KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Antidubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
Artikel 9 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Van Het Plangebied
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.4 Huidige Planologisch Regiem
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie
2.1 De Landschappelijke Aspecten
2.2 Het Plangebied
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten
4.1 Algemeen
4.2 Geluid
4.3 Bodemkwaliteit
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Milieuzonering
Hoofdstuk 5 Flora & Fauna, Archeologie En Watertoets
5.1 Flora En Fauna
5.2 Archeologie
5.3 Wateraspecten
Hoofdstuk 6 Planbeschrijving
6.1 Ruimtelijke Inpasbaarheid
6.2 Landschappelijke Inpasbaarheid
6.3 Verkeersaspecten-parkeren
Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten En Planverantwoording
7.1 Inleiding
7.2 Opzet Van De Regels
7.3 Verantwoording Van De Regels
7.4 Handhaving
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Inspraak En Vooroverleg
9.1 Inspraak
9.2 Vooroverleg
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek

Agrarisch gebied (Herziening Wolbertsdijk 2 te Wapenveld)

Bestemmingsplan - Heerde

Vastgesteld op 17-06-2011 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Agrarisch gebied (Herziening Wolbertsdijk 2 te Wapenveld)' van de gemeente Heerde;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0246.00000860-va01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aan-huis-verbonden-beroep:

een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, cosmetisch, kunstzinnig of hiermee gelijk te stellen gebied, waaronder begrepen een kapsalon, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar - ingevolge de regels - regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 bebouwingspercentage:

de bebouwde oppervlakte van de gebouwen uitgedrukt in procenten van de totale oppervlakte van nader aangegeven gronden;

1.8 bed & breakfast:

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.12 bouwblok

een aaneengesloten stuk grond, waarbinnen een bouwperceel is gesitueerd waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.13 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.14 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.15 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.18 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.19 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.20 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.21 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.22 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.24 kampeermiddel:

een tent, tentwagen, een kampeerauto of een caravan, niet zijnde een stacaravan;

1.25 kleinschalig kampeerterrein:

een kampeerterrein voor niet meer dan 25 kampeermiddelen (niet zijnde stacaravans) gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;

1.26 landschappelijke inpassing:

de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.27 paardenbak:

een niet-overdekte piste, voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem waar naast training en africhting van het paard eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden;

1.28 peil:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. indien in of op het water wordt gebouwd:
    het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);

1.29 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;'

1.30 twee-aaneen:

twee woningen waarvan de hoofdgebouwen aan elkaar zijn gebouwd;

1.31 voorgevel:

de naar de weg toegekeerde gevel;

1.32 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De breedte van een gebouw:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren.

2.2 De dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 De goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 De inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 De bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 De oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,75 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in woningen, met dien verstande dat:

  1. a. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing;
  2. b. een aan-huis-gebonden beroep;

met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken zonder dank, tuinen en erven.

3.2 Bouwregels

Op de tot "Wonen" bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  2. b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. c. de landschappelijke inpassing;
  4. d. de verkeersveiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. f. de milieusituatie.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in Artikel 6 (Algemene gebruiksregels), wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en opstallen voor een (aan huis gebonden) bedrijf;
  2. b. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor doeleinden van zelfstandige bewoning;
  3. c. het gebruik van gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

5.1 Afstanden tot wegen

Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen dienen, wanneer gebouwen worden gebouwd op gronden grenzend aan de bestemming "Verkeer" de volgende afstanden uit de as van de op de kaart nader onderscheiden wegen in acht genomen, met dien verstande dat indien ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan een kleinere afstand aanwezig is, deze gehandhaafd mag blijven:

Categorie Afstand uit de wegas
Verkeer klasse A 100 meter
Verkeer klasse C 30 meter
Verkeer klasse D 20 meter
Overige wegen 15 meter

5.2 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouder kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1, indien en voor zover uit overleg met de wegbeheerder blijkt dat daartegen uit hoofde van het wegbeheer, de verkeersveiligheid daaronder begrepen, geen bezwaar bestaat.

5.3 Afwegingskader

Bij een afwijking als bedoeld in lid 5.2 vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in Artikel 7 (Algemene afwijkingsregels).

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

  1. a. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de aan de grond gegeven bestemming.
  2. b. Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval verstaan:
    1. 1. het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;
    2. 2. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden als paardenbak.
  3. c. Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt niet verstaan:
    1. 1. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning of ontheffing vereist is en deze is verleend;
    2. 2. de opslag van materiaal en het stallen van caravans in (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen.
  4. d. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde onder a en b, indien strikte toepassing van de verbodsregels zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

7.1 Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de bij recht in de voorschriften gegeven maten, afmetingen, percentages, met uitzondering van oppervlakte- en inhoudsmaten, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. c. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  4. d. de bestemmingsregels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken zonder dak wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  5. e. de bestemmingsregels en toestaan dat wordt gebouwd voor nutsvoorzieningen tot een bouwhoogte van niet meer dan 3m en een oppervlakte van niet meer dan 25 m²;
  6. f. het bepaalde ten aanzien van de maximale hoogte van gebouwen en toestaan dat de hoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en schotelantennes, indien de oppervlakte van de vergroting van de verhoging niet meer bedraagt dan 1 m², met dien verstande dat de oppervlakte van de vergroting ten behoeve van een liftkoker niet meer bedraagt dan 4 m²;
  7. g. de bestemmingsregels ten behoeve van tijdelijk kamperen in groeps- of verenigingsverband met een duur van niet meer dan 10 dagen (opbouw- en afbreekdagen daaronder begrepen).

