KadastraleKaart.com

1 Inleidende Bepalingen
Artikel 1 Toepassingsbereik
Artikel 2 Toepassing Begripsbepalingen
Artikel 3 Aanvullende Begripsbepalingen
Artikel 4 Meet- En Rekenbepalingen
Artikel 5 Algemeen Gebruiksverbod
2 Functies En Activiteiten
Artikel 6 Groen
Artikel 7 Verkeer
Artikel 8 Water
Artikel 9 Wonen
3 Algemene Regels
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Maatschappelijke Doelen Van De Omgevingswet
1.3 Het Tam-omgevingsplan
1.4 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.5 Geldend Omgevingsplan
1.6 Opzet Van De Toelichting
2 Beschrijving Van De Bestaande Situatie
2.1 Inleiding
2.2 Landschap
2.3 Stedenbouwkundige Structuur
2.4 Plangebied Bovenkamp Iii
3 Beschrijving Van De Toekomstige Situatie
3.1 Inleiding
3.2 Opzet Stedenbouwkundig Plan
3.3 Landschappelijke Inpassing
3.4 Woningbouwprogramma
3.5 Strijdigheid Met Het Omgevingsplan
4 Relevant Ruimtelijk Beleid
4.1 Europees Beleid
4.2 Rijksbeleid
4.3 Provinciaal Beleid
4.4 Regionaal Beleid
4.5 Gemeentelijk Beleid
4.6 Conclusie Ruimtelijk Beleid
5 Fysieke Leefomgeving
5.1 Inleiding
5.2 Bodem
5.3 Bedrijven En Milieuzonering
5.4 Geurhinder
5.5 Verkeer En Parkeren
5.6 Geluid
5.7 Externe Veiligheid
5.8 Luchtkwaliteit
5.9 Water
5.10 Ecologie
5.11 Cultureel Erfgoed
5.12 Ontplofbare Oorlogsresten
5.13 Conclusie Fysieke Leefomgeving
6 Besluit Milieueffectrapportage
6.1 Inleiding
6.2 Beoordelingskader
6.3 Procedure
6.4 Aanmeldnotitie
6.5 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
6.6 Conclusie
7 Toelichting Op De Regels
7.1 Inleiding
7.2 Opzet Van De Regels
7.3 Nadere Toelichting Op De Bestemmingen
8 Financiële Uitvoerbaarheid
8.1 Inleiding
8.2 Exploitatie
9 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Inleiding
9.2 Participatie
9.3 Overleg
9.4 Zienswijzen
Bijlagen Bij Toelichting - 1
Bijlagen Bij Toelichting - 2
Bijlagen Bij Toelichting - 3
Bijlagen Bij Toelichting - 4
Bijlagen Bij Toelichting - 5
Bijlagen Bij Toelichting - 6
Bijlagen Bij Toelichting - 7
Bijlagen Bij Toelichting - 8
Bijlagen Bij Toelichting - 9
Bijlagen Bij Toelichting - 10
Bijlagen Bij Toelichting - 11
Bijlagen Bij Toelichting - 12
Bijlagen Bij Toelichting - 13
Bijlagen Bij Toelichting - 14
Bijlagen Bij Toelichting - 15
Bijlagen Bij Toelichting - 16
Bijlagen Bij Toelichting - 17
Bijlagen Bij Toelichting - 18
Bijlagen Bij Toelichting - 19

TAM-omgevingsplan Bovenkamp III

Bestemmingsplan - Gemeente Heerde

Ontwerp op 06-11-2024 - in voorbereiding

1 Inleidende Bepalingen

Artikel 1 Toepassingsbereik

  1. Het besluit als bedoeld in artikel 4.6 eerste lid onder g van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld onder c, is niet van toepassing;
  2. De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3 en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk;
  3. De regels in dit hoofdstuk (H22a) zijn van toepassing op de locatie Bovenkamp III in Heerde, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0246.620ONTTAMOPBvnkIII-ON01 zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.

Artikel 2 Toepassing Begripsbepalingen

Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I van het omgevingsplan, bijlage I van het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, Bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling zijn van toepassing op dit hoofdstuk.

Artikel 3 Aanvullende Begripsbepalingen

3.1 TAM-omgevingsplan

het TAM-omgevingsplan Bovenkamp III met identificatienummer NL.IMRO.0246.620ONTTAMOPBvnkIII-ON01 van de Gemeente Heerde;

3.2 Omgevingsplan

het omgevingsplan van de gemeente Heerde;

3.3 Aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

3.4 Achtererfgebied

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

3.5 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

3.6 Bebouwingspercentage

de bebouwde oppervlakte van de gebouwen uitgedrukt in procenten van de totale oppervlakte van nader aangegeven gronden;

3.7 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

3.8 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

3.9 Bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

3.10 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

3.11 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

3.12 Bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

3.13 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

3.14 Bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

3.15 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

3.16 Bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

3.17 Carport

een ten hoogste door twee wanden omsloten overdekte ruimte;

3.18 Dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

3.19 Gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

3.20 Hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

3.21 Nutsvoorziening

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

3.22 Overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

3.23 Peil

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. het peil zoals door of namens burgemeester en wethouders is bepaald;

3.24 Seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

3.25 Verbeelding

  1. de digitale verbeelding van het plan;
  2. de analoge verbeelding van het plan met tekeningnummer NL.IMRO.0246.620ONTTAMOPBvnkIII-ON01 en legenda;

3.26 Voorerfgebied

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;

3.27 Voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

3.28 Wonen

het gehuisvest zijn in een woning;

3.29 Woning

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden, tenzij het bestaande aantal huishoudens meer dan één bedraagt, dan is het bestaande aantal huishoudens toegestaan;

3.30 Woonhuis

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat.

Artikel 4 Meet- En Rekenbepalingen

De meet- en rekenbepalingen uit artikel 22.24 van het omgevingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op het meten van de waarden die in dit hoofdstuk in meters (m), m² of m³ zijn uitgedrukt, voor zover hiervan niet is afgeweken in het bepaalde in dit artikel. Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

4.1 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

4.2 De breedte van een gebouw

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren.

4.3 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

4.4 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

4.5 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

4.6 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

4.7 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,75 m bedraagt.

Artikel 5 Algemeen Gebruiksverbod

Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is het verboden zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan die locatie toegedeelde functies.

2 Functies En Activiteiten

Artikel 6 Groen

6.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als ‘Groen’.

6.2 Functieomschrijving

Een locatie die op de verbeelding is aangewezen als 'Groen' heeft de volgende functies:
  1. groenvoorzieningen;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. paden;
  4. speelvoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen zoals bruggen, dammen, duikers, stuwen en andere beschoeiingen;
  6. nutsvoorzieningen;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - wadi' tevens een wadi;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - calamiteitenpad' tevens een calamiteitenpad;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - langzaamverkeersverbinding' tevens een langzaamverkeersverbinding;
met daaraan ondergeschikt
  1. wegen en straten;
met daarbij behorende
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder ondergrondse en bovengrondse containers voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen;
  2. verhardingen.

6.3 Beoordelingsregels (behorende bij de binnenplanse vergunning omgevingsplanactiviteiten bouwwerken (artikel 22.29)

In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 gelden tevens de volgende beoordelingsregels.

Artikel 7 Verkeer

7.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als ‘Verkeer’.

7.2 Functieomschrijving

Een locatie die op de verbeelding is aangewezen als 'Verkeer' heeft de volgende functies:
  1. wegen, straten en paden;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. speelvoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen zoals bruggen, dammen, duikers, stuwen en andere beschoeiingen;
  6. nutsvoorzieningen;
met daarbijbehorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder ondergrondse en bovengrondse containers voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen;
  2. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

7.3 Beoordelingsregels (behorende bij de binnenplanse vergunning omgevingsplanactiviteiten bouwwerken (artikel 22.29)

In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 gelden tevens de volgende beoordelingsregels.

Artikel 8 Water

8.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als ‘Water’.

8.2 Functieomschrijving

Een locatie die op de verbeelding is aangewezen als 'Water' heeft de volgende functies:
  1. waterbergingen, watergangen, voorzieningen voor het keren van water en andere waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. oeverstroken;
  3. het behoud, onderhoud en herstel van landschappelijke en ecologische waarden, zoals natte natuur en de HEN- en SED-wateren;
  4. extensief recreatief medegebruik;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - calamiteitenpad' tevens een calamiteitenpad;
met daarbij behorende
  1. andere-bouwwerken en voorzieningen zoals bruggen, dammen, duikers, stuwen en andere beschoeiingen.

8.3 Beoordelingsregels (behorende bij de binnenplanse vergunning omgevingsplanactiviteiten bouwwerken (artikel 22.29)

In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 gelden tevens de volgende beoordelingsregels.

Artikel 9 Wonen

9.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als ‘Wonen’.

9.2 Funciteomschrijving

Een locatie die op de verbeelding is aangewezen als 'Wonen' heeft de volgende functies:
  1. wonen in een woning, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-gebonden beroep;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. tuinen en erven;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - ontsluitingsweg' een weg;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - langzaamverkeersverbinding' een langzaamverkeersverbinding;
met de daarbijbehorende:
  1. gebouwen;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

9.3 Beoordelingsregels (behorende bij de binnenplanse vergunning omgevingsplanactiviteiten bouwwerken (artikel 22.29)

In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 gelden tevens de volgende beoordelingsregels.

9.4 Maatwerkvoorschriften

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd maatwerkvoorschriften te stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
  1. een goede woonsituatie;
  2. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

9.5 Afwijken van de beoordelingsregels voor bouwwerken

9.6 Specifieke functieregels

9.7 Afwijken van de functieregels

3 Algemene Regels

Artikel 10 Algemene Bouwregels

10.1 Parkeer-, laad- en losruimte

Artikel 11 Algemene Gebruiksregels

11.1 Strijdig gebruik

Onder een gebruik in strijd met het TAM-omgevingsplan wordt in ieder geval verstaan:
  1. het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;
  2. het gebruik van gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale bedrijfsvoering;
  3. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in hoofdstuk 2 opgenomen functies zonder dat op basis van het TAM-omgevingsplan een door de gemeente goedgekeurd beeldkwaliteitsplan is opgesteld.

11.2 Toegestaan gebruik

Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in elk geval niet verstaan:
  1. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, vrijstelling of afwijking vereist en deze is verleend, dan wel een melding is gedaan.

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

12.1 Vergunningplicht

Met een omgevingsvergunning voor binnenplanse omgevingsplanactiviteiten kan het college van burgemeester en wethouders afwijken van:
  1. de bij recht in de functieregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de functieregels en kan worden toegestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. de functieregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  4. de functieregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde en kan worden toegestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  5. het bepaalde ten aanzien van de maximale hoogte van gebouwen en toestaan dat de hoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en schotelantennes, indien de oppervlakte van de vergroting van de verhoging niet meer bedraagt dan 1 m², met dien verstande dat de oppervlakte van de vergroting ten behoeve van een liftkoker niet meer bedraagt dan 4 m²;
  6. de functieregels en worden toegestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden met niet meer dan 1 m.

12.2 Beoordelingsregels

De in artikel 12.1 genoemde omgevingsvergunningen voor binnenplanse omgevingsplanactivitenten kunnen slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. de mate waarin de waarden, welke het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  2. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of van eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  3. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de aanvaardbaarheid op het gebied van financiële uitvoerbaarheid, milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, geluid, ecologie en archeologie;
  4. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  5. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.

12.3 Aanvraagvereisten

De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.

1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

De Bovenkamp is één van de nieuwbouwlocaties voor woningbouw in de gemeente Heerde. Sinds 2010 is in twee fasen aan de zuidzijde van de bebouwde kom van Heerde, ten westen van de Eperweg een nieuwbouwwijk gerealiseerd met een gedifferentieerd woningbouwprogramma. De Bovenkamp heeft een dorpse stedenbouwkundige opzet met een open en een op het omliggende landschap gerichte structuur. Met het realiseren van de beoogde derde fase wordt de Bovenkamp als nieuwbouwlocatie voor woningbouw afgerond. Hiertoe is voor de agrarische gronden ten westen van de bestaande woonwijk een ontwerp voor de stedenbouwkundige opzet gemaakt, dat aansluit op de bestaande woonwijk en recht doet aan de landschappelijke kwaliteiten van de omgeving.
De stedenbouwkundige opzet voorziet in de bouw van circa 80 tot maximaal 100 woningen in vier velden. Centraal in het door het plangebied stroomt de Wendhorstbeek. Rondom de loop van de beek is een groenzone voorzien, die het plangebied in een noordelijk en een zuidelijk deelgebied opdeelt. De groenzone biedt tevens de mogelijkheid om de wateropgave als gevolg van de nieuwe woonwijk op te lossen met de aanleg van wadi's.
De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het geldende omgevingsplan van rechtswege, het bestemmingsplan ‘Ontwikkelingsgebieden', zoals vastgesteld op 13 juli 2009, en het bestemmingsplan 'Heerde-Dorp' vastgesteld op 30 maart 2009. Om de voorgenomen ontwikkelingen mogelijk te kunnen maken is een wijzigingsbesluit van het omgevingsplan ter plaatse van het plangebied noodzakelijk. Voorliggend TAM-omgevingsplan vormt het nieuwe planologische kader om de voorgenomen ontwikkelingen mogelijk te maken en onderbouwt dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

1.2 Maatschappelijke Doelen Van De Omgevingswet

In de Omgevingswet zijn de maatschappelijke doelen van de wet opgenomen. Deze wet is, met het oog op duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu, gericht op het in onderlinge samenhang:
  • bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit voor inwoners;
  • doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.

1.3 Het Tam-omgevingsplan

Het TAM-omgevingsplan biedt binnen het wettelijke kader van de Omgevingswet de mogelijkheid om via de IMRO-standaard (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening uit de Wet ruimtelijke ordening) het omgevingsplan te wijzigen voor urgente gebiedsontwikkelingen. TAM staat voor Tijdelijke Alternatieve Maatregel. Deze manier van werken maakt het voor gemeenten die bij de voorbereiding en inwerkingtreding van de Omgevingswet nog geen gebruik kunnen maken van lokale of landelijke onderdelen van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO). Dit vangnet zorgt ervoor dat zij de belangrijkste uitvoeringsprocessen kunnen blijven uitvoeren, totdat zij het DSO wel kunnen gebruiken.

1.4 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt in het zuidwestelijke deel van de bebouwde kom van Heerde en sluit aan bij de woonwijken Bovenkamp I en II. Deze wijken grenzen in het zuidoosten aan het plangebied en zijn in eerdere ontwikkelingsfasen van de wijk gerealiseerd. Verder wordt het plangebied begrenst door agrarische gronden van het buitengebied van Heerde en de woonpercelen aan de Elburgerweg en het Scholtenspad.
afbeelding
Ligging van het plangebied
Het plangebied bestaat uit de kadastrale percelen H 2290, H 2291, H 3212, H 3236 en H 3634. De gezamenlijke oppervlakte van deze percelen bedraagt circa 3,4 hectare.

1.5 Geldend Omgevingsplan

Ter plaatse van het plangebied gelden in het tijdelijke deel van het omgevingsplan de bestemmingsplannen ‘Ontwikkelingsgebieden' en 'Heerde-Dorp' van de gemeente Heerde.
Het bestemmingsplan ‘Ontwikkelingsgebieden' is vastgesteld op 13 juli 2009. Het plangebied is grotendeels bestemd als ‘Agrarisch’ zonder bouwmogelijkheden. De centraal door het plangebied stromende Wendhorstbeek is bestemd als 'Water'. Op de locatie waar de beek het plangebied binnenkomt is de grond bestemd als 'Bos'. zuidoostelijke hoek van het plangebied is bestemd als ‘Wonen’ met een bouwvlak. In het noordelijke deel van het plangebied geldt tevens de dubbelbestemming ‘Archeologisch waardevol gebied’.
afbeelding
Uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Ontwikkelingsgebieden' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het bestemmingsplan 'Heerde-Dorp' is vastgesteld op 30 maart 2009. Conform dit bestemmingsplan geldt de bestemming 'Agrarisch'. Tevens geldt de dubbelbestemming ‘Archeologisch waardevol gebied’.
afbeelding
Uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Heerde-Dorp' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.6 Opzet Van De Toelichting

Het tweede en derde hoofdstuk van deze toelichting geven een beschrijving van respectievelijk de bestaande- en toekomstige situatie. In het vierde en vijfde hoofdstuk wordt voorgenomen ontwikkeling getoetst aan het relevante ruimtelijke beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk zes wordt de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan het Besluit milieu-effectrapportage. Hoofdstuk zeven bevat een toelichting op de regels. In hoofdstuk acht en negen komen achtereenvolgens de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.

2 Beschrijving Van De Bestaande Situatie

2.1 Inleiding

Aan de hand van een beschrijving van het landschap en de stedenbouwkundige structuur wordt in dit hoofdstuk inzicht gegeven in bestaande situatie.

2.2 Landschap

Heerde ligt op de oostelijke flank van de Veluwe, in de zone waar het Veluwemassief langzaam overgaat in de IJsselvallei. Over een west-oost lopende lijn van circa 10 kilometer vanuit de Veluwe daalt de hoogte van circa 20 m +NAP naar circa 3 m +NAP in de IJsselvallei. Het plangebied ligt op circa 8 m +NAP. De flanken van de Veluwe vormen daarin het overgangsgebied. Deze gebieden worden vooral gekenmerkt door een afwisseling van bospercelen, landbouwgronden en verspreid liggende bebouwing, voornamelijk vrijstaande woningen. Hoe dichter bij de Veluwe, hoe meer aaneengesloten de bospercelen zijn. In oostelijke richting neemt de omvang van deze percelen af en wordt het landschap meer en meer bepaald door het agrarisch grondgebruik. Het landschap heeft hier ook een meer open karakter. Bebouwingskernen als Heerde liggen op de overgang tussen de meer bebosde gebieden en de agrarische gebieden.
Het landschap ten noorden en oosten van het plangebied wordt gekenmerkt door de dorpsranden van Heerde. Met name ten noorden staan in enkele buurten langs de Elburgerweg vrijstaande woningen. Deze buurten liggen in de bossen die als uitlopers van de Veluwe de dorpskern van Heerde in steken.
Het landschap ten zuiden en westen van het plangebied heeft een agrarische oorsprong en is onderdeel van het Horsthoekerveld. Dit gebied is van oorsprong een kleinschalig agrarisch ontginningsgebied met onregelmatige verkavelingen. Het gebied wordt doorsneden door verschillende beken (Wendhorstbeek, Noordelijke, Middelste en de Zuidelijke Horsthoekerbeek). Verspreid in het gebied komen nog enkele (voormalige) agrarische erven voor. Met het verdwijnen van de agrarische activiteiten zijn in de loop van de afgelopen decennia veel nieuwe, veelal grote, woningen met bijgebouwen op en tussen de oorspronkelijke agrarische erven gebouwd. Deze nieuwe erven zijn veelal rijkelijk voorzien van erfbeplanting en groene tuinen. Dit heeft geleid tot een afwisselend open en meer gesloten landschap met een kleinschalig karakter waarbij kleine bouw- en weilandjes worden afgewisseld met groene erven. Door de aanleg van de snelweg A50 in de jaren '80 is de oorspronkelijke ruimtelijke samenhang tussen de Veluwe, het ontginningsgebied en de dorpsrand van Heerde verdwenen.
Centraal door het plangebied stroomt van west naar oost de Wendhorstbeek. Deze beek ontspringt ter hoogte van de Steenvoortseweg, op de flank van de Veluwe, en mond ter hoogte van de Bonenburgerlaan uit in de Grift/het Apeldoons Kanaal.

2.3 Stedenbouwkundige Structuur

Ten oosten van het plangebied liggen de nieuwbouwwijken Bovenkamp I en II. Deze wijken zijn de afgelopen jaren in verschillende fasen tot stand gekomen. De wijk heeft een open en naar de omgeving gerichte stedenbouwkundige structuur en bestaat uit een mix van vrijstaande, geschakelde en aaneen gebouwde woningen. De wijk wordt ontsloten vanaf de rotonde in de Eperweg, via de Wezeweg zijn zowel de eerste als de tweede fase van de Bovenkamp bereikbaar.
afbeelding
Stedenbouwkundige structuur Bovenkamp
Mede door de ruime opzet van de hoofdwegen met (deels) groene bermen en vele tuinen heeft de wijk een groen karakter. Dit wordt versterkt door de open structuur van de wijk, waardoor het omliggende landschap op verschillende plekken vanuit de wijk te ervaren is.
afbeelding
Ruime en groene opzet van het wegprofiel van de Ten Veldhuize
Twee landschappelijke elementen hebben verder een duidelijke plek gekregen in de wijk, waardoor de vervlechting van de stedenbouwkundige structuur met het landschap zichtbaar is. Fase I en II worden van elkaar gescheiden door een (snel)fietspad over het tracé van de voormalige tramlijn Apeldoorn - Zwolle. Na het verdwijnen van de tramverbinding heeft het tracé zich tot een zelfstandig landschappelijk element ontwikkeld dat in het bebouwde gebied van Heerde en het omliggende landschap zeer herkenbaar is. Verder wordt de noordgrens van fase II bepaald door de loop van de Wendhorstbeek. De beek is op deze plek nadrukkelijk onderdeel van de stedenbouwkundige structuur van de wijk en speelt een belangrijke rol in de waterhuishouding. De zuidoever is ingericht als wadi, die bij overvloedige regenval zorgt voor een vertraagde afvoer van het hemelwater uit de wijk naar de beek.
afbeelding
Wadi langs de Wendhorstbeek

2.4 Plangebied Bovenkamp Iii

De directe omgeving van het plangebied heeft een kleinschalig en besloten karakter. Het plangebied, waar de nieuwe woonwijk Bovenkamp III wordt gerealiseerd, bestaat uit een aantal weilandjes, die in oost-west richting van elkaar gescheiden worden door de loop van de Wendhorstbeek. Erfbeplantingen op de omliggende woonpercelen, bomenrijen en singels op de perceelsgrenzen en langs de Wendhorstbeek geven aan waar de grenzen van het plangebied liggen.
afbeelding
Overzicht over het zuidelijke deel van het plangebied
Centraal door het plangebied stroomt de Wendhorstbeek. De beek heeft het formaat van een flinke sloot. Langs de zuidoever van de beek ligt een wandelpad dat onderdeel is van het netwerk van klompenpaden (het Horsthoekerpad) in en rond Heerde.
afbeelding
De Wendhorstbeek in het plangebied

3 Beschrijving Van De Toekomstige Situatie

3.1 Inleiding

Voor het plangebied is een ontwerp voor het stedenbouwkundig plan opgesteld. In dit hoofdstuk wordt aan de hand van het plan de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Aan bod komen onder meer de ruimtelijke opzet en het beoogde woningbouwprogramma. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een beschrijving van de strijdigheden van de toekomstige situatie met het omgevingsplan.

3.2 Opzet Stedenbouwkundig Plan

De Bovenkamp III is de derde fase van de uitbreidingswijk De Bovenkamp. In paragraaf 2.3 is de stedenbouwkundige structuur van de eerste twee fasen van De Bovenkamp beschreven. Het ontwerp voor het stedenbouwkundig plan voor de derde fase sluit in hoofdlijnen hierbij aan. In de Bovenkamp III is het beoogd een woonwijk te realiseren met een open en naar de omgeving gerichte stedenbouwkundige structuur en een mix van vrijstaande, geschakelde en aaneen gebouwde woningen.
afbeelding
Ontwerp voor het stedenbouwkundig plan
Hoofdopzet ontwerp stedenbouwkundig plan
De stedenbouwkundige structuur van de Bovenkamp III valt uiteen in een noordelijk en een zuidelijk deelgebied. Beide deelgebieden worden van elkaar gescheiden door een groenstrook waar doorheen de Wendhorstbeek stroomt. De oevers van de beek krijgen een parkachtige inrichting en worden vrijgehouden van bebouwing. Dit biedt tevens ruimte om de wateropgave voor Fase III op een natuurlijke en beleefbare wijze te lossen binnen het plangebied.
Het noordelijke en zuidelijk deelgebied vallen uiteen in twee velden voor het beoogde woningbouwprogramma. Met uitzondering van het noordelijke veld in het noordelijke deelgebied, zijn de beoogde woningen met hun voorgevel georiënteerd op de omgeving. Voor het noordelijkste veld is een meer losse opzet met vrijstaande en geschakelde woningen voorzien, gegroepeerd langs hofje of doodlopende woonstraatjes. Dit veld heeft daardoor een meer naar binnengekeerd karakter. De stedenbouwkundige opzet van de deel van het plan moet nog verder worden uitgewerkt en is onder meer afhankelijk van hoe het fietspad naar de Elburgerweg wordt aangesloten op de nieuwe wijk.
Aansluitingen Bovenkamp II
Het ontwerp voor Bovenkamp III beoogd in stedenbouwkundig opzicht nadrukkelijk aan te sluiten bij de opzet van Bovenkamp II. Dit komt op verschillende wijzen tot uitdrukking. Het belangrijkst zijn daarbij de continuïteit van de inrichting van de ruimte rondom de Wendhorstbeek en het doortrekken van de zichtlijnen over de Ten Veldhuizen, Op Den Hul en Op Den Oever. Het open karakter van de bestaande delen van de Bovenkamp blijft daarmee behouden.
In de bestaande situatie vormt het westelijke deel van de Op Den Oever de rand van de wijk. De naar buitengerichte oriëntatie van de drie woonvelden in de Bovenkamp III maakt dat deze woonstraat in de toekomst een centrale route door de wijk gaat vormen, die samen met de groenstrook langs de Wendhorstbeek fase II en III met elkaar verbindt.
Ontsluiting en parkeren
De ontsluiting voor het autoverkeer dat wordt gegenereerd door de nieuwe woningen in de Bovenkamp III loopt via de bestaande woonbuurten. Het autoverkeer verlaat de nieuwe wijk via de Ten Veldhuizen. Via de Wezenweg is de wijk verbonden met de rotonde in de Eperweg. Voor fietsers geldt dat vanaf de Ten Veldhuizen en de Op Den Oever diverse aansluitingen zijn op het (snel)fietspad richting het centrum van Heerde. Verder wordt er aan de noordzijde van de nieuwe woonwijk een aansluiting voor fietsers op de Elburgerweg gerealiseerd.
In het ontwerp is de parkeerbehoefte nog niet uitgewerkt. Op hoofdlijnen wordt er op drie manieren voorzien in het parkeren: op eigen terrein als dat mogelijk is, langs de weg en aan de binnenzijde van de woonvelden.
In paragraaf 5.5 wordt nader ingegaan op de ontsluiting van de wijk en de parkeerbehoefte.

3.3 Landschappelijke Inpassing

De Bovenkamp III is een uitbreiding van een bestaande woonwijk in nog onbebouwd gebied. In paragraaf 2.2 is de karakteristiek van het landschap beschreven. Het landschap heeft van oorsprong een kleinschalig agrarisch karakter met onregelmatige verkavelingen en wordt doorsneden door verschillende beken. Verspreid in het gebied komen nog enkele (voormalige) agrarische erven voor.
Met het stedenbouwkundige ontwerp voor de Bovenkamp III wordt bij deze karakteristiek aangesloten, waardoor een sterke verbinding tussen de nieuwe woonomgeving en het omliggende landschap ontstaat. Door de Wendhorstbeek nadrukkelijk op te nemen in de stedenbouwkundige opzet, wordt het landschap als het ware doorgezet in de structuur van de nieuwe wijk. Op een meer technisch vlak, maar zeker zo belangrijk, zorgt de zichtbaarheid van de afvoer van overtollig hemelwater via de wadi's naar de Wendhorstbeek voor verbinding tussen de nieuwe wijk en het landschap. De kleinschalige woonvelden met de naar buiten georiënteerde bebouwing passen binnen de ervenstructuur van het landschap te westen van het plangebied. De zichtlijnen die het landschap zichtbaar en beleefbaar maken vanuit de woonwijk, zorgen voor een visuele verbinding tussen de woonomgeving en het landschap.

3.4 Woningbouwprogramma

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de bouw van de laatste fase van de nieuwbouwwijk Bovenkamp. Het TAM-omgevingsplan voor deze uitbreiding voorziet in de bouw van van circa 80 tot maximaal 100 woningen. Ten aanzien van het woningbouwprogramma en de doelgroepen wordt gestreefd naar een gedifferentieerde invulling die past binnen het regionale en gemeentelijke woningbouwbeleid. Dit TAM-omgevingsplan is gebaseerd op een stedenbouwkundig plan en is niet uitgewerkt in een concreet inrichtingsplan voor de nieuwe woonwijk. Met de gemeente Heerde zijn afspraken gemaakt ten aanzien van het aantal woningen, de verdeling van deze woningen in prijsklassen en doelgroepen. In de Nota van Uitgangspunten is ten aanzien van de doelgroepen en het woningbouwprogramma opgenomen dat er een gedifferentieerde woonwijk wordt gerealiseerd met woningen voor gezinnen, woningen voor één- en tweepersoonshuishoudens (zowel voor starters als 55+-ers) en wonen met zorg. Een aanzienlijk deel van het aantal woningen, minimaal 35% of hoger wordt gerealiseerd als sociale koop- of huurwoning. Deze afspraken zijn vastgelegd in een anterieure overeenkomst.

3.5 Strijdigheid Met Het Omgevingsplan

De geldende bestemmingen 'Agrarisch' en 'Bos' uit het bestemmingsplan 'Ontwikkelingsgebieden' staan de realisatie van fase III van de wijk Bovenkamp met woningen en bijbehorende verkeers-, groen- en watervoorzieningen niet toe. Deze bestemmingen zijn bedoeld voor agrarisch gebruik, bouwactiviteiten zijn beperkt tot het bouwen van andere bouwwerken ten dienste van de bestemming 'Agrarisch' met een bouwhoogte die niet meer dan 1 meter mag bedragen.
De bestemming 'Agrarisch' uit het bestemmingsplan 'Heerde-Dorp' staat de aanleg van een fietspad tussen het noordelijke deel van de Bovenkamp III en de Elburgerweg niet toe.
Om de voorgenomen ontwikkelingen te kunnen realiseren is het noodzakelijk een wijziging van het omgevingsplan ter plaatse van het plangebied door te voeren.

4 Relevant Ruimtelijk Beleid

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het relevante ruimtelijke beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit TAM-omgevingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

4.1 Europees Beleid

4.1.1 Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit

In de Europese Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit worden de grondbeginselen van het Europese luchtkwaliteitsbeleid gegeven. De doelstellingen van dit beleid zijn het omschrijven en vastleggen van de luchtkwaliteit om de schade voor mens en milieu te voorkomen, verhinderen of te verminderen, de luchtkwaliteit te kunnen beoordelen, de bevolking te kunnen informeren over de kwaliteit van de lucht en het in stand houden van of verbeteren van de kwaliteit. In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) van 15 november 2007 is de Europese kaderrichtlijn opgenomen in Nederlandse wetgeving. In paragraaf 5.8 worden de gevolgen voor de luchtkwaliteit beschreven als gevolg van het realiseren van het plan.

4.1.2 Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om een gecoördineerd beheer in alle Europese stroomgebieden te realiseren, de waterkwaliteit verder te verbeteren en het publiek sterker bij het waterbeheer te betrekken. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. De gevolgen voor de realisatie van het plan worden beschreven in paragraaf 5.9.

4.1.3 Natura 2000

Om de natuur in Europa te beschermen en te ontwikkelen, werken de lidstaten van de Europese Unie (EU) samen aan Natura 2000: een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden in alle lidstaten. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EU-beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. De Nederlandse bijdrage hieraan bestaat uit 162 gebieden.
Natura-2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992), die zijn opgenomen in de Wet natuurbescherming. In beide richtlijnen staan ook maatregelen voor soortenbescherming. In paragraaf 5.10 wordt besproken in hoeverre de bestemmingswijziging de aanwezige natuurwaarden raakt.

4.1.4 Verdrag van Malta

Het Europese Verdrag van Malta uit 1992 regelt de bescherming van archeologisch erfgoed, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Nederland heeft dit verdrag ondertekend en goedgekeurd. Invoering ervan gebeurt onder meer door de Erfgoedwet. In paragraaf 5.11.2 wordt beschreven op welke manier wordt omgegaan met archeologische waarden.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Nationale Omgevingsvisie

Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit TAM-omgevingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

4.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Wettelijk kader
Artikel 5.129g van het Bkl schrijft voor dat, voor zover een omgevingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, met het oog op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand in het omgevingsplan rekening gehouden dient te worden met:
  1. De behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling;
  2. Als de voorgenomen stedelijke ontwikkeling is voorzien buiten het stedelijk gebied of buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van een stedelijk gebied, aangetoond is dat er geen mogelijkheden zijn voor realisatie van de voorgenomen stedelijke ontwikkeling binnen dat stedelijk gebied of stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van dat stedelijk gebied.
In artikel 5.129g van het Bkl wordt onder lid 1 het relevante begrip 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' gedefinieerd:
  • Stedelijke ontwikkeling: uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelvoorziening of een andere stedelijke voorziening en die voldoende substantieel is.
Onderzoek
Doelgroepen
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de bouw van de laatste fase van de nieuwbouwwijk Bovenkamp. Het TAM-omgevingsplan voor deze uitbreiding voorziet in de bouw van van circa 80 tot maximaal 100 woningen. Ten aanzien van het woningbouwprogramma en de doelgroepen wordt gestreefd naar een gedifferentieerde invulling die past binnen het regionale en gemeentelijke woningbouwbeleid. Dit TAM-omgevingsplan is gebaseerd op een ontwerp voor een stedenbouwkundig plan en is niet uitgewerkt in een concreet stedenbouwkundig plan en inrichtingsplan. Met de gemeente Heerde zijn afspraken gemaakt ten aanzien van het aantal woningen, de verdeling van deze woningen in prijsklassen en doelgroepen. Deze afspraken zijn vastgelegd in een anterieure overeenkomst.
Behoefte
In paragraaf 4.4.1 en paragraaf 4.4.2 is de regionale woonagenda en de evaluatie en herijking daarvan beschreven en in paragraaf 4.5.2 en paragraaf 4.5.3 zijn de woonvisie en woonagenda van de gemeente Heerde beschreven. Uitgangspunt is dat de gemeente Heerde tot 2030 tussen de 450 en 650 woningen mag realiseren. Bovenkamp III is in het gemeentelijke beleid aangewezen als één van de uitbreidingslocatie waar een deel van deze woningen kan worden gerealiseerd en voorziet daarmee in de geraamde behoefte aan woningen.
Bestaand stedelijk gebied
De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats buiten bestaand stedelijk gebied. In de Omgevingsvisie van de gemeente Heerde is de Bovenkamp III aangewezen als uitbreidingslocatie voor woningbouw. Daarnaast kan binnen bestaand stedelijk gebied niet worden voorzien in de behoefte aan de beoogde aantallen en woningtypen, in dit geval voornamelijk grondgebonden woningen. Onderzoek naar alternatieve locaties is daarmee niet noodzakelijk.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de behoefte aan woningen in de gemeente Heerde. De voorgenomen ontwikkeling vindt weliswaar niet plaats binnen bestaand stedelijk gebied, maar het plangebied is in het Omgevingsvisie van de gemeente Heerde wel aangeduid als 'uitbreidingslocatie voor woningbouw'. Hiermee wordt voldaan aan de uitgangspunten van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

4.2.3 Conclusie rijksbeleid

Het Rijksbeleid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het TAM-omgevingsplan.

4.3 Provinciaal Beleid

4.3.1 Omgevingsvisie Gelderland

Het provinciale beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. In de omgevingsvisie wordt beschreven wat de provincie wil en moet veranderen en ontwikkelen om het Gelderland van nu door te kunnen geven aan de volgende generaties. De provincie zet daarom een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
Met ‘Gezond en veilig’ wordt een gezonde leefomgeving met schone en frisse lucht, een schoon milieu, voldoende schoon en veilig (drink)water en de bescherming van flora en fauna bedoeld. Daarnaast wordt ermee bedoeld dat de provincie is voorbereid op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen.
‘Schoon en welvarend’ betekent dat de provincie een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat kent, dat goed bereikbaar is en een goed functionerende arbeidsmarkt heeft met daarbij behorende goede kennis- en onderwijsinstellingen. Het betekent ook het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen en het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
Aan deze ambitie worden met behulp van de volgende zeven onderwerpen nader richting gegeven:
  • Energietransitie: van fossiel naar duurzaam;
  • Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer;
  • Circulaire economie; sluiten van kringlopen;
  • Biodiversiteit: werken met de natuur;
  • Bereikbaarheid: duurzaam verbonden;
  • Economisch vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio;
  • Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.
Toets voorgenomen ontwikkeling
In de planvorming voor de wijk Bovenkamp III wordt rekening gehouden het deze onderwerpen. Het stedenbouwkundig plan voorziet in een kleinschalige woon- en leefomgeving die is ingepast in de dorpsrand van Heerde en het omliggende landschap. De Wendhorstbeek wordt een natuurlijk onderdeel van de nieuwe woonwijk. De aspecten 'klimaatadaptatie' en 'biodiversiteit' worden daarmee vanzelfsprekende onderdelen van de toekomstige woon- en leefomgeving van de Bovenkamp III. Verder voorziet het stedenbouwkundig plan in vier bouwvelden met elk een eigen karakter. De mix aan woningbouwtypen versterkt het diverse karakter van de toekomstige woonwijk.

4.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, wordt de focus bij het uitvoeren van de taken op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland gelegd. In de verordening zijn alleen regels opgenomen als dit nodig is om de provinciale ambities waar te maken of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. Daarom zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem in deze verordening opgenomen.
Voor het plangebied zijn regels opgenomen ten aanzien van het verbod op nieuwvestiging en uitbreiding van glastuinbouw, nieuwvestiging en uitbreiding van niet-grondgebonden veehouderijen en ontwikkelingen in Nationaal landschap.
Toets voorgenomen ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkelingen voorzien niet in de nieuwvestiging of uitbreiding van glastuinbouw of niet-grondgebonden veehouderijen.
Het plangebied is onderdeel van het Nationaal landschap Veluwe en ligt in het deelgebied ‘Gradiënt Oost-Veluwe’: fraaie en beleefbare gradiënt van Veluwe naar IJssel, van besloten boslandschap in het westen via kleinschalig met houtwallen (ten westen van het Apeldoorns kanaal) naar grootschalige openheid in het oosten. De kernkwaliteiten van deze gebieden zijn:
  • Dorpen op de Veluweflank, op loopafstand (één uur gaans) van elkaar (o.a. Epe, Heerde);
  • Landgoederen langs de westrand, grondgebonden landbouw;
  • Sterk microreliëf door oost-west gerichte ruggen;
  • Cultuurhistorisch erfgoed zoals de sprengen, watermolens, Apeldoorns kanaal;
  • Open essen en broekgebieden.
De Bovenkamp III wordt landschappelijk ingepast, in kleinere woonvelden gerealiseerd met zichtlijnen op het omliggende meer open landschap. De Wendhorstbeek is nadrukkelijk opgenomen in het stedenbouwkundig plan en wordt ingezet om de waterhuishouding van de woonwijk op een duurzame wijze te realiseren. Op deze manier worden de kernkwaliteiten van het Nationale landschap niet aangetast.

4.3.3 Conclusie provinciaal beleid

De provinciale omgevingsvisie en omgevingsverordening vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het TAM-omgevingsplan.

4.4 Regionaal Beleid

4.4.1 Woonagenda Cleantech Regio 2018 - 2023

Met de Woonagenda 2018 - 2023 (d.d. 11 september 2018) wordt door de Cleantech Regio ingezet op een toekomstbestendige woningvoorraad en woonomgeving. Op deze manier wordt ook met nieuwbouw bijgedragen aan de juiste woning, voor de juiste doelgroep, op de juiste plek. De regionale koers wordt lokaal vormgegeven, met per gebied verschillende speerpunten. Recht doen aan de variëteit aan kwaliteiten in de regio is dan ook het uitgangspunt voor de regionale Woonagenda. De Woonagenda bestaat uit vier bouwstenen:
  • De drie centrale thema’s voor goed wonen in onze regio;
  • Onze gezamenlijke richtinggevende principes voor kwalitatief programmeren;
  • Flexibel programmeren met ruimte voor de specifiek lokale opgaven;
  • Een uitvoeringsagenda voor onze gezamenlijke activiteiten.
Voor de gemeente Heerde geldt het uitgangspunt 'Heerde volgt de vraag'. De lokale speerpunten zijn daarbij dat het principe van uitnodigingsplanologie centraal wordt gesteld. Om te voorzien in de behoefte aan nieuwe woningen wordt ingezet op inbreiding in stedelijk gebied, transformatie en functieverandering van bestaande bebouwing. Er worden geen nieuwe grootschalige uitleglocaties voor woningbouw meer voorgesteld. Bij nieuwe initiatieven dient, naast de maatschappelijke meerwaarde, aangetoond te worden dat er markt is voor de voorgestelde woningen. Uitgangspunt hierbij is kwaliteit en het inzetten van woningen voor zoveel mogelijk doelgroepen. Heerde werkt aan een woningvoorraad die optimaal aansluit bij de behoefte. Met voldoende betaalbare koop- en huurwoningen, verduurzaming van de bestaande woningvoorraad en duurzame nieuwbouw. Nieuwbouw moet passen bij het karakter van de desbetreffende kern en moet leiden tot een verbetering van de woonomgeving en de lokale leefbaarheid. Naast het toevoegen koopwoningen ligt er nog een grote opgave in de sociale huursector.
Het principe van uitnodigingsplanologie betekent dat ontwikkelaars, corporaties en inwoners initiatieven mogen indienen, waarover we in gesprek kunnen gaan. Voor nieuwbouw houdt dit in dat het initiatief inspeelt op de marktvraag en voldoende maatschappelijke en ruimtelijke kwaliteit toevoegt. Heerde gaat onderzoeken of met onder andere woningsplitsing of het bewonen van een bijgebouw voorzien kan worden in een behoefte aan betaalbaar en geschikt wonen. In de komende 10 jaar moeten er nog tussen de 145 en 185 sociale huurwoningen toegevoegd worden.

4.4.2 Addendum Woonagenda Cleantech Regio

Bij de vaststelling van de Woonagenda Cleantech Regio 2018 - 2023 is afgesproken dat deze wordt geëvalueerd en herijkt. Dat is ook nodig omdat er een aantal nieuwe thema’s spelen en gemeenten tegen de grenzen van de huidige afspraken aanlopen.
Op basis van de evaluatie is vastgesteld dat een herijking zoals bedoeld in 2018 (een bijstelling op basis van nieuwe woningmarktcijfers) niet voldoende is om recht te doen aan alle veranderingen op het speelveld wonen. Op de korte termijn geeft een pragmatische herijking goede handvatten voor het woonbeleid, maar om voor de langere termijn goed in te kunnen spelen op de veranderende beleidswensen moet een nieuwe Woonagenda ontwikkeld worden. Dat is vooral nodig om invulling te geven aan de hogere groei-ambitie en de wens om een andere positie in te nemen in de landelijke verstedelijkingsopgave. De evaluatie en herijking is vastgelegd in het Addendum Woonagenda Cleantech Regio (d.d. 6 november 2020).
Korte termijn: inzetten op versnelling woningbouw 2020 - 2022
De huidige Woonagenda biedt (na een herijking) voor de komende paar jaar nog voldoende basis voor de regionale samenwerking. Op basis van de regionale principes voor woningbouwprogrammering uit de Woonagenda 2018 sturen gemeenten op een lokaal woningbouwprogramma dat gericht is op het versterken van de woonkwaliteit. Daarnaast gaan de gemeenten samen aan de slag met de thema’s betaalbaarheid en huisvesting arbeidsmigranten.
Op basis van de Primos woningbehoefteprognose 2020 wordt de nieuwe bandbreedte vastgesteld voor de omvang van de regionale bouwopgave en als richtpunt voor het lokale programma. Vooral bij kleine gemeenten is de prognose niet altijd nauwkeurig en waar nodig corrigeren we die met maatwerkafspraken.
De woningvraag is toegenomen en ligt nu ongeveer 40% hoger dan in 2018 verondersteld was. De inzet is gericht op het op stoom houden (versnellen) van de woningbouw en nieuwe bouwplannen voorbereiden als antwoord op de krapte op de woningmarkt. Om invulling te kunnen geven aan de extra woningvraag zullen er naast inbreidings- en transformatielocaties nieuwe uitleglocaties nodig zijn.
Lange termijn: herpositionering Cleantech Regio in landelijke verstedelijkingsopgave tot 2040
Uit deze evaluatie blijkt dat er bij (bijna) alle gemeenten een wens is om in te zetten op een hogere groei-ambitie ter behoud en versterking van de vitaliteit van de kernen, dorpen en steden. De gestegen woningbehoeftecijfers (+40% t.o.v. Woonagenda 2018) geven een basis voor die extra groei, maar daar bovenop speelt de discussie over een substantiële schaalsprong die hoger is dan die autonome groei. Voor dat laatste zal werk gemaakt moeten worden van de herpositionering van de Cleantech Regio in landelijke verstedelijkingsopgave met een nadrukkelijkere rol voor de regio bij de opvang van landelijke woningbehoefte. Die schaalsprong is geen doel op zich maar moet (samen met onder andere de economische-, infrastructurele- en de duurzaamheidsopgaven) bijdragen aan het versterken van de vitaliteit van de steden, dorpen, kernen en landelijk gebied voor de langere termijn.
Nieuwe uitleglocaties
Om te voorzien in voldoende plancapaciteit en om voldoende tempo in de woningbouw te houden moeten naast inbreidings- en transformatielocaties nieuwe uitleglocaties ontwikkeld worden. Een belangrijk deel van de woningbouwplannen waarmee wordt voorzien in de woningbehoefte ligt op inbreidings- en transformatielocaties. Gemeenten spannen zich in om deze te realiseren in lijn met de uitgangspunten voor zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik uit de regionale Woonagenda. Maar dit zijn vaak complexe plannen waardoor de realisatie onzeker is. Ook geven dergelijke locaties niet altijd de mogelijkheid om alle gewenste type woonprojecten te realiseren.
Herijking
Besloten is om de inzet voor de komende twee jaar te richten op het op stoom houden (versnellen) van de woningbouw en het in voorbereiding nemen van nieuwe bouwplannen. Als indicatie van de omvang is voor de gemeente Heerde voor de periode tussen 2020 en 2030 een bandbreedte vastgesteld van 200 – 475 woningen.

4.4.3 Verstedelijkingsstrategie Regio Zwolle

De gemeente Heerde maakt tevens onderdeel uit van de Regio Zwolle. De Regio Zwolle maakt onderdeel uit van het Stedelijk Netwerk Nederland dat het kloppend hart vormt van ons land en economie en een aanzienlijk deel van de woningbouwopgave moet realiseren. De Regio Zwolle staat daardoor voor een forse groeiopgave om wonen en werken in de toekomst te kunnen accommoderen. In de periode tot 2040 moeten er in deze regio minimaal 50.000 woningen worden gerealiseerd. Het klimaat-adaptief accommoderen van deze stedelijke en economische groei van de regio, mét behoud en ontwikkeling van de kwaliteit van de leefomgeving en bereikbaarheid, is een belangrijke integrale opgave voor de regio en vraagt om keuzes in een lange termijn strategie. Deze strategie is opgesteld in de vorm van de ‘Verstedelijkingsstrategie Regio Zwolle’.
In de Verstedelijkingsstrategie zijn zeven ‘ontwikkelprincipes’ opgenomen:
  1. Warme Harten in een Klimaat adaptieve Delta is zuinig omgaan met de ruimte
  2. In een Klimaat adaptieve Delta pakken we opgaven aan bij de bron
  3. In Warme Harten helpt nieuw bestaand met transitieopgaven
  4. Warme Harten bieden een passend woningaanbod voor iedereen
  5. In Warme Harten geven we voorrang aan voetgangers, fietser en OV
  6. Elk Warm Hart speelt een rol in het vergroten van regionaal economisch elan
  7. In een klimaat adaptieve Delta bouwen we gebied specifiek

4.4.4 Conclusie regionaal beleid

De regionale Woonagenda Cleantech Regio 2018 - 2023 en de herijking daarvan in het Addendum voorzien voor de gemeente Heerde in een forse woningbouwopgave. Deze opgave moet zowel tot stand komen door transformatie en door uitbreiding. De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de invulling van de regionale woningbouwopgave. Het regionale woonbeleid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het TAM-omgevingsplan.

4.5 Gemeentelijk Beleid

4.5.1 Omgevingsvisie Heerde van de Toekomst

De Omgevingsvisie ‘Heerde van de toekomst’ beschrijft wat voor een gemeente Heerde in de toekomst wil zijn, De visie schetst op hoofdlijnen de gewenste ontwikkeling van Heerde op weg naar 2040. Het gaat om een integrale ontwikkelingsrichting voor de gehele fysieke leefomgeving, waarin de verschillende belangen vanuit landschap en natuur, de dorpen en buurtschappen, woon- en werkgebieden, de agrarische sector en recreatie en toerisme samenkomen.
Principes
De gemeente Heerde heeft vijf principes opgenomen in de Omgevingsvisie, die laten zien wat zij belangrijk vinden voor de leefomgeving:
  • Samen werken aan het Heerde van de toekomst;
  • Onze kwaliteiten en ons verleiden zijn ons vertrekpunt;
  • We stellen onze opgaven centraal;
  • We werken gebiedsgericht;
  • Het heden met de toekomst op duurzame wijze verbinden.
Deze vijf principes staan niet los van elkaar, maar vormen juist een geheel. Samen geven ze richting aan de ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming en het behoud van de leefomgeving van Heerde op weg naar 2040. Ze helpen de gemeente ruimtelijke keuzes, die de gemeente niet alleen voor nu helpen, maar ook houdbaar zijn voor de toekomst, in harmonie met het Cittaslow-gedachtegoed. De principes zijn niet alleen voor de gemeente belangrijke vertrekpunten. De gemeente verwacht namelijk van een ieder die de gemeente woont, werkt, recreëert, onderneemt of ontwikkelt dat deze principes worden gerespecteerd.
Kernkwaliteiten
De gemeente Heerde ziet zes kernkwaliteiten in de gemeente:
  • Fraaie landschappen;
  • Rijke cultuurhistorie;
  • Grote diversiteit aan natuurwaarden en een goede milieukwaliteit;
  • Natuurlijk en actief recreëren;
  • Wonen in een dorpse en groene omgeving;
  • Sterke lokale economie.
Deze kernkwaliteiten vormen de identiteit van de gemeente en zijn het vertrekpunt voor de koers op weg naar 2040. Ze vormen als het ware het materiaal waarmee de gemeente werkt aan het Heerde van de toekomst. Voor onderhavige ontwikkeling is met name de kernkwaliteit ‘wonen in een dorpse en groene omgeving’ van toepassing.
Een dorpse en groene woonomgeving
Voor woningbouwontwikkeling Bovenkamp III is de kernkwaliteit ‘wonen in een dorpse en groene omgeving’ van belang. In tijden waarin veel mensen naar de steden trekken is het voor authentieke gebieden belangrijk om de lokale identiteit te bewaken, te versterken en verder uit te dragen. De IJssel is een bijzondere rivier, die een enorme impuls heeft gegeven aan de stads- en dorpsvorming in het gebied. Hanzesteden als Hattem en Zwolle konden door de aanwezigheid van de rivier tot bloei komen en handel drijven met verre oorden en daarmee kwamen ook de dorpen in Heerde verder tot ontwikkeling.
Alle kernen hebben een eigen aantrekkelijke identiteit. Het zijn pleisterplaatsen op de Veluwe. De dorpen Heerde en Wapenveld vormen het kloppende hard van de gemeente, Beide dorpen bieden aantrekkelijke woonomgevingen met een groot aantal voorzieningen. Het centrum van Heerde heeft een gevarieerd en regionaal getint winkelbestand.
De gemeente Heerde heeft de koersen en deelgebieden uit de Omgevingsvisie tot 2040 verbeeld op de omgevingsvisiekaart. De omgevingsvisiekaart is gebaseerd op bestaande kwaliteiten, vigerend beleid en lopende plannen en voegt daaraan enkele nieuwe keuzes toe (symbolen, pijlen en arceringen). Het is belangrijk vast te stellen dat de omgevingsvisiekaart geen omgevingsplankaart is en dat deze geen ontwikkelingen onwrikbaar vastlegt. Het gaat om de hoofdlijnen van beleid, die verder worden uitwerkt in het omgevingsplan en programma’s.
Woongebieden Heerde en Wapenveld
De planlocatie ligt binnen het deelgebied ‘Woongebieden Heerde en Wapenveld’. Voor elk deelgebied is een koers geformuleerd, aan de hand waarvan richting wordt gegeven aan toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, die passen bij het karakter van het deelgebied:
  • Uitbreiden van het woningaanbod, vooral door verdichting binnen het bestaand stedelijk gebied;
  • Daarnaast woningbouw op uitbreidingslocatie binnen een sterk landschappelijk raamwerk in de zoekzones: Bovenkamp III, Horsthoekerenk (Heerde Zuid) en Wapenveld-Noordoost;
  • Nieuwbouw moet passen bij het dorpse karakter, de identiteit van de plek en goed integreren in de bestaande omgeving;
  • Bij nieuwbouw moet er veel aandacht zijn voor bereikbaarheid en duurzame mobiliteit, klimaatadaptatie, de energietransitie, circulariteit, gezondheid, veiligheid en natuur en landschap;
  • Ruimte voor gestapelde bouw als er sprake is van een zorgvuldige inpassing en een aantoonbare maatschappelijke meerwaarde;
  • Ruimte voor lichte bedrijvigheid aan huis, waarbij de hoofdfunctie wonen blijft;
  • Toepassing van de energietransitie in de woongebieden door energiebesparing en overstappen op alternatieve duurzame warmte en elektriciteitsbronnen;
  • Werken aan een klimaatbestendige en natuur inclusieve inrichting van de openbare ruimte in woongebieden.

4.5.2 Woonvisie Heerde 2015 - 2025

De algemene trends en hoofdlijnen uit de regionale woonvisie worden als gezamenlijk vertrekpunt genomen bij de uitwerking van de Woonvisie Heerde 2025.
In de regionale visie zijn de volgende opgaven aangegeven:
  • Anticiperen op afnemende groeitrend, van grootschalig uitbreiden naar kleinschalig maatwerk;
  • Van aanbod gericht naar vraag gestuurd;
  • Woonlasten;
  • De groeiende vergrijzing;
  • Scheiden wonen en zorg;
  • Kwaliteit bestaande woningen en leefgemeenschappen;
  • Duurzaamheid;
  • Sturen in onzekere tijden.
Deze opgaven zijn uitgewerkt in 4 thema’s:
  1. De potentie van de bestaande woningvoorraad;
  2. Woningmarkt in beweging (woningbouwprogrammering);
  3. Wonen - Welzijn – Zorg;
  4. Duurzaamheid.
Voor onderhavig initiatief is voornamelijk de opgave ‘Woningmarkt in beweging (woningbouwprogrammering)’ van toepassing.
Visie
De tijden van het bouwen van grote aantallen nieuwe woningen is voorbij. In dat kader stelt de Structuurvisie Heerde 2025 dat geen nieuwe grootschalige uitleglocaties meer nodig zijn en dat door het realiseren van de bestaande uitleglocaties, inbreiding in stedelijk gebied, transformatie en door functieverandering in de behoefte aan woningen kan worden voorzien. Dat geldt voor alle kernen in de gemeente.
Nieuwe woningen worden gebouwd wanneer de bestaande voorraad niet in de vraag kan voorzien. Deze woningen sluiten aan bij de vraag van de woningzoekenden. Bij voorkeur zijn nieuwe woningen inzetbaar voor zoveel mogelijk verschillende categorieën woningzoekenden. Zeker in de huursector. Woonwijken moeten een goede mix van woningen bevatten die de maatschappelijke cohesie maximaal ondersteunt. Van woningaanbieders en woningvragers worden initiatieven verwacht om in de behoefte aan woonruimte te voorzien.
Kader
Met het loslaten van de regionale bindingseisen wordt het nog moeilijker om de woningbehoefte te bepalen. Wel is bekend welke bestaande voorraden er zijn en aan welke woningen zonder meer een tekort is. De
gemeente bepaalt per initiatief de maatschappelijke meerwaarde. Hierbij wordt gelet op de bestaande voorraad, de marktvraag, de kwaliteiten van de locatie en het omliggende gebied. Een stelregel is dat een woning zo breed mogelijk inzetbaar is. Daarbij is aanpasbaar bouwen het uitgangspunt.
Dat woningen aan minimale bouweisen moeten voldoen is vanzelfsprekend. Bij het bouwen van woningen moeten wettelijke regels worden gevolgd voor het verlenen van vergunningen. Door middel van de verkoop van huurwoningen kan in een deel van de woningbehoefte worden voorzien. In het bijzonder in de lagere prijsklasse. Afhankelijk van de vraag van de woningzoekenden en de kwaliteit van de woning wordt deze als kluswoning of volledig gerenoveerde woning in de markt gezet tegen een reële waarde. Met de Regio Noord-Veluwe zijn afspraken gemaakt over de bandbreedte van het aantal toe te voegen woningen. Deze aantallen worden genoeg geacht om in de behoefte te voorzien.
De woonvisie in de huidige context
De woonvisie Heerde is vastgesteld in juni 2015 en geeft daarmee een vertekenend beeld van de woningbouwopgaven waar de gemeente in 2024 voor staat. Om deze reden kunnen uit deze woonvisie kunnen geen concrete aantallen, doelgroepen en prijsklassen gehaald worden.

4.5.3 Woonagenda gemeente Heerde 2020 - 2023

In 2015 heeft de gemeenteraad van Heerde voor de periode 2015 - 2025 een woonvisie vastgesteld. Sinds die tijd is de woningmarkt in hoog tempo veranderd. Na een crisisperiode is de markt de laatste jaren weer stevig aangetrokken. Het aantal woningverkopen neemt toe, nieuwbouwprojecten komen van de grond en ook de huizenprijzen stijgen.
Naast de woningmarkt is ook het ruimtelijk beleid volop in ontwikkeling. In het kader van de Omgevingswet is in 2021 de Omgevingsvisie ‘Heerde van de toekomst’ vastgesteld. De woonagenda heeft bouwstenen geboden voor de ontwikkeling van de Omgevingsvisie op het gebied van het woonbeleid.
Kwantitatieve woningvraag
De provincie Gelderland stelt periodiek een huishoudensprognose (Primos bevolkingsprognose) op. Deze prognose geeft een goede indicatie van de verwachte woningbehoefte. In de periode 2017 - 2032 wordt een extra woningbehoefte van 620 woningen voor de gemeente Heerde verwacht (ongeveer 41 woningen per jaar). Binnen de verwachte woningbehoefte zijn er duidelijke verschillen per leeftijdscategorie van huishoudens. De categorie 55-plussers neemt nog toe (met name de groep 75-plussers). Daar staat tegenover dat vooral het aantal huishoudens in de categorie tot 55 jaar zal afnemen. Er is een trend tot ‘vergrijzing’ zichtbaar in de prognose. Omdat oudere huishoudens vaak kleinere huishoudens zijn (1-2 persoons huishoudens in plaats van gezinnen) gaat de woningbehoefte kwalitatief veranderen.

4.5.4 Conclusie gemeentelijk beleid

De voorgenomen ontwikkeling vormt een invulling van de omgevingsvisie van de gemeente Heerde en voorziet in een deel van de woningbouw opgave die voortvloeit uit het woonbeleid. Het gemeentelijk beleid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het TAM-omgevingsplan.

4.6 Conclusie Ruimtelijk Beleid

Het relevante ruimtelijke beleid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het TAM-omgevingsplan.

5 Fysieke Leefomgeving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke manier bij de voorgenomen activiteiten rekening is gehouden met diverse aspecten uit de fysieke leefomgeving om te komen tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De aspecten bodem, verkeer, wegverkeerslawaai, water, ecologie en archeologie zijn afzonderlijk onderzocht. De resultaten van deze onderzoeken zijn opgenomen in dit hoofdstuk. De rapportages zijn als bijlage aan deze toelichting toegevoegd.

5.2 Bodem

5.2.1 Beoordelingskader

Op basis van paragraaf 5.1.4.5 uit het Besluit kwaliteit leefomgeving en artikel 22.2 uit het Besluit activiteiten leefomgeving dient in planvorming rekening gehouden te worden met de bodemkwaliteit in relatie tot de gewenste functies. Onder bepaalde omstandigheden kan het oprichten van gebouwen pas plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Om die reden dient bij veel nieuwbouwactiviteiten de bodemkwaliteit door middel van onderzoek te worden vastgesteld. Dit kan worden aangetoond met een actueel bodemonderzoek. De geschiktheid is ook voldoende aangetoond als uit het vooronderzoek op basisniveau conform NEN 5725 blijkt dat de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en er geen risico’s voor het toekomstige gebruik te verwachten zijn. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het TAM-omgevingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

5.2.2 Onderzoek

Met als doel de milieuhygiënische bodemkwaliteit van zowel de grond als van het freatisch grondwater te onderzoeken zijn twee verkennende bodemonderzoeken (NEN5740) uitgevoerd. Het eerste onderzoek ziet op het deel van het plangebied waar de woningen worden gebouwd. Het tweede onderzoek heeft betrekking op het deel van het plangebied waar de langzaamverkeersroute tussen de beoogde woonwijk en de Elburgerweg wordt aangelegd. Aan de hand van de onderzoeksresultaten is beoordeeld of de onderzoekslocatie in milieuhygiënisch opzicht gebruiksbeperkingen kent voor het beoogde gebruik. De rapportage van de onderzoeken zijn respectievelijk opgenomen als bijlage 1 en 2 van de bijlagen bij de toelichting.
Onderzoek 1: woongebied
Vooronderzoek
Uit het historisch onderzoek zijn geen bijzonderheden naar voren gekomen. In aansluiting op dit resultaat is gekozen voor de onderzoeksstrategie grootschalig onverdacht.
Veldonderzoek
Uit de profielbeschrijvingen blijkt dat de bodem tot circa 1,0 m-mv bestaat uit matig fijn, zwak siltig en zwak humeus zand. Van 0,5 – 1,0 m-mv is het matig fijne zand matig tot sterk siltig. Van 1,0 – 3,0 m-mv is het zand veelal zeer grof en grindig. Zintuigelijk is alleen ter plaatse van boring PB05 sporen baksteen waargenomen.
Chemisch onderzoek
Uit de analyseresultaten wordt het volgende geconcludeerd:
  • In zowel de boven- als ondergrond zijn geen van de onderzochte parameters aangetroffen in gehalten boven de achtergrondwaarde.
  • De bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie is indicatief getoetst en beoordeeld als kwaliteitsklasse Achtergrondwaarde.
  • Het grondwater van peilbuis PB01 en PB02 is niet verontreinigd. Het grondwater van peilbuizen PB03, PB04 en PB05 zijn verontreinigd met barium en/of zink.
Op basis van het aantreffen van de lichte verontreinigingen in het grondwater dient de hypothese ‘locatie is grootschalig onverdacht’ formeel verworpen te worden.
Doorlatendheidsonderzoek
Uit de resultaten wordt geconcludeerd dat de bodem op de onderzoekslocatie matig doorlatend is.
Onderzoek 2: Langzaamverkeersroute
Vooronderzoek
Uit het historisch onderzoek zijn geen bijzonderheden naar voren gekomen. In aansluiting op dit resultaat is gekozen voor de onderzoeksstrategie Onverdacht niet-lijnvormig.
Veldonderzoek
Uit de profielbeschrijvingen blijkt dat de bodem bestaat uit zand. De bovengrond is humeus, de ondergrond is grindig. Zintuiglijk zijn geen bodemvreemde stoffen waargenomen.
Chemisch onderzoek
Uit de analyseresultaten kan het volgende worden geconcludeerd:
  • De bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie is indicatief getoetst en indicatief beoordeeld als bodemkwaliteitsklasse Wonen op basis van PAK (bovengrond noordelijk deel onderzoekslocatie) en Landbouw/natuur (bovengrond zuidelijk deel onderzoekslocatie en ondergrond).
  • Het grondwatermonster uit peilbuis B08 (1,7-2,7 m-mv) voldoet aan de signaleringsparameters zoals opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving. Er is eveneens geen sprake van een overschrijding van de index-waarde ≥ 0,5.
Op basis van het aantreffen van de licht verhoogde gehalten in de bovengrond bij MM1 dient de hypothese Onverdacht formeel verworpen te worden.

5.2.3 Conclusie

Naar aanleiding van de analyseresultaten uit de verkennend bodemonderzoeken is een nader onderzoek niet noodzakelijk. Het terrein is op basis van de milieuhygiënische kwaliteit geschikt voor het voorgenomen gebruik. Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het TAM-omgevingsplan.

5.3 Bedrijven En Milieuzonering

5.3.1 Beoordelingskader

Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen.
Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden gelden tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn. Daarnaast worden gemengde gebieden onderscheiden. In de gebieden komen diverse functies naast elkaar voor, zoals 'wonen', 'bedrijven' en/of centrumfuncties als 'detailhandel' en 'horeca'. Vanwege deze menging van functies wordt enige mate van hinder acceptabel geacht. Indien sprake is van een gemengd gebied, dan kunnen de richtafstanden die gelden voor een rustige woonwijk of rustig buitengebied met één stap verkleind worden. Een richtafstand van bijvoorbeeld 30 meter wordt dan verkleind tot 10 meter.
Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Te denken valt aan de Wet geurhinder en veehouderij, het Activiteitenbesluit of het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

5.3.2 Onderzoek

Met als doel de voorgenomen ontwikkeling van de Bovenkamp III in te passen in de omgeving is een quickscan Bedrijven en milieuzonering opgesteld. De rapportage van het onderzoek is opgenomen als bijlage 3 van de bijlagen bij de toelichting.
Gebiedstype
Op het plangebied zijn de bestemmingsplan ‘Ontwikkelingsgebieden’ (2009) en 'Heerde-Dorp' (2009) van toepassing. Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom aan de rand van Heerde. De omgeving van het plangebied wordt voornamelijk gekenmerkt door woonbestemmingen. Derhalve wordt het gebied getypeerd als een 'rustige woonwijk'.
Voorkomende (bedrijfs)activiteiten
Op circa 70 meter ten noordoosten van het plangebied is een perceel dat is bestemd als 'Sport'. De voor ‘Sport’ aangewezen gronden zijn bestemd voor sportvoorzieningen, met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren. Voor ‘sportvoorzieningen’ geldt derhalve maximaal milieucategorie 3.1 (veldsportcomplex/tennisbanen met verlichting) met een richtafstand van 50 meter in een rustig gebied. Aan de richtafstand kan worden voldaan. Derhalve zal deze functie niet voor belemmeringen zorgen voor de realisatie van het plan.
Veehouderijen
Op circa 70 meter afstand van het plangebied ligt aan de Wezeweg 10 een veehouderij. Deze veehouderij is (nog) opgenomen in het systeem van de gemeente. Echter, de gemeente geeft aan dat de bewoners van Wezeweg 10 al jaren gestopt zijn met het houden van vee en er dus feitelijk geen sprake meer is van een veehouderij. Derhalve zullen eventuele activiteiten die plaatsvinden op het perceel van Wezeweg 10 niet voor belemmeringen zorgen voor de realisatie van het plan.
Op circa 350 meter afstand van het plangebied ligt aan de Wezeweg 9a een veehouderij. Volgens het archief van de gemeente is ter plaatse sprake van een stalhouderij/paardenpension. Voor paarden zijn per ministeriële regeling geen geuremissiefactoren vastgesteld. Derhalve geldt voor deze veehouderij een beoordeling op basis van de richtafstanden. De minimale richtafstand betreft 100 meter binnen de bebouwde kom. Aan deze richtafstand wordt voldaan. Derhalve zal het plan ten gevolge van de veehouderij aan de Wezeweg 9a geen belemmeringen ondervinden.
Gezien het ontbreken van veehouderijen met hoge geuremissies op relatief korte afstand tot het plangebied, zullen de geurnormen ter plaatse van het plangebied op voorhand niet overschreden worden en wordt nader onderzoek naar de geurhinder ten gevolge van veehouderijen niet noodzakelijk geacht.

5.3.3 Conclusie

Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het TAM-omgevingsplan.

5.4 Geurhinder

5.4.1 Beoordelingskader

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in maximaal 100 nieuwe woningen. Voor de realisatie hiervan is een wijziging van het omgevingsplan ter plaatse van het plangebied noodzakelijk. In het kader van een wijziging van het omgevingsplan moet worden bepaald of sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Hiertoe moeten de gevolgen van een project voor zowel het recht van de bestaande veehouderijen als de milieukwaliteit van de toekomstige woningen met een geuronderzoek inzichtelijk worden gemaakt.
Het toetsingskader voor het geuronderzoek wordt gevormd door de Omgevingswet. Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft elke gemeente een omgevingsplan met regels die eerst in de
rijksregels stonden (bruidsschat). Hierin staan ook de geurregels voor veehouderijen vanuit de Wet
geurhinder en veehouderij (Wgv) en het Activiteitenbesluit. Als een gemeente een geurverordening
had opgesteld onder de Wgv is deze automatisch opgenomen in het omgevingsplan.
Het bevoegd gezag, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerde, heeft
een geurverordening opgesteld. Het TAM-omgevingsplan Bovenkamp III ligt deels binnen
het aangewezen gebied waarvoor afwijkende afstandseisen zijn vastgesteld in de geurverordening.

5.4.2 Onderzoek

Met als doel de mogelijke geurhinder als gevolg van bestaande veehouderijen in de omgeving en de milieukwaliteit van de toekomstige woningen te onderzoeken is een geurhinderonderzoek uitgevoerd.
Het onderzoek richt zich op de geurgevoelige objecten binnen het plangebied. De locatie waar de langzaamverkeersroute is beoogd, is geen geurgevoelig object en is om deze reden niet beschouwd. De rapportage van het onderzoek is opgenomen als bijlage 4 van de bijlagen bij de toelichting.
Om inzicht te krijgen in de mate van geurhinder ter plaatse van de toekomstige woningen is zowel de voorgrond- als de achtergrondbelasting berekend met respectievelijk V-Stacks vergunning en gebied (versie 2020). Op basis van de berekende voorgrondbelastingen wordt geconcludeerd dat er geen overschrijdingen van de geurnorm van 3,0 ouE/m³ plaatsvinden ten gevolge van de veehouderijen. De maximale voor- en achtergrondbelasting bedraagt respectievelijk 0,0 en 0,01 ouE/m³ voor het plangebied. Het percentage geurgehinderden blijft beperkt tot 0,0% en 0,05%. Op basis van het percentage geurgehinderden en de GGD-richtlijn kan gesteld worden dat de milieukwaliteit ten gevolge van de veehouderijen zeer goed zal zijn.
Op basis van het geuronderzoek wordt geconcludeerd dat voor de realisatie van het plan geen beperkingen gelden. Ter plaatse van de geurgevoelige locaties wordt ruimschoots voldaan aan de eisen uit de Wet geurhinder en veehouderij en de gemeentelijke verordening. De bestaande veehouderijen worden door de realisatie van het plan niet beperkt.

5.4.3 Conclusie

Het aspect 'geurhinder' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het TAM-omgevingsplan.

5.5 Verkeer En Parkeren

5.5.1 Verkeer

Om te kunnen bepalen wat de verkeersgeneratie van de Bovenkamp III is een verkeersgeneratieonderzoek uitgevoerd. Hiervoor zijn de kencijfers gebruikt van het CROW, publicatie 381 'Toekomstig bestendig parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Het onderzoek richt zich op de woongebieden en ontsluiting daarvan voor het autoverkeer binnen het plangebied. Ter plaatse van de locatie waar de langzaamverkeersroute is beoogd, wordt geen ontsluiting voor het autoverkeer mogelijk gemaakt en is om deze reden niet beschouwd. De rapportage van het onderzoek is opgenomen als bijlage 5 van de bijlagen bij de toelichting.
Het uitbreidingsplan bevindt zich in het gebiedstype 'rest bebouwde kom' en heeft, conform de gehele gemeente Heerde, een stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk'. De verkeersgeneratiecijfers zijn gekoppeld aan het type woning in combinatie met het prijssegment. De verkeersgeneratie bedraagt maximaal 776,2 verkeersbewegingen per werkdag. Een gemiddelde spitsperiode (ochtend of avond) bevat tot slot 10% van deze etmaalbewegingen, in dit geval dus 67 of met maximaal ingevuld plan 78 motorvoertuigen.
Het verkeer van Bovenkamp III ontsluit straks in praktijk via de Ten Veldhuize, richting de kruising met het doorgaande, vrijliggende fietspad op de voormalige spoorbaan.
Het bestaande plan Bovenkamp II (werkelijk gemeten) en het nieuwe uitbreidingsplan Bovenkamp III genereren samen een intensiteit van respectievelijk 1371 of 1479 mvt/etmaal/werkdag tot aan de kruising Ten Veldhuize met het doorgaande fietspad. De I/C-verhouding (verhouding intensiteit vs capaciteit) is de indicator voor de kwaliteit van de verkeersafwikkeling van een weggedeelte. Bij een I/C-verhouding van 0,7 of hoger wordt een wegvak congestie- of filegevoelig en kan er hinder door drukte ontstaan. In deze berekening zijn de I/C-verhoudingen 0,39 of 0,42 en daarmee acceptabel.

5.5.2 Parkeren

In het kader van dit TAM-omgevingsplan is een ontwerp voor de stedenbouwkundige opzet gemaakt. Deze opzet is nog niet uitgewerkt in een concreet inrichtingsplan op basis waarvan een berekening kan worden opgesteld om de parkeerbehoefte inzichtelijk te maken. De gemeente Heerde heeft parkeerbeleid (vastgelegd in de Parkeernormennota 2012) waarin is vastgelegd hoeveel parkeerplaatsen per woningtype moeten worden gerealiseerd. In de Nota van Uitgangspunten is opgenomen op welke wijze moet worden omgegaan met het parkeren.
afbeelding
Aantal te realiseren parkeerplaatsen in de openbare ruimte in het noordelijke deel van het plangebied.
afbeelding
Aantal te realiseren parkeerplaatsen in de openbare ruimte in het zuidelijke deel van het plangebied.
In totaal dient bij het in hoofdstuk 3 toegelichte stedenbouwkundig plan 114 parkeerplaatsen in de openbare ruimte gerealiseerd te worden.
Om te kunnen borgen dat wordt voorzien in de parkeerbehoefte op basis van het uiteindelijke woningbouwprogramma (aantallen en woningtypen) is in de regels opgenomen dat moet worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen.

5.5.3 Conclusie verkeer en parkeren

Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het TAM-omgevingsplan. Voor het parkeren geldt dat op basis van het in hoofdstuk 3 toegelichte stedenbouwkundig plan en de Parkeernormennota van de gemeente Heerde 114 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Het plangebied biedt voldoende ruimte om deze parkeerplaatsen te realiseren.

5.6 Geluid

5.6.1 Wegverkeerslawaai

5.6.2 Ruimtelijke inpassing

5.6.3 Conclusie

Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het TAM-omgevingsplan.

5.7 Externe Veiligheid

5.7.1 Beoordelingskader

Een van de uitgangspunten van de Omgevingswet is dat overheden bij hun plannen zo vroeg mogelijk kijken naar veiligheid zodat de gevolgen van een brand, ramp of crisis voorkomen kan worden of de gevolgen zoveel mogelijk beperkt kunnen worden. Externe veiligheid heeft derhalve een belangrijke plaats in de omgevingsvisie en het omgevingsplan.
Het Besluit activiteiten leefomgeving omvat met name de regelgeving op het gebied van externe veiligheid als het gaat over het aanwijzen van milieubelastende activiteiten en vergunningplichten (afdeling 5.1.2 Bkl). In het Besluit kwaliteit leefomgeving komen de instructieregels voor omgevingsplannen van gemeenten terug. Dit betreffen onder andere regels over het plaatsgebonden, risico, aandachtsgebieden, belemmeringengebieden voor buisleidingen en risico- en explosieaandachtsgebieden. Ook zijn in bijlage 7 van het Bkl activiteiten aangewezen als risicobronnen. Deze risicobronnen zijn van belang voor de regels over het plaatsgebonden risico en aandachtsgebieden. Het betreffen de volgende activiteiten:
  • Activiteiten met gevaarlijke stoffen bij bedrijven; dit zijn verschillende milieubelastende activiteiten uit het Besluit activiteiten leefomgeving.
  • Het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen (weg, water en spoor).
  • Buisleidingen met gevaarlijke stoffen die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteiten leefomgeving.
  • Windturbines die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteiten leefomgeving.
Aandachtsgebieden
Onder de Omgevingswet werken gemeenten met aandachtsgebieden voor het aspect externe veiligheid. Hiermee is beoogd dat het gemeentebestuur externe veiligheid eerder in ruimtelijke plannen meeneemt. Aandachtsgebieden laten zien waar extra aandacht nodig is om aanwezigen te beschermen tegen mogelijke ongevallen bij activiteiten met gevaarlijke stoffen.

5.7.2 Onderzoek

Met doel de externe veiligheidsrisico's in en rondom het plangebied in kaart te brengen en mogelijke scenario's inzichtelijk te maken is een quickscan externe veiligheid uitgevoerd. Het onderzoek richt zich op de (beperkt) kwetsbare gebouwen, zeer kwetsbare gebouwen en (beperkt) kwetsbare locaties binnen het plangebied. De locatie waar de langzaamverkeersroute is beoogd, valt niet binnen één van deze categorieën en is om deze reden niet beschouwd. Met behulp van de risicokaart is een inventarisatie van de risicobronnen in de omgeving van het plangebied gemaakt. De onderzoeksrapportage is opgenomen als bijlage 8 van de bijlagen bij de toelichting.
Transport
Op circa 455 meter ten westen van het plangebied ligt de A50. Het plangebied ligt niet binnen de risicocontour van de snelweg, maar wel binnen het invloedsgebied van de snelweg. Om die reden is een beperkte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.
Inrichtingen
Op circa 865 meter ten noordwesten van het plangebied ligt een LPG-tankstation . Voor LPG-tankstations is het invloedsgebied vastgesteld op 150 meter vanuit het vulpunt en de ondergrondse tank. Er is geen sprake van invloed op het plangebied. Een nadere verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk.
Buisleidingen
Binnen een straal van 580 meter tot de grens van het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig. Een nadere verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk.

5.7.3 Beperkte verantwoording van het groepsrisico

Vanwege de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van de A50 is een beperkte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. De verantwoording bestaat uit de volgende onderdelen:
  • zelfredzaamheid;
  • bestrijdbaarheid en bereikbaarheid.
Zelfredzaamheid
Door een ongeval met een tankwagen op de A50 kunnen giftige gassen vrijkomen, die zich als wolk snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Afhankelijk van het type stof, windrichting en plaats van de calamiteit kunnen hoge concentraties optreden. Via waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS) en NL-Alert worden personen in de omgeving gewaarschuwd. Bij een calamiteit met giftige gassen is het handelingsperspectief binnen blijven en schuilen. Ventilatievoorzieningen moeten eenvoudig centraal uitgeschakeld en/of dichtgezet kunnen worden. Ramen en deuren moeten worden gesloten en aanwezigen moeten inpandig schuilen tot het gevaar is geweken.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten als gevolg van het incident te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. Op de A50 zijn er voldoende mogelijkheden om de calamiteit te bestrijden. Ten noorden en zuiden van het plangebied zijn op- en afritten naar de A50 aanwezig, waardoor de bereikbaarheid van de calamiteit voldoende is.

5.7.4 Conclusie

Bij een calamiteit op de A50 zijn er binnen het plangebied voldoende mogelijkheden voor zelfredzaamheid van bewoners en zijn er voor de brandweer voldoende mogelijkheden de locatie van de calamiteit te bereiken en deze te bestrijden.
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het TAM-omgevingsplan.

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. Om de luchtkwaliteit in Nederland te beschermen geeft het Besluit kwaliteit leefomgeving in hoofdstuk 5 instructieregels om de luchtkwaliteit te beschermen.
De gemeente moet voor een aantal activiteiten de rijksomgevingswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) in acht nemen, behalve als een activiteit niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een project of activiteit draagt niet in betekenende mate bij als de toename van de concentratie NO2 en PM10 niet hoger is dan 1,2 microgram/m³. Dat is 3% van de omgevingswaarde voor de jaargemiddelde concentraties. Deze grenswaarde volgt uit artikel 5.53 en 5.54 van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Aantonen dat een project of activiteit valt onder NIBM kan op twee manieren:
  • Het project valt binnen de getalsmatige grenzen van een aangewezen categorie (standaardgevallen NIBM, artikel 5.54 Bkl). Dit betreffen onder andere projecten voor kantoren, woonwijken en het telen van gewassen.
  • Middels kwalitatieve beschrijving of berekening (NIBM-tool) aannemelijk maken dat een project niet in betekenende mate bijdraagt.
In artikel 5.54 Bkl is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in artikel 5.54 Bkl kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.8.2 Onderzoek

De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit het realiseren van maximaal 100 woningen met één ontsluitingsweg buiten de onderzoekszones rondom rijkswegen. De ontwikkeling komt voor op de lijst met ontwikkelingen uit de Regeling NIBM (standaardgevallen NIBM, artikel 5.54 Bkl). Om die reden draagt de voorgenomen ontwikkelingen niet bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

5.8.3 Conclusie

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het TAM-omgevingsplan.

5.9 Water

5.9.1 Beoordelingskader

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.

5.9.2 Watertoets

De voorgenomen ontwikkeling is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het Waterschap Vallei en Veluwe. De uitkomst van deze toets is dat de normale procedure moet worden gevolgd. Dit betekent dat de ontwikkeling invloed heeft op het watersysteem. In overleg met het waterschap worden afspraken gemaakt over het borgen van de waterbelangen in het TAM-omgevingsplan. De resultaten van de watertoets zijn opgenomen in bijlage 9 van de bijlagen bij de toelichting.
Voor de aanleg van het fietspad is een afzonderlijke watertoets uitgevoerd. De uitkomst van deze toets is dat de korte procedure moet worden gevolgd. Dit betekent dat de ontwikkeling invloed heeft op het watersysteem. De resultaten van de watertoets zijn meegenomen in de weging van de waterbelangen in de waterparagraaf en opgenomen in bijlage 9a van de bijlagen bij de toelichting.

5.9.3 Waterparagraaf

Op basis van de resultaten van de watertoets gelden een aantal algemene aandachtspunten voor de verdere uitwerking van het stedenbouwkundig plan.
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen wordt geadviseerd om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken/draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen/randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Wij vragen de initiatiefnemer om duurzame bouwmaterialen te gebruiken. De gemeente kan u hiermee verder helpen.
Toename verharding
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling is er sprake van een toename van verharding. Door deze toename aan verharding zal neerslag versneld worden afgevoerd naar het oppervlaktewater, al dan niet via het rioolstelsel. Dit leidt tijdens extreme situaties tot pieken in de waterstand met kans op wateroverlast als gevolg. Om ervoor te zorgen dat de waterhuishoudkundige situatie niet verslechtert ten gevolge van de verhardingstoename zullen er compenserende maatregelen getroffen moeten worden.
Het waterschap stelt eisen voor waterberging wanneer er sprake is van een toename verharding van 1.500 m² of meer. Bij nieuwe lozingen vanaf verhard oppervlak op oppervlaktewater geldt dat de hoeveelheid te lozen water geen nadelig effect mag hebben op het ontvangende watersysteem. Nadelige effecten worden uitgesloten indien er een waterberging wordt gerealiseerd voor het bergen van 60 mm.
Grondwaterfluctuatiezone
Het plangebied ligt in de grondwaterfluctuatiezone, zoals die door de Provincie Gelderland is bepaald. Dit is een zone langs de flanken van het Veluwemassief, waar de grondwaterstanden naar verwachting op termijn zullen stijgen.

5.9.4 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit een woonwijk van circa 80 tot maximaal 100 woningen. Hiervoor is een ontwerp voor het stedenbouwkundig plan opgesteld, waarin de hoofdopzet van de woonwijk is vastgelegd. Het ontwerp is nog niet uitgewerkt in een concreet inrichtingsplan. In de stedenbouwkundige opzet is de loop van de Wendhorstbeek gehandhaafd. Aan weerszijden van de beek zijn groenzones opgenomen. In de groenzones worden wadi's aangelegd waar het overtollige hemelwater wordt vastgehouden. Via een overstort staan de wadi's in verbinding met de Wendhorstbeek, zodat in situaties waarbij het hemelwater niet verwerkt kan worden in de wadi's overtollig hemelwater wordt geloosd op de beek. Dit principe wordt uitgewerkt in een waterhuishoudkundig plan en is geborgd in de regels en op de verbeelding van het TAM-omgevingsplan.

5.10 Ecologie

5.10.1 Beoordelingskader

De Omgevingswet regelt het belang van natuur als onderdeel van de fysieke leefomgeving. De wet borgt het welzijn van de mens, verbetert de bescherming van natuurkwaliteiten en breidt deze zo nodig uit. In de Omgevingswet worden zowel soortenbescherming als gebiedsbescherming geregeld.
Flora- en fauna-activiteiten
Sommige activiteiten kunnen gevolgen hebben voor dieren en planten in het wild. Dat zijn flora- en fauna-activiteiten. De Omgevingswet definieert een flora- en fauna-activiteit als volgt: ‘Activiteiten met mogelijke gevolgen voor van nature in het wild levende dieren of planten’.
Door deze brede formulering van een flora- en fauna-activiteit is het bij activiteiten in de fysieke leefomgeving nodig om te controleren of:
  • er soorten aanwezig zijn;
  • welke soorten dat zijn.
Gebiedsbescherming
Indien een plangebied in of nabij een beschermd gebied is gelegen, dan dient te worden bepaald of er een (extern) effect valt te verwachten. Het gaat daarbij om Natura 2000-gebieden en gebieden behorend tot het Natuurnetwerk Nederland.
Natura 2000
De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn beschermt Natura 2000-gebieden. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) wijst de Natura 2000-gebieden aan. De instandhoudingsdoelstellingen van de Nature 2000-gebieden zijn vastgelegd in artikel 2.44 van de Omgevingswet. Nederland kent ruim 160 Natura 2000-gebieden. Gezamenlijk hebben ze een oppervlak van ruim 1,1 miljoen hectare. Ze maken deel uit van een samenhangend netwerk van natuurgebieden in de Europese Unie. Het doel van Natura 2000 is het keren van de achteruitgang van de biodiversiteit.
Handelingen die een negatieve invloed hebben op Natura 2000-gebieden, worden slechts onder strikte voorwaarden toegestaan. Een vergunning is hiervoor vereist. Door middel van het Nederlandse vergunningsstelsel wordt een zorgvuldige afweging gewaarborgd. De vergunningen zullen beoordeeld en afgegeven worden door de desbetreffende provincie.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk Nederland bestaat uit:
  • bestaande natuurgebieden, waaronder de 20 Nationale Parken;
  • gebieden waar nieuwe natuur aangelegd wordt;
  • landbouwgebieden, beheerd volgens agrarisch natuurbeheer;
  • ruim 6 miljoen hectare grote wateren: meren, rivieren, de Noordzee en de Waddenzee.
Zorgplicht
In artikel 11.27 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal), is de zorgplicht voor alle in het wild voorkomende planten en dieren vastgelegd. Lid 1 van het artikel luidt als volgt:
  1. “Degene die een flora- en fauna-activiteit of een activiteit als bedoeld in artikel 11.22, eerste lid, onder b tot en met g, verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 11.23, is verplicht:
    1. “alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;
    2. voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en
    3. als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.”

5.10.2 Onderzoek

Om de eventuele aanwezigheid van wettelijk beschermde plant- en diersoorten in en direct rondom het plangebied en de gevolgen van de voorgenomen ontwikkelingen ten aanzien van beschermde natuurgebieden inzichtelijk te maken is een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd. Op basis van deze soorten- en gebiedsinformatie worden uitspraken gedaan over eventuele noodzakelijke vervolgonderzoeken. Er zijn twee onderzoeken verricht, één onderzoek ter plaatse van de woonwijk en één onderzoek ter plaatse van de beoogde fietsverbinding tussen de woonwijk en de Elburgerweg. De ecologische onderzoeken zijn als bijlage 10 en 11 opgenomen in de bijlagen bij de toelichting.
Beschermde gebieden
Natura 2000
Het projectgebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Veluwe op circa 870 m afstand van het projectgebied. Het wordt hiervan gescheiden door bebouwing, wegen als de rijksweg A50 en agrarische percelen. Omdat het projectgebied zich buiten de begrenzing van Natura 2000-gebieden bevindt, gecombineerd met de afstand tot het projectgebied kan verstoring door licht, trillingen en geluid van Natura 2000-gebieden op voorhand worden uitgesloten.
AERIUS-berekening
Om de stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden te kunnen bepalen is voor de aanlegfase en de gebruiksfase een AERIUS-berekening uitgevoerd. De rapportage van de AERIUS-berekening is als bijlage 12 opgenomen in de bijlagen bij de toelichting.
De aanlegfase wordt in AERIUS per 24 aaneengesloten maanden met de hoogste depositie berekent. Als rekenjaar wordt het jaar genomen waarin de meeste bouw maanden vallen, in dit geval 2027. Voor de werkzaamheden is uitgegaan dat alle werkzaamheden over twee jaar evenredig plaatsvinden. De aanlegfase genereert geen depositiewaarden hoger dan 0,00 mol/ha/jr in Natura 2000-gebieden.
Het toekomstig gebruik genereert geen depositiewaarden hoger dan 0,00 mol/ha/jr in Natura 2000-gebieden. Voor de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot stikstofdepositie is geen vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming onderdeel Gebiedsbescherming benodigd.
Natuurnetwerk Nederland
Het projectgebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde gebied dat onderdeel is van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) ligt op circa 600 m afstand. Het projectgebied wordt van dit NNN-gebied gescheiden door de bebouwde kom en wegen. Omdat het projectgebied zich buiten de begrenzing van het NNN bevindt, gecombineerd met de beperkte ingreep en afstand tot het projectgebied kan verstoring van het NNN-gebied op voorhand worden uitgesloten.
Beschermde soorten
Flora
Er kan redelijkerwijs geconcludeerd worden dat er geen beschermde plantensoorten in het projectgebied voorkomen. Een nader onderzoek naar beschermde vegetatie en/of een ontheffingsaanvraag is niet nodig.
Zoogdieren
Omdat de Wendhorstbeek behouden blijft, is er geen negatief effect op eventueel aanwezige kleine marterachtigen in het gebied. Een nader onderzoek naar beschermde zoogdieren en/of een ontheffingsaanvraag is niet nodig.
Er is geen sprake van een essentieel foerageergebied of essentiële vliegroute voor vleermuizen binnen het projectgebied. Ook zijn er geen geschikte openingen in bomen langs de westgrens van het zuidelijke deel van het projectgebied waardoor de aanwezigheid van een verblijfplaats binnen het projectgebied op voorhand kan worden uitgesloten. Indien er tijdens de bouw en na realisatie van de toekomstige ontwikkeling geen nachtelijke verlichting op de bomenrij in het westelijke deel van het projectgebied gericht wordt, is er van een negatief effect op vleermuizen geen sprake. Een nader onderzoek naar beschermde vleermuizen en/of een ontheffingsaanvraag is niet nodig.
Vogels
Er zijn geen beschermde vogelsoorten, jaarrond beschermde nesten of geschikte broedlocaties voor vogels waargenomen binnen het projectgebied. Het projectgebied is (onderdeel van) het leefgebied voor onder andere zangvogels. Het is aannemelijk dat zangvogels de bomen en bosschages in het projectgebied als broedlocatie gebruiken. Verstoring van broedvogels kan voorkomen worden door de voorgenomen werkzaamheden buiten het broedseizoen, globaal tussen 15 maart en 15 juli, uit te voeren. Een nader onderzoek naar vogels en/of een ontheffingsaanvraag is niet nodig, mits werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden. Wanneer werkzaamheden toch binnen het broedseizoen vallen dienen de aanwezige bosschages niet verstoort te worden.
De aanwezigheid van broedvogels ter plaatse van het beoogde fietspad zijn aannemelijk. Aanvullend soortenonderzoek en een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit zijn niet nodig mits verstorende werkzaamheden plaatsvinden buiten het broedseizoen, nesten van broedende vogels en hun omgeving worden niet verstoord. Mocht dit niet mogelijk zijn, dan kan een broedvogelinspectie uitgevoerd worden door een deskundige ecoloog voor aanvang van beoogde werkzaamheden.
Reptielen, vissen, amfibieën, ongewervelden
Er zijn geen beschermde reptielen, of daarvoor geschikte habitats, waargenomen binnen het projectgebied.
Er kan redelijkerwijs geconcludeerd worden dat er geen beschermde reptielen binnen het projectgebied
voorkomen. Een nader onderzoek naar beschermde reptielen en/of een ontheffingsaanvraag is niet nodig.
De Wendhorstbeek blijft behouden. Er is geen negatief effect op eventueel beschermde vissoorten. Een nader onderzoek/ontheffingsaanvraag voor beschermde vissen is niet nodig.
De Wendhorstbeek is niet geschikt als voortplantingslocatie voor beschermde amfibiesoorten. Deze beek blijft ook behouden na de beoogde ontwikkeling. Een nader onderzoek/ontheffingsaanvraag voor beschermde amfibieën is niet nodig.
Er zijn geen beschermde ongewervelden, of daarvoor geschikte habitats, waargenomen binnen het projectgebied. Er kan redelijkerwijs geconcludeerd worden dat er geen beschermde insecten in het projectgebied voorkomen. Een nader onderzoek naar beschermde ongewervelden en/of een ontheffingsaanvraag is niet nodig.

5.10.3 Conclusie

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het TAM-omgevingsplan.

5.11 Cultureel Erfgoed

5.11.1 Beoordelingskader

Gemeenten moeten in hun omgevingsplan rekening houden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed. Dit volgt uit artikel 5.130 lid 1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Deze instructie geldt nadrukkelijk ook voor bekende en aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten. Aantoonbaar betekent dat de verwachting gebaseerd is op relevante bodemkundige, archeologische of historische informatie.
Om hieraan gevolg te kunnen geven, maakt de gemeente een inventarisatie en analyse van het binnen de gemeente aanwezige en te verwachten cultureel erfgoed. Voor het te behouden cultureel erfgoed moet de gemeente een toereikend beschermingsregime instellen.
Bij cultureel erfgoed kan het gaan om:
  • monumenten zoals (bouw)werken;
  • tuinen en parken;
  • bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten;
  • stads- en dorpsgezichten en (delen van) cultuurlandschappen.
De gemeente legt de te beschermen gemeentelijke en provinciale monumenten vast in het omgevingsplan.
Archeologie
Voor archeologie dient de gemeente projecten kleiner dan 100 m² in beginsel vrij te stellen van de archeologische onderzoeksplicht (artikel 5.130 lid 4 Bkl). De gemeente kan in een omgevingsplan echter grotere of kleinere vrijstellingsgrenzen vastleggen, bijvoorbeeld in historische binnensteden waar de kans op het aantreffen van archeologische sporen heel groot is. Archeologisch onderzoek kan in dergelijke gevallen ook al bij projecten kleiner dan 100 m² vondsten opleveren. In gebieden met een lage verwachtingswaarde kan de gemeente kiezen om een grotere vrijgestelde oppervlakte vast te leggen in het omgevingsplan. Dit om te voorkomen dat de gemeente een initiatiefnemer belast met het doen van archeologisch onderzoek dat naar verwachting niet of nauwelijks zinvol is.
Cultuurhistorie
Uit het Besluit kwaliteit leefomgeving volgt dat gemeenten voor cultureel erfgoed dat voor bescherming in aanmerking komt een toereikend beschermingsregime moeten opnemen in het omgevingsplan. Het Bkl bevat hiervoor instructieregels, deze zijn opgenomen in artikel 5.130 lid 2 van het Bkl. De instructieregels geven aan voor welke punten onder meer bescherming benodigd is. In de instructieregels worden onder meer ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten en aantasting van de omgeving of karakteristieke stadsgezichten, dorpsgezichten en cultuurlandschappen genoemd. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in de ontwikkelingslocatie en moeten aangeven welke conclusies ze daar aan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het TAM-omgevingsplan.

5.11.2 Archeologie

5.11.3 Cultuurhistorie

5.11.4 Conclusie cultureel erfgoed

Archeologisch vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven is noodzakelijk om aan te tonen dat het aspect cultureel erfgoed de uitvoerbaarheid van het TAM-omgevingsplan niet belemmerd. Hiervoor is een Programma van Eisen opgesteld dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag.

5.12 Ontplofbare Oorlogsresten

5.12.1 Beoordelingskader

Het onverwacht aantreffen van munitie en de daarmee samenhangende risico’s en gevaren, vormt de belangrijkste drijfveer voor het opsporen van ontplofbare oorlogsresten. Op dergelijk onderzoek is diverse wet- en regelgeving van toepassing.

5.12.2 Onderzoek

De intentie van deze studie was te achterhalen of er in het onderzoeksgebied ‘Bovenkamp III' sprake is van aanwijzingen van de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten en hoe het (on)verdachte gebied is af te bakenen. Om tot een gefundeerd en onderbouwd antwoord op dit vraagstuk te komen, is allereerst geanalyseerd of het onderzoeksgebied (deels) betrokken is geweest bij oorlogshandelingen (indicaties) en of er daardoor sprake is van een verhoogd risico op het aantreffen van ontplofbare oorlogsresten, oftewel van verdacht gebied. Vervolgens is er gepoogd de gebeurtenissen te achterhalen die een aanwijzing vormen dat een (mogelijk verdacht) gebied of een deel hiervan als onverdacht kan worden aangemerkt (contra-indicaties). Ten slotte is door middel van een bronanalyse uiteengezet wat de te verwachten eigenschappen
(hoofdsoort, subsoort, kaliber/gewichtsklasse, nationaliteit, verschijningsvorm) van de mogelijk aanwezige
ontplofbare oorlogsresten zijn. Het onderzoek is als bijlage 16 opgenomen in de bijlagen bij de toelichting. Het onderzoek richt zich op de delen van het plangebied waar de woningen zijn voorzien.
Op basis van de bevindingen wordt allereerst worden geconcludeerd dat er geen indicaties zijn gevonden waardoor het onderzoeksgebied en de directe omgeving als verdacht beschouwd zou moeten worden op ontplofbare oorlogsresten.
De volgende vraag vormde het uitgangspunt van dit onderzoek: Is er in het onderzoeksgebied sprake van aanwijzingen van de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten en hoe is het (on)verdachte gebied af te bakenen? Deze vraag is na het uitvoeren van bovenstaand onderzoek als volgt te beantwoorden: In het onderzoeksgebied en de directe omgeving is geen sprake van aanwijzingen van de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten. Het gehele onderzoeksgebied en de directe omgeving is daarom als onverdacht aangemerkt.

5.12.3 Conclusie

Het aspect 'ontplofbare oorlogsresten' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het TAM-omgevingsplan.

5.13 Conclusie Fysieke Leefomgeving

De diverse aspecten uit de fysieke leefomgeving vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het TAM-omgevingsplan. Op basis van het wettelijk beoordelingskader en de uitgevoerde onderzoeken is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

6 Besluit Milieueffectrapportage

6.1 Inleiding

De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het geldende omgevingsplan. Om de voorgenomen ontwikkelingen mogelijk te kunnen maken is een wijziging van het omgevingsplan ter plaatse van het plangebied noodzakelijk. In dergelijke gevallen moet worden aangetoond dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen.

6.2 Beoordelingskader

De wetgeving over de milieueffectrapportage (m.e.r) is opgenomen in afdeling 16.4 van de Omgevingswet en in hoofdstuk 11 en bijlage V bij het Omgevingsbesluit. Daarin is bepaald dat het bevoegd gezag bij de voorbereiding van een plan of programma een milieueffectrapport opstelt, als dat plan of programma het kader vormt voor te nemen besluiten voor projecten die zijn aangewezen in artikel 16.43 van de Omgevingswet. Onder een plan of programma, als bedoeld in artikel 2, onder a, van de SMB-richtlijn (EU-richtlijn voor strategische milieubeoordeling), wordt in ieder geval verstaan een omgevingsvisie, programma, omgevingsplan (inclusief BOPA) en voorkeursbeslissing. Voor de plannen en programma’s waarvoor een plan-milieueffectrapport moet worden opgesteld is in de Omgevingswet een generieke aanwijzing opgenomen. Hiervoor is aansluiting gezocht bij de SMB-richtlijn. In bijlage V bij het Omgevingsbesluit staan de aangewezen categorieën van projecten waarvoor een m.e.r.-procedure verplicht is.
Voor plannen en programma’s die betrekking hebben op kleine gebieden op lokaal niveau en/of kleine wijzigingen heeft de Omgevingswet de plan-m.e.r.-beoordeling geïntroduceerd. Voor deze ontwikkelingen is een plan-m.e.r. alleen verplicht als voor de activiteit aanzienlijke milieugevolgen worden verwacht. Een plan-m.e.r.-beoordeling is ook van toepassing op plannen of programma’s die een kader vormen voor m.e.r.-(beoordelings)plichtige projecten en besluiten die niet in het Omgevingsbesluit zijn genoemd.
De plan-m.e.r.-beoordeling is een toets om na te gaan of sprake is van een plan met grote milieugevolgen. Deze toets vindt plaats aan de hand van de criteria van bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect.

6.3 Procedure

In het gewijzigde Besluit m.e.r. is de procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling beschreven. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, dienen de volgende stappen genomen te worden:
  1. de initiatiefnemer stelt een aanmeldnotitie op.
  2. het bevoegd gezag neemt binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.
  3. de initiatiefnemer voegt het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan/omgevingsplan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.

6.4 Aanmeldnotitie

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkelingen is een Aanmeldnotitie opgesteld. In de Aanmeldnotitie zijn de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu beschreven, waarbij is ingegaan op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten. Op basis hiervan is in de Aanmeldnotitie geconcludeerd dat er geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Om die reden wordt volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
De Aanmeldnotitie is als bijlage 17 opgenomen in de bijlagen bij de toelichting.

6.5 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Het besluit tot het vaststellen van een bestemmingsplan/omgevingsplan heeft betrekking op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen) uit het Omgevingsbesluit. Voor deze activiteit zijn drempelwaarden opgenomen voor de omvang het stedelijke ontwikkelingsproject. Deze drempelwaarden betreffen stedelijke ontwikkelingsprojecten met een omvang van:
  1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  2. een aaneengesloten gebied dat 2.000 of meer woningen omvat of
  3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
Beoordeling
De concrete omstandigheden in dit geval betreft de bouw van circa 80 tot maximaal 100 woningen met bijhorende verkeers-, groen- en watervoorzieningen. Het plangebied grenst aan bestaand stedelijk gebied en is in de structuurvisie van de gemeente Heerde expliciet benoemd als toekomstig woongebied. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 3,2 hectare en blijft hiermee onder de drempelwaarde van 100 hectare. De voorgenomen ontwikkeling maakt circa 80 tot maximaal 100 woningen mogelijk en blijft daarmee onder de drempelwaarde van 2.000 woningen. Omdat de ontwikkeling niet voorziet in bedrijfsmatige activiteiten wordt de drempelwaarde voor bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² niet overschreden.
Het project is kleinschalig van karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. en de locatie ligt niet in of bij beschermde natuurgebieden. Uit onderzoek blijkt dat er geen sprake van belangrijk nadelige effecten op de leefomgeving en op natuurgebieden in de omgeving. Het opstellen van een milieueffectrapport is niet noodzakelijk.
Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. Het bevoegd gezag kan op basis van deze ruimtelijke motivering een besluit nemen over de uitkomst van de m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.- beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht.

6.6 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Om die reden is het opstellen van een milieueffectrapport niet noodzakelijk en kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

7 Toelichting Op De Regels

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande en toekomstige situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten van de fysieke leefomgeving. Op basis van de informatie uit deze hoofdstukken wordt geconcludeerd dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Deze informatie is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het TAM-omgevingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit TAM-omgevingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde functies zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.
Het TAM-omgevingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het TAM-omgevingsplan en dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. De toelichting vormt de verantwoording voor de gemaakte keuzen voor de inrichting van het plangebied en de toekenning van de functies aan locaties.
Met het omgevingsplan 'TAM-omgevingsplan Bovenkamp III' worden de huidige bestemmingen gewijzigd, zodat de bouw van maximaal 100 woningen met de daarbijbehorende wegen, parkeer-, en groen- en watervoorzieningen mogelijk worden gemaakt.
De regels van het TAM-omgevingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Functies en activiteiten;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels.

7.2 Opzet Van De Regels

Het juridisch bindend gedeelte van het TAM-omgevingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de functies zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken. In verband met de publicatievereisten van een TAM-omgevingsplan wordt er op de verbeelding nog gewerkt met ‘bestemmingen’ in plaats van ‘functies’.

7.2.1 Inleidende bepalingen

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende bepalingen, deze regels gelden voor het gehele plangebied en bestaan uit:
  • Artikel 1 Toepassingsbereik: Dit artikel geeft aan voor welk werkingsgebied de regels van toepassing zijn. Tevens wordt aangegeven dat specifieke artikelen uit de Omgevingswet en het Omgevingsplan van rechtswege niet van toepassing zijn indien strijdigheid bestaat met de regels uit het TAM-IMRO omgevingsplan.
  • Artikel 2 Toepassing begripsbepalingen: In dit artikel is opgenomen dat de begripsbepalingen uit de wet van toepassing zijn op dit omgevingsplan.
  • Artikel 3 Aanvullende begripsbepalingen: In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voorzover niet zijn vastgelegd in de wet en specifiek van toepassing zijn op dit omgevingsplan, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
  • Artikel 4 Meet- en rekenbepalingen: Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
  • Artikel 5 Algemeen gebruiksverbod: het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan die locatie toegedeelde functies.

7.2.2 Functieregels

In hoofdstuk 2 is opgenomen welke functies binnen het plangebied zijn toegestaan. Per toegestane functie is aangegeven waar en hoe bouwen ten behoeve van de functie is toegestaan.
In paragraaf 7.3 van de toelichting worden de verschillende functies nader toegelicht.

7.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
  • Artikel 10 Algemene bouwregels: in de algemene bouwregels zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van het voorzien in de noodzakelijke parkeerbehoefte. Daarbij wordt verwezen naar de gemeentelijke Parkeernormennota, die als bijlage bij de regels is opgenomen;
  • Artikel 11 Algemene gebruiksregels: in de algemene gebruiksregels is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het omgevingsplan. Daarnaast zijn in dit artikel twee leden opgenomen waarin is bepaald dat dit omgevingsplan moet worden uitgewerkt in een stedenbouwkundig plan en een beeldkwaliteitsplan;
  • Artikel 12 Algemene afwijkingsregels: op basis van de algemene afwijkingsregels kan in bepaalde gevallen, wanneer sprake is van kleine overschrijdingen van functie- en/of bouwvlakken of de bouwregels, worden afgeweken van de regels voor functies en activiteiten uit hoofdstuk 2 van de regels.

7.3 Nadere Toelichting Op De Bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een omgevingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit omgevingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. Het is noodzakelijk dat het omgevingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden in het plangebied. Het omgevingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de functies in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
In dit TAM-omgevingsplan zijn de functies 'Groen', 'Verkeer', 'Water' en 'Wonen' opgenomen. De opzet voor de regels voor deze functies is gedeeltelijk overgenomen uit recent vastgestelde bestemmingsplannen van de gemeente Heerde en passend gemaakt voor de beoogde ontwikkeling.
De functie 'Groen' is opgenomen ten behoeve van het groen rondom de Wendhorstbeek in het centrale deel van het plangebied en in het noordelijke deel van het plangebied richting de Elburgerweg. Het groen deelt het plangebied in twee delen en biedt ruimte om de wateropgave op te lossen. Ten behoeve hiervan is met een aanduiding aangegeven waar langs de Wendhorstbeek ruimte is voor wadi's. Verder is voor het aanleggen van een calamiteitenpad tussen het noordelijke deel van het plangebied en Op den Oever een aanduiding opgenomen die de aanleg van een calamiteitenpad mogelijk maakt. Deze functie biedt enkel de mogelijkheid tot het realiseren van nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De westzijde van het noordelijke deel van het plangebied is ten behoeve van de landschappelijke inpassing bestemd als 'Groen'. Op deze gronden is geen bebouwing toegestaan.
De functie 'Verkeer' is opgenomen ten behoeve van de aanleg van ontsluitingswegen in het plangebied. Tevens wordt binnen deze functies de parkeeropgave gedeeltelijk opgelost. Deze functie biedt enkel de mogelijkheid tot het realiseren van nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
De functie 'Water' is opgenomen om de loop van de Wendhorstbeek te beschermen. De functiegrenzen zijn overgenomen uit het bestemmingsplan 'Ontwikkelingsgebieden'. Deze functie biedt enkel de mogelijkheid tot het realiseren van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
De functie 'Wonen' is opgenomen ten behoeve van de bouw van de woningen, uitsluitend binnen de op de verbeelding opgenomen bouwvlakken. In de regels is opgenomen dat maximaal 100 woningen zijn toegestaan binnen het plangebied en dat de maximum goot- en bouwhoogte respectievelijk 7 m en 12 m mogen bedragen. Verder zijn er regels opgenomen voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en nutsvoorzieningen. De parkeeropgave wordt gedeeltelijk binnen de functie 'Wonen' opgelost door de aanleg van besloten parkeervoorzieningen binnen de bouwblokken. Ter plaatse van het noordelijke deel van het plangebied zijn aanduidingen opgenomen. De aanduiding 'specifieke vorm van wonen - ontsluitingsweg' is opgenomen voor de aanleg van een ontsluitingsweg voor de beoogde woningen. In het noordoostelijke deel van het plangebied is de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - langzaamverkeersverbinding' opgenomen. Op grond van deze aanduiding kan een aansluiting voor langzaamverkeer tussen de Bovenkamp en de Elburgerweg worden gerealiseerd.

8 Financiële Uitvoerbaarheid

8.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de exploitatie van het plan en de eventueel daaruit voortvloeiende planschade besproken.

8.2 Exploitatie

Op grond van artikel 13.11 Omgevingswet is de gemeente verplicht tot kostenverhaal, indien sprake is van één of meerdere aangewezen bouwactiviteiten. Het gaat om zogenaamde kostenverhaalsplichtige activiteiten zoals genoemd in artikel 8.13 Omgevingsbesluit. Dit houdt in dat de gemeenteraad kostenverhaalsregels dient vast te stellen in het omgevingsplan, tenzij middels onder andere een anterieure overeenkomst de kosten die het vanwege artikel 8.15 Omgevingsbesluit maakt, anderszins verzekerd zijn dan wel vrijstelling wordt verleend voor de kosten in de gevallen genoemd in artikel 8.14 Omgevingsbesluit.
De gemeente heeft een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten. De ontwikkeling heeft voor de gemeente geen negatieve financiële gevolgen. Het kostenverhaal is hiermee gedekt.

9 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

9.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een wijzigingsbesluit op het Omgevingsplan is geregeld in de Omgevingswet, het Omgevingsbesluit en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor het wijzigen van een omgevingsplan geldt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb.

9.2 Participatie

De gemeente Heerde heeft participatiebeleid voor ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving vastgesteld. In het beleid is vastgelegd op welke manier initiatiefnemer omwonenden en anderen betrekken bij de voorgenomen ontwikkeling. Initiatiefnemer hebben in het kader van de planvorming voor de Bovenkamp III een Omgevingsdossier opgesteld. In het dossier is het niveau van participatie beschreven en is beschreven welke werkwijze de initiatiefnemer heeft gehanteerd om de omwonenden en belanghebbenden te betrekken bij de planvorming. Het participatiedossier is als bijlage 18 van de bijlagen bij de toelichting opgenomen in het TAM-omgevingsplan.

9.3 Overleg

Het TAM-omgevingsplan wordt in het kader van het overleg toegestuurd aan bevoegde instanties. Eventuele reacties worden in deze paragraaf opgenomen.

9.4 Zienswijzen

Het ontwerp TAM-omgevingsplan wordt te zijner tijd ter inzage gelegd door de gemeente Heerde. Eén ieder kan een zienswijze tegen het ontwerp TAM-omgevingsplan inbrengen. Eventueel ingebrachte zienswijze worden in deze paragraaf beschreven en beantwoord.

Bijlagen Bij Toelichting - 1

Bijlage 1: Verkennend bodemonderzoek 1

Bijlagen Bij Toelichting - 2

Bijlage 2: Verkennend bodemonderzoek 2

Bijlagen Bij Toelichting - 3

Bijlage 3: Quickscan bedrijven en milieuzonering

Bijlagen Bij Toelichting - 4

Bijlage 4: Onderzoek geurhinder

Bijlagen Bij Toelichting - 5

Bijlage 5: Verkeersonderzoek

Bijlagen Bij Toelichting - 6

Bijlage 6: Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlagen Bij Toelichting - 7

Bijlage 7: Akoestisch onderzoek ruimtelijke inpassing

Bijlagen Bij Toelichting - 8

Bijlage 8: Quickscan externe veiligheid

Bijlagen Bij Toelichting - 9

Bijlage 9: Watertoets

Bijlagen Bij Toelichting - 10

Bijlage 9a: Watertoets uitbreiding langzaamverkeersverbinding

Bijlagen Bij Toelichting - 11

Bijlage 10: Ecologisch onderzoek 1

Bijlagen Bij Toelichting - 12

Bijlage 11: Ecologisch onderzoek 2

Bijlagen Bij Toelichting - 13

Bijlage 12: AERIUS berekening

Bijlagen Bij Toelichting - 14

Bijlage 13: Archeologisch onderzoek

Bijlagen Bij Toelichting - 15

Bijlage 14: Programma van Eisen archeologisch vervolgonderzoek

Bijlagen Bij Toelichting - 16

Bijlage 15: Addendum Programma van Eisen archeologisch vervolgonderzoek

Bijlagen Bij Toelichting - 17

Bijlage 16: Onderzoek onontplofte oorlogsresten

Bijlagen Bij Toelichting - 18

Bijlage 17: Aanmeldnotitie

Bijlagen Bij Toelichting - 19

Bijlage 18: Participatiedossier