KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begripsbepalingen
Artikel 2 Aanvullende Begripsbepalingen
Artikel 3 Meet En Rekenbepalingen
Artikel 4 Toepassingsbereik
Artikel 5 Aanvraagvereisten
Artikel 6 Algemeen Gebruiksverbod
Hoofdstuk 2 Functies En Gebiedsaanwijzingen
Artikel 7 Agrarisch
Artikel 8 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels Voor Activiteiten
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotbepalingen
Artikel 13 Overgangsrecht
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Beschrijving Van Het Plangebied
1.3 Het Omgevingsplan Van Rechtswege
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid En Regelgeving
3.1 Rijk
3.2 Provincie
3.3 Waterschap
3.4 Regionaal
3.5 Gemeente
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Archeologie
4.2 Activiteiten En Milieuzonering
4.3 Bodem
4.4 Cultuurhistorie
4.5 Duurzaamheid
4.6 Geluid
4.7 Klimaatadaptatie
4.8 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
4.9 Luchtkwaliteit
4.10 Milieueffectrapportage
4.11 Mobiliteit, Verkeer En Parkeren
4.12 Natuur
4.13 Omgevingsveiligheid
4.14 Water
Hoofdstuk 5 Voorbereiding En Participatie (Maatschappelijke Uitvoerbaarheid)
5.1 Vooroverleg
5.2 Participatie
5.3 Procedure
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Financiële Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Kostenverhaal
6.3 Nadeelcompensatie
Hoofdstuk 7 Juridisch Kader Tam-omgevingsplan
7.1 Inleiding
7.2 Opzet Regels
7.3 Nadere Toelichting Op De Regels
Hoofdstuk 8 Belangenafweging En Conclusie
Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 2 Inrichtingstekening
Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 4 Bodemonderzoek
Bijlage 5 Geluidonderzoek Activiteiten
Bijlage 6 Geluidonderzoek Wegverkeer
Bijlage 7 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 8 Voortoets Natuur - Gebiedsbescherming (Stikstof)
Bijlage 9 Digitale Watertoets

TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22B Wapenvelder Kerkweg 24-B/C, Wapenveld

Bestemmingsplan - Gemeente Heerde

Ontwerp op 19-03-2025 - in voorbereiding

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begripsbepalingen

1.1 Begripsbepalingen

Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I van het omgevingsplan, bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit hoofdstuk;

Artikel 2 Aanvullende Begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden aanvullend de volgende begripsbepalingen:

2.1 TAM-omgevingsplan

TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22B Wapenvelder Kerkweg 24-B/C, Wapenveld;

2.2 omgevingsplan

Het omgevingsplan van de gemeente Heerde;

2.3 omgevingsplanactiviteit bouwwerken

omgevingsplanactiviteit bestaande uit:

  1. a. een bouwactiviteit;
  2. b. het in stand houden van een bouwwerk; en
  3. c. het gebruiken van het te bouwen bouwwerk.

2.4 verbeelding

De verbeelding van het TAM-omgevingsplan "Hoofdstuk 22B Wapenvelder Kerkweg 24-B/C, Wapenveld";

2.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

2.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

2.7 aan-huis-gebonden beroep

het beroepsmatig verlenen van diensten zonder personeel, zoals arts, notaris, advocaat en kunstenaar, niet zijnde een aan-huis-gebonden-bedrijf, waarbij de woning met bijbehorende gebouwen in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

2.8 aan-huis-gebonden bedrijf

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk met personeel, niet zijnde een aan-huis-gebonden-beroep, waarbij de woning met bijbehorende gebouwen in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

2.9 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren in stallen, niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij, een boomkwekerij, een houtteeltbedrijf, een sierteeltbedrijf, een gebruiksgerichte paardenhouderij, een inweidersbedrijf, een witlofkwekerij of een vis- of wormenkwekerij;

2.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

2.11 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de binding met het bedrijfsgebouw of het bedrijfsperceel noodzakelijk is;

2.12 beginsel van bebouwingsconcentratie

wijze van situering van bebouwing waardoor een compacte samenhangende ruimtelijke eenheid bestaat;

2.13 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

2.14 bijwoning

het tijdelijk gebruik van wonen in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk op het erf van de hoofdwoning;

2.15 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

2.16 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

2.17 bouwblok

gronden gelegen binnen een bouwvlak of bestemmingsvlak waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming, zijn toegelaten;

2.18 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

2.19 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

2.20 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

2.21 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

2.22 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

2.23 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

2.24 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

2.25 huishouden

een verzameling van één of meer personen die een woonruimte bewoont en daar zichzelf voorziet, of door derden wordt voorzien, in dagelijkse levensbehoeften;

2.26 inwoning

twee of meer huishoudens die één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van één of meer voorzieningen of (verblijfs)ruimten van die woning en waarbij de woning één hoofdtoegang behoudt en de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten onderling vrij toegankelijk zijn;

2.27 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

2.28 mantelzorg

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

2.29 normale onderhouds-of exploitatiewerkzaamheden

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

2.30 openbare weg

een weg als bedoeld in artikel 4 van de Wegenwet;

2.31 peil:

  1. a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. het peil zoals door of namens burgemeester en wethouders is bepaald;

2.32 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

2.33 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

2.34 voorgevel

De naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of indien;

  1. a. een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
  2. b. het een boerderij met woning en deelruimte betreft, de belangrijkste gevel van de woning; in overige gevallen voorgevelrooilijn als bedoeld in de gemeentelijke bouwverordening;

2.35 woning

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden, tenzij het bestaande aantal huishoudens meer dan één bedraagt, dan is het bestaande aantal huishoudens toegestaan;

Artikel 3 Meet En Rekenbepalingen

3.1 de breedte van een gebouw:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren;

3.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

3.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

3.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

3.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een anderbouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

3.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

3.7 de oppervlakte van een bouwblok:

de bebouwde oppervlakte binnen een bouwvlak gemeten aan de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen aan de buitenzijde van het bouwblok, bouwwerken-geen gebouw zijnde, erfverhardingen en tuinen meegerekend; landschappelijke inpassing, kuilvoerplaten, mestbassins, teeltondersteunende voorzieningen en sleufsilo's niet meegerekend;

3.8 afstand tot de molen:

de afstand gerekend vanaf het middelpunt van de molen.

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,75 m bedraagt.

Artikel 4 Toepassingsbereik

  1. 1. Het besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder g, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het derde lid, is niet van toepassing;
  2. 2. De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie 'Hoofdstuk 22B Wapenvelder Kerkweg 24-B/C, Wapenveld', waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0246.TAMOPH22bWapKer24b-.

Artikel 5 Aanvraagvereisten

De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.

Als de regels uit paragraaf 22.5.2 een andere plek in de structuur van het omgevingsplan krijgen, blijven die regels van overeenkomstige toepassing met inachtneming van de daarop doorgevoerde wijzigingen.

Artikel 6 Algemeen Gebruiksverbod

Het is verboden om gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan de locatie toegedeelde functies en activiteiten.

Hoofdstuk 2 Functies En Gebiedsaanwijzingen

Artikel 7 Agrarisch

7.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als Agrarisch.

7.2 Functieomschrijving

Een als Agrarisch aangewezen locatie heeft de volgende functies:

  1. 1. de uitoefening van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat;
    1. a. binnen een bouwvlak niet meer dan 1 agrarisch bedrijf is toegestaan;
    2. b. ter plaatse van de aanduiding 'geen veehouderij toegestaan' zijn het houden van dieren en opslaan van mest niet toegestaan;
    3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - spuitvrije zone' het met machines spuiten van gewasbeschermingsmiddelen op open teelten niet is toegestaan;
  2. 2. de instandhouding en ondergeschikte aanpassing van bestaande openbare wegen, paden (inclusief kabels en leidingen) en infrastructurele voorzieningen en de aanleg van infrastructurele voorzieningen;
  3. 3. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen sprengen en beken, en voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water, niet zijnde voorzieningen ten behoeve van ijsbanen of siervijvers;
  4. 4. extensief recreatief medegebruik;
  5. 5. agrarisch beheer van gronden;
  6. 6. met daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken en voorzieningen - niet zijnde windturbines - andere werken, tuinen, erven en agrarische gronden, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'ehs-natuur' geen teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan.

7.3 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken

Op de voor Agrarisch aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de functie.

7.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  1. 1. de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    1. a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
    2. b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    3. c. de landschappelijke inpassing;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    6. f. de milieusituatie;
    7. g. het landschappelijk karakter van het gebied.
  2. 2. de plaats, de afmetingen en de nokrichting van de bebouwing ten behoeve van een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke situering (= bebouwings- en landschapsstructuur) van zowel de bebouwing onderling als ten opzichte van het landschap en ter bescherming van de cultuurhistorische waarde;
  3. 3. de bouw van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'ehs-natuur', 'ehs-verweving' of de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologische verbindingszone' met het oog op bescherming van de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de ecologische hoofdstructuur.

7.5 Specifieke functieregels

7.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 8 Wonen

8.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als Wonen.

8.2 Functieomschrijving

Een als 'Wonen' aangewezen locatie heeft de volgende functies:

  1. a. wonen, in woningen met bijbehorende
    1. 1. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit in hoofdgebouwen en onderling toegankelijke aangebouwde bijbehorende bouwwerken;
    2. 2. bed en breakfast in hoofdgebouwen en onderling toegankelijke aangebouwde bijbehorende bouwwerken;
    3. 3. waarbij het aantal woningen per bouwvlak niet meer mag bedragen dan het door middel van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' op de verbeelding aangegeven aantal;

met de daarbij behorende:

  1. b. tuinen en erven;
  2. c. gebouwen;
  3. d. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  4. e. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  5. f. nutsvoorzieningen;
  6. g. groenvoorzieningen;
  7. h. water.

8.3 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken

8.4 Maatwerkvoorschriften

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredig aantasting van:

  1. a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. c. de verkeersveiligheid;

maatwerkvoorschriften stellen aan:

  1. 1. de plaats en oriëntatie van gebouwen in die zin dat de voorste voorgevel van hoofdgebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;
  2. 2. de grootte en inhoud van de zelfstandige woonruimte noodzakelijk vanuit een oogpunt van de mantelzorg.

8.5 Vergunningplicht voor afwijken

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. c. de verkeersveiligheid.

8.6 Specifieke functieregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels Voor Activiteiten

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van:

  1. 1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages, met uitzondering van oppervlakte- en inhoudsmaten, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. 2. de bepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. 3. de bepalingen met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de omgevingsvergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  4. 4. de bepalingen en toestaan dat de bouwhoogte van de andere-bouwwerken wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  5. 5. de bepalingen en toestaan dat wordt gebouwd voor nutsvoorzieningen tot een bouwhoogte van niet meer dan 3m en een oppervlakte van niet meer dan 25 m²;
  6. 6. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en schotelantennes, indien de oppervlakte van de vergroting van de verhoging niet meer bedraagt dan 1 m², met dien verstande dat de oppervlakte van de vergroting ten behoeve van een liftkoker niet meer bedraagt dan 4 m², tot een extra hoogte van 3 m;
  7. 7. het bepaalde ten aanzien van de maximale goothoogte van bedrijfsbebouwing, niet zijnde de bedrijfswoning, en toestaan dat de goothoogte wordt verhoogd tot 2 m, mits dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  8. 8. het voorschrift dat gebouwd moet worden overeenkomstig het beginsel van bebouwingsconcentratie, voorzover dat noodzakelijk is vanuit het oogpunt van veiligheid en medische noodzaak.

Artikel 10 Algemene Bouwregels

10.1 Bestaande maten

10.2 Parkeernormen

In geval van nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied dient de Nota Parkeernormen Heerde te worden gehanteerd. Uitgangspunt is dat parkeervoorzieningen op eigen terrein gerealiseerd dienen te worden.