7.2 Afwegingskader

Bij een afwijking als bedoeld in lid 7.1 vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:

  1. a. de mate waarin de natuurlijke-, landschappelijke- en cultuurhistorische waarden, welke het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  2. b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of van eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  3. c. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de aanvaardbaarheid op het gebied van financiële uitvoerbaarheid milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  4. d. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  5. e. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.

7.3 Weigering

Indien de waarden en/of belangen als genoemd in 7.2 onder a en b onevenredig worden geschaad en/of de 7.2 onder c en d genoemde uitvoerbaarheid/ inpasbaarheid niet is aangetoond en/of de 7.2 onder e genoemde verkeerssituatie onevenredig wordt beïnvloed, is de afwijkingsbevoegdheid niet van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken

8.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan "Agrarisch gebied (Herziening Wolbertsdijk 2 te Wapenveld)" van de gemeente Heerde.

Aldus vastgesteld door de Raad in de vergadering d.d.

, Voorzitter

, Griffier

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaar van het perceel aan de Wolbertsdijk 2 te Wapenveld, kadastraal bekend als Gemeente Heerde, sectie M, nummer 517, is voornemens om bijna alle aanwezige opstallen (inclusief de bestaande bedrijfswoning) op het perceel te slopen. Enkel een bestaande, aan de Nieuwe Wetering staande, schuur blijft behouden.

De te slopen oppervlakte op het erf aan de Wolbertsdijk 2 bedraagt 570 m2. Verder wordt en een schuur in Hattem gesloopt met een oppervlakte van 202,5 m2. De schuur in Hattem is boventallig in relatie tot een op diezelfde locatie ingezet functieveranderingsproject. Beide gemeenten kunnen instemmen met de inzet van deze oppervlakte aan de Wolbertsdijk 2. De totaal te slopen oppervlakte bedraagt hiermee ruim 770 m2. Het totale perceel is 2,24 hectare groot. In plaats van de schuren zal een twee-onder-één kapwoning gebouwd worden en in de plaats van de bestaande bedrijfswoning zal een vrijstaande woning herbouwd worden.

Omdat de bouw van een extra twee-onder-één kapwoning niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. In deze herziening dient te worden aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met onder meer:

  • nota's en visies op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau;
  • de nieuwe eisen ten aanzien van de vormgeving van het plan. Hierbij wordt gedoeld op gestandaardiseerde regels en een digitale verbeelding, gebaseerd op objectgerichte vlakken en voorzien van een codering zoals omschreven in het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO);
  • de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

1.2 Ligging Van Het Plangebied

De locatie betreft het perceel aan de Wolbertsdijk 2 in het buitengebied van de gemeente Heerde, tussen de kernen Wapenveld en Hoorn. In figuur 1.1 is de locatie aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.00000860-va01_0002.png"

Figuur 1.1. Ligging van het plangebied (Bron: Kadaster)

1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan "Agrarisch gebied (Herziening Wolbertsdijk 2 te Wapenveld)" bestaat uit de volgende stukken:

  • de verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.0246.00000860-va01 schaal 1 : 1.000 en een renvooi);
  • regels.

Op de verbeelding is de bestemming van de gronden binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan.

1.4 Huidige Planologisch Regiem

Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan "Agrarisch Gebied'. Dit bestemmingsplan is op 23 oktober 1989 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Heerde en op 11 mei 1990 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland. Op grond van dit bestemmingsplan heeft het perceel aan de Wolbertsdijk 2 de bestemming “Agrarisch gebied” met daarbij behorend een agrarisch bouwblok. Deze gronden zijn bestemd voor agrarische doeleinden en binnen de bebouwingsgrenzen mag één agrarisch bedrijfscomplex worden opgericht, waaronder één bedrijfswoning. De in dit bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Eventuele medewerking kan alleen worden verleend middels een herziening van het vigerende bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie gegeven. Hierin wordt ingegaan op de landschappelijke aspecten en het plangebied zelf.

In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van rijk, provincie en de gemeente Heerde beschreven.

In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieuthema's de revue.

Hoofdstuk 5 gaat in op de aspecten betreffende de flora & fauna, archeologie en de watertoets.

In hoofdstuk 6 wordt een beschrijving gegeven van het bouwvoornemen.

In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.

Hoofdstuk 9 gaat in op de inspraak en het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie

In dit hoofdstuk wordt het plangebied beschreven. Dit hoofdstuk gaat in op de landschappelijke structuur in de omgeving van het plangebied en op de huidige situatie van het plangebied zelf.

2.1 De Landschappelijke Aspecten

De gemeente Heerde ligt op de rand van het Veluwemassief in het overgangsgebied van het Veluwemassief naar de IJsselvallei en bestaat uit de grotere kernen Heerde en Wapenveld en enkel kleinere plattelandskernen.

De landschappelijke structuur in de gemeente wordt voor een groot deel bepaald door drie grotere watergangen; het Apeldoornsch kanaal, de Groote Wetering en de IJssel. Het buitengebied van Heerde wordt gekenmerkt door een driedeling. Het westen en noorden van de gemeente is voornamelijk in gebruik als bos- en natuurgebied, er komen nauwelijks agrarische bedrijven voor. Het tussenliggende gebied vormt de kleinschalige overgangszone, met veel kleinschalige agrarische bedrijven. De ruimtelijke structuur wordt bepaald door de aanwezigheid van ruimtelijke elementen als bebouwing, wegen en beplanting, de onderlinge relaties hiertussen en de ruimtes die erdoor worden gevormd. De landschappelijke karakteristiek wordt gekenmerkt door de overgang van de Veluwe naar de IJsselvallei, van gesloten naar open gebied. De ligging van de gemeente Heerde in het overgangsgebied vormt één van de aantrekkelijke kenmerken van de gemeente: het bos is dichtbij, terwijl anderzijds op een kleine afstand de IJsselvallei aanwezig is.

2.2 Het Plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Heerde, tussen de dorpen Wapenveld en Hoorn. Hemelsbreed ligt het plangebied 1,5 kilometer ten zuiden van de kern Wapenveld. Tussen het plangebied en de Wolbertsdijk bevindt zich de Nieuwe Wetering. Het gebied kenmerkt zich als een hoofdzakelijk agrarisch gebied. In figuur 2.1. is het plangebied en haar omgeving weergegeven. In figuur 2.2. is nader ingezoomd op het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.00000860-va01_0003.png"

Figuur 2..1. Het plangebied in haar omgeving (Bron: Google Earth)

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.00000860-va01_0004.png"

Figuur 2.2. Het plangebied aan de Wolbertsdijk (Bron: Bing Maps)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nota Ruimte, 2006

De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen voor de komende decennia. Op 27 februari 2006 is de Nota Ruimte formeel in werking getreden. Het accent verschuift van toelatingsplanologie naar ontwikkelingsplanologie. Ruimte voor ontwikkeling betekent ook dat het Rijk voor ruimtelijke waarden van nationaal belang waarborgen creëert om die te kunnen behouden en ontwikkelen.

De nationale belangen omvatten globaal genomen:

  • Nationale planologische principes zoals gebundelde verstedelijking en versterking van de kwaliteiten van het landschap;
  • De ontwikkeling van de Randstad, de mainports en een aantal grote bouwlocaties;
  • De bescherming en ontwikkeling van een aantal groene en blauwe gebiedscategorieën;
  • Ruimtelijke garanties voor de nationale grondstoffen- en energieproductie.

De inwerkingtreding van de nieuwe Wro heeft ook gevolgen voor de doorwerking van het nationaal ruimtelijke beleid. Per 1 juli 2008 zijn pkb's, waaronder de Nota Ruimte, alleen nog bindend voor het rijk zelf en niet meer voor andere overheden.

In verband daarmee zijn de nationale ruimtelijke belangen opgenomen en uitgewerkt in de 'Realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid'. Hierin wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Het resultaat is een duidelijk overzicht van de kaders die het Rijk stelt aan het handelen van medeoverheden. De Realisatieparagraaf is in juni 2008 door het kabinet vastgesteld en heeft de status van structuurvisie.

De uitgangspunten uit de Realisatieparagraaf zijn overgenomen in de AMvB Ruimte.

In het kader van dit bestemmingsplan zijn de volgende nationale belangen uit de Nota Ruimte van belang:

  • beschermen van de ecologische hoofdstructuur;
  • bescherming van nationale landschappen.

3.1.2 Conclusie toetsing aan de uitgangspunten van de Nota Ruimte

De wijziging van de bestemming en functieverandering op het erf aan de Wolbertsdijk 2, dat de aanleiding is voor het voorliggende bestemmingsplan, voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Nota Ruimte en verankerd in de AMvB Ruimte.

3.2 Provinciaal Beleid

Het provinciaal beleid behelst een doorvertaling van rijksbeleid en is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste betreft het Streekplan Gelderland 2005. Daarnaast zijn enkele streekplanuitwerkingen in het voorliggende geval van belang.

3.2.1 Uitgangspunten van het Streekplan Gelderland 2005

Op 20 september 2005 is het Streekplan Gelderland 2005 in werking getreden. In het Streekplan Gelderland 2005 wordt het motto van de Nota Ruimte "decentraal wat kan, centraal wat moet" vertaald naar het provinciale niveau "lokaal wat kan, provinciaal wat moet". Het streekplan kent een selectieve beleidsinzet op die zaken die van provinciaal belang zijn. Daarbij hoort een grotere beleidsvrijheid en eigen verantwoordelijkheid voor gemeenten voor die zaken die van lokaal belang zijn. Het streekplan kent het onderscheid tussen de provinciale hoofdstructuur en het multifunctionele gebied. Voor het multifunctionele gebied geldt in het algemeen dat dit het domein is van de gemeenten en dat dit gebied een beperkte bemoeienis van de provincie kent.

