Veesser Enkweg 1 te Veessen
Bestemmingsplan - Gemeente Heerde
Vastgesteld op 28-01-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Veesser Enkweg 1 te Veessen van de gemeente Heerde;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het gml-bestand NL.IMRO.0246.304HVVVEESSERENKW1-VA01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan-huis-gebonden bedrijf:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk met personeel, niet zijnde een aan-huis-gebonden-beroep, waarbij de woning met bijbehorende gebouwen in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.6 aan-huis-gebonden beroep:
het beroepsmatig verlenen van diensten zonder personeel, zoals arts, notaris, advocaat en kunstenaar, niet zijnde een aan-huis-gebonden bedrijf, waarbij de woning met bijbehorende gebouwen in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.7 archeologische waarde:
de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.9 bebouwingspercentage:
de bebouwde oppervlakte van de gebouwen uitgedrukt in procenten van de totale oppervlakte van nader aangegeven gronden;
1.10 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.11 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.12 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.13 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.14 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.15 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.16 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.17 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.18 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.19 carport:
een ten hoogste door twee wanden omsloten overdekte ruimte;
1.20 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.21 dienstverlening:
het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
1.22 erf:
de grond deel uitmakende van een bouwperceel, behorende bij één woning, waarop geen hoofdgebouw is of mag worden gebouwd krachtens de vigerende woonbestemming;
1.23 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.24 hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.25 molenbiotoop:
de zone rondom een molen waarbinnen bijzondere regels gelden ter bescherming van de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van de molen, waaronder begrepen het beschermen van de functies van de molen als werktuig en landschapsbepalend element, alsmede het veilig stellen van de windvang en windlossing;
1.26 ondergeschikte functie:
functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt;
1.27 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;
1.28 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.29 voorgevel:
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door of namens het bevoegd gezag aan te wijzen gevel;
1.30 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.4 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;
2.5 afstand tot de molen:
de afstand gerekend vanaf het middelpunt van de molen;
2.6 peil:
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
- b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuin behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen
met daarbij behorende:
- b. carports;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- d. erven;
- e. parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op de voor 'Tuin' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming dan wel de aangrenzende bestemming Wonen worden gebouwd, met dien verstande dat:
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis gebonden beroep;
met daarbijbehorende:
- b. gebouwen;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- d. andere-werken;
- e. tuinen;
- f. erven.
4.2 Bouwregels
Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. een goede woonsituatie;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- d. de sociale veiligheid.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Strijdig gebruik
Onder een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het (laten) gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
7.1 Vrijwaringszone - molenbiotoop
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de omgevingsvergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
- d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
- e. de bestemmingsregels en toestaan dat wordt gebouwd voor nutsvoorzieningen tot een bouwhoogte van niet meer dan 3 m en een oppervlakte van niet meer dan 25 m²;
- f. het bepaalde ten aanzien van de maximale hoogte van gebouwen en toestaan dat de hoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en schotelantennes, indien de oppervlakte van de vergroting van de verhoging niet meer bedraagt dan 1 m², met dien verstande dat de oppervlakte van de vergroting ten behoeve van een liftkoker niet meer bedraagt dan 4 m².
8.2 Afwegingskader
De in lid 8.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de woonsituatie;
- 3. de milieusituatie;
- 4. de verkeersveiligheid;
- 5. de sociale en/of externe veiligheid;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 9 Algemene Procedureregels
Voor het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:
- a. een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
- b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder a genoemde termijn;
- d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
10.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Veesser Enkweg 1 te Veessen.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
Op 15 december 2009 heeft de gemeente Heerde een verzoek ontvangen van mevrouw Janssen (vertegenwoordigd door makelaarskantoor Buitenkamp) voor de realisatie van twee vrijstaande woningen aan de Veesser Enkweg 1 te Veessen. Daarbij worden de bestaande woningen, die deels door brand zijn verwoest, gesloopt.
De woning ligt vooraan op het driehoekige perceel, direct aan de Veesser Enkweg. Op het perceel zijn enkele bijgebouwen gelegen. De totale oppervlakte aan bijgebouwen (waaronder een tijdelijke woonunit) bestrijkt ongeveer 225 m². De gedeeltelijk door brand verwoeste woning was ongeveerd 170 m² groot.
1.2 Situering Van Het Plangebied
Het perceel ligt midden in het dorp Veessen nabij de driesprong van de Veesser Enkweg en de Kerkstraat. In de omgeving is voornamelijk woningbouw aanwezig. In de directe nabijheid zijn de muziektent, een voormalige brandweerpost en een tweetal kerken gelegen.
Afbeelding 1: Globale situering plangebied (bron: Google Earth)
1.3 Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan "Veesser Enkweg 1 te Veessen" bestaat uit de volgende onderdelen:
- verbeelding, schaal 1:1000, ID-plannummer NL.IMRO.0246.304HVVVEESSERENKW1-VA01
- planregels.
Op de verbeelding is de bestemming van de in het plan begrepen gronden en opstallen aangegeven. In de planregels zijn bouwregels en andere bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
Het plan gaat tevens vergezeld van deze toelichting. Hierin zijn aan het plan ten grondslag liggende beleidsmatige afwegingen en onderzoeksresultaten opgenomen. Bovendien wordt de juridische planopzet van het plan toegelicht.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Algemeen
Bij de beoordeling van een verzoek om medewerking aan een ruimtelijke ontwikkeling dient rekening gehouden te worden met het door het Rijk, de provincie en de gemeente geformuleerde beleid. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante ruimtelijk beleid op de verschillende schaalniveaus.
2.2 Rijksbeleid
Het Rijk mengt zich niet in kwesties op lokaal niveau, maar stuurt op hoofdlijnen. Het Rijk stelt slechts beperkingen als het nationaal belang in het geding is. De verantwoordelijkheid voor de inrichting van de ruimte wordt neergelegd bij de decentrale overheden. Er gelden geen rode contouren meer en provincies en gemeenten mogen zelf –met inachtneming van een aantal hoofdregels- bepalen waar ze bouwen c.q. ruimtelijke ontwikkelingen willen toestaan. Het onderhavige initiatief heeft geen consequenties voor belangen op rijksniveau.
2.3 Provinciaal Beleid
Streekplan
Op 29 juni 2005 is het Streekplan Gelderland 2005 door Provinciale Staten vastgesteld.
Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.
In het vastgestelde streekplan ligt het perceel in bebouwd gebied (overig bebouwd gebied). Het provinciale beleid met betrekking tot woningbouw is neergelegd in het Kwalitatief Woningbouw Programma. De woonvisie is erop gericht de spanning op de woningmarkt te verminderen door een voldoende aanbod van kwalitatief passende woningen en woonmilieus te realiseren, dat aansluit bij de voorkeuren van bewoners. De provinciale woonvisie is uitgewerkt in een gemeentelijk woningbouwprogramma.
Het betreffende plan is kleinschalig en lokaal van aard en heeft vanwege de situering in het bebouwde gebied geen consequenties voor provinciale belangen. Het plangebied is overigens niet gelegen binnen de aangewezen Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
2.4 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Landelijk Gebied
De gemeente Heerde heeft in de afgelopen periode een aantal visies vastgesteld die de uitgangspunten bepalen hoe de gemeente omgaat met ruimtelijke vragen binnen het ‘stedelijk gebied’ en het ‘landelijk gebied’. Dit sluit aan bij het uitgestippelde beleid van het Rijk en de provincie. Volgens de vastgestelde Structuurvisie Landelijk Gebied (27 juni 2005) ligt het perceel in het deelgebied "platteland van de dynamiek met accent landschap.
In dit gebied is sprake van agrarische bedrijven en burgerwoningen. Landbouw is op veel plaatsen niet meer alleen beeldbepalend, maar het gebied kent wel een hoofdzakelijk agrarisch karakter. Typerend in dit gebied is het landschap; de kronkelige wegen, de hoogstamfruitboomgaarden en het hoogteverschil. Om deze reden is in dit gebied het accent op het landschap gelegd.
In afbeelding 2 is een uitsneden van de structuurvisiekaart weergegeven.
Afbeelding 2: Uitsnede structuurvisiekaart Landelijk Gebied
Veessen en Vorchten zijn op de structuurvisiekaart (zie afbeelding 2) weergegeven als plattelandscentra. Hier kunnen de ideeën ontstaan voor de ontwikkeling van het platteland en kunnen ze tussen bewoners worden uitgewisseld.
Belangrijk voor de natuurwaarden in deze zone zijn de hagen en houtsingels die een belangrijk leefgebied vormen voor soorten van planten en dieren, die elders in het cultuurland geen of weinig bestaansmogelijkheden hebben.
Structuurbepalend in het 'platteland van de dynamiek met accent landschap' zijn de wegbeplantingen, de knotwilgenrijen, de hagen langs wegen, de hoogstamboomgaarden, de markante solitaire bomen en de IJsseldijk. Deze landschapselementen dienen behouden te worden en indien mogelijk dient het landschap hersteld of zelfs verder ontwikkeld te worden. Dit landschap vormt een kleinschalig agrarisch productielandschap voor de gangbare landbouw met aandacht voor goed onderhoud en instandhouding van landschapselementen. Het gebied is ook uitermate geschikt voor verschillende vormen van hergebruik. Voor de woonfunctie wordt verwezen naar de beleidsnotitie 'Wonen in het landelijk gebied' welke hierna behandeld wordt.
Visie op het wonen en werken in Heerde tot 2015
In de Visie op het Wonen en Werken wordt, op basis van een ruimtelijke inventarisatie en afweging, ingegaan op de beleidskeuzes die te maken hebben met de ruimtelijke ontwikkeling (de in- en uitbreidingsmogelijkheden voor wonen en werken). In het Kwalitatief Woonprogramma, dat onderdeel uitmaakt van deze visie, wordt invulling gegeven aan de potentiële locaties en worden aantallen en de verschillende categorieën woningen opgenomen.
In het gemeentelijk woningbouwprogramma is rekening gehouden met de realisatie van kleinschalige particuliere Initiatieven. Het initiatief voldoet ook aan het uitgangspunt om het bestaand stedelijk/bebouwd gebied zo veel mogelijk te benutten.
Beleidsnotitie Wonen in het landelijk gebied
In deze beleidsnotitie wordt nader ingegaan op de ontwikkelingsmogelijkheden van de bestaande woningen in het buitengebied van de gemeente Heerde. Ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit is het van belang dat verbouw en/of uitbreiding van woningen geschiedt met inachtneming van de geldende eisen voor de verschijningsvorm vanuit het landschap, welstand en eventueel monumentenzorg.
Welstandsnota
De gemeente Heerde heeft het ontwikkelde welstandsbeleid beschreven. In de welstandsnota Heerde, welke in juni 2004 is vastgesteld. Er zijn zowel gebiedsgerichte als algemene welstandscriteria geformuleerd. De betreffende locatie valt onder welstandsniveau 2: reguliere toetsing. Onder welstandsniveau 2 vallen de gebieden, die geen zware toetsing nodig hebben, maar waar wel aanleiding is om alert te blijven op de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Het kunnen bijvoorbeeld gebieden zijn die een hoge mate van openbaarheid hebben, zoals de oude bebouwingslinten of de toegangswegen tot het dorp (het visitekaartje). De bouwplannen worden dus getoetst aan redelijke eisen van welstand.
Het plan is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid. De toets aan welstand vindt plaats in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen.
2.5 Juridisch Planologisch Kader
Het plangebied valt geheel binnen de grenzen van het geldende bestemmingsplan 'Hoorn, Veessen en Vorchten' en heeft hierin de bestemmingen 'wonen' en 'tuin'. Daarnaast zijn de dubbelbestemming 'archeologisch waardevol gebied' en de aanduiding 'molenbeschermingszone' van toepassing. De op de vigerende plankaart voor 'wonen' aangewezen grond is bestemd voor het wonen in het bestaande aantal woonhuizen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis gebonden beroep. Er geldt een maximale goothoogte van 3 meter. De voor 'tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuin behorende bij de hoofdgebouwen met daarbij behorende carports, andere-bouwwerken, erven en parkeervoorzieningen.
Afbeelding 3: Uitsnede plankaart vigerende bestemmingsplan
Op de tot 'archeologisch waardevol gebied' bestemde gronden mag niet zonder omgevingsvergunning worden gebouwd, tenzij sprake is van een bouwproject met een grondbeslag van niet meer dan 100 m2 of activiteiten waarvoor geen of een lichte bouwvergunning is vereist.
Op de met 'molenbeschermingszone' aangewezen gronden mag bebouwing worden opgericht tot een maximale hoogte van 8,74 meter in een straal van 100 meter rondom de molen. Daarbuiten mag de maximale hoogte met 2 cm per strekkende meter worden vermeerderd. De woning is op +/- 230 meter van de molen verwijderd.
Het is niet mogelijk de beoogde woningen op grond van het bestemmingsplan te realiseren, omdat ze buiten het bouwblok zijn geprojecteerd. Het bestemmingsplan bevat ook geen vrijstellings- of wijzigingsmogelijkheden om het betreffende verzoek mogelijk te maken.
Eventuele medewerking kan alleen worden verleend middels een partiële herziening van het geldende bestemmingsplan. Bij de overweging om het bestemmingsplan te herzien dient te worden aangetoond, dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Onderhavig bestemmingsplan vormt de onderbouwing.
Hoofdstuk 3 Onderzoek
3.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op aspecten die naast de ruimtelijke afweging voor dit plan van belang zijn voor het opstellen van een bestemmingsplan. Het gaat hierbij om de volgende aspecten: milieu, ecologie (natuur en landschapswaarden), archeologie en water.
3.2 Milieu
Bedrijven en milieuzonering
In de nabjjheid van het plangebied zijn een voormalige brandweerpost, twee kerken en een muziektent gesitueerd. Conform de brochure 'Bedrijven en milieuzonering” (VNG, 2009) zal een afstand van 30 meter tot de kerken aangehouden moeten worden. Hier wordt aan voldaan. Muziektenten zijn niet in de brochure opgenomen. Een afstand van 10 meter is gezien het tijdelijke gebruik van de tent een redelijke afstand om een goed woon- en leefklimaat voor de beoogde woningen te garanderen. Ook aan deze afstand wordt voldaan.
De voormalige brandweerpost heeft een maatschappelijke bestemming, waarbij is bepaald, dat de hoofdvorm van de bebouwing behouden moet blijven in verband met de cultuurhistorische waarde. Hoewel conform de bestemming allerlei maatschappelijke voorzieningen in de voormalige brandweerpost gerealiseerd kunnen worden, is dit gezien de beperkte oppervlakte, het huidige gebruik (opslag) en de verschijningsvorm van de voormalige post niet te verwachten. Ook in dit geval is een afstand van 10 meter voldoende om te spreken van een goed woon- en leefklimaat.
De dichtstbijzijnde agrarische bedrijven zijn op een afstand van tenminste 350 meter van het plangebied gelegen. De toevoeging van deze woningen zal de bedrijfsvoering van deze ondernemingen niet belemmeren. Enerzijds is de afstand voldoende groot, anderzijds ligt het plangebied in een bestaande woonomgeving, waarbij tussen omliggende agrarsiche bedrijven en het plangebied reeds bestaande woningen aanwezig zijn.
Geluid
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het wijzigen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden besteed aan het aspect geluid. Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in deze wet de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van nieuw geprojecteerde woningen en andere geluidsgevoelige objecten. De Veesser Enkweg is aangemerkt als 30 km weg. In het kader van de Wet geluidhinder is er dan geen sprake van een onderzoeksplicht. Gezien de aard en het karakter van de weg en de omgeving van het plangebied kent de Veesser Enkweg naar verwachting een lage intensiteit, waardoor het aannemelijk is dat de geluidbelasting op de geprojecteerde woningen leidt tot een goed woon- en verblijfsklimaat. Het aspect geluid is geen belemmering voor het plan.
Bodem en asbest
In een verkennend bodemonderzoek is overeenkomstig de NEN 5740 de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgesteld. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in een rapport, dat als bijlage 1 is bijgevoegd (Verkennend bodem- en nader asbestonderzoek Veesser Enkweg 1 te Veessen, projectnr. 238908, revisie 00, april 2011)
De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek of sanerende maatregelen, omdat de gemeten concentraties kleiner zijn dan de betreffende tussen- en interventiewaarde. De resultaten vormen geen milieuhygiënische belemmering voor de voorgenomen nieuwbouw.
Geadviseerd wordt om het asbesthoudend plaatmateriaal en stukjes op het maaiveld door middel van handpicking te verwijderen. Indien grond van de locatie wordt afgevoerd dient er rekening mee te worden gehouden dat de bovengrond asbest bevat.
Luchtkwaliteit
Op 17 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor een ruimtelijke ontwikkeling, wanneer er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde, het project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, het project per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt en/of het project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit. Dit project valt onder de normstelling van 1500 woningen en draagt daardoor niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Een luchtkwaliteitonderzoek is daarmee niet nodig. Geconcludeerd kan worden dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Voldaan wordt aan de eisen, zoals gesteld in de Wet luchtkwaliteit. De wet staat de ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied niet in de weg. De lokale luchtkwaliteit is geschikt voor een goed woon- en leefklimaat.
Externe veiligheid
Op 28 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) in werking getreden. Het besluit heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in een inrichting tot een aanvaardbaar minimum te beperken. In hat kader van dit verzoek moet derhalve het Bevi in acht worden genomen. Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot: inrichtingen; buisleidingen; vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Binnen het plangebied liggen geen gevaarlijke risicovolle inrichtingen en worden ook niet met het initiatief gerealiseerd. Daarnaast worden de woningen ook niet binnen de invloedssfeer (risicocontour) van Bevi-Inrichtingen/objecten gerealiseerd.
In de gemeente loopt een (gas)buisleiding via Heerde, Hoorn richting Wapenveld ter plekke van het voormalig spoorbaantracé. Het plangebied ligt op een afstand van circa 1,3 km van de buisleiding, wat geen problemen met zich mee zal brengen. Wat betreft de route voor gevaarlijke stoffen kan worden opgemerkt dat het plangebied niet nabij of binnen het invloedsgebied van deze route ligt. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.
3.3 Ecologie
Op het gebied van de 'groene' wetten zijn er een drietal wettelijke kaders:
- a. de Flora- en faunawet;
- b. de Ecologische hoofdstructuur (EHS);
- c. de Natuurbeschermingswet.
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van in het wild levende planten en dieren. Dat gebeurt via de bescherming van individuele soorten en de toepassing van de algemene zorgplicht. De Ecologische hoofdstructuur is niet relevant voor de beoogde ontwikkeling aangezien het plangebied niet in of nabij gebieden ligt die begrensd zijn als Ecologische hoofdstructuur. De Natuurbeschermingswet 1998 is niet relevant voor de beoogde ontwikkeling aangezien het plangebied niet in of nabij een Natura 2000-gebied of Beschermd natuurmonument ligt.
Op grond van bovenstaande is onderzoek gedaan in hoeverre de Flora- en faunawet een belemmering is voor het plan. De resultaten van het onderzoek zijn beschreven in een rapport (Quickscan natuurwaarden Veesser Enkweg 1 te Veessen, projectnr. 238908, revisie 00, 21 maart 2011, Oranjewoud). Het rapport is als bijlage 3 bijgevoegd. De resultaten worden hieronder samengevat weergegeven.
Broedvogels
In en nabij het plangebied komen broedvogels voor. Het verwijderen van bomen en struiken dient buiten het broedseizoen (15 maart – 15 juli) te worden uitgevoerd. Ook de overige werkzaamheden worden bij voorkeur buiten het broedseizoen uitgevoerd. Als dit niet mogelijk is dan is het aan te bevelen om de overige werkzaamheden, voor het broedseizoen te starten, zodat verstoringsgevoelige soorten hier niet gaan broeden. De werkzaamheden kunnen dan wel in het broedseizoen voortgezet worden. In de omgeving van de planlocaties is voldoende alternatief broedbiotoop aanwezig.
Steenmarter
De middelzwaar beschermde Steenmarter kan foeragerend op de planlocatie worden aangetroffen. De volgende mitigerende maatregelen dienen te worden genomen:
- slopen van bebouwing en verwijderen beplanting niet in de meest kwetsbare periode voor de Steenmarter. Deze periode loopt van half februari tot september.
- de sloop en het verwijderen van de beplanting mag niet tegelijk plaats vinden, maar dient gefaseerd te worden uitgevoerd. Door minimaal enige dagen tussen het verwijderen van de beplanting en de sloop van de bebouwing te houden krijgen soorten, waaronder de Steenmarter, de kans om te vluchten.
- bij de sloopwerkzaamheden en het verwijderen van de beplanting dient een kant op te worden gewerkt en moeten vluchtroutes voor soorten beschikbaar blijven.
- Wanneer er Steenmarters of andere soorten worden aangetroffen tijdens de werkzaamheden dient een deskundige (ecoloog) te worden ingeschakeld.
Wanneer deze maatregelen worden genomen, zijn negatieve effecten op het foerageergebied van de Steenmarter uitgesloten en is het aanvragen van een ontheffing ex. art. 75 Flora- en faunawet niet noodzakelijk.
Vleermuizen
De planlocatie is niet geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Wel zal de tuin rondom de woning gebruikt kunnen worden door meer algemeen voorkomende vleermuizen als foerageergebied. Het betreft soorten als gewone dwergvleermuis en laatvlieger en rosse vleermuis. De volgende mitigerende maatregelen dienen te worden genomen:
- De sloop vindt bij voorkeur plaats in de periode september tot half oktober (dit sluit aan bij de meest geschikte werkperiode voor de Steenmarter en Broedvogels).
- Bij de sloopwerkzaamheden en het verwijderen van de beplanting dient een kant op te worden gewerkt en moeten vluchtroutes voor soorten beschikbaar blijven.
- Wanneer er vleermuizen of andere soorten worden aangetroffen tijdens de werkzaamheden dient een deskundige (ecoloog) te worden ingeschakeld.
Wanneer de beschreven mitigerende maatregelen worden genomen, zijn negatieve effecten op foeragerende vleermuizen uitgesloten en is het aanvragen van een ontheffing ex. art. 75 Flora- en faunawet niet noodzakelijk.
Overige soorten
Verder zijn uitsluitend negatieve effecten te verwachten op tabel 1 soorten (enkele zoogdieren) van de Flora- en faunawet. Omdat het gaat om tabel 1 soorten (waarvoor een vrijstelling geldt voor ruimtelijke ontwikkeling zoals genoemd in deze natuurtoets) behoeft voor deze soorten geen ontheffing te worden aangevraagd.
3.4 Archeologie En Cultuurhistorie
Aan de Veesser Enkweg 1 te Veessen (gemeente Heerde) zullen twee vrijstaande woningen worden gerealiseerd. Momenteel staat op het perceel een woning die grotendeels door brand is verwoest; deze wordt voorafgaand aan de realisatie gesloopt. De voorgenomen ontwikkeling past niet in het bestemmingsplan, waardoor een partiële herziening van het bestaande bestemmingsplan noodzakelijk is.
Omdat bij de toekomstige bouw- en sloopwerkzaamheden eventueel in de bodem aanwezige archeologische resten beschadigd kunnen raken of zelfs vernietigd kunnen worden, is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek bestaat uit een bureauonderzoek, gevolgd door een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen. De resultaten van het onderzoek zijn beschreven in een rapport (Archeologische Rapporten Oranjewoud 2011/25, Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek door middel van karterende boringen aan de Veesser Enkweg 1 te Veessen, gemeente Heerde, projectnr. 238908 revisie 00, 28 februari 2011). Dit rapport is als bijlage 2 bijgevoegd.
Onderstaand wordt het resultaat van het onderzoek kort samengevat.
Vanwege de ligging van het plangebied op een oeverwal van de IJssel is in het plangebied sprake van een hoge archeologische verwachting. Op basis van het advies van de regioarcheoloog is voorafgaand aan de realisatie van de twee woningen een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. In het plangebied konden vindplaatsen worden aangetroffen uit de periode neolithicum tot en met de Romeinse tijd en de middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd.
Binnen het plangebied is een karterend booronderzoek uitgevoerd. Dit booronderzoek heeft uitgewezen dat de bodemopbouw in het plangebied bestaat uit een vorstvaaggrond waaronder een vermengde laag aanwezig is, op de C-horizont. Bij inspectie van de boorkernen zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Er is dan ook geen reden om te vermoeden dat er binnen het plangebied een vindplaats aanwezig is.
Op grond van het ontbreken van aanwijzingen voor de aanwezigheid van vindplaatsen wordt geen nader archeologisch onderzoek aanbevolen in het plangebied. De archeologische verwachtingswaarde van het plangebied kan derhalve worden bijgesteld naar laag. Dit ter beoordeling aan het bevoegd gezag, in deze de gemeente Heerde.
Cultuurhistorische waarde
De Monumentenwet beschermt cultuurhistorisch belangrijke gebouwen. De bestaande woning en gebouwen op het perceel zijn niet aangewezen als rijks- of gemeentelijk monument. Ook komt de bebouwing niet voor op de Iijst van het Monumenten Inventarisatie Project (MIP), of is het door de gemeente aangewezen als markant pand. Aan de woning en bijbehorende gebouwen kan geen cultuurhistorische waarde worden toegekend. Wel heeft de kern Veessen als geheel en de omgeving een hoge cultuurhistorische waarde toegekend gekregen op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Gelderland.
Kenmerkend voor Veessen is de boogvormige of lusvormige lintbebouwing van de Kerkstraat die begint en eindigt bij de IJsseIdIjk. Het bedoelde perceel sluit aan op deze Kerkstraat. Daarnaast is ook de huidige bebouwing kenmerkend dicht op de weg gesitueerd. Daarom is aandacht voor de stedenbouwkundige situering van de toekomstige woningen van belang. Aan zowel de woning als de bijbehorende gebouwen kan geen specifieke cultuurhistorische waarde worden toegekend, waarmee bij met de bouwplannen rekening moet worden gehouden. Wel moeten de stedenbouwkundige uitgangspunten rekening houden met de karakteristieke dorpsopbouw van Veessen. In de regels zijn daarom eisen gesteld aan de nokrichting van de woningen en de kapvorm en de situering van de woningen op de kavel. Op deze wijze is het cultuurhistorisch belang voldoende beschermd.
3.5 Water
Het betreffende plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied en is circa 1.800 m² groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone of binnen de zoekgebieden voor waterberging, zoals deze staan weergegeven in het Streekplan. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor en door (grond)water in de omgeving,
Grondwater
Het grondwaterpeil ligt gemiddeld 200 cm onder maaiveld. Er is in en om het gebied geen grondwateroverlast bekend. Het gebied ligt niet in de grondwaterfluctuatiezone, zoals provincie Gelderland deze heeft gedefinieerd. Hemelwater zal binnen het plangebied worden geïnfiltreerd. Ingrepen voortkomend uit dit plan zullen geen bodemlagen aantasten waardoor het grondwatersysteem verandert.
Oppervlaktewater
Naar aanleiding van dit plan zal geen extra oppervlaktewater gecreëerd worden, ook zal er niet geloosd worden op het oppervlaktewater, omdat dit niet aanwezig is in en rondom het plangebied. Er kan dan ook worden gesteld dat bet plan geen nadelige gevolgen veroorzaakt voor of door het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.
Natuur
Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor waterafhankelijke natuur.
DWA en RWA
Het hemelwater binnen het plangebied wordt niet afgevoerd naar de riolering. Het zal binnen het plangebied worden geïnfiltreerd. Door het gebruik van niet uitlogende bouwmaterialen wordt voorkomen, dat het te infiltreren hemelwater het grondwater verontreinigt.
Doordat dit plan minder dan 1.500 m² aan verhard oppervlak toevoegt, buiten Keurzones valt, het geen HEN-Water inclusief beschermingszone betreft, er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaat worden op oppervlaktewater, buiten de zoekgebieden voor waterberging valt, geen landgoed, weg(en), spoorlijn(en), Tracéwet, damwand(en), scherm(en), ontgrondingen et cetera betreft, valt het onder de “postzegelplannen” zoals Waterschap Veluwe die vanuit het oogpunt van de watertoets heeft gedefinieerd.
3.6 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Dit bestemmingsplan maakt de bouw van twee vrijstaande woningen binnen de bebouwde kom mogelijk. Dat betekent, dat het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt, zoals dat is bedoeld in categorie D.11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Deze activiteit betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Een stedelijk project valt onder een m.e.r-beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
- een oppervlakte van 100 hectare of meer,
- een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
- een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Aangezien deze drempelwaarden niet worden overschreden geeft het Besluit milieueffectrapportage aanleiding om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieueffecten. Op grond van artikel 2 lid 5 van het Besluit milieueffectrapportage moet het voornemen worden getoetst aan de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn.
De kenmerken van het voornemen en de potentiële effecten
Het plan omvat de bouw van slechts twee woningen en blijft daarmee ver onder de hierboven genoemde drempelwaarden. Hierbij kan er van worden uitgegaan, dat dit niet gepaard gaat met een grote toename aan verkeersintensiteiten en daarmee gepaard gaande milieubelasting (geluid, luchtkwaliteit) ten opzichte van de referentiesituatie.
De plaats van de uitbreiding (ligging ten opzichte van gevoelige gebieden)
Het plangebied ligt in de bebouwde kom met daaromheen met name woningen en wegen. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van beschermde natuurgebieden.
De conclusie op grond van bovenstaande is, dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht.
Hoofdstuk 4 Het Plan
4.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de vraag of de gewenste ruimtelijke ontwikkeling kan worden toegestaan, op de juridische opzet en de economische uitvoerbaarheid. Vervolgens zal kort worden ingegaan op de vooroverleg- en inspraakreacties die zijn ingediend.
4.2 Afweging
Beleid en omgevingsaspecten
Het bouwplan is getoetst aan de diverse (ruimtelijke) beleidskaders en relevante omgevingsaspecten. Op grond daarvan kan geconcludeerd worden dat er geen overwegende bezwaren zijn die vaststelling van het bestemmingsplan cq. uitvoering van het bouwplan in de weg staan.
Stedenbouwkundige randvoorwaarden
De omgeving van de Veesser Enkweg kenmerkt zich door woningen die dicht bij de weg zijn gerealiseerd met een verspringende rooilijn. Zeker de plek van de gedeeltelijk afgebrande woningen van de Veesser Enkweg is beeldbepalend, doordat de bebouwing op een kruispunt dicht op de weg is gesitueerd. De ligging nabij de muziektent en de voormalige brandweerpost maken de plek ook bijzonder. Vanwege de specifieke bebouwingskarakteristiek van het dorp Veessen en de huidige kenmerkende situering van de bebouwing pal aan de weg heeft de gemeente de volgende stedenbouwkundige randvoorwaarden geformuleerd.
- de woningen worden dicht op de weg gerealiseerd. Woning A (zie afbeelding 4) wordt maximaal 1 meter vanuit de erfgrens gerealiseerd. Woning B wordt maximaal 5 meter vanuit de erfgrens en achter de rooilijn van Veesser Enkweg 3 gerealiseerd;
- de voorgevelrooilijnen lopen parallel aan de weg;
- de afstand van woning A tot de voormalige brandweerpost wordt gehandhaafd. De afstand wordt in ieder geval niet kleiner;
- de oppervlakte van de woningen is maximaal 15 x 10 meter;
- de erfgrens tussen de beide percelen volgt het stedenbouwkundig beeld. Dit betekent dat de grens komt te liggen op tenminste 3 meter uit de gevel van beide woningen;
- de nokrichting van woning A is oost-west. Die van woning B is noord-zuid;
- het dak van woning A kent een wolfseinde of wordt vormgegeven als de bestaande kapvorm (schilddak, dakhelling minimaal 45 graden / wolfseinden tussen de 60 en 70 graden). Woning B wordt vormgegeven zonder wolfseinden (dakhelling minimaal 45 graden en maximaal 60 graden);
- de bijgebouwen bij woning A worden gerealiseerd achter de huidige tuinbestemming zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan 'Hoorn, Veessen, Vorchten'. De bijgebouwen bij woning B worden gerealiseerd op tenminste 1 meter achter de voorgevelrooilijn;
- voor de overige bouwbepalingen wordt aangesloten bij het bestemmingsplan 'Hoorn, Veessen en Vorchten'.
Afbeelding 4: Stedenbouwkundige randvoorwaarden
Parkeren
Vanwege de smalle wegenstructuur zullen parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd worden.
4.3 Planopzet
Voor wat betreft de planopzet is aangesloten bij het in november 2008 door Gedeputeerde Staten van Gelderland goedgekeurde bestemmingsplan “Hoorn, Veessen en Vorchten”. Onderhavig bestemmingsplan bevat een zelfstandige set planregels. Het plangebied wordt ten opzichte van de huidige situatie beperkt uitgebreid, direct aan de Veesser Enkweg.
De woning en het erf direct eromheen zijn bestemd als “Wonen”. Het overige - zuidelijke - deel van het plangebied is bestemd als “Tuin”. De aanwezige molenbeschermingszone is als een gebiedsaanduiding op de verbeelding weergegeven.
4.4 Opzet Van De Regels
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt sinds 1 januari 2010. Ook de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) sindsdien verplicht. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Met de SVBP2008 is in dit plan rekening gehouden, evenals met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.
Het juridisch bindend gedeelte van het wijzigingsplan bestaat uit planregels en een bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Het plan kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels (o.a. afwijkingen);
- 4. Overgangs- en slotregels.
4.4.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel geeft aan op welke wijze gemeten wordt.
4.4.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn afgestemd op het geldende bestemmingsplan 'Hoorn, Veessen en Vorchten' met dien verstande dat een aanpassing heeft plaatsgevonden in verband met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening, Besluit ruimtelijke ordening en het SVBP 2008. Het plan bevat de volgende bestemmingsregels:
Artikel 3 Tuin
De bestemming 'Tuin' is bedoeld voor een tuin. Op de gronden grenzend aan het hoofdgebouw is het mogelijk om carports, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, erven en parkeervoorzieningen te realiseren. Voor deze gebouwen/bouwwerken zijn bouwregels opgenomen welke in acht genomen moeten worden.
Artikel 4 Wonen
Deze gronden zijn bedoeld voor de bouw van woningen en bijbehorende bouwwerken. Per bouwvlak is 1 woning toegestaan. Buiten het bouwvlak mogen aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en een carport worden gerealiseerd. In de bouwregels worden de relevante maatvoeringseisen aangegeven,zoals maximale bouwhoogte en goothoogte. Voor de woningen wordt middels een aanduiding bepaald welke kapvormen zijn toegestaan. Dit is gedaan met de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding kap 1 en kap 2'.
4.4.3 Algemene regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
In dit artikel wordt het gebruik van gronden en opstallen geregeld.
Artikel 7 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel is een regeling opgenomen ten behoeve van de bescherming van de molenbiotoop.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel worden de afwijkingsvoorwaarden beschreven. Deze regels gelden voor het hele plangebied.
Artikel 9 Algemene procedureregels
In dit artikel is bepaald welke procedure geldt bij het opleggen van een nadere eis.
4.4.4 Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels (artikel 10) is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels (artikel 11) wordt de citeertitel van dit plan gegeven.
4.5 Economische Uitvoerbaarheid
Aangezien er sprake is van een particulier initiatief, waarbij de gemeente alleen medewerking verleent door middel van een partiële herziening van het bestemmingsplan, is in dit geval een beschrijving van de economische verantwoording niet aan de orde, ervan uitgaande dat de aanvrager het plan ter uitvoering zal brengen. De kosten die samenhangen met de procedure komen voor rekening van de initiatiefnemer.
De risico's voor planschade worden bij de aanvrager neergelegd middels een planschadeovereenkomst. Voor het bestemmingsplan is geen exploitatieplan opgesteld. Conform artikel 6.12 lid 2 Wro kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan op te stellen, indien het verhalen van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. In onderhavige situatie zijn de kosten anderszins verzekerd.
4.6 Vooroverleg En Inspraak
4.6.1 Inspraak
Het onderhavige plan betreft kleinschalige ruimtelijke ontwikkeling van beperkte aard. Derhalve wordt het voorliggende bestemmingsplan niet vrijgegeven voor inspraak.
4.6.2 Vooroverleg
Waterschap Veluwe
Het onderhavige plan valt binnen de categorie "postzegelplannen" zoals Waterschap Veluwe die voor de watertoets heeft gedefinieerd. De houdt in dat voor het plan het "standaard wateradvies" van toepassing is waardoor het plan niet in het kader van het vooroverleg aan het Waterschap Veluwe hoeft worden voorgelegd.
Provincie Gelderland en VROM-inspectie
In artikel 3.1.1, lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald, dat gemeenten bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met onder andere de diensten van de provincie en het Rijk “die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening, of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn”. De provincie is met de minister van mening dat “in het geding zijn” hier moet worden begrepen als “aan de orde zijn”. Dit betekent dat de gemeente bepaalt of bij een plan provinciale of rijksbelangen een rol spelen, en dat de provincie en het Rijk vervolgens inhoudelijk afweegt of deze belangen gerespecteerd worden, hetgeen in lijn is met de sturingsfilosofie van de Wro.
Op grond van deze bepaling is vooroverleg bij plannen met enkel lokale belangen niet vereist. Het onderhavige plan valt ook onder de provinciale Wro-agenda. Derhalve wordt het onderhavige plan niet voorgelegd aan de provincie Gelderland en de VROM-inspectie.
Bijlage 1 Bodem- En Asbestonderzoek
Bijlage 1 bodem- en asbestonderzoek
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 2 archeologisch onderzoek