uitgaande van een functieverandering in het "platteland van de dynamiek met accent op het landschap", de reductie van het bebouwd oppervlak van 50 % en de landschappelijke inpassing van het gehele perceel wordt geconcludeerd dat er een aanzienlijke kwaliteitsimpuls gegeven wordt aan het landschap. De in voorliggend bestemmingsplan besloten ontwikkeling is in overeenstemming met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten zoals hierboven verwoord.

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

4.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid en milieuzonering.

4.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. De functie 'wonen' is aan te merken als een geluidsgevoelige functie.

Op basis van artikel 77 van de Wgh dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of vaststelling van een Wro-procedure een akoestisch onderzoek te worden ingesteld. Het akoestisch onderzoek bepaalt de geluidsbelasting aan de gevel van de geluidsgevoelige bestemming die vanwege de weg wordt ondervonden.

De Stege geldt als een rustige 60-km weg met een beperkte verkeersintensiteit. Een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde is niet te verwachten. In dit kader kan ervan uit worden gegaan dat de voorkeursgrenswaarde ruim onder de 48 dB, ex artikel 82 van de Wgh ligt. Derhalve is geen akoestisch onderzoek noodzakelijk.

4.3 Bodemkwaliteit

4.3.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen dient een bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Boluwa Eco Systems B.V. uit Hattem heeft een verkennend bodemonderzoek op de locatie aan de Stege 8 uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting. Voor de opzet van het onderzoek is uitgegaan van een onverdachte locatie op basis van de NEN 5740 norm.

4.3.2 Resultaten onderzoek

4.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De aanleiding daartoe is de maatschappelijke discussie die ontstond als gevolg van de directe koppeling tussen ruimtelijke ordeningsprojecten en luchtkwaliteit. De directe koppeling had tot gevolg dat veel geplande (en als noodzakelijk of gewenst ervaren) projecten geen doorgang konden vinden in overschrijdingsgebieden. Bovendien moest voor ieder klein project met betrekking tot luchtkwaliteit een uitgebreide toets gedaan worden.

Met de nieuwe ‘Wet luchtkwaliteit’ en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de ‘Wet luchtkwaliteit’ bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen op grond van de richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage.

In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.

Het onderhavige project is aan te merken als een project dat ‘niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging’. Toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit kan achterwege blijven.

Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de naaste toekomst niet te verwachten.

Geconcludeerd wordt dat Wet Luchtkwaliteit en het Besluit NIBM geen belemmering vormt voor het project.

4.5 Externe Veiligheid

4.5.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Die beperkingen moeten in milieuvergunningen en bestemmingsplannen zijn vastgelegd. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen.

Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi)
  • de Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo)
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Structuurschema buisleidingen (SBUI) van toepassing.

Het doel van het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken.

4.5.2 Situatie in en bij het plangebied

Aan hand van de Risicokaart Gelderland is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de risicokaart Gelderland staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de risicokaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.00000857-va01_0010.png"

Figuur 5.1. Uitsnede risicokaart Gelderland (Bron: Provincie Gelderland)

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving terzake van externe veiligheid.

4.6 Milieuzonering

4.6.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk:

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.00000857-va01_0011.png"

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

4.6.2 Onderzoeksresultaten milieuzonering

Hoofdstuk 5 Flora & Fauna, Archeologie En Watertoets

5.1 Flora En Fauna

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

5.1.1 Gebiedsbescherming

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (Natura2000) worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ’s).

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van LNV.

Het plangebied is gelegen in de nabijheid van Natura 2000-gebieden "Uiterwaarden IJssel" en "Veluwe" en de EHS. Verder bevindt het plangebied zich ook in het Nationaal Landschap 'Veluwe'.

5.1.2 Flora en Faunawet

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

Geconstateerd wordt dat er sprake is van een bebouwd perceel waar de nog in gebruik zijne agrarische bebouwing gesloopt wordt. Deze bebouwing wordt momenteel nog intensief gebruikt waardoor hier geen bijzondere fauna is te verwachten. Na het stopzetten van dit gebruik zullen de gebouwen direct gesloopt worden. Voor het overige betreft het hier bebouwd perceel dat grotendeels uit verhard oppervlak bestaat. Gelet op de terreingesteldheid is het plangebied ongeschikt voor beschermde flora. Gelet op de kenmerken van het plangebied is er evenmin sprake van een foerageergebied. Het project zal hierin bovendien geen verandering brengen. De locatie heeft geen of een zeer lage natuurwaarde. Van een negatief effect van de ingrepen in het gebied op de flora en fauna lijkt dan ook geen sprake

Overigens wordt benadrukt dat rekening wordt gehouden met de in artikel 2 van de Flora- en faunawet opgenomen zorgplichtbepaling.

Op grond van artikel 2, lid 1 neemt een ieder voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, evenals voor hun directe leefomgeving. In artikel 2, lid 2 is bepaald dat de zorg, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval inhoudt dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken). De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend.

5.2 Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Deze wet, een wijziging op de Monumentenwet 1988, regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Nieuw in de wet is dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Op basis van de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) heeft het plangebied een 'middelhoge archeologische verwachtingswaarde'. Zie ook figuur 5.3. Uit de Archeologische Monumentenkaart blijkt dat er in de directe omgeving geen archeologische monumenten aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.00000857-va01_0014.png"

Figuur 6.3. Uitsnede Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (Bron: Kennisinfrastructuur Cultuurhistorie)

Weliswaar kent het plangebied een middelhoge archeologische verwachtingswaarde, er is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk. De te bebouwen gronden zijn al geroerd en het te bebouwen oppervlak is dusdanig klein dat hiervoor geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

5.3 Wateraspecten

5.3.1 Vigerend beleid

5.3.2 Waterparagraaf

Zoals in voorgaande subparagrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Watertoets

De watertoets is het aangewezen instrument om expliciet aan te geven welke wateraspecten in het geding zijn bij een ruimtelijk plan, wat de gevolgen van het betreffende bestemmingsplan zijn voor het watersysteem en welke maatregelen worden genomen om deze gevolgen het hoofd te bieden. Hierbij gaat het niet alleen om waterveiligheid, maar ook om grondwaterbescherming en wateroverlast. In ieder geval verdienen de volgende aspecten aandacht, zowel bij de keuze als bij de inrichting van de locatie:

  • Veiligheid: behouden en vergroten van de veerkracht. Met veerkracht bedoelen we het vermogen van het watersysteem om extreme situaties met veel neerslag het hoofd te bieden door voldoende bergings- en afvoermogelijkheden, zodat overstroming of ongewenste inundatie niet optreden;
  • Grondwaterbescherming;
  • Kwantitatieve gevolgen voor grond- en oppervlaktewater;
  • Kwalitatieve gevolgen voor grond- en oppervlaktewater;
  • Compensatie negatieve gevolgen.

Het onderhavige plan valt binnen de categorie "postzegelplannen" zoals Waterschap Veluwe die voor de watertoets heeft gedefinieerd. De houdt in dat voor het plan het "standaard wateradvies" van toepassing is waardoor het plan niet in het kader van het vooroverleg aan het Waterschap Veluwe hoeft worden voorgelegd.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

In hoofdstuk 2 is al ingegaan op de landschappelijke aspecten en de kenmerken van de directe omgeving van het plangebied. In dit hoofdstuk wordt op de ruimtelijke ontwikkeling zelf ingegaan.

6.1 Ruimtelijke Inpasbaarheid

Het hergebruik van het agrarische bouwblok als woonperceel voldoet aan de uitgangspunten van het functieveranderingsbeleid. Bij de inrichting van het plangebied spelen de omgevingskwaliteiten een zeer belangrijke rol. Voor het perceel is dan ook een landschapsplan opgesteld zodat een verantwoorde landschappelijke inpassing gegarandeerd is.

6.1.1 Stedenbouwkundige inpasbaarheid

De nieuw te bouwen woning/woongebouw zal qua vormgeving aansluiten bij het overheersende bebouwingsbeeld in de omgeving. Karakteristieke vormen, elementen en structuren van bestaande bebouwing dient terug te komen bij de nieuwe bebouwing.

Door het slopen van de ontsierende kippenschuren en de toevoeging van een woning/woongebouw voor op het erf ontstaat een voor de omgeving aanzienlijk beter bebouwingsbeeld. Dit wordt nog eens versterkt doordat het gehele erf landschappelijk wordt ingepast.

6.1.2 Landschappelijke inpasbaarheid

Bij het opstellen van het landschapsplan is met een aantal aspecten rekening gehouden. O.a. het verkavelingspatroon van de omliggende percelen is van belang. Verder dient bij de inrichting van het perceel gebruik gemaakt te worden van inheemse beplanting.

Het landschapsplan dat is opgesteld voor het perceel aan De Stege 8 houdt rekening met het bovenstaande en sluit aan bij de bestaande landschappelijke structuren en kwaliteiten van het landschap.

Verkavelingspatroon

In het landschapsplan komt het kenmerkende verkavelingspatroon naar voren door gebruik te maken van verschillende vormen van afrasteringen en hagen. De bestaande doornhaag blijft gehandhaafd en door gebruik te maken van afrasteringen van kastanje- of eikenpalen en divers gebruik van beplanting in de vorm van singels wordt het verkavelingspatroon benadrukt.

Handhaven bestaande beplantingsstructuren

Het landschapsplan voorziet in het handhaven van waardevolle bestaande beplanting. In het voorliggende plan blijft de doornhaag aan de westzijde van het perceel behouden. Ook de bestaande beplanting aan de voorzijde van het erf die het zicht vanaf de weg op de bestaande woning moet ontnemen blijft behouden evenals het bosje dat momenteel direct achter de kippenschuren ligt.

Weiland

Het weiland achter de kippenschuren wordt omheind met een afrastering van kastanje- of eikenpalen en beplanting. Het weiland zal extensief beheerd worden waardoor natuurwaarden de kans krijgen zich aldaar te ontwikkelen.

Knotwilgen

Aan de oostzijde van het perceel zullen knotwilgen geplant worden. Deze streekeigen soort past goed in het landschap en sluit aan bij de omgevingskwaliteiten van dit landschap.

Singel

Aan de zuidzijde van het perceel en deels aan de oostzijde van het perceel wordt een singel opgericht. De beplanting in deze singel zal bestaan uit streekeigen soorten als Gelderse roos, Veldesdoorn en Trosvlier.

Tuin

De tuin bij de nieuwe woning wordt naar wens van de bewoners ingericht. Voor het overige zal de uitstraling van het erf eenvoudig zijn zodat de nieuw te bouwen woning goed naar voren komt.

6.2 Verkeersaspecten-parkeren

De ontsluiting van de bestaande woning blijft ongewijzigd. De ontsluiting van de nieuwe woning/woongebouw vindt plaats op De Stege. Gelet op de functie van deze weg en gezien de beperkte verkeersintensiteit levert dit vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren op. Parkeren ten behoeve van de woningen vindt plaats op eigen terrein.

Tegen de functieverandering op het perceel en de toevoeging van een woning/woongebouw bestaat vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt geen overwegende bezwaren.

Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten En Planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het wijzigingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet Van De Regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt sinds 1 januari 2010. Ook de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) sindsdien verplicht. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

Met de SVBP2008 is in dit plan rekening gehouden, evenals met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

Het juridisch bindend gedeelte van het wijzigingsplan bestaat uit planregels en een bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Het plan kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  2. 2. Bestemmingsregels;
  3. 3. Algemene regels (o.a. afwijkingen);
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

7.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

• Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

• Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden. Op verbeelding zijn soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.

De inleidende regels zijn overgenomen uit het geldende bestemmingsplan 'Hoorn, Veessen en Vorchten' met dien verstande dat een aanpassing heeft plaatsgevonden in verband met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening, Besluit ruimtelijke ordening en het SVBP 2008.

7.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • I. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • II. Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);
  • III. Afwijkingen van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels.

De regels zijn overgenomen uit het geldende bestemmingsplan 'Hoorn, Veessen en Vorchten' met dien verstande dat een aanpassing heeft plaatsgevonden in verband met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening, Besluit ruimtelijke ordening en het SVBP 2008.

7.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  1. a. Antidubbeltelregel (Artikel 6)

Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend

  1. b. Algemene gebruiksregels (Artikel 7)

In dit artikel wordt het gebruik van gronden en opstallen geregeld.

  1. c. Algemene afwijkingsregels (Artikel 8)

In dit artikel worden de afwijkingsvoorwaarden beschreven. Deze regels gelden voor het hele plangebied.

De regels zijn overgenomen uit het geldende bestemmingsplan 'Hoorn, Veessen en Vorchten' met dien verstande dat een aanpassing heeft plaatsgevonden in verband met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening, Besluit ruimtelijke ordening en het SVBP 2008.

7.2.4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit wijzigingsplan.

7.3 Verantwoording Van De Regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Agrarisch met waarden - Landschap (artikel 3)

De bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' is bedoeld voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Een gedeelte van het (voormalige) agrarische perceel aan De Stege 8 heeft deze bestemming gekregen. De bestemming biedt ook ruimte voor recreatief medegebruik (wandelen, fietsen, picknickplaatsen etc.). Binnen deze gronden mogen in principe uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde (afrastering en dergelijke) tot een hoogte van 2 meter worden opgericht. Er mogen geen kuilvoerplaten, sleufsilo's en voorzieningen ten behoeve van mest worden opgericht. Het oprichten van een nieuw agrarisch bedrijf is niet mogelijk binnen deze bestemming.

Tuin (artikel 4)

De bestemming 'Tuin' is bedoeld voor een tuin. Op de gronden grenzend aan het hoofdgebouw is het mogelijk om carports, andere-bouwwerken, erven en parkeervoorzieningen te realiseren. Voor deze gebouwen/bouwwerken zijn bouwregels opgenomen welke in acht genomen moeten worden.

Wonen (artikel 5)

De (voormalige) bedrijfswoning aan De Stege wordt bestemd tot 'Wonen' (burgerwoningen). Daarnaast is het mogelijk om een nieuwe woning/woongebouw op te richten binnen het bouwvlak dat naast de bestaande bedrijfswoning gesitueerd is. Bij de benadering van de woonfunctie is uitgegaan van een maximale oppervlakte van 150 m² en een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 en 11 meter. Ten aanzien van het toegestane aantal woningen is in de regels bepaald dat per bouwvlak 1 woning/woongebouw is toegestaan.

Bij recht mag 100 m² aan bijgebouwen worden opgericht. In afwijking hiervan zijn er enkele afwijkingsregels opgenomen waardoor deze oppervlakte, onder voorwaarden, mag worden vergroot. Bijvoorbeeld als er sprake is van een agrarisch hobbybedrijf en het grondoppervlak tenminste 5000 m² bedraagt.

7.4 Handhaving

Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor burger waar deze uit af kan leiden wat zijn eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van buurman en directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.

De gemeente Heerde hanteert een strikt handhavingsbeleid. In dit beleid worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
  • géén stilzwijgend gedogen;
  • gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;
  • gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.

Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijk traject zal gelijktijdig worden ingezet.

Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid

Voor het bestemmingsplan is geen exploitatieplan opgesteld. Conform artikel 6.12 lid 2 Wro kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan op te stellen indien het verhalen van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. Dit is bij het onderhavige plan het geval. Eventuele kosten voor de gemeente zijn verzekerd op basis van de gemeentelijke legesverordening. Mogelijke planschadekosten zullen worden verhaald op de initiatiefnemer. Een planschadeovereenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer is reeds gesloten.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

9.1 Inspraak

Het onderhavige plan betreft kleinschalige ruimtelijke ontwikkeling van beperkte aard. Derhalve wordt het voorliggende bestemmingsplan niet vrijgegeven voor inspraak.

9.2 Vooroverleg

9.2.1 Waterschap Veluwe

Het onderhavige plan valt binnen de categorie "postzegelplannen" zoals Waterschap Veluwe die voor de watertoets heeft gedefinieerd. De houdt in dat voor het plan het "standaard wateradvies" van toepassing is waardoor het plan niet in het kader van het vooroverleg aan het Waterschap Veluwe hoeft worden voorgelegd.

9.2.2 Provincie Gelderland en VROM-inspectie

In artikel 3.1.1, lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat gemeenten bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de o.a. diensten van de provincie en het Rijk “die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn”. De provincie is met de minister van mening dat “in het geding zijn” hier moet worden begrepen als “aan de orde zijn”. Dit betekent dat de gemeente bepaalt of bij een plan provinciale- of rijksbelangen een rol spelen, en dat de provincie en het Rijk vervolgens inhoudelijk afweegt of deze belangen gerespecteerd worden, hetgeen in lijn is met de sturingsfilosofie van de Wro. Op grond van deze bepaling is vooroverleg bij plannen met enkel lokale belangen niet vereist. Het onderhavige plan valt ook onder de provinciale Wro-agenda. Derhalve wordt het onderhavige plan niet voorgelegd aan de provincie Gelderland en de VROM-inspectie.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 8 december 2010 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is één zienswijze binnengekomen. De gemeentelijke beantwoording op deze zienswijze is vervat in een zienswijzenverslag welke is opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting. De zienswijze heeft geleid tot wijzigingen in de toelichting.

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Zienswijzenverslag

Bijlage 2 Zienswijzenverslag