Malden, Grote Loef 2
Wijzigingsplan - gemeente Heumen
Vastgesteld op 20-02-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het wijzigingsplan Malden, Grote Loef 2 met identificatienummer NL.IMRO.0252.MAbpGroteloef2-VA01 van de gemeente Heumen;
1.2. bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen;
1.3 Aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte of vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.4 Aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 Aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 Aanduidingsvlak:
een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding, begrensd door een aanduidingsgrens.
1.7 Aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit:
een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit, uitgeoefend door de bewo(o)n(st)er van de woning, op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, ambachtelijk, kunstzinnig, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te stellen gebied, alsmede het beroepsmatig verlenen van diensten op deze gebieden, persoonlijke dienstverlening dan wel het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten en dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingsplichtig is.
1.8 Achtergevel:
de gevel van een gebouw, die is gesitueerd tegenover de voorgevel van het betreffende gebouw.
1.9 Bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.10 Bed & breakfast:
een inpandige voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als ondergeschikte toeristisch recreatieve activiteit.
1.11 Bestaande situatie:
- bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;
- bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.12 Bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.13 Bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.14 Bijgebouw:
een niet voor bewoning bestemd vrijstaand gebouw, dat dienstbaar is aan en in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.15 Bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.16 Bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.17 Bouwlaag:
een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.18 Bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.19 Bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.20 Bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.21 Bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond.
1.22 Carport:
een overkapping, al dan niet een gebouw zijnde, die dient voor de stalling van een (vierwielig) motorvoertuig.
1.23 Detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.24 Dienstverlening:
het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, met of zonder rechtstreeks contact met het publiek, zoals een bank, een uitzendbureau, hypotheekadviesbureau, dan wel diensten die gepaard gaan met detailhandel zoals een kapsalon, een videotheek, een stomerij of een schoenmakerij. Hieronder wordt tevens begrepen medische dienstverlening.
1.25 Eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond.
1.26 Erker:
een ondergeschikte transparante toevoeging aan de wegzijde op de begane grond.
1.27 Functie:
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.
1.28 Gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.29 Growshop:
een ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en /of leveren van kweekbenodigdheden (zoals potgrond, meststoffen, bestrijdingsmiddelen, lampen, ventilatiesystemen, waterpompen) voor psychotrope stoffen, aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps-of bedrijfsactiviteit. Ook ruimten die een andere benaming hebben dan growshop, maar waarin voornoemde activiteiten plaatsvinden, vallen onder het begrip 'growshop'.
1.30 Hoeksituatie:
een perceel dat, door zijn ligging op een straathoek, aan twee zijden een naar de weg gekeerde perceelsgrens heeft.
1.31 Hoofdfunctie:
een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.
1.32 Hoofdgebouw:
een gebouw, inclusief alle aan- en uitbouwen met uitzondering van carports, dat op een bouwperceel door zijn indeling of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.33 Kamerverhuur:
een voorziening gericht op de verhuur van een losse kamer binnen een woning, ten behoeve van permanente bewoning.
1.34 Medische dienstverlening:
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van medisch- economische en medisch-maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen:
- 1. bedrijfsgezondheidszorg (arbodienst);
- 2. medische detailhandel, uitsluitend ondergeschikt;
- 3. kantoorruimte voor zorgverleners, zorg organisaties en patiëntenplatforms/verenigingen;
- 4. naar aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van prostitutie.
1.35 Ondergeschikte bouwdelen:
bouwdelen, ondergeschikt aan een woning, zoals stoepen, stoeptreden, hellingbanen, funderingen balkons, erkers, entreeportalen, veranda's, overkappingen en afdaken.
1.36 Overkapping:
een bouwwerk bestaande uit maximaal twee al dan niet tot de constructie behorende wanden.
1.37 Propaantank:
opslagvoorziening voor propaangas.
1.38 Prostitutiebedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het tegen betaling doen plaatsvinden van seksuele omgang met prostituees op een naar buiten toe kenbare wijze, zoals een bordeel of escortservice.
1.39 Seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden dan wel voor detailhandel in seks- en/of porno-artikelen.
Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksautomaat of sekswinkel, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.40 Smartshop:
een ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en /of leveren van psychotrope stoffen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Ook ruimten die een andere benaming hebben dan smartshop, maar waarin voornoemde activiteiten plaatsvinden, vallen onder het begrip 'smartshop'.