3.2.2 Streekplanuitwerking Functieverandering

In het Streekplan Gelderland 2005 is opgenomen dat functieverandering van met name (agrarische) bedrijfsgebouwen is toegestaan. In het streekplan is hiervoor een aantal algemene uitgangspunten en randvoorwaarden geformuleerd. Aan de regio's is de gelegenheid geboden om hieraan een nadere invulling te geven. Hierbij mag in principe gemotiveerd van het streekplan worden afgeweken. De regio Noord-Veluwe heeft een "Streekplanuitwerking Functieverandering" opgesteld en voorgelegd aan Gedeputeerde Staten. Deze hebben op 22 april 2008 het beleid goedgekeurd. Het gemeentebestuur van Heerde heeft eveneens ingestemd met de visie.

Het beleid kent ten opzichte van het streekplan twee belangrijke aanvullingen/wijzigingen:

  1. 1. in ruil voor sloop van minimaal 500 m² aan voormalige bedrijfsgebouwen kan een woongebouw (bestaande uit meerdere wooneenheden) worden gebouwd;
  2. 2. toegestaan is dat in plaats van één woongebouw ook een vrijstaande woning of twee woongebouwen toegestaan is, mits deze in een setting wordt geplaatst die doet vermoeden dat het om een meer of meer oorspronkelijke clustering gaat. De bouw van twee vrijstaande woningen of de bouw van één vrijstaande woning in combinatie met één woongebouw staat het beleid niet toe.

Het functieveranderingsbeleid kent als uitgangspunt dat de woningen bij elkaar worden gesitueerd. Ook wordt uitgegaan van een reductie van tenminste 50% van de bebouwing (alle opstallen, exclusief de bedrijfswoning) per bestemmingswijziging. Als aanvullende voorwaarde wordt gesteld dat verzoeker extra investeert in de kwaliteit van het buitengebied, bijvoorbeeld door natuurontwikkeling in de vorm van houtsingels of bosaanplant.

In het voorliggende plan wordt de bouw van een extra twee-onder-één kapwoning mogelijk gemaakt doordat er een aanzienlijke hoeveelheid "rood" wordt gesloopt. Het streekplan gaat ervan uit dat “rood” primair via functieverandering, hergebruik bestaande bebouwing en woningsplitsing wordt gerealiseerd. In het onderhavige geval is hier sprake van. De sloop van 770 m² rechtvaardigt de bouw van een nieuwe twee-onder-één kapwoning in het buitengebied.

Het beleid gaat primair uit van het handhaven van de bestaande bedrijfswoning. Dit om zoveel mogelijk oorspronkelijke elementen van het perceel te behouden. Indien men de bestaande bedrijfswoning wil slopen moet daarvoor een gegronde reden zijn. Een slechte bouwkundige kwaliteit kan aanleiding geven om een uitzondering te maken. In dit geval is de woning in twijfelachtige staat en zou renovatie naar verhouding te veel kosten en afbreuk doen aan het de beoogde kwaliteitsimpuls voor het buitengebied.

Middels een landschapsinrichtingsplan wordt het erf aan de Wolbertsdijk 2 op een landschappelijk verantwoorde wijze ingericht. Leidend bij het inrichtingsplan zijn de aanwezige structuren en kwaliteiten van het omliggende landschap. Door middel van de sloop van de bebouwing en de landschappelijke inrichting van het gehele erf wordt aan aanzienlijke impuls gegeven aan de kwaliteit en vitaliteit van het buitengebied.

3.2.3 Streekplanuitwerking 'Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking'

Op verzoek van gemeenten heeft de provincie in het streekplan een gebiedsspecifiek beleid ontwikkeld in de vorm van regionale structuurvisies. Deze visies zijn gebaseerd op een analyse van ruimtelijke structuren en ruimtelijke opgaven of ambities voor wat betreft de ruimtebehoefte. Voornamelijk gaan de visies in op de gewenste verstedelijking en de daarbij passende positie van de stedelijke kernen en netwerken en op de opgaven voor het landelijk gebied.

De gemeente Heerde maakt onderdeel uit van de regio 'Noord Veluwe'. De regio 'Noord Veluwe' kenmerkt zich als een bijzonder belevingslandschap dat een aantrekkelijk toeristisch product is. De regio kent een goed voorzieningenniveau en een levendige lokale economie. De ambitie van de regio is verwoord in de volgende hoofddoelstelling:
"zorg dragen voor leefbare gemeenschappen in een hoogwaardige omgeving, waarbij natuur en landschap en leefbaarheid vanuit wederzijds respect met elkaar in evenwicht zijn"

Gedeputeerde Staten van Gelderland heeft op 12 december 2006 de Streekplanuitwerking 'zoekzones voor stedelijke functies en landschappelijke versterking' vastgesteld. Hierin worden zones voor stedelijke functies en landschappelijke functies aangewezen. Met deze zoekzones wil de provincie voorzien in de ruimtebehoefte tot 2015. In figuur 3.2 is een uitsnede opgenomen van de kaart 'zoekzones' behorende bij de streekplanuitwerking.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.00000860-va01_0006.png"

Figuur 3.2. Uitsnede kaart streekplanuitwerking zoekzones (Bron: Provincie Gelderland)

Het plangebied ligt niet in één van de hiervoor genoemde zoekzones

3.2.4 Toetsing van het initiatief aan de provinciale uitgangspunten

Het plangebied valt binnen het multifunctionele gebied. De gronden in het plangebied zijn aangeduid als "multifunctioneel platteland". Ingevolge de "Streekplanuitwerking zoekzones" en de daarbij behorende kaart valt het plangebied niet binnen een zoekzone die belemmeringen kan opleveren voor de in voorliggend bestemmingsplan besloten ontwikkeling. Daarnaast voldoet het plan aan de voorwaarden zoals deze gesteld worden aan functieverandering in het buitengebied. Het betreffende plan is daarmee in overeenstemming met provinciaal beleid en de uitwerkingen van het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Het beleid van de gemeente Heerde is vastgelegd in diverse beleidsstukken. In dit geval zijn de belangrijkste beleidsstukken de 'Structuurvisie Landelijk gebied', de 'Beleidsnotitie wonen in het landelijk gebied', de 'Visie op het wonen en werken in de gemeente Heerde tot 2015 en de 'Welstandsnota'.

3.3.1 Structuurvisie Landelijk Gebied

3.3.2 Beleidsnotitie Wonen in het landelijk gebied

De functie wonen is door de veranderingen in de agrarische structuur in het kader van de leefbaarheid van het platteland zeer belangrijk. In de beleidsnotitie 'Wonen in het landelijk gebied' is weergegeven op welke wijze deze functie in stand gehouden kan worden.

De beleidsnotitie 'Wonen in het landelijk gebied' gaat in op vijf verschillende aspecten van wonen te weten:

  • het bouwen van nieuwe woningen;
  • hergebruik van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen;
  • de ontwikkelingsmogelijkheden van bestaande woningen;
  • legaliseren bestaande woningen;
  • mogelijkheden voor de realisering van landgoederen.

In de beleidsnotitie is een hoofdstuk opgenomen over vrijkomende (agrarische) bebouwing. De gemeente is van mening dat "wonen" een geschikte vorm van (her-)gebruik van vrijgekomen agrarische gebouwen in het buitengebied is. Hiermee kan een impuls worden gegeven aan de leefbaarheid van het landelijk gebied, zonder nieuwe bouwlocaties toe te voegen. Dit moet in combinatie worden gezien met de woningen die in de ontwikkelingsgebieden kunnen worden gebouwd. Uitgegaan wordt van een reductie van tenminste 50 % van het bebouwd oppervlak per bestemmingswijziging.

Ook wordt in de beleidsnotitie nader ingegaan op de ontwikkelingsmogelijkheden van bestaande woningen in het buitengebied van de gemeente Heerde. Ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit is het van belang dat verbouw (uitbreiding) van woningen geschiedt met in acht name van de geldende eisen voor de verschijningsvorm vanuit het landschap, monumentenbeleid en welstandsbeleid. Voor wat betreft de eventuele verplaatsing van woningen in combinatie met uitbreiding, hanteert de gemeente het "ja, mits" principe. Verplaatsing van woningen met het oog op de bouwkundige staat, vergroting van het woongenot en privacy en/of verbetering van de stedenbouwkundige situatie kan worden toegestaan, mits het landschappelijk gezien aanvaardbaar is, de belangen van aangrenzende grondgebruikers niet wordt geschaad, de agrarische bedrijven in hun bedrijfsvoering niet worden gehinderd en mits de verkeersveiligheid niet verslechterd.

3.3.3 Welstandsnota gemeente Heerde

De gemeenteraad van Heerde heeft de 'Welstandsnota gemeente Heerde' op 24 mei 2004 vastgesteld. Hierin is het welstandsbeleid van de gemeente Heerde beschreven. In de welstandsnota zijn zowel gebiedsgerichte als algemene welstandscriteria geformuleerd. De welstandsnota kent een gebiedsopdeling. Aan elk deelgebied is een welstandsniveau toegekend. Er wordt onderscheid gemaakt in vier welstandsniveau's, te weten:

  • Welstandsniveau 1, Zware toetsing;
  • Welstandsniveau 2, Reguliere toetsing;
  • Welstandsniveau 3, Soepele toetsing;
  • Welstandniveau 4, Welstandsvrij.

Het plangebied valt onder welstandniveau 4, wat inhoudt dat de locatie welstandsvrij is. In deze gebieden wordt een preventieve welstandsbeoordeling overbodig geacht.

3.3.4 Toetsing van het initiatief aan de gemeentelijke uitgangspunten

Uitgaande van een functieverandering in het "platteland van de dynamiek", de reductie van het bebouwd oppervlak van 50 % en de landschappelijke inpassing van het gehele erf wordt geconcludeerd dat er een aanzienlijke kwaliteitsimpuls gegeven wordt aan het landschap. De in voorliggend bestemmingsplan besloten ontwikkeling is in overeenstemming met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten zoals hierboven verwoord.

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

4.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid en milieuzonering.

4.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. De functie 'wonen' is aan te merken als een geluidsgevoelige functie.

Op basis van artikel 77 van de Wgh dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of vaststelling van een Wro-procedure een akoestisch onderzoek te worden ingesteld. Het akoestisch onderzoek bepaalt de geluidsbelasting aan de gevel van de geluidsgevoelige bestemming die vanwege de weg wordt ondervonden.

Voor een eerste beoordeling van de invloed van het wegverkeerslawaai op geluidsgevoelige objecten in ruimtelijke ordeningsplannen beschikt de gemeente Heerde over een Milieumodel. Het Milieumodel is samengesteld aan de hand van gegevens van verkeerstellingen en prognoses van de verkeersintensiteit in 2020. Het Milieumodel geeft een beeld van de geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer. Als uit het Milieumodel blijkt dat de voorkeurswaarde van 48 dB voor de geluidbelasting ter plaatse van het geluidsgevoelig object wordt gehaald of overschreden, is het uitvoeren van akoestisch onderzoek noodzakelijk. In dit geval is het plan gesitueerd ruim binnen de zone met een geluidbelasting tot 48 dB. Er is dan ook geen aanleiding voor het uitvoeren van een akoestisch onderzoek.

4.3 Bodemkwaliteit

4.3.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen dient een bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Boluwa Ecosystems B.V. uit Hattem heeft een verkennend bodemonderzoek op de locatie aan de Wolbertsdijk 2 uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting. Voor de opzet van het onderzoek is uitgegaan van een onverdachte locatie op basis van de NEN 5740 norm.

Uitgevoerd zijn in totaal 15 boringen tot een variabele diepte van 0 tot 3.0 m-mv. Geanalyseerd zijn:

  • 2 grondmengmonsters bovengrond (0-0.5 m);
  • 1 grondmengmonster ondergrond (0,5 -1,5 m);
  • 1 grondwatermonster uit de peilbuis bij boring 1.

4.3.2 Bevindingen

Op basis van de resultaten van het onderzoek kan geconcludeerd worden, dat er in de bovengrond van MMI een licht (> achtergrondwaarde) verhoogd gehalte PCB (som7) is aangetoond. De lichte verhoging met PCB (som 7) kan te maken hebben met het gebruik van onkruidbestrijdingsmiddelen in het verleden op de locatie.

In de bovengrond van MM2 zijn geen verhoogde gehalten aangetoond.

In de ondergrond van MM3 zijn geen verhoogde gehalten aangetoond.

In het grondwater is een licht (> streefwaarde) verhoogd gehalte barium aangetoond. Het aangetroffen gehalte barium is waarschijnlijk van natuurlijke oorsprong. Zware metalen kunnen van nature in de ondergrond aanwezig zijn. In de loop der jaren zijn deze metalen uitgespoeld naar het grondwater.

4.3.3 Conclusie

De resultaten van dit verkennende bodemonderzoek geven geen milieuhygiënische belemmeringen voor het wijzigen van de bestemming en/of de bouwplannen op het perceel.

Op basis van de onderzoeksresultaten wordt de hypothese, dat er wordt uitgegaan van een onverdachte locatie, verworpen.

Volgens het toetsingskader uit de circulaire bodemsanering 2009, gedateerd 7 april 2009, behoeft op de betreffende locatie geen nader onderzoek plaats te vinden, aangezien geen van de gemeten gehalten zich boven het gemiddelde bevindt.

Hergebruik van eventueel bij graafwerkzaamheden vrijkomende grond op het eigen terrein is zondermeer toegestaan.

4.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet heeft het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervangen. De aanleiding daartoe is de maatschappelijke discussie die ontstond als gevolg van de directe koppeling tussen ruimtelijke ordeningsprojecten en luchtkwaliteit. De directe koppeling had tot gevolg dat veel geplande (en als noodzakelijk of gewenst ervaren) projecten geen doorgang konden vinden in overschrijdingsgebieden. Bovendien moest voor ieder klein project met betrekking tot luchtkwaliteit een uitgebreide toets gedaan worden.

Met de ‘Wet luchtkwaliteit’ en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de ‘Wet luchtkwaliteit’ bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen op grond van de richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage.

In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.

Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor wat betreft de functie "wonen" zijn locaties die niet meer dan respectievelijk 1500 (één ontsluitingsweg) of 3000 nieuwe woningen (twee ontsluitingswegen) omvatten aangemerkt als gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het onderhavige project is, gelet op de beperkte omvang ervan, aan te merken als een project dat ‘niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging’. Toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit kan achterwege blijven.

Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten.

Geconcludeerd wordt dat Wet Luchtkwaliteit en het Besluit NIBM geen belemmering vormt voor het project.

4.5 Externe Veiligheid

4.5.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Die beperkingen moeten in milieuvergunningen en bestemmingsplannen zijn vastgelegd. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen.

Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi)
  • de Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo)
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Structuurschema buisleidingen (SBUI) van toepassing.

Het doel van het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken.

4.5.2 Situatie in en bij het plangebied

Aan hand van de Risicokaart Gelderland is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de risicokaart Gelderland staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de risicokaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.00000860-va01_0008.png"

Figuur 4.1. Uitsnede risicokaart Gelderland (Bron: Provincie Gelderland)

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving terzake van externe veiligheid.

4.6 Milieuzonering

4.6.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype "rustige woonwijk" dan wel "gemengd gebied". In dit geval is er sprake van een rustige ligging in het buitengebied met weinig verstoring. Uitgegaan kan worden van het omgevingstype "rustige woonwijk".

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.00000860-va01_0009.png"

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

4.6.2 Onderzoeksresultaten milieuzonering

Hoofdstuk 5 Flora & Fauna, Archeologie En Watertoets

5.1 Flora En Fauna

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

5.1.1 Gebiedsbescherming

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (Natura2000) worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ’s).

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van LNV.

Het plangebied is gelegen in de nabijheid van Natura 2000-gebieden "Uiterwaarden IJssel" en "Veluwe" en de EHS. Verder bevindt het plangebied zich ook in het "Nationaal Landschap Veluwe".

5.1.2 Flora en Faunawet

5.2 Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Deze wet, een wijziging op de Monumentenwet 1988, regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Nieuw in de wet is dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Op basis van de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) heeft het plangebied een 'middelhoge archeologische verwachtingswaarde'. Zie ook figuur 5.3. Uit de Archeologische Monumentenkaart blijkt dat er in de directe omgeving geen archeologische monumenten aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.00000860-va01_0012.png"

Figuur 6.3. Uitsnede Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (Bron: Kennisinfrastructuur Cultuurhistorie)

Weliswaar kent het plangebied een middelhoge archeologische verwachtingswaarde, er is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk. De te bebouwen gronden zijn al meermaals geroerd en het nieuw te bebouwen oppervlak is dusdanig klein dat hiervoor geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

5.3 Wateraspecten

5.3.1 Vigerend beleid

5.3.2 Waterparagraaf

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

In hoofdstuk 2 is al ingegaan op de landschappelijke aspecten en de kenmerken van de directe omgeving van het plangebied. In dit hoofdstuk wordt op de ruimtelijke ontwikkeling zelf ingegaan.

6.1 Ruimtelijke Inpasbaarheid

Het hergebruik van het agrarische bouwblok als woonperceel voldoet aan de uitgangspunten van het functieveranderingsbeleid. Bij de inrichting van het plangebied spelen de omgevingskwaliteiten een belangrijke rol. De nieuw te bouwen woningen zullen qua vormgeving aansluiten bij het overheersende bebouwingsbeeld in de omgeving.

De nokrichting van de twee-onder-één kapwoning staat dwars op de Wolbertsdijk. Ten behoeve van deze woning wordt één bijgebouw gebouwd met een grotere bouwmassa aangezien twee huishoudens gebruik moeten maken van dit gebouw. De nokrichting van dit bijgebouw is evenwijdig aan de Wolbertsdijk.

De nieuwe vrijstaande woning die gebouwd wordt ter vervanging van de bestaande bedrijfswoning staat met de nokrichting evenwijdig aan de Wolbertsdijk. De bestaande schuur aan de Nieuwe Wetering wordt gebruikt als bijgebouw ten behoeve van de woning.

Door de situering van de woningen en bijgebouwen rondom een centraal erf ontstaat het bebouwingsbeeld van een agrarisch erf. Dit beeld wordt versterkt door het gebruik van verschillende bouwmassa's op het erf.

6.2 Landschappelijke Inpasbaarheid

Bij het opstellen van het landschapsplan is met een aantal aspecten rekening gehouden. O.a. de karakteristieke vorm van het landschap en de omliggende percelen en weilanden zijn van belang. Verder dient bij de inrichting van het perceel gebruik gemaakt te worden van inheemse beplanting.

Het landschapsplan dat is opgesteld voor het perceel aan de Wolbertsdijk 2 houdt rekening met het bovenstaande en sluit aan bij de bestaande landschappelijke structuren en kwaliteiten van het landschap. In figuur 6.1. is een uitsnede van het inrichtingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.00000860-va01_0013.png"

Figuur 6.1 Inrichtingsplan Wolbertsdijk 2 ( Bron: Stedenbouwkundig adviesbureau Witpaard)

Het erf wordt grotendeels omzoomd door hagen van streekeigen beplanting. De haagstructuur vormt een duidelijke grens van het erf. Door de hagen laag te houden blijft het zicht naar het achterliggende landschap mogelijk.

Voor op het erf wordt een nieuwe boomgaard aangelegd met appel- en perenbomen. Deze boomgaard neemt het zicht vanaf de Wolbertsdijk op de woningen gedeeltelijk weg. Daarnaast komen in deze landschappen dergelijke boomgaarden meer voor.

Het erf zelf wordt voorzien van sierbestrating. De tuin behorende bij de woningen worden ingericht naar wens van de bewoners. Enkele waardevolle bomen op het erf blijven behouden om zo het erf direct enig landschappelijk volume te geven.

6.3 Verkeersaspecten-parkeren

De ontsluiting van het erf zal blijven plaatsvinden op de Wolbertsdijk. Gelet op de functie van deze weg en gezien de beperkte verkeersintensiteit levert dit vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren op. Parkeren ten behoeve van de woningen vindt plaats op eigen terrein.

Tegen de functieverandering op het perceel en de toevoeging van een woning/woongebouw bestaat vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt geen overwegende bezwaren.

Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten En Planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet Van De Regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Ook de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) is vanaf deze datum verplicht. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

Met de SVBP2008 is in dit plan rekening gehouden, evenals met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  2. 2. Bestemmingsregels;
  3. 3. Algemene regels (o.a. afwijkingen);
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

7.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

• Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

• Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden. Op de verbeelding zijn soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De op de verbeelding of in de regels aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.

7.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • I. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan:
  • II. Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);
  • III. Afwijkingen van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels.

7.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Antidubbeltelregel (Artikel 4)

Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend.

Algemene bouwregels (Artikel 5)

In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.

Algemene gebruiksregels (Artikel 6)

In dit artikel worden de gebruiksregels beschreven. Deze gelden voor het hele plangebied.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 7)

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels gelden voor het hele plangebied.

7.2.4 Overgangs- en slotbepalingen

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

7.3 Verantwoording Van De Regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Wonen (Artikel 3)

Het gehele plangebied heeft de bestemming "Wonen" gekregen. Bij benadering van de woonfunctie is binnen de regels onderscheid gemaakt in het aantal te bebouwen vierkante meters vloeroppervlakte voor de twee-onder-één kapwoning en de vrijstaande woning. Bij recht mogen bij de vrijstaande woning 100 m² aan bijbehorende bouwwerken worden opgericht. Bij de twee-onder-één kapwoning mag bij elke woning 50 m² aan bijbehorende bouwwerken worden opgericht. De woningen mogen enkel binnen de op de verbeelding weergegeven bouwvlakken gebouwd worden.

In afwijking van het vorenstaande zijn er enkele afwijkingsregels opgenomen waardoor de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, onder voorwaarden, mag worden vergroot. Bijvoorbeeld als er sprake is van een agrarisch hobbybedrijf en het grondoppervlak tenminste 5000 m² bedraagt.

7.4 Handhaving

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (bouwactiviteiten en gebruik van gronden en gebouwen) getoetst.

Middels het stelsel van vergunningsverlening worden de regels toegepast. Als blijkt dat zonder of in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

Handhaving heeft echter alleen zin wanneer de noodzaak en het nut hiervan kunnen worden aangetoond, een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) heeft plaatsgevonden en draagvlak onder betrokkenen kan worden verkregen voor het beleid.

De gemeente Heerde hanteert een strikt handhavingsbeleid. In dit beleid worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
  • géén stilzwijgend gedogen;
  • gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;
  • gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.

Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijk traject zal gelijktijdig worden ingezet.

Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid

Voor het bestemmingsplan is geen exploitatieplan opgesteld. Conform artikel 6.12 lid 2 Wro kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan op te stellen indien het verhalen van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. Dit is bij het onderhavige plan het geval. Eventuele kosten voor de gemeente zijn verzekerd op basis van de gemeentelijke legesverordening. Mogelijke planschadekosten zullen worden verhaald op de initiatiefnemer. Een planschadeovereenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer is reeds gesloten.

Hoofdstuk 9 Inspraak En Vooroverleg

9.1 Inspraak

Het onderhavige plan betreft kleinschalige ruimtelijke ontwikkeling van beperkte aard. Derhalve wordt het voorliggende bestemmingsplan niet vrijgegeven voor inspraak.

9.2 Vooroverleg

Het onderhavige plan valt binnen de categorie "postzegelplannen" zoals Waterschap Veluwe die voor de watertoets heeft gedefinieerd. De houdt in dat voor het plan het "standaard wateradvies" van toepassing is waardoor het plan niet in het kader van het vooroverleg aan het Waterschap Veluwe hoeft worden voorgelegd.

In artikel 3.1.1, lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat gemeenten bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de o.a. diensten van de provincie en het Rijk “die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn”. De provincie is met de minister van mening dat “in het geding zijn” hier moet worden begrepen als “aan de orde zijn”. Dit betekent dat de gemeente bepaalt of bij een plan provinciale- of rijksbelangen een rol spelen, en dat de provincie en het Rijk vervolgens inhoudelijk afweegt of deze belangen gerespecteerd worden, hetgeen in lijn is met de sturingsfilosofie van de Wro. Op grond van deze bepaling is vooroverleg bij plannen met enkel lokale belangen niet vereist. Het onderhavige plan valt ook onder de provinciale Wro-agenda. Derhalve wordt het onderhavige plan niet voorgelegd aan de provincie Gelderland en de VROM-inspectie.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek