KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begripsbepalingen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Waarde - Hoge Archeologische Verwachting
Artikel 5 Waarde - Middelhoge Archeologische Verwachting
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Artikel 12 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Werken Of Werkzaamheden
Artikel 13 Nadere Eisen
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Bij Het Plan Behorende Stukken
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plan
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Algemeen
4.2 Bodem
4.3 Water
4.4 Cultuurhistorie
4.5 Archeologie
4.6 Flora En Fauna
4.7 Akoestiek
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 Bedrijven En Milieuzonering
4.10 Externe Veiligheid
4.11 Kabels En Leidingen
4.12 Mer-toets
Hoofdstuk 5 Juridische Plantoelichting
5.1 Juridische Aspecten
5.2 Handhaving
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Financiële Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Procedure En Overleg
7.1 Procedurestappen
7.2 Vooroverleg
7.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 2 Digitale Watertoets
Bijlage 3 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 4 Voortoets Wnb - Gebiedsbescherming (Stikstof)

Oenerweg 14a/16 Heerde

Bestemmingsplan - Gemeente Heerde

Ontwerp op 20-12-2023 - in voorbereiding

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 het plan

het bestemmingsplan 'Oenerweg 14a/16 Heerde' van de gemeente Heerde;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0246.800BUWBPOenweg14-ON01 van de gemeente Heerde met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan-huis-gebonden-beroep

het beroepsmatig verlenen van diensten zonder personeel, zoals arts, notaris, advocaat en kunstenaar, niet zijnde een aan-huis-gebonden-bedrijf, waarbij de woning met bijbehorende gebouwen in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 aan-huis-gebonden-bedrijf

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk met personeel, niet zijnde een aan-huis-gebonden-beroep, waarbij de woning met bijbehorende gebouwen in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren in stallen, niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij, een boomkwekerij, een houtteeltbedrijf, een sierteeltbedrijf, een gebruiksgerichte paardenhouderij, een inweidersbedrijf, een witlofkwekerij of een vis- of wormenkwekerij;

1.8 archeologische waarde

de waarde, die een gebied ontleent aan het voorkomen van overblijfselen uit oude tijden of van belang is voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.10 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de binding met het bedrijfsgebouw of het bedrijfsperceel noodzakelijk is;

1.11 beginsel van bebouwingsconcentratie

wijze van situering van bebouwing waardoor een compacte samenhangende ruimtelijke eenheid bestaat;

1.12 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.15 bijwoning

het tijdelijk gebruik van wonen in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk op het erf van de hoofdwoning;

1.16 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.17 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwblok

gronden gelegen binnen een bouwvlak of bestemmingsvlak waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming, zijn toegelaten;

1.19 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.21 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.22 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.23 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.24 detailhandel in weggebonden artikelen

detailhandel in een assortiment goederen dat is gebaseerd op de behoeftes van een automobilist of diens passagiers;

1.25 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.26 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.27 huishouden

een verzameling van één of meer personen die een woonruimte bewoont en daar zichzelf voorziet, of door derden wordt voorzien, in dagelijkse levensbehoeften;

1.28 inwoning

twee of meer huishoudens die één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van één of meer voorzieningen of (verblijfs)ruimten van die woning en waarbij de woning één hoofdtoegang behoudt en de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten onderling vrij toegankelijk zijn;

1.29 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.30 mantelzorg

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

1.31 normale onderhouds-of exploitatiewerkzaamheden

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.32 openbare weg

een weg als bedoeld in artikel 4 van de Wegenwet;

1.33 peil:

  1. a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. het peil zoals door of namens burgemeester en wethouders is bepaald;

1.34 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.35 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

1.36 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.37 voorgevel

De naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of indien;

  1. a. een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
  2. b. het een boerderij met woning en deelruimte betreft, de belangrijkste gevel van de woning; in overige gevallen voorgevelrooilijn als bedoeld in de gemeentelijke bouwverordening;

1.38 woning

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden, tenzij het bestaande aantal huishoudens meer dan één bedraagt, dan is het bestaande aantal huishoudens toegestaan;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de breedte van een gebouw

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren;

2.2 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een anderbouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 de oppervlakte van een bouwblok

de bebouwde oppervlakte binnen een bouwvlak gemeten aan de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen aan de buitenzijde van het bouwblok, bouwwerken-geen gebouw zijnde, erfverhardingen en tuinen meegerekend; landschappelijke inpassing, kuilvoerplaten, mestbassins, teeltondersteunende voorzieningen en sleufsilo's niet meegerekend;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor de volgende activiteiten:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'hekwerkmontagebedrijf' is 1 hekwerkmontagebedrijf toegestaan;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf, categorie 1 en 2' is 1 bedrijf in de categorie 1 en 2 toegestaan.

met daarbij behorende gebouwen, andere-bouwwerken, tuinen, erven, terreinen en parkeervoorzieningen, met dien verstande dat:

  • I. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing.

3.2 Bouwregels

Op de voor 'Bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  1. 1. de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    1. a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
    2. b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    3. c. de landschappelijke inpassing;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    6. f. de milieusituatie;
    7. g. het landschappelijk karakter van het gebied.
  2. 2. de plaats, de afmetingen en de nokrichting van de bebouwing ten behoeve van een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke situering (= bebouwings- en landschapsstructuur) van zowel de bebouwing onderling als ten opzichte van het landschap en ter bescherming van de cultuurhistorische waarde.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Waarde - Hoge Archeologische Verwachting

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Hoge archeologische verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

Op de tot 'Waarde - Hoge archeologische verwachting' bestemde gronden gelden voor het bouwen van bebouwing de volgende regels:

  1. 1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen van een bouwwerk groter dan 100 m², dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. 2. in afwijking van het gestelde onder 1 hoeft de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen geen rapport als bedoeld onder 1 te overleggen, indien één van de volgende situaties van toepassing is:
    1. a. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het vervangen van bestaande bebouwing (waaronder een bestaande ondergrondse kelder), waarbij de oppervlakte aan bebouwing niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut (met uitzondering van nieuwe kelders);
    2. b. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5m uit de bestaande fundering, met behoud van bestaande funderingen;
    3. c. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het bouwen in de bodem tot een diepte van 0,4m onder het bestaande maaiveld;
    4. d. naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
  3. 3. indien het onder 1 genoemde rapport of de beschikbare informatie als bedoeld in 2 onder d daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd te stellen kwalificaties zonodig archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden.
  4. 4. indien uit het onder 1 genoemde rapport of uit de beschikbare informatie als bedoeld in 2 onder d of uit het vervolgonderzoek bedoeld in 3 blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor bouwen:
    1. a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    2. b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    3. c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    4. d. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden

Artikel 12 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden is van toepassing op het uitvoeren van in dat artikel aangegeven werken en werkzaamheden, op en in de daarbij aangegeven gronden, met daarbij aangegeven voorwaarden en uitzonderingen.

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, teneinde:

  1. 1. De dubbelbestemming 'Waarde - Hoge archeologische verwachting' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief onderzoek is aangetoond dat op de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. 2. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische monumenten' op te nemen, indien uit nader onderzoek blijkt, dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 5 Waarde - Middelhoge Archeologische Verwachting

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Middelhoge archeologische verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Op de tot 'Waarde - Middelhoge archeologische verwachting' bestemde gronden gelden voor het bouwen van bebouwing de volgende regels:

  1. 1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen van een bouwwerk groter dan 1.000 m², dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. 2. in afwijking van het gestelde onder 1 hoeft de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen geen rapport als bedoeld onder 1 te overleggen, indien één van de volgende situaties van toepassing is:
    1. a. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het vervangen van bestaande bebouwing (waaronder een bestaande ondergrondse kelder), waarbij de oppervlakte aan bebouwing niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut (met uitzondering van nieuwe kelders);
    2. b. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5m uit de bestaande fundering, met behoud van bestaande funderingen;
    3. c. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het bouwen in de bodem tot een diepte van 0,4m onder het bestaande maaiveld;
    4. d. naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
  3. 3. indien het onder 1 genoemde rapport of de beschikbare informatie als bedoeld in 2 onder d daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd te stellen kwalificaties zonodig archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden.
  4. 4. indien uit het onder 1 genoemde rapport of uit de beschikbare informatie als bedoeld in 2 onder d of uit het vervolgonderzoek bedoeld in 3 blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor bouwen:
    1. a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    2. b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    3. c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    4. d. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden

Artikel 12 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden is van toepassing op het uitvoeren van in dat artikel aangegeven werken en werkzaamheden, op en in de daarbij aangegeven gronden, met daarbij aangegeven voorwaarden en uitzonderingen.

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, teneinde:

  1. 1. De dubbelbestemming 'Waarde - Middelhoge archeologische verwachting' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief onderzoek is aangetoond dat op de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. 2. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische monumenten' op te nemen, indien uit nader onderzoek blijkt, dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Bebouwingsgrenzen

7.2 Bestaande maten

In afwijking van het bepaalde ten aanzien van de goot- en bouwhoogte van gebouwen en andere bouwwerken exclusief bijbehorende bouwwerken geldt dat bestaande maten en afmetingen gehandhaafd mogen worden, ook in geval van (ver)nieuwbouw.

7.3 Landschappelijke waarden

Bouwwerken dienen gebouwd te worden met in achtneming van de per gebiedstype voorkomende danwel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden, zoals hierna ter plaatse van de aanduiding is aangegeven:

Gebiedsaanduiding Landschaps-en natuurwaarden
'dekzandruggen en oude bouwlanden' - Kleinschalig halfopen landschap
- Reliëf van bolle akkers / enken
- Enken open houden, randen markeren met beplanting
- Aanplant langs wegen en paden
- Erfbeplanting, bosjes en houtwallen
'beekdalen' - Brede beekdalen: openheid behouden
- Natte ondergrond
- Kavelbeplanting alleen langs perceelsgrenzen
- Open houden bij directe overgang naar dekzandrug

7.4 Uitsluitende aanvullende werking bouwverordening

De voorschriften van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. 1. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  2. 2. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  3. 3. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  4. 4. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  5. 5. de ruimte tussen bouwwerken.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

  1. 1. Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van:
    1. a. gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;
    2. b. gronden voor de voorgevel ten behoeve van een zwembad;
  2. 2. Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt niet verstaan:
    1. a. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning is vereist en deze is verleend.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van:

  1. 1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages, met uitzondering van oppervlakte- en inhoudsmaten, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. 2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. 3. de bestemmingsbepalingen met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de omgevingsvergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  4. 4. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de bouwhoogte van de andere-bouwwerken wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  5. 5. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat wordt gebouwd voor nutsvoorzieningen tot een bouwhoogte van niet meer dan 3m en een oppervlakte van niet meer dan 25 m²;
  6. 6. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en schotelantennes, indien de oppervlakte van de vergroting van de verhoging niet meer bedraagt dan 1 m², met dien verstande dat de oppervlakte van de vergroting ten behoeve van een liftkoker niet meer bedraagt dan 4 m², tot een extra hoogte van 3 m;
  7. 7. het bepaalde ten aanzien van de maximale goothoogte van bedrijfsbebouwing, niet zijnde de bedrijfswoning, en toestaan dat de goothoogte wordt verhoogd met 2 m, mits dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  8. 8. het voorschrift dat gebouwd moet worden overeenkomstig het beginsel van bebouwingsconcentratie, voorzover dat noodzakelijk is vanuit het oogpunt van veiligheid en medische noodzaak.

9.2 Inwoning

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in 1.38 woning voor het huisvesten van meerdere huishoudens in één woning ten behoeve van inwoning waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. 1. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. woonsituatie;
    3. c. milieusituatie;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzend gronden;
    6. f. de sociale veiligheid.

9.3 Mantelzorg

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 1.38 woning voor het huisvesten van meerdere huishoudens in één woning ten behoeve van mantelzorg waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. 1. de mantelzorg dient gerealiseerd te worden binnen de bestaande woning;
  2. 2. de ruimten voor mantelzorg dienen ondergeschikt te zijn aan de hoofdbewoning;
  3. 3. de mantelzorg wordt beperkt tot 30% van het netto vloeroppervlak van de bestaande woning met een maximum van 60 m²;
  4. 4. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de ingeding zijnde belangen waaronder die van omwonenden.

9.4 Mantelzorg in vrijstaande bijbehorende bouwwerken

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 1.14 bijbehorendbouwwerk voor het wonen ten behoeve van mantelzorg in een vrijstaande bijbehorende bouwwerken, mits is aangetoond dat mantelzorg in de bestaande woning redelijkerwijs niet mogelijk is, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. 1. bijwoning dient te geschieden in een vrijstaand bijbehorende bouwwerk dat binnen de bestaande bouwmogelijkheden past;
  2. 2. bijwoning eindigt wanneer de mantelzorg eindigt;
  3. 3. binnen 1 jaar na beëindiging van de mantelzorg wordt het teruggebracht in de oorspronkelijke situatie danwel een situatie die voor wat betreft het gebruik en bouwregels voldoet aan het geldende bestemmingplan;
  4. 4. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de ingeding zijnde belangen waaronder die van omwonenden;
  5. 5. er dient gebruik te worden gemaakt van één inrit;
  6. 6. er dient sprake te zijn van gemeenschappelijk nutsvoorzieningen;
  7. 7. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. woonsituatie;
    3. c. milieusituatie;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzend gronden;
    6. f. de sociale veiligheid.

9.5 Afwegingskader

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Algemene wijzigingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen te wijzigen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. 1. de bij wijziging betrokken grenzen mogen ten hoogste 20 m worden verschoven;
  2. 2. de oppervlakte van de bij wijziging betrokken bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen mag niet worden vergroot ten opzichte van de oppervlakte vóór wijziging.

10.2 Wijzigingsbevoegdheid bedrijfsbeëindiging

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, indien de gronden ter plaatse zijn aangeduid als bouwvlak en indien vaststaat dat de bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd, de bestemming Bedrijf te wijzigen ten behoeve van:

  1. 1. de bestemming Wonen, waarbij geldt dat:
    1. a. alleen de bestemming van gronden naar de bestemming Wonen gewijzigd wordt, als die gronden na wijziging gebruikt worden ten behoeve van de woning met tuinen en erven. De overige gronden krijgen een agrarische bestemming;
    2. b. de karakteristiek van de voormalige bedrijfswoning en de complexiteit van het (voormalige) (boeren)erf, alsmede de landschappelijke kenmerken (percelering, beplanting) blijkens een aan het Landschapsontwikkelingsplan getoetste inrichtingsplan waar mogelijk worden versterkt en in ieder geval niet worden aangetast;
    3. c. door de wijziging geen milieuhygiënische belemmeringen ontstaan voor omringende bedrijven;
    4. d. de infrastructuur niet verzwaard mag worden. Onder verzwaren wordt mede verstaan: het verharden van zandwegen;
    5. e. de verkeersaantrekkendheid in vergelijking met de oorspronkelijke activiteit niet of nauwelijks mag toenemen;
    6. f. de monumentale en karakteristieke bebouwing gehandhaafd dient te blijven;
    7. g. het aantal woningen niet toeneemt.
  2. 2. de bestemming Natuur ten behoeve van natuurontwikkeling, met dien verstande dat:
    1. a. natuurontwikkeling uitsluitend plaatsvindt ter uitvoering van het provinciaal natuurbeleid;
    2. b. het ruimtelijke (natuur)eenheden betreft.
  3. 3. de bestemming Agrarisch, met dien verstande dat geen bouwvlak mag worden toegevoegd.

10.3 Afwegingskader wijziging

Artikel 11 Algemene Procedureregels

Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de volgende procedure van toepassing:

  1. 1. een ontwerpbesluit tot het stellen van nadere eisen, ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. 2. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;
  3. 3. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het schriftelijk indienen van zienswijzen gedurende de onder 1 genoemde termijn;
  4. 4. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen hebben ingediend de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 12 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Werken Of Werkzaamheden

12.1 Vergunningplicht archeologie

Behoudens het bepaalde in lid 12.2.1, is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op en in de hierna aangegeven gronden de daarbij aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

waarden/bestemmingen* a b c d e f
Artikel 4 Waarde - Hoge archeologische verwachting + + + + + +
Artikel 5 Waarde - Middelhoge archeologische verwachting + + + + + +

* de onderstaande letters worden hierna verklaard;

in de tabel is: + = vergunning vereist

  1. a. aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen
  2. b. verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet, en het ophogen en egaliseren van de gronden
  3. c. aanleggen en dempen van watergangen en poelen
  4. d. aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen (nutsvoorzieningen) breder dan 80 cm en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur
  5. e. diepploegen, zijnde het extra diep - meer dan circa 0,4 m onder het maaiveld - omploegen, het (chemisch) scheuren van grasland, anders dan voor graslandverbetering
  6. f. bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters.

12.2 Uitzonderingen vergunningplicht

12.3 Rapportageplicht Archeologie

De onder lid 12.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

12.4 Deskundige advies archeologie

Indien het onder 12.3 genoemde rapport of de beschikbare informatie daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd te stellen kwalificaties zonodig archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden.

Artikel 13 Nadere Eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  1. 1. de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    1. a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
    2. b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    3. c. de landschappelijke inpassing;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    6. f. de milieusituatie;
    7. g. het landschappelijk karakter van het gebied.
  2. 2. de plaats, de afmetingen en de nokrichting van de bebouwing ten behoeve van een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke situering (= bebouwings- en landschapsstructuur) van zowel de bebouwing onderling als ten opzichte van het landschap en ter bescherming van de cultuurhistorische waarde.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder 1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het bepaalde onder 1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder 1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder 1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het bepaalde onder 1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Oenerweg 14a/16 Heerde' van de gemeente Heerde.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is medegerechtigde van de woning aan de Oenerweg 14a te Heerde. Het betreft een vrijstaand woonhuis met enkele bijgebouwen op een bedrijfsbestemming, liggende in het buitengebied tussen verspreid liggende woningen en bedrijvigheid. Om verkoop van de woning mogelijk te maken is het wenselijk de juridisch-planologische situatie te wijzigen. Voorliggende bestemmingsplanherziening voorziet in:

  • Verplaatsing van de grens tussen de bouwvlakken;
  • Wijziging van de aanduiding 'stratenmakersbedrijf' naar 'milieucategorie 1 en 2';
  • Verwijderen mogelijkheid tot buitenopslag ter plaatse van Oenerweg 14a;
  • Herschikking van bebouwingsmogelijkheden van Oenerweg 14a naar Oenerweg 16.

In voorliggend bestemmingsplan wordt de beoogde juridisch-planologische situatie verankerd.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied bestaat uit de adressen Oenerweg 14a en Oenerweg 16, welke gesitueerd zijn in een langgerekt lint van bebouwing, afgewisseld met doorkijkjes naar het overwegend agrarische achterland. Woningen, lichte bedrijvigheid en agrarische functies wisselen elkaar af. De locatie ligt ten zuidoosten van de kern van Heerde in het buitengebied en kan goed en snel ontsloten worden via de Oenerweg en Eperweg naar de snelweg A50. De tot het plangebied behorende percelen staan kadastraal bekend als kadastrale gemeente Heerde, sectie P, nummers 937, 939, 1058, 1298, 1299 (ged.), 2107 (ged.), 2108 (ged.), 2111, 2113 en 2120.

Figuur 1.1 toont het plangebied ten opzichte van de omgeving, figuur 1.2 toont de bestaande situatie en begrenzing. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.800BUWBPOenweg14-ON01_0001.jpg"

Figuur 1.1: globale ligging van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.800BUWBPOenweg14-ON01_0002.jpg"

Figuur1.2: begrenzing van het plangebied

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

1.3.1 Buitengebied West

Het vigerende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied betreft het bestemmingsplan "Buitengebied West". Het bestemmingsplan is deels onherroepelijk in werking getreden op 16-04-2012. In onderstaande figuur 1.3 zijn de van toepassing zijnde bestemmingen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.800BUWBPOenweg14-ON01_0003.jpg"

Figuur 1.3: vigerend bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied

Enkelbestemming - Bedrijf

Zowel ter plaatse van de Oenerweg 14a als de Oenerweg 16 geldt een bedrijfsbestemming. In artikel 6.1 van het plan is bepaald dat Oenerweg 14a uitsluitend is bestemd voor een stratenmakersbedrijf. Oenerweg 16 is uitsluitend bestemd voor een hekwerkmontagebedrijf. Hierbij behorende gebouwen, andere-bouwwerken, tuinen, erven, terreinen en parkeervoorzieningen, zijn tevens toegestaan met dien verstande dat:

  1. 1. per bestemmingsvlak ten hoogste 1 bedrijf is toegestaan;
  2. 2. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing.

Enkelbestemming - Wonen

Ter plaatse van een deel van de tot het plangebied behorende percelen bij Oenerweg 14a geldt de bestemming 'Wonen'. De betreffende gronden zijn in gebruik als oprit en worden mede gebruikt door Oenerweg 14. De gronden zijn bestemd voor het wonen met daarbij behorende gebouwen en gebruiken.

Dubbelbestemming - Archeologische verwachtingswaarden

Middels de dubbelbestemmingen 'Waarde - Hoge archeologische verwachting' en 'Waarde - Middelhoge archeologische verwachting' zijn de gronden ter plaatse van het plangebied tevens bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden. Hiertoe zijn onderzoeksverplichtingen opgenomen op basis van drempelwaarden.

Gebiedsaanduiding - Beekdalen

Middels deze gebiedsaanduiding is bepaald dat bouwwerken gebouwd dienen te worden met in achtneming van de voor dit gebiedstype landschaps- en natuurwaarden:

  • Brede beekdalen: openheid behouden
  • Natte ondergrond
  • Kavelbeplanting alleen langs perceelsgrenzen
  • Open houden bij directe overgang naar dekzandrug

1.3.2 Correctieve herziening Buitengebied West

Dit bestemmingsplan betreft een correctieve herziening op onderdelen van het op 16 april 2012 door de raad van de gemeente Heerde vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied West". Aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is de uitspraak van de Raad van State op 21 augustus 2013 (ABRvS 201205223/1/R2), waarmee twee onderdelen uit het vastgestelde bestemmingsplan zijn vernietigd. Tevens is ambtshalve geconstateerd dat enkele planonderdelen niet of foutief zijn opgenomen in het vastgestelde bestemmingsplan.

Zowel in de regels als de verbeelding zijn enkele voor het plangebied relevante correcties doorgevoerd. De correcties in de regels hebben onder andere betrekking op enkele begripsomschrijvingen en bouwregels voor (bedrijfs)woningen. Op de verbeelding is in aanvulling op de gebiedsaanduiding 'beekdalen' ten oosten van deze aanduiding de gebiedsaanduiding 'dekzandruggen en oude bouwlanden' opgenomen. Hiermee zijn de landschappelijke waarden uit het Landschapsontwikkelingsplan uit 2009 doorvertaald in het bestemmingsplan. Bij het bouwen en het uitvoeren van werken en werkzaamheden moet rekening worden gehouden met deze landschappelijke waarden.

1.3.3 Strijdigheid

De beoogde ontwikkeling betreft de herziening van het vigerende planologische regime zodat door de herschikking van bebouwingsmogelijkheden en aanpassing van bestaande planologische rechten een wenselijke situatie gecreëerd wordt. Tevens wordt de voor de Oenerweg 14a opgenomen aanduiding als 'stratenmakersbedrijf' gewijzigd naar 'milieucategorie 1 of 2' zodat andere bedrijvigheid van vergelijkbare aard mogelijk is. Om het beoogde gebruik mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

1.4 Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan "Oenerweg 14a/16 Heerde" bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • bijlagen bij de toelichting;
  • verbeelding;
  • regels;
  • bijlagen bij de regels.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de omschrijving, motivering en verantwoording van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.). Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water die bij de totstandkoming van het bestemmingsplan zijn betrokken en beoordeeld. In Hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hier wordt de juridische procedure tot vaststelling beschreven en verantwoord. In Hoofdstuk 6 wordt de financiële- en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan toegelicht, waarna tot slot in Hoofdstuk 7 de procedurele aspecten van het plan worden beschreven.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plan

2.1 Bestaande Situatie

In de bestaande situatie zijn ter plaatse van het plangebied twee bedrijven gevestigd. Oenerweg 14a betreft een stratenmakersbedrijf met bedrijfswoning en diverse opstallen. Oenerweg 16 betreft een hekwerkmontagebedrijf met bedrijfswoning en diverse opstallen. Dit komt overeen met de juridisch-planologische situatie. Figuur 2.1 toont de verdeling van de bedrijfspercelen, welke gelijk zijn gesteld aan de bouwvlakken, in de bestaande situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.800BUWBPOenweg14-ON01_0004.jpg"

Figuur 2.1: begrenzing bestaande bedrijfspercelen

2.2 Toekomstige Situatie

In de toekomstige situatie behouden beide locaties de bedrijfsbestemming. De ter plaatse van de Oenerweg vigerende aanduiding voor 'stratenmakersbedrijf' wordt gewijzigd naar de aanduiding 'milieucategorie 1 of 2'. De noodzaak van de herziening van de planologische situatie waarbij de aanduiding 'stratenmakersbedrijf' wordt herbestemd als 'milieucategorie 1 of 2' is gelegen in het feit dat een stratenmakersbedrijf een zeer specifieke functie betreft welke gelet op de omstandigheden beëindigd wordt. Op deze locatie bestaat geen behoefte voor een nieuw stratenmakersbedrijf. Derhalve is gezocht naar een alternatieve invulling van de locatie, in acht genomen het feit dat daarnaast een hekwerkmontagebedrijf zit. Daarom zijn andere functies dan een bedrijf uitgesloten op dit perceel. Beoordeeld is dat een stratenmakersbedrijf milieucategorie 2 of 3 behelst, omdat een dergelijk bedrijf soms gezien kan worden als aannemersbedrijf welke categorie 3 betreft. Daarom is ervoor gekozen om ten behoeve van een planologisch juiste invulling en ten behoeve van de verkoopbaarheid van het vastgoed een algemenere bedrijfsbestemming op te nemen welke in milieutechnische zin nooit belemmerender kan werken dan een stratenmakersbedrijf. Daarom is milieucategorie 2 als maximale milieucategorie aangehouden.

Tevens wordt ter plaatse van dit perceel de mogelijkheid tot buitenopslag verwijderd uit de planregels. De begrenzing van de aanduiding en de aanduiding zelf worden gewijzigd naar de in figuur 2.2 weergeven indeling. De bouwmogelijkheden in de planregels worden gewijzigd zodat op het perceel van Oenerweg 14a 200 m2 bedrijfsbebouwing is toegestaan. In de huidige situatie is 940 m2 bedrijfsbebouwing toegestaan. De begrenzing van bedrijfspercelen wordt zodanig herschikt dat de 740 m2 bedrijfsbebouwing die over blijft wordt 'verplaatst' naar het bedrijfsperceel van Oenerweg 16. In de bestaande situatie is hier 960 m2 bedrijfsbebouwing toegestaan, dit neemt dienovereenkomstig toe tot 1.700 m2 (960 + 740 = 1.700).

De bestemming Wonen wordt iets verkleind ten opzichte van de huidige situatie, om de eigendomssituatie juridisch te laten kloppen. De bedrijfsbestemming beslaat in de juridisch juiste situatie de percelen 2107 en 2108 volledig, waar de woonbestemming de perceelgrensen overschrijdt in de huidige situatie. De kadastrale grenzen worden heringedeeld om een planologische situatie te creëren waarin de publiekrechtelijke situatie strookt met de privaatrechtelijke situatie. Daarnaast wordt hierbij aangesloten bij het bestemmingsplan die voorziet in een handhaafbaar kader. Het omzetten van de woonbestemming naar een bedrijfsbestemming leidt, gelet op de reeds omliggende bedrijfsbestemmingen redelijkerwijs niet tot significante milieugevolgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.800BUWBPOenweg14-ON01_0005.jpg"

Figuur 2.2: impressie beoogde verdeling bedrijfspercelen

Landschappelijke inpassing nieuwe schuur

De 200 m2 bedrijfsbebouwing welke bij de Oenerweg 14a mogelijk wordt gemaakt, wordt ingevuld in de vorm van een schuur van 200 m2. De schuur wordt op het achtererf gepositioneerd. Hierbij sluit het volume ruimtelijk aan bij de grote schuren op de naastgelegen achtererven en is de ruimtelijke impact van de nieuwe schuur het meest beperkt. De schuur heeft een maximum oppervlak van 200 m2. Vanwege de aanduiding van dit deel van het plangebied als 'beekdal' gelden regels voor de landschappelijke inpassing van bebouwing. Derhalve is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld door Ontwerpbureau Luijendijk, dit plan is bijgevoegd als Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan bij de toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.800BUWBPOenweg14-ON01_0006.jpg"

Figuur 2.3: Beoogde erfinrichting Oenerweg 14a

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Heerde 2025

3.3.2 Toekomstvisie Heerde 2025

3.3.3 Leidraad initiatieven

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.

4.2 Bodem

4.2.1 Algemeen

Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bovendien dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien gebouwen worden gerealiseerd voor menselijk verblijf.

4.2.2 Planspecifiek

Voorliggend bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een gewijzigd juridisch-planologisch regime. Er is geen sprake van een wijzigende bestemming zoals bedoeld in artikel 8 lid 2 en 3 Woningwet, hierdoor is geen onderzoek noodzakelijk.

4.2.3 Conclusie

Het (milieu)aspect bodem(kwaliteit) vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.3 Water

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet het aspect water beschouwd worden.

4.3.1 Algemeen

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Waterschap Vallei en Veluwe

Het Blauw Omgevingsprogramma 2022- 2027 (BOP) is het meest recente waterbeheerprogramma van het waterschap Vallei en Veluwe. Met de BOP heeft het Waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan wordt concreet invulling gegeven aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen. De BOP onderscheidt hun doelen in vijf categorieën. Dit zijn de drie programmalijnen waterveiligheid, watersysteem, wonen en zuiveren en de twee veranderprogramma’s circulaire economie en energietransitie.

4.3.2 Planspecifiek

Voorliggend bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een gewijzigd juridisch-planologisch regime. Volledigheidshalve is de watertoets uitgevoerd gezien deze verplicht is voor ruimtelijke plannen. Het toetsingsdocument is opgenomen bij de toelichting als Bijlage 2 Digitale watertoets. Uit de watertoets is gebleken dat sprake is van een 'geen belang procedure'. Geconcludeerd wordt dat dit bestemmingsplan daarmee geen waterschapsbelangen schaadt.

4.3.3 Conclusie

Het (milieu)aspect water vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.4 Cultuurhistorie

4.4.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is vastgelegd dat de ruimtelijke ordening een samenhangende afweging van alle ruimtelijke belangen omvat. Tot die belangen wordt ook het cultureel erfgoed gerekend.

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is daarom de verplichting vastgelegd om in de ruimtelijke ordening "rekening te houden met aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten". Daarvoor is de (op 14 mei 2018 door de gemeenteraad van Heerde vastgestelde) cultuurhistorische waardenkaart een bruikbaar instrument.

De cultuurhistorische waardenkaart maakt het doen van cultuurhistorisch onderzoek bij ruimtelijke procedures in veel gevallen makkelijker en goedkoper of zelfs overbodig.

4.4.2 Planspecifiek

Voorliggend bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een gewijzigd juridisch-planologisch regime. In het plangebied is geen sprake van cultuurhistorische elementen. Het plangebied maakt onderdeel uit van het culturele gebied 'Horsthoek', dit betreft een kampenlandschap wat als "gemiddeld" is gewaardeerd. Geconstateerd wordt dat geen sprake is van cultuurhistorische waarde ter plaatse van het plangebied. De wijziging van het juridisch-planologische regime doet geen afbreuk aan cultuurhistorische waarden in de omgeving. Er kan derhalve worden uitgesloten dat eventuele cultuurhistorische waarden worden geschaad.

4.4.3 Conclusie

Het (milieu)aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.5 Archeologie

4.5.1 Algemeen

In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: "de veroorzaker betaalt". Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief "in situ" (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologievriendelijke alternatieven.

Sinds 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Zolang de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, vallen de artikelen waarin de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zijn vastgelegd, nog in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.

4.5.2 Planspecifiek

Voorliggend bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een gewijzigd juridisch-planologisch regime. Vigerende archeologische dubbelbestemming zijn in het onderhavige bestemmingsplan en verbeelding overgenomen. Bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden is daarmee geborgd. Ter plaatse van de dubbelbestemming Waarde - Middelhoge archeologische verwachting is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij het bouwen van een bouwwerk groter dan 1.000 m2. De schuur is 200m2. Derhalve hoeft geen archeologisch rapport te worden overlegd.

4.5.3 Conclusie

Het (milieu)aspect archeologie vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.6 Flora En Fauna

4.6.1 Algemeen

Wet natuurbescherming

De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.

Natura 2000

De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden. Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in het gebied en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.

Soortbescherming

De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk 'soortbescherming':

  1. 1. Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels op grond van de Vogelrichtlijn (art 3.1).
  2. 2. Soorten beschermd op grond van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn (art. 3.5).
  3. 3. Nationaal beschermde 'andere soorten' (art. 3.10) als vermeld in Bijlage A van de Wet Natuurbescherming alsmede alle vaatplanten van de soorten genoemd in bijlage B van de Wet Natuurbescherming.

De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.

Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.

4.6.2 Planspecifiek

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een gewijzigd juridisch-planologisch regime en het mogelijk maken van de bouw van een schuur van 200 m2. Als gevolg van deze voorgenomen activiteiten kan overtreding van de Wet natuurbescherming op voorhand niet uitgesloten worden. Middels een Quickscan flora en fauna (Bijlage 3 Quickscan flora en fauna) heeft Lycens B.V. de potentiële wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld gebracht.

Het plangebied is op 23 juni 2023 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties en andere beschermde functies, zoals foerageergebied en vliegroutes van vleermuizen. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op houtopstanden en beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000, het Gelders Natuurnetwerk, Groene ontwikkelingszone, Nationaal landschap, Weidevogelgebied, Ganzenrustgebied en natte landnatuur.

Gebiedsbescherming

Het onderzoeksgebied behoort niet tot het Gelders Natuurnetwerk, de Groene ontwikkelingszone, natte landnatuur, Ganzenrustgebied, Weidevogelgebied of Natura 2000-gebied. De bescherming van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone kent geen externe werking. Daarnaast hebben voorgenomen activiteiten een lokale invloedsfeer en is de afstand met het onderzoeksgebied dusdanig groot dat de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van de natte landnatuur, Weidevogelgebied en Ganzenrustgebied hebben. De geplande werkzaamheden hebben geen negatief effect op de waarden en kenmerken van Nationaal landschap Veluwe. Voorgenomen activiteiten leiden niet tot consequenties ten aanzien van provinciaal beleid.

In het kader van voorliggend bestemmingsplan is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd door Craeft Advies B.V., dit onderzoek is bijgevoegd bij het bestemmingsplan als Bijlage 4 Voortoets Wnb - gebiedsbescherming (stikstof). Uit dit onderzoek blijkt dat als gevolg van onderhavig plan gedurende de realisatie- en gebruiksfase geen sprake is van stikstofdeposities op de omliggende Natura 2000-gebieden hoger dan 0,00 mol/ha/j. Daarmee vormt het aspect stikstof in relatie tot Natura 2000-gebied geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan en de vergunningverlening.

Soortenbescherming

De inrichting en het gevoerde beheer maken het onderzoeksgebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het onderzoeksgebied als foerageergebied en mogelijk bezet een beschermd grondgebonden zoogdier er een vaste rust- en/of voortplantingsplaats, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en nestelen er vogels. Vleermuizen en ongewervelden bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het onderzoeksgebied. Amfibieën bezetten er geen voortplantingsplaats.

Van de rond de te bouwen schuur nestelende vogelsoorten is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van bezette vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is september-februari. Voorgenomen werkzaamheden mogen juridisch beschouwd wel plaatsvinden tijdens het broedseizoen van vogels mits geen bezette vogelnesten beschadigd/vernield worden. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.

Mogelijk komen algemeen beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën voor binnen het onderzoeksgebied. Deze soorten staan op de provinciale vrijstellingslijst voor ruimtelijke ingrepen. Er hoeft dan ook geen ontheffing voor de uitvoering van voorgenomen activiteiten te worden aangevraagd. Aanbevolen wordt om buiten de kwetsbare periode (augustus-oktober) van de soorten aan het werk te gaan en één richting op te werken zodat de dieren de mogelijkheid hebben om te vluchten.

In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het onderzoeksgebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten. Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten wordt de functie van het onderzoeksgebied als foerageergebied tijdelijk aangetast. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.

Houtopstanden

Voor de bouw van de schuur dient één beuk gekapt te worden. De landschappelijke inpassing van de bouw van de schuur is geborgd in het landschappelijke inpassingsplan dat is gekoppeld aan de planregels van dit bestemmingsplan. Op basis van dit plan kan de vergunning in de toekomst verleend worden.

4.6.3 Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.7 Akoestiek

4.7.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidsnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

4.7.2 Planspecifiek

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van nummer 16. Waar voorheen een stratenmakersbedrijf was toegestaan, wordt nu een hekwerkmontagebedrijf toegestaan. Het plan voorziet uitsluitend in een gewijzigd juridisch-planologisch regime. Er worden geen nieuwe gevoelige objecten gerealiseerd of wijzigingen aan bestaande bebouwing mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen akoestisch onderzoek hoeft plaats te vinden vanuit de Wgh.

Echter, omvat geluid meer dan alleen de Wgh en wegverkeerslawaai, namelijk ook belasting in kader van een goede ruimtelijke ordening. De milieucategorie blijft gelijk en alleen de bestemming verschuift; er worden geen nieuwe geluidsbronnen opgericht die leiden tot meer geluidshinder. Het aspect geluid is in het kader van een goede ruimtelijke ordening nader uitgelicht in paragraaf 4.9.2.

4.7.3 Conclusie

Het (milieu)aspect akoestiek vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.8 Luchtkwaliteit

4.8.1 Algemeen

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (fracties PM10 en PM2,5). Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan. Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • Het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijven van de in de wet genoemde grenswaarden, of;
  • De luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft, of een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of;
  • Het bestemmingsplan niet in betekende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of;
  • De ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekende mate (NIBM) bijdragen

In de 'Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is “niet in betekende mate” als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • Woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • Woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 nieuwe woningen en twee ontsluitingswegen;
  • Kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • Kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

4.8.2 Planspecifiek

Voorliggend plan ligt niet in een uitzonderingsgebied zoals opgenomen in bijlage 5 van de Regeling NIBM, waardoor het plan getoetst kan worden aan de regeling NIBM. Onderhavig plan ligt ver onder de grenswaarde van 1.500 woningen, er wordt ten opzichte van de huidige situatie enkel een gewijzigd juridisch-planologisch regime mogelijk gemaakt. Gesteld kan worden dat bij voorliggend plan sprake is van een NIBM-project. Verdere toets aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit hoeft niet plaats te vinden.

4.8.3 Conclusie

Het (milieu)aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.9 Bedrijven En Milieuzonering

4.9.1 Algemeen

Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wro, dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.

4.9.2 Planspecifiek

Het plangebied wordt gekarakteriseerd als rustig buitengebied. De locatie is zeer rustig gelegen en kent veel groen, natuur en weinig emitterende functies in de nabijheid. Het woon- en leefklimaat is in beginsel als goed te kwantificeren. De bestaande bedrijfswoningen behouden hun bedrijfsbestemming, enkel de begrenzing van de bedrijfsbestemmingen wordt gewijzigd. Voor de woning aan de Oenerweg 14, welke gelegen is tussen de Oenerweg 14a en Oenerweg 16, geldt dat deze is bestemd als burgerwoning. Beoordeeld moet worden of voorliggend bestemmingsplan leidt tot aantasting van een goed woon- en leefklimaat en/of belemmering van bedrijfsactiviteiten.

In de huidige situatie is een stratenmakersbedrijf gevestigd op het adres Oenerweg 14a. Het bedrijf is niet als zodanig opgenomen in de VNG. Conform soortgelijke bestemmingsplannen zou een stratenmakersbedrijf kunnen worden gecategoriseerd als milieucategorie 2 vanwege de aard van het bedrijf (opslag van materiaal, medewerkers die op locatie verzamelen en busjes die in- en uitrijden). Wanneer wordt gekeken naar de VNG-publicatie zou het bedrijf het dichtst in de buurt komen bij een aannemersbedrijf vanwege voorgenoemde redenen alsook de omvang van bedrijfsbebouwing van meer dan 1000 m2 . De milieucategorie behorende bij een aannemersbedrijf van dergelijk formaat is 3.1.

Het hekwerkmontagebedrijf is een soortgelijk bedrijf als het stratenmakersbedrijf vanwege de werkzaamheden en de omvang. Hierbij kan aangesloten worden bij dezelfde milieucategorie.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de wijziging en herschikking van het juridisch-planologische regime:

  • de bedrijfspercelen worden opnieuw begrensd;
  • buitenopslag ter plaatse van de Oenerweg 14a is niet toegestaan;
  • de functieaanduiding van de Oenerweg 14a wordt gewijzigd naar 'milieucategorie 1 en 2'.

Het stratenmakersbedrijf krijgt zoals hiervoor te lezen de aanduiding 'milieucategorie 1 en 2'. Ter plaatse van deze aanduiding verandert de milieuplanologische situatie voor omliggende burgerwoningen in positieve zin als uitgegaan wordt van een huidige milieucategorie van 3.1, vanwege het uitsluiten van zwaardere bedrijvigheid behorend bij deze milieucategorie.

Het hekwerkmontagebedrijf wordt groter. De (bedrijfs)schuur achter de woning Oenerweg 14 behoort thans toe aan Oenerweg 14a ten behoeve van een stratenmakersbedrijf. Als gevolg van onderhavig plan wordt deze schuur onderdeel van het bedrijfsperceel bij Oenerweg 16, een hekwerkmontagebedrijf. Er is geen sprake van een wijziging in richtafstanden en/of hindercontouren. Tevens worden er geen geluidsgevoelige activiteiten verricht in de schuur. Als gevolg van de planologische wijziging verandert eventueel ter plaatse ervaren milieuhinder dus niet. Het hekwerkmontagebedrijf behoudt dezelfde categorie als het voormalige stratenmakersbedrijf. Derhalve is er geen verandering van het effect van de functie op de omliggende woningen. Van een toename van effecten is geen sprake. Geconstateerd wordt dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied en omgeving niet wijzigt als gevolg van voorliggend bestemmingsplan.

Vanwege vorenstaande wordt vastgesteld dat de wijziging ten aanzien van de toerekening van de schuur van nummer 14a naar nummer 16 geen negatief effect heeft op de woning gelegen op nummer 14. Ook zijn er in de nabijheid geen inrichtingen die geurhinder, geluidshinder, stofhinder of gevaar veroorzaken. Een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is te garanderen.

Voorliggend bestemmingsplan maakt geen nieuwe gevoelige objecten mogelijk. Er hoeft niet beoordeeld te worden of ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

4.9.3 Conclusie

Het (milieu)aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.10 Externe Veiligheid

4.10.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

4.10.2 Planspecifiek

Voorliggend bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een gewijzigd juridisch-planologisch regime. Er worden geen nieuwe gevoelige objecten gerealiseerd. Ook worden geen nieuwe risicobronnen mogelijk gemaakt. De risicokaart is online geraadpleegd via de Atlas leefomgeving. Daaruit is op te maken dat in een straal van 2,5 kilometer rondom het plangebied geen risicobronnen zijn gesitueerd. Geconstateerd wordt dat er geen sprake is van risico's met betrekking tot externe veiligheid.

4.10.3 Conclusie

Het (milieu)aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.11 Kabels En Leidingen

4.11.1 Algemeen

In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

4.11.2 Planspecifiek

Voorliggend bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een gewijzigd juridisch-planologisch regime. In de omgeving van het plangebied bevinden zich bovendien geen relevante kabels of leidingen.

4.11.3 Conclusie

Het (milieu)aspect 'kabels en leidingen' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.12 Mer-toets

4.12.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

4.12.2 Planspecifiek

Voorliggend bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een gewijzigd juridisch-planologisch regime. Er is geen sprake van activiteiten die voorkomen op de C- of D-lijst van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Tevens wordt op basis van Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten van dit bestemmingsplan geconstateerd dat onderhavig plan geen activiteiten toestaat welke kunnen leiden tot significant negatieve milieueffecten. Dit hoofdstuk kan derhalve als de vormvrije mer-toets worden beschouwd.

4.12.3 Conclusie

Het (milieu)aspect MER-toets vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische Plantoelichting

5.1 Juridische Aspecten

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 van de regels geeft de algemene bepalingen weer. Het betreft de begripsbepalingen (Artikel 1), waarin de in het plan voorkomende begrippen, voor zover nodig, worden gedefinieerd. In Artikel2 'wijze van meten' wordt aangegeven hoe de voorgeschreven maatvoering (zoals goothoogte, bouwhoogte inhoud en oppervlakte) in het plan gemeten moet worden.

In Hoofdstuk 2 zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitsbepalingen opgenomen. Uitgangspunt is daarbij geweest voor zover mogelijk aan te sluiten bij de bestaande planologische situatie maar tevens het beoogde initiatief mogelijk te maken.

In Hoofdstuk 3 staan algemene bepalingen die, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen in hoofdstuk 2, in principe voor het hele plangebied gelden. Hierbij kan worden gedacht aan de algemene 'afwijkingsregels', die het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om op ondergeschikte punten van de regels in hoofdstuk 2 af te wijken.

Hoofdstuk 4 van de regels heeft betrekking op het overgangsrecht en de slotbepaling.

In voorliggend bestemmingsplan is aangesloten bij de plansystematiek van de bestemmingsplannen "Buitengebied West" en "Correctieve herziening Buitengebied West" van de gemeente Heerde.

Bevoegdheid

Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.

5.1.1 Inleidende regels

5.1.2 Bestemmingsregels

5.1.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk geeft de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in Hoofdstuk 2.

5.1.4 Overgangs- en slotregels

5.2 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving;
  • handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
  • niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels;
  • het afwijkingenbeleid.

In dit bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiële Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 is de gemeente verplicht, op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet, tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd.

De gemeente is op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht kosten van grondexploitatie te verhalen middels het vaststellen van een exploitatieplan indien een planologische maatregel een aangewezen bouwplan mogelijk maakt. Deze verplichting geldt niet als de kosten anderszins verzekerd zijn middels een overeenkomst. Met initiatiefnemer is voor de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een anterieure overeenkomst gesloten waarin nadere afspraken zijn gemaakt over het verplichte kostenverhaal. Alle kosten ten gevolge van het plan als ook de kosten voor eventuele planschade komen voor rekening van de initiatiefnemer. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en geldt er geen verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

Wettelijk (voor)overleg

In het Bro is in artikel 3.1.1 opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Gelet op de aard en omvang van voorliggend bestemmingsplan hebben bovengenoemde potentiële belanghebbenden geen belang bij dit plan.

Participatie

De omgeving is informeel geïnformeerd over het initiatief. Men is in de gelegenheid gebracht om op het plan te reageren. Er zijn geen bezwaren tegen de ontwikkeling kenbaar gemaakt door de geïnformeerde belanghebbenden.

Hoofdstuk 7 Procedure En Overleg

In dit hoofdstuk is de procedure van het bestemmingsplan beschreven. In de eerste plaats is een toelichting gegeven van de verschillende stappen die in het algemeen in een bestemmingsplanprocedure onderscheiden kunnen worden. Vervolgens zijn de resultaten van de doorlopen stappen in de procedure van bestemmingsplan 'Oenerweg 14a/16 Heerde'.

7.1 Procedurestappen

Een bestemmingsplan kent de volgende procedurestappen:

7.1.1 Ontwerp

Het ontwerp bestemmingsplan wordt behandeld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders. Een ontwerp bestemmingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad.

7.1.2 Vaststelling

De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. De ingediende zienswijzen kunnen leiden tot een gewijzigde vaststelling ten opzichte van het ontwerp.

7.1.3 Beroep

Nadat de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid tot het indienen van een beroepsschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

7.2 Vooroverleg

Vooroverleg is niet noodzakelijk vanwege de aard en omvang van het plan.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerp van het bestemmingsplan 'Oenerweg 14a/16 Heerde' ligt voor de duur van 6 weken ter inzage. Tijdens deze periode kan een ieder een zienswijze indienen. Eventuele zienswijzen en de wijze van afhandeling van deze zienswijzen zijn terug vervolgens terug te vinden in dit hoofdstuk.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Landschappelijk Inpassingsplan

Bijlage 2 Landschappelijk inpassingsplan

Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan

Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan

Bijlage 2 Digitale Watertoets

Bijlage 2 Digitale watertoets

Bijlage 3 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 3 Quickscan flora en fauna

Bijlage 4 Voortoets Wnb - Gebiedsbescherming (Stikstof)

Bijlage 4 Voortoets Wnb - gebiedsbescherming (stikstof)