1.41 Twee-aaneen:
bebouwing in half-vrijstaande en/of geschakelde hoofdgebouwen, waarvan het hoofdgebouw aan maximaal één zijde grenst aan een ander hoofdgebouw en daardoor aan één zijde in de perceelsgrens is gebouwd.
1.42 Uitbouw:
de vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of in visueel opzicht (onder meer wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.43 Voorgevel:
de kennelijke voorgevel van een gebouw.
1.44 Voorgevellijn:
de lijn gevormd door het voornaamste oorspronkelijke voorgevelvlak (dus met voorbijgaan aan ondergeschikte aan- of uitbouwen) en het verlengde hiervan.
1.45 Voorgevelrooilijn:
de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.
1.46 Voorste bouwgrens:
elke naar de weg of de openbare ruimte gekeerde bouwgrens.
1.47 Voorzieningen voor de waterhuishouding:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater.
1.48 Vrijstaand:
bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet in de perceelsgrens zijn gebouwd.
1.49 Werk:
een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.
1.50 Woning:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een zelfstandig wonend persoon of een samenwonende groep van personen.
1.51 Woongebouw:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, waarin uitsluitend woonfuncties zijn gelegen, die zijn aangewezen op een of meer gemeenschappelijke verkeersruimten.
1.52 Zijerf:
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat gebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Afstand tot de (zijdelingse) (bouw)perceelsgrens:
de maat tussen de zijdelingse grens van een (bouw)perceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is.
2.2 Bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.
2.3 Bebouwingspercentage:
de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen op een bouwperceel, in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel.
2.4 Breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
2.5 Goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 Inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 Bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.8 Bruto vloeroppervlak van een gebouw:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidsmuren.
2.9 Oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.10 Peil:
de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen, al dan niet in combinatie met een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit, bed & breakfast en/of kamerverhuur;
- b. tuinen en erven;
- c. (ondergronds)parkeren;
met bijbehorende bebouwing, wegen en paden, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1, 3.2.2 en 3.2.5 voor het bouwen van aan- of uitbouwen, bijgebouwen en/of carports, met dien verstande dat:
- a. de gezamenlijke oppervlakte van alle bij het hoofdgebouw behorende bijgebouwen en carports maximaal 50 m² mag bedragen en het bebouwingspercentage van een bouwperceel maximaal 50;
- b. de goothoogte maximaal 3 m mag bedragen, dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 m;
- c. de bouwhoogte maximaal de bouwhoogte van het hoofdgebouw verminderd met 2 m mag bedragen, waarbij geldt dat de bouwhoogte in ieder geval 3 m mag bedragen en maximaal 5 m;
- d. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden geschaad en het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig mag worden aangetast.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Archeologische Verwachting 1
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden in de gronden.
4.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 200 m², een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
- b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. De verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties;
- c. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien wordt aangetoond dat de grond dieper dan 0,40 m is gewoeld of indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, welke is getoetst door een archeologische deskundige, afdoende is vastgesteld;
- d. Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen te verlenen, vraagt het bevoegd gezag een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg om advies.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen en de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' te verwijderen indien is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Bestaande afwijkende maatvoering
Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:
- a. De op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- b. De op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
- c. In geval van herbouw is het bepaalde onder a en b slechts van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
6.2 Ondergronds bouwen
- a. Op plaatsen waar hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd;
- b. De verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 3,50 m;
- c. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw of bijgebouw mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- a. een gebruik van de onbebouwde grond als stort- en opslagplaats van aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud;
- b. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een prostitutiebedrijf en/of seksinrichting;
- c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor de realisatie van propaantanks;
- d. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een smartshop en /of growshop.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
- a. de voorgeschreven goothoogte, hoogte en oppervlakte van gebouwen, percentages, horizontale en verticale diepten, afstanden tot perceelsgrenzen en overige maatvoering, eventueel met overschrijding van een bouwgrens, niet zijnde een bestemmingsgrens, met dien verstande dat deze afwijkingen niet meer mogen bedragen dan 10% van de in deze regels voorgeschreven maatvoering;
- b. bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, op de verbeelding, indien en voor zover deze afwijkingen noodzakelijk zijn in verband met de uitmeting van het terrein, dan wel indien dit uit oogpunt van doelmatig gebruik van de grond gewenst is, met dien verstande dat het beoogde stedenbouwkundig beeld niet mag worden geschaad en de afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer mag bedragen dan 10,00 m;
- c. het bouwen van bouwwerken van openbaar nut, voor zover deze, indien het gebouwen betreft, geen grotere inhoud hebben dan 50,00 m³ en geen grotere hoogte dan 4,00 m;
- d. het oprichten van antennes met een grotere hoogte dan ten aanzien van bouwwerken, geen gebouw zijnde, is toegestaan, voor zover deze grotere hoogte noodzakelijk is in verband met het beoogde gebruik, met dien verstande dat dit met het oog op het stedenbouwkundig beeld aanvaardbaar moet zijn.
Artikel 9 Algemene Procedureregels
9.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de ter-inzage-legging van het ontwerp van het bestemmingsplan.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Parkeren
- a. Bij het bouwen zoals toegestaan op grond van de bestemmingen genoemd in hoofdstuk 2, alsmede voor een gebruikswijziging van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 6.5, dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid (inclusief fietsparkeren) overeenkomstig de parkeernormen zoals opgenomen in de 'CROW-publicatie 317 'kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', of de rechtsopvolger daarvan.
- b. Van het bepaalde onder a kan worden afgeweken, indien kan worden aangetoond dat op andere wijze is voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %;
- c. het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Malden, Grote Loef 2'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan
De eigenaar van het perceel aan de Grote Loef 2 in Malden heeft de wens om op het perceel een woning te realiseren. Het vigerend bestemmingsplan bevat een wijzigingsbevoegdheid waarmee het onder voorwaarden mogelijk is één woning te realiseren op de locatie. De realisatie van een woning op de betreffende locatie was in het vorige bestemmingsplan ook al mogelijk. Voorliggend document motiveert waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Grote Loef 2 in Malden, gemeente Heumen. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied in de omgeving (bron: openstreetmap.org)
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
Hoofdstuk 2 Het Initiatief
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied ligt nabij de Rijksweg in een woonwijk in Malden. Rondom het perceel aan de Grote Loef 2 zijn woningen en een kantoor gevestigd. Het plangebied is nu een grasveld. Op bijgevoegde luchtfoto is de huidige situatie weergegeven.
Luchtfoto plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
2.2 Toekomstige Situatie
Met dit bestemmingsplan wordt het voorheen geldende bouw- en gebruiksrecht hersteld. In het plangebied wordt het mogelijk een vrijstaande woning te bouwen. De woning kan worden ontsloten aan de zijde van de Grote Loef. Parkeren zal plaatsvinden op eigen terrein. Qua hoogten en overige bepalingen wordt aangesloten bij de omliggende woningen.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 1 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'acute regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van het SVIR en het Barro.
Ladder duurzame verstedelijking
Aangezien het initiatief slechts de ontwikkeling van 1 woning betreft, is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 Bro, zo blijkt uit jurisprudentie. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing.
3.2 Provinciaal Beleid
Algemeen
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van Gelderland. Deze zijn in 2014 vastgesteld en sindsdien een aantal keren geactualiseerd naar aanleiding van nieuwe wetgeving of nieuwe initiatieven. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gelderland
De Omgevingsvisie heeft een tweetal doelen geformuleerd, te weten:
- 1. Duurzame economische structuurversterking;
Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. Ter versterking van de kansen voor bedrijvigheid zet de provincie gericht stappen om ruimte te bieden aan initiatiefnemers en om hen te faciliteren. Dat betekent vooral:
- kansen bieden aan bestaande bedrijven,
- creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's,
- creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal,
- versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren,
- een gezonde vrijetijdseconomie,
- een adequaat beheer van de bestaande bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland, zowel kwalitatief als kwantitatief en een daarop aangepaste aanpak van eventuele nieuwe plannen.
- 2. Borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving.
De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral:
- ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek,
- zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap,
- een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed, een gezonde en veilige leefomgeving.
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Als leidend principe wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik gehanteerd. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
Het plangebied ligt in de stadsregio Arnhem-Nijmegen. Het gebied kenmerkt zich onder andere door het grootste stedelijke netwerk van Oost-Nederland, de hoge kwaliteit van het voorzieningenniveau en meerdere kennisinstellingen. Eén van de uitgangspunten van het beleid van deze regio is het belang van de bestaande woningvoorraad en het benutten van de beschikbare ruimte. Onderhavig plan sluit aan op dit speerpunt door een woning in de kern Malden te realiseren op een locatie die de gemeente heeft aangewezen als woningbouwlocatie.
