Kerkdriel Noord
Bestemmingsplan - gemeente Maasdriel
Onherroepelijk op 02-03-2011 - deels onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
Het bestemmingsplan Kerkdriel Noord van de gemeente Maasdriel .
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0263.BP1050-OH01 met de bijbehorende regels.
1.3 aan huis verbonden bedrijf:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang zodanig is dat de activiteit in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.
1.4 aan huis verbonden beroep:
het in een woning en/of bij die woning behorend (al dan niet vrijstaand) bijgebouw uitoefenen van een beroep of beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, met behoud van de woonfunctie.
1.5 aan- of uitbouw:
een ruimte die aan het hoofdgebouw is gebouwd, die functioneel één geheel vormt met het hoofdgebouw, maar die ruimtelijk een ondergeschikte aanvulling vormt op het hoofdgebouw.
1.6 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar volgens de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.8 bestaand:
- a. bij gebruik: aanwezig op het moment van het van kracht worden van dit plan;
- b. bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
1.9 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.10 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.11 bijgebouw:
een vrijstaand of aan het hoofdgebouw aangebouwd gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw.
1.12 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, het vernieuwen of het veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeel-telijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.13 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.14 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een kelder en de ruimte(n) in de kap.
1.15 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop volgens de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.16 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.17 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar volgens de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.18 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materi-aal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond
1.19 bouwwijze:
de wijze van bouwen van een woning, te weten vrijstaand, twee-aaneen, aaneengebouwd of gestapeld, waarbij:
- a. onder 'vrijstaand' wordt verstaan dat het hoofdgebouw van een woning niet begrensd is door scheidsmuren van andere hoofdgebouwen;
- b. onder 'twee-aaneen' wordt verstaan dat het hoofdgebouw van een woning naar één zijde door een scheidsmuur van een naastgelegen hoofdgebouw is begrensd;
- c. onder 'aaneengebouwd' wordt verstaan dat het hoofdgebouw van een woning naar twee zijden door scheidsmuren van naastgelegen hoofdgebouwen is begrensd, met uitzondering van de hoofdgebouwen die de aldus gevormde rij beëindigen;
- d. onder 'gestapeld' wordt verstaan dat in één gebouw, bestaande uit meer lagen, meer woningen worden gebouwd;
1.20 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.21 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of ge-deeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.22 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.
1.23 horeca:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt.
1.24 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met maximaal één gesloten wand;
1.25 maatschappelijk:
voorzieningen ten behoeve van openbaar bestuur, religie, verenigingsleven, cultuur, onderwijs, opvoeding, gezondheidszorg en openbare dienstverlening.
1.26 (openbare) nutsvoorziening:
een bouwwerk dat ten dienste staat van het openbaar energietransport dan wel de telecommunicatie, zoals een schakelkast, een elektriciteitshuisje en een verdeelstation.
1.27 sekinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch / pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.28 voorgevel:
de naar de openbare weg gerichte gevel van een hoofdgebouw, met dien verstande dat bij hoekbebouwing sprake kan zijn van meerdere voorgevels.
1.29 woning/wooneenheid:
een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden, met de daarbij behorende niet voor bewoning bestemde bergingen, stallingsruimten alsmede kantoor- en/of praktijkruimten, welke in de woning worden opgericht dan wel daaraan worden aangebouwd.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
bebouwingspercentage:
het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd.
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. de diepte van een woning: de buitenwerks gemeten afstand tussen de voorgevel en de achtergevel van de woning.
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. druiplijn, het boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts ge-projecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
de voorgevelhoogte van een bouwwerk:
de grootste afstand tussen peil en het snijpunt van de voorgevel en het dakvlak, buitenwerks gemeten, inclusief dakkapellen.
peil:
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg of pad grenst: de hoogte van de kruin van die weg of dat pad ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein ter plaatse (na bouwrijp maken).
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
- b. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
- c. parkeer- en ontsluitingsvoorzieningen;
- d. wandel- en fietspaden, speelvoorzieningen;
- e. nutsvoorzieningen, waaronder begrepen leidingen en bijbehorende voorzieningen;
- f. geluidwerende voorzieningen met een hoogte van maximaal 3 m ter plaatse van de aanduiding ‘geluidwerende voorzieningen’;
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen.
3.2 Bouwregels
- 1. Gebouwen mogen niet worden gebouwd.
- 2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt:
- a. van bewegwijzering, licht- en andere masten maximaal 8 m;
- b. van geluidwerende voorzieningen maximaal 3 m;
- c. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 4 m.
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen en straten met een functie voornamelijk gericht op verblijf;
- b. wandel- en fietspaden;
- c. parkeer- en groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
- d. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
- e. nutsvoorzieningen, waaronder begrepen leidingen en bijbehorende voorzieningen;
- f. voorzieningen voor openbaar nut, waaronder begrepen (ondergrondse) afvalcontainers en informatiezuilen,
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen.
4.2 Bouwregels
- 1. Gebouwen mogen niet worden gebouwd.
- 2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt:
- a. van bewegwijzering, licht- en andere masten maximaal 8 m
- b. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 4 m.
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
- b. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
- c. ontsluitings- en nutsvoorzieningen, waaronder begrepen leidingen en bijbehorende voorzieningen;
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen.
5.2 Bouwregels
- 1. Gebouwen mogen niet worden gebouwd.
- 2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 4 m.
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen;
- b. aan huis verbonden beroep;
- c. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, erven, tuinen en parkeervoorzieningen.
6.2 Bouwregels
- 1. Voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' bedraagt het aantal wooneenheden maximaal het aangegeven aantal wooneenheden;
- b. woningen zijn toegestaan in de bouwwijzen vrijstaand, twee-aaneen en aaneengebouwd met dien verstande, dat het aantal aaneengebouwde woningen per rij maximaal 5 bedraagt;
- c. gestapelde woningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld'.
- 2. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
- a. hoofdgebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
- b. een hoofdgebouw met:
- een voorgevelhoogte tussen 4 m en 6 m moet minimaal 1,5 m achter de aangeduide gevellijn worden gebouwd;
- een voorgevelhoogte vanaf 6 m moet minimaal 3 m achter de aangeduide gevellijn moet worden gebouwd;
- c. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt:
- bij vrijstaande woningen minimaal 3 m aan beide zijden;
- bij twee-aaneen gebouwde woningen minimaal 2 m aan één zijde;
- bij aaneengebouwde woningen minimaal 2 m aan de niet-aangebouwde zijde van de eindwoningen;
- d. de diepte van een hoofdgebouw bedraagt:
- bij vrijstaande en twee-aaneen gebouwde woningen maximaal 15 m;
- bij aaneengebouwde woningen maximaal 10 m;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' bedraagt de goot- en bouwhoogte maximaal de aangegeven goot- en bouwhoogte;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' bedraagt de bouwhoogte maximaal de aangegeven bouwhoogte, met dien verstande dat daar waar volgens de verbeelding de bouwhoogte maximaal 7 m mag bedragen, de oppervlakte van de bouwlaag bovende begane grond maximaal 50% van de oppervlakte van de begane grond mag bedragen;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'minimale-maximale dakhelling' bedraagt de dak-helling van het hoofdgebouw minimaal respectievelijk maximaal de aangegeven dakhelling.
- 3. Voor het bouwen van bijgebouwen, aan- en uitbouwen gelden de volgende regels:
- a. bijgebouwen, aan- en uitbouwen kunnen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd met dien verstande, dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geen bijgebouwen toegestaan' geen bijgebouwen zijn toegestaan;
- b. bijgebouwen, aan- en uitbouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op een afstand van minimaal 5 m achter (het denkbeeldig verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw, met dien verstande dat uitbouwen in de vorm van erkers tot vóór (het denkbeeldig verlengde van) van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw zijn toegestaan, mits:
- de oppervlakte maximaal 6 m2 bedraagt;
- de bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt;
- de diepte van de erker maximaal 1,5 m bedraagt;
- c. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen, aan- en uitbouwen bedraagt per bouwperceel maximaal 50 m2, met dien verstande dat de volgende bebouwingspercentages per bouwperceel niet mogen worden overschreden:
- 30% voor vrijstaande woningen;
- 40% voor twee-aaneen gebouwde woningen;
- 50% voor aaneengebouwde woningen;
- 50% voor gestapelde woningen;
- d. indien het oppervlak van het bouwperceel meer dan 400 m2 bedraagt, mag de onder c genoemde oppervlakte worden vermeerderd met 10% van de overmaat tot een totale gezamenlijke bebouwde oppervlakte van bijgebouwen, aan- en uitbouwen van maximaal 150 m2 waarbij de onder c genoemde bebouwingspercentages niet mogen worden overschreden;
- e. de goothoogte bedraagt maximaal 3 m;
- f. de bouwhoogte bedraagt maximaal 5 m.
- 4. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt:
- van overkappingen met een open constructie en pergola's maximaal 3 m;
- van erfafscheidingen en/of terreinafscheidingen voor (het denkbeeldig verlengde) van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw maximaal 1 m;
- van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 2 m
- b. de maximale oppervlakte van overkappingen bedraagt maximaal 50 m2, met dien verstande dat de bebouwingspercentages genoemd in lid 6.2.3 onder c niet mogen worden overschreden.
- a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt:
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de situering en maatvoering van bouwwerken, indien dit noodzakelijk is:
- a. om de ruimtelijke samenhang met de overige bebouwing veilig te stellen;
- b. om een milieuhygiënisch verantwoorde situering te bevorderen;
- c. om een onevenredige inbreuk op het aanwezige woon- en leefmilieu te voorkomen;
- d. om een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende terreinen veilig te stellen.
6.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 6 lid 2 sub 1 en toestaan dat in afwijking van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ twee wooneenheden extra mogen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- 1. de belangen van gebruikers en/of van eigenaren van de aangrenzende gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- 2. in de omgeving aanwezige functies en/of waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
- 3. de noodzakelijke parkeervoorzieningen dienen, voor zover het betreft de bouw van:
- a. vrijstaande
- b. twee-aaneen gebouwde woningen
- c. aaneengebouwde woningen niet in de vorm van sociale woningbouw als bedoeld in artikel 1.1.1 onder d of e van het Besluit ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan
op eigen terrein te worden gerealiseerd;
- 4. de uitvoerbaarheid moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie.
6.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, wordt in ieder geval verstaan het gebruik voor bedrijfsactiviteiten, detailhandel, dienstverlening, horeca of maatschappelijk.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 6 lid 1 jo. artikel 6 lid 5 voor gebruik ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- a. het gebruik dient ondergeschikt te zijn aan de woonfunctie;
- b. het betreft bedrijfsactiviteiten genoemd in de categorieën 1 of 2 van de staat van bedrijfsactiviteiten;
- c. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning, met inbegrip van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen, mag hiervoor worden gebruikt tot een maximum van 50 m²;
- d. degene die de activiteiten uitvoert dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
- e. de noodzakelijke parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden gerealiseerd;
- f. het bedrijf dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;
- g. detailhandel of groothandel is niet toegestaan, behalve beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en in verband met de aan huis verbonden activiteit.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uit-voering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Van het totaal aantal te bouwen woningen dient:
- a. minimaal 22% te worden gebouwd als sociale woningbouw als bedoeld in artikel 1.1.1 onder e van het Besluit ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van terin-zagelegging van het ontwerp van dit plan;
- b. minimaal 64% te worden gebouwd in de vorm van particulier opdrachtgeverschap als bedoeld in artikel 1.1.1 onder f van het Besluit ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Algemene gebruiksregels
Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting;
- b. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
- c. het gebruik van gronden en opstallen voor het huisvesten van tijdelijke werknemers;
- d. het gebruik van gronden als opslag-, stort- en of lozingsplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen, grond, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
9.2 Ontheffing gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 9 lid 1 onder b voor het realiseren van een mantelzorgvoorziening in een vrijstaand bijgebouw in de vorm van een tijdelijke woonunit, zoals een portacabin of container, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- a. de behoefte aan mantelzorg is aangetoond;
- b. de mantelzorgvoorziening is bedoeld voor de huisvesting van één huishouden;
- c. de waarden en belangen van derden mogen niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
- d. er mag geen zelfstandige woning ontstaan, na beëindiging van de mantelzorgsituatie dient de tijdelijke woonunit weer verwijderd te worden. Bij de mantelzorgvoorziening mogen geen afzonderlijke bijgebouwen worden opgericht. De bepaling over het maximaal oppervlak aan bijgebouwen, waaronder de mantelvoorziening, bij de woning blijft van kracht.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling van deze regels ontheffing kan worden verleend, ontheffing verlenen van:
- a. de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de regels voor het oprichten van een gebouw ten behoeve van een openbare nutsvoorziening, het openbaar vervoer of het wegverkeer, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 25 m² en de bouwhoogte maximaal 5 m bedraagt.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen plan wijzigen bij het in geringe mate overschrijden van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee beoogd wordt een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken, mits daardoor geen belangen van derden onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
Artikel 12 Algemene Procedureregels
Bij het verlenen van ontheffing van de regels in dit plan nemen burgemeester en wethouders de volgende regels in acht:
- a. het ontwerpbesluit tot het verlenen van ontheffing ligt gedurende 2 weken ter gemeentesecretarie ter inzage;
- b. de tervisielegging wordt bekend gemaakt op de in de gemeente gebruikelijke wijze en door publicatie in één of meer in de gemeente verschijnende dag- of nieuwsbladen;
- c. belanghebbenden kunnen gedurende de termijn van tervisielegging zienswijzen ten aanzien van de voorgenomen ontheffing uiten.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht Bouwwerken
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
13.2 Specifieke gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 13 lid 1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 13 lid 1 met maximaal 10%.
13.3 Uitzondering overgangsrecht bouwwerken
Het bepaalde in artikel 13 lid 1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 14 Overgangsrecht Gebruik
14.1 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
14.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 14 lid 1 , te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandeing de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
14.3 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in artikel 14 lid 1 , na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
14.4 Uitzondering overgangsrecht gebruik
Het bepaalde in artikel 14 lid 1 is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Kerkdriel Noord van de gemeente Maasdriel .
Vastgesteld door de raad van de gemeente Maasdriel in de openbare vergadering van
De griffier, De voorzitter,
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
De wens tot realisatie van de uitbreidingswijk ‘Kerkdriel Noord’ kent zijn oorsprong in de visie ‘Maasdriel 2020+’. Het hoofdthema van deze visie is leefbaarheid. De beschikbaarheid van voldoende goede en betaalbare woningen, de eigen identiteit, het versterken van sfeer en cultuur en een hoge kwaliteit van de woonomgeving zijn kernpunten in de geformuleerde ambitie. Om dit te verwezenlijken moet de gemeente Maasdriel haar eigen bevolking optimaal bedienen met passende woonmilieus voor ouderen en jongeren. Hiervoor moeten interessante en gedifferentieerde woonmilieus aangeboden kunnen worden die aansluiten op de vraag in de markt. Daarnaast zal de gemeente Maasdriel actief de markt op moeten om haar kwaliteiten voor het voetlicht te brengen bij potentiële bewoners. Het ontwikkelen van de wijk ‘Kerkdriel Noord’ is één van de stappen om de hierboven geformuleerde ambitie te verwezenlijken.
1.2 Ligging En Begrensing Plangebied
Het plangebied is gelegen ten noordwesten van de kern Kerkdriel. Net als de eerdere grootschaligere uitbreidingen van Kerkdriel gaat het hier om een locatie die is opgespannen tussen oude ruimtelijke structuren. De Hoorzik en de Veersteeg zijn historische oost – west verbindingen die eindigen op de dijk. De Hoorzik begrenst het plangebied Kerkdriel Noord aan de zuidzijde, de Veersteeg aan de noordzijde, de Luttel Inghweg aan de westzijde en de Kloosterstraat aan de oostzijde. Openbare wegen begrenzen het plangebied dus aan vier zijden. Langs deze wegen is veel bestaande bebouwing aanwezig. Deze bebouwing blijft grotendeels behouden en is ingepast waardoor de plangrens een grillig verloop kent. Het plangebied Kerkdriel Noord heeft een oppervlakte van circa 15 ha.
Afbeelding 1.1 Ligging plangebied
1.3 Vigerend Planologisch Regime
Het vigerend bestemmingsplan ‘Buitengebied, binnendijks deel’, zoals dit door de gemeente-raad op 22 februari 2006 gewijzigd is vastgesteld, is op 17 oktober 2006 door Gedeputeerde Staten van Gelderland goedgekeurd. Het bestemmingsplan is op 21 december 2006 in werking getreden. Op 13 februari 2008 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan. In deze uitspraak heeft de Afdeling besloten het besluit van Gedeputeerde Staten van 17 oktober 2006 deels te vernietigen. Als gevolg daarvan hebben Gedeputeerde Staten op 3 april 2009 een heroverwegingsbesluit genomen en daarbij besloten alsnog goed-keuring aan een aantal plandelen en alsnog goedkeuring te onthouden aan onderdelen van het plan. De percelen waar goedkeuring aan is onthouden vallen buiten onderhavig plangebied.
Conform de plankaart hebben de gronden de navolgende bestemming(en):
- agrarisch gebied;
- agrarisch gebied, bouwperceel;
- agrarisch gebied, bouwperceel, nader aangeduid met CH;
- agrarisch gebied, bouwperceel, nader aangeduid met GT;
- agrarisch gebied, bouwperceel, nader aangeduid met GT en 2dw;
- niet agrarische bedrijven, code bedrijfstype Oalg.
1.4 Opzet Van De Toelichting
De verdere indeling van deze toelichting is als volgt. Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie. De planbeschrijving is opgenomen in hoofdstuk 3. Een beknopte samenvatting van het beleidskader, voor zover dat voor het voorliggende plan van belang is, staat in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 komen de relevante uitkomsten van de verrichte milieukundige onderzoeken aan de orde, in hoofdstuk 6 wordt nader aandacht besteed aan de juridisch-technische aspecten van de regelgeving. Een beschouwing over de uitvoerbaarheid en de resultaten van de inspraak en het gevoerde overleg, neergelegd in de hoofdstukken 7 en 8, sluiten deze toelichting af.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Bestaande Structuur Op Hoofdlijnen
De Hoorzik is een oude nederzetting op de stroomruggronden langs de Maas. Ergens tussen de 2e - 10e eeuw ontstaat de buurtschap ’t Horzik tussen ‘de Luttel Ingh’ en ‘de Worden’. Het bestaat uit verspreid liggende bebouwing langs het huidige Hoorzik. Het dorp Driel is omstreeks de 9e eeuw gesticht.
Afbeelding 2.1 Histrorische kaart 1868
Op bovenstaande kaart uit 1868 zijn de oude structuren van de Hoorzik en de Veersteeg duidelijk herkenbaar. De bebouwing langs de Hoorzik en de bebouwing in Driel en Velddriel is ook herkenbaar. De historische structuren, de oude linten, zijn sturend geweest voor de ontwikkeling van Kerkdriel en zijn nog duidelijk herkenbaar in de huidige structuur van het dorp en het plangebeid. In de verkeersstructuur van Kerkdriel hebben deze oude structuren nog een belangrijke functie. De grootschaligere uitbreidingen van Kerkdriel hebben de ruimte tussen deze oude structuren opgevuld. De structuur van de buurtschap de Hoorzik is oost-west met de dijk als oostelijke begrenzing en de lager gelegen komgronden als westelijke begrenzing.
2.2 Functies
De Hoorzik kenmerkt zich door een mix van functies, georiënteerd op de straat. Van oudsher is hier agrarische bedrijvigheid aanwezig. Inmiddels is er ook veel particuliere woningbouw en niet agrarische bedrijvigheid aanwezig.Aan de Veersteeg is de agrarische bedrijvigheid sterker aanwezig. Enkele particuliere woningen staan daar tussen de kassen en kwekerijen. Bij deze agrarische bedrijvigheid is altijd een bedrijfswoning aanwezig die georiënteerd is op de Veersteeg.Aan de Kloosterstraat zijn verschillende woningen aanwezig. De Kloosterstraat gaat over in de dijk, de Berm, waaraan dijkwoningen staan. Ten oosten van de Kloosterstraat ontwikkelt de woningstichting Maasdriel de woningbouwlocatie ‘Empelenhof’.De Luttel Inghweg is de minst bebouwde straat rondom het plangebied. Enkele woningen en een kwekerij zijn hier aanwezig.Het plangebied zelf bestaat grotendeels uit boomgaarden en enkele kassen.
Afbeelding 2.2 Foto's bestaande situatie
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Algemeen
3.1.1 Kerkdriel
Kerkdriel is een dorp aan de Maas met ruim 7.000 inwoners. Het ligt in de Bommelerwaard, tussen Maas en Waal, in een landschap van uiterwaarden, stroomruggen, oeverwallen en komgronden. De belangrijkste ontsluiting van Kerkdriel is de Kerkstraat/Wordenseweg richting de provinciale weg N831. Kerkdriel is opgebouwd uit een historische kern en een aantal historische linten, waartussen later woonwijken zijn gesitueerd. De Kerkstraat is het belangrijkste historische lint in Kerkdriel.
Afbeelding 3.1 Ruimtelijke analyse
Het plangebied Kerkdriel Noord is ook opgespannen tussen twee historische linten, de Hoorzik en de Veersteeg.
3.1.2 Het dorp als inspiratie
Het belangrijkste vertrekpunt voor het ontwerp van het plan was het creëren van een onder-scheidend woonmilieu dat aansluit op de vraag van de woningmarkt. In en rondom Kerkdriel zijn meerdere woningbouwontwikkelingen gaande. Buitendijks wordt een bijzonder watergebonden woonmilieu ontwikkeld. Binnen de bebouwde kom van Kerkdriel zijn meerdere inbreidingslocaties in ontwikkeling. Ten oosten van het plangebied Kerkdriel Noord situeert de woningstichting Maasdriel de woningbouwlocatie ‘Empelenhof’. Om onderscheidend te zijn ten opzichte van deze locaties en tot andere gemeenten is ‘particulier opdrachtgeverschap in een dorpse sfeer’ het thema voor Kerkdriel Noord. De kernkwaliteiten van het dorp; rust, ruimte, groen, kleinschaligheid en geborgenheid zijn de inspiratie voor het stedenbouwkundig ontwerp.
3.1.3 De locatie
De diversiteit van de bestaande bebouwing langs de Hoorzik, de Veersteeg en de Kloosterstraat sluit goed aan bij de gewenste dorpse sfeer van het plangebied Kerkdriel Noord. Deze bestaande woningen en bedrijven rondom het plangebied blijven behouden en zijn ingepast in de nieuwe ontwikkeling.
3.2 Beschrijving Van Het Ontwerp
3.2.1 Kerkdriel Noord: kleurrijk dorp
Het thema ‘zelf je woning bouwen in een dorps woonmilieu’ is vertaald in een stedenbouwkundig ontwerp; kleurrijk dorp. Kleurrijk staat voor variatie en differentiatie, iedere woning, iedere straat is anders. De structuur is afwisselend, informeel en kleinschalig met veel ruimte voor groen en water. De gekozen opzet heeft een grote mate van flexibiliteit en is makkelijk faseerbaar.
3.2.2 Stedenbouwkundige structuur
In het ruimtelijk structuurbeeld Kerkdriel is aan de westzijde van het plangebied een nieuwe verbinding geprojecteerd tussen provinciale weg (N322) en de Wordenseweg. Het plangebied Kerkdriel Noord en het intensiveringsgebied glastuinbouw ten noorden van de Veersteeg kunnen hier in de toekomst op aangesloten worden.
Ontwikkelingen in de omgeving
Ruimtelijk structuurbeeld Kerkdriel
Afbeelding 3.3 Ontwikkelingen in de omgeving
1. mogelijk nieuw sportpark tussen Wordenseweg en de Hoorzik
2. woningbouwlocatie Kerkdriel Noord
3. intensiveringsgebied glastuinbouw
4. nieuwe ontsluiting, indicatieve ligging
5. woningbouwlocatie Empelenhof
Op dit moment vindt nader onderzoek plaats naar nut en noodzaak van deze verbinding. Door de noord – zuid ligging van deze verbinding, staat deze haaks op de historische structuren van de Hoorzik en de Veersteeg. Bij de mogelijk toekomstig te realiseren nieuwe weg vormen de knooppunten van de nieuwe weg met de oude structuren de toekomstige entrees van de nieuwe wijk.
De Hoorzik en de Veersteeg zullen verder verdichten met lintbebouwing met een individuele verschijningsvorm en passend qua maat en schaal bij de bestaande bebouwing. Langs de Hoorzik wordt dit afgewisseld met aangename, groene plekken. De nieuwe wijk is met de Hoorzik en de Veersteeg verbonden met woonstraten, voetpaden en een groenstructuur langs de bestaande watergang. Wonen in een dorp is wonen in een historische context en niet wonen aan een nieuwe randweg. Dit betekent dat de oude, historische structuur van de Hoorzik en de Veersteeg van groot belang zijn voor de identiteit van de nieuwe bebouwing.
Langs de Luttel Inghweg, waar de mogelijke toekomstige verbinding is geprojecteerd, komt een brede strook met groen, water en bebouwingselementen (bijvoorbeeld patiobungalows) die in het groen geschoven zijn. Zo is de uitstraling van de wijk richting de Luttel Inghweg duidelijk anders dan de uitstraling richting de Hoorzik, de Veersteeg en de Kloosterstraat. Hiermee wordt de historische context duidelijk en zichtbaar. Langs de Kloosterstraat komt lintbebouwing met een individuele verschijningsvorm.
Het plangebied bestaat uit voornamelijk noord-zuid georiënteerde woonstraten die onderling verschillend zijn. De woonstraten zijn informeel en kennen geen lange rechtstanden. In oost-westelijke richting lopen nieuwe waterstructuren die de woonstraten doorsnijden en de richting van de oude verkavelingstructuur hebben.
De watergang centraal in het gebied doorsnijdt de nieuwe wijk van noord naar zuid. De verbrede watergang krijgt flauwe, kind- en natuurvriendelijke oevers. Een parkachtige zone met bomen, wandelpaden en een verbinding voor langzaam verkeer van de Hoorzik naar de Veersteeg. Deze route, langs de watergang, kan een verbinding gaan vormen tussen het zuiden en het noorden. Het woongebied is met oost-west georiënteerde wandelpaden verbonden met deze centrale groen-blauwe zone.
De knoop de Hoorzik-Kloosterstraat is bijzonder vanwege de kruising van twee historische structuren. Daarnaast is de plek bijzonder vanwege de aanwezigheid van twee kenmerkende gebouwen in combinatie met fraaie volwassen bomen en de waterpartij tussen de Klooster-straat en de wijk ‘de Bulk’. Hier komt een groen plein met een rand van bebouwing ter versterking van deze bijzondere plek. De hinderzones van de aangrenzende bedrijven zijn gebruikt voor aangename, openbare plekken met veel groen en water en ruimte voor extra parkeerplaatsen.
Afbeelding 3.3 Stedenbouwkundig plan
3.2.3 Bebouwingsstructuur
Een dorps woonmilieu kenmerkt zich door een variatie in woningtypologieën. Vrijstaande, geschakelde, twee onder een kap en rijenwoningen staan door elkaar. In het plangebied is ruimte voor circa 230 woningen.Langs de randen van het plangebied (de Kloosterstraat, de Hoorzik, de Veersteeg) is ruimte voor met name vrijstaande en enkele twee onder een kap woningen die aansluiten bij de bestaande bebouwingsstructuur langs de oude linten. Het plangebied zelf zal een sterkere mix van woningtypen kennen. In het beeldkwaliteitsplan staat aangegeven dat de woningen een individuele verschijningsvorm krijgen. De kavelbreedtes en dieptes zullen variëren. Een bouwkavel voor een vrijstaande woning zal niet smaller zijn dan 14 meter en de maximale kaveloppervlakte is 800 m2. Ook zullen er verschillende voortuindieptes zijn, geen strakke rooilijnen, zodat er een informele, speelse bebouwingsstructuur ontstaat. De woningen zijn altijd georiënteerd op de straat. Door bijgebouwen op een minimale afstand achter de voorgevel te plaatsen ontstaat altijd voldoende ruimte voor het parkeren van één of meerdere auto’s op het eigen erf.Op twee plekken, langs de Luttel Inghweg en bij de knoop Kloosterstraat-de Hoorzik, is ruimte voor bijzondere bebouwing. Het bouwen van patiobungalows voor medioren/senioren, gebouwd in collectief opdrachtgeverschap, is aan de zijde van de Luttel Inghweg mogelijk. Bij de knoop Kloosterstraat-de Hoorzik kunnen enkele senioren- of jongerenwoningen in een gestapelde vorm (maximaal twee lagen) een plek krijgen. Afhankelijk van de toekomstige woningmarkt kunnen de accenten in het woningbouwprogramma verschuiven binnen het kader van dit bestemmingsplan.
3.2.4 Verkeersstructuur
Zoals in de paragraaf stedenbouwkundige structuur is aangegeven, is het plangebied ontsloten op de Veersteeg en de Hoorzik. Hierdoor is een herinrichting van deze straten noodzakelijk. Door meerdere verbindingen op de ontsluitingsroutes te maken, spreidt het verkeer zich. De woonstraten krijgen een informele inrichting met korte rechtstanden.
De parkeernorm bedraagt 2 parkeerplaatsen / woning. Vrijstaande woningen en twee-onder-één kap woningen, hebben één parkeerplaats op eigen terrein, aanvullend wordt er nog een parkeerplaats in de openbare ruimte gerealiseerd. Bij voldoende breedte van de oprit, telt dit als 1,8 parkeerplaatsen op eigen terrein, bij voldoende lengte telt dit als 1,3 parkeerplaatsen op eigen terrein.
Langs de centrale watergang en groenzone komt een doorgaande noord-zuid langzaam verkeer verbinding. In oost-westelijke richting verbinden wandelpaden de woonstraten met de centrale groenzone en met de Kloosterstraat. Hierdoor is de bushalte goed bereikbaar voor langzaam verkeer.
3.2.5 Groen- en waterstructuur
De watergang centraal in het gebied doorsnijdt de nieuwe wijk van noord naar zuid. De verbreding van de watergang met daarnaast flauwe, kind- en natuurvriendelijke oevers, creëert een ontspannen en aangename open ruimte. Een parkachtig gebied met bomen, wandelpaden en een verbinding voor langzaam verkeer van de Hoorzik naar de Veersteeg. Op dit moment is het nog niet mogelijk om deze verbinding in zijn geheel te realiseren, afhankelijk van de toekomstige ontwikkelingen kan ook het laatste deel van de verbinding worden aangelegd. Haaks op de centrale watergang komen groen- en waterstructuren die de richting van de oorspronkelijke kavelstructuur hebben. Een aantal bestaande watergangen krijgt een breder profiel en flauwe, natuurvriendelijke oevers. In het noordelijke deel van de centrale groen-blauwe zone is een speeleiland onderdeel van deze zone.
Het hemelwater stroomt via goten in de straat naar wadi’s of wegbermen. In het westelijke deel van het plangebied zullen, halverwege de bouwstroken, wadi’s zorgen voor de berging en infiltratie van het hemelwater. Zo wordt het schone hemelwater eerst geïnfiltreerd en geborgen voordat het wordt afgevoerd. In het oostelijke deel is open water, in verband met kwel, niet gewenst. Een overstroombare laagte zorgt hier voor de benodigde bergingscapaciteit.
3.2.6 Speelruimte
Binnen het plangebied wordt onderscheid gemaakt in formele en informele speelruimte. Het speelruimteplan stelt dat de inrichting van speelterreinen in de kernen plaats moet vinden op basis van de normen voor formele speelruimte. Hierbij wordt uitgegaan van de actieradius per leeftijdscategorie. Voor kinderen geldt de afstand vanaf de woning 100 meter (niveau van straat/blok), voor jeugd is dit 300 tot 400 meter (niveau buurt) en voor jongeren is dit meer dan 1.000 meter (niveau dorpskern).
Dit betekent dat er voor kinderen zes formele speelplekken in het plangebied worden ingericht, drie aan de oostzijde en drie aan de westzijde van het plangebied. De groene, openbare plekken in de woonstraten en de brede groenstructuur tussen de woonstraten zijn goede centrale plekken voor speelruimte. Het speeleiland is een centrale plek in de wijk voor een bijzondere speelvoorziening, zowel voor kinderen als de jeugd. Dit eiland wordt een spannende plek met droge en natte delen, om te spelen, te struinen en te ontdekken. Het speeleiland is zowel een formele als een informele speelplek. Door de kleinschalige opzet van de wijk ontstaan er veel speelaanleidingen en dus ook veel informele speelruimte. Zowel op straat als langs het groen en het water.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Algemeen
Het nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimte-lijke ordening, alsmede in het streekplan. Een vertaling van dit beleid vindt plaats in de verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Maasdriel is dit het geval. Het beleid zoals de hogere overheden het voorstaan, is echter veelal van een andere schaal dan de schaal van een bestemmingsplan. Om die reden wordt beknopt het beleid op rijksniveau toegelicht, en komt het Streekplan Gelderland, het regionaal beleid en het gemeentelijk beleid uitgebreider aan de orde.
4.2 Rijksbeleid
4.2.1 Nieuwe Wet ruimtelijke ordening
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Deze nieuwe wet streeft naar een samenhangend pakket van regels voor de ruimtelijke ordening. De wet biedt een nieuw stelsel om beleid voor een duurzame leefomgeving mogelijk te maken en te normeren. De nieuwe Wro draagt bij aan vereenvoudiging en versnelling van procedures en beroepsprocedures. Ten aanzien van bestemmingsplannen geldt met het nieuwe regime nu onder meer dat deze verplicht gesteld zijn voor het gehele gemeentelijke grondgebied en de bestemmingsplanprocedure is verkort. In het stelsel van de nieuwe Wro wordt uiteindelijk de digitalisering en elektronische beschikbaarstelling van nagenoeg alle planologische visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur verplicht. Aangezien de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening echter pas op 1 januari 2010 van kracht wordt, gelden op dit moment wel de vereisten voor elektronische beschikbaarstelling van plannen inzake de Wro, maar worden hieraan nog geen nadere regels gesteld via een ministeriële regeling.
4.2.2 Nota Ruimte
De Nota Ruimte is een strategische nota op hoofdlijnen waarin het nationaal ruimtelijk beleid en de bijbehorende doelstellingen tot 2020 (met een doorkijk naar de periode 2020-2030) zijn op-genomen. Hoofddoel is het scheppen van ruimte voor de ruimtevragende functies met als (sub)doel de bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland. Naast deregulering en decentralisatie hanteert de Nota ontwikkelingsplanologie en uitvoeringsgerichtheid. Het rijk mengt zich niet in kwesties op microniveau maar stuurt op hoofdlijnen. Het motto is, ‘Decentraal wat kan, centraal wat moet’. De verantwoordelijkheid voor de inrichting van het ruimtelijk gebied ligt bij decentrale overheden.
Het kabinet streeft buiten de stedelijke netwerken naar basiskwaliteit en bereikbaarheid voor steden en dorpen. In steden en dorpen wordt het draagvlak voor voorzieningen ondersteund. Het rijk beperkt zich tot het aangeven van kaders en normen. Uitgangspunt is dat iedere gemeente voldoende ruimte krijgt om te voorzien in de natuurlijke bevolkingsaanwas. Dat geldt ook voor meer landelijke gebieden. Behalve voor de eigen bevolkingsaanwas biedt de Nota Ruimte iedere gemeente ook voldoende ruimte voor de lokaal georiënteerde bedrijvigheid. Het is de bedoeling dat nieuwe bebouwing grotendeels geconcentreerd tot stand komt, dat wil zeggen in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. De ruimte die in het bestaand stedelijk gebied aanwezig is, moet door verdichting optimaal worden gebruikt. Revitalisering, herstructurering en transformatie van woon- en werkgebieden (waaronder soms ook bedrijfsverplaatsing) is cruciaal om de ruimtelijke doelen van het kabinet te halen.
Het rijk stimuleert herstructurering en transformatie van zowel (verouderde) wijken als bedrijventerreinen. Het is voor het rijk belangrijk dat betrokken overheden voldoende ruimte reserveren voor groengebieden en andere recreatiemogelijkheden om de stad en dat recreatieve landschappen ontstaan en/of behouden blijven.
4.2.3 Realisatie Nationaal Ruimtelijk Beleid onder de nieuw Wro
Verantwoordelijkheid op het juiste bestuursniveau was één van de drijfveren van de wetsherziening, de nieuwe Wro. In bepaalde gevallen, wanneer in een gebied nationale ruimtelijke belangen op het spel staan, kan het rijk zelf de bestemmingen van de grond aanwijzen en met het oog op die bestemmingen regels geven. De Wro noemt zo’n besluit een inpassingsplan, dat overigens inhoudelijk identiek is met een bestemmingsplan. De Minister van VROM of de betreffende vakminister stelt het plan op. Indien dat wenselijk is kan deze ook de vereiste vergun-ningen en ontheffingen verlenen.
Nationale ruimtelijke belangen zijn zaken waarvoor de rijksoverheid een specifieke verantwoordelijkheid neemt. Hiervoor kan de rijksoverheid de Planologische Kernbeslissingen (PKB’s) of een Algemene Maatregel van Bestuur (Amvb) inzetten. Het rijk geeft met deze werkwijze sturing aan medeoverheden en schept helderheid over wat ‘centraal’ en ‘decentraal’ is geregeld.
Het nationaal ruimtelijk beleid voor steden en netwerken richt zich op voldoende ruimte voor wonen, werken en mobiliteit en de daarbij behorende voorzieningen, groen, recreatie, sport en water. Daarbij kiest het rijk voor versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid. Bundeling van economie, infrastructuur en verstedelijking staat daarbij centraal als de ruimtelijke uitwerking van deze doelen.
Terwijl het nationaal ruimtelijk beleid voor water en groene ruimte zich richt op borging en ontwikkeling van natuurwaarden, de ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit en landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Tevens is borging van veiligheid tegen overstromingen, voorkoming van wateroverlast en watertekorten en verbetering van water- en bodemkwaliteit van groot belang.
In een aantal gebieden en thema’s komen vele onderdelen van de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur samen. De Randstad Holland, de kust, de Waddenzee, de Zuidwestelijke delta en het IJsselmeergebied zijn zowel van nationaal als internationaal belang. Regie van het rijk is nodig, evenals samenwerking en afstemming met decentrale overheden en bij de gebieden betrokken organisaties. Ook internationale samenwerking is van belang.
In het document Realisatie nationaal ruimtelijk beleid zijn naast bovengenoemde belangen ontleend aan de Nota Ruimte een aantal nationale ruimtelijke belangen samengebracht in andere PKB’s (en Partiële herzieningen), zoals bijvoorbeeld Ruimte voor de Rivier.
4.3 Provinciaal Beleid
Op 20 september 2005 is het Streekplan Gelderland 2005 in werking getreden. In dat streekplan is het motto van de Nota Ruimte ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’ vertaald naar het provinciale niveau ‘lokaal wat kan, provinciaal wat moet’. Het streekplan kent een selectieve beleidsinzet op die zaken die van provinciaal belang zijn. Daarbij hoort een grotere beleidsvrijheid en eigen verantwoordelijkheid voor gemeenten voor die zaken die van lokaal belang zijn.Het multifunctioneel gebied beslaat het grootste deel van de provincie. Dit gebied omvat de steden, dorpen, buurtschappen buiten de provinciaal ruimtelijke hoofdstructuur, waardevolle landschappen en het multifunctioneel platteland. In het provinciaal planologisch beleid geldt voor deze gebieden geen expliciete provinciale sturing.Vitaliteit van de multifunctionele gebieden wordt bevorderd door planologische beleidsvrijheid voor samenwerkende gemeenten gericht op:
- grondgebonden landbouw;
- vitale steden en dorpen: elke regio heeft buiten een stedelijk netwerk of een regionaal centrum vele verspreid liggende steden, dorpen en buurtschappen die tezamen het voorzieningenniveau bepalen. In en bij deze bebouwde gebieden moet de regionale behoefte aan ‘dorps’ wonen geaccommodeerd kunnen worden, waarbij wordt gestimuleerd dat met dit ruimtelijk programma tegelijk wordt geïnvesteerd in de ontwikkeling van de groene en recreatieve omgevingskwaliteit;
- nieuwe economische dragers.
De locatie ligt in een gebied wat volgens de beleidskaart ruimtelijke structuur van het Streekplan Gelderland 2005 deels een concentratiegebied voor intensieve teelten en deels in het (niet nader benoemde) deel tussen de bebouwde kom en het concentratiegebied. De locatie ligt niet in een van de zoekzones voor nieuwe woonlocaties in de gemeente Maasdriel, zoals opgenomen in de provinciale uitwerking voor zoekzones in het Rivierengebied. Toch is de locatie de meest optimale woningbouwlocatie op dit moment voor wat betreft de kern Kerkdriel vanwege stedenbouwkundige, financieel-economische en volkshuisvestelijke aspecten. Hierover is uitgebreid overleg gevoerd tussen de provincie Gelderland en de gemeente. Uitkomst daarvan is dat de provincie kan instemmen met de nieuwe locatie.Dit brengt wel met zich mee dat de zoekzone voor wonen aan de zuidzijde van Kerkdriel zal worden verkleind. Hiervoor zal dan te zijner tijd een apart besluitvormingstraject worden gestart.
Afbeelding 4.1 Beleidskaart ruimtelijke ontwikkeling provincie Gelderland
Volgens de beschermingskaart is het gebied rondom Kerkdriel aangewezen als oppervlaktewaterbeschermingsgebied. Daarnaast is het gehele gebied aangewezen als drinkwaterbescher-mingsgebied. Volgens de waterhuishouding en verstedelijking II kaart is er in het delen van het gebied sprake van geringe kwel in de zone langs de waterkering. De centrale watergang door het gebied Kerkdriel Noord is op de kaart regionale waterberging aangewezen voor berging in verbrede waterlopen. De Hoorzik en de Kloosterstraat zijn als historische lijnelementen op de kaart historische geo-grafie aangewezen. De landschappelijke waarde is gemiddeld.
4.4 Regionaal Beleid
4.4.1 Regionale structuurvisie
In de Regionale structuurvisie Rivierenland hebben de samenwerkende gemeenten als hoofddoelstelling geformuleerd ‘het behouden en versterken van het unieke karakter van de regio rond de ruimtelijke structuurdragers die de eigenheid van dit landschap bepalen’. Water, ruimte voor de rivier en de regionale wateropgave zijn, samen met de waardevolle open gebieden, belangrijke speerpunten van het beleid.
De regio wil in de planvorming voor kleinschalige uitbreidingen van dorpen en linten of buurtschappen aandacht besteden aan het concept organisch groeien. Dergelijke nieuwe, kleinschalige uitbreidingen dienen te worden betrokken in de zoekzones voor stedelijke functies en landschappelijke versterking.
De Regio heeft zoekzones vastgesteld voor stedelijke functies en landschappelijke versterking voor de periode 2005-2015. De provincie heeft zoekzones vastgelegd in een uitwerking van het streekplan. Uitgangspunt van het Gelders kwalitatief woonbeleid is dat de in regio samenwerkende gemeenten voorzien in een aanbod aan woningen, dat past bij de geconstateerde regionale kwalitatieve behoefte zoals vastgelegd in het Kwalitatief Woonprogramma (KWP).
4.5 Gemeentelijk Beleid
4.5.1 Maasdriel 2020+
In 2008 heeft het bestuur van de gemeente Maasdriel haar ambitie voor de toekomst verwoord in de visie ‘Maasdriel 2020+’. Deze visie kent drie prioriteiten: ‘leefbaarheid’, ‘leefbaarheid’ en ‘leefbaarheid’.
De bevolking van Maasdriel verstaat onder leefbaarheid:
- beschikbaarheid van voldoende goede en betaalbare woningen;
- aanwezigheid van een goede en veilige infrastructuur (wegen, fietspaden, et cetera);
- toegang tot eerstelijns gezondheidszorg en primair onderwijs;
- aanwezigheid van winkels en zakelijke diensten voor dagelijkse boodschappen / behoeften;
- aanwezigheid van recreatieve en sportieve faciliteiten;
- krachtig, actief en gevarieerd verenigingsleven;
- eigen identiteit, sfeer en cultuur;
- hoge kwaliteit van de woonomgeving.
Uitgangspunt voor het woningbouwprogramma is te bouwen voor in elk geval de behoeften van de eigen bevolking, met daarbinnen specifiek aandacht voor de huisvesting van ouderen en jongeren en de ontwikkeling van nieuwe concepten zoals het creëren van werklandschappen en het bouwen in eigen beheer. Parallel daaraan zet de gemeente in op het bouwen voor groei. Groei door te bouwen voor jongeren uit de eigen gemeente en daarnaast het verleiden van jonge koopkrachtige gezinnen van buiten de gemeente om in Maasdriel te komen wonen.
Maasdriel wil inspelen op de kansen die er zijn:
- Maasdriel biedt unieke woonmilieus gekoppeld aan elf kernen met elk hun eigen identiteit en kwaliteit, zoals kleinschaligheid, geborgenheid en sociale cohesie;
- Maasdriel biedt een omgeving met ruimte, groen, natuur, unieke landschappen en vele mogelijkheden tot ontspanning op het land en aan en op het water;
- Maasdriel biedt uitstekende voorzieningen. De basisvoorzieningen heeft Maasdriel in eigen huis en de bovenregionale voorzieningen liggen op een steenworp afstand in Zaltbommel en 's-Hertogenbosch;
- Maasdriel biedt moderne woon- en werklandschappen waarin kleine ondernemingen goed kunnen gedijen en faciliteert startende bedrijven;
- Maasdriel ligt in het midden van het land pal aan de A2 en het spoor, met daarmee een goede ontsluiting richting zowel Brabantstad als de Randstad;
- Maasdriel ligt tussen aan de ene kant de zuidoost flank van de Randstad en aan de andere kant de noordkant van Brabantstad. Gebieden waar de komende jaren nog geen sprake is van een bevolkingsafname. Gebieden waar mensen zoeken naar unieke woonmilieus die afwijken van de standaard eenheidsworst die in de VINEX-wijken wordt geboden;
- Maasdriel kan haar woningbouwprogramma zo inrichten dat meer gebouwd wordt conform de vraag en behoefte binnen een nog steeds aanbodgerichte woningmarkt. Dit kan door gebruik te maken van de uiteenlopende basiskwaliteiten van de kernen, maar ook door het toepassen van nieuwere concepten als het bouwen in eigen beheer. De bouwmarkt slaat de komende jaren om van een aanbod- naar een vraagmarkt. Overal in Nederland waar de toekomstige bewoner een behoorlijk vrije hand krijgt in het ontwerp van zijn woning, zijn projecten ver op voorhand uitverkocht. Daar waar bouwen aanbod gestuurd is, ontstaat leegstand. Indien Maasdriel inspeelt op de wensen van een vraaggestuurde woningbouwmarkt zal zij in staat zijn nieuwe inwoners te trekken;
- Maasdriel kan unieke woonconcepten bieden door het ontwikkelen van prachtige waterfronten, groene woonmilieus en moderne werklandschappen (kleinschalige bedrijventerreinen) mede door het hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen.
4.5.2 Ruimtelijk Structuurbeeld Kerkdriel
Het ruimtelijk structuurbeeld Kerkdriel is de ruimtelijke vertaling van de visie Maasdriel 2020+ voor de kern Kerkdriel. Het zwaartepunt voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen legt dit structuurmodel ten westen en ten noorden van de kern Kerkdriel. Hier is ruimte voor nieuwe woningbouw en bedrijventerreinen. De bestaande infrastructuur is hier niet op berekend, vandaar dat onderzocht moet worden of er een nieuwe verbinding tussen de Wordenseweg en de provinciale weg ten westen van Kerkdriel noodzakelijk is.
4.5.3 Beleidskader Wonen Bommelwaard
In het beleidskader Wonen Bommelerwaard 2005-2009 is het woningbouwprogramma voor Kerkdriel geformuleerd. Op basis van de veranderingen in de huishoudensamenstelling, die op basis van huishoudenprognoses geprognosticeerd zijn, was de verwachting dat in Maasdriel de behoefte aan grote dure eengezins koopwoningen nog met circa 400 zou toenemen. Ook is er een aanzienlijke vraag naar grote betaalbare eengezins koopwoningen en meergezins huurwoningen. Van betekenis wordt ook de kleine goedkope eengezins huurwoning. Met name door toename van de groep ouderen, zal ook de vraag naar kleinere woningen en meergezinswoningen in de huursector groeien.
De visie ‘Maasdriel 2020+’ zet duidelijk in op het vergroten van het woningbouwprogramma, ten opzichte van het hierboven genoemde beleidskader, om de gewenste groei te kunnen realiseren. Op dit moment formuleert de gemeente een nieuwe visie op het woningbouwprogramma op basis van de ambities uit ‘Maasdriel 2020+’. Dit wordt vertaald in verschillende woningbouwprojecten voor verschillende doelgroepen.
4.5.4 Welstandsnota Maasdriel
Vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving dient te behartigen, wordt welstandsbeleid opgesteld. De verschijningsvorm van een bouwwerk is geen zaak van de eigenaar alleen; elke voorbijganger wordt ermee geconfronteerd. De gemeente Maasdriel heeft het ontwikkelde welstandsbeleid beschreven in de Welstandsnota Maasdriel, die in 2004 is vastgesteld. Er zijn zowel gebiedsgerichte als algemene welstandscriteria geformuleerd. Er zijn in het plangebied geen monumenten aanwezig. Voor onderhavige uitbreiding is een beeldkwaliteitplan opgesteld dat als toetsingskader voor de welstandsbeoordeling zal dienen.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Algemeen
Dit hoofdstuk behandelt de milieuonderwerpen die een rol spelen bij de ontwikkeling van deze woningbouwlocatie. De geluidsaspecten komen in paragraaf 5.2 aan de orde. Vervolgens gaat paragraaf 5.3 in op het Besluit luchtkwaliteit, waarna paragraaf 5.4 de externe veiligheid in het plangebied beschrijft. In paragraaf 5.5 en 5.6 wordt ingegaan op de bodemaspecten en archeologie. In paragraaf 5.7 is de waterparagraaf opgenomen. In paragraaf 5.8 staat de Flora- en faunawet centraal. Tot slot worden in paragraaf 5.9 de verkeersaspecten verwoord.
5.2 Geluid
De woningbouwlocatie Kerkdriel Noord bevindt zich binnen de wettelijke geluidszone van wegen. Als gevolg van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn de geluidsbelastingen op de gevels van de woningen onderzocht en getoetst.
Op basis van onderhavig onderzoek [1] kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
- Ten aanzien van de geluidsbelasting als gevolg van de provinciale weg N831, Berm, Veersteeg, Koestraat en Bulkseweg worden geen overschrijdingen berekend op de bouwvlakken woningen. Binnen de bouwvlakken kunnen geprojecteerde woningen zonder meer gebouwd worden;
- Ten aanzien van de geluidsbelasting als gevolg van de Hoorzik dienen er voor een aantal bouwvlakken in het plangebied maatregelen te worden getroffen. De geluidsbelasting ter plaatse van een 5-tal bouwvlakken is hoger dan 48 dB. Wanneer maatregelen niet mogelijk blijken dan kan een hogeregrenswaardeprocedure voor deze woningen binnen de bouwvlakken gestart worden. Voor de hogeregrenswaardeprocedure dienen de hoogst berekende geluidsbelastingen als hogere grenswaarde aangevraagd te worden. Een gevelweringsonderzoek dient uit te wijzen of de binnenwaarde van 33 dB gewaarborgd wordt;
- Ten aanzien van de geluidsbelasting als gevolg van de Kloosterstraat dient er voor een aantal bouwvlakken in het plangebied onderzoek gedaan te worden naar maatregelen. De geluidsbelasting van een 3-tal bouwvlakken is hoger dan 48 dB. Wanneer maatregelen niet mogelijk blijken dan kan een hogeregrenswaardeprocedure voor de woningen binnen de bouwvlakken gestart worden. Voor de hogeregrenswaardeprocedure dienen de hoogst berekende geluidsbelastingen als hogere grenswaarde aangevraagd te worden. Een gevelweringsonderzoek dient uit te wijzen of de binnenwaarde van 33 dB gewaarborgd wordt.
De mogelijk te nemen maatregelen (stil asfalt, geluidsschermen of 30 km-zone) zijn niet doel-treffend en stuiten op bezwaren van, landschappelijke, stedenbouwkundige en verkeerskundige aard. Om deze redenen wordt gelijktijdig met onderhavig bestemmingsplan een hogeregrenswaardeprocedure gevolgd. Voorafgaand aan de bouw van woningen zal een gevelweringonderzoek dient dan uit te wijzen dat de binnenwaarde van 33 dB wordt gehandhaafd.
[1] Akoestisch onderzoek, nieuwbouwlocatie Kerkdriel Noord te Kerkdriel, Grontmij Nederland bv, 1 december 2009
5.3 Luchtkwaliteit
Voor de kwaliteit van de buitenlucht in Nederland zijn normen vastgesteld in de Wet milieubeheer (Wm)(hoofdstuk 5, titel 5.2 ‘Luchtkwaliteitseisen’, ook wel bekend onder de naam ‘Wet luchtkwaliteit’). Ruimtelijk-economische projecten kunnen worden uitgevoerd onder de volgende voorwaarden:
- wanneer er na realisatie voldaan wordt aan de grenswaarden uit de Wm;
- wanneer het project niet in betekenende mate bijdraagt of;
- wanneer er door maatregelen of saldering voldoende compensatie plaatsvindt.
Voorlopig draagt een plan in betekenende mate bij wanneer er meer dan 1% van de grenswaarde (= meer dan 0,4 µg/m3) wordt bijgedragen. In deRegeling niet in betekenende mate bijdragen(Regeling NIBM) is de vertaling gemaakt van 1% bijdrage naar omvang van ruimtelijk-economische projecten. In deze vertaling is voor woningen bepaald dat luchtonderzoek niet hoeft plaats te vinden bij minder dan 500 woningen. Aangezien het plan over minder dan 500 woningen gaat, is een luchtonderzoek niet noodzakelijk.
5.4 Externe Veiligheid
Het beleid betreffende externe veiligheid in Nederland is onderdeel van het integrale veilig-heidsbeleid dat de totale breedte van de veiligheidsketen omvat: proactie, preventie, preparatie, repressie en nazorg. Het Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) coördineert het integrale veiligheidsbeleid. Het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) is verantwoordelijk voor de coördinatie over een onderdeel hiervan, het beleid betreffende de externe veiligheid. De risico-inventarisatie [1] toont aan dat het plangebied geen belemmering ondervindt van de volgende aspecten van externe veiligheid:
- DPO-pijpleidingen van het Ministerie van Defensie;
- hogedrukaardgastransportleidingen van Gasunie;
- bovengrondse hoogspanningslijnen;
- risicovolle inrichting Van Namen;
- routering van gevaarlijke stoffen, N381.
De risicovolle inrichting Agib vormt, gelet op de resultaten van de QRA [2], geen belemmering voor het plangebied.
[1] Toets Externe Veiligheid, Kerkdriel Noord te Kerkdriel, Grontmij Nederland bv, 30 maart 2009 [2]Kwantitatieve Risico Analyse (QRA) AGIB bv, Reijngoud Veiligheid, april 2009
5.5 Bodem
Uit de binnen het plangebied uitgevoerde bodemonderzoeken [1] blijkt dat in de bovengrond lokaal zintuiglijke bijmengingen met baksteen, puin en of kolen worden aangetroffen. Ter plaatse van een terreindeel gelegen achter Veersteeg 5 is in de bovengrond een zodanige zintuiglijke bijmenging met puin aangetroffen dat hier onderzoek naar asbest in de bodem uitgevoerd wordt. In de bovengrond worden lokaal overschrijdingen van de achtergrondwaarden van zware metalen en som DDE aangetroffen. In de ondergrond worden lokaal overschrijdingen van de achtergrondwaarden voor zware metalen aangetroffen. In het grondwater wordt in het gehele plangebied een ten opzichte van de achtergrondwaarde verhoogd bariumgehalte aangetroffen. De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is middels de uitgevoerde bodemonderzoeken voldoende vastgesteld en vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen op de locatie. Uitzondering hierop vormt het perceel achter Veersteeg 5 waar asbestonderzoek wordt verricht.
[1] Verkennend bodemonderzoek Kerkdriel Noord, Grontmij Nederland bv, 30 juni 2009; Verhoeven Milieu, kenmerk B09.3717, 15 april 2009; Verkennend bodemonderzoek Luttel Inghweg te Kerkdriel, Tauw, 11 augustus 2008; Verkennend en aanvullend bodemonderzoek Kloosterstraat (perceel N 1407) te Kerkdriel, Verhoeven Milieu, 20 juni 2008; Verkennend bodemonderzoek Luttel Inghweg 1 te Kerkdriel, Verhoeven Milieu, 27 no-vember 2007
5.6 Archeologie
In verband met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden in het projectgebied is archeologisch onderzoek uitgevoerd.
Het onderzoek heeft bestaan uit een Bureau Onderzoek (BO), Inventariserend Veld Onderzoek (IVO) en de rapportage hierover. Uit het bureauonderzoek is gebleken dat er binnen het plan-gebied Kerkdriel Noord mogelijk waarden en resten uit de prehistorie, Romeinse Tijd, Middeleeuwen en Nieuwe Tijd zouden kunnen voorkomen.
Om de verwachtingen uit het deel bureauonderzoek in het veld te toetsen, is vervolgens een begin gemaakt met een verkennend booronderzoek.
Het betreft een booronderzoek, dat grotendeels gelijktijdig is uitgevoerd met verkennend bo-demonderzoek voor het milieuhygiënische onderzoek. Er zijn in totaal 74 boringen gezet. Niet voor alle percelen kon in één keer betredingstoestemming worden verkregen, zodat niet op alle van te voren geplande plaatsen geboord is. In geen van de boringen zijn relevante archeologi-sche waarden aangetroffen, evenmin zijn oude vegetatie- of cultuurlagen aangetroffen.
Het bodemprofiel is over het algemeen vrij intact; diepere verstoringen komen wel voor, maar zijn vooral in verband te brengen met de laatmiddeleeuwse en jongere bebouwing langs de Hoorzik (straat). Het terplichaam kan hier tot 1 m dik zijn. Het gebied is in het verleden waar-schijnlijk te nat geweest voor menselijke bewoning. Dit geldt met name voor delen waar de bodem grotendeels bestaat uit zware zavel en lichte tot matig zware klei. In die delen van het gebied waar in de boringen veel zand voorkomt, zouden de omstandigheden voor menselijke aanwezigheid veel gunstiger kunnen zijn geweest. Dit zand is hoogstwaarschijnlijk afkomstig van zogenaamde crevasses, dit zijn gronden ontstaan nadat de oeverwal van een rivier doorbrak. Het is bekend dat crevassegronden met hun grovere sedimenten vaak door de mens wer-den uitgezocht, mede vanwege hun hogere ligging in een overwegend laag gebied. Hetzelfde geldt voor die delen van het gebied die in verband gebracht kunnen worden met voormalige stroomruggen.
Hoewel dus nog niet het gehele gebied is onderzocht, wijzen de uitgevoerde boringen niet op de aanwezigheid van archeologische waarden.
5.7 Water
Op grond van de afspraak uit de startovereenkomst WB21 moeten decentrale overheden in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf opnemen. In die paragraaf wordt uiteengezet wat voor gevolgen het plan in kwestie heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater.
In het kader van de Watertoets is op 7 april 2009 overleg geweest tussen Waterschap Rivierenland, de Gemeente Maasdriel en Grontmij over uitgangspunten en randvoorwaarden. Op 8 juli 2009 is het stedenbouwkundig plan besproken. Op 12 november heeft er een gesprek plaatsgevonden naar aanleiding van het gewijzigde stedenbouwkundige plan en het voorontwerp bestemmingsplan. De opmerkingen uit deze besprekingen en uit het vooroverleg artikel 3.1.1 Bro, zijn verwerkt in het watertoetsdocument en de waterparagraaf
5.7.1 Beleidskader
Richtinggevend is het algemene waterbeleid dat staat beschreven in de Vierde Nota Waterhuishouding van de rijksoverheid, het Waterhuishoudingplan Gelderland van de Provincie Gelderland en het Waterbeheersplan van het Waterschap Rivierenland. In het kort schrijven al deze plannen het voorkomen van afwentelen van problemen in ruimte en tijd (duurzaamheids-beginsel) voor. De twee principes voor duurzaam waterbeheer zijn de volgende zogenaamde tritsen:
- vasthouden, bergen en (vertraagd) afvoeren;
- schoonhouden, scheiden en zuiveren.
De trits vasthouden, bergen en afvoeren houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is, wordt het water vertraagd afgevoerd. De trits houdt ook in dat grondwater niet wordt afgevoerd om de benodigde ontwateringsdiepte te bereiken. Bij schoonhouden, scheiden en zuiveren gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
5.7.2 Huidige situatie
Het huidige bodem- en watersysteem ter plaatse van het plangebied wordt als volgt samengevat:
- het maaiveld varieert van 3,2 m +NAP in het westen tot 4,0 m +NAP in het oosten;
- de bodem bestaat uit kleiig, slecht doorlatend materiaal. Op sommige plaatsen komt vanaf 2,5 m -mv zand voor;
- de GHG ligt in de deklaag op circa 2,6 m +NAP en de GLG op 1,1 m +NAP. In het eerste watervoerend pakket varieert de GHG van 1,3 à 1,7 m +NAP tot 2,4 à 2,7 m +NAP;
- aan de oostkant van het plangebied ligt de primaire waterkering van de Maas;
- in het plangebied komt in de huidige situatie 5,2 mm/dag kwel voor bij een T=10 rivierstand;
- centraal in het plangebied ligt een KRW-waterlichaam;
- het plangebied ligt voor het grootste deel in één peilgebied, met een zomerpeil van 2,8 m +NAP en een winterpeil van 2,7 m +NAP. Aan de westzijde van het plangebied ligt het peilgebied met een zomerpeil van 2,3 m +NAP en een winterpeil van 2,0 m +NAP.
5.7.3 Kansen en knelpunten stedenbouwkundig ontwerp
Het plan bevat circa 230 woningen. De watergang (KRW-waterlichaam) centraal in het gebied doorsnijdt de nieuwe wijk van noord naar zuid. De watergang wordt verbreed en krijgt flauwe, natuurvriendelijke oevers. Het wordt een parkachtige zone met bomen, wandelpaden en een verbinding voor langzaam verkeer van het Hoorzik naar de Veersteeg. Haaks hierop komen groen- en waterstructuren die de richting van de oorspronkelijke kavelstructuur hebben. Een aantal bestaande watergangen worden verbreed en krijgen flauwe oevers. In het noordelijke deel van de centrale groen-blauwe zone wordt een (deels overstroombaar) speeleiland aangelegd. Dit wordt een spannend eiland met hoge en lage, droge en natte, delen. Een plek om te struinen en te ontdekken.5.7.3.1 VeiligheidHet noordoostelijk deel van het plangebied ligt in de buitenbeschermingszone van de primaire waterkering van de Maas. Hier dienen graafwerkzaamheden zoveel mogelijk voorkomen te worden. Om deze reden (en het voorkomen van het aantrekken van extra kwel) is gekozen om een wadi aan te leggen.5.7.3.2 OppervlaktewaterPeilgebiedenIn de huidige situatie ligt het plangebied voor het grootste deel in één peilgebied, met een zomerpeil van 2,8 m +NAP en een winterpeil van 2,7 m +NAP. Aan de westzijde van het plangebied ligt het peilgebied met een zomerpeil van 2,3 m +NAP en een winterpeil van 2,0 m +NAP. In de toekomstige situatie blijven de twee peilgebieden bestaan. De huidige stuw blijft gehandhaafd en aan de westzijde van het plangebied komt een tweede stuw.BergingDoor de voorgenomen ontwikkeling neemt het verhard oppervlak op de locatie toe. Om te voorkomen dat versnelde afvoer van het hemelwater plaatsvindt en daardoor elders in het peilgebied ongewenste peilstijgingen optreden, moet in ieder geval de toename van het verhard oppervlak worden gecompenseerd. Ook het te dempen oppervlaktewater moet in het plan worden gecompenseerd. In onderstaande tabel zijn voor het stedenbouwkundig plan de oppervlaktes van het uitgeefbaar terrein, verharding openbaar gebied, open water, wadi's en groen weergegeven. Tabel 4.2 Oppervlakteverdeling plangebied
Uitgeefbaar terrein | 79.200 |
Verharding openbaar gebied | 18.900 |
Open water op waterlijn | 11.000 (waarvan 3.600 bestaand) |
Wadi's | 4.700 |
Groen (incl. oevers) | 28.500 (waarvan 11.000 oevers) |
Totaal | 142.300Ook de neerslag afkomstig uit het naastgelegen plan de Empelenhof wordt in het plangebied Kerkdriel-Noord geborgen. Uit de berekeningen blijkt dat bij bui T=10+10% een peilstijging van 0,27 m optreedt. Bij een bui T=100+10% bedraagt de peilstijging 0,53 meter, hetgeen niet leidt tot overlast.5.7.3.3 RioleringHet afstromende hemelwater wordt bovengronds getransporteerd naar het oppervlaktewater. Bovengrondse afvoer is in principe mogelijk in dit stedenbouwkundig plan, in het waterhuishou-dingsplan zal hier verder op worden ingegaan. Voor het huishoudelijk afvalwater zal in een later stadium een dwa-stelsel worden ontworpen. De bestaande rioolpersleiding wordt in samenspraak met de gemeente verlegd.5.7.3.4 Waterkwaliteit en natuurHemelwater afkomstig van daken mag rechtstreeks geloosd worden op het oppervlaktewater, mits er geen uitlogende materialen worden gebruikt. In verband met mogelijke vervuiling moet het hemelwater afkomstig van de wegen en parkeerplaatsen worden gefilterd, bijvoorbeeld via een bodempassage (wadi), berm of lamellenfilter. Het hemelwater afkomstig van de daken wordt bovengronds tot aan de perceelsgrens aangeboden. In het westelijke deel van het plangebied worden halverwege de bouwstroken wadi's aangelegd. Het hemelwater wordt via goten naar de wadi's geleid. Via de wadi's wordt het hemelwater geloosd op het oppervlaktewater. Dit zal verder uitgewerkt worden in een waterhuishoudingsplan. Indien nodig worden de groenstroken in het oostelijk deel van het plangebied ingericht als wadi's. De centrale watergang in het plangebied (KRW-waterlichaam) wordt zo ingericht dat er aan beide zijden een natuurvriendelijke oever ontstaat. Hierbij worden in verband met het beperken van ontgravingen plasdrasoevers aangelegd. De inrichting van de watergang aan de westzijde van het plangebied wordt in een later stadium bepaald. Uitgangspunt is dat één zijde natuur-vriendelijk wordt ingericht. In verband met de waterkwaliteit en het ecologisch evenwicht worden alle watergangen in het plangebied aangelegd met een waterdiepte van één meter op zomerpeilniveau. Daarnaast zijn alle watergangen met elkaar verbonden, waardoor het water kan circuleren.5.7.3.5 GrondwaterIn normale situaties wordt een drooglegging van minimaal één meter ten opzichte van het straatpeil (putdekselniveau) aangehouden. Het vloerpeil van de woningen dient 0,30 meter boven het straatpeil te worden aangelegd. Om aan de droogleggingsnormen te voldoen zal het straatpeil (putdekselniveau) op minimaal 3,8 m +NAP moeten komen te liggen, uitgezonderd van het westelijke deel. Daar volstaat een straatpeil van minimaal 3,3 m +NAP. Een groot deel van het plangebied moet worden opgehoogd. In het waterhuishoudingsplan zullen de aanleghoogtes in relatie met de hoogtes van de bestaande wegen en oppervlakkige afvoer nader wor-den bepaald. Omdat het plangebied dicht achter een primaire waterkering (berm) is gelegen, kan als gevolg van het aanleggen van extra oppervlaktewater (extra) kwel in het gebied worden aangetrokken. De toename van kwel dient te worden gecompenseerd binnen het plangebied. Om de toename van de kwel als gevolg van het realiseren van extra oppervlaktewater te beperken, wordt in het oostelijk deel van het plangebied voornamelijk droge berging gecreëerd. Daarnaast wordt geadviseerd om op plaatsen waar de deklaag dun is onder de waterbodem een kleilaag aan te brengen. Door het realiseren van het voorgenomen plan neemt de kwelstroom toe met gemiddeld 2,9 mm/dag per m2 open water bij een T=10 rivierwaterstand. Deze kwel zal in het plan geborgen moeten worden. Uit de bergingsberekening blijkt dat bij een bui T=2+10% en een T=10 rivierstand een peilstijging van 0,21 meter optreedt. Grondwaterstanden boven de GHG mogen worden afgetopt door middel van drainage. Er mag echter geen systematische verlaging van de grondwaterstanden plaatsvinden.5.7.3.6 Beheer en onderhoudDe (nieuwe) watergangen komen in principe in beheer van het waterschap. Bij het ontwerp is rekening gehouden met de wensen van het waterschap ten aanzien van beheer en onderhoud. Voor de oost-west lopende watergangen is uitgegaan van eenzijdig onderhoud. Aan één zijde wordt een flauw talud toegepast, waarbij het mogelijk is over het talud te rijden voor het plegen van onderhoud. Aan de andere zijde komt een talud van 1:2. De breedte vanaf de waterspiegel aan de zijde van het flauwe talud tot aan de insteek van het talud aan de andere zijde bedraagt maximaal zeven meter. Aan deze zijde is nog een obstakelvrije zone van 1,50 meter beschikbaar. Langs de Veersteeg is dit profiel niet mogelijk. Hier is in overleg met het waterschap gekozen voor een harde beschoeiing. Voor de centrale watergang in het midden van het plangebied wordt uitgegaan van natuurvriendelijke oevers aan twee zijden door middel van een plasdrasoever en flauwe taluds. Het onderhoud kan worden gepleegd vanaf de flauwe taluds. De breedte op de waterspiegel bedraagt maximaal 14 meter. Gevarieerd kan worden in de breedte van de plasdrasoever en het talud (flauwer dan 1:6). Over de centrale watergang komt een brug. De overige kruisingen worden als duiker uitgevoerd. De brug wordt zodanig ontworpen dat het onderhoudsmaterieel het speeleiland kan bereiken. De watergang aan de westzijde van het plangebied wordt in een later stadium ontworpen. Hierbij wordt in ieder geval uitgegaan van eenzijdige natuurvriendelijke inrichting. De wadi's komen in beheer bij de gemeente. De wadi's worden zodanig ontworpen dat met het reguliere maaimaterieel van de gemeente het onderhoud kan worden gepleegd. |
5.8 Natuur
5.8.1 Gebiedsbescherming
De wijzingen in het plangebied hebben geen negatieve gevolgen op:
- 1. Natura 2000-gebieden;
- 2. Beschermde Natuurmonumenten;
- 3. Weidevogel- en ganzenbeschermingsgebieden;
- 4. EHS.
Gezien de afstand van het plangebied tot bovenstaande gebieden en/of de aanwezige kernkwaliteiten heeft de ontwikkeling van Kerkdriel Noord geen invloed op bovenstaande gebieden.
5.8.2 Flora- en faunawet
Verwacht wordt dat vleermuizen geen gebruik maken van de aanwezige lijnvormige elementen in het plangebied. Vleermuizen maken gebruik van lijnvormige elementen om van hun vaste verblijfplaats te trekken naar de foerageergebieden. Aangezien de lijnvormige elementen in het plangebied nergens heen leiden, wordt verwacht dat dit geen geschikte lijnvormige elementen zijn voor vleermuizen. Het plangebied lijkt ook niet geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. Gezien de verspreidingskaarten die bekend zijn van de vleermuizen en de waarderingskaart van vleermuizen in Gelderland, wordt verwacht dat er geen vleermuizen gebruik maken van het plangebied als trekroute of als foerageergebied. Aan de oostkant van de Kloosterstraat bevindt zich wel potentieel geschikt foerageergebied voor vleermuizen.
Er wordt in het gebied een aantal gebouwen gesloopt. Eén van deze gebouwen is een voormalig slachthuis aan de Veerweg. Dit gebouw is in een enigszins vervallen staat en kan mogelijk door vleermuizen worden gebruikt als vaste verblijfplaats. Nader onderzoek naar het gebruik hiervan zal worden verwerkt in het definitieve bestemmingsplan. Het te slopen gebouw kan tevens geschikt zijn voor steenmarters. Er zijn geen waarnemingen bekend van steenmarters uit (de omgeving van) het plangebied, maar deze soort kan niet worden uitgesloten. Nader onderzoek naar het gebruik hiervan zal worden verwerkt in het definitieve bestemmingsplan.
Het plangebied is niet geschikt voor weidevogels, omdat hier de openheid voor ontbreekt. De overige beplanting die in het plangebied staat, kan dienen als broedplaats voor algemene vogelsoorten. Aangezien het verboden is om broedende vogels te verstoren tijdens het broedseizoen, moet ervoor gezorgd worden dat de werkzaamheden niet in het broedseizoen worden uitgevoerd.
Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. Indien het toch noodzakelijk is om in het broedseizoen activiteiten uit te voeren, dan moet vooraf door een ter zake kundige bepaald worden of er broedende vogels voorkomen in het plangebied. Eventueel is het mogelijk om voor het broedseizoen maatregelen te nemen, zoals het verwijderen van beplanting, zodat vogels niet kunnen gaan broeden.
In het gebied zijn veel houtduiven en zwarte kraaien aangetroffen. De verblijfplaats van een kraai is jaarrond beschermd. Echter, de kraaien gebruikten het plangebied alleen als foerageerplek en niet als vaste verblijfplaats. Overige vogels met vaste verblijfplaats zijn niet waargenomen en worden ook niet verwacht.
In de watervoerende sloot die midden door het plangebied stroomt, kunnen beschermde vis-soorten voorkomen. Deze sloot zal echter gehandhaafd blijven in de toekomstige plannen. In de toekomstige situatie zullen de slootoevers zelfs natuurlijker worden ingericht. Ook zal er een poel in de omgeving van de sloot worden aangelegd. Hierdoor zullen er geen negatieve effecten optreden voor de mogelijk aanwezige beschermde vissoorten in de watergang. Hiervoor is dan ook geen ontheffing noodzakelijk. Mochten er echter toch werkzaamheden in de watergang moeten worden verricht dan zal nader moeten worden onderzocht of er beschermde vissoorten in de watergang voorkomen.
De watergang is niet geschikt voor beschermde amfibieën. Ook de overige delen van het plan-gebied zijn niet geschikt als leefgebied voor beschermde amfibieën. Hiervoor wordt het gebied te intensief beheerd. Mogelijk dat in de slootkant van de watergang de groene kikker voorkomt. Een ontheffing is hiervoor echter niet noodzakelijk bij een ruimtelijke ontwikkeling. In de toekomstige plannen zal er naast de watergang een poel worden gecreëerd, waardoor het plangebied geschikter wordt voor amfibieën in de toekomstige situatie.
5.9 Verkeer
5.9.1 Verkeerbalans
Ten aanzien van het parkeren zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- iedere woning heeft een parkeervraag van twee parkeerplaatsen;
- een uitrit breder dan 4,5 meter telt voor twee parkeerplaatsen.
Het parkeren op eigen terrein voorziet in 227 parkeervakken. Dit aantal bestaat uit 24 pp bij de patiowoningen, 24 pp bij het appartementencomplex, 71 pp bij vrijstaande woningen, 58 pp bij twee-onder-één-kapwoningen en 50 pp bij woningen met een brede uitrit. Het parkeren op straat voorziet in 120 parkeerplaatsen in het plangebied. Bij de woningen aan de Hoorzik zijn 17 pp beschikbaar op straat. Op parkeerstroken liggen 24 pp. In het plangebied liggen 84 haaksparkeerplaatsen. Het totaal bedraagt 472 pp. In het plangebied wordt voldoende parkeerruimte voorzien.
Bij aanpassing van het bouwprogramma zullen het aantal parkeerplaatsen in de openbare ruimte evenredig mee moeten wijzigen conform de hierboven genoemde parkeernorm.
5.9.2 Snelheidsregime
Bij de erftoegangswegen binnen de ontwikkeling Kerkdriel Noord schrijven de Duurzaam Veilig richtlijnen een maximumsnelheid van 30 km/h voor. Dit snelheidsregime sluit aan bij wegen waarbij leefbaarheid (lucht- en geluidskwaliteit) en verkeersveiligheid voor langzame weggebruikers (fietsers en voetgangers) de belangrijkste aandachtspunten zijn. Ook voor de Veersteeg zal een maximumsnelheid van 30 km/h gaan gelden. Het voorstel is om de Hoorzik in te richten als 50 km/h weg. De werkgroep Verkeer van de gemeente Maasdriel heeft een positief advies voor dit plan afgegeven. Hierbij hebben zij de opmerking geplaatst dat, onder voorwaarde van een goede inrichting, de Hoorzik ook een 30 km/h gebied kan worden. De herinrichting van de Hoorzik zal in overleg met de bewoners gebeuren, in dit traject zal ook de definitieve keuze voor het snelheidsregime van de Hoorzik gemaakt worden.
5.10 Milieuzonering
5.10.1 Algemeen
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voldoende afstand in acht te worden genomen tussen milieubelastende activiteiten, zoals bedrijven, en gevoelige functies, zoals bijvoorbeeld woningen. Hierdoor worden hinder en gevaar voorkomen en kunnen bedrijven zich binnen aanvaardbare voorwaarden vestigen.
5.10.2 Milieuhinder binnen het plangebied
Binnen het plangebied worden uitsluitend woningen gerealiseerd, met verkeers-, groen- en watervoorzieningen. Milieubelastende activiteiten worden niet mogelijk gemaakt. Van milieuhinder binnen het plangebied is dan ook geen sprake.
5.10.3 Milieuhinder als gevolg van de omgeving van het plangebied
In verband met de ontwikkeling van Kerkdriel Noord zijn op basis van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering [1] en de milieuvergunningensituatie van de verschillende omliggende bedrijven hindercirkels vastgesteld die maatgevend zijn geweest voor het stedenbouwkundig plan en het bestemmingsplan.
Voor wat betreft champignonkwekerij Hooymans Champignons BV aan de Kloosterstraat 9 blijkt uit akoestisch onderzoek, dat het noodzakelijk is dat in de groenstrook tussen het bedrijfsperceel en de woningen in de noordoosthoek van het plangebied geluidwerende voorzieningen tot een hoogte van drie meter worden aangebracht. Enerzijds wordt hiermee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de woningen gegarandeerd en anderzijds wordt het bedrijf hiermee door de woningbouw niet belemmerd in de bedrijfsactiviteiten.
[1] Bedrijven en milieuzonering, handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk, SDU uitgevers, Den Haag, 2009.
5.10.4 Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Algemeen
In verband met de digitaliseringsverplichtingen uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het plan afgestemd op de RO standaarden 2008. De RO Standaarden 2008 bestaat uit een pakket aan standaarden verdeeld in:
- standaarden voor de beschrijving van het technische model waaraan de ruimtelijke instrumenten moeten voldoen;
- praktijkrichtlijnen die de toepassing van het model beschrijven;
- een standaard voor structuur en presentatie van een ruimtelijk instrument;
- een standaard voor publicatie en authenticatie van een digitale dataset van een ruimtelijk instrument.
Hoewel de inwerkingtreding van de digitaliseringsverplichtingen uit de Wro onlangs is uitgesteld tot 1 januari 2010 is het zaak om bestemmingsplannen zoveel mogelijk conform de RO-standaarden 2008 op te stellen. Daarmee is het bestemmingsplan immers klaar voor de komende digitale verplichting. Los van deze verplichting geldt echter dat het bestemmingsplan nog steeds (ook) analoog moet worden opgesteld.
6.2 (Analoge) Kaart
Op de kaart zijn bestemmingen weergegeven. In de regels is vervolgens per bestemming geregeld welk gebruik en welke bebouwing is toegestaan. Náást bestemmingen zijn op de verbeelding ook aanduidingen opgenomen. Een aanduiding (lijn, letter, cijfer of symbool) betekent in de regel iets ‘extra’s’ ten opzichte van de bestemmingsregeling (gebruik en/of bebouwing). Een aanduiding heeft alleen betekenis als in de regels aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Voor de ondergrond van de verbeelding is gebruik gemaakt van de meest actuele Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) en de kadastrale kaart.
6.3 Planregels
De regels zijn conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008), onderdeel van de RO standaarden 2008. Deze standaard heeft geen enkele betrekking op de inhoud van de regels, maar regelt uitsluitend de structuur en wijze waarop een planregel is op-gebouwd. In afwijking van bestemmingsplannen die op grond van de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) zijn gebaseerd, bevat dit bestemmingsplan geen algemene gebruiksbepaling (gebruiksverbod) en strafbepaling. Dit is immers geregeld in artikel 7.10 Wro. Het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling zijn overeenkomstig artikel 3.2.1 respectievelijk artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening.
6.4 Artikelsgewijze Toelichting
Artikelen 1 en 2
Voor de begripsomschrijvingen en wijze van meten is aangesloten bij de SVBP2008 en de Standaard van de gemeente.
Artikel 3: bestemming ‘Groen’
Deze bestemming is toegekend aan de grotere (structurele) groengebieden in het plangebied. Binnen deze bestemming is geen bebouwing van betekenis mogelijk.
Artikel 4: bestemming ‘Verkeer’
De interne ontsluitingswegen hebben de bestemming ‘Verkeer’. Ook hier geldt dat er geen wezenlijke bebouwingsmogelijkheden bestaan.
Artikel 5: bestemming ‘Water’
De grotere waterpartijen en –gangen hebben de bestemming ‘Water’.
Artikel 6: bestemming ‘Wonen’
De belangrijkste bestemming in het gebied. De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor de woonfunctie. Naast het ‘eigenlijke’ wonen is ook de uitoefening van een aan huis verbonden beroep mogelijk (zie artikel 1 voor de omschrijving daarvan).
In de bouwregels wordt een onderscheid gemaakt tussen enkele algemene regels die gelden voor het bouwen van woningen in het plangebied, en vervolgens tussen regels voor het bouwen van hoofdgebouwen, bijgebouwen, aan- en uitbouwen en ten slotte regels voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Voor (alle) woningen geldt dat op de verbeelding is aangegeven hoeveel woningen per vlak maximaal kunnen worden gebouwd. Minder mag dus ook; meer niet. Alle bouwwijzen zijn toegestaan, behalve gestapelde woningen (appartementen). Dat mag alleen op de locatie in de zuidoosthoek van het plangebied, vlakbij de kruising Kloosterstraat-Horzik.
Het hoofdgebouw (van een woning) dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd (op de verbeelding aangegeven). Op de verbeelding is ook een figuur ‘gevellijn’ opgenomen. In de regels is vastgelegd dat hoofdgebouwen met een voorgevelhoogte tussen 4 en 6 meter (dit is niet hetzelfde als een goot- of bouwhoogte) minimaal 1,5 meter achter de gevellijn moet worden gepositioneerd (zie figuur 6.1). Hoofdgebouwen met een hogere voorgevelhoogte dienen minimaal 3 meter achter de gevellijn te worden gebouwd. Op deze wijze is een verspringend bebouwingspatroon - gezien vanaf de straatzijde - gewaarborgd.
Afbeelding 6.1 Voorgevelhoogte in relatie tot de rooilijn
Verder zijn minimale afstanden van de hoofdgebouwen tot de zijdelingse bouwperceelgrenzen opgenomen (de afstand varieert per type woning) en zijn maximale bouwdiepten van de hoofdgebouwen opgenomen. Op de verbeelding is aangegeven wat ter plaatse de maximale goot- en/of bouwhoogte is. Dit is per locatie verschillend.
Voor het grootste deel van het plangebied geldt dat het niet is toegestaan om (het hoofdgebouw van) een woning af te dekken met een plat dak. In verband hiermee is een minimale dakhelling voorgeschreven. Met inachtneming van deze bepaling is een grote variëteit aan kapvormen toegestaan, naast reguliere dakvormen bijvoorbeeld ook spitsboogdaken en mansardedaken. In het Beeldkwaliteitplan Kerkdriel Noord is dit verder uitgewerkt. Een uitzondering op het verbod op platte daken geldt voor de patiobungalows aan de zijde van de Luttel Inghweg. Hier is wel een plat dak toegestaan. Voor deze bungalows geldt wel de regel, dat de bouwlaag boven de begane grond een oppervlakte mag hebben van maximaal 50% van de oppervlakte van de begane grond.
Voor bijgebouwen, aan- en uitbouwen zijn ook bouwregels opgenomen. In artikel 1 is omschreven wat dit voor typen van gebouwen zijn. Voor de vier woonlocaties aan de westzijde van het plangebied nabij de Luttel Inghweg geldt dat daar geen bijgebouwen zijn toegestaan. Op die locaties kunnen patiowoningen worden gebouwd, waarbij kenmerkend is een binnentuin (patio) en geen bijgebouwen. Alle ruimten - woning, de garage, de berging et cetera - bevinden zich in één hoofdmassa. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen dienen minimaal 3 meter achter (het denkbeeldig verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd. Verder gelden maximale oppervlakten, goot- en bouwhoogten. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen mogen met een plat dak worden afgedekt.
Na ontheffing door het college van burgemeester en wethouders is eventueel de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf mogelijk. Hieraan zijn wel voorwaarden verbonden.
In de regels zijn ook twee ontheffingsbevoegdheden van de bouwregels voor het college van burgemeester en wethouders opgenomen. Eén bevoegdheid dient om meer woningen toe te laten dan op de verbeelding is aangeduid. Aan deze bevoegdheid zijn nadere voorwaarden verbonden. Eén daarvan is, dat de noodzakelijke parkeervoorzieningen op eigen terrein moeten worden gerealiseerd, voor zover het betreft de bouw van vrijstaande woningen, twee-aaneengebouwde woningen en aaneengebouwde woningen, voor zover deze niet in de vorm van sociale woningbouw worden gerealiseerd.
De andere ontheffingsbevoegdheid maakt het mogelijk, dat hoofdgebouwen bij aaneengebouwde woningen dichter op de aangeduide gevellijn mogen worden gebouwd in verband met het realiseren van voldoende parkeergelegenheid aan de achterzijde van de woningen.
Artikel 7
Dit artikel bevat de anti-dubbeltelregel (conform artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke orde-ning).
Artikel 8
Dit artikel bevat een algemene bouwregel. In dit artikel is het programma inzake de bouw van sociale koop en/of sociale huur woningen en de bouw van woningen onder particulier opdracht-geverschap in het plangebied vastgelegd.
Artikel 9
In dit artikel is een algemene gebruiksregel opgenomen. Een verbijzondering ten opzichte van het algemene wettelijke gebruiksverbod van artikel 7.10 Wro.
Artikel 10
Dit artikel bevat een algemene ontheffingsbevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouder om onder bepaalde, nader omschreven voorwaarden:
- af te wijken van de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- af te wijken van de regels voor het oprichten van een gebouw ten behoeve van een openbare nutsvoorziening, het openbaar vervoer of het wegverkeer, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 25 m2 en de bouwhoogte maximaal 5 meter bedraagt.
Artikel 11
Dit artikel bevat een algemene wijzigingsbevoegdheid. In tegenstelling tot bij een ontheffing, waarbij van het plan wordt afgeweken, wordt bij een wijziging het plan daadwerkelijk gewijzigd.
Artikel 12
Dit artikel bevat een algemene procedureregel voor ontheffingen.
Artikelen 13, 14 en 15
Deze artikelen bevatten achtereenvolgens het overgangsrecht (conform artikel 3.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening) en een slotbepaling.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
De ontwikkeling van de woningbouwlocatie Kerkdriel Noord betreft een plan waarbij de te behalen opbrengsten van de gronduitgiftes opwegen tegen de kosten die gemaakt moeten worden voor de ontwikkeling van het project.
Hierbij wordt geredeneerd zoals de nieuwe Wro dit voorschrijft uit de fictie dat de gemeente het gehele project zelf ontwikkelt. De gemeente Maasdriel hanteert in het project Kerkdriel Noord een actief grondbeleid. Op het moment van de ter visie legging van dit bestemmingsplan heeft de gemeente Maasdriel nog niet alle gronden binnen het plangebied in eigendom. De te maken kosten door de gemeente zijn dan ook nog niet geheel anderszins verzekerd. Om een inschatting te kunnen maken van de haalbaarheid zijn op basis van voorliggende stedenbouwkundige schets haalbaarheidsberekeningen uitgevoerd. Uit deze haalbaarheidsberekeningen blijkt dat de verwachting is dat de ontwikkeling van Kerkdriel Noord financieel-economisch haalbaar is. Deze haalbaarheidsberekeningen worden uitgewerkt in een exploitatieplan welke gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter visie gaat waarin de kosten anderszins verzekerd zullen zijn.
Hoofdstuk 8 Overleg En Inspraak
8.1 Inspraak En Overleg Artikel 3.1.1 Bro
Met ingang van 10 september 2009 heeft het voorontwerp bestemmingsplan Kerkdriel-Noord conform het bepaalde in de Inspraakverordening gedurende zes weken ter inzage gelegen. Daarbij bestond de mogelijkheid om mondeling of schriftelijk een inspraakreactie kenbaar te maken aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdriel.Op 21 september 2009 heeft een drukbezochte inspraakbijeenkomst plaats gevonden. Tijdens deze bijeenkomst is ook een presentatie gegeven over het stedenbouwkundige plan en het bestemmingsplan. Een verslag van deze bijeenkomst is opgenomen in Nota Inspraak.Gedurende de periode van de terinzagelegging zijn 18 schriftelijke inspraakreacties ingediend. Er zijn geen mondelinge inspraakreacties ingediend.Tevens vond gedurende deze periode ook het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) plaats.De resultaten van de inspraak en van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro zijn in de bijlage opgenomen (bijlage 1).
8.2 Zienswijzen Ontwerpbestemmingsplan
Vanaf 24 december 2009 tot en met 3 februari 2010 hebben ter inzage gelegen:
- het ontwerp bestemmingsplan Kerkdriel Noord;
- het ontwerp exploitatieplan Kerkdriel Noord;
- het concept beeldkwaliteitsplan Kerkdriel Noord;
- het ontwerpbesluit vaststelling hogere grenswaarden Kerkdriel Noord;
met de daarbij behorende bijlagen.
Gedurende de periode van de terinzagelegging kon een zienswijze worden ingediend door:
- iedereen op het ontwerp bestemmingsplan Kerkdriel Noord;
- belanghebbenden op het ontwerp exploitatieplan, concept beeldkwaliteitsplan Kerkdriel Noord en het ontwerpbesluit vaststelling hogere grenswaarden Kerkdriel Noord.
Gedurende de periode van de terinzagelegging zijn in totaal 11 schriftelijke zienswijzen ingediend. Er zijn geen mondelinge zienswijzen ingediend.
De zienswijzen alsmede de reactie van de gemeente zijn opgenomen in de Nota Inspraak.
8.3 Nota Van Zienswijzen
Zie de Nota van Zienswijzen, separate bijlage