Schoonenburgseweg 3 - Kruisbergsestraat
Bestemmingsplan - Gemeente Heumen
Vastgesteld op 01-07-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Schoonenburgseweg 3 - Kruisbergsestraat' met identificatienummer NL.IMRO.0252.OVbpSchoonenb3-VA01 van de gemeente Heumen;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aanduidingsvlak:
een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding, begrensd door een aanduidingsgrens.
1.6 aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit:
een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit, uitgeoefend door de bewo(o)n(st)er van de woning, op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, ambachtelijk, kunstzinnig, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te stellen gebied, alsmede het beroepsmatig verlenen van diensten op deze gebieden, persoonlijke dienstverlening dan wel het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten en dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingsplichtig is.
1.7 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte of vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.8 achtergevel
een gebouw dat als afzondelijke ruimte of vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 bed & breakfast
een inpandige voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als ondergeschikte toeristisch recreatieve activiteit.
1.11 bestaande situatie
- a. t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning;
- b. t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip waarop het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen.
1.12 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.13 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.14 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.15 bijgebouw
een niet voor bewoning bestemd vrijstaand gebouw, dat dienstbaar is aan en in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.16 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.17 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.18 bouwlaag
een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.19 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.21 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.22 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.23 carport
een overkapping, al dan niet een gebouw zijnde, die dient voor de stalling van een (vierwielig) motorvoertuig.
1.24 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.25 dienstverlening
het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, met of zonder rechtstreeks contact met het publiek.
1.26 dove gevel
een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, waaronder begrepen het dak, die bestaat uit:
- a. een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A);
- b. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
1.27 erker
een ondergeschikte transparante toevoeging aan de wegzijde op de begane grond.
1.28 functie
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.
1.29 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.30 hoofdfunctie
een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.
1.31 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.32 huishouden
Eén persoon, of twee of meerdere personen in de vorm van een samenlevingsverband, die een duurzame (gemeenschappelijke) huishouding voeren, waarbij een gemeenschappelijke huishouding sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan.
1.33 kamerverhuur
een voorziening gericht op de verhuur van een losse kamer binnen een woning, ten behoeve van permanente bewoning.
1.34 kamerverhuurbedrijf
het bedrijfsmatig verhuren van een losse kamer binnen een woning, ten behoeve van permanente bewoning.
1.35 kangoeroewoning
een in omvang ondergeschikte één- of tweepersoonswoning die een in- dan wel aangebouwd deel uitmaakt van een (bedrijfs)woning.
1.36 mantelzorg
de langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan hulpbehoevenden door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Hierbij valt te denken aan het zorgen voor een chronisch zieke, gehandicapte of hulpbehoevende partner, ouder, kind of ander familielid, vriend of kennis.
1.37 ondergeschikte functie
functie die ondergeschikt is aan de hoofdfunctie.
1.38 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.39 overkapping
een bouwwerk bestaande uit maximaal twee al dan niet tot de constructie behorende wanden.
1.40 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.41 praktijk- en/of kantoorruimte
een ruimte die door aard en indeling kennelijk is bestemd om uitsluitend of in hoofdzaak dienstig te zijn tot het verrichten van administratieve, medische en/of ontwerptechnische arbeid.
1.42 prostitutiebedrijf
een inrichting of instelling gericht op het tegen betaling doen plaatsvinden van seksuele omgang met prostituees op een naar buiten toe kenbare wijze, zoals een bordeel of escortservice.
1.43 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvindendan wel voor detailhandel in seks- en/of porno-artikelen.
Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksautomaat of sekswinkel, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.44 smartshop
een ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en /of leveren van psychotrope stoffen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Ook ruimten die een andere benaming hebben dan smartshop, maar waarin voornoemde activiteiten plaatsvinden, vallen onder het begrip ‘smartshop’.
1.45 uitbouw
de vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of in visueel opzicht (onder meer wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.46 voorgevel
de kennelijke voorgevel van een gebouw.
1.47 voorgevellijn
de lijn gevormd door het voornaamste oorspronkelijke voorgevelvlak (dus met voorbijgaan aan ondergeschikte aan- of uitbouwen) en het verlengde hiervan.
1.48 voorgevelrooilijn
de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.
1.49 voorste bouwgrens
elke naar de weg of de openbare ruimte gekeerde bouwgrens.
1.50 vrijstaand
bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet in de perceelsgrens zijn gebouwd.
1.51 werk
een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.
1.52 woning
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een huishouden.
1.53 zakelijke dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, met een baliefunctie, in een vorm of op een wijze die gelijkenis vertoont met een kantoor, zoals een bank, een uitzendbureau of een hypotheekadviesbureau, dan wel met detailhandel, zoals een kapsalon, een videotheek, een stomerij of een schoenmakerij.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de zijdelingse (bouw)perceelsgrens
de maat tussen de zijdelingse grens van een (bouw)perceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is.
2.2 bebouwingspercentage
de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen op een bouwperceel, in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel.
2.3 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
2.4 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.7 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen;
- b. parkeren;
- c. ondergeschikte bouwdelen van op de aangrenzende gronden staande (hoofd)gebouwen van woningen, zoals stoepen, stoeptreden, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, entreeportalen, veranda’s, overkappingen en afdaken;
met bijbehorende bebouwing, voorzieningen voor de waterhuishuiding en (on)bebouwde gronden.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en 3.2 voor het bouwen van aan- of uitbouwen, bijgebouwen en/of carports behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, met dien verstande dat:
- a. de gezamenlijke oppervlakte van alle bij het hoofdgebouw behorende bijgebouwen maximaal 50 m2 mag bedragen en het bebouwingspercentage maximaal 50% mag bedragen;
- b. de goothoogte maximaal 3 m mag bedragen, dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 m;
- c. de bouwhoogte maximaal de bouwhoogte van het hoofdgebouw verminderd met 2 m mag bedragen, waarbij geldt dat de bouwhoogte in ieder geval 3 m mag bedragen en maximaal 5 m;
- d. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden geschaad en het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig mag worden aangetast.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen, al dan niet in combinatie met een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit, bed & breakfast en/of kamerverhuur;
met bijbehorende bebouwing, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.
alsmede voor:
- b. de instandhouding en bescherming van de ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ aangegeven bebouwing.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
- a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bebouwing.
- b. De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld voor het behoud van en ter voorkoming van de aantasting van de bebouwing en hun omgeving ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Leiding - Riool
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een rioolleiding.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen van deze gronden, mits advies is verkregen van de beheerder van de rioolleiding.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Waarde - Archeologische Verwachting 1
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologische verwachting 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de te verwachten archeologische waarden van de gronden.
6.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 200 m², een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
- 1. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
- b. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
- c. De verplichting tot het doen van opgravingen.
- d. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
- e. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien wordt aangetoond dat de grond dieper dan 0,40 m is gewoeld of indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, welke is getoetst door een archeologische deskundige, afdoende is vastgesteld.
- f. Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen te verlenen, vraagt het bevoegd gezag een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg om advies.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen en de bestemming 'Waarde -Archeologische verwachting 1' te verwijderen indien is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Ondergronds bouwen
- a. Op plaatsen waar hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
- a. De verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 3,5 m.