Op de ladder voor duurzame verstedelijking is ingegaan in paragraaf 3.1. Het initiatief past in het provinciale beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Heumen 2025
Voor het grondgebied van de hele gemeente Heumen is de structuurvisie Heumen 2025 opgesteld (vastgesteld 13 februari 2014). In deze visie wordt ten aanzien van de verschillende (gewenste) ruimtelijke ontwikkelingen een toekomstbeeld gegeven tot het jaar 2025. Hierbij worden onder andere wonen en werken, recreatie en toerisme, natuur en landschap, verkeer, cultuurhistorie en duurzaamheid belicht.
Het dorp
De kern Malden is het grootste dorp binnen de gemeente Heumen. Er wonen ruim 10.000 mensen. Malden is de hoofdkern van de gemeente en beschikt over een omvangrijk aanbod aan voorzieningen, waaronder: het winkelcentrum, zorgcentra, het gemeentehuis, het cultureel centrum, de bioscoop, het zwembad en de bibliotheek. Malden is ruimtelijk opgebouwd uit in de tijd opeenvolgend gebouwde woonwijken die rondom het centrum zijn aangelegd. Als gevolg hiervan neemt het centrum nog altijd een vrij centrale plek in binnen het dorp. Wel is met de groei en vernieuwing van het dorp een groot deel van de historische bebouwing en het historische karakter verdwenen.
Ruimtelijke visie
Voor het dorp Malden is in 2009 de 'Structuurvisie Malden' opgesteld. Deze visie wordt met de Structuurvisie Heumen bevestigd, waarbij de planhorizon op 2025 wordt gezet en dat de onder andere volgende punten worden toegevoegd:
- het toevoegen van nieuwe woningen vindt plaats door middel van inbreiding. Inbreiding vindt plaats als onderdeel van een functiewijziging, herstructurering of herontwikkeling van bestaande bebouwde percelen. Inbreiding vindt niet plaats op nu openbare groengebieden, met uitzondering van de semi-agrarische gronden ten westen van de Rijksweg (Rijksweg-Zuid). Op locaties waar voormalige scholen zijn gesloopt, blijft het regime van de Structuurvisie Malden van toepassing;
- het centrumgebied wordt heringericht ter versterking van het dorpskarakter, ter voorkoming van een afwenteling van de verkeers- en parkeerdruk naar omliggende woongebieden en ter versterking van het functioneren van het winkelcentrum;
- er is ruimte voor beroep en bedrijf aan huis;
De Structuurvisiekaart (bron: gemeente Malden)
Relatie met ambitie
Met de visie op Malden wordt op de volgende wijze invulling gegeven aan de ambities in Hoofdstuk 2 van de visie:
- het geeft een invulling aan een evenwichtige bevolkingsopbouw in het dorp;
- het levert een bijdrage aan de woningbehoefte binnen de gemeente;
- het biedt ruimte voor de vestiging van ouderen en jongeren, met name rondom het centrum;
- het biedt ruimte voor de opwaardering en herinrichting van het centrumgebied;
- het draagt zorg voor het behoud van de groene kwaliteiten van het dorp;
- het draagt bij aan een verbeterde structuur van de doorgaande wegen en daarmee een veiliger woon- en leefklimaat;
- het levert een bijdrage aan de versterking van de recreatieve structuur binnen de gemeente.
Planspecifiek
Onderhavig plan is gelegen in het gebied 'het dorp' en voldoet met de inbreiding van een woning in de kern Malden aan de hierboven beschreven uitgangspunten uit de Structuurvisie Heumen.
3.3.2 Geldend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kern Malden' van de gemeente Heumen, vastgesteld op 13 juli 2017. Bijgevoegd een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan.
Uitsnede van het bestemmingsplan 'Kern Malden', het plangebied blauw omheind (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Wonen' zonder bouwvlak. Daarnaast geldt voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'. Deze dubbelbestemming is bedoeld voor de bescherming van de archeologische verwachtingswaarde in het gebied. Binnen de bestemming 'Wonen' mogen hoofdgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Het initiatief is daardoor in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Ter plaatse van de rode lijn rondom het plangebied geldt de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied'. Ter plaatse van deze aanduiding kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het oprichten van een woning door middel van het toevoegen van een bouwvlak en met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'Wetgevingszone - wijzigingsgebied' is één woning toegestaan;
- b. de bouwregels in artikel 17 van het vigerend bestemmingsplan dienen in acht genomen te worden, met uitzondering van artikel 17.2.1 sub d;
- c. de ontwikkeling dient inpasbaar te zijn vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt;
- d. de toe te laten woning dient binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma te passen;
- e. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet worden aangetoond, zo nodig door middel van onderzoek, in die zin dat:
- 1. de voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder, dan wel vastgestelde hogere grenswaarde, niet worden overschreden;
- 2. het groep- en individueel risico met betrekking tot externe veiligheid de grenswaarden niet overschrijden;
- 3. bodemsanering niet noodzakelijk is, dan wel alsnog zal plaatsvinden;
- 4. geen onaanvaardbare aantasting van beschermde plant- en diersoorten, als bedoeld in de flora- en faunawetgeving, plaatsvindt;
- 5. voldaan wordt aan de parkeernormen zoals bedoeld in artikel 32.1 van het vigerend bestemmingsplan;
- 6. de financiële haalbaarheid is gewaarborgd;
- 7. er geen bezwaren mogen zijn uit oogpunt van de waterhuishouding.
In voorliggend wijzigingsplan is onderbouwd dat aan de voorwaarden wordt voldaan.
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1 Milieu
4.1.1 Bodem
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Voor de ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 1. Hierin is geconcludeerd dat er in de boven- en ondergrond geen verontreinigingen zijn geconstateerd. In het grondwater is slechts licht verontreinigd. Er is zowel op maaiveld als in de bodem geen asbest geconstateerd. Er zijn daarom geen milieuhygiënische belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot bodem.
4.1.2 Lucht
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet kent onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Aangezien de ontwikkeling van één woning ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen ligt, draagt het project 'niet in betekende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
4.1.3 Geluid
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
- woningen;
- geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
- geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Het plan voorziet met de ontwikkeling van 1 woning in een nieuw geluidgevoelig object, gelegen aan de Grote Loef en nabij de Rijksweg. Voor deze wegen geldt een maximumsnelheid van 50 km/u. Voor deze wegen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het volledige akoestisch onderzoek is weergegeven in bijlage 2.
De geluidbelasting door wegverkeer op de N844 bedraagt op de gevels van de woning ten hoogste 51 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee overschreden. De maximale hogere waarde van 63 dB wordt niet overschreden.
De geluidbelasting door wegverkeer op de Grote Loef bedraagt op de gevels van de woning ten hoogste 50 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee overschreden. De maximale hogere waarde van 63 dB wordt niet overschreden.
Aangezien de voorkeursgrenswaarde voor beide wegen wordt overschreden, worden voor de woning hogere waarden aangevraagd.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
4.1.4 Milieuzonering
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Op respectievelijk 35 m en 90 m afstand van het plangebied zijn een kantoor en een café gevestigd. De VNG geeft aan dat voor deze inrichtingen een richtafstand van 10 m geldt. De nieuwe woning ligt daarmee op voldoende afstand van deze milieubelastende functies.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
4.1.5 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede van de risicokaart van de omgeving van het plangebied (bron: risicokaart.nl)
Hieruit is op te maken dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van basisnetroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, de weg en het water.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor externe veiligheid is hiermee aangetoond.
4.2 Water
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21eeeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Waterschap Rivierenland
Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woning, etc., moeten compenseren geldt er een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m2 voor landelijk gebied. (Voor kleinere oppervlaktes hoeft dus niet te worden gecompenseerd, bij grotere oppervlaktes mogen de vrijgestelde oppervlaktes daarop in mindering worden gebracht).
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
- de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
- de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.
Planspecifiek
Door de bouw van de woning is er sprake van een toename van verharding. Het is aannemelijk dat de toename van verharding binnen de vrijstelling van 500 m² blijft, die het waterschap Rivierenland hanteert. Realisatie van het initiatief past daarmee binnen de uitgangspunten van het waterschap Rivierenland. Er zijn geen waterschapsbelangen in het geding. Het hemelwater wordt op eigen terrein geïnfiltreerd. Daarvoor is gezien de omvang van het perceel, genoeg ruimte.
Voor het plan is de digitale watertoets doorlopen. Deze toets heeft het plan van een positief wateradvies voorzien. Het waterschap heeft aangegeven dat het ruimtelijke plan in het kader van de watertoets niet meer toegestuurd hoeft te worden aan het Waterschap Rivierenland. Een samenvatting van de watertoets is bijgevoegd in bijlage 3.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor water is hiermee aangetoond.
4.3 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Bijgevoegd een screenshot van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.
Ligging plangebied t.o.v. gebieden met gebiedsbescherming (bron: synbiosys.alterra.nl/natura2000)
In het plangebied en in de omgeving van het plangebied zijn geen beschermde natuurgebieden met een externe werking aanwezig.
Soortenbescherming
Het perceel aan de Grote Loef bestaat in de huidige situatie uit grasland zonder opgaande beplanting of bebouwing. Er worden ook geen poelen gedempt. Beschermde soorten worden daarom niet verwacht op het perceel. Door het initiatief komen geen beschermde dier- of plantensoorten in gevaar.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
4.4 Verkeer
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
De woning wordt middels een inrit ontsloten via de Grote Loef. Voor het plan wordt aangesloten bij de parkeernormen van CROW. Voor de woning geldt een parkeernorm van 2,7 parkeerplaatsen. Op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen om aan deze norm te voldoen. In de regels van het bestemmingsplan is bepaald dat woningen moeten voldoen aan de parkeernormen uit de 'CROW-publicatie 317 'kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', of de rechtsopvolger daarvan.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor verkeer is hiermee aangetoond.
4.5 Cultuurhistorie En Archeologie
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van de Wamz zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Op de cultuurkaart van de gemeente Heumen is weergegeven dat ten noordoosten van het plangebied een beeldbepalend / karakteristiek gebouw is gevestigd. Het initiatief heeft geen effect op dit pand. Bijgevoegd een uitsnede van de cultuurkaart van de gemeente Heumen.
Uitsnede cultuurkaart gemeente Heumen (bron: gemeente Heumen)
Archeologie
Op bijgevoegde uitsnede van de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Heumen is weergegeven dat het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde heeft. Voor de waarborging van de archeologische verwachtingswaarde heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'. Voor deze gronden geldt dat voor grondwerkzaamheden met een oppervlakte van minimaal 200 m2 en dieper dan 40 cm archeologisch onderzoek is vereist. Bijgevoegd een uitsnede van de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Heumen. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' wordt in dit plan overgenomen om de archeologische waarden te beschermen.
Uitsnede archeologische verwachtingskaart gemeente Heumen (bron: gemeente Heumen)
4.6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Deze overeenkomst zal als een separate rapportage worden opgenomen. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Het wijzigingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
- Hoofdstuk I: Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
- Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
- Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
- Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.
5.2 Wijze Van Bestemmen
Voor de regels is aangesloten bij de regels van het bestemmingsplan 'Kern Heumen'.
Voorliggend bestemmingsplan wijzigingsplan bevat de volgende bestemmingen:
- 'Wonen': Het gehele plangebied krijgt deze bestemming. Het met een bouwvlak dat aansluit aan op het bouwvlak van naastgelegen woningen. De bouwregels sluiten aan op de regels van het bestemmingsplan Kern Heumen.
- De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1': dubbelbestemming, ten behoeve van de bescherming en waarborging van de archeologische waarden in de gronden.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Hoofdstuk 6 Procedure
6.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
6.2 Verslag Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de provincie omdat geen sprake is van een bovenlokaal belang. Het plan voldoet aan de wijzigingsregels uit het vigerende bestemmingsplan, waardoor deze mogelijkheden reeds in het kader van dat bestemmingsplan zijn afgestemd met deze partij. Het plan is in het kader van het wettelijk overleg middels de digitale watertoets toegezonden aan het Waterschap. Dit aspect is nader toegelicht in paragraaf 4.2.
6.3 Verslag Inspraak Ex Artikel 3.1.6 Bro
Aangezien er gebruik wordt gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid in het vigerende bestemmingsplan en gelet op de beperkte impact van het plan, is er geen inspraakperiode georganiseerd. Het plan gaat direct als ontwerp ter inzage. De initiatiefnemer brengt de omwonenden op de hoogte van het plan.
6.4 Verslag Zienswijzen
Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 21 december 2017 tot en met woensdag 31 januari 2018 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek