Gemeente Heerde, Agrarisch gebied (Tuincentrum, Kanaaldijk 17 te Heerde)
Bestemmingsplan - gemeente Heerde
Vastgesteld op 29-04-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Buitengebied West: herziening Kanaaldijk 16 en Kanaaldijk 17 Heerde' met identificatienummer NL.IMRO.0246.00000861-va01 van de gemeente Heerde.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of afbeelding, waarmee gronden zijn aangeduid, waar - ingevolge de regels - regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren in stallen, niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij, een boomkwekerij, een houtteeltbedrijf, een sierteeltbedrijf, een gebruiksgerichte paardenhouderij, een inweidersbedrijf, een witlofkwekerij of een vis- of wormenkwekerij;
1.6 agrarisch beheer:
het weiden van vee, het beheren van graslanden dan wel het telen van akkerbouwgewassen, niet in een volkstuin;
1.7 ander-bouwwerk
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.8 archeologische waarde:
de waarde, die een gebied ontleent aan het voorkomen van overblijfselen uit oude tijden of van belang is voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;
1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 bed & breakfast
het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben, in een kamer die ten hoogste mag beschikken over twee van de volgende woonvoorzieningen: douche/bad, wc, of keukenblok;
1.11 bedrijfsgebouw
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.12 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de binding met het bedrijfsgebouw of het bedrijfsperceel noodzakelijk is;
1.13 beginsel van bebouwingsconcentratie
wijze van situering van bebouwing waardoor een compacte samenhangende ruimtelijke eenheid bestaat;
1.14 bestaande inhoud, hoogte, omvang, [..], gebouw:
inhoud, hoogte, omvang, [...], gebouw, zoals die of dat rechtens bestaat of mag bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
1.15 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.16 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.17 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.18 bijwoning
het tijdelijk gebruik van wonen in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk op het erf van de hoofdwoning;
1.19 boomkwekerij
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van beplantingsgewassen zoals bos- en haagplantsoen, laan- en parkbomen, vruchtbomen, rozenstruiken, sierconiferen en overige sierheesters, een en ander in de vorm van volle grondteelt dan wel containerteelt;
1.20 bouwblok:
gronden gelegen binnen een bouwvlak of bestemmingsvlak waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming, zijn toegelaten;
1.21 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.22 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.23 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.24 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.25 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.26 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.27 dienstverlening
het verlenen van economische en/of maatschappelijke diensten aan derden;
1.28 fruitteeltbedrijf
een bedrijf dat is gericht op het telen van fruit;
1.29 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.30 groensingel
een strook beplanting bestaande uit struiken en bomen, gelegen binnen de bestemming en grenzend aan de bestemmingsgrens;
1.31 hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.32 houtteelt
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de melding- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;
1.33 huishouden:
een verzameling van één of meer personen die een woonruimte bewoont en daar zichzelf voorziet, of door derden wordt voorzien, in dagelijkse levensbehoeften.
1.34 inwoning
twee of meer huishoudens die één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van één of meer voorzieningen of (verblijfs)ruimten van die woning en waarbij de woning één hoofdtoegang behoudt en de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten onderling vrij toegankelijk zijn;
1.35 kas
een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;
1.36 landschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
1.37 mantelzorg
langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.
1.38 natuurlijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen, voorkomend in dat gebied;
1.39 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;
1.40 paardenbak
een niet-overdekte piste, voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem waar naast training en africhting van het paard eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden;
1.41 peil
- voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- het peil zoals door of namens burgemeester en wethouders is bepaald;
1.42 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.43 teeltondersteunende voorzieningen
voorzieningen die toegepast worden om de teelt van groente, fruit, bomen of potplanten te bevorderen en te beschermen, zoals tunnel- en boogkassen, containerteelt, schaduwhallen, hagelnetten, stellingen en regenkappen;
1.44 voorgevel
De naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of indien;
een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
het een boerderij met woning en deelruimte betreft, de belangrijkste gevel van de woning; in overige gevallen voorgevelrooilijn als bedoeld in de gemeentelijke bouwverordening;
1.45 woning
een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden, tenzij het bestaande aantal huishoudens meer dan één bedraagt, dan is het bestaande aantal huishoudens toegestaan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander-bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,75 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een parkeerterrein ten behoeve van het binnen de bestemming 'Detailhandel' toegestane tuincentrum ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
- b. de instandhouding en ondergeschikte aanpassing van bestaande openbare wegen, paden (inclusief kabels en leidingen) en infrastructurele voorzieningen en de aanleg van infrastructurele voorzieningen;
- c. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen sprengen en beken, en voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water, niet zijnde voorzieningen ten behoeve van ijsbanen of siervijvers;
- d. extensief recreatief medegebruik;
- e. agrarisch beheer van gronden.
met de daarbij behorende andere-bouwwerken.
3.2 Bouwregels
Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Agrarisch - Kwekerij
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Kwekerij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van het houtteelt-, boomkwekerij- en fruitteeltbedrijf;
- b. de verkoop van ter plaatse gekweekte bomen, heesters en planten uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkoop eigen producten'
- c. de instandhouding en ontwikkeling van afschermende groensingels ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel';
met de daarbij behorende andere-bouwwerken, tuinen en erven.
4.2 Bouwregels
Op de voor 'Agrarisch - Kwekerij' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Detailhandel
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een tuincentrum met bijbehorende detailhandel en dienstverlening uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum';
- b. met daarbij behorende gebouwen, een bedrijfswoning daaronder begrepen, andere-bouwwerken, tuinen, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, water en groenvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
Op de voor 'Detailhandel' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
- b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- c. de landschappelijke inpassing;
- d. de verkeersveiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- f. de milieusituatie.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen in woonhuizen;
- b. een aan-huis-gebonden beroep;
- c. bedrijfsactiviteiten aan huis die hierna bij het desbetreffende adres zijn aangeven:
Adres Bedrijfsactiviteit Kanaaldijk 16 Grafisch adviesbureau - d. rustpunten ten behoeve van dagrecreanten;
- e. agrarische hobbybedrijven;
- f. bestaande legaal aanwezige inwoonsituaties;
met daarbij behorende gebouwen, andere-bouwwerken, tuinen en erven, met dien verstande dat de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing.
6.2 Bouwregels
Op de tot 'Wonen' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
- b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- c. de landschappelijke inpassing;
- d. de verkeersveiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- f. de milieusituatie.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 7 Leiding - Afvalwaterverwerking
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Afvalwaterverwerking' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een leiding ten behoeve van het transport van afvalwater en daarbij behorende andere-bouwwerken en voorzieningen, met de hartlijn van de leiding uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - afvalwaterverwerking'.
7.2 Bouwregels
Op de tot 'Leiding - Afvalwaterverwerking' bestemde gronden:
- a. mag niet worden gebouwd ten dienste van de (basis)bestemming;
- b. mogen andere-bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de waterleiding, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 2,50 m mag bedragen.
Artikel 8 Waarde - Middelhoge Archeologische Verwachting
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Middelhoge archeologische verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.
8.2 Bouwregels
Op de tot 'Waarde - Middelhoge archeologische verwachting' bestemde gronden gelden voor het bouwen van bebouwing de volgende regels:
- a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen van een bouwwerk groter dan 1.000 m2, dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
- b. in afwijking van het gestelde onder a hoeft de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen geen rapport als bedoeld onder a te overleggen, indien één van de volgende situaties van toepassing is:
- 1. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het vervangen van bestaande bebouwing (waaronder een bestaande ondergrondse kelder), waarbij de oppervlakte aan bebouwing niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut (met uitzondering van nieuwe kelders);
- 2. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering, met behoud van bestaande funderingen;
- 3. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het bouwen in de bodem tot een diepte van 0,4m onder het bestaande maaiveld;
- 4. naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
- c. Indien het onder a genoemde rapport of de beschikbare informatie als bedoeld in b onder 4 daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd te stellen kwalificaties zonodig archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden.
- d. indien uit het onder a genoemde rapport of uit de beschikbare informatie als bedoeld in b onder 4 of uit het vervolgonderzoek bedoeld in c blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor bouwen:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
- 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
- 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Lid 14.1 (Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of vanwerkzaamheden) is van toepassing op het uitvoeren van in dat artikel aangegeven werken en werkzaamheden, op en in de daarbij aangegeven gronden, met daarbij aangegeven voorwaarden en uitzonderingen.
8.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, teneinde:
- a. De dubbelbestemming 'Waarde - Middelhoge archeologische verwachting' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief onderzoek is aangetoond dat op de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn dan el er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
- b. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische monumenten' op te nemen, indien uit nader onderzoek blijkt, dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Bebouwingsgrenzen
10.2 Bestaande maten
In afwijking van het bepaalde ten aanzien van de goot- en bouwhoogte van gebouwen en andere bouwwerken exclusief bijbehorende bouwwerken geldt dat bestaande maten en afmetingen gehandhaafd mogen worden, ook in geval van (ver)nieuwbouw.
10.3 Landschappelijke waarden
Bouwwerken dienen gebouwd te worden met in achtneming van de per gebiedstype voorkomende danwel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - dekzandruggen en oude bouwlanden' mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de hierna genoemde landschaps- en natuurwaarden:
- Kleinschalig halfopen landschap
- Reliëf van bolle akkers / enken
- Enken open houden, randen markeren met beplanting
- Aanplant langs wegen en paden
- Erfbeplanting, bosjes en houtwallen
10.4 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De voorschriften van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- c. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- d. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
- e. de ruimte tussen bouwwerken.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
11.1 Strijdig gebruik
- a. Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van:
- 1. gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;
- 2. gronden voor de voorgevel ten behoeve van een zwembad;
- b. Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt niet verstaan:
- 1. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning is vereist en deze is verleend;
- 2. de opslag van materiaal en het stallen van caravans in bestaande (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen.
11.2 Bed & Breakfast
11.3 Paardenbakken
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
12.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages, met uitzondering van oppervlakte- en inhoudsmaten, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. de bestemmingsbepalingen met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de omgevingsvergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
- d. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de bouwhoogte van de andere-bouwwerken wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
- e. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat wordt gebouwd voor nutsvoorzieningen tot een bouwhoogte van niet meer dan 3m en een oppervlakte van niet meer dan 25 m²;
- f. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en schotelantennes, indien de oppervlakte van de vergroting van de verhoging niet meer bedraagt dan 1 m², met dien verstande dat de oppervlakte van de vergroting ten behoeve van een liftkoker niet meer bedraagt dan 4 m², tot een extra hoogte van 3 m;
- g. het bepaalde ten aanzien van de maximale goothoogte van bedrijfsbebouwing, niet zijnde de bedrijfswoning, en toestaan dat de goothoogte wordt verhoogd tot 2 m, mits dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
- h. het voorschrift dat gebouwd moet worden overeenkomstig het beginsel van bebouwingsconcentratie, voorzover dat noodzakelijk is vanuit het oogpunt van veiligheid en medische noodzaak.
12.2 Inwoning
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 1.45 (woning) voor het huisvesten van meerdere huishoudens in één woning ten behoeve van inwoning waarbij de volgende voorwaarden gelden:
- a. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. woonsituatie;
- 3. milieusituatie;
- 4. de verkeersveiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzend gronden;
- 6. de sociale veiligheid.
12.3 Mantelzorg
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 1.45 (woning) voor het huisvesten van meerdere huishoudens in één woning ten behoeve van mantelzorg waarbij de volgende voorwaarden gelden:
- a. de mantelzorg dient gerealiseerd te worden binnen de bestaande woning;
- b. de ruimten voor mantelzorg dienen ondergeschikt te zijn aan de hoofdbewoning;
- c. de mantelzorg wordt beperkt tot 30% van het netto vloeroppervlak van de bestaande woning met een maximum van 60 m²;
- d. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden.
12.4 Mantelzorg in vrijstaande bijbehorende bouwwerken
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 1.17 (bijbehorend bouwwerk) voor het wonen ten behoeve van mantelzorg in een vrijstaande bijbehorend bouwwerk, mits is aangetoond dat mantelzorg in de bestaande woning redelijkerwijs niet mogelijk is, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
- a. bijwoning dient te geschieden in een vrijstaand bijbehorende bouwwerk dat binnen de bestaande bouwmogelijkheden past;
- b. bijwoning eindigt wanneer de mantelzorg eindigt;
- c. binnen 1 jaar na beëindiging van de mantelzorg wordt het teruggebracht in de oorspronkelijke situatie danwel een situatie die voor wat betreft het gebruik en bouwregels voldoet aan het geldende bestemmingplan;
- d. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden;
- e. er dient gebruik te worden gemaakt van één inrit;
- f. er dient sprake te zijn van gemeenschappelijk nutsvoorzieningen;
- g. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. woonsituatie;
- 3. milieusituatie;
- 4. de verkeersveiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzend gronden;
- 6. de sociale veiligheid.
12.5 Afwegingskader
Artikel 13 Algemene Procedureregels
Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de volgende procedure van toepassing:
- a. een ontwerpbesluit tot het stellen van nadere eisen, ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
- b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het schriftelijk indienen van zienswijzen gedurende de onder a genoemde termijn;
- d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen hebben ingediend de beslissing daaromtrent mede.
Artikel 14 Overige Regels
14.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
15.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied West: herziening Kanaaldijk 16 en Kanaaldijk 17 Heerde' van de gemeente Heerde.
Aldus vastgesteld door de Raad in de vergadering d.d.
, Voorzitter
, Griffier
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op het perceel Kanaaldijk 17 in Heerde heeft in het verleden een loonbedrijf gezeten. Deze activiteiten hebben langzaam maar zeker plaatsgemaakt voor het kweken van planten en struiken. Vanaf circa 2000 worden de zelf gekweekte planten en struiken vanaf dit perceel ook aan klanten verkocht. Ten behoeve van de verkoop van allerlei tuinbenodigdheden is inmiddels een 300 m² grote schuur gerealiseerd.
Het voornemen is om op het perceel aan de Kanaaldijk 17 in Heerde een tuincentrum te realiseren met een verkoopfunctie. Om nog meer verbetering in de bedrijfsvoering aan te brengen wil men op niet al te lange termijn ook een overdekte kas plaatsen om klanten beter te kunnen ontvangen, met als doel zich steeds meer op de verkoop van tuinbenodigdheden, planten en struiken te richten, en steeds minder op het kweken van planten en struiken. In 2010 is een perceel van 275 m2 aangekocht en ingericht om meer parkeerruimte te realiseren.
Naast de voornoemde ontwikkeling maakt het perceel aan de Kanaaldijk 16 tevens onderdeel uit van het plangebied. De ontwikkeling op dit bestaande woonperceel betreft uitsluitend het toestaan van 200 m² aan extra bijbehorende bouwwerken. Omdat het bestemmingsvlak 'Wonen' niet wordt uitgebreid wordt hier in de toelichting niet nader op ingegaan.
De beoogde ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan waardoor een bestemmingsplanherziening noodzakelijk is. In voorliggend bestemmingsplan zal worden aangetoond dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
1.2 Ligging Van Het Plangebied
Het plangebied bestaat uit de percelen Kanaaldijk 16 en Kanaaldijk 17, aan de rand van de kern Heerde. Zoals de straatnaam al doet vermoeden grenst het plangebied aan een kanaal, het Apeldoorns Kanaal. Het gehele perceel is ongeveer 1,5 hectare groot. Onderstaand kaartbeeld geeft de ligging van het plangebied nabij de kern Heerde weer.
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied (Bron: Google Maps)
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan 'Buitengebied West: herziening Kanaaldijk 16 en Kanaaldijk 17 Heerde' bestaat uit de volgende stukken:
- de verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.0246.00000861-va01 en een renvooi);
- regels.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de gronden binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan.
1.4 Huidige Planologisch Regiem
De percelen Kanaaldijk 16 en 17 zijn gelegen binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Buitengebied West". Dit bestemmingsplan is op 16 april 2012 vastgesteld door de gemeenteraad van Heerde. Op basis van dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemmingen 'Agrarisch - Kwekerij' en 'Wonen'. Daarnaast zijn de gronden in het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Middelhoge archeologische verwachting'.
Gronden met de bestemming 'Agrarisch - Kwekerij' zijn onder andere bedoeld voor de uitoefening van het houtteelt-, sierteelt- en boomkwekerijbedrijf waarbij de bestaande gebouwen (tot een oppervlakte van 150 m2) mede mogen worden gebruikt en verbouwd ten behoeve van voorzieningen ten behoeve van zorgfuncties en ten behoeve van kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen (zoals boerderijwinkel, een boerderijterras, een ontvangstruimte voor rondleidingen, hobbycursussen in de creatieve sfeer of lezingen).
Gronden met de bestemming 'Wonen' zijn onder andere bedoeld voor het wonen in woonhuizen. Binnen deze bestemmingen mogen hoofdgebouwen (woonhuizen), bijbehorende woningen en andere bouwwerken worden gebouwd, een en ander met inachtneming van de maatvoeringseisen.
De dubbelbestemming 'Waarde - Middelhoge archeologische verwachting' is opgenomen voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.
Op grond van dit bestemmingsplan is de realisatie van een tuincentrum met een verkoopfunctie aan huis niet toegestaan waardoor een bestemmingsplanherziening noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
1.5 Leeswijzer
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie gegeven. Hierin wordt ingegaan op de landschappelijke aspecten en het plangebied zelf. Hoofdstuk 3 van deze toelichting bevat een beschrijving van het plan en in hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader van het rijk, de provincie en de gemeente Heerde.
In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema's de revue. Hoofdstuk 6 gaat in op de aspecten betreffende flora & fauna, archeologie en de watertoets en in de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project. Hoofdstuk 9 zal tot slot ingaan op de inspraak en het vooroverleg.
Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie
In dit hoofdstuk wordt het plangebied beschreven. Dit hoofdstuk gaat in op de huidige landschappelijke structuur en de huidige situatie van het plangebied
2.1 De Landschappelijke Aspecten
De gemeente Heerde ligt op de rand van het Veluwemassief in het overgangsgebied van het Veluwemassief naar de IJsselvallei en bestaat uit de grotere kernen Heerde en Wapenveld en enkel kleinere plattelandskernen. De landschappelijke structuur wordt voor een groot deel bepaald door drie grotere watergangen; het Apeldoorns kanaal, de Groote Wetering en de IJssel. Het buitengebied van Heerde wordt gekenmerkt door een driedeling. Het westen en noorden van de gemeente is voornamelijk in gebruik als bos- en natuurgebied, er komen nauwelijks agrarische bedrijven voor. Het tussenliggende gebied vormt de kleinschalige overgangszone, met veel kleinschalige agrarische bedrijven. De ruimtelijke structuur wordt bepaald door de aanwezigheid van ruimtelijke elementen als bebouwing, wegen en beplanting, de onderlinge relaties hiertussen en de ruimtes die erdoor worden gevormd. De landschappelijke karakteristiek wordt gekenmerkt door de overgang van de Veluwe naar de IJsselvallei, van gesloten naar open gebied. De ligging van de gemeente Heerde in het overgangsgebied vormt één van de aantrekkelijke kenmerken van de gemeente: het bos is dichtbij, terwijl anderzijds op een kleine afstand de IJsselvallei aanwezig is.
2.2 Het Plangebied
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Heerde, aan de rand van de kern Heerde. Vanuit de kern Heerde zijn de percelen goed bereikbaar via de Veerstraat, de brug over het Apeldoorns Kanaal en de Kanaaldijk. Onderstaande afbeelding geeft een beeld van de locatie van het plangebied ten opzichte van de kern Heerde.
Afbeelding 2.1 Het plangebied nabij de kern Heerde (Bron: Risicokaart Nederland)
Op het perceel zijn momenteel diverse opstallen aanwezig waarvan een deel in het verleden is opgericht ten behoeve van het loonbedrijf. De bedrijfswoning bevindt zich voor op het perceel en de schuur die recent is opgericht ten behoeve van de verkoop van allerlei tuinbenodigdheden bevindt zich direct achter de bedrijfswoning. Onderstaande luchtfoto geeft een goed beeld van het plangebied aan de Kanaaldijk 17.
Afbeelding 2.2. Het plangebied aan de Kanaaldijk (Bron: Risicokaart Nederland)
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
In hoofdstuk 2 is al ingegaan op de landschappelijke aspecten en de kenmerken van de directe omgeving van het plangebied. In dit hoofdstuk wordt op de ruimtelijke ontwikkeling zelf ingegaan.
3.1 Ruimtelijke Inpasbaarheid
Om inzicht te krijgen in de activiteiten die plaats gaan vinden op het perceel in de bestaande en nieuwe gebouwen is een inrichtingstekening van het perceel overlegd. Onderstaande afbeelding bevat een uitsnede van de inrichtingstekening van het perceel.
Afbeelding 3.1 Inrichting perceel Kanaaldijk 17 te Heerde
Bovenstaande inrichtingsschets wordt doorvertaald naar de verbeelding.
In de bestaande situatie zijn een aantal bedrijfsgebouwen aanwezig die behouden moeten blijven. Dit betreffen de schuur met een brutovloeroppervlakte van 300 m2 en de deelruimte met een brutovloeroppervlakte van 110 m2. Daarnaast is sprake van enkele buitenruimten die behouden moeten blijven. Dit betreffen de buitenverkoopruimte voor de schuur met een brutovloeroppervlak van 150 m2, de buitenverkoopruimte naast de woning met een brutovloeroppervlak van 300 m2 en de buitenverkoopruimte naast de schuur met een brutovloeroppervlak van 50 m2.
De maximale nieuwe oppervlakte aan bedrijfsbebouwing mag niet meer dan 920 m2 bedragen. De maximale oppervlakte aan buitenverkoopruimte wordt beperkt door de omvang van het bestemmingsvlak 'Detailhandel'.
Zoals uit de volgende paragraaf (3.2) blijkt is het niet zonder meer mogelijk om een dergelijk brutovloeroppervlak te realiseren zonder het aantal parkeerplaatsen uit te breiden. Hier wordt nader op ingegaan in de volgende paragraaf.
Overigens wordt benadrukt dat het tuincentrum gelegen is op een landschappelijk waardevolle locatie. Het is derhalve uitdrukkelijk niet de bedoeling om het tuincentrum door te laten ontwikkelen tot een grootschalig tuincentrum. Een grootschalig tuincentrum is op deze locatie landschappelijk gezien niet wenselijk. De ruimte is hiervoor te beperkt en het landschap is te kwetsbaar.
3.2 Verkeersaspecten-parkeren
3.2.1 Ontsluiting
De ontsluiting van het plangebied blijft ongewijzigd. De ontsluiting zal plaats blijven vinden op de Kanaaldijk. De Kanaaldijk is een relatief rustige weg met een beperkte verkeersintensiteit. Gelet op de functie van deze weg levert de ontsluiting van het tuincentrum op deze weg vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren op.
Het is ongewenst om een nieuwe ontsluiting tussen de woning aan de Kanaaldijk 16 en de bedrijfswoning aan de Kanaaldijk 17 te realiseren. In de gebruiksregels van dit plan zal daarom worden opgenomen dat tussen deze woningen geen ontsluiting mag worden gerealiseerd.
3.2.2 Parkeren
Op basis van de gemeentelijke parkeernota wordt voor een tuincentrum een norm gehanteerd van minimaal 2,2 en maximaal 2,7 parkeerplaatsen per 100 m² BVO. De nieuwe BVO bedraagt 920 m² aan bebouwd oppervlak en 500 m² aan buitenverkoopruimten, wat totaal leidt tot 1420 m² BVO. Er zijn dan minimaal 32 en maximaal 39 parkeerplaatsen vereist.
Op de reeds bestaande parkeerplaats van 275 m² kunnen 10 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Op het aan te kopen terrein van 420 m², grenzend aan de bestaande parkeerterrein, kunnen 15 extra parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Deze parkeervoorziening gelegen aan de Kanaaldijk is de primaire parkeervoorziening, maar is niet voldoende om in voldoende parkeergelegenheid te voorzien op eigen terrein. In het achtererfgebied van het perceel zijn ruim voldoende mogelijkheden om meer dan voldoende parkeerplaatsen te realiseren om te voldoen aan de normen.
Geconcludeerd wordt dat in voldoende mate in de parkeerbehoefte kan worden voorzien.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
- Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
- Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
- Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
- Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.
In de SVIR wordt een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau gegeven. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
4.1.3 Toetsing aan het rijksbeleid
Het rijksbeleid stuurt met name op hoofdlijnen. De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling betreft een ontwikkeling op lokaal niveau. Hierbij zijn geen nationale belangen in het geding. Geconcludeerd wordt dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
4.2 Provinciaal Beleid
Het provinciaal beleid behelst een doorvertaling van rijksbeleid en is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste betreft het Streekplan Gelderland 2005. Daarnaast zijn enkele streekplanuitwerkingen in het voorliggende geval van belang.
4.2.1 Streekplan Gelderland 2005
4.2.2 Uitwerkingen van het Streekplan 2005
Het streekplan is na 2005 aangevuld met een aantal uitwerkingen. Een streekplanuitwerking verduidelijkt een aantal onderwerpen in het streekplan. Bij de vaststelling van het streekplan Gelderland 2005 hebben Provinciale Staten bepaald dat bij sommige onderwerpen het beleid meer verduidelijking nodig heeft. Deze verduidelijking heeft vorm gekregen in de vorm van een uitwerking van het streekplan. In het voorliggende geval zijn de streekplanuitwerkingen 'Kernkwaliteiten en omgevingscondities ecologische hoofdstructuur', 'Kernkwaliteiten waardevolle landschappen' en de streekplanuitwerking 'Nationale Landschappen' van belang. Deze zullen hieronder behandeld worden.
4.2.3 Ruimtelijke verordening Gelderland
Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke plannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen.
De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan op deze regels afstemmen.
Naast regels voor gemeenten kunnen in een ruimtelijke verordening ook regels worden opgenomen voor burgers. In de Ruimtelijke Verordening Gelderland zijn direct bindende regels voor burgers opgenomen over nieuwvestiging en uitbreiding van solitaire glastuinbouwbedrijven. De verordening is slechts een juridische vertaling van het reeds geldende beleid, er is geen nieuw beleid aan toegevoegd. Derhalve wordt gesteld dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met de provinciale verordening
4.2.4 Toetsing van het initiatief aan de provinciale uitgangspunten
Zoals uit het voorgaande is gebleken past de functieverandering van een loonbedrijf naar een relatief kleinschalig tuincentrum goed binnen het provinciaal beleid en de daarbij behorende streekplanuitwerkingen. Geconcludeerd wordt derhalve dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal beleid zoals verwoordt in het 'Streekplan Gelderland 2005 en de diverse streekplanuitwerkingen en verankerd in de Ruimtelijke Verordening Gelderland.
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.3.1 Toekomstvisie gemeente Heerde 2025
4.3.2 Structuurvisie Heerde 2025
4.3.3 Structuurvisie Landelijk Gebied
4.3.4 Toetsing van het initiatief aan de gemeentelijke uitgangspunten
Een tuincentrum is binnen het gemeentelijk beleid geen functie waar speciaal beleid voor is ontwikkeld. Er is dus sprake van een toets aan het algemene beleid. Op basis hiervan is bekeken of de functieverandering van een loonbedrijf naar tuincentrum wenselijk is. Zoals gebleken uit de voorgaande subparagrafen is er sprake van een ontwikkeling die in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid. Daarnaast blijkt uit de volgende hoofdstukken dat de functieverandering naar een tuincentrum geen belemmeringen oplevert voor omliggende functies en waarden. Derhalve wordt gesteld dat de verandering van loonbedrijf naar tuincentrum een wenselijke ontwikkeling is die ten goede komt aan een vitaal platteland.
Hoofdstuk 5 Milieu-aspecten
5.1 Algemeen
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering en geurhinder.
5.2 Geluid
5.2.1 Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. Onder andere de functie 'wonen' wordt aangemerkt als een geluidsgevoelige functie.
5.2.2 Situatie plangebied
5.2.3 Conclusie
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoering van het voorgenomen plan.
5.3 Bodemkwaliteit
5.3.1 Algemeen
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen dient een bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
5.3.2 Situatie plangebied
5.3.3 Conclusie
De resultaten van het verkennend bodemonderzoek geven, met betrekking tot de bodemkwaliteit, geen milieuhygiënische belemmeringen voor het wijzigen van de bestemming en/of bouwplannen op het perceel.
5.4 Luchtkwaliteit
5.4.1 Algemeen
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
5.4.2 Situatie plangebied
Het onderhavige project is, gelet op de beperkte omvang ervan, aan te merken als een project dat 'niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging'. Toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit kan achterwege blijven.
Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten.
Tevens worden de nieuwe functies niet aangemerkt als gevoelige bestemmingen in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
5.4.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
5.5 Externe Veiligheid
5.5.1 Algemeen
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo);
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is het tot een minimum beperken van risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
5.5.2 (Beperkt) kwetsbare objecten
Onder beperkt kwetsbare objecten wordt onder andere verstaan verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal 2 woningen per hectare en dienst- en bedrijfswoningen van derden, hotels, restaurants, kantoren en winkels voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren en bedrijfsgebouwen en vergelijkbare objecten.
Kwetsbare objecten zijn onder andere woningen (met uitzondering van de beperkt kwetsbare objecten) en andere objecten waar zich gedurende een groot deel van de dag grote groepen mensen bevinden of een deel van de dag kwetsbare groepen mensen bevinden.
5.5.3 Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk getroffen wordt door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag en gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting. De grenswaarde voor het PR is voor nieuwe kwetsbare objecten (op enkele uitzonderingssituaties na) gesteld op een niveau van 10-6 per jaar op het object. Voor beperkt kwetsbare objecten is deze waarde een richtwaarde, wat wil zeggen dat hiervan alleen om gewichtige redenen van afgeweken kan worden. De norm 10-6 per jaar betekent dat de kans op een dodelijke situatie door een ongeval met gevaarlijke stoffen op een te bebouwen plek maximaal één op de miljoen per jaar mag zijn.
5.5.4 Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) drukt de cumulatieve kans per jaar uit dat tenminste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting, waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is. Dit wordt vertaald in een dichtheid van personen binnen het invloedsgebied van de inrichting. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde.
5.5.5 Situatie plangebied
Aan hand van de Risicokaart Gelderland is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de risicokaart Gelderland staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de risicokaart weergegeven.
Afbeelding 5.1 Uitsnede risicokaart Gelderland (Bron: Provincie Gelderland)
Uit de inventarisatie blijkt dan ook dat het plangebied:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
5.5.6 Conclusie
Het project is in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
5.6 Milieuzonering
5.6.1 Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
5.6.2 Gebiedstypen
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.
Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.
Gezien de ligging van het plangebied wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
5.6.3 Situatie plangebied
5.6.4 Conclusie
Gezien het vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmeringen voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
5.7 Geurhinder
5.7.1 Algemeen
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
- ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
- ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.
5.7.2 Situatie plangebied
De ruimten die worden ingericht ten behoeve van het tuincentrum zijn in bepaalde mate aan te merken als geurgevoelige objecten. Ook de woning is aan te merken als een geurgevoelig object, hier is echter sprake van een bestaande situatie die niet wijzigt met dit plan.
Indien de omgeving in acht wordt genomen blijkt dat het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf zich bevindt op een afstand van circa 330 meter van het plangebied. Het betreft hier een bouwvlak waarbinnen een grondgebonden agrarisch bedrijf kan worden uitgeoefend. Voor grondgebonden agrarische bedrijven gelden ten opzichte van geurgevoelige objecten in het buitengebied vaste afstandseisen van 50 meter. Hier wordt ruimschoots aan voldaan.
De dichtstbijzijnde intensieve veehouderij is gelegen op een afstand van bijna 1 kilometer. Gezien deze ruime afstand vormt deze veehouderij geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied.
Voor alle veehouderijen in de omgeving van het plangebied geldt dat op kortere afstand dan de afstand tussen het plangebied en de veehouderij, andere geurgevoelige objecten (veelal in de vorm van burgerwoningen) aanwezig zijn. De ontwikkeling in het plangebied leidt dan ook niet tot extra belemmeringen voor veehouderijen.
5.7.3 Conclusie
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect geur geen belemmering vormt voor de uitvoering van het plan.
Hoofdstuk 6 Ecologie, Archeologie En Watertoets
6.1 Ecologie
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.
Ecoconsultancy uit Doetinchem heeft op de locatie een quickscan flora & fauna uitgevoerd. De resultaten en de conclusie uit deze quickscan zijn in deze paragraaf opgenomen. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar het onderzoeksrapport welke is opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting.
6.1.1 Gebiedsbescherming
6.1.2 Soortenbescherming
6.1.3 Conclusie
Er is geen sprake van negatieve effecten op beschermde natuurgebieden.
Nader onderzoek naar het voorkomen van verschillende soortgroepen wordt niet noodzakelijk geacht. Ontheffingsaanvraag voor overtreding van verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet ten aanzien van het verstoren van vaste rust- en verblijfplaatsen is niet aan de orde
6.2 Archeologie & Cultuurhistorie
6.2.1 Archeologie
6.2.2 Cultuurhistorie
6.2.3 Conclusie
Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is in het kader van dit plan niet noodzakelijk. In het kader van het bestemmingsplan, wordt de archeologische verwachtingswaarde in de vorm van een dubbelbestemming opgenomen op de verbeelding en in de regels. Cultuurhistorische waarden ontbreken in het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied.
6.3 Wateraspecten
6.3.1 Vigerend beleid
6.3.2 Waterparagraaf
Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten En Planverantwoording
7.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
7.2 Opzet Van De Regels
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels (begrippen en wijze van meten);
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels (o.a. afwijkingen);
- 4. Overgangs- en slotregels.
7.2.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
- Begrippen (Artikel 1)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
- Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
7.2.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
- I. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan:
- II. Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);
- III. Afwijkingen van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels.
7.2.3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
- Anti-dubbeltelregel (Artikel 9)
Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend.
- Algemene bouwregels (Artikel 10)
In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven. Deze regels hebben onder andere betrekking op bestaande maatvoering, afstand tot wegen en ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden. Tevens worden middels dit artikel enkele onderwerpen van stedenbouwkundige aard uit de bouwverordening buiten toepassing verklaard.
- Algemene gebruiksregels (Artikel 11)
In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.
- Algemene afwijkingsregels (Artikel 12)
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
- Algemene procedureregels (Artikel 13)
Dit artikel beschrijft de algemene procedureregels voor het stellen van een nadere eis.
7.2.4 Overgangs- en slotbepalingen
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
7.3 Verantwoording Van De Regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
Agrarisch (Artikel 3)
Gronden met de bestemming 'Agrarisch' zijn onder andere bedoeld voor het parkeerterrein ten dienste van het tuincentrum en agrarisch beheer van gronden. Tevens zijn deze gronden bestemd voor de instandhouding en ondergeschikte aanpassing van bestaande openbare wegen, paden (inclusief kabels en leidingen) en infrastructurele voorzieningen en de aanleg van infrastructurele voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en extensief recreatief medegebruik.
Gebouwen mogen binnen deze bestemming niet worden gebouwd. Uitsluitend andere-bouwwerken mogen binnen deze bestemming worden gebouwd. Hierbij is bepaald dat de bouwhoogte van andere-bouwwerken niet meer dan 1 m mag bedragen indien deze vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van de binnen de bestemming 'Detailhandel' toegestane bedrijfswoning of het verlengde daarvan worden opgericht. Overige andere-bouwwerken zijn toegestaan tot een bouwhoogte van 2 meter.
Agrarisch - Kwekerij (Artikel 4)
Gronden met de bestemming 'Agrarisch - Kwekerij' zijn bedoeld voor de uitoefening van het houtteelt-, boomkwekerij- en fruitteeltbedrijf, de verkoop van ter plaatse gekweekte bomen, heesters en planten uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkoop eigen producten' en de instandhouding en ontwikkeling van afschermende groensingels ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel'.
Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Enkel andere-bouwwerken als teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan tot een maximale bouwhoogte van 1,5 meter. De bouwhoogte van andere-bouwwerken mag niet meer dan 1 m bedragen indien deze vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van de binnen de bestemming 'Detailhandel' toegestane bedrijfswoning of het verlengde daarvan worden opgericht. Overige andere-bouwwerken zijn toegestaan tot een bouwhoogte van 2 meter.
Detailhandel (Artikel 5)
De bestemming 'Detailhandel' is bedoeld voor een tuincentrum met bijbehorende detailhandel en dienstverlening. Dit met bijbehorende gebouwen, een bedrijfswoning, andere-bouwwerken, tuinen, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, water en groenvoorzieningen.
Gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen het bouwvlak waarbij is bepaald dat de maximale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen (exclusief de oppervlakte van de bedrijfswoning en de bij de bedrijfswoning behorende bijbehorende bouwwerken) niet meer mag bedragen dan 920 m2. De maximale goot- en bouwhoogte mag respectievelijk niet meer dan 3,5 en 10 meter bedragen. Tevens is een regel voor de minimale en maximale dakhelling opgenomen.
Naast bedrijfsgebouwen ten behoeve van het tuincentrum is tevens een bedrijfswoning toegestaan. Ook voor de bedrijfsvoering zijn regels opgenomen ten aanzien van de oppervlakte, de goot- en bouwhoogte en de minimale en maximale dakhelling.
Bij de bedrijfswoning zijn bijbehorende bouwwerken toegestaan tot een maximale oppervlakte van 100 m2. Evenals de bedrijfswoning is hiervoor in de regels een maximale goot- en bouwhoogte opgenomen en dient een afstand van minimaal 1 meter tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan te worden aangehouden.
Tot slot zijn binnen deze bestemming andere-bouwwerken toegestaan. Hierbij is bepaald dat de bouwhoogte van andere-bouwwerken die worden opgericht vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan een maximale bouwhoogte van 1 meter mogen hebben. In overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedragen.
Wonen (Artikel 6)
Op basis van het geldend bestemmingsplan "Buitengebied West" is het perceel aan de Kanaaldijk 16 te Heerde bestemd als 'Wonen'. Deze bestemming is integraal overgenomen uit het geldend bestemmingsplan, met dien verstande dat:
- ten opzichte van het geldend bestemmingsplan is de toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken met 200 m2 is verhoogd ;
- de regels uit het geldend bestemmingsplan die niet van toepassing zijn op het perceel Kanaaldijk 16 niet zijn overgenomen.
Leiding - Afvalwaterverwerking (Artikel 7)
Langs en in het plangebied lopen leidingen die afvalwater transporteren. Ter bescherming van deze leiding is de dubbelbestemming 'Leiding - Afvalwaterverwerking' opgenomen. In de regels is bepaald dat ter plaatse van deze dubbelbestemming niet mag worden gebouwd ten behoeve van de andere (basis)bestemmingen.
Waarde - Middelhoge archeologische verwachting (Artikel 8)
Zoals in 6.2.1verwoord is in het plangebied sprake van een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Deze archeologische verwachtingswaarde is in dit plan, net als in het bestemmingsplan "Buitengebied West", vertaald in de vorm van de dubbelbestemming 'Waarde - Middelhoge archeologische verwachting'. Binnen deze bestemming is onder andere bepaald dat, ongeacht het bepaalde in de overige bestemmingen, indien sprake is van het oprichten van een bouwwerk met een oppervlakte groter dan 1.000 m2, de aanvrager een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden in voldoende mate zijn vastgesteld. Afhankelijk van de uitkomsten van het rapport kunnen vervolgstappen noodzakelijk zijn.
7.4 Handhaving
Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (bouwactiviteiten en gebruik van gronden en gebouwen) getoetst.
Middels het stelsel van vergunningsverlening worden de regels toegepast. Als blijkt dat zonder of in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.
Handhaving heeft echter alleen zin wanneer de noodzaak en het nut hiervan kunnen worden aangetoond, een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) heeft plaatsgevonden en draagvlak onder betrokkenen kan worden verkregen voor het beleid.
De gemeente Heerde hanteert een strikt handhavingsbeleid. In dit beleid worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
- géén stilzwijgend gedogen;
- gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;
- gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.
Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijk traject zal gelijktijdig worden ingezet.
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
Kosten voortvloeiend uit de bestemmingsplanvoorbereiding en procedure zijn voor rekening van de belanghebbende. Tevens is een overeenkomst afgesloten waarin het risico van planschade is opgenomen. Hiermee is het kostenverhaal voor de gemeente volledig verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak En Zienswijzen
9.1 Vooroverleg
9.1.1 Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
9.1.2 Provincie Gelderland
Het bestemmingsplan is conform artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gebracht bij de provincie Gelderland. De provincie heeft aangeven in te kunnen stemmen met deze ontwikkeling.
9.1.3 Waterschap Vallei en Veluwe
De watertoets heeft plaats gevonden op de website www.dewatertoets.nl. Daarmee zijn de waterhuishoudkundige aspecten voldoende belicht. De beantwoording van de vragen heeft er niet toe geleid dat er nader overleg met het waterschap moet worden gevoerd. Het waterschap heeft een positief wateradvies gegeven.
9.2 Inspraak
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In dit geval is besloten om geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen.
9.3 Zienswijzen
Met ingang van 7 mei 2014 heeft het ontwerpbestemmingsplan gedurende een termijn van 6 weken ter inzage gelegen met de mogelijkheid tot het indienen van een zienswijze. Van deze mogelijkheid is 1 keer gebruik gemaakt. De zienswijze is op tijd ingediend en voldoet aan de in de Wro en Awb gestelde eisen. Hierna is de behandeling van de zienswijze opgenomen.
Zienswijze
1. Reclamant zou graag een nadere omschrijving willen hebben van het begrip culturele activiteit. Het is dermate ruim geformuleerd dat er eventuele garantie voor grootschaligheid niet gegeven kan worden. Denk aan verkeer en geluid.
2. Gezien het landschappelijk karakter en de grote verkeersbeweging is het wenselijk dat het gehele perceel Kanaaldijk 17 wordt voorzien van een groenstrook. Het niet beplanten van het terrein past niet binnen de EHS-verbindingszone.
3. De toelichting en het bestemmingsplan zijn niet met elkaar in overeenstemming voor wat betreft de groenstrook.
Beantwoording
1. Op grond van de ingekomen zienswijze is nader overleg gevoerd met de betrokken partijen waarmee een overeenkomst is gesloten om tot een oplossing te komen. Bij dit laatste gesprek heeft de heer <naam>, Kanaaldijk 16, aangegeven dat hij geen behoefte heeft aan de mogelijkheid om culturele activiteiten te starten op zijn perceel. Wel wil hij de extra bouwmogelijkheden behouden. Mede in het licht van de ingekomen zienswijze is met de heer <naam> en de heer <naam>in nader overleg overeengekomen dat de 200 m2 extra oppervlakte niet meer ten behoeve van de culturele activiteiten gebruikt moet worden, maar dat de 200 m2 alleen gebruikt mag worden conform de bestemming wonen. Ook moet gebouwd worden conform de regels zoals deze gelden voor de bestemming wonen. Concreet betekent dit dat de extra bebouwing moet voldoen aan het principe van bebouwingsconcentratie en de algemene bouwregels voor bijbehorende bouwwerken. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan punt 1 van de zienswijze.
2. Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan is gekeken naar de mogelijkheden om het perceel landschappelijk in te passen. Gelet op de belemmeringenstrook die aanwezig is ten behoeve van de afvalwaterleiding is landschappelijke inpassing ter plaatse van deze leiding niet mogelijk. Het bijkopen van een strook grond, zodat er meer ruimte is om het bedrijf in te passen, weegt vanuit bedrijfsmatig oogpunt niet op tegen de gevolgen die de wijziging heeft voor het landschap en het straatbeeld.
3. Het klopt dat in het ontwerpbestemmingsplan een verouderde afbeelding is opgenomen. De toelichting wordt in zijn geheel nogmaals nagelezen en de afbeelding wordt in overeenstemming gebracht met de toekomstige planologische situatie.
Het bestemmingsplan is gelet op de doorgevoerde wijziging onder 1 gewijzigd vastgesteld.
Bijlage 1 Lijst Aan Huis Gebonden Bedrijven
Bijlage 1 Lijst aan huis gebonden bedrijven
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Quickscan Flora & Fauna
Bijlage 2 Quickscan flora & fauna