Artikel 11 Algemene Gebruiksregels

11.1 Strijdig gebruik

Tot gebruik, strijdig met dit hoofdstuk, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken voor de opslag en/of stalling van (motor)voertuigen, vaartuigen, caravans en/of overige zaken, anders dan ten dienste van de functie en mits de regels van de betreffende functie zich tegen dit gebruik niet verzetten;
  2. b. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan ten dienste van de functie en mits de regels van de betreffende functie zich tegen dit gebruik niet verzetten;
  3. c. het gebruiken of laten gebruiken van (vrijstaande) bijbehorend bouwwerken en/of bijgebouwen ten behoeve van (permanente) bewoning;
  4. d. het niet in stand laten van een parkeervoorziening op eigen terrein welke is opgenomen in een verleende omgevingsvergunning t.b.v. van het realiseren van het op hetzelfde terrein gelegen hoofdgebouw;
  5. e. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van vuurwerk, mits de regels van de betreffende functie zich tegen dit gebruik niet verzetten;
  6. f. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

11.2 Voorwaardelijke verplichting

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval het gerekend:

  1. a. het ter plaatse van de functie Wonen gebruiken van en in gebruik laten nemen van gronden overeenkomstig de bijbehorende voorschriften zonder de intrekking van de Milieuvergunning en vergunning Wet natuurbescherming behorende bij het agrarische bedrijf Wapenvelder Kerkweg 24-b/c;
  2. b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden, gebouwen en bouwwerken overeenkomstig de functie Wonen worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen 18 maanden na het tijdstip van het onherroepelijk worden van het TAM-IMRO Omgevingsplan Hoofdstuk 22B Wapenvelder Kerkweg 24-B/C, Wapenveld de intrekking van de Milieuvergunning en vergunning Wet natuurbescherming worden bewerkstelligd.

Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels

12.1 Landschappelijke waarden

Bouwwerken dienen gebouwd te worden met in achtneming van de voor het aanwezige gebiedstype voorkomende danwel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden, zoals hierna ter plaatse van de aanduiding is aangegeven:

aanduiding landschaps- en natuurwaarden
'overige zone - dekzandruggen en oude bouwlanden' - Kleinschalig halfopen landschap
- Reliëf van bolle akkers / enken
- Enken open houden, randen markeren met beplanting
- Aanplant langs wegen en paden
- Erfbeplanting, bosjes en houtwallen

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotbepalingen

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit hoofdstuk aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan;
  3. c. het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Gebruik

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Aan de Wapenvelder Kerkweg 24b-c te Wapenveld is een agrarisch bedrijf met bedrijfswoning gevestigd. Het betreft een kalverhouderij welke op basis van de Wet milieubeheer en Wet natuurbescherming correct is vergund. In het kader van de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus) is de eigenaar voornemens om het bedrijf te beëindigen. In de regeling is daarbij een verplichting opgenomen een planologische procedure te voeren, teneinde te realiseren dat geen (bedrijfsmatig gehouden) vee op de locatie aanwezig kan zijn. Onder deze voorwaarde zou het agrarische bedrijf niet voortgezet kunnen worden.

Initiatiefnemer is daarom voornemens om op het perceel woningbouw te ontwikkelen, hiertoe wordt de meeste (circa 2.200 m2) bedrijfsbebouwing gesloopt. De bestaande bedrijfswoning gelegen aan de Wapenvelder Kerkweg 24b blijft behouden en aanvullend worden zes nieuwe woningen met bijkomende voorzieningen (parkeerplaatsen, erfbeplanting, etc.) gerealiseerd. Rondom de huidige bedrijfswoning zal een kleinschalig agrarisch bedrijf ten behoeve van graslandbeheer, voederwinning en opslag van producten behouden blijven, ofwel een kleinschalig akkerbouwbedrijf.

De beoogde ontwikkeling is op basis van het vigerende planologische regime (het Omgevingsplan van rechtswege) niet toegestaan vanwege het ontbreken van mogelijkheden voor het gebruik voor het reguliere wonen en het bouwen en gebruiken van zes nieuwe woningen. Daarbij is het in het kader van de bedrijfsbeëindigingsregeling noodzakelijk dat de planologische rechten voor het bedrijfsmatig houden van vee worden geamoveerd. Hiertoe is een wijziging van het vigerende planologische regime noodzakelijk.

Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Ten behoeve van het wijzigen van een omgevingsplan is de Tijdelijke Alternatieve Maatregel mogelijk gemaakt. Deze TAM vormt een alternatieve mogelijkheid voor gemeenten om het omgevingsplan te wijzigen, wanneer zij dit nog niet via de nieuwe standaarden kunnen doen. Zo kunnen in de overgangssituatie op basis van de voorheen geldende Wet ruimtelijke ordening (Wro)-standaard (IMRO-standaard) wijzigingsbesluiten van het omgevingsplan bekendgemaakt worden conform de inhoudelijke eisen van de Omgevingswet. Dit plan is conform de TAM methodiek opgesteld waarbij de beoogde ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.

1.2 Beschrijving Van Het Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Wapenvelder Kerkweg 24b-c te Wapenveld. De omgeving is te karakteriseren als landelijk gebied. Woningen en agrarische functies wisselen elkaar af. De locatie ligt ten zuiden van de kern Wapenveld en ten noorden van Heerde in het buitengebied. Het plangebied wordt aan de noordwestzijde ontsloten op de Wapenvelder Kerkweg. De tot het plangebied behorende percelen staan kadastraal bekend als kadastrale gemeente Heerde, sectie M, nummers 942 en 2019. Figuur 1 toont de bestaande situatie ter plaatse van het plangebied, figuur 2 toont de ligging van het plangebied ten opzichte van de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.TAMOPH22bWapKer24b-ON01_0001.jpg"

Figuur 1: Begrenzing van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.TAMOPH22bWapKer24b-ON01_0002.jpg"

Figuur 2: Geografische ligging van het plangebied ten opzichte van de omgeving

1.3 Het Omgevingsplan Van Rechtswege

Ter plaatse van het plangebied geldt het tijdelijk deel van het omgevingsplan voor de gemeente Heerde dat in werking is vanaf 1 januari 2024. Het omgevingsplan van rechtswege bestaat uit (ruimtelijke) regels uit verschillende in artikel 4.6 Invoeringswet Omgevingswet aangewezen vervallen instrumenten, zoals bestemmingsplannen, wijzigingsplannen én uit rijksregels over activiteiten die zijn aangeduid als de bruidsschat.

1.3.1 Bestemmingsplanregels

Zolang het omgevingsplan niet wordt gewijzigd en de vigerende ruimtelijke plannen niet komen te vervallen, wordt nog gesproken van bestemmingen en bestemmingsplanregels in het omgevingsplan van rechtswege. Het plangebied ligt binnen de begrenzing van de ruimtelijke plannen "Buitengebied West" (vastgesteld op 16 april 2012) en "Correctieve herziening Buitengebied West" (vastgesteld op 15 december 2014).

1.3.2 Omgevingsplanregels

In het omgevingsplan gemeente Heerde is de bruidsschat van het Rijk opgenomen. Op basis van 'Regels op de kaart' gelden er verscheidene regels voor activiteiten ter plaatse van het plangebied.

Voorliggend wijzigingsplan wordt onderdeel van het omgevingsplan van rechtswege. De omgevingsplanregels die vanuit de bruidsschat gelden komen gedeeltelijk te vervallen. De gemeentedekkende (milieu)maatregelen uit de bruidsschat blijven van kracht.

1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het TAM-omgevingsplan "Hoofdstuk 22B Wapenvelder Kerkweg 24-B/C, Wapenveld" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.0246.TAMOPH22bWapKer24b-ON01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen). Op de verbeelding zijn de functies van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het omgevingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het omgevingsplan.

1.5 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de planbeschrijving uiteengezet. In hoofdstuk 3 wordt het initiatief aan het van toepassing zijnde beleid getoetst. Ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties zijn in hoofdstuk 4 de relevante omgevingsaspecten onderzocht en beoordeeld. Hoofdstuk 5 beschrijft de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarna in hoofdstuk 6 de financiële uitvoerbaarheid wordt aangetoond. Hoofdstuk 7 beschrijft de wijze waarop het initiatief juridisch-planologisch is vormgegeven. Deze motivering wordt afgesloten in hoofdstuk 8 met een belangenafweging en conclusie.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Omgeving

In de directe omgeving van het plangebied is het landschap relatief open. Op afstand wordt het landschap begrensd door verschillende houtopstanden, verspreid liggende erven met erfgroen en de bebouwde omgeving van Wapenveld ten noorden van het plangebied. Het betreft een agrarische omgeving waar voornamelijk wordt gewoond. Ten zuiden en oosten van het plangebied zijn verscheidene agrarische bedrijven gevestigd. Ten westen van het plangebied ligt het natuurgebied Veluwe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.TAMOPH22bWapKer24b-ON01_0004.jpg"

Figuur 4: Agrarische (woon)omgeving van het plangebied

Plangebied

Het plangebied is lange tijd onbebouwd geweest. De agrarische bebouwing is gerealiseerd tussen 1980 en 1990. In deze periode zijn het plangebied en de omgeving tevens gecultiveerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.TAMOPH22bWapKer24b-ON01_0005.jpg"

Figuur 5: Historische ontwikkeling plangebied

De bomenrij langs het Apeldoorns kanaal ten oosten van het plangebied is met haar imposante eiken dominant aanwezig. Het erf in het plangebied is functioneel ingericht en kent een klassieke verdeling tussen voorerf en achtererf. Het woonhuis is op het voorerf aanwezig en toegankelijk middels een met fraaie bomen aangezette oprit. Het voorerf is voorzien van een siertuin met enkele opgaande bomen. Het achtererf is sober ingericht, de kalverstallen zijn met een aanzienlijk oppervlak sterk aanwezig en georiënteerd op de kavelstructuur die het gebied in de tweede helft van de vorige eeuw kreeg.

Langs de noordoostzijde van het erf staat een drietal eiken. Langs de zuidwestzijde is het erf sterker ingericht met erfgrensbeplanting, bestaande uit een houtsingel met overwegend eiken. Achterop het achtererf is het erf ingericht met een kapschuur en erfverharding. Erfgroen is hier afwezig wat vrij gebruikelijk is op agrarische erven. Ruimtelijk houdt het achtererf hiermee enige afstand tot de imposante bomenrij langs het Apeldoorns kanaal.

Voor impressies van de bestaande situatie wordt verwezen naar Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.TAMOPH22bWapKer24b-ON01_0006.jpg"

Figuur 6: Ruimtelijke structuur plangebied

2.2 Toekomstige Situatie

Algemeen

In de toekomstige situatie wordt het plangebied gebruikt als agrarisch erf met tevens regulier wonen. De agrarische opstallen voor de kalveren op het achtererf worden gesloopt. De hier gesitueerde kapschuur wordt herbouwd nabij de agrarische bedrijfswoning. Het afgeschaalde agrarische erf blijft dienst doen als kleinschalig agrarisch bedrijf ten behoeve van graslandbeheer, voederwinning (buiten planbegrenzing) en opslag van producten. In het verlengde daarvan worden wordt een zestal woningen gerealiseerd. Figuren 7 en 8 tonen de toekomstige situatie en woningopzet.

Binnen de 'één-erfgedachte' wordt ingezet op een compact erfensemble en een traditionele verdeling tussen voorerf met hoofdwoning en achtererf met schuurwoningen. De ontwikkeling vindt plaats binnen het rationele kader waarmee het erf is vormgegeven.

Het erf is toegankelijk middels één oprit. De bestaande oprit wordt verlegd om een veiligere ontsluiting te realiseren (minder bochten). De markante bomenlaan blijft daarmee behouden en in functie als laanbegeleidende structuur. Het woonerf is compact ingericht met vier woningen als zijnde twee-onder-een-kap en twee (semi) vrijstaande woningen. Door de situering van de semi vrijstaande woningen in het verlengde van de tweekappers ontstaat een rustig beeld met optisch twee schuren. Met de nokrichting in de kavelrichting sluiten de woningen aan bij de bestaande gebiedsstructuur.

Parkeren bij de woningen geschiedt hoofdzakelijk centraal op het erf met een gezamenlijke parkeerplaats. Enkele woningen hebben parkeergelegenheid bij huis, tussen de bouwkundige volumes. Zo wordt een ‘rommelig’ beeld voorkomen.

De uitgangspunten zijn als volgt samen te vatten:

  1. 1. Realisatie bouwvlak met huidige bedrijfswoning met daarbij circa 600 m2 schuurruimte (verdeeld over twee schuren);
  2. 2. Realisatie bouwvlakken voor zes nieuwe woningen met inpandige bijgebouw(en);
  3. 3. Realisatie nieuwe toegangsweg;
  4. 4. Sloop circa 2.200 m2 agrarische, landschapsontsierende bijgebouwen;
  5. 5. Realisatie landschappelijke inpassing met berken, menghagen, erfbosje, fruitbomen en erfbomen;
  6. 6. Realisatie wandelpad tussen de Wapenvelder Kerkweg en het Apeldoorns kanaal.

De algehele ontwikkeling voorziet in een aanzienlijke afname van verharding en toevoeging van groen. Daarmee verbetert de algehele ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Bijlage 1 bevat een nadere uitwerking van de toekomstige situatie. Bijlage 2 betreft een inrichtingstekening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.TAMOPH22bWapKer24b-ON01_0007.jpg"

Figuur 7: Toekomstige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.TAMOPH22bWapKer24b-ON01_0008.jpg"

Figuur 8: Principe uitwerking schuurwoningen

Landschappelijke inpassing

In het kader van de beoogde functieverandering en ontwikkeling van het agrarische erf vindt landschappelijke inpassing plaats. Het erf wordt landschappelijk ingepast met diverse groenstructuren welke passen bij het landschapstype oude bouwlanden en onderscheid maken in karakteristieken van het voorerf en het achtererf. Daar het erf een jong erfensemble betreft op het oude bouwland is het wenselijk om de openheid van de es zo mogelijk te behouden. De inpassing met robuust opgaand groen is daarom beperkt. Langs het kanaal wordt een bebouwingsvrije zone gesteld met een afstand van 30 meter tot het kanaal.

Ten behoeve van een herkenbaar voorerf wordt de bestaande siertuin omzoomd met een landelijke menghaag. Voor de agrarische bedrijfswoning wordt een tweetal hoogstamfruitbomen gesitueerd. De markante bomenlaan langs de oprit blijft behouden. Ter hoogte van de bijgebouwen op het achtererf wordt opgaand groen gesitueerd. Met een erfbosje van gemengd inheems bosplantsoen en een bomenrij van berken worden de schuren gedeeltelijk aan het zicht onttrokken en wordt het erf aangevuld met een gemengd beplantingssortiment waar de lokale biodiversiteit mee verbeterd.

Rond de nieuwe woningen is de groene inpassing sober van karakter. Het is van belang dat de schuurwoningen met een eenduidige en sobere uitstraling rust brengen en een logisch element vormen van het achtererf. De woonpercelen worden met landelijke menghagen omzoomd. Enkele markante erfbomen versterken de biodiversiteit en brengen met hun schaduw verkoeling op het erf. De gemeenschappelijke parkeervakken worden uitgevoerd met waterdoorlatende grastegels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.TAMOPH22bWapKer24b-ON01_0009.jpg"

Figuur 9: Maatregelen landschappelijke inpassing

Hoofdstuk 3 Beleid En Regelgeving

3.1 Rijk

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

3.1.2 Rijksinstructieregels

3.2 Provincie

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

3.3 Waterschap

3.3.1 Waterschapsbeleid Waterschap Vallei en Veluwe

3.3.2 Waterschapsverordening Waterschap Vallei en Veluwe

3.4 Regionaal

3.4.1 Landschapsontwikkelingsplan van Veluwe tot IJssel

3.5 Gemeente

3.5.1 Omgevingsvisie Heerde van de Toekomst

3.5.2 Structuurvisie gemeente Heerde 2025

3.5.3 Toekomstvisie Heerde 2025

3.5.4 Leidraad initiatieven

3.5.5 Woonbeleid gemeente Heerde

3.5.6 Gemeentelijk rioleringsplan 2022-2026 gemeente Heerde

3.5.7 Parkeerbeleidsplan

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

4.1.1 Wettelijk kader

De essentie van het Europees beleid, conform het verdrag van Malta 1992, is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van waarden zodat daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden. De essentie van deze wetgeving is behoud van archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem en de bescherming van het cultureel erfgoed en landschap.

Zo zijn er in het Bkl ten aanzien van de bescherming een aantal beginselen geformuleerd (art. 5.130 Bkl). Deze beginselen richten zich op de omgang met monumenten die op grond van het omgevingsplan zijn beschermd, archeologische monumenten, (voorbeschermde) rijksmonumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en beschermde cultuurlandschappen. Daarnaast zijn in afdeling 8.8 van het Bkl regels gesteld voor de beoordeling van rijksmonumentenactiviteit en het verplaatsen van gebouwde monumenten.

Het gemeentelijk beleid over archeologie en cultuurhistorie is, vooruitlopend op de Omgevingswet, opgenomen op de archeologische beleidskaart en de cultuurhistorische waardenkaart. Middels deze kaarten kan worden afgeleid wat de archeologische en/of cultuurhistorische verwachting en het bijbehorende beleidsadvies is voor een specifieke locatie. Dit beleidsadvies schrijft per verwachting zowel drempelwaarden voor waarboven onderzoek benodigd wordt geacht, als welke onderzoeken dit betreft.

De archeologische waarden en verwachtingen, alsook de cultuurhistorische waarden, zijn veelal doorvertaald in respectievelijk archeologische dubbelbestemmingen en cultuurhistorische dubbelbestemmingen, welke zijn opgenomen in het omgevingsplan van rechtswege. De dubbelbestemming is vaak gebaseerd op de gemeentelijke beleidskaart in combinatie met aanvullende informatie uit onderzoeken. Normaliter is de geldende dubbelbestemming bepalend ten opzichte van de beleidskaart. Voor de exacte ligging van de archeologische en verwachtingen en cultuurhistorische waarden met betrekking tot de zoekgebieden, wordt verwezen naar beleidskaarten welke onderdeel uitmaken van de kaartenboeken in de bijlagen.

4.1.2 Onderzoek

Hamaland Advies heeft in opdracht van Craeft Advies een archeologisch bureauonderzoek en een verkennend booronderzoek uitgevoerd voor de (her)ontwikkeling van het erf aan de Wapenvelder Kerkweg 24b/c te Wapenveld, gemeente Heerde. De bijbehorende rapportage is bijgevoegd bij voorliggende motivering als Bijlage 3 Archeologischonderzoek.

Het plangebied ligt volgens de beleidskaart van de gemeente Heerde (2011) grotendeels in een zone met een hoge archeologische verwachting. Een strook langs de zuidoostelijke grens van het plangebied ligt in een zone met een middelhoge archeologische verwachting. Bij een ligging van het plangebied in verschillende beleidszones is de meest strenge zonering leidend voor het bepalen van de onderzoeksplicht. Het beleid bij zones met een hoge archeologische verwachting is dat archeologisch (voor)onderzoek verplicht is bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 100 m2 én een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm-mv. Het gemeentelijke archeologiebeleid is tevens opgenomen in het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied West" van gemeente Heerde (vastgesteld 2012).

De ontwikkelingen overschrijden de vrijstellingsgrens voor archeologisch onderzoek. Daarom is een KNA conform bureauonderzoek (protocol 4002) en een verkennend booronderzoek (protocol 4003) uitgevoerd door Hamaland Advies. Het rapport en het selectieadvies zullen worden getoetst door de Gemeente Heerde.

Op basis van de resultaten van het booronderzoek en het bouwdossieronderzoek wordt de kans dat bij de beoogde bodemingrepen archeologische resten verstoord worden laag ingeschat. Hamaland Advies adviseert het plangebied vrij te geven voor de beoogde bodemingrepen.

4.1.3 Hoe is dit verwerkt in het plan

Op basis van het onderzoek heeft de gemeente Heerde een selectieadvies genomen. Middels dit selectieadvies is het plangebied vrijgegeven voor wat betreft archeologie. Er hoeven geen (verdere) eisen te worden gesteld voor wat betreft archeologie. De voorheen aanwezige planologische dubbelbestemming voor archeologische waarden is derhalve niet opnieuw in de regels opgenomen.

Ook in een vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

4.1.4 Conclusie

Met betrekking tot archeologie is in het onderhavige initiatief sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

4.2 Activiteiten En Milieuzonering

4.2.1 Wettelijk kader

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) gaf al in 2017 aan dat de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering 2009' (ook bekend als het 'paarse boekje' en in de jaren voor 2009 het 'groene boekje') niet meer geschikt was voor toepassing onder de Omgevingswet. De Omgevingswet bevat immers meer mogelijkheden om een lokale afweging op maat te maken, per locatie en per activiteit. Daarbij wordt getoetst aan milieuwaarden in het omgevingsplan. Hiervoor publiceerde de VNG in 2019 een regel-systematiek onder de naam 'Milieuzonering nieuwe stijl', voor toepassing onder de Crisis- en herstelwet. Deze nieuwe systematiek omvat geen koppeling meer van activiteiten aan milieucategorieën per SBI-code en de daarbij behorende richtafstanden.

De nieuwe VNG-handreiking 'Activiteiten en milieuzonering' is gebaseerd op de Omgevingswet en vervangt de publicaties Bedrijven en milieuzonering uit 2009 en Milieuzonering Nieuwe Stijl uit 2019.

Onderzocht moet worden of de woningbouw ter plaatse van de locatie mogelijk is met het oog op de garantie van een goed woon- en leefklimaat. Hiertoe wordt mogelijke hinder van in de omgeving gesitueerde activiteiten beoordeeld. Tevens moet beoordeeld worden of de nieuwe gevoelige functie leidt tot een belemmering van bestaande activiteiten. Er dienen kortgezegd twee vragen beantwoord te worden:

  • Is ter plaatse van het plangebied een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd en is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties? (belang toekomstige bewoners woningen / gevoelige objecten)
  • Wordt niemand onevenredig in zijn belangen geschaad? (belang omliggende activiteiten / bedrijven)

Deze vragen worden op basis van de planologische situatie geanalyseerd. In een grotere straal rondom de planlocatie liggen ook andere bedrijven. Deze worden niet beoordeeld. Dit is passend met het feit dat al veel andere, reeds belemmerende functies, voornamelijk andere woningen, dichterbij die bedrijven liggen, waardoor deze niet belemmerd worden door de onderhavige ontwikkeling. Daarnaast zijn de afstanden tot die bedrijven dermate groot dat deze geen invloed hebben op het woon- en leefklimaat.

De regels voor milieuzonering onder de Omgevingswet zijn veranderd, er is geen sprake van een beleidsneutrale overgang. Het beleid ten aanzien van 'geur' en 'geluid' is onder het regime van de Omgevingswet opgenomen in paragraaf 5.1.4.2 en paragraaf 5.1.4.6 Besluit kwaliteit leefomgeving.

Op grond van de 'staalkaart' kan er aan individuele bedrijven een milieucontour worden toegekend in het omgevingsplan en wordt er alsdan niet meer gewerkt met vaste richtafstanden.

In de huidige transitiefase is dit nog niet uitwerkt in het omgevingsplan van de gemeente. De VNG heeft voor milieuzonering onder het regime van de Omgevingswet een brochure opgesteld, te weten het servicedocument 'Activiteiten en milieuzonering Omgevingswet', welke bruikbaar is in de vertaling van het voorheen geldende bestemmingsplanregime. Daarbij hoort tevens een tabel met een nieuwe indeling van afstanden, deze is onderstaand opgenomen als Tabel 1.

Tabel 1: Richtafstanden en categorieën

Afstand in meters Geur Geluid
10 FM FM
30 1 1
50 2 2
100 3 3
200 3 4
300 IT IT

De letters 'FM' staan voor functiemenging. De letters 'IT' staan voor industrieterrein. Uit de tabel volgt dat niet simpelweg gesteld kan worden dat de huidige milieucategorieën cijfermatig hetzelfde blijven als de toekomstige afstandscategorieën. Ook onder het Omgevingswet-regime kunnen afstanden naar beneden worden bijgesteld, mits onderzoek is gedaan naar de aspecten geur en geluid.

4.2.2 Onderzoek

Er vindt op een deel van het plangebied een verandering van functie plaats van agrarisch naar wonen. Rondom het plangebied liggen uitsluitend andere woningen waardoor er vanuit externe functies geen negatief effect is op het woon- en leefklimaat. Andere functies liggen op een dermate grote afstand dat deze niet belemmerend werken.

De overgebleven agrarische functie ten behoeve van graslandbeheer en voederwinning (akkerbouw) betreft een functie binnen de milieucategorie 2. Omdat geen dieren en mest meer gehouden mogen worden, kan worden volstaan met de richtafstand die op grond van voornoemde VNG-publicatie moet worden aangehouden, zijnde 30 m. Het woon- en leefklimaat voor de omliggende woningen verbeterd hiermee; er wordt immers een geuremitterend bedrijf verwijderd.

De kwaliteit van het woon- en leefklimaat met betrekking tot geluid is bevestigd door de uitgevoerde geluidonderzoeken zoals opgenomen als Bijlage 5 Geluidonderzoek activiteiten en Bijlage 6 Geluidonderzoek wegverkeer.

4.2.3 Hoe is dit verwerkt in het plan

Ten behoeve van het woon- en leefklimaat is een afstand van 30 meter van het agrarische bedrijf tot de nieuwe woonbestemming geborgd in de regels en verbeelding.

In de verbeelding is een agrarische zonering opgenomen voor de toepassing van bestrijdingsmiddelen. Dit is een zone van 50 meter rondom de functie wonen. Op die wijze is geborgd dat ter plaatse van de functie wonen sprake is van een goed (gezond) woon- en leefklimaat. Het plaatselijke woon- en leefklimaat zal goed zijn. Bedrijven worden niet in de bedrijfsvoering beperkt.

4.2.4 Conclusie

Met betrekking tot activiteiten en milieuzonering is in het onderhavige initiatief sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

4.3 Bodem

Uit de Omgevingswet volgt dat gemeenten primair verantwoordelijk zijn voor de zorg voor de fysieke leefomgeving, waaronder ook de zorg voor (de kwaliteit van) de bodem wordt verstaan. Het wettelijk instrumentarium onder de Omgevingswet is voor wat betreft de bodem gebaseerd op drie pijlers:

  • het voorkomen van nieuwe verontreiniging of aantasting (preventie);
  • het meewegen van bodemkwaliteit als onderdeel van een brede afweging van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving in relatie tot functies (toedeling van functies);
  • het op duurzame en doelmatige wijze beheren van resterende historische verontreinigingen (beheer van historische bodemverontreinigingen).

4.3.1 Wettelijk kader

Om het omgevingsplan te wijzigingen waarmee een bouwactiviteit op een bodemgevoelige locatie wordt toegestaan, dient op grond van artikel 5.89ka en 5.89i van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) aangetoond te worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor het beoogde gebruik. Een locatie is bodemgevoelig als hier een bodemgevoelig gebouw is toegelaten op grond van een omgevingsplan of omgevingsvergunning. Tot een bodemgevoelige locatie hoort ook een aaneengesloten terrein direct grenzend of toebehorend aan een bodemgevoelig gebouw, zoals een tuin of terrein. Onder een bodemgevoelig gebouw wordt verstaan; een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat de bodem raakt en waar personen meer dan twee uur per dag aaneengesloten aanwezig zijn.

Om aan te tonen of de bodemkwaliteit geschikt is voor het beoogde gebruik is het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek als bedoeld in artikel 5.7b van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de beoogde ontwikkeling. Waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie zijn (op grond van artikel 5.89i Bkl) opgenomen in het omgevingsplan. Bij een overschrijding van een vastgestelde waarde is het bouwen van een bodemgevoelig gebouw alleen toegelaten als sanerende of andere beschermende maatregelen worden getroffen.

4.3.2 Onderzoek

In het kader van de beoogde ontwikkeling heeft Milieu Adviesbureau De Klinker een verkennend bodemonderzoek (NEN5740) en asbestonderzoek (NEN5707 en NEN5897) uitgevoerd ter plaatse van het plangebied, de bijbehorende rapportage is bijgevoegd als Bijlage 4 Bodemonderzoek. Voor de volledige bevindingen en conclusies van het onderzoek wordt verwezen naar de bijlage.

In het onderzoek is het volgende geconcludeerd:

  • tijdens de veldwerkzaamheden zijn geen zintuiglijke afwijkingen in de bodem waargenomen;
  • in de bovengrond zijn geen verhoogde concentraties aangetroffen;
  • in de ondergrond zijn geen verhoogde concentraties aangetroffen;
  • in het grondwater zijn geen verhoogde concentraties aangetroffen;
  • de grond in de druppelzone is licht asbesthoudend, de aangetroffen concentratie ligt ruim onder de waarde voor nader onderzoek of de interventiewaarde.
  • de hypotheses kunnen aangenomen worden, de onderzoeksinspanning hoeft niet aangepast te worden.

Daarmee wordt gesteld dat, naar de beoordeling van Milieu Adviesbureau De Klinker, het terrein op basis van de milieuhygiënische kwaliteit geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

Ten behoeve van de verwerking van vrijkomende grond op een locatie buiten de onderzoekslocatie wordt verwezen naar de uitgangspunten van het Besluit Activiteiten Leefomgeving (Bal).

4.3.3 Hoe is dit verwerkt in het plan

Op basis van de onderzoeksresultaten zijn geen maatregelen noodzakelijk.

4.3.4 Conclusie

Met betrekking tot bodem is in het onderhavige initiatief sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

4.4 Cultuurhistorie

4.4.1 Wettelijk kader

De gemeente moet voor cultureel erfgoed dat voor bescherming in aanmerking komt een toereikend beschermingsregime opnemen in het omgevingsplan. In het Bkl staan hiervoor instructieregels. Deze gaan over:

  • ontsiering, beschadiging of sloop van beschermde monumenten of archeologische monumenten
  • verplaatsing van beschermde monumenten
  • gebruik van monumenten ter voorkoming van leegstand
  • aantasting van de omgeving van een beschermd monument
  • aantasting van karakteristieke stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen
  • conserveren en in stand houden van archeologische monumenten

Om het aspect cultuurhistorie een volwaardige plaats te geven in ruimtelijke ontwikkeling heeft de gemeente Heerde een cultuurhistorische waardenkaart opgesteld. De cultuurhistorische waardenkaart maakt het doen van cultuurhistorisch onderzoek bij ruimtelijke procedures in veel gevallen makkelijker en goedkoper of zelfs overbodig. De cultuurhistorische waardenkaart kan daarnaast dienen als inspiratiebron voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het kenmerkende cultuurhistorische verleden van een gebied kan daardoor worden voortgezet in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

4.4.2 Onderzoek

In de cultuurhistorische waardenkaart is vastgesteld dat het plangebied is gesitueerd in het landschapstype "kampenlandschap".

4.4.3 Hoe is dit verwerkt in het plan

Het plangebied kent geen specifieke cultuurhistorische elementen of monumenten. Het plangebied is gesitueerd in het kampenlandschap, dit landschapstype wordt als "gemiddeld" gewaardeerd. Geconstateerd wordt dat in het plangebied geen sprake is van cultuurhistorische waarde. De sloop van de landschapontsierende bebouwing en realisatie van een nieuw woonerf draagt in positieve zin bij aan de cultuurhistorische waarde van het kampenlandschap, mede vanwege de landschappelijke inpassing.

4.4.4 Conclusie

Met betrekking tot cultuurhistorie is in het onderhavige initiatief sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

4.5 Duurzaamheid

Duurzaamheid bij ruimtelijke ontwikkeling betekent onder andere dat voldaan moet worden aan wettelijke milieueisen, op het gebied van bijvoorbeeld bodem, lucht en geluid. Daarnaast betekent duurzaamheid aandacht voor water (o.a. waterberging, met het oog op de voortgaande klimaatverandering) en voor inrichting van de openbare ruimte (materiaalgebruik, verharding, groen, verlichting). Tot slot zijn circulariteit en energie speerpunten als het gaat om duurzaamheid.

4.5.1 Wettelijk kader

De gemeente Heerde beschikt niet over duurzaamheidsbeleid dat relevant is voor onderhavige ruimtelijke ontwikkeling.

4.5.2 Onderzoek

In casu wordt in het onderhavige initiatief voldaan aan de wettelijke milieueisen op het gebied van bodem, lucht en geluid. Dit volgt uit dit hoofdstuk en de behandelde omgevingsaspecten. Tevens wordt op een duurzame wijze omgegaan met water en klimaatadaptatie. Bij de nadere uitwerking van de stukken omtrent de bouwaanvraag wordt nader invulling gegeven aan duurzaamheidsaspecten van de bebouwing.

4.5.3 Hoe is dit verwerkt in het plan

Het is van essentieel belang dat in het onderhavige initiatief sprake is van duurzaam en zorgvuldig ruimtegebruik. Landschapontsierende agrarische bebouwing wordt gesloopt. Op de vrijgekomen bouwlocatie worden zes woningen mogelijk gemaakt. De algehele ontwikkeling wordt landschappelijk ingepast. Hiermee voorziet het initiatief in maatschappelijke meerwaarde. Stedelijke uitbreiding ten koste van agrarisch gebied of natuur wordt zodoende voorkomen. Geconstateerd wordt dat daarmee sprake is van een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving.

4.5.4 Conclusie

Met betrekking tot duurzaamheid is in het onderhavige initiatief sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

4.6 Geluid

Op grond van de Omgevingswet is het noodzakelijk om bij een ruimtelijke procedure te onderzoeken welke geluidbelasting een plan ondervindt door activiteiten in de omgeving. De regels voor geluid hebben een tweezijdige werking om de bescherming tegen geluidsbelasting vorm te geven. Enerzijds bij de aanleg of aanpassing van (spoor)wegen of industrieterreinen en anderzijds bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen en locaties nabij een geluidsbron.

4.6.1 Wettelijk kader

Het omgevingsplan bevat op grond van en in overeenstemming met de instructieregels in paragraaf 5.1.4.2 Bkl waarden voor geluid (immissienormen) die leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Per geluidbronsoort moet de geluidbelasting worden bepaald en worden getoetst aan onderstaande standaardwaarden en grenswaarden uit het Bkl (art. 3.34). Allereerst moet worden vastgesteld of een plan in een aandachtsgebied is gelegen. Indien dit het geval is, dan gelden er standaardwaarden waar het geluid op geluidgevoelige objecten niet boven uit mag komen.

Tabel 2: Standaardwaarde geluid en grenswaarde geluid op een geluidgevoelig gebouw per geluidbronsoort

Geluidbronsoort Standaardwaarde Grenswaarde
Provinciale wegen
Rijkswegen
50 Lden 65 Lden
Gemeentewegen
Waterschapswegen
53 Lden 70 Lden
Lokale spoorwegen
Hoofdspoorwegen
55 Lden 70 Lden
Industrieterreinen 50 Lden
40 Lnight
60 Lden
50 Lnight

Indien de geluidbelasting op een plan voor een bepaalde geluidbronsoort hoger is dan de standaardwaarde, dan moet een afweging worden gemaakt waarbij maatregelen en beleid wordt betrokken. Na dit aanvullend onderzoek is het mogelijk dat een gemeente afwijkt van de standaardwaarden en bij de besluitvorming een hogere grenswaarde vaststelt. Indien er voor meerdere bronsoorten de standaardwaarde wordt overschreden zal ook de cumulatieve geluidbelasting moeten worden bepaald en worden afgewogen. Uiteindelijk is de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting onder de Omgevingswet vooral een decentrale afweging, hierdoor is maatwerk mogelijk.

Geluidaandachtsgebieden

Onder de Omgevingswet wordt, conform artikel 3.20 Bkl, gewerkt met geluidaandachtsgebieden. Dit zijn gebieden/zones langs een (spoorweg) of rond een industrieterrein waarbinnen het geluid hoger kan zijn dan de standaardwaarde. Binnen de geluidaandachtsgebieden moet de geluidbelasting op een geluidgevoelig gebouwen worden getoetst aan de in de wet opgenomen geluidnormen. Deze geluidaandachtsgebieden worden door gemeente vastgelegd in het Omgevingsplan.

De breedte van het geluidaandachtsgebied is afhankelijk van de geluidemissie van de bron en staat in directe verbinding met de volgende twee begrippen: ‘geluidproductieplafond’ en ‘basisgeluidemissie’. Het geluidproductieplafond (Gpp) betreft referentiepunten waarop de toegestane geluidproductie voor de bron is aangegeven. De hoogte van de Gpp bepaald de omvang van het aandachtsgebied. Het aandachtsgebied wordt in een Omgevingsplan vastgelegd voor rijkswegen en provinciale wegen.

Voor gemeentelijke wegen met een verkeersintensiteit vanaf 1.000 motorvoertuigen per etmaal is de Basisgeluidemissie (Bge) ingevoerd. De gemeente legt de bge vast in het geluidregister en monitort vijfjaarlijks de ontwikkelingen van het geluid. Het aandachtsgebied wordt vastgelegd in dit geluidregister. Zolang er geen Gpp of Bge is vastgesteld gelden, voor het bepalen van de omvang van het geluidaandachtsgebied, de regels uit bijlage IVc van de Omgevingsregeling.

Ook bevat het Bkl geluidsregels die via het omgevingsplan gelden voor individuele bedrijven die geluid voortbrengen. Voor de andere belangrijke geluidsbronnen zoals industrieterreinen, wegen en spoorwegen worden via de Aanvullingswet geluid en het Aanvullingsbesluit geluid regels toegevoegd aan de Omgevingswet en het Bkl. Daarnaast zijn regels in de bruidsschat opgenomen. Dit zijn de regels voor het bepalen en beoordelen van geluid door een toegelaten activiteit.

Voor de periode waarin nog geen aandachtsgebieden zijn opgenomen in het Omgevingsplan, is er een overgangssituatie. In deze gevallen worden in de basis de onderzoekszones onder de voormalige Wet geluidhinder aangehouden als zijnde aandachtsgebied. Wanneer voor lokale wegen waarvan een geluidaandachtsgebied moet worden bepaald geen verkeersgegevens bekend zijn en van die wegen de verkeersintensiteit hoger kan zijn dan 1.000 motorvoertuigen per etmaal, worden contouren bepaald met de volgende afstanden van de rand van de contour tot de weg:

  • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken en een maximumsnelheid van 30 km/u of minder: ten minste 100 m;
  • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken en een onbekende maximumsnelheid of een maximumsnelheid van meer dan 30 km/u: ten minste 200 m;
  • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: ten minste 350 m.

Geluidgevoelige gebouwen & ruimten

De geldende geluidsnormen onder de Omgevingswet hebben betrekking op het geluid op de gevel van een geluidgevoelig gebouw. Deze geluidsnormen hebben primair als doel het beschermen van de gezondheid door het stellen van eisen aan het geluid op en rond gebouwen waar mensen langdurig verblijven en slapen.

De geluidgevoelige gebouwen zijn aangewezen in artikel 3.21 Bkl. Een geluidgevoelig gebouw is een gebouw of een gedeelte van een gebouw met een:

  1. a. woonfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan;
  2. b. onderwijsfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan;
  3. c. gezondheidszorgfunctie met bedgebied en nevengebruiksfuncties daarvan;
  4. d. bijeenkomstfunctie voor kinderopvang met bedgebied en nevengebruiksfuncties daarvan.

Aansluitend hierop betreft een geluidgevoelige ruimte, conform artikel 3.22 Bkl, een verblijfsruimte of verblijfsgebied van bovenstaande geluidgevoelige gebouwen. Het gewenste binnenniveau voor geluid betreft 33dB (onder voorwaarden is een maximaal binnenniveau van 38dB mogelijk). Indien een hogere grenswaarde wordt toegestaan, moet door middel van een gevelisolatieberekening worden aangetoond dat de geluidsbelasting binnen de woning de maximaal toelaatbare waarde van 33 dB niet overschrijdt. Bij een nieuwe woning maakt de gevelisolatieberekening onderdeel uit van de bouwaanvraag. Onder de Omgevingswet is het gezamenlijk geluid van de verschillende geluidbronnen tezamen op de gevel het uitgangspunt. Om het gezamenlijk geluid te bepalen van wegverkeerslawaai worden de wegen met Gpp’s en zonder Gpp’s bij elkaar opgeteld.

4.6.2 Onderzoek

In het kader van de beoogde ontwikkeling heeft Buro Tideman geluidsonderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting als gevolg van activiteiten en de geluidbelasting als gevolg van wegverkeer. De bijbehorende rapportages zijn bijgevoegd als Bijlage 5Geluidonderzoek activiteiten en Bijlage 6 Geluidonderzoek wegverkeer.

4.6.3 Hoe is dit verwerkt in het plan

Op basis van de onderzoeksresultaten zijn geen maatregelen noodzakelijk.

4.6.4 Conclusie

Met betrekking tot geluid is in het onderhavige initiatief sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

4.7 Klimaatadaptatie

De verandering van het klimaat vraagt om klimaatadaptatie. De impact van klimaatverandering kan groot zijn en verschilt per sector. Zonder zorgvuldige voorbereiding op de veranderingen levert dat risico’s op voor de samenleving en de fysieke leefomgeving. Als gevolg van klimaatverandering is er in de fysieke leefomgeving een toegenomen kans op hittestress, droogte, wateroverlast en overstromingen.

Deze negatieve gevolgen zijn als thema’s geformuleerd in het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie. Bij ruimtelijke ontwikkelingen spelen deze thema’s een belangrijke rol. Klimaatadaptatie van de fysieke leefomgeving is hierbij een van de belangrijkste opgaven. Klimaatadaptief ontwikkelen, bouwen en inrichten van de fysieke leefomgeving voorkomt problemen en beperkt financiële en maatschappelijke schade als gevolg van klimaatverandering en de gevolgen daarvan.

4.7.1 Wettelijk kader

Provinciaal beleid

In artikel 5.85 van de Omgevingsverordening Gelderland staat dat voor zover een omgevingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, de toelichting op het omgevingsplan een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen bevat die worden getroffen om de risico’s van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. In de beschrijving worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken: waterveiligheid, wateroverlast, droogt en hitte.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Heerde beschikt niet over klimaatadaptatiebeleid.

4.7.2 Onderzoek

In casu worden nieuwe activiteiten toegestaan, namelijk de woningen. Een toelichting op de wijze waarop invulling is gegeven aan klimaatadaptatie is daarom noodzakelijk.

Het plangebied is gesitueerd in het buitengebied van Heerde. Op basis van figuur 18 zal het plangebied bij een overstroming die eens in de 1000 jaar zal plaatsvinden gedeeltelijk overstromen. In dat scenario is sprake van een overstroming van de IJssel. Vanwege de ligging aan de Veluwe zijn in de nabijheid van het plangebied hoge gronden beschikbaar waar men heen kan vluchten in geval van nood. Hiermee is in voldoende mate sprake van waterveiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.TAMOPH22bWapKer24b-ON01_0018.png"

Figuur 18: Uitsnede overstromingskanskaart

Ter voorkoming van wateroverlast worden waterbergende maatregelen getroffen in de vorm van wateropvangend grasland.

Bij het optreden van droogte kan op diverse manieren (financiële) schade ontstaan. Met onderhavig initiatief worden geen 'waterafhankelijke' activiteiten toegestaan. Wel kan het optreden van droogte schadevol zijn voor een fundering en dus bouwwerken. Bij de funderingswijze dient rekening te worden gehouden met de (fluctuerende) grondwaterstand.

Gedurende (langdurige) hitte(stress) ontstaan aanzienlijke gezondheidsrisico’s voor personen. In dergelijke situaties is het belangrijk dat men zich aan de hitte kan onttrekken. Dat kan bijvoorbeeld in een gekoelde binnenruimte als een woning. Het creëren van schaduw(plekken) is van belang om hitte tegen te gaan. Bovendien helpt het om de toepassing van verharding te minimaliseren. In onderhavig initiatief vindt landschappelijke inpassing plaats op basis van het landschappelijk inpassingsplan (Bijlage1 Landschappelijk inpassingsplan). In dit plan is een aanzienlijk toevoeging van groen voorzien. Zodoende wordt het optreden van hitte(stress) in het plangebied voorkomen.

4.7.3 Hoe is dit verwerkt in het plan

Middels realisatie van waterberging en landschappelijke inpassing wordt klimaatadaptief ontwikkelt.

4.7.4 Conclusie

Met betrekking tot klimaatadaptatie is in het onderhavige initiatief sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

4.8 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking is een instructieregel van het Rijk ten behoeve van een zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden beoordeeld of er echt behoefte aan is en of de ontwikkeling ook binnen het stedelijk gebied mogelijk is.

4.8.1 Wettelijk kader

In artikel 5.129g Bkl staat de instructieregel dat de Ladder wordt toegepast bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een stedelijke ontwikkeling is de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelsvoorziening of een andere stedelijke voorziening die voldoende substantieel is.

Artikel 5.129g Bkl legt geen grens vast wat voldoende substantieel is. In uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn wel lijnen uitgezet. Er is een overzichtsuitspraak over de Ladder. De Afdeling geeft hierin geen harde ondergrenzen, maar stelt wel 'in beginsel' grenzen.

4.8.2 Onderzoek

In casu is sprake van de netto toevoeging van zes wooneenheden. Hiermee is sprake van minder dan 11 woningen zoals bedoeld in de uitspraak ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921 waardoor geen sprake is van stedelijke ontwikkeling. De Ladder voor duurzame verstedelijking hoeft derhalve niet te worden doorlopen.

4.8.3 Hoe is dit verwerkt in het plan

Onderhavig initiatief voorziet in de functieverandering en ontwikkeling van een bestaande intensieve veehouderij in het buitengebied van Heerde. In het kader van de ontwikkeling wordt landschapontsierende bebouwing gesloopt. Het algehele initiatief wordt landschappelijk ingepast. Daarmee is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.

4.8.4 Conclusie

Met betrekking tot de Ladder voor duurzame verstedelijking is in het onderhavige initiatief sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

4.9 Luchtkwaliteit

Als een gemeente activiteiten toelaat die leiden tot gebruik van wegen, vaarwegen of spoorwegen (verkeersaantrekkende werking) of waarvoor luchtregels staan in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) dan moet worden voldaan aan de omgevingswaarden. Dit volgt uit artikel 5.51 van het Bkl.

4.9.1 Wettelijk kader

Het Rijk toetst en monitort de luchtkwaliteit vooral in de zogenoemde aandachtsgebieden. Aandachtsgebieden zijn locaties met hogere concentraties stikstofdioxide (NO2) of fijnstof (PM10) dan verwacht mag worden. Soms worden hier de rijksomgevingswaarden overschreden of is de achtergrondconcentratie zo hoog, dat bij toevoeging van een nieuw project een rijksomgevingswaarde overschreden kan worden. Bij een aanvraag voor één of meerdere activiteiten in een aandachtsgebied, dient het effect van de ontwikkeling op de luchtkwaliteit beoordeeld te worden.

In Afdeling 2.2 van het Bkl zijn omgevingswaarden opgenomen voor stikstofoxiden, stikstof- dioxiden, fijnstof, benzeen, lood, koolmonoxide en ozon. In Nederland worden over het algemeen alleen voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) mogelijk overschrijdingen verwacht. Uit paragraaf 5.1.4.1 van het Bkl volgt vervolgens dat wanneer een (wijziging van het) omgevingsplan activiteiten toestaat die leiden tot een verhoging van die concentratie stikstofdioxide dan wel fijnstof in de buitenlucht, de omgevingswaarden als genoemd in afdeling 2.2. in acht worden genomen in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Indien een ontwikkeling niet is gelegen in of in de nabijheid van een aandachtsgebied, hoeft de luchtkwaliteit in de meeste gevallen niet beoordeeld te worden. Net als onder de voormalige Wet milieubeheer is er namelijk een uitzondering voor activiteiten die maar weinig bijdragen aan de luchtvervuiling, oftewel: niet in betekenende mate (NIBM). In een aantal situaties moet de luchtkwaliteit wel beoordeeld worden:

  • bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit (als bedoeld in het Bal);
  • bij de aanleg van een tunnel langer dan 100 meter of als een tunnel wijzigt en daarbij minimaal 100 meter in lengte toeneemt;
  • bij de aanleg van een auto(snel)weg.

Een wijzigingsbesluit voldoet aan de luchtkwaliteitsnormen indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat het plan niet leidt tot het overschrijden van een grenswaarde (vanaf ingangsdatum) danwel niet leidt tot een toename van reeds bestaande overschrijding van een grenswaarde;
  • aannemelijk is gemaakt dat de luchtkwaliteit als gevolg van het plan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft; danwel bij een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit, door een met het plan samenhangende maatregel of een door die uitoefening of toepassing optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (saldering);
  • aannemelijk is gemaakt dat het plan NIBM bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor een grenswaarde is opgenomen.

Luchtvervuiling door milieubelastende activiteiten

Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) bevat algemene Rijksregels voor lucht bij milieubelastende activiteiten. Voor veel milieubelastende activiteiten gelden regels die de emissie naar de lucht moeten beperken, alsmede een zogenaamde zorgplicht. Deze verplicht bedrijven vooraf na te gaan op welke wijze zij verontreiniging van de buitenlucht kunnen voorkomen of beperken. Bedrijven worden geacht preventieve maatregelen te nemen. De regels voor luchtemissies staan in hoofdstuk 4 en 5 van het Bal. De regels hebben tot doel de luchtkwaliteit te beschermen en te verbeteren. De specifieke beoordelingsregels voor lucht staan in artikel 8.17, 8.21 en 8.24 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).

4.9.2 Onderzoek

Figuur 19 toont het resultaat van de NIBM-tool, hieruit volgt dat het plan in 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op basis van figuur 20 en figuur 21 is ter plaatse van het plangebied sprake van een NO2 concentratie van 8 - 10 µg /m3 en een PM10 concentratie van 15 - 16 µg PM10/m3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.TAMOPH22bWapKer24b-ON01_0019.jpg"

Figuur 19: NIBM-tool

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.TAMOPH22bWapKer24b-ON01_0020.jpg"

Figuur 20: Uitsnede luchtkwaliteitskaart stikstofdioxide (NO2)

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.TAMOPH22bWapKer24b-ON01_0021.jpg"

Figuur 21: Uitsnede luchtkwaliteitskaart fijnstof (PM10)

4.9.3 Hoe is dit verwerkt in het plan

Wegens de sanering van de intensieve veehouderij zal de plaatselijke luchtkwaliteit verbeteren. Hoewel niet wordt voldaan aan de WHO-advieswaarde voor PM10 wordt wel voldaan aan de wettelijke norm. Maatregelen zijn niet noodzakelijk.

4.9.4 Conclusie

Met betrekking tot luchtkwaliteit is in het onderhavige initiatief sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

4.10 Milieueffectrapportage

Het doel van milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats geven in de besluitvorming. Het gaat dan om besluitvorming over plannen en programma's en projecten die duidelijke milieueffecten kunnen hebben.

4.10.1 Wettelijk kader

Bij de voorbereiding van een buitenplanse omgevingsplanactiviteit dient op grond van verschillende kaders nagegaan te worden of voor de activiteiten die met het betreffende besluit worden mogelijk gemaakt, een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld of niet.

Milieueffectrapportage (mer) brengt de milieueffecten van een plan of project in beeld voordat het bevoegd gezag daar een besluit over neemt. Het gaat onder andere om water, bodem, lucht, afval, natuur, gezondheid en archeologisch erfgoed.

De wetgeving over de m.e.r. is opgenomen in afdeling 16.4 van de Omgevingswet en in hoofdstuk 11 en bijlage V bij het Omgevingsbesluit. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende procedures:

  • plan-m.e.r.-beoordelingsplicht
  • plan-m.e.r.
  • project-m.e.r.-beoordelingsplicht
  • project-m.e.r.

Of het besluit over een ontwikkeling mer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig is, kan worden bepaald op basis van bijlage V bij het Omgevingsbesluit, in samenhang met de artikelen 11.6 en 11.8 van het Omgevingsbesluit. Kolom 1 van Bijlage V beschrijft categorieën waarvoor mogelijk een mer-plicht of mer-beoordelingsplicht geldt. Getoetst moet worden of het initiatief in kolom 1 voorkomt. Indien voor het mogelijk maken van het initiatief een besluit zoals beschreven in kolom 4 noodzakelijk is, dan dient aan kolommen 2 en 3 te worden getoetst. Als het initiatief voldoet aan de beschrijving in kolom 2 geldt een mer-plicht, er moet dan milieueffectrapportage worden gedaan en een milieueffectrapport worden opgesteld. Als het initiatief niet voldoet aan kolom 2 wordt beoordeeld of wordt voldaan aan de beschrijving in kolom 3. In bijna alle gevallen is dit het geval, er is dan sprake van een mer-beoordelingsplicht. Aan de hand van de mer-beoordeling wordt bepaald of het initiatief leidt tot aanzienlijke milieueffecten (zowel positief als negatief) en of dit aanleiding geeft tot een mer-plicht.

4.10.2 Onderzoek

De milieubelangen zijn gebaat bij dit plan doordat een intensieve veehouderij wordt geamoveerd. De overige milieubelangen zijn onderzocht in de onderzoeken naar omgevingsfactoren, zijnde geluid, water, fijnstof, archeologie en natuur. Uit al deze onderzoeken blijkt dat er geen sprake is van belasting op c.q. van het milieu.

Op grond van artikel 16.43 van de Ow en artikel 11.6 van het Ob is de lijst met project-mer-plichtige en project-mer-beoordelingsplichtige projecten opgenomen in bijlage V van het Ob.

Het onderhavige project is niet opgenomen in de lijst, waardoor geen sprake van plan- of project-mer plicht. Wel kan gesteld wordt dat een m.e.r. beoordeling uitgevoerd moet worden om te beoordelen of de verschillende milieubelangen cumulatief bezien niet geraakt worden. Volgens vaste jurisprudentie mag deze beoordeling plaatsvinden in een bestemmingsplan, of in dit geval in het omgevingsplan.

Nu met dit plan geen milieubelangen in negatieve zin geraakt worden kan op grond van deze beoordeling geconcludeerd worden dat geen noodzaak bestaat tot een nadere m.e.r. procedure.

4.10.3 Hoe is dit verwerkt in het plan

Op basis van voorgaande mer-beoordeling is geen mer noodzakelijk.

4.10.4 Conclusie

Met betrekking tot milieueffectrapportage is in het onderhavige initiatief sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

4.11 Mobiliteit, Verkeer En Parkeren

In de Omgevingswet is geen regelgeving opgenomen met betrekking tot mobiliteit en parkeren. De verkeersveiligheid is primair geborgd in de weg- en verkeerswetgeving, waaronder de Wegenverkeerswet. Daarnaast zijn richtlijnen opgenomen in het ASVV (Aanbevelingen voor Verkeersvoorzieningen Binnen de Bebouwde Kom). Wel is een veilige en gezonde fysieke leefomgeving één van de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet (artikel 1.3 Ow).

4.11.1 Wettelijk kader

Om in het omgevingsplan tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (artikel 2.4 en 4.2 Ow) te komen is van belang dat verkeer- en parkeerhinder worden voorkomen vanwege de impact op de fysieke leefomgeving. De verwerking van verkeersstromen heeft daarbij invloed op verkeersveiligheid, zo is voor een veilige indeling van een weg een bepaald ruimtebeslag noodzakelijk. Daarnaast moet een ontwikkeling, afhankelijk van de parkeerbehoefte die ontstaat, voorzien in voldoende parkeerplaatsen om te voorkomen dat de parkeerdruk toeneemt en parkeeroverlast ontstaat.

4.11.2 Onderzoek

Verkeer

Ter beoordeling van de verkeersgeneratie in de toekomstige situatie is gebruikgemaakt van de kencijfers van het CROW (CROW, publicatie 381, van parkeerkencijfers naar parkeernomen). Onder verkeersgeneratie wordt hierbij de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (excl. openbaar vervoer) verstaan die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de desbetreffende voorziening toe rijdt en hiervan wegrijdt. Als kengetal is het gemiddelde van de minimale en maximale bandbreedte aangehouden.

Huidige situatie

In de huidige situatie is in het plangebied sprake van een gebruik voor wonen (agrarische bedrijfswoning) en een agrarisch bedrijf (intensieve veehouderij). Het plangebied wordt gecategoriseerd als 'weinig stedelijk, buitengebied'. De woning wordt gecategoriseerd als 'koop, huis, vrijstaand'. De CROW-publicatie kent geen categorie voor agrarische bedrijven. Gesteld wordt dat het agrarische bedrijf naar aard en omvang kan worden vergeleken met de categorie 'bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf)'.

Tabel 3: Verkeersgeneratie huidige situatie

Eenheid Verkeersgeneratie per eenheid Aantal eenheden Verkeersgeneratie
Agrarische bedrijfswoning 8,2 per woning 1 8,2
Intensieve veehouderij (agrarisch bedrijf) 10 per 100 m2 2080 208
Totaal 216,2

Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie is in het plangebied sprake van een gebruik door een agrarisch akkerbouwbedrijf met een bedrijfswoning en zes reguliere wooneenheden. Het plangebied wordt gecategoriseerd als 'weinig stedelijk, buitengebied'. De vrijstaande woningen worden gecategoriseerd als 'koop, huis, vrijstaand'. De vier twee-onder-een-kap woningen worden gecategoriseerd als 'Koop, huis, twee-onder-een-kap'.

Tabel 4: Verkeersgeneratie huidige situatie

Eenheid Verkeersgeneratie per eenheid Aantal eenheden Verkeersgeneratie
Agrarische bedrijfswoning 8,2 per woning 1 8,2
Agrarisch akkerbouwbedrijf 10 per 100 m2 485 48,5
Twee-onder-een-kap woning 7,8 per woning 4 31,2
Vrijstaande woning 8,2 per woning 2 16,4
Totaal 104,3

Op basis van tabel 2 en tabel 3 is sprake van een afname in verkeersgeneratie van 111,9 verkeersbewegingen per etmaal. In werkelijkheid is de afname in verkeersgeneratie waarschijnlijk lager, omdat de inschatting van de huidige situatie een ruime schatting betreft. Desalniettemin zal sprake zijn van een afname in verkeersgeneratie, met name met betrekking tot zwaar (vee)vervoer. Daarmee heeft de ontwikkeling een positieve uitwerking op de lokale verkeerssituatie en zal ook de verkeersveiligheid verbeteren. Geconstateerd wordt dat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Parkeren

Onderhavig initiatief voorziet in de toevoeging van zes woningen. Op basis van de parkeernormennota betreffen dit woningen in de categorie 'woning duur' in de stedelijke zone 'rest bebouwde kom'. Voor dergelijke woningen geldt een parkeernorm van 2,1 parkeerplaatsen per woning. Voor de nieuwe woningen moeten derhalve 12,6, afgerond 13, parkeerplaatsen worden gerealiseerd.

4.11.3 Hoe is dit verwerkt in het plan

Ten behoeve van de nieuwe woningen worden 14 parkeerplaatsen gerealiseerd. De bestaande woning aan de Wapenvelder Kerkweg 24b kent reeds voldoende parkeergelegenheid. Geconstateerd wordt dat het initiatief voorziet in de parkeerbehoefte en dus sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.TAMOPH22bWapKer24b-ON01_0022.png"

Figuur 22: Parkeergelegenheid in de toekomstige situatie

4.11.4 Conclusie

Met betrekking tot verkeer en parkeren is in het onderhavige initiatief sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

4.12 Natuur

De wetgever heeft besloten dat een deel van de natuurbeschermingsregels, die eerder grotendeels te vinden waren in de Wet natuurbescherming, over te laten gaan in het stelsel van de Omgevingswet. Het grootste gedeelte van de inhoudelijke regels voor de bescherming van de natuur hebben via het Aanvullingsbesluit natuur een plek gekregen in de algemene maatregelen van bestuur (AMvB’s) behorende bij de Omgevingswet.

4.12.1 Wettelijk kader

Ter bescherming van de natuur zijn in het Bkl diverse regels opgenomen. Het gaat hierbij in de eerste plaats om regels voor de gebiedsbescherming van aangewezen Natura 2000-gebieden, nationaal landschap en provinciaal beschermde gebieden, regels voor soortenbescherming van te beschermen plant- en diersoorten en regels ter bescherming van houtopstanden. Het gebieds- en soortenbeschermingsregime vloeit voor een belangrijk deel voort uit twee Europese richtlijnen, te weten de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn.

Gebiedsbescherming

Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen en projecten, mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze bij de voorbereiding van een omgevingsplan in kaart te worden gebracht en beoordeeld. Bescherming van Natura 2000-gebieden, nationaal landschap en provinciaal beschermde gebieden kennen een interne alsook een externe werking. Zowel ingrepen die binnen, als ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en negatieve effecten kunnen veroorzaken op de instandhoudingsdoelstellingen moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Conform Ow bijlage A is een Natura 2000-activiteit een: Activiteit, inhoudende het realiseren van een project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.

Stikstofdepositie

Stikstofdepositie is geregeld in de Ow en Amvb’s. De regels van artikel 5.5a van de Wet natuurbescherming (Wnb) blijven gelden tot een bij koninklijk besluit te bepalen datum. Hier vindt, vooralsnog, dus geen verandering plaats ten opzichte van oorspronkelijke wet- en regelgeving. In de Omgevingswet zal uiteindelijk een omgevingswaarde ten aanzien van stikstof worden ingevoerd.

Soortenbescherming

Onder de Omgevingswet zijn alle inheemse flora en fauna beschermt. De bescherming richt zich zowel op soorten van Europees belang, die onder de reikwijdte van de Vogel- en Habitatrichtlijn vallen, als op bepaalde soorten van nationaal belang. Het kan de vorm hebben van wet- en regelgeving, maar ook van fysieke maatregelen die bescherming, vestiging of uitbreiding van een soortenpopulatie stimuleren. Op grond van artikel 2.18 lid 1 sub g van de Omgevingswet zijn in beginsel de provincies hiervoor verantwoordelijk. Echter, ook decentrale overheden kunnen hierover beleid voeren. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het vaststellen van bijvoorbeeld een programma van soortenbescherming. Soortenbescherming in de Omgevingswet is vooral gericht op het reguleren van flora- en fauna-activiteiten, dit zijn activiteiten die gevolgen kunnen hebben voor dieren en planten in het wild. Er kan dan een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit benodigd zijn. Door strikte formulering van een flora- en fauna-activiteit moet bij vrijwel alle activiteiten in de fysieke leefomgeving worden onderzocht:

  • of er soorten aanwezig zijn;
  • welke soorten dat zijn;
  • of deze negatief worden aangetast door de geplande werkzaamheden.

In hoofdstuk 11 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) wordt bepaald wanneer een vergunning nodig is.

4.12.2 Onderzoek

In het kader van de beoogde ontwikkeling is een Quickscan Flora & Fauna uitgevoerd door Lycens B.V., het bijbehorende rapport is bijgevoegd bij als Bijlage 7 Quickscan flora en fauna.

Gebiedsbescherming

Het onderzoeksgebied behoort niet tot het Gelders Natuurnetwerk, de Groene ontwikkelingszone, natte landnatuur, Ganzenrustgebied, Weidevogelgebied of Natura 2000-gebied, maar overlapt wel met het Nationaal landschap Veluwe. De bescherming van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone kent geen externe werking. Daarnaast hebben voorgenomen activiteiten een lokale invloedsfeer en is de afstand met het onderzoeksgebied dusdanig groot dat de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van de natte landnatuur, Weidevogelgebied en Ganzenrustgebied hebben. Op basis van de kernkwaliteiten die zijn toegewezen aan het deelgebied Gradiënt Oost-Veluwe waartoe het onderzoeksgebied behoort kan worden uitgesloten dat beschermd gebied Nationaal landschap wordt aangetast. Voorgenomen activiteiten leiden niet tot consequenties ten aanzien van provinciaal beleid.

Stikstofdepositie

In het kader van de beoogde ontwikkeling is een Quickscan Flora & Fauna uitgevoerd door Craeft Advies B.V., het bijbehorende rapport is bijgevoegd bij als Bijlage 8 Voortoets Natuur - gebiedsbescherming (stikstof).

Op grond van de uitgevoerde Aerius-berekeningen blijkt dat zowel in de aanlegfase als gebruiksfase geen sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000 gebieden. Er is dan ook per definitie geen sprake van significant negatieve effecten. Het bevoegd gezag kan derhalve medewerking verlenen aan de afgifte van een Omgevingsvergunning, er is geen sprake van een vergunningplicht voor een Natura 2000 activiteit.

Soortenbescherming

De inrichting en het gevoerde beheer maken het onderzoeksgebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het onderzoeksgebied als foerageergebied en mogelijk bezet een beschermd grondgebonden zoogdier er een vaste rust- en/of voortplantingsplaats, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en nestelen er vogels. Vleermuizen en beschermde ongewervelden bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het onderzoeksgebied en amfibieën bezetten er geen voortplantingsplaats.

Van de in het onderzoeksgebied nestelende vogelsoorten is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van bezette vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is september-februari. Voorgenomen werkzaamheden mogen juridisch beschouwd wel plaatsvinden tijdens het broedseizoen van vogels mits geen bezette vogelnesten beschadigd/vernield worden. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.

Mogelijk komen algemeen beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën voor binnen het onderzoeksgebied. Deze soorten staan op de provinciale vrijstellingslijst voor ruimtelijke ingrepen of worden niet negatief aangetast door de geplande werkzaamheden. Er hoeft dan ook geen ontheffing voor de uitvoering van voorgenomen activiteiten te worden aangevraagd. Aanbevolen wordt om buiten de kwetsbare periode van de soorten aan het werk te gaan en één richting op te werken zodat de dieren de mogelijkheid hebben om te vluchten.

In het kader van de specifieke zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het onderzoeksgebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten. Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten wordt de functie van het onderzoeksgebied als foerageergebied tijdelijk aangetast. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.

4.12.3 Hoe is dit verwerkt in het plan

Geen maatregelen noodzakelijk.

4.12.4 Conclusie

Met betrekking tot natuur is in het onderhavige initiatief sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

4.13 Omgevingsveiligheid

Omgevingsveiligheid beschrijft de risico’s die ontstaan als gevolg van opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen en windturbines. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Ook wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor omgevingsveiligheid zijn regels opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving.

4.13.1 Wettelijk kader

De hoofdlijnen van het wettelijk kader omtrent de externe veiligheid zijn opgenomen in instructieregels in afdeling 5.1.2 Bkl. In bijlage VII van het Bkl zijn activiteiten aangewezen als risicobronnen. Deze risicobronnen zijn van belang voor de regels over het plaatsgebonden risico (PR) en aandachtsgebieden. Het betreft de volgende activiteiten:

  • Activiteiten met gevaarlijke stoffen bij bedrijven.
  • Het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen (weg, water en spoor).
  • Buisleidingen met gevaarlijke stoffen die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Bal.
  • Windturbines die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Bal.

Onder de Omgevingswet is het werken met aandachtsgebieden voor externe veiligheidsrisico’s een manier van omgaan met het groepsrisico (GR) (artikel 5.12 t/m 5.15 Bkl). Een aandachtsgebied geldt van rechtswege. Deze worden vastgelegd in het Register Externe Veiligheid (REV) en zijn digitaal raadpleegbaar. De data uit het REV wordt ontsloten via de Atlas leefomgeving. In het deelplan moet binnen deze aandachtsgebieden rekening worden gehouden met het groepsrisico. Hier wordt aan voldaan door in het aandachtsgebied geen beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen toe te laten en ook geen beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties. Deze gebouwen en locaties zijn wel toelaatbaar als er daarvoor extra maatregelen worden genomen.

Kwetsbare gebouwen zijn alle gebouwen met een woonfunctie (niet verspreid liggende bebouwing). Gebouwen en locaties zijn ook kwetsbaar als er veel personen een groot deel van de dag aanwezig zijn, bijvoorbeeld gebouwen met een kantoorfunctie. Daarnaast bestaan er ook zeer kwetsbare gebouwen. Een gebouw is ‘zeer kwetsbaar’ als het een gebouw is voor mensen die zichzelf niet op tijd in veiligheid kunnen brengen, zoals een kinderopvang, basisschool, school/verblijf voor personen met een lichamelijke of geestelijke beperking, een woonfunctie voor 24-uurszorg en gevangenissen.

Onder de Omgevingswet werken gemeenten in het kader van externe veiligheid met aandachtsgebieden. Gemeenten moeten in hun omgevingsplan regels opnemen omtrent externe veiligheid. Dat geldt onder meer als zij in de buurt van een risicobron nieuwe (kwetsbare) gebouwen toestaan of als de gemeente nieuwe risicobronnen op haar grondgebied wil toestaan.

In het omgevingsplan van de gemeente Heerde zijn (nog) geen aandachtsgebieden opgenomen in het kader van externe veiligheid, derhalve is vastgehouden aan het omgevingsplan van rechtswege.

4.13.2 Onderzoek

In de huidige situatie is in het plangebied reeds een beperkt kwetsbaar object aanwezig: de agrarische bedrijfswoning. In de toekomstige situatie komen hier zes beperkt kwetsbare objecten bij: de zes nieuwe reguliere woningen. Figuur 23 toont een uitsnede van de kaart met bronnen risicobronnen van Atlas voor de Leefomgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.TAMOPH22bWapKer24b-ON01_0023.png"

Figuur 23: Uitsnede externe veiligheidskaart

Buisleidingen

Ten westen van het plangebied is een buisleiding gesitueerd met een plaatsgebonden risicocontour en brandaandachtsgebied. De afstand van het hart van de leiding tot het plangebied bedraagt circa 490 meter. Deze afstand is dusdanig groot dat deze risicobron geen belemmering vormt voor het plan.

Transportassen (weg, spoor, water)

In de omgeving van het plangebied zijn transportassen met een externe veiligheidsrisico's gesitueerd. Ten westen van het plangebied, op circa 3,6 km afstand, ligt de A50. Ten oosten van het plangebied ligt op circa 4,2 km de IJssel en op circa 5,0 km de spoorlijn Zwolle - Deventer. Over deze transportassen vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De afstand tot het plangebied is dusdanig groot dat geen sprake is van belemmeringen voor het plan.

Risicovolle inrichtingen

Ten noorden van het plangebied is op circa 720 meter afstand een risicovolle inrichting gesitueerd. Dit betreft een opslagtank. Voor de bron gelden verschillende aandachtsgebieden voor explosie en brand. Het plangebied ligt buiten deze gebieden. De afstand tot het plangebied is dusdanig groot dat geen sprake is van een belemmering.

4.13.3 Hoe is dit verwerkt in het plan

In het plangebied is geen sprake van een veiligheidsrisico, maatregelen zijn daarom niet noodzakelijk.

De toegangsweg naar de 6 woningen moet geschikt zijn voor hulpverleningsvoertuigen. De weg wordt daarom verhard en is minimaal 3,25 meter breed.

4.13.4 Conclusie

Met betrekking tot omgevingsveiligheid is in het onderhavige initiatief sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

4.14 Water

Uit de Omgevingswet en paragraaf 5.1.3 van het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (Bkl) volgt, dat de gemeenteraad bij de vaststelling van (een wijziging van) het omgevingsplan rekening dient te houden met waterbelangen.

4.14.1 Wettelijk kader

Artikel 5.37 van het Bkl stelt dat in een omgevingsplan rekening wordt gehouden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. Naast de specifieke regels als gesteld in paragraaf 5.1.3 Bkl over delen van het watersysteem in het omgevingsplan, worden voor een duiding van de gevolgen voor het beheer van het watersysteem, de opvattingen van het bestuursorgaan dat belast is met het beheer van die watersystemen betrokken. Denk bijvoorbeeld aan (instructie)regels uit de provinciale omgevingsverordening en de waterschapsverordening.

Het is aan het bevoegd gezag om te bepalen hoe andere bestuursorganen bij de besluitvorming worden betrokken bij de weging van het waterbelang. Onder de Omgevingswet is de oorspronkelijke watertoets niet langer voorgeschreven en is de gemeente vrij om hier zelf invulling aan te geven. Gemeenten kunnen zelf besluiten om omgevingswaarden vast te stellen. Indien hiervan sprake is, dient in een ruimtelijke procedure ook aan deze omgevingswaarde getoetst te worden.

Ten slotte zijn de regels van art. 5.165 Bkl en paragraaf 22.3.8 uit de bruidsschat van belang met betrekking tot het lozen van (industrieel) afvalwater in het openbaar vuilwaterriool. In het algemeen is de specifieke zorgplicht voor milieubelastende activiteiten die in de bruidsschat zijn opgenomen voldoende.

4.14.2 Onderzoek

Op basis van subparagraaf 3.5.6 geldt voor het onderhavige initiatief een waterbergingsopgave van 60 mm waterberging per vierkante meter verharding. Als gevolg van de ontwikkeling neemt de verharding af. Er wordt wateropvangend grasland gerealiseerd.

4.14.3 Hoe is dit verwerkt in het plan

Er wordt wateropvangend grasland gerealiseerd.

4.14.4 Conclusie

Met betrekking tot water is in het onderhavige initiatief sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Hoofdstuk 5 Voorbereiding En Participatie (Maatschappelijke Uitvoerbaarheid)

5.1 Vooroverleg

Initiatieven die niet passen in een van onze bestemmingsplannen worden volgens het principe van uitnodigingsplanologie in behandeling genomen. Hiertoe is in november 2023 een principeverzoek ingediend bij de gemeente Heerde. Naar aanleiding hiervan heeft de gemeente Heerde op 19 december 2023 een positieve grondhouding ten opzichte van het initiatief ingenomen.

Uit dit vooroverleg zijn enkele uitgangpunten naar voren gekomen welke bij de nadere uitwerking van het initiatief van belang zijn (geweest):

  • Ten behoeve van de functieverandering van het agrarische erf wordt advies ingewonnen van een ervenconsulent.
  • Het onderzoeken van potentiële milieuhinder ter plaatse van de nieuwe reguliere woningen.
  • Uitgaan van maximaal drie bouwvolumes met transparante verbinding van 8 meter OF maximaal vier bouwvolumes met een transparante verbinding van 6 meter.
  • Vergunningsvrij bouwen bij de nieuwe reguliere woningen moet worden uitgesloten.
  • Juridisch-planologisch borgen van landschappelijke inpassing(smaatregelen).
  • Opnemen spuitzonering in agrarische bestemming ten behoeve van gezond woon- en leefklimaat ter plaatse van nieuwe reguliere woningen.
  • Juridisch-planologisch borgen van architectonische samenhang (materiaal en kleurgebruik) van nieuwe woningen waarbij een enkele woonlaag met kap, inpandige berging en integrale duurzaamheidsmaatregelen het uitgangspunt is.

Op basis van hetgeen in voorliggend plan is opgenomen (motivering, regels en verbeelding) is invulling gegeven aan voorgenoemde uitgangspunten.

5.2 Participatie

Het "participatiebeleid fysieke leefomgeving" is van toepassing op de onderhavige ontwikkeling.

Het plan ligt niet in de nabijheid van derden waardoor geen sprake is van een noodzaak tot een omgevingsdialoog. Wel heeft de initiatiefnemer de buren (ondanks de afstand) geïnformeerd over de plannen. Hiervan is verslaglegging gemaakt. Hierbij is het participatiebeleid gebruikt.

Uit de reacties op het plan is niet naar voren gekomen dat er bezwaren zijn tegen het plan. Geconstateerd wordt dat hiermee positief op het plan is gereageerd.

5.3 Procedure

De procedure voor vaststelling van een wijzigingsbesluit op het omgevingsplan is geregeld in de Omgevingswet, het Omgevingsbesluit en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor het wijzigen van een omgevingsplan geldt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb.

Het ontwerp van dit wijzigingsbesluit wordt op grond van artikel 3.11 van de Awb gedurende zes weken voor iedereen ter inzage gelegd en het wordt tegelijkertijd elektronisch beschikbaar gesteld via de landelijke website (LVBB). Voorafgaand wordt hiervan mededeling gedaan in het Gemeenteblad. Gedurende deze periode kan eenieder een zienswijze over het ontwerpbesluit bij de gemeenteraad naar voren brengen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de financiële uitvoerbaarheid toegelicht. Uitgangspunt hierbij is dat de kosten die gemaakt worden ten behoeve van het planvoornemen voor rekening komen van de initiatiefnemer.

6.1 Financiële Economische Uitvoerbaarheid

In voorliggende ruimtelijke motivering is onderbouwd dat met het besluit tot wijziging van het omgevingsplan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wordt bereikt en dat het initiatief uitvoerbaar is. Op voorhand is er geen reden om aan te nemen dat de toegekende functies om financiële redenen niet binnen een redelijke termijn kunnen worden gerealiseerd. Gelet hierop kan aangenomen worden dat de realisatie economisch uitvoerbaar is.

6.2 Kostenverhaal

Op grond van artikel 13.11 Omgevingswet is de gemeente verplicht tot kostenverhaal bij gebruiksactiviteiten die mogelijk worden op grond van een nieuw toegedeelde functie of bij één of meerdere aangewezen bouwactiviteit(en). Het gaat om zogenaamde kostenverhaalsplichtige activiteiten zoals genoemd in artikel 8.13 Omgevingsbesluit (Ob). Kostenverhaal is mogelijk middels het afsluiten van een anterieure overeenkomst tussen de initiatiefnemer en het bevoegd gezag of via de publiekrechtelijke weg. Voor kostenverhaal via de publiekrechtelijke weg dient de gemeenteraad kostenverhaalregels vast te stellen in het omgevingsplan. Bovenstaande geldt niet indien de kosten die het initiatief vanwege artikel 8.15 Ob maakt anderszins verzekerd zijn dan wel vrijstelling wordt verleend voor de kosten in gevallen genoemd in artikel 8.14 Ob.

De gemeente Heerde heeft een anterieure overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer. Het kostenverhaal is hiermee gedekt.

6.3 Nadeelcompensatie

De basisregeling voor nadeelcompensatie staat in titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In titel 4.5 Awb staan de grondslagen, inhoudelijke eisen en procedurele bepalingen over toekenning van nadeelcompensatie.

De regels over nadeelcompensatie in afdeling 15.1 van de Omgevingswet zijn een aanvulling op deze algemene regeling uit de Awb. De regels over nadeelcompensatie in de Omgevingswet hebben voorrang op de regels in de Awb.

Het eventueel vergoeden van nadeelcompensatie die ontstaat als gevolg van de activiteit is geborgd in de afgesloten anterieure overeenkomst.

Hoofdstuk 7 Juridisch Kader Tam-omgevingsplan

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de beoogde ontwikkeling, het relevante beleid en de omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van dit TAM-IMRO omgevingsplan, bestaande uit een plankaart (verbeelding) en regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit TAM-IMRO omgevingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord, dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde functies zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.

Met het plan "Hoofdstuk 22B Wapenvelder Kerkweg 24-B/C, Wapenveld" wordt de amovering van de intensieve veehouderij juridisch-planologisch gerealiseerd. Daarbij wordt voortzetting van het agrarische bedrijf als akkerbouwbedrijf mogelijk gemaakt. Tevens wordt de ontwikkeling van zes maximale reguliere woningen mogelijk gemaakt.

Deze wijziging van het tijdelijk deel van het omgevingsplan van de gemeente Heerde is technisch opgesteld conform het InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO), maar is inhoudelijk uitgewerkt op basis van de vereisten volgens de Omgevingswet.

7.2 Opzet Regels

Op 1 januari 2024 is het omgevingsplan van rechtswege ontstaan. Dit omgevingsplan bestaat uit alle ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen en wijzigingsplannen, en uit de Bruidsschat die de gemeente van het Rijk heeft ontvangen. In deze Bruidsschat zitten onder meer regels voor milieubelastende activiteiten en bouwactiviteiten. Gemeenten krijgen tot 1 januari 2032 de tijd om het omgevingsplan van rechtswege en andere regels over de fysieke leefomgeving om te zetten naar een nieuw omgevingsplan. Op grond van artikel 2.4 en 22.6 van de Omgevingswet kan de gemeenteraad het omgevingsplan van rechtswege (laten) wijzigen.

Toepassing TAM-IMRO

De Omgevingswet integreert wetgeving en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. Het DSO ondersteunt bij de uitvoering van de wet bestaat uit lokale systemen van overheden en de landelijke voorziening (DSO-LV), zoals Regels op de kaart en het Omgevingsloket. Er zijn tijdelijke alternatieve maatregelen (TAMs) ontwikkeld voor organisaties die nog geen gebruik kunnen maken van lokale of landelijke onderdelen van het DSO. Een van deze TAMs is TAM-IMRO. Bij TAM-IMRO wordt het omgevingsplan gewijzigd via de – onder de Wet ruimtelijke ordening gebruikte – IMRO-standaard en de voorziening ruimtelijkeplannen.nl.

Het gebruik van TAM-IMRO is toegestaan tot en met 31 december 2025.

Werkingsgebied

De regels in dit TAM-IMRO omgevingsplan zijn van toepassing op de locatie Wapenvelder Kerkweg 24b-c, waarvan de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand xxx, zoals vastgelegd op https://omgevingswet.overheid.nl/regels-op-de-kaart/zoeken/locatie?regelsandere=regels. In hoofdstuk 1 van voorliggende ruimtelijke motivering is een overzichtskaart van het werkingsgebied c.q. plangebied opgenomen.

7.2.1 Preambule

In de preambule is opgenomen dat het TAM-IMRO omgevingsplan gelezen moet worden als hoofdstuk in het gemeentelijk omgevingsplan en de artikelen als paragrafen van dat hoofdstuk. Dit om onduidelijkheden met het omgevingsplan van rechtswege te voorkomen.

7.2.2 Inleidende bepalingen

Hoofdstuk 1 van de regels bevat bepalingen die gelden voor het gehele plangebied en bestaat uit:

  • Artikel 1 Begripsbepalingen: in dit artikel worden de begripsbepalingen van het omgevingsplan van rechtswege van toepassing verklaard.
  • Artikel 2 Aanvullende begripsbepalingen: in dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, dit ten behoeve van een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
  • Artikel 3 Meet en rekenbepalingen: dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering geïnterpreteerd moeten worden.
  • Artikel 4 Toepassingsbereik: dit artikel geeft aan voor welk werkingsgebied de regels van toepassing zijn. Tevens wordt aangegeven dat specifieke artikelen uit de Omgevingswet en het omgevingsplan van rechtswege niet van toepassing zijn indien strijdigheid bestaat met de regels uit het TAM-IMRO omgevingsplan.
  • Artikel 5 Aanvraagvereisten: in dit artikel is aangegeven dat de aanvraagvereisten uit paragraaf 22.5.2 van het omgevingsplan van rechtswege ook van toepassing zijn verklaard op omgevingsvergunningaanvragen vereist op basis van het TAM-IMRO omgevingsplan.
  • Artikel 6 Algemeen gebruiksverbod: dit artikel geeft aan dat gebruik zoals niet omschreven in de regels van dit hoofdstuk, als strijdig wordt aangemerkt.

7.2.3 Functies en activiteiten

In Hoofdstuk 2 van de regels is opgenomen welke functies en activiteiten binnen het plangebied zijn toegestaan. Per toegestane functie is aangegeven waar en hoe bouwen ten behoeve van de functie is toegestaan.

In paragraaf 7.3 worden de verschillende functies en gebiedsaanduidingen toegelicht en wordt ook per functie aangegeven waarom voor deze toedeling is gekozen.

7.2.4 Algemene bepalingen

Hoofdstuk 3 van de regels bevat de algemene bepalingen. Deze bepalingen gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Artikel 10 Algemene bouwregels: in dit artikel zijn de algemene bouwregels die van toepassing zijn opgenomen.
  • Artikel 11 Algemene gebruiksregels: in dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze regels gaan uit van het principe dat gebruik uitsluitend is toegestaan in overeenstemming de ter plekke toegestane functies. Dit artikel bevat algemeen geldende bepalingen ten aanzien van strijdig en toegestaan gebruik volgens de in het omgevingsplan toegekende functies en activiteiten.

7.2.5 Overgangs- en slotbepalingen

In Hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In Artikel 13 Overgangsrecht is het overgangsrecht beschreven. Hierin wordt aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met het omgevingsplan. Hoofdstuk 23 van het omgevingsplan van rechtswege bevat slotbepalingen met een artikel genaamd citeertitel: 'Dit omgevingsplan wordt aangehaald als: 'Omgevingsplan gemeente Heerde'. Aangezien het TAM-IMRO omgevingsplan een onderdeel is van dit ene omgevingsplan wordt geen slotbepaling opgenomen.

7.3 Nadere Toelichting Op De Regels

Kenmerk van de Nederlandse regelgeving op het gebied van de fysieke leefomgeving is dat er sprake is van een 'ja, mits'-principe. Het omgevingsplan geeft voor veel functies aan onder welke voorwaarden ze voorstelbaar/inpasbaar zijn binnen het werkingsgebied of specifieke deelgebieden binnen het werkingsgebied. Het omgevingsplan vormt het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan welke functies op welke locaties binnen het werkingsgebied voorstelbaar worden geacht (en onder welke voorwaarden).

7.3.1 Functies en gebiedsaanwijzingen

Agrarisch

Het toekomstige agrarische akkerbouwbedrijf behoudt de bestemming 'Agrarisch', omdat dit toereikend is voor de beoogde bedrijfsvoering. Binnen het bouwvlak is een agrarische bedrijfswoning met 600 m2 agrarische bedrijfsbebouwing toegestaan. Middels de functieaanduiding 'geen veehouderij toegestaan' is het bedrijfsmatig houden van vee ter plaatse van het bouwvlak uitgesloten. Binnen de functie 'Agrarisch' is de uitoefening van een agrarisch bedrijf met bijkomstige voorzieningen toegestaan. Ter bescherming van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de functie wonen is middels een gebiedsaanduiding de toepassing van gewasbestrijdingsmiddelen in een zone van 50 meter rondom de woonfunctie uitgesloten.

Wonen

Ten behoeve van de beoogde woningen is de functie 'Wonen' opgenomen. Binnen het bouwvlak zijn twee-onder-één-kapwoningen en vrijstaande woningen toegestaan. Middels een maatvoering is het maximale aantal woningen vastgesteld, er mogen maximaal 6 woningen worden gerealiseerd. Bijgebouwen mogen uitsluitend aanpandig worden gerealiseerd. Vergunningsvrij bouwen is uitgesloten middels een verbodsbepaling.

Hoofdstuk 8 Belangenafweging En Conclusie

Op basis van voorliggende motivering wordt geconcludeerd dat, alles overwegende, de ontwikkeling wel aanvaardbaar is omdat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan

Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan

Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan

Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan

Bijlage 2 Inrichtingstekening

Bijlage 2 Inrichtingstekening

Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 3 Archeologisch onderzoek

Bijlage 4 Bodemonderzoek

Bijlage 4 Bodemonderzoek

Bijlage 5 Geluidonderzoek Activiteiten

Bijlage 5 Geluidonderzoek activiteiten

Bijlage 6 Geluidonderzoek Wegverkeer

Bijlage 6 Geluidonderzoek wegverkeer

Bijlage 7 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 7 Quickscan flora en fauna

Bijlage 8 Voortoets Natuur - Gebiedsbescherming (Stikstof)

Bijlage 8 Voortoets Natuur - gebiedsbescherming (stikstof)

Bijlage 9 Digitale Watertoets

Bijlage 9 Digitale watertoets