- b. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw of bijgebouw mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- a. een gebruik van de onbebouwde grond als stort- en opslagplaats van aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud;
- b. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seks- en/of pornobedrijf en/of prostitutiebedrijf;
- c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor de realisatie van propaantanks, behalve als de propaantanks voldoen aan:
- 1. de risicoafstanden die afkomstig zijn van het RIVM en zijn neergelegd in de memo 'Afstandstabel propaanreservoirs 0,15 - 50 m3' van 14 juli 2006 met kenmerk 263/06CEV;
- d. de risicocontour de eigen perceelsgrens niet overschrijdt;
- e. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een smartshop en /of growshop.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
- a. de voorgeschreven goothoogte, hoogte en oppervlakte van gebouwen, percentages, horizontale en verticale diepten, afstanden tot perceelsgrenzen en overige maatvoering, eventueel met overschrijding van een bouwgrens, niet zijnde een bestemmingsgrens, met dien verstande dat deze afwijkingen niet meer mogen bedragen dan 10% van de in deze regels voorgeschreven maatvoering;
- b. bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, op de verbeelding, indien en voor zover deze afwijkingen noodzakelijk zijn in verband met de uitmeting van het terrein, dan wel indien dit uit oogpunt van doelmatig gebruik van de grond gewenst is, met dien verstande dat het beoogde stedenbouwkundig beeld niet mag worden geschaad en de afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer mag bedragen dan 10 m;
- c. het oprichten van antennes met een grotere hoogte dan ten aanzien van bouwwerken, geen gebouw zijnde, is toegestaan, voor zover deze grotere hoogte noodzakelijk is in verband met het beoogde gebruik, met dien verstande dat dit met het oog op het stedenbouwkundig beeld aanvaardbaar moet zijn.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
12.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Schoonenburgseweg 3 - Kruisbergsestraat.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het voornemen bestaat om op het achtererf van Schoonenburgseweg 3 te Overasselt een nieuwe vrijstaande woning te realiseren die is georiënteerd op de Kruisbergsestraat. Ten behoeve van deze ontwikkeling is het perceel opnieuw kadastraal ingedeeld. Het plangebied bestaat uit de percelen kadastraal bekend gemeente Overasselt, Sectie F, nummers 306, 853 en 854. De percelen sectie F, nummers 306 en 853 zullen onderdeel blijven van het erf bij de bestaande woning Schoonenburgseweg 3. Het perceel sectie F, nummer 854 aan de Kruisbergsestraat wordt de nieuwe vrijstaande woning gerealiseerd. Op dit perceel bevindt zich momenteel een boomgaard.
Het bouwen van een woning en het voorgenomen gebruik als woonlocatie is strijdig met het geldende bestemmingsplan. Om het planvoornemen planologisch-juridisch mogelijk te maken is daarom een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de herziening van het vigerend bestemmingsplan waarmee de voorgenomen bouw van een vrijstaande woning planologisch-juridisch mogelijk wordt gemaakt.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen achter de bestaande woning Schoonenburgseweg 3 en bevindt zich tussen de Kruisbergsestraat, Kleine Klaver en Teunisbloemstraat in de kern Overasselt, gemeente Heumen. Het betreft de percelen kadastraal bekend als gemeente Overasselt, sectie F, nrs. 306, 853 en 854. Het plangebied grenst aan de achterzijde van de woonpercelen aan de Kleine Klaver, en aan het woonperceel Teunisbloemstraat 2. In de navolgende afbeelding is de ligging van het plangebied in de Kern Overasselt globaal weergegeven. Omdat met dit bestemmingsplan ook de bestemming van een deel van het achtererfgebied van de bestaande woning Schoonenburgseweg 3 wordt gewijzigd, is deze woning bij het plangebied opgenomen.
Globale ligging plangebied in de kern Overasselt (indicatief rood aangeduid)
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kernen Heumen, Overasselt, Nederasselt en Molenhoek' zoals vastgesteld door de gemeente Heumen op 27 juni 2013. Conform het vigerend bestemmingsplan is voor het plangebied de bestemmingen 'Groen' van kracht. Tevens is ter plekke van het plangebied de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' opgenomen en van toepassing.
Op basis van het vigerende bestemmingsplan geldt ter plaatse van de nieuwe woning de bestemming 'Groen'. Binnen deze bestemming is woningbouw planologisch-juridisch gezien niet mogelijk, omdat op gronden met deze bestemming geen gebouwen mogen worden gebouwd. Om de realisatie van de nieuwe woning mogelijk te maken, dient het bestemmingsplan te worden herzien.
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de herziening van het vigerend bestemmingsplan waarmee de voorgenomen bouw van een vrijstaande woning planologisch-juridisch mogelijk wordt gemaakt.
1.4 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting is als volgt opgebouwd:
- in hoofdstuk 2 worden de bestaande situatie en de voorgenomen ontwikkeling beschreven;
- in hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het ruimtelijke beleidskader dat van toepassing is op het bestemmingsplan;
- in hoofdstuk 4 komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod;
- in hoofdstuk 5 volgt de beschrijving van het juridische deel van het plan;
- in hoofdstuk 6 komt de uitvoerbaarheid aan bod;
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie En Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
In de huidige situatie bestaat het plangebied uit drie kadastrale percelen. Het noord-westelijke gedeelte van het plangebied (percelen nummers 306 en 853) bestaat uit de bestaande woning met daarbij behorend achtererfgebied. Het zuid-oostelijke deel (perceel nummer 854) bestaat uit een boomgaard en vormt het nieuwe woningbouwperceel.
Luchtfoto plangebied (indicatief weergegeven)
2.2 Planvoornemen
Het planvoornemen bestaat uit het realiseren van een vrijstaande woning met garage op het nieuwe woningbouwperceel (zie navolgende afbeelding).
2.2.1 Bouwplan
De nieuwe woning bestaat uit één bouwlaag met een kap. De goothoogte bedraagt 2,65 meter en de bouwhoogte ca. 9 meter. In het ontwerp is bij de keuze voor de bouwhoogte, de oriëntatie van de daknok en dakhelling rekening gehouden met de bezonning van het naastgelegen perceel aan de Teunisbloemstraat. Bij het ontwerp is tevens rekening gehouden met levensloopbestendigheid in de vorm van een werkkamer op de begane grond die als slaapkamer kan worden ingericht, en de mogelijkheid om op de begane grond een badkamer te realiseren.
Plattegrond nieuwe situatie
2.2.2 Verkeer en parkeren
Er wordt op eigen terrein voorzien in voldoende parkeergelegenheid in de vorm van een garage en oprit.
Hoofdstuk 3 Beleid & Regelgeving
3.1 Nationaal Beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
Onderhavige ontwikkeling is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het rijk een nationaal belang heeft aangewezen, derhalve heeft de SVIR geen consequenties voor voorliggend plan.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen met het oog op een goede ruimtelijke ordening.
Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Dit betreft onder meer het Nationale Natuurnetwerk (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Onderhavige ontwikkeling is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het Rijk een ander nationaal belang heeft aangewezen. Derhalve heeft het Barro geen consequenties voor voorliggend plan.
3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is per 1 oktober 2012 op onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'motivering duurzame verstedelijking' (voormalige ladder) opgenomen. Dit stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken.
De motivering duurzame verstedelijking richt zich op substantiële veranderingen en bouwplannen, die qua aard en omvang zodanig zijn, dat voor mogelijke leegstand elders gevreesd zou kunnen worden. Het doel is om overbodige bouwplannen (kantoren, woningen) te voorkomen en hergebruik te stimuleren.
Per 1 juli 2017 zijn een aantal wijzigingen op de eerdere ladder van kracht geworden. Op basis van deze gewijzigde tekst geldt in het geval dat het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dat de toelichting een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling.
Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte tevens een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen.
Conform jurisprudentie kan worden gesteld dat met de oprichting van één woning geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Derhalve kan een nadere toets aan de motivering duurzame verstedelijking achterwege blijven.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid en ambities over thema's zoals ruimte, energie, klimaat, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. De Omgevingsvisie is een 'plan' dat richting geeft (een gedeeld vergezicht) en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden. De uitwerking van de Omgevingsvisie vindt plaats in sectorale of regionale programma's, waaronder de Regionale Energiestrategieën, Programma Mobiliteit, en Regionale Woonagenda's.
De doelstelling van de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Hierbij ligt de focus op duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie. De Omgevingsvisie omschrijft de doelstelling als volgt:
- Gezond: een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, en de bescherming van flora en fauna;
- Veilig: voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En aandacht voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid;
- Schoon: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie;
- Welvarend: een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen.
Duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie worden in onderlinge samenhang bekeken. Dit resulteert in ambities op het gebied van de energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en de woon- en leefomgeving. Deze ambities zijn gerelateerd aan de kerntaken van de provincie. Elke ambitie kent zijn eigen doelstellingen en aanpak.
Sinds 2014 zijn vijf wettelijke verplichte planfiguren opgenomen in de Omgevingsvisie. Het gaat om ruimtelijk beleid, waterbeleid, milieubeleid, natuur- en landschapsbeleid, en verkeers- en vervoersbeleid. Bij het ruimtelijke beleid is het provinciaal belang het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit, het vergroten van klimaatbestendigheid en behoud van natuur- en landschappelijke kwaliteit. De kwantitatieve regionale opgave bij wonen is eveneens van provinciaal belang. Hiervoor zijn er provinciale kaders voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in gemeentelijke plannen. Voor een zorgvuldige locatie-afweging op regionaal niveau wordt de ladder duurzame verstedelijking ingezet. Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In paragraaf 3.1.3 is beoordeeld of het initiatief getoetst dient te worden aan de ladder duurzame verstedelijking. Doordat het gaat om het oprichten van één woning in de bebouwde kom is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, derhalve dient niet aan de ladder duurzame verstedelijking getoetst te worden.
Het voornemen past binnen de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
De Omgevingsverordening Gelderland is door Provinciale Staten op 24 september 2014 vastgesteld. De Omgevingsverordening is voor het laatst geactualiseerd in januari 2018. Voorliggende ontwikkeling zal moeten voldoen aan de regels in de Omgevingsverordening Gelderland.
De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die
onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.
In Hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten. Uit de beoordeling blijkt dat het initiatief geen nadelige effecten heeft op of ondervindt van deze aspecten.
Het ruimtelijk voornemen leidt daarmee niet tot strijdigheid met de Omgevingsverordening.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Woonagenda subregio Nijmegen en omstreken 2017-2027
Gedeputeerde Staten heeft op 13 maart 2018 de regionale woonagenda voor de regio Nijmegen en omstreken vastgesteld. In deze regionale agenda zijn afspraken gemaakt over de toekomstige woonopgaven. De betrokken gemeenten zijn Berg en Dal, Beuningen, Druten, Heumen, Mook en Middelaar, Nijmegen en Wijchen. Met de regionale woonagenda gaan de betrokken gemeenten aan de slag met het bouwen van duurzame wijken en het verbeteren van de bestaande woningvoorraad.
Samen met alle woonpartners zijn drie ambities geïdentificeerd die de kern vormen van de visie. De ambities geven weer waar de subregio zich de komende jaren op gaat richten.
Beschikbaar en betaalbaar: snel én verantwoord inspelen op behoefte
De subregio heeft de ambitie om snel maar verantwoord gehoor te geven aan de actuele woningvraag. Dus mét oog voor de bestaande woningvoorraad, beschikbaarheid en betaalbaarheid voor de verschillende doelgroepen, duurzaamheidsdoelstellingen en flexibele mogelijkheden en door een passende woningmarktsturing nieuwe stijl.
Diversiteit versterken
De subregio wil woningen toe voegen waar aantoonbaar behoefte aan is, mét kwaliteit. Om te voorkomen dat in de subregio alleen maar ‘meer van hetzelfde’ komt wil de subregio dan ook kansen benutten om nieuwe woonmilieus en woonvormen te ontwikkelen, zodat de subregio een breed aanbod aan kwaliteit kan blijven aanbieden aan huidige en nieuwe inwoners. Daar hoort ook een flexibele woningvoorraad bij, die duurzaam kan meebewegen met de veranderende omstandigheden. Maar zeker ook een breder scala aan vernieuwende woonvormen en woonmilieus.
Op en top duurzaam en flexibel
De woningvoorraad kan alleen blijven voldoen aan de veranderende woonbehoeften als ze duurzamer en flexibeler wordt. Vanwege de omvang ervan moet de meeste aandacht uitgaan naar de kwalitatieve verbetering van de bestaande woningvoorraad. Zowel op het gebied van duurzaamheid (energiebesparing, alternatieve energieopwekking, klimaatadaptie) als op het gebied van aanpassingsmogelijkheden voor veranderende doelgroepen. Vanzelfsprekend kan nieuwbouw hier ook aanvullend een rol spelen. We (ver)bouwen woningen en wijken met het oog op de toekomst. We bouwen geen woningen die op termijn de opgave voor bijvoorbeeld levensloopbestendigheid en duurzaamheid vergroten. Als er een tekort is aan bepaalde soorten woningen of er een scheve verhouding bestaat tussen vraag en aanbod moet de woningvoorraad worden aangevuld door transformatie of nieuwbouw. Nieuwbouw is dus een aanvulling op de bestaande woningvoorraad en mag er niet mee gaan concurreren. Dit om te voorkomen dat de zwakkere delen van de bestaande woningvoorraad verloederen.
De subregio heeft een richtlijn vastgesteld, deze richtlijn is een indicatieve verdeling van het regionaal maximaal aantal te realiseren woningen in de periode 2017 tot 2027. Het is een houvast op grond van de meest recente spiegel van prognoses en kennis over de behoefte. In de volgende tabel is opgenomen hoeveel woningen per gemeente de komende jaren beoogd zijn.
Gemeente | Rijchtlijn 2017-2027 |
Nijmegen | 12.050 |
Beuningen | 950 |
Berg en Dal | 700 |
Mook en Middelaar | 350 |
Heumen | 450 |
Wijchen | 1.100 |
Druten | 800 |
TOTAAL | 16.400 |
De subregionale woonagenda geeft aan dat er gestuurd moet worden op het aanbod en de vraag, de veroudering van woningen, inspelen op het toevoegen van woningen in gewenste milieus en sturing op de woningmarkt nieuwe stijl.
Onderhavig initiatief betreft de toevoeging van een woning. Deze woning wordt levensloopvriendelijk ingericht zodat deze ook geschikt zal zijn voor bewoning door ouderen. In het ontwerp is bijvoorbeeld rekening gehouden met de inrichting van de werkkamer als slaapkamer, en het is mogelijk om op de begane grond een badkamer te realiseren. In de Woonagenda van de subregio Nijmegen en omstreken is opgenomen dat binnen de gemeente Heumen 450 woningen zijn beoogd. Het initiatief valt binnen de voorziene capaciteit voor woningbouw in de gemeente Heumen en is daarmee niet strijdig met de regionale woonagenda
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie Heumen 2025
In januari 2014 heeft de gemeente Heumen de Structuurvisie Heumen 2025 vastgesteld. De structuurvisie geeft de gemeentelijke ambitie op verschillende thema's weer. Daarnaast zijn voor meerdere deelgebieden 'gebiedsontwikkelingen' beschreven. De gemeente kiest voor een meer terughoudende rol waarin zij minder taken zelf gaat doen en meer een regierol op zich zal nemen. In deze visie wordt ten aanzien van de verschillende (gewenste) ruimtelijke ontwikkelingen een toekomstbeeld gegeven tot het jaar 2025. Hierbij worden onder andere wonen en werken, recreatie en toerisme, natuur en landschap, verkeer, cultuurhistorie en duurzaamheid belicht.
Het woningbouwprogramma wordt gestuurd op basis van de kwaliteiten van een locatie en de lokale behoefte. In de drie kleine kernen (Heumen, Overasselt en Nederasselt) ligt de nadruk op gefaseerde en kleinschalige uitbreidingen. Het plangebied is in de structuurvisie gelegen binnen het gebied ‘Kleine kernen’ (zie navolgende afbeelding). In de structuurvisie wordt verder per kern ingegaan op de positie binnen de gemeente en de regio en is vervolgens een ruimtelijke visie uiteengezet.
Uitsnede verbeelding 'Structuurvisie Heumen 2025', kaartlaag 1: Gebieden'
Het gebied ‘Kleine kernen’ bestaat uit de dorpen Heumen, Overasselt en Nederasselt. De visie die de gemeente voor het gebied ‘Kleine kernen’ heeft is dan ook afgestemd op deze dorpen. Binnen het dorp Overasselt is de visie gericht op:
- toekomstige dorpsuitbreiding vindt plaats aan de westzijde van het dorp met de Ewijkseweg als uiterste grens en de Zilverbergweg als uiterste zuidgrens;
- de verbinding tussen het dorp en de Maasdijk wordt versterkt door middel van de aanleg van een recreatief padennetwerk;
- bij herstructureringen in het dorp wordt ingezet op een verdere vergroening van de woonomgeving;
- de Hoogstraat wordt heringericht ter versterking van de verblijfsfunctie van het gebied;
- Overasselt vervult een zekere centrumfunctie voor (kleinschalige) voorzieningen in het gebied ten westen van het Maas-Waalkanaal. Deze voorzieningen worden ruimtelijk geconcentreerd in en bij het Verenigingsgebouw;
- In het geval sprake is van ouderenhuisvesting door nieuwbouw of herstructurering, dan vindt dit plaats in de directe nabijheid van het Verenigingsgebouw;
- ten zuiden van de Oude Kleefsebaan vindt geen bebouwing plaats;
- de westzijde van het dorp wordt in relatie met nieuwe woningbouw meer aantrekkelijk landschappelijk ingepast, waarbij het landschap ook meer het dorp in wordt gebracht.
Door het oprichten van een woning aan de Kruisbergsestraat, en dus binnen de bestaande bebouwde kom, is sprake van inbreiding. Het grootste deel van het perceel blijft onbebouwd, waardoor de groene woonomgeving aan de Kruisbergsestraat wordt gewaarborgd. De woning zeld wordt in principe levensloopvriendelijk ingericht zodat deze ook geschikt is voor bewoning door ouderen.
Hiermee kan worden gesteld dat het onderhavig voornemen past binnen de voorwaarden en bijdraagt aan de ambities die worden gesteld in de Structuurvisie Heumen 2025.
3.4.2 Woonvisie 'Prettig wonen in een groene en landelijke gemeente'
De gemeente Heumen heeft in december 2017 een woonvisie vastgesteld, gericht op de veranderende ontwikkelingen in de lokale woningmarkt. In de woonvisie worden vier thema's aangehaald, waarvoor ambities zijn opgesteld. Het betreft de volgende thema's:
- Prettig wonen voor alle levensfasen en inkomensklassen
- Prettig wonen in een duurzame omgeving
- Prettig zo lang als mogelijk zelfstandig wonen
- Prettig wonen in leefbare kernen
Om deze ambities te bereiken heeft de gemeente algemene uitgangspunten opgesteld voor het woningbouwprogramma. Hierin geeft de gemeente onder andere aan dat voorkeur wordt gegeven voor transformatie van bestaande functies boven nieuwbouw. Daarnaast moet nieuwbouw zorvuldig worden ingepast in de bestaande omgeving, om zo de openheid en het groen in de gemeente te behouden.
In de woonvisie is opgenomen dat het oprichten van woningen bij voorkeur binnen de bebouwde kom plaatsvindt. Daarnaast moet nieuwbouw zorgvuldig worden ingepast in de bestaande omgeving. Doordat de beoogde woning binnen de kern van Overasselt wordt gebouwd, is sprake van inbreiding. Doordat bij het bouwplan wordt aangesloten bij de omliggende bebouwing, wordt de nieuwe woning optimaal ingepast in de bestaande omgeving.
Hiermee kan worden gesteld dat het onderhavig voornemen past binnen de voorwaarden en bijdraagt aan de ambities die worden gesteld in de Woonvisie van de gemeente Heumen.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Bedrijven En Milieuzonering
Met het oog op de 'goede ruimtelijke ordening' dient er voldoende ruimtelijke scheiding te zijn tussen hinderveroorzakende (o.a. bedrijven) en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Hiervoor worden de afstanden uit de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als maatgevend beschouwd. De richtafstanden opgenomen in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit, zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij milieu-inrichtingen of drukke wegen, al een hogere milieubelasting kent.
De publicatie biedt geen wettelijk vastgestelde norm, maar biedt een handreiking voor maatwerk. De publicatie geeft vier factoren (geur, stof, geluid en gevaar) op basis waarvan bepaald wordt in welke categorie een activiteit geplaatst kan worden. Voorgaande moet op twee manieren getoetst worden. Enerzijds wordt er gekeken of het perceel zelf veroorzaker is van hinder en anderzijds wordt bekeken of het perceel kwetsbaar is voor hinder.
Woningen worden niet aangemerkt als hinderveroorzakende functie en kennen derhalve geen milieuzonering. Daarentegen geldt dat woningen wel worden aangemerkt als hindergevoelige functie. Om die reden dienen hinderveroorzakende functies in de omgeving en de afstand tot de beoogde woningen te worden beoordeeld.
In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven, waarbij sprake is van milieuzonering zoals bedoeld in de VNG-publicatie. Het aspect bedrijven en milieuhinder is daarom niet relevant voor de uitvoering van het planvoornemen.
4.2 Bodem
Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.
Voor de gronden waarvan de bestemming wordt gewijzigd naar 'Wonen' is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Archimil, rapportnummer 3276R009-3, 14 december 2020). De conclusies van dit onderzoek worden hieronder kort weergegeven. Het rapport is bijgevoegd als Bijlage 1.
Resultaten onderzoek
Het onderzoek is uitgevoerd op basis van de resultaten van het vooronderzoek van de onderzoekslocatie en de directe omgeving. Op basis van de in het vooronderzoek verzamelde gegevens is de locatie grotendeels als niet-verdacht beschouwd. Door de aanwezigheid van een historische boomgaard is de toplaag van de bodem (circa 25 cm) verdacht voor een verontreiniging met bestrijdingsmiddelen. Ter plaatse van de regendrupzone van de bestaande schuur is de toplaag van de bodem verdacht voor een verontreiniging met asbest. Veld- en laboratoriumwerkzaamheden zijn derhalve uitgevoerd conform de strategie onverdacht uit de NEN 5740, waarbij de toplaag separaat is bemonsterd en geanalyseerd op OCB's, en NEN 5707.
Regendrupzone
Uit het onderzoek volgt dat op het maaiveld ter plaatse van de onverharde regendrupzone is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. In de grove fractie (>20 mm) en fijne fractie (<20 mm) van de inspectiesleuven is evenmin asbesthoudend materiaal aangetroffen.
Resterend terrein
Op het licht tot sporen puinhoudende maaiveld is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. In de grove fractie (>20 mm) en fijne fractie (<20 mm) van de inspectiegaten is geen asbesthoudend materiaal aangetroffen. Noch op het maaiveld noch in de bodem is asbest aangetroffen, derhalve is de onverdachtheid van de onderzochte locatie bevestigd.
De grond uit de bovenlaag (0-0,25 m-mv) is zeer licht verontreinigd met lood en PAK's en niet verontreinigd met OCB's (bestrijdingsmiddelen). De grond uit de onderlaag (0,5-2 m-mv) is zeer licht verontreinigd met kobalt. Het grondwater is niet verontreinigd met één van de componenten waarop is onderzocht.
De hypothese verdachte locatie dient voor bestrijdingsmiddelen in de toplaag van bodem te worden verworpen op basis van de onderzoeksresultaten.
De hypothese niet-verdachte locatie kan bodem en grondwater worden aangenomen op basis van de onderzoeksresultaten.
Naar aanleiding van bovenstaande conclusies merken wij op dat er ons inziens, op basis van de onderzoeksresultaten, geen restricties gesteld hoeven te worden aan aan- of verkoop van en aan de toekomstige bouwactiviteiten op de onderzochte locatie.
De lichte verontreinigingen met kobalt, lood en PAK's in de boven- en ondergrond komen overeen met de bodemkwaliteitskaart en vormen geen aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek conform de Circulaire Bodemsanering. De aanwezigheid van bovengenoemde componenten vormt, gezien de concentraties, vanuit milieuhygiënisch oogpunt, geen bezwaar.
Hergebruik grond op andere locatie
Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het 'Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAShoudende grond en baggerspecie' (d.d. 29 november 2019) of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing. Bij hergebruik van vrijgekomen grond op een locatie anders dan onderhavige onderzoekslocatie dient de grond onderzocht te worden op PFAS.
4.3 Geluid
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
Met het realiseren van een woning aan de Kruisbergsestraat wordt een nieuw geluidsgevoelig object toegevoegd. Aangezien de Schoonenburgseweg een zoneplichtige weg is, dient door middel van een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai te worden aangetoond dat er ten aanzien van deze nieuwe woning wordt voldaan aan de geluidsnormen, en sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Om die reden is er een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd ten aanzien van de Schonenburgseweg en de Kruisbergsestraat (Aelmans, rapportnummer M200453.001.001/GGO, d.d. 29 januari 2021). De samenvatting en conclusie van dit onderzoek zijn in onderstaande weergegeven. De rapportage is bijgevoegd als Bijlage 2.
Resultaten onderzoek
Uit de toets in het kader van de Wet geluidhinder kunnen de volgende conclusies worden getrokken.
- De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de N846 overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van het bouwplan.
- De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Kruisbergsestraat overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevels van het bouwplan met maximaal 2 dB. De Kruisbergsestraat is echter geen zoneplichtige weg. Een aanvraag voor hogere waarde is niet aan de orde. In het kader van de goede ruimtelijke ordering zal echter wel rekening gehouden moeten worden met de Kruisbergsestraat.
Cumulatie
Ter bepaling van de gecumuleerde waarde dient de totale geluidbelasting (exclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder) te worden berekend van alle zoneplichtige (spoor)wegen, industrie en luchtvaart met een geluidbelasting boven de voorkeursgrenswaarde. In het onderhavige geval is dit niet aan de orde.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatie bepaald inclusief alle gemodelleerde geluidbronnen. Ter bepaling van de milieukwaliteit in de omgeving is deze gecumuleerde waarde getoetst aan de 'methode Miedema'. De maximale gecumuleerde waarde, welke voornamelijk wordt bepaald door de Kruisbergsestraat, bedraagt 55 dB, waarmee gesteld kan worden dat er sprake is van de kwalificatie 'redelijk' en daarmee dient bezien te worden of maatregelen mogelijk zijn. Daar maatregelen aan de bron en overdrachtsmaatregelen op overwegende bezwaren stuiten, dient de oplossing gezocht te worden in geluidwerende maatregelen in de gevel en/of dak.
Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd. Daarmee is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Karakteristieke geluidwering van de gevel
Tabel conclusies karakteristieke geluidwering van de gevel
Aangezien de cumulatieve geluidbelasting hoger is dan 53 dB dient er in beginsel een nader onderzoek te worden uitgevoerd ter bepaling van de geluidwering van de gevel. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform dat nader onderzoek) is een binnenniveau van 33 dB en daarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd, en kan een dergelijk onderzoek achterwege blijven.
Aangezien de maximaal benodigde karakteristieke geluidwering van de gevel slechts in kleine mate afwijkt van de minimale vereiste uit het Bouwbesluit 2012, wordt de woning aan de voorzijde voorzien van een dove gevel in de zin van de Wgh. Dit houdt in, dat er in deze gevel over het algemeen geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A). In de voorgevel is wel een voordeur aanwezig. Deze grenst echter niet aan een geluidsgevoelige ruimte, maar slechts aan 2 verkeersruimten (hal en overloop). De realisatie van een dove gevel is geborgd in de bouwregels, waarin is bepaald dat ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - dove gevel' alle naar de weg gekeerde gevels, inclusief de kap, als dove gevel dienen te worden gebouwd en in stand dienen te worden gehouden.
4.4 Externe Veiligheid
Met externe veiligheid wordt bedoeld de kans op overlijden van mensen buiten de grenzen van een bedrijf of transportmedium, als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen binnen de grenzen van het bedrijf dan wel het transportmedium. In de externe veiligheid worden twee risicobegrippen gehanteerd:
- 1. Plaatsgebonden Risico (PR): de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen bij een risicovolle activiteit.
- 2. Groepsrisico (GR): is de kans dat in een keer een groep mensen van tenminste een bepaalde grootte komt te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen. De norm voor het GR is een oriënterende waarde.
Uitsnede Risicokaart Nederland. Hierop zijn indicatief weergegeven het plangebied (rood kader links) en de terreingrens van het LPG-tankstation (rood kader rechts)
In de omgeving van het plangebied bevindt zich een LPG-tankstation. De afstand van het plangebied tot de terreingrens bedraagt echter 470 meter. Het plangebied ligt dus op ruime afstand van het invloedsgebied van het tankstation. In de omgeving van het plangebied zijn verder geen risicovolle inrichtingen gelegen. Ook vindt er in de omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over wegen of door buisleidingen. Met het planvoornemen worden ten slotte geen activiteiten mogelijk gemaakt die relevant zijn in verband met externe veiligheid, zoals de opslag van gevaarlijke stoffen. Het aspect externe veiligheid staat derhalve de uitvoering van de onderhavige ontwikkeling niet in de weg.
4.5 Geur
Aan de Schoonenburgseweg bevindt zich een veehouderij. Het planvoornemen betreft een geurgevoelige ontwikkeling in de nabijheid van deze veehouderij. Daarom dient te worden bekeken of er voor deze nieuwe woning geen sprake zal zijn van onaanvaardbare geurhinder. Daarnaast dient deze ontwikkeling de veehouderij niet in zijn bedrijfsvoering te beperken. Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom. De Wet geurhinder en veehouderij schrijft voor, dat indien het geurgevoelig object binnen de bebouwde kom staat, een vaste afstand van 50 meter voor tussen het emissiepunt van het dierenverblijf en dit object dient te worden aangehouden. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan.
4.6 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
- een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.
Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, waaronder voor woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen.
Beoordeling
Het planvoornemen betreft het planologisch-juridisch mogelijk maken van de toevoeging van één extra woning. Het mogelijk maken van één extra woning valt binnen het niet in betekenende mate criterium van de Wet milieubeheer (<1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg). Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening is eveneens gekeken naar de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (zowel PM10 als PM2.5) ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling. Om een goed beeld te krijgen van deze concentraties is gebruik gemaakt van de resultaten uit de NSL Monitoringstool (monitoringsronde 2020). Met deze Monitoringstool wordt de luchtkwaliteit jaarlijks in beeld gebracht langs de drukste wegen in Nederland, zowel voor het gepasseerde jaar als voor de toekomst. De Monitoringstool wordt jaarlijks geactualiseerd op basis van de generieke invoergegevens en verkeersgegevens van het Rijk, provincies en gemeenten. De (maximale) concentraties op een afstand van ongeveer 90 meter van de voorgenomen ontwikkeling zijn in onderstaande tabel in beeld gebracht. Als uitgangspunt zijn de hoogste waarden van de twee dichtstbijzijnde meetpunten genomen (zie navolgende afbeelding).
Verbeelding NSL Monitoringstool met dichtstbijzijnde meetpunten (rood omcirkeld)
2019 | 2020 | 2030 | Maatgevende richtwaarde | |
NO2 | 19.367 | 17.611 | 11.951 | 40 |
PM10 | 18.397 | 18.23 | 15.507 | 32,5 |
PM2.5 | 10.951 | 11.287 | 8.857 | 25 |
Tabel: jaargemiddelde concentraties NO2, PM10, PM2.5 in µg/m3 binnen 90 meter van de voorgenomen ontwikkeling
Uit de tabel blijkt, dat ter plaatse van de nieuwe woning ruimschoots aan de maatgevende richtwaarden wordt voldaan. Hiermee kan worden geconcludeerd dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
4.7 Natuur
4.7.1 Beschermde gebieden
De Wet natuurbescherming vormt in Nederland het wettelijke kader voor de bescherming van Natura2000-gebieden. De wet bepaalt dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura2000-gebied kunnen verslechteren of die een significant verstorend effect kunnen hebben op soorten waarvoor het gebied is aangewezen, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning.
Het plangebied is niet gelegen in een Natura2000-gebied, zodat er uitsluitend sprake is van externe werking. Gezien de kleinschalige aard van het planvoornemen en de grote afstand tot de dichtstbijzijnde Natura2000-gebieden (Sint Jansberg, 9 km / Oeffeltermeent en De Bruuk, 11 km / Rijntakken, 13 km / Vogelschutzgebiet Unterer Niederrhein', 13 km), is geen sprake van verstoring door licht, trilling, optische verstoring of verstoring door mechanische effecten.
Stikstofdepositie
In het kader van de gebiedsbescherming van Natura2000-gebieden is, naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State ten aanzien van het PAS, voor iedere ruimtelijke ontwikkeling een beoordeling van de stikstofeffecten voor Natura 2000-gebieden noodzakelijk. De drempelwaarde die onder het PAS werd gehanteerd is namelijk vervallen, waardoor zal moeten worden aangetoond dat een plan geen stikstofdepositie op nabijgelegen Natura2000-gebieden heeft. Deze effecten worden gemeten op twee cijfers achter de komma waardoor een activiteit doorgang kan vinden als de depositie op de rekenpunten binnen nabijgelegen Natura2000-gebieden niet hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar. Activiteiten worden in de regel onderverdeeld in verschillende fases. Zo is er de realisatiefase (die van tijdelijke aard is) en de gebruiksfase (die een continue emissie genereert).
Om de stikstofdepositie van woningbouw in kaart te brengen is door de Rijksoverheid een handreiking Woningbouw en AERIUS opgesteld. Hierin wordt de stikstofdepostie van woningbouw op basis van gemiddelde situaties en afstand berekend. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat conform het Bouwbesluit gasloos en haardloos wordt gebouwd. Onder deze aannames is de mogelijke stikstofdepositie ten gevolge van de aanlegfase in vrijwel alle omstandigheden dominant. De tabel geeft inzicht in het verloop van deze depositie, uitgaande van een gemiddelde situatie en de daarbij behorende afstand. Samengevat: bij maximaal 50 laagbouwwoningen, gebouwd op zandgrond op minimaal 7 km afstand van een Natura 2000-gebied, is de stikstofdepositie onder gemiddelde omstandigheden 0,00 mol/ha/jaar.
In het onderhavige plan wordt een nieuwe woning gerealiseerd binnen bestaande bebouwing. Dat betekent dat er sprake is van een realisatiefase waarin bijvoorbeeld mobiele werktuigen worden ingezet en een gebruiksfase waarbij enkel verkeersbewegingen aan de orde zijn (er zijn immers geen stookemissies omdat gasloos wordt gebouwd). Voor dergelijke projecten moet daarom vooraf worden beoordeeld of sprake is van significant negatieve effecten en of een natuurvergunning is vereist.
Aangezien de afstand tussen de nieuwe woning en Natura2000-gebieden 9 kilometer of meer bedraagt, zal de stikstofdepositie van zowel gebruik als aanleg niet groter zijn dan 0,00 mol/ha/jaar.
4.7.2 Beschermde soorten
Om in beeld te brengen of de ontwikkeling in strijd is met natuurwetgeving en hoe eventuele strijdigheid met de wet voorkomen kan worden, is door Archimil op de planlocatie een quickscan flora en fauna uitgevoerd (rapportnr. 3276R009-4 , d.d. 27 november 2020). Dit onderzoek is als Bijlage 3 toegevoegd bij deze toelichting.
Bij de quickscan die is uitgevoerd ter plaatse van de planlocatie aan de Kruisbergsestraat ong. te Overasselt, kadastraal bekend onder de gemeente Overasselt, sectie F, nummer 853 en 854, is geen beschermde flora en fauna waargenomen die een belemmering kan vormen voor de voorgenomen activiteit. Ook worden, op basis van het gebruik van de locatie en de directe omgeving, geen beschermde flora en fauna verwacht.
Op basis van de quickscan wordt een aanvullend of nader onderzoek naar de aanwezige flora en fauna, voor de geplande activiteiten, niet noodzakelijk geacht. Voor de geplande activiteiten is op basis van de bekende gegevens geen ontheffingsaanvraag in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.
Voor de activiteit zullen bomen worden gerooid, welke als nestgelegenheid kunnen dienen voor diverse vogelsoorten. Op basis van artikel 3.1 van de Wet Natuurbescherming is het verboden om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn te vernielen of te beschadigen, of nesten van vogels weg te nemen. Werkzaamheden zullen alsdan buiten het broedseizoen (15 maart tot 15 juli) uitgevoerd dienen te worden.
4.8 Verkeer En Parkeren
4.8.1 Verkeer
Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de verkeersgeneratie die als gevolg daarvan ontstaat. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig Parkeren', publicatie 381 (december 2018) van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie, 'Toekomstbestendig Parkeren' opgesteld. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van onder andere de verkeergeneratie.
Beoordeling
De effecten van het planvoornemen op de verkeersgeneratie zijn in beeld gebracht op basis van de verkeersgeneratiecijfers uit de CROW-publicatie.
Op basis van de omgevingsadressendichtheid kan de kern Overasselt worden aangemerkt als niet stedelijk gebied. Ten aanzien van niet stedelijk gebied geldt voor vrijstaande woningen een verkeersgeneratie van minimaal 7,8 en maximaal 8,6 verkeersbewegingen per woning.
De woning wordt ontsloten middels de Kruisbergsestraat. Gezien het profiel van de weg zal deze de geringe toename van het aantal verkeersbewegingen goed kunnen verwerken.
4.8.2 Parkeren
Voldoende parkeergelegenheid is een randvoorwaarde voor bijna elke ruimtelijke ontwikkeling. Daarom dient getoetst te worden of er bij een bouwplan of ontwikkeling op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen en ruimte voor laden en lossen wordt voorzien. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig Parkeren', publicatie 381 (december 2018) van het CROW. Hiervan kan afgeweken worden indien er in de directe omgeving in voldoende parkeerplaatsen kan worden voorzien, zulks naar oordeel van het bevoegd gezag. Uiteraard dient de voor het planvoornemen gerealiseerde parkeergelegenheid in stand te worden gehouden.
Het parkeren dient primair plaats te vinden op eigen terrein. Daar waar dit niet mogelijk is vindt het parkeren op de openbare weg plaats. Het streven hierbij is om het aantal auto's in de straat tot een minimum te beperken.
Beoordeling
De effecten van het planvoornemen op de parkeerbehoefte zijn in beeld gebracht op basis van de verkeersgeneratiecijfers uit de CROW-publicatie. Op basis van de omgevingsadressendichtheid kan de kern Overasselt worden aangemerkt als niet stedelijk gebied. Ten aanzien van niet stedelijk gebied geldt voor vrijstaande woningen een een parkeerbehoefte van minimaal 1,9 en maximaal 2,7 parkeerplaatsen per woning. Op basis van deze cijfers kan worden uitgegaan van een parkeerbehoefte van 2 parkeerplaatsen. In deze parkeerbehoefte wordt voorzien op eigen terrein door middel van een oprit en garage.
4.9 Archeologie
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven . Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard. Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van het voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Op grond van het bestemmingsplan 'Kernen Heumen, Overasselt, Nederasselt en Molenhoek' geldt in het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'. Deze dubbelbestemming schrijft voor dat voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 200 m2 een rapport dient te worden overlegd waarin de archeologische waarden van gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Hoewel het bouwplan voorziet in een kleinere oppervlakte aan bouwwerken is ervoor gekozen om archeologisch onderzoek te laten uitvoeren, omdat de bodem niet alleen wordt verstoord vanwege bouwwerkzaamheden, maar ook vanwege het verwijderen van een deel van de bomen in de huidige boomgaard op het perceel.
Het archeologisch onderzoek is uitgevoerd door Archimil (rapportnummer 20082, 14 december 2020). De conclusies van dit onderzoek worden hieronder kort weergegeven. Het rapport is bijgevoegd als Bijlage 4.
Resultaten onderzoek
Volgens het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel geldt voor het plangebied een hoge verwachting voor wat betreft de aanwezigheid van archeologische resten daterend vanaf het laat paleolithicum. De verwachting is met name hoog voor resten van bewoning uit de bronstijd, de ijzertijd en de Romeinse tijd.
Om het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel te toetsen zijn binnen het plangebied zestien boringen gezet met een guts en een megaboor in een dichtheid van honderdtwintig boringen per hectare.
Uit de resultaten van het booronderzoek blijkt dat de bodem binnen het plangebied uit donkzand bestaat dat op een ondergrond van grof, enigszins grindhoudend pleistoceen zand ligt. Het duinzand is met name onderin de boringen en op het noordelijke deel van het plangebied, enigszins kleiig. Deze klei lijkt afkomstig te zijn van de restgeul die ongeveer tweehonderd meter ten noorden van het plangebied is aangetroffen. Het noordelijke deel van het plangebied lijkt oorspronkelijk een flank te hebben gevormd naar een laagte waarin klei werd afgezet. Dergelijke klei is aangetroffen langs de noordrand van het plangebied. Op deze flank zijn in twee boringen archeologische indicatoren aangetroffen. Het betreft een handgevormde scherf prehistorisch aardewerk en houtskool. Het lijkt om randverschijnselen te gaan van de nederzettingssporen die tijdens eerder proefsleuvenonderzoek ten noorden van het plangebied zijn aangetroffen. Het zetten van een extra boring op de grens van de locatie van de geplande woning en het op alle boorpunten naboren met een megaboor, heeft ondanks het zeven van het hiermee opgeboorde zand, verder nergens binnen het plangebied archeologische indicatoren opgeleverd.
Aan de hand van de resultaten van het onderzoek kunnen de onderzoeksvragen als volgt beantwoord worden:
- Kunnen binnen het plangebied (nog) archeologische resten verwacht worden en zo ja, in welke zones en op welke diepten is dit het geval?
Langs de noordrand van het plangebied lijken randverschijnselen aanwezig te zijn van de ten noorden van het plangebied aangetroffen nederzetting. Deze randverschijnselen zijn aangetroffen vanaf zeventig centimeter beneden het maaiveld in de basis van het humushoudende zand.
- Wat zijn de verwachte prospectieve kenmerken van dergelijke archeologische resten?
Het lijkt met name om losse vondsten te gaan en mogelijk de resten van branden die hebben gediend om ongewenste vegetatie(resten) te verwijderen.
- Welke vorm van veldonderzoek is geschikt om de verwachte resten op te sporen?
Om uit te sluiten dat binnen de zone met archeologische indicatoren toch wellicht archeologische sporen aanwezig zijn, zou in deze zone bij ingrepen die dieper reiken dan ongeveer zestig centimeter, proefsleuvenonderzoek moeten worden uitgevoerd. De geplande woning ligt echter ten zuiden van deze zone. De resultaten van het onderzoek geven derhalve geen aanleiding om archeologisch vervolgonderzoek te adviseren.
In alle gevallen geldt dat indien bij toekomstig graafwerk archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, deze direct gemeld dienen te worden bij de minister conform de Erfgoedwet 2016, artikel 5.10 & 5.11.
4.10 Waterhuishouding
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden de waterhuishoudkundige aspecten betrokken in ruimtelijke plannen. In dit kader is voor onderhavig bestemmingsplan een watertoets uitgevoerd. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Hiermee wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.
Toename verharding en infiltratie hemelwater
Het plan voorziet in een toename van verhard oppervlak op een perceel waar nu geen verharding aanwezig is. Ten behoeve van het afkaderen van het aspect water is er een watertoets uitgevoerd. Het toetsresultaat is bijgevoegd als Bijlage 5. In beginsel dient bij toename van verharding het verlies aan waterberging te worden gecompenseerd. Bij een toename van verharding van minder dan 500 m² binnen stedelijk gebied kan echter eenmalig een vrijstelling worden verleend. Omdat de oppervlakte van de woning en garage minder bedraagt, kan van deze vrijstelling gebruik worden gemaakt.
Hemelwater wordt volledig op het eigen perceel opgevangen en geïnfiltreerd. Het regenwater mag dus niet meer bij het vuilwaterriool worden aangesloten of oppervlakkig afstromen naar de openbare ruimte.
Ten behoeve van de bouwaanvraag zal een waterkundig plan worden uitgevoerd, waarin de werking van het regenwatersysteem inzichtelijk wordt gemaakt en waaruit blijkt dat er geen sprake is van afstroming of overlast naar de omgeving als gevolg van het planvoornemen.
Persleiding
In de directe nabijheid van het plangebied is een persleiding aanwezig. De instandhouding en werking van deze persleiding wordt in het geldend bestemmingsplan beschermd door middel van de dubbelbestemming 'Leiding - Riool'. Deze dubbelbestemming is in het onderhavig plan overgenomen, waarmee dezelfde mate van bescherming is gewaarborgd. De voorgenomen ontwikkeling heeft voor de persleiding geen gevolgen.
Riolering en afkoppelen
Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm art 29 a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
- het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
- verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
- afvalwaterstromen worden gescheiden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
- huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een inrichting als bedoeld in artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren getransporteerd;
- ander afvalwater:
- 1. wordt hergebruikt, zo nodig na zuivering bij de bron;
- 2. wordt lokaal in het milieu wordt gebracht, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron
Ter plaatse zal voor wat betreft de afvoer van huishoudelijk afvalwater (DWA) worden aangesloten op het bestaand gemeentelijk vuilwaterriool in de Kruisbergsestraat. De gemeente biedt een aansluiting aan nabij de erfgrens. De aansluitkosten voor het maken van een nieuwe aansluiting komen voor rekening van initiatiefnemer.
Hoofdstuk 5 Juridisch Plan
5.1 Algemeen
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt een planologisch-juridische regeling gegeven voor de bouw van een nieuwe woning aan de Kruisbergsestraat. Hiervoor is aansluiting gezocht bij het vigerend bestemmingsplan 'Kernen Heumen, Overasselt, Nederasselt en Molenhoek'. De planregels sluiten aan bij de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).
5.2 Systematiek
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan en dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Voor de opbouw van een bestemmingsplan is een standaard ontwikkeld, de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan wordt van deze standaarden gebruik gemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend.
De hoofdstukindeling van de regels bestaat uit:
- 1. Inleidende regels;
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels;
- 4. Overgangs- en slotregels.
5.2.1 Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart opgebouwd uit (dubbel)bestemmingen (in kleurvlakken) en aanduidingen. De bestemming wordt voornamelijk ingegeven door de gewenste mogelijkheden in het plan met als randvoorwaarde een goede ruimtelijke ordening. De dubbelbestemmingen overlappen bestemmingen en geven eigen aanvullende regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen. Aanduidingen worden ten slotte gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat hierbij om specificaties voor het gebruik of de bouwmogelijkheden. De aanduidingen hebben daardoor juridische betekenis en komen ook altijd in de regels van het bestemmingsplan voor.
De verbeelding moet voldoen aan de landelijke standaarden (SVBP). In deze standaarden zijn afspraken vastgelegd over standaardbestemmingen en de weergave van bestemmingen en aanduidingen (zoals kleurgebruik, lijnen/vlakken, etc.). De verbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale BGT en BRK ondergrond, schaal 1:1000, conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Hierbij dient te worden aangetekend dat de BGT en BRK ondergrond geen juridische status heeft.
5.2.2 Regels
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan Schoonenburgseweg 3 - Kruisbergsestraat’ zijn opgebouwd conform de door de SVBP2012 voorgeschreven systematiek en zijn gebaseerd op de regels van het vigerende bestemmingsplan 'Kernen Heumen, Overasselt, Nederasselt en Molenhoek'. De regels omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels, en ten slotte de overgangs- en slotregels.
Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarnaast is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening voor de gemeente de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken (bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut en de plankosten) deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomst met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
Het betreft hier een private ontwikkeling waarbij het risico geheel gedragen wordt door de initiatiefnemer. Voor de gemeente Heumen zelf zijn er geen kosten verbonden aan de verwezenlijking van het plan. Wel is met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten. Hierin is ook het kostenverhaal bij eventuele planschade opgenomen, waarbij de kosten van eventuele planschade worden verhaald op de initiatiefnemer. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventuele kosten niet voor rekening van de gemeente Heumen komen, maar voor rekening van de initiatiefnemer.
Het opstellen van een exploitatieplan (op grond van artikel 6.12 eerste lid Wro) vaststellen is niet noodzakelijk aangezien de kosten anderszins zijn verzekerd doordat de gemeente Nederweert met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afsluit.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van een nieuwe woning aan de Kruisbergsestraat, binnen het bestaande woongebied in de kern Overasselt. Dit plan betreft een geringe aanpassing van het bestemmingsplan, waarbij de groene uitstraling van het perceel behouden blijft. Bij de ontwikkeling van het planvoornemen zijn omwonenden in een vroeg stadium betrokken, en bij het opstellen van dit plan is rekening gehouden met hun belangen. Het planvoornemen zal daarom naar alle waarschijnlijkheid niet op zwaarwegende planologische bezwaren uit de omgeving stuiten.
Dit bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Procedure
Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedure:
- a. Ontwerp:
Publicatie en terinzagelegging
Een ieder kan gedurende deze terinzagelegging een zienswijze indienen bij de gemeenteraad
- b. Vaststelling:
Vaststelling door de Raad
Mogelijkheid reactieve aanwijzing
Publicatie en terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan gedurende de beroepstermijn
- c. Inwerkingtreding:
Na afloop van de beroepstermijn (tenzij binnen de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan)
- d. Beroep:
Beroep bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State In het kader van deze procedure is het voor eenieder mogelijk om zijn/haar zienswijze (bij de gemeenteraad) kenbaar te maken. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Wanneer beroep wordt ingesteld, beslist uiteindelijk c.q. in hoogste instantie, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan.
7.2 Kennisgeving
Overeenkomstig artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Schoonenburgseweg 3 - Kruisbergsestraat'.
7.3 Vooroverleg Met Rijk En Provincie
Volgens artikel 3.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met een aantal instanties. Echter, in onderhavige situatie is sprake van een ontwikkeling van ondergeschikte aard. Daarbij zijn er geen Rijks- en/of provinciale belangen in het geding, dan wel deze zijn in voldoende mate beschermd.
Het betreft hier een lokale ontwikkeling binnen het gemeentelijk beleid. Derhalve wordt het wettelijk vooroverleg met instanties niet noodzakelijk geacht. Wel worden de instanties in kennis gesteld van het plan.
7.4 Vaststelling
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 18 maart 2021, gedurende zes weken, dat wil zeggen tot en met 29 april 2021 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen tegen het plan ingediend. Het bestemmingsplan is ten opzichte van het ontwerp dan ook ongewijzigd vastgesteld in de raadsvergadering van 1 juli 2021.
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Wegverkeer
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek wegverkeer
Bijlage 3 Quickscan Flora & Fauna
Bijlage 3 Quickscan flora & fauna
Bijlage 4 Archeologisch Rapport
Bijlage 4 Archeologisch Rapport