Buitengebied herziening 2010, Drielseweg 21
Bestemmingsplan - gemeente Maasdriel
Onherroepelijk op 27-06-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Buitengebied herziening 2010, Drielseweg 21' van de gemeente Hedel;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0263.BP1066-OH01 met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.5 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
1.6 bedrijfsgebonden kantoor
een deel van een bedrijf (al dan niet in hetzelfde gebouw als waar de bedrijfsactiviteiten plaatsvinden), waarbinnen administratieve en daarmee gelijk te stellen bedrijfsactiviteiten ten behoeve van dat bedrijf worden uitgeoefend;
1.7 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.8 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.9 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.10 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.11 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.12 geluidscherm
scherm dat geluid kanaliseert of afweert;
1.13 halfopenverharding
oppervlakteverharding bestaande uit elementen (keien, stenen) die in een bepaald verband zijn geleged, met dien verstande dat maximaal de helft van het verhard oppervlak gesloten mag zijn;
1.14 kantoor
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;
1.15 (openbare) nutsvoorziening
een bouwwerk dat ten dienste staat van het openbaar energietransport dan wel de telecommunicatie, zoals een schakelkast, een elektriciteitshuisje en een verdeelstation;
1.16 opslag
het bedrijfsmatig opslaan van goederen, grondstoffen, andere stoffen en materialen;
1.17 parkeervoorziening
elke al dan niet overdekte stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer;
1.18 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.19 wet/wettelijke regelingen
indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.2 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.5 afstand tot de bouwperceelsgrens
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
2.6 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.7 bebouwingspercentage
het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd;
2.8 peil
- voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of pad grenst: de hoogte van de kruin van die weg of dat pad ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in de andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein ter plaatse (na bouwrijpmaken).
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1', een bedrijf en/of het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten die staan vermeld in de categorieën 1 tot en met 3.1 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten, die als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2', een bedrijf en/of het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten die staan vermeld in de categorieën 1 tot en met 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten, die als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd;
- c. bedrijfsgebonden kantoren;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm', geluidschermen;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan:
- a. de afstand van de bebouwing tot de naar de weg gekeerde bouwgrens;
- b. de situering van de voorgevels;
- c. de afscherming van zij- en/of achterterrein;
- d. de situering van de perceelsontsluiting, indien zulks noodzakelijk is:
- 1. voor een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing in de omgeving en een waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit;
- 2. voor de verkeers-, sociale en brandveiligheid.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 sub b ten behoeve van:
- a. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die zijn opgenomen in categorie 3.1 van de Lijst van bedrijven, mits gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving de omliggende woningen en bedrijven niet onevenredig nadelig worden beïnvloed.
Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkon(s)(-afscheidingen) en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Specificatie strijdig gebruik
Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:
- a. het gebruik van gronden en opstallen voor een seksinrichting;
- b. het gebruik van gronden en opstallen voor het huisvesten van tijdelijke werknemers;
- c. het gebruik van gronden als opslag-, stort- en of lozingsplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen, grond, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
6.2 Algemene verbodsbepaling
Het is verboden de in de artikel 3 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
7.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de in de regels voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%, onder de voorwaarde dat de omgevingsvergunning uitsluitend mag worden verleend indien er geen andere afwijking van de in de regels voorgeschreven maatvoering is toegepast.
7.2 Nutsvoorzieningen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de regels in artikel 3voor het oprichten van een gebouw ten behoeve van een openbare nutsvoorziening, het openbaar vervoer of het wegverkeer, mits de bebouwde oppervlakte niet meer dan 25 m² en de hoogte niet meer dan 5 meter bedraagt.
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, het plan te wijzigen bij het in geringe mate overschrijden van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden van de kaart, ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee beoogd wordt een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken, mits daardoor geen belangen van derden onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
Artikel 9 Algemene Procedureregels
9.1 Nadere eisen
Bij het stellen van nadere eisen, overeenkomstig de opgenomen bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen ex artikel 3.6 lid 1 sub d Wet ruimtelijke ordening, die onderdeel uitmaakt van dit plan, nemen burgemeester en Wethouders de volgende regels in acht:
- a. het ontwerp van de nader gestelde eisen ligt gedurende 2 weken ter gemeentesecretarie ter inzage;
- b. de tervisielegging wordt bekend gemaakt op de in de gemeente gebruikelijke wijze en door publicatie in één of meer in de gemeente verschijnende dag of nieuwsbladen;
- c. belanghebbenden kunnen gedurende de termijn van tervisielegging zienswijzen ten aanzien van de voorgenomen nadere eisen.
Artikel 10 Overige Regels
Overtreding van het bepaalde in artikel 6.2 economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied herziening 2010, Drielseweg 21'.
Behoort bij het besluit van de Raad van de gemeente Maasdriel d.d. ………………….. tot vaststelling van het bestemmingsplan 'Buitengebied herziening 2010, Drielseweg 21'.
Mij bekend,
de griffier,
...............
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Door de komst van de nieuwe rondweg rond Hedel (N831) moet de ontsluiting van het bedrijf 'De Groot International BV' verplaatst worden van de Drielseweg te Hedel naar de Sint Annaweg. In dat kader is een bestaande watergang langs de Sint Annaweg verlegd en de Sint Annaweg met twee meter verbreed.
De gemeente Maasdriel is voornemens op het perceel Drielseweg 21 (kadastraal bekend: gemeente Hedel, sectie L, nummer 1230) de bestemming 'Bedrijf' met bebouwingsmogelijkheden te leggen. De betreffende gronden zijn door de gemeente Maasdriel aangeboden aan het naastgelegen (reeds bestaand) bedrijf ´De Groot International BV´. Het perceel zal door dit bedrijf benut gaan worden als parkeerruimte voor (vracht)wagens en (mogelijk) voor realisatie van een kantoor ten behoeve van het bedrijf 'De Groot International BV'.
Deze ontwikkeling is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan "Bestemmingsplan Buitengebied, binnendijks deel". De gemeente Maasdriel heeft BRO opdracht verleend om voor het plangebied een bestemmingsplan op te stellen, om de voorziene ontwikkeling juridisch en planologisch te verankeren.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de oostzijde van Hedel (gemeente Maasdriel) in de directe nabijheid van de op- en afrit naar en van de A2. Het plangebied grenst aan de oostzijde aan de Sint Annaweg en aan de zuidzijde aan de Drielseweg. Aan de noord- en westzijde zijn twee agrarische percelen gelegen met opstallen. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 11.000 m2. Op afbeelding 1 is de globale begrenzing van het plangebied weergegeven.
![]() |
Afbeelding 1: Ligging plangebied |
1.3 Leeswijzer
In het volgende hoofdstuk wordt een gebiedsprofiel geschetst: hier wordt in aangegeven wat de karakteristieken van de omgeving zijn en wordt er specifiek ingegaan op de nabije omgeving van het plangebied. Ook wordt de ontwikkeling gedetailleerd in dit hoofdstuk toegelicht. Vervolgens worden in hoofdstuk drie en vier de beleidsmatige en planologisch relevante kaders duidelijk gemaakt. Het betreft respectievelijk het bovengemeentelijke beleid en de planologisch relevante aspecten (waaronder de milieukwaliteitseisen). In hoofdstuk vijf komt de economische onderbouwing van het plan aan bod. Vervolgens komt in het volgende hoofdstuk het juridische gedeelte van plan aan bod: de juridische systematiek wordt toegelicht. Tenslotte komen in hoofdstuk zeven de inspraak en vooroverleg aan bod.
Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving
2.1 Inleiding
In het onderliggende hoofdstuk wordt als eerste de omgeving van het plangebied beschreven. Hierbij wordt onder andere ingegaan op het karakter van de omgeving en de ontstaansgeschiedenis van het gebied. Vervolgens wordt ingegaan op de gewenste situatie: hier wordt ingegaan op de ontwikkelingen die men mogelijk wil maken in dit bestemmingsplan.
2.2 Bestaande Situatie
De gemeente Maasdriel ligt in de provincie Gelderland, ten noorden van 's-Hertogenbosch en ten zuiden van Zaltbommel. De gemeente ligt tussen de Maas en de Waal en heeft een landelijk karakter. Het plangebied is gelegen bij de kern Hedel. Deze kern ligt in het zuidwestelijke gedeelte van de gemeente, nabij de Maas.
Ontstaansgeschiedenis
Het dorp Hedel is een van de oudste kernen van Maasdriel. De kern Hedel is ontstaan langs de Maas en is in noordelijke richting gegroeid. Grote delen van het dorp werden op het einde van de tweede wereldoorlog verwoest. De Blankensteijn, Voorstraat, Uithovensestraat en Ammerzodenseweg vormen de hoofdroutes van de kern waaraan wonen wordt afgewisseld met bedrijven, winkels en voorzieningen.
In de oksel van de Provinciale weg en de oostzijde van de autosnelweg A2 ligt op een belangrijke zichtlocatie het bedrijventerrein 'De Geerden'. Er is hier sprake van functiemenging tussen bedrijven en kantoren, waaronder transportbedrijven en publieke functies. De autosnelweg is sterk bepalend voor bedrijven die hier gesitueerd zijn, waardoor het uiterlijk en de uitstraling van de bedrijfsbebouwing belangrijk zijn. Dit is terug te zien in de expressieve en representatieve gevels.
Huidige situatie
De gemeente Maasdriel heeft ongeveer 24.000 inwoners, waarvan er ongeveer 4.700 in de kern Hedel wonen. De kern is gelegen in een open landelijk gebied. Natuurwaarden en agrarische functies zijn dominant in de nabije omgeving aanwezig. Het plangebied ligt in de directe nabijheid van de op- en afrit van en naar de A2, op de hoek van de Drielseweg met de Sint Annaweg. Op het naastgelegen perceel aan de andere zijde van de Sint Annaweg is het bedrijf 'De Groot International BV' gelegen. Het plangebied wordt omgeven door veelal agrarische gronden met enkele agarische opstallen.
Het plangebied is op het moment in gebruik voor agrarische functies. Voorheen was hier een woning gevestigd. De woning met schuren/stallen zijn reeds gesloopt.
2.3 Gewenste Situatie Bedrijventerrein
In het onderhavige plan wordt planologisch en juridisch geregeld dat het perceel Drielseweg 21 te Hedel de bestemming 'Bedrijf' met bebouwingsmogelijkheden krijgt. De gronden binnen het plangebied worden in eerste instantie in gebruik genomen voor het stallen van (vracht)wagens en parkeren van personeel van het bedrijf 'De Groot International BV'. In paragraaf 2.4 zijn voor dit gebruik randvoorwaarden opgenomen.
In de toekomst zijn ook andere invullingen van het terrein mogelijk. Het perceel krijgt de bestemming bedrijf conform artikel 3 van de regels.
![]() |
Afbeelding 2: Stedenbouwkundige schets |
De uitgangspunten en randvoorwaarden voor de invulling van het terrein staat weergegeven op afbeelding 2. Hiervoor gelden de volgende uitgangspunten en randvoorwaarden.
Bebouwing:
- nieuw bedrijfsgebouw in nabijheid van de bestaande bedrijfsbebouwing (afgestemd op rooilijn bebouwing omgeving en relatie met bestaand kantoor)
- oriëntatie nieuwe bebouwing op Sint Annaweg en Drielseweg
Verkeer:
- ontsluiting nieuwe terrein direct op Sint Annaweg
- entree geschikt voor in- en uitdraaien van 'vrachtauto met aanhanger' en combinatie van 'trekker met oplegger' (rijcurve maatgevend voertuig verwerken in ontwerp)
- locatie parkeren nabij de entree van kantoorruimte en bedrijfshallen
- parkeervakken markeren voor efficiënt parkeren
- minimaal 15 meter vrije ruimte vòòr laad-en losdek voor recht opstellen van vrachtauto's bij laden en lossen
Beplanting:
- zone langs Sint Annaweg markeren met knotwilgen, gras en halfverharding als entree van karakteristieke landelijke weg (bomen bij entree als basis, bomen in/langs Sint Annaweg)
- (beuken)haag langs erfafscheiding van Drielseweg 19 als eenduidige afscherming parkeerplaats
- openheid langs begrenzing parkeerterrein, enkel begrenzen met transparant hekwerk (spijlen)
Waterberging:
- compensatie waterberging vindt buiten het plangebied plaats
2.4 Beeldkwaliteit Geluidsschermen
Uit nader onderzoek (zie paragraaf 4.10) blijkt, dat bij gebruik van het terrein als parkeerterrein voor "De Groot International BV" de aanleg van geluidsschermen noodzakelijk is. Dit betekent dat niet in zijn geheel voldaan kan worden aan de in paragraaf 2.3 genoemde uitgangspunten. Hieronder wordt nader uiteengezet welke randvoorwaarden gelden voor de te treffen geluidsvoorzieningen (inclusief inspiratie materiaal en kleurgebruik).
Zodra het terrein op termijn wordt ingericht als bedrijventerrein dienen de uitgangspunten uit paragraaf 2.3 de basis te zijn voor de herinrichting.
![]() |
Afbeelding 3: Overzicht en voorziening 1 |
![]() |
Afbeelding 4: Voorziening 2 en voorziening 3 en 8 |
![]() |
Afbeelding 5: Voorziening 4 en voorziening 5,6,7 |
![]() |
Afbeelding 6: Inspiratie materalisatie en kleurgebruik |
2.5 Vigerend Bestemmingsplan
De gronden van het plangebied behoren tot het bestemmingsplan "Buitengebied, binnendijks deel", (gewijzigd) vastgesteld op 22 februari 2006 door de gemeente Maasdriel en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland op 17 oktober 2006. Hieronder wordt kort ingegaan op de relevante onderdelen van het bestemmingsplan.
![]() |
Afbeelding 7: Uitsnede vigerende bestemmingsplan |
In het vigerende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch gebied' met een agrarisch bouwperceel (zie afbeelding 7).
De als "Agrarisch gebied" aangegeven gronden zijn bestemd voor de volgende doeleinden:
Doeleindenomschrijving
- agrarisch (bedrijfsmatig) grondgebruik;
- een niet-agrarische nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de betreffende aanduiding op de kaart bestemmingen;
- behoud en herstel van de waardevolle landschapselementen;
- behoud en herstel van cultuurhistorische waarden;
- bescherming van ter plaatse aanwezige archeologische waarden;
- behoud en ontwikkeling ecologische waarden;
- paden en landwegen;
- bestaande perceelsontsluitingen;
- verkeersvoorzieningen;
- voorzieningen van openbaar nut;
een en ander met de bijbehorende bouwwerken en voorzieningen.
Nadere detaillering van de doeleinden
- a. binnen de bestemming Agrarisch gebied is het beleid primair gericht op het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor een duurzame en concurrerende landbouw; het agrarisch grondgebruik weegt het zwaarst binnen deze bestemming. Daarnaast wordt gestreefd naar het beschermen van de lokaal aanwezige landschappelijke waarden.
- b. agrarische bedrijfsgebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "agrarisch bouwperceel" op de kaart bestemmingen;
- c. per op de kaart bestemmingen aangegeven agrarisch bouwperceel is maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan. Agrarische bouwpercelen die blijkens de kaart bestemmingen met elkaar gekoppeld zijn, worden tezamen beschouwd als één bouwperceel en dus als één bedrijf.
Bebouwingsregeling
Op de tot "Agrarisch gebied" bestemde gronden zijn uitsluitend toegestaan gebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven, burgerwoningen en openbaar nut alsmede andere bouwwerken die ten dienste staan van deze bestemming, met dien verstande dat op de gronden gelegen binnen een afstand van 5 meter ter weerszijden van de op de kaart bestemmingen aangegeven "watergang" alleen bebouwing is toegestaan die noodzakelijk is voor het beheer en het onderhoud van de watergang.
Verder zijn vrijstellingsbepalingen, wijzigingsbepalingen, aanlegvergunningstelsel en gebruiksbepalingen opgenomen.
Afwijking vigerende bestemmingsplan
Onderhavige ontwikkeling is in strijd met het vigerende bestemmingsplan, omdat binnen de bestemming 'Agrarisch gebied' een vestiging van bedrijven (waaronder kantoren) en het gebruik als parkeerplaats voor (vracht)wagens niet wordt toegestaan. Het plan is zowel functioneel als ruimtelijk in strijd met het vigerende bestemmingsplan.
Hierdoor is het noodzakelijk een nieuw bestemmingsplan op te stellen. Onderhavig plan voorziet daar in.
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Inleiding
Het nationale en provinciale beleid stelt kaders waaraan het gemeentelijk beleid dient te voldoen. Het gemeentelijke beleid schept vervolgens de kaders waar ruimtelijke ontwikkelingen aan behoren te voldoen.
3.2 Rijksbeleid
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Op grond van artikel 9.1.2 lid 1 Overgangsrecht Wro is bepaald dat een planologische kernbeslissing (zoals de Nota Ruimte) gelijkgesteld wordt met een structuurvisie. Het recht van de planologische kernbeslissing zoals gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wro blijft van toepassing.
In de Nota Ruimte wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020, waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn.
Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat in Nederland beschikbaar is. Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier doelen:
- versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
- bevordering van krachtige steden en vitaal platteland;
- borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
- borging van de veiligheid.
Een van de middelen om deze doelen te bereiken is 'bundeling van verstedelijking en economische activiteiten'. Hiervoor is integraal locatiebeleid opgesteld, welke gedecentraliseerd is naar de provincies en gemeenten. Het doel van het nieuwe locatiebeleid is een goede plaats voor ieder bedrijf te bieden, zodat een optimale bijdrage wordt geleverd aan de versterking van de kracht van steden en dorpen.
Het nieuwe locatiebeleid dient verschillende doelstellingen:
- economische ontwikkelingsmogelijkheden: het bieden van voldoende geschikte vestigingsplaatsen voor bedrijvigheid en voorzieningen;
- bereikbaarheid: het optimaal gebruik van alle vervoersmogelijkheden voor personen en goederen over de weg, het spoor en het water;
- leefbaarheid: kwaliteit, variatie, architectonische vormgeving en landschappelijke inpassing van vestigingplaatsen voor alle stedelijke activiteiten, zorgvuldig ruimtegebruik, fijnmazige detailhandelstructuur, functiemenging en kwaliteit van de leefomgeving (veiligheid, emissies en geluid).
Provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor een voldoende en gevarieerd op de vraag afgestemd aanbod van locaties voor bedrijven en voorzieningen. Essentieel is verder dat het locatiebeleid ten minste regels en criteria bevatten die waarborgen dat:
- bestaande en nieuwe bedrijven en voorzieningen die uit oogpunt van veiligheid, hinder en verkeersaantrekkende werking niet inpasbaar zijn in of nabij woonbebouwing ruimte wordt geboden op specifieke daarvoor te bestemmen (bedrijven)terreinen;
- aan nieuwe en zo mogelijk ook aan bestaande bedrijven en voorzieningen met omvangrijke goederenstromen en/of een omvangrijke verkeersaantrekkende werking ruimte wordt geboden op locaties met een goede aansluiting op (bestaande) verkeers- en vervoersverbindingen van bij voorkeur verschillende modaliteiten (multimodale ontsluiting);
- aan nieuwe en zo mogelijk ook aan bestaande bedrijven en voorzieningen met arbeids- en/of bezoekersintensieve functies ruimte wordt geboden op locaties bij voorkeur in de nabijheid van openbaar vervoersknooppunten en met een goede aansluiting op (bestaande) verkeers- en vervoersverbindingen.
Het beleid richt zich op de ontwikkeling van voldoende geschikte vestigingsmogelijkheden voor bedrijven en voorzieningen in elke regio.
3.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
Streekplan Gelderland 2005, Kansen voor de regio's (Vastgesteld 29 juni 2005)
Sinds 1 juli 2008 is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) vervangen door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Hierin is het streekplan van de provincie vervallen en vervangen door een structuurvisie. Het streekplan van de provincie Gelderland is van rechtswege, beleidsneutraal, omgezet naar een structuurvisie. Hierdoor is het streekplan relevant voor onderliggende ontwikkeling.
Bundelingsbeleid is een centraal uitgangspunt voor de wijze waarop in het Gelders ruimtelijk beleid wordt omgegaan met verstedelijking. Bundeling in Gelderland heeft tot doel:
- handhaving/versterking van de economische en culturele functie van de steden;
- behoud/versterking van het draagvlak voor stedelijke voorzieningen;
- een gedifferentieerde bevolkingssamenstelling in steden bevorderen ter vermindering van probleemcumulatie;
- kansen te bieden voor combinatie van arbeid/scholing, ontspanning en zorgtaken;
- optimale benutting van infrastructuur, kansen voor openbaar vervoer en fietsgebruik.
In het provinciaal beleid voor stedelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen 'bestaand bebouwd gebied' en stedelijke uitbreiding. Het accent van de provinciale beleidsambities ligt op de vernieuwing en het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied. Hiervoor zijn nodig:
- een verhoging van de kwaliteit van de leefomgeving en openbare ruimte door fysieke aanpassingen;
- het oplossen en voorkomen van milieuproblemen en –knelpunten door een duurzame planontwikkeling;
- door kwalitatief woonbeleid bevorderen dat woonmilieus en de kwaliteit van de woningen aansluiten op de vraag van de inwoners van Gelderland;
- intensivering van het stedelijk grondgebruik, maar wel met behoud van karakteristieke elementen en zorgvuldig omgaan met open ruimten daarbinnen;
- optimalisering van het gebruik van het bestaand bebouwd gebied: meer gebruik van de verticale dimensie (hoogte, diepte) en van de tijdsdimensie (meervoudig gebruik van dezelfde gebouwde ruimte).
De provincie zet in op een succesvolle economische ontwikkeling. Zij wil voorzien in een aanbod aan bedrijventerreinen dat past bij de geraamde regionale behoefte. Duurzame kwaliteit, concentratie en bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik zijn hierbij kernbegrippen. Clustering van diverse soorten bedrijvigheid in stedelijke gebieden vermindert de kwetsbaarheid voor economische conjunctuurbewegingen. Bij bundeling van werkfuncties valt onderscheid te maken naar de omvang van publieks-/werknemers-stromen (= meer centrale, goed bereikbare locaties) en van goederenstromen (= ligging aan ontsluitende infrastructuur weg/water of op specifieke terreinen bijvoorbeeld in verband met milieuzonering).
Stedelijke uitbreidingen moeten qua milieu passen bij of aansluiten op het reeds aanwezige bebouwde gebied. Daarnaast dienen aard en functie van nieuw te vestigen bedrijven, voorzieningen en instellingen en dergelijke te passen bij of een goede aanvulling te zijn op het bestaande productiemilieu en de werkgelegenheidsstructuur.
De provincie Gelderland is opgedeeld in regio's. Voor elke regio is in het streekplan specifiek beleid opgenomen. Maasdriel maakt onderdeel uit van regio Rivierenland.
Op afbeelding 9 is de rode contour rondom Hedel aangegeven. De Drielseweg 21 ligt binnen deze contour.
Ruimtelijke verordening Gelderland
De provincie Gelderland heeft de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. In deze verordening zijn regelingen opgenomen voor die onderwerpen, die in de ogen van Provinciale Staten een provinciaal belang dienen. Naar de mening van de provincie is zij verantwoordelijk voor de doorwerking daarvan. De verordening vormt een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat deze verordening geen beleidswijzigingen bevat.
Voorschriften ten aanzien van werken, i.c. bedrijventerreinen, zijn nog niet in de verordening opgenomen, aangezien de provincie nieuw beleid ten aanzien van bedrijventerreinen in voorbereiding heeft. Zodra dit beleid, dat wordt opgenomen in een partiële herziening van de structuurvisie (streekplan Gelderland 2005) door Provinciale Staten is vastgesteld, zal de verordening worden aangevuld met voorschriften ten aanzien van werken.
Structuurvisie Rivierenland 2004-2015
De provincie Gelderland heeft in het kader van het opstellen van het nieuwe Streekplan aan de regio’s verzocht een Structuurvisie op te stellen. De Structuurvisies worden gebruikt als bouwsteen voor het Streekplan. Voor de structuurvisie voor de regio Rivierenland stonden de gemeenten Buren, Culemborg, Druten, Geldermalsen, Lingewaal, Maasdriel, Neder-Betuwe, Neerijnen, Tiel, West Maas & Waal en Zaltbommel , het waterschap Rivierenland en de provincie Gelderland in dit proces centraal.
Op basis van de opgave van de gemeenten in de regio blijkt dat er binnen de kwaliteitscontouren van het hierna genoemde experiment onvoldoende ruimte aanwezig is om de behoefte aan bedrijventerreinen tot 2015 te kunnen accommoderen.
Voor wonen en werken is Eén lijn voor kwaliteit, Experiment ruimtelijk beleid tot 2015, leidend. De zoekgebieden voor verstedelijking, zoals deze in 2002 zijn vastgesteld, zijn op een kaart aangeduid. De hoofdstructuurdragers zijn leidend voor wonen en werken op de langere termijn, maar zijn ook leidend voor de korte termijn voor wat betreft de kwaliteit van het bouwen. Het plangebied aan de Drielseweg 21 te Hedel is op de kaart aangeduid als zoekzone werken (zie afbeelding 8).
![]() |
![]() |
Afbeelding 8: Uitsnede kaart streekplan Gelderland zoekzones |
Verder komt in het beleid naar voren dat de bedrijvigheid moet passen in de beeldkwaliteit. Dit betekent dat de kwaliteit van de bedrijfsgebouwen, het volume en de kavelgrootte moet aansluiten bij de kwaliteit van de omgeving.
Doorwerking plangebied
Het plangebied aan de Drielseweg 21 te Hedel valt binnen de zoekzone´Werken´ van het provinciaal beleid en binnen de rode contour van de kern Hedel. Het initiatief kan gezien worden als een inbreiding en herstructurering van het bestaand bebouwd gebied, die een aanvulling vormt op het bedrijvenaanbod bij de snelweg A2. Er is sprake van bundeling van werkfuncties aan een ontsluitende infstrastructurele weg. Onderhavige ontwikkeling sluit hiermee aan op het reeds aanwezige, aangrenzende, bebouwd gebied.
3.4 Gemeentelijk Beleid
StructuurvisiePlus Maasdriel 2004-2015 (Vastgesteld juni 2004, Gemeente Maasdriel)
De StructuurvisiePlus geeft de gemeentelijke kaders voor het beheer en de ontwikkeling van stedelijk en landelijk gebied in de periode 2004-2015. In de visie is uitgegaan van de eigen identiteit van Maasdriel en de mogelijkheden om deze te versterken. In de StructuurvisiePlus is het 'Experiment ruimtelijk beleid Rivierenland' verwerkt.
Een aantal belangrijke algemene uitgangspunten van en opgaven vanuit de StructuurvisiePlus is:
- versterken van de eigen identiteit (groene gemeente, kwaliteit van de dorpen, herkenbaar landschap);
- behoud en versterking van cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische waarden, elementen en structuren;
- aandacht voor het binden van jongeren en de middenklasse aan de gemeente;
- de opvang van de eigen bevolkingsontwikkeling en van de economisch en sociaal gebondenen door woningbouw;
- optimalisering van het ruimtegebruik door het benutten van de open ruimten in het dorp;
- optimalisering van de wegen- en groenstructuur door het nastreven van een duurzaam verkeersveilige situatie en het verhogen van de omgevingskwaliteit;
- bevorderen van duurzaam watergebruik, waaronder het vasthouden van regenwater.
Per kern is een visie opgenomen. Hedel heeft een duidelijk begrensd dorpsgebied. Binnen dit gebied zijn nog vele mogelijkheden voor inbreiding, herontwikkeling en uitbreiding binnen de rode contour. De weinig open openbare groene plekken in de kern moeten behouden blijven.
![]() |
Afbeelding 9: Kaart rode contouren |
Visie Maasdriel 2020 +
Op 3 juli 2008 heeft de gemeente Maasdriel de visie Maasdriel 2020+ vastgesteld. Deze visie beoogt een voor de toekomst heldere profilering van de gemeente naar de eigen burgers en ondernemers. De visie maakt helder waar de gemeente voor staat, welke ontwikkeling zij ambieert en waarvoor de gemeente zich de komende jaren hard wil maken richting de eigen bevolking, ondernemers en andere voor de ontwikkeling van Maasdriel belangrijke partijen. Doel van de visie is richting te geven aan de lange termijn (2020 en verder) ontwikkeling van de gemeente.
Bedrijvigheid blijft een belangrijke functie binnen Maasdriel. Het ondernemerschap en de ontwikkeling en groei van het bedrijfsleven wordt ook richting 2020 sterk gestimuleerd. Dit gebeurt door ruimte te bieden aan ondernemers op goed ingerichte bedrijventerreinen nabij de A2. De wat grotere bedrijven en bedrijven die vanwege hun activiteiten (milieuoverlast en verkeerbewegingen) minder passend zijn in de woonomgeving worden naar deze bedrijventerreinen verplaatst. Hierdoor raken de woonkernen vrijwel vrij van handel en industrie.
De nieuw te ontwikkelen werklandschappen in de gemeente omvatten:
- aparte bedrijventerreinen voor bedrijven die moeilijk kunnen worden gecombineerd met woonfuncties;
- kleinere bedrijventerreinen in en aan de woonkernen waarin wonen en werken kan worden gecombineerd;
- nieuwe werklandschappen in het buitengebied , waarbij mede gebruik wordt gemaakt van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen en waarin zich dienstverlening, kleinschalige bedrijvigheid en bedrijven in de recreatief toeristische sfeer en in het zorg- en welzijnssegment kunnen vestigen;
- De gemeente zet in op:
- het faciliteren van de groei van reeds in Maasdriel gevestigde bedrijven;
- het aanmoedigen van starters om nieuwe bedrijven te vestigen;
- het in beperkte schaal van buiten aantrekken van kleinschalige bedrijvigheid op het terrein van hoogwaardige dienstverlening.
Doorwerking plangebied
Met het plan is sprake van de herontwikkeling van bestaand bebouwd gebied, binnen de rode contour van Hedel. In het plan worden bedrijven met maximaal milieucategorie 3.2 toegestaan, die minder passend zijn in een woonomgeving. De vestiging van dit type bedrijven passen prima op een locatie die ontsloten wordt door middel van de A2 en een locatie vormt waar de gemeente Maasdriel streeft naar clustering van bedrijvigheid.
Hoofdstuk 4 Planologisch Relevante Aspecten
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de verschillende planologische relevante aspecten behandeld. Deze zijn in te delen in twee categorieën: milieukwaliteitseisen en overige waarden. Milieukwaliteitseisen zijn de eisen die vanuit de Wet milieubeheer worden gesteld aan nieuwe ontwikkelingen, bijvoorbeeld luchtkwaliteit en bodemkwaliteit. Overige waarden zijn bijvoorbeeld archeologische en cultuurhistorische waarden.
4.2 Flora En Fauna
Natuurwetgeving
De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van de ecologische hoofdstructuur (EHS), die is geïntroduceerd in het 'Natuurbeleidsplan' (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau in het streekplan is uitgewerkt.
De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op de Europees beschermde Natura-2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. Ruimtelijke ontwikkelingen die effecten hebben op de vastgestelde natuurwaarden van deze gebieden, zijn in beginsel niet toegestaan. Indien er een kans bestaat dat effecten zullen optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden.
De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Bij ruimtelijke ontwikkelingen hoeft echter alleen rekening gehouden te worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten uit tabel 2 en tabel 3 van de Flora- en faunawet, en met vogels. Voor soorten uit tabel 3 en voor vogels met vaste verblijfplaatsen moet een ontheffing worden aangevraagd wanneer een ruimtelijke ontwikkeling leidt tot schade aan de soort of verstoring van leefgebied. Voor soorten van tabel 2 geldt dat een ontheffing niet nodig is wanneer gewerkt wordt conform een door LNV goedgekeurde gedragscode. De gedragscode voor de bouwsector is in april 2009 goedgekeurd en sindsdien toepasbaar.
Methode
Op maandag 11 mei 2009 is de projectlocatie bezocht. Het doel van dit verkennende terreinbezoek was een beeld te krijgen van de gebiedskenmerken zoals grondgebruik en ecotopen. Ook zijn mogelijke sporen van dieren, de aanwezige vegetatie en de ecologische samenhang met de omgeving onderzocht. Het verkennende terreinbezoek had tevens tot doel na te gaan of aanvullend veldonderzoek noodzakelijk is in de daarvoor geldende inventarisatieperioden.
Uit de Gebiedendocumenten van Natura 2000 is afgeleid of het plangebied in de buurt van Habitat- of Vogelrichtlijngebieden ligt. In de provinciale uitwerking van de Ecologische Hoofdstructuur is bekeken of het plangebied binnen de EHS valt.
Natuurloket is geraadpleegd (www.natuurloket.nl). Natuurloket geeft per km2 weer welke soortgroepen daar voorkomen en of daarbij wettelijk beschermde soorten en / of soorten van de Rode lijst voorkomen.
Uit de Bodemkaart van Nederland is informatie gewonnen over de bodemsamenstelling van het gebied. Op basis van die informatie is mede afgeleid voor welke beschermde plantensoorten het gebied geschikt is.
De Atlas van de Nederlandse zoogdieren is geraadpleegd voor informatie over de verspreiding van alle inheemse zoogdieren (Broekhuizen et al. 1992). Voor informatie over de verspreiding en leefmilieus van reptielen, amfibieën en vissen is de website van RAVON geraadpleegd. De websites van SOVON en de Vogelbescherming zijn geraadpleegd voor soortinformatie en verspreiding van vogels, evenals de Atlas van de Nederlandse Broedvogels van SOVON (2002).
Resultaten gebiedsbescherming
Het plangebied valt buiten de invloedssfeer van de voor de Natuurbeschermingswet en Ecologische Hoofdstructuur aangewezen gebieden. De Boswet is niet van toepassing en in het bestemmingsplan worden vanuit natuur ook geen beperkingen opgelegd aan het ruimtelijk plan.
Het plan heeft geen negatieve effecten op beschermde gebieden.
Resultaten soortenbescherming
In het onderstaande wordt een inschatting gegeven van de aanwezige beschermde soorten. Dit is gedaan op basis van de waargenomen omstandigheden in het plangebied en de verspreidingsgegevens van planten en dieren, zoals hierboven omschreven.
Algemene soorten
De verwachting is dat er enkele zeer algemene soorten planten en dieren in het plangebied voorkomen. Voor deze algemene soorten geldt dat ze niet of slechts algemeen beschermd zijn en dat er bij ruimtelijke ontwikkelingen geen ontheffing van de Flora- en Faunawet hoeft te worden aangevraagd.
Vogels
In het plangebied zijn geen vaste verblijfplaatsen van vogels aanwezig. Tijdens het veldbezoek zijn er in en rond het plangebied geen broedende vogels aangetroffen. Het plangebied was namelijk onlangs gemaaid en er was veel verstoring aanwezig in de vorm van bouwwerkzaamheden aan de aangrenzende sloten en wegen. Als het plangebied lang niet wordt verstoord en gemaaid, is het wel geschikt voor grondbroedende vogels en voor kleine struweelvogels, zoals Winterkoning.
Broedende vogels mogen niet worden verstoord. Daarom moet vóór het verwijderen van vegetatie gecontroleerd worden of er nesten aanwezig zijn. Indien dit het geval is, moet gewacht worden tot het broeden voorbij is en de jongen zijn uitgevlogen. De kans op broedende vogels is het kleinst buiten de periode maart – augustus. Broedgevallen buiten die periode mogen ook niet verstoord worden.
Overige soorten
Op basis van het veldbezoek is geconstateerd dat er in het plangebied geen potentiële leefmilieus aanwezig zijn voor planten, zoogdieren, amfibieën, vissen, reptielen en ongewervelde diersoorten van beschermingsniveau 2 en 3, waar bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening mee moet worden gehouden. De benodigde leefomstandigheden voor deze soorten, zoals de juiste bodemgesteldheid, de aanwezigheid van waardplanten, bomen en oppervlaktewater ontbreken namelijk in het plangebied.
Conclusie
Wat wetgeving en beleid op het gebied van natuur betreft kan het ruimtelijk plan in de huidige vorm doorgang vinden, mits broedende vogels niet worden verstoord door werkzaamheden gelieerd aan het plan. Hierover zijn in het bovenstaande aanbevelingen opgenomen.
4.3 Waterparagraaf
Beleidskader
Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het provinciale waterplan van de provincie Gelderland, het waterbeheersplan van waterschap Rivierenland, het Nationaal Waterplan, Waterbeheer 21e eeuw, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend:
- vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit);
- voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit).
Daarnaast is de Beleidsbrief regenwater en riolering nog relevant. Hierin staat hoe het beste omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan. Ook hier gelden de drietrapsstrategieën.
Waterplan Gelderland 2010-2015
In het Waterplan Gelderland 2010-2015 staat hoe de provincie wil zorgen voor voldoende schoon water én droge voeten. Het Waterplan wordt de opvolger van het huidige derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het ontwerp Waterplan is tegelijk opgesteld met de ontwerp water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd.
In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.
In de Europese Kaderrichtlijn Water zijn voor bepaalde wateren de huidige ecologische toestand van het oppervlaktewater vastgelegd en zijn ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen. Voor de realisatie van bepaalde waterdoelen zijn ruimtelijke maatregelen nodig. Hiervoor krijgt het Waterplan op basis van de nieuwe Waterwet de status van structuurvisie en is beschreven welke instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening de provincie daarvoor wil inzetten.
Waterbeheerplan 2010-2015 Waterschap Rivierenland
Waterschap Rivierenland heeft een waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2010-2015. Het plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen.
Het Waterbeheerplan 2010-2015 heeft een integraal en strategisch karakter. De koers voor de komende zes jaren wordt hierin vastgelegd. In de planperiode staan de volgende aspecten centraal:
- het bieden van veiligheid tegen overstromingen;
- het realiseren van de kwantitatieve wateropgave (NBW1);
- het realiseren van de waterkwaliteits- en ecologische doelstellingen (KRW2);
- het samen met de gemeenten realiseren van de kwantitatieve wateropgave in het stedelijk gebied en het verbeteren van de waterkwaliteit in stedelijke wateren;
- het invulling geven aan de samenwerking in de afvalwaterketen.
Het Waterbeheerplan 2010-2015 borduurt voort op de verschillende beleidsplannen die in de afgelopen jaren zijn vastgesteld. Er is dus geen sprake van een breuk in het waterbeleid maar wel van een verdere intensivering. Het is het eerste volledig integrale Waterbeheerplan van het waterschap. Alle beleidsaspecten van waterkeringen, watersysteem en afvalwaterketen zijn in dit plan verwoord. Ook worden voor het eerst de nationale, de provinciale en waterschapsplannen tegelijkertijd opgesteld. Omdat deze verschillende plannen elkaar beïnvloeden is er veel geïnvesteerd in een goede afstemming tussen de verschillende overheden.
Bovenstaand beleid betekent onder andere dat er 'hydrologisch neutraal' moet worden gebouwd. Dit houdt in dat het hemelwater dat op daken en verharding valt, in principe niet versneld mag worden afgevoerd. Er zal moeten worden gezocht naar vormen van hergebruik, vasthouden of bergen van hemelwater. Vermenging van vuil en schoon (hemel-) water wordt niet wenselijk geacht.
Gemeente Maasdriel: Waterplan Bommelerwaard
Waterschap Rivierenland heeft samen met de gemeenten Maasdriel en Zaltbommel een waterplan voor de stads- en dorpskernen in de Bommelerwaard. Zowel het bestuur van het waterschap als de beide gemeenteraden stemden in juni 2007 in met het waterplan en het bijbehorende maatregelenpakket. Tot en met 2015 worden de maatregelen uitgevoerd.
Belangrijke maatregelen in het waterplan zijn:
- Het aanleggen van meer open water, zodat regenwater beter opgevangen kan worden.
- Aanleg flauw aflopende oevers (zogenaamde natuurvriendelijke oevers). Deze bieden goede kansen voor planten en dieren en kunnen bovendien meer water bergen.
- Verbeteren en vergroten van duikers (grote buizen onder de weg die de ene sloot met de andere verbinden), zodat het water goed afgevoerd kan worden.
- Het beter doorspoelen van sloten. Stilstaand water is namelijk niet goed voor een gezond leefmilieu in de sloot.
- Afkoppelen van regenwater; gemeente koppelt relatief schone weg- en dakoppervlakken af van de riolering.
Waterschap Rivierenland heeft een waterkansenkaart opgesteld voor stedelijke ontwikkelingen. Volgens de waterkansenkaart is het plangebied geschikt voor stedelijke ontwikkelingen bezien vanuit het watersysteem.
Kenmerken watersysteem
Het plangebied ligt in de Bommelerwaard. Aan het plangebied grenzen verschillende waterlopen. Het plangebied grenst aan de noordzijde aan een A-watergang en de oost- en zuidzijde van het plangebied wordt begrensd door een C-watergang. De genoemde watergangen zijn allen buiten het plangebied gelegen. Ook de beschermingszone van de A-watergang ligt buiten de plangrenzen.
De bodem in het plangebied bestaat deels uit rivierkleigronden (waar huidige bebouwing is gelegen) en deels uit overslaggronden. Overslaggronden zijn een bij een dijkdoorbraak door de uittredende rivier verspreide gronden (zand, grind).
In het plangebied is grotendeels grondwatertrap VII aanwezig. Grondwatertrap VII heeft een gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) tussen de 80 cm en 140 cm beneden maaiveld en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) van meer dan 120 cm beneden maaiveld. Het plangebied is deels gelegen binnen grondwatertrap VI. Grondwaterstand VI heeft een gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) tussen de 40 cm en 80 cm beneden maaiveld en een gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) van meer dan 120 cm beneden maaiveld.
Het plangebied is grotendeels gelegen binnen een intermediair gebied (overgangsgebied tussen kwel en infiltratie), deels (westen) gelegen binnen een gebied waar sterk infiltratie mogelijk is.
Water in relatie tot ruimtelijk ontwikkeling
Het plangebied betreft het perceel aan de Drielseweg 21 te Hedel en is groot 10.910 m2. Het plangebied is grotendeels onbebouwd en bestaat uit agrarische gronden. De aanwezige bebouwing op het perceel is ten behoeve van onderhavige ontwikkeling gesloopt. In de nieuwe situatie zal het perceel de bestemming 'Bedrijf' met bebouwingsmogelijkheden' krijgen. Het perceel zal waarschijnlijk benut gaan worden als parkeerruimte voor (vracht)wagens en voor realisatie van een kantoor ten behoeve van een nabijgelegen (reeds bestaand) bedrijf.
In onderstaande tabel wordt een berekening gegeven van de toename van het verhard oppervlak binnen het plangebied.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 | 0 |
2 | 30 | 10 |
3.1 | 50 | 30 |
3.2 | 100 | 50 |
4.1 | 200 | 100 |
4.2 | 300 | 200 |
5.1 | 500 | 300 |
5.2 | 700 | 500 |
5.3 | 1.000 | 700 |
6 | 1.500 | 1.00 |
Tabel 1: Verhard oppervlak huidige en nieuwe situatie
Waterschap Rivierenland hanteert de beleidsregel dat voor plannen in landelijk gebied kleiner dan 1.500 m2 geen compenserende maatregelen als gevolg van een de toename van het verhard oppervlak getroffen hoeven te worden. Met onderhavig plan is sprake van een toevoeging van het verhard oppervlak van meer dan 1.500 m2, wat betekent dat gecompenseerd moet worden. Bij de berekening van de wateropgave mag echter de vrijgestelde oppervlakte daarop in mindering worden gebracht. Dit betekent dat in de berekening uit dient te worden gegaan van 7.250 m² (8.750 – 1.500), oftewel 0,725 ha.
Waterschap Rivierenland hanteert voor de berekening van de benodigde berging dat 436 m3 per hectare verharding geborgen moet worden. Dit betekent dat de te realiseren berging derhalve 0,725 ha x 436 m3= 316 m3 dient te bedragen. Op zomerpeilniveau moet derhalve 316/0,3 = 1.054 m2 nieuw oppervlaktewater worden gemaakt.
Langs de randen van het plangebied liggen enkele C-watergangen. Deze liggen in hun geheel buiten het plangebied en blijven allen behouden, voor zover ze in de huidige situatie aanwezig zijn. Ook de A-watergang ten noorden van het plangebied blijft behouden. Er zullen geen werkzaamheden worden uitgevoerd binnen de beschermingszone van deze A-watergang. De beschermingszone ligt ook buiten het plangebied.
Via een aparte procedure is reeds de Sint-Annaweg aangepast. In het kader van deze ontwikkeling is het zuidelijke uiteinde van deze C-watergang over het traject van enkele meters reeds verwijderd. Hiervoor is in het kader van dat traject reeds vergunning voor afgegeven. Dit houdt in dat bij de wateropgave in het kader van dit bestemmingsplan geen rekening behoeft te worden gehouden met compensatie als gevolg van het dempen van watergangen.
In eerste instantie gaat het Waterschap ervan uit dat nieuw water wordt gerealiseerd binnen het plangebied. In dit plan is dit niet het uitgangspunt.
Een uitwijkmogelijkheid wordt geboden indien de benodigde retentie binnen hetzelfde peilgebied wordt aangelegd. In dit plan is dit vanwege de beperkte omvang van het betreffende peilgebied niet mogelijk.
Met het Waterschap heeft overleg plaatsgevonden om de retentie in het naastgelegen, lagere peilgebied te maken. Het Waterschap is onder voorwaarden akkoord:
- de verbindende stuw tussen de twee peilgebieden (langs de spoorweg) moet verbreed worden van 0.47 meter tot 1.00 meter.
- duikers naar de te maken retentievoorziening dienen minimaal Ø 800 mm te zijn.
Daarnaast gaat men uit van de toekomstige realisatie van bedrijventerrein De Triangel/Winkels, waardoor ook aanpassingen in het peilbeheer tot de mogelijkheden kunnen behoren.
Binnen dit lagergelegen peilgebied wordt bergingsruimte gecreëerd ter plaatse van het voormalige gemeentelijk gronddepot aan De Winkelseweg in Hedel. Dit terrein ligt in de oksel van het ongelijkvloerse kruispunt A2 - Winkelseweg (locatie 3 op afbeelding 10). De afmetingen van dit terrein zijn zodanig dat de benodigde retentie hierin geheel te maken is. Bij de inrichting is het uitgangspunt, dat de ecologische waarde van de aangrenzende A-watergang zoveel mogelijk verhoogd wordt.
De locatie is gelegen binnen het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied, binnendijks deel' en heeft hierin de bestemming 'agrarisch gebied'. Binnen deze bestemming is onder andere de ontvangst, berging en/of afvoer van water toegestaan. Op grond van het vigerende bestemmingsplan is de bergingsruimte derhalve te realiseren. Voor dit plan alsmede de bergingsruimte dient aanvullend een watervergunning te worden aangevraagd bij het waterschap Rivierenland. Gezien het gevoerde overleg met het waterschap kan worden gesteld dat deze vergunning zal worden verleend. Een en ander betekent dat de wateropgave buiten het plangebied gerealiseerd kan worden.
![]() |
Afbeelding 10: Locatie 3 oplossing waterberging |
Afstromend hemelwater dient aan de kwaliteitseisen te voldoen. Oppervlakken die in contact komen met hemelwaterstromen zullen daarom niet worden vervaardigd van uitlogende bouwmaterialen, zoals lood, koper of zink. Hemelwater afkomstig van het terrein kan vervuiling bevatten. Voordat hemelwater wordt geloosd op het oppervlaktewater zal een waterzuiverende voorziening gepasseerd moeten worden. Dit geschiedt middels een voldoende brede bodempassage, die is gelegen tussen het plangebied en de omliggende watergangen.
Het huishoudelijke afvalwater zal worden aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel. Het hemelwater en vuilwater dienen in ieder geval gescheiden ingezameld en aangeleverd te worden. Het afgekoppelde hemelwater dient aan de kwaliteitseisen te voldoen. Om verontreinigen te voorkomen mogen geen uitlogende bouwmaterialen gebruikt te worden.
Samenwerking met de waterbeheerder
De waterparagraaf is in het kader van de watertoets door de gemeente Maasdriel voorgelegd aan waterschap Rivierenland. In het kader van het vooroverleg heeft het waterschap Rivierland een wateradvies afgegeven op basis van het voorontwerpbestemmingsplan. Het waterschap geeft aan dat in het bestemmingsplan de volgende zaken nog aan de orde moet komen:
- In artikel 3.1 van de planregels dient 'water en waterhuishoudkundige voorzieningen' mogelijk gemaakt te worden.
- Beschreven dient te worden wat er gebeurt met de bestaande C-watergangen die aangrenzend aan het plangebied zijn gelegen.
- Er dient aandacht te worden besteedt aan de waterkwaliteit van het afstromende hemelwater.
- Er dient aanvullend te worden aangegeven dat de nieuwe inrichting van de compenserende waterberging de ecologische waarde van de aangrenzende A-watergang dient te verhogen.
Deze opmerkingen zijn verwerkt in deze waterparagraaf en de regels van het bestemmingsplan.
4.4 Archeologie
Er heeft een archeologisch onderzoek1 plaatsgevonden. Hieronder wordt enkel de conclusie van dit onderzoek weergegeven. De volledige rapportage is bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan.
Conclusies
De onderzoekslocatie ligt op oeverafzettingen van de stroomgordel van Winkels. Deze oeverafzettingen hebben een middelhoge trefkans op archeologische resten uit de periode Bronstijd-Ijzertijd. Op de stroomgordel van Winkels zijn echter geen archeologische resten aangetroffen. Daarnaast kunnen op de onderzoekslocatie oeverafzettingen van de stroomgordels van Hedel-Worddragen en Velddriel aanwezig zijn. Deze afzettingen hebben volgens de provinciale verwachtingskaart een middelhoge trefkans op archeologische resten uit de periode Ijzertijd-Middeleeuwen. De pleistocene afzettingen worden verwacht op een diepte 3 tot 4 m-mv. Uit het verkennend booronderzoek is gebleken dat aan de top een dun pakket overslagafzettingen aanwezig is. Daarnaast zijn de oeverafzettingen van de stroomgrodel van Winkels aangegtroffen, die zijn afgedekt door komafzettingen. De oeverafzettingen van de stroomgordels van Hedel-Wordragen en Velddriel zijn op de onderzoekslocatie niet aanwezig. De top van de oeverafzettingen is intact. De oeverafzettingen zijn echter weer snel afgedekt met jongere komafzettingen, waardoor dit niveau waarschijnlijk niet aantrekkelijk geweest is voor bewoning. Binnen 3 m-mv zijn de pleistocene afzettingen op de onderzoekslocatie aangetroffen. Er wordt dan ook geconcludeerd dat de kans klein is dat er acheologsiche resten aanwezig zijn op de onderzoekslocatie.
Aanbeveling
Op basis van de resultaten van het bureau- en inventariserend veldonderzoek wordt de aanbeveling gedaan dat vervolgonderzoek op de onderzoekslocatie niet noodzakelijk is. Geadviseerd wordt dan ook om de onderzoekslocatie vrij te geven. Het is aan het bevoegd gezag, de gemeente Maasdriel, om dit terrein definitief vrij te geven. De archeologische meldingsplicht blijft echter van kracht. Mochten op de locatie alsnog archeologische sporen worden aangetroffen, dan dient dit onverwijld te worden gemeld bij het bevoegd gezag.
- 1. Een archeologisch bureau-onderzoek en inventariserend veldonderzoek door middel van boringen aan de Drielseweg 21 te Hedel, gemeente Maasdriel, ARC, Geldermalsen, 2009.
4.5 Geluid (Wegverkeerslawaai)
Een bedrijf/kantoorruimte is geen geluidgevoelig object in de zin van de Wet geluidhinder. In onderhavig plan wordt alleen de bestemming gewijzigd naar 'Bedrijf' met bebouwingsmogelijkheden. Een bedrijfswoning wordt niet toegestaan. Een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is dan ook niet noodzakelijk. Voor het akoestisch onderzoek voor het geluid van de inrichting wordt verwezen naar paragraaf 4.10 bedrijven en milieuzonering.
4.6 Luchtkwaliteit
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
- een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit
- een project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging
- een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen
Om de luchtkwaliteit te bepalen is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd2. Het onderzoek is als bijlage 2 bij de toelichting van dit bestemmingsplan. Hieronder worden enkel de belangrijkste conclusies weergegeven.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering. Ter plaatse van de dichtsbijzijnde woningen en de wegen wordt zowel in de autonome als in de toekomstige situatie voldaan aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Tevens is er ook geen sprake van een dreigende overschrijding van de grenswaarden.
- 2. Onderzoek luchtkwaliteit i.v.m. bestemmingsplanwijziging plangebied Drielseweg 21 te hedel, Agel, 19 mei 2010
4.7 Externe Veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van groepsrisico moet andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
![]() |
Afbeelding 11: Uitsnede risicokaart Gelderland |
(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants.
Conclusies
In het plangebied worden parkeervoorzieningen, bedrijven t/m categorie 3.1 of zelfstandige kantoren gerealiseerd. Parkeervoorzienignen zijn geen (beperkt) kwetsbaar object. Bedrijven en kantoren kunnen wel (beperkt) kwetsbare objecten zijn. Een kantoor vormt een beperkt kwetsbaar object indien kantoorgebouwen een bruto vloeroppervlak van minder of gelijk aan 1.500 m2 per object hebben. Een kantoor vormt een kwetsbaar object indien kantoorgebouwen een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 per object hebben. Indien de inrichting een (beperkt) kwetsbaar object vormt dan moet getoetst worden aan het Bevi en de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Risicovolle bedrijven
Volgens de risicokaart van de Provincie Gelderland (Provincie Gelderland, Risicokaart) (zie afbeelding 11) en de ontvangen informatie van de gemeente zijn in de directe omgeving van het plangebied (in een straal van 1 km) geen BEVI-bedrijven gevestigd die gevaarlijke stoffen transporteren of opslaan.
Op het perceel Sint Annaweg 49 ligt een propaantank met een inhoud van 18 m3 . Op basis van de afstandentabel propaanreservoirs kan de plaatsgebonden risicocontour 10-6 en het invloedsgebied bepaald worden. De PR 10-6 contour is bij een jaardoorzet van 600 m3 maximaal 50 meter. Het invloedsgebeid bij 1% letaliteits bij een BLEVE van een tankauto bedraagt 190 meter. De perceelgrens van het de locatie Drielseweg 21 ligt op 265 meter van de propaaninstallatie. Op basis van deze informatie kan gesteld worden dat voor het plangebied Drielseweg 21 de aanwezigheid van een propaaninstallatie als niet relevant aangemerkt kan worden.
Transport gevaarlijke stoffen
Ten oosten van het plangebied is op circa 325 meter afstand de Rijksweg A2 gelegen, waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
De Plaatsgebonden risicocontour van de A2 dient bepaald te worden. Omdat het aantal LPG-tankwagens per jaar lager is dan 6.500 en de voor de externe veiligheid relevante categorieën per jaar kleiner is dan 27.000 heeft de A2 op dit traject geen 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour, die buiten de weg is gelegen.
Het plangebied ligt op circa 175 meter afstand van de afrit van de Rijksweg A2. Volgens de 'Tellingen & telmethodiek vervoer gevaarlijke stoffen op de weg (inclusief evaluatie) 2005-2008' van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijkswaterstaat, vindt op de Drielseweg (N831) geen vervoer gevaarlijke stoffen plaats. Gezien deze informatie ligt het plangebied niet binnen het invloedsgebied van het groepsrisico van de snelweg.
Buisleiding
In en nabij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen.
Conclusie
Het kantoor ligt niet binnen een plaatsgebonden risicocontour en het invloedsgebied van het groepsrisico. Er zijn dus geen belemmeringen voor wat betreft het aspect externe veiligheid voor de voorgenomen ontwikkelingen. Ook als in de toekomst in plaats van een kantoor zich een bedriif vestigt zijn er geen problemen, omdat een bedrijf altijd minder kwetsbaar is als een kantoor.
4.8 Kabels En Leidingen
Het verrichten van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningsmasten, hoogspanningslijnen, hoogspanningskabels, warmwaterleidingen e.d. kan gevaar met zich meebrengen. Om dit gevaar zoveel mogelijk te beperken dient de leidingbeheerder aan te geven onder welke voorwaarden de werkzaamheden veilig plaats te kunnen vinden.
Binnen het plangebied bevinden zich verder geen kabels en leidingen, die bescherming behoeven in dit bestemmingsplan.
4.9 Bodem
In het kader van de bestemmingsplanprocedure vormt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging. Er heeft een verkennend bodemonderzoek3 plaatsgevonden. Hieronder wordt enkel de conclusies van dit onderzoek weergegeven. De volledige rapportage is als bijlage 3 bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd.
Conclusie
Zintuiglijke waarnemingen
Ter plaatse van de verharding (boring 9 en 10) is onder de klinker verharding een sterk puinhoudende laag aangetroffen met een dikte van circa 0,2 meter. Ter plaatse van het puin/grind pad aan de achterzijde van het woonhuis zijn drie proefgaten gegraven. In de proefgaten zijn zintuigelijk asbestplaatjes aangetroffen. In boring 7 is op een diepte van 1,2 m-mv een geringe hoeveelheid puin en kolengruis waargenomen. Plaatselijk is in de bovengrond (tot 0,5 m-mv) een geringe hoeveelheid puin en/of stenen aangetroffen.
Grond
In het mengmonster van de bovengrond (MM2) waar zintuiglijk een sterke bijmenging met puin en een lichte bijmenging met kolengruis is waargenomen, zijn licht verhoogde gehalte aan minerale olie aangetoffen. In de overige mengmonsters zijn geen verhoogde gehalten gemeten. In de onderzochte grondmonsters ter plaatse van de ondergrondse olie tank zijn geen verhoogde gehalten aan minerale olie aangetroffen.
Zintuigelijk is ter plaatse van het puin/grindpad (boring 26 en 27) asbestbrokjes waargenomen. Analytisch is in de onderzochte monsters geen asbest aangetroffen.
Grondwater
In het grondwater ter plaatse van peilbuis 2 is een licht verhoogde concentratie aan arseen aangetroffen. De overige onderzochte parameters zijn niet verhoogd.
Toetsing hypothese
De vooraf gestelde hypothese 'verdachte' locatie dient te worden verworpen, omdat in de grond en grondwater licht verhoogde gehalten/concentraties zijn aangetroffen. De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek omdat geen gehalten aan boven de betreffende tussen-/interventiewaarde(n) zijn aangetoond. De milieuhygienische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de geplande bestemmingsplanwijziging en bouwactiviteiten op de onderzoekslocatie.
Eventueel vrijkomende grond die elders in werken wordt toegepast dient te worden getoetst aan het gestelde in het Bouwstoffenbesluit danwel Besluit Bodemkwaliteit.
Met betrekking tot de locatie van het erf dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van puin in de ongeroerde toplaag.
Met betrekking tot de gebouwen en eventuele asbesthoudende toepassingen wordt er van uitgegaan dat dit asbest op basis van de sloopvergunning en de bijbehorende asbestinventarisatie op goede wijze in beeld wordt gebracht en ten tijde van de sloop op een juiste wijze wordt gedemonteerd en afgevoerd.
Er is dan ook een asbestsaneringsrapport opgesteld4 dat als bijlage 4 bij de toelichting is gevoegd. Uit dit onderzoek is gebleken dat de sanering is uitgevoerd conform het saneringsdraaiboek en de geldende richtlijnen. De grondsanering kan derhalve als afgerond worden beschouwd.
4.10 Bedrijven En Milieuzonering
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen om zodoende de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'.'' ('Bedrijven en Milieuzonering', Uitgave VNG, Den Haag, 2009).
Richtafstandenlijsten
De twee belangrijkste bouwstenen voor milieuzonering zijn de twee richtafstandenlijsten in bijlage 1 van de VNG-publicatie. Voor een scala aan milieubelastende activiteiten (lijst 1) en opslagen en installaties (lijst 2) zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige woonwijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Daarbij omvat categorie 1 de lichtste en categorie 6 de zwaarste vormen van bedrijvigheid. De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).
Twee omgevingstypen
De richtafstanden in bijlage 1 van de VNG-publicatie zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor.
Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. De richtafstanden uit bijlage 1 van de VNG-publicatie gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. De afstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied | |||||
1 | 10 | 0 | |||||
2 | 30 | 10 | |||||
3.1 | 50 | 30 | |||||
3.2 | 100 | 50 | |||||
4.1 | 200 | 100 | |||||
4.2 | 300 | 200 | |||||
5.1 | 500 | 300 | |||||
5.2 | 700 | 500 | |||||
5.3 | 1.000 | 700 | |||||
6 | 1.500 | 1.000 |
Tabel 2: richtafstanden
De richtafstanden ten opzichte van de omgevingstypen rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied gaan uit van het principe van functiescheiding.
Conclusie plangebied
Het plangebied en de directe omgeving daarvan zijn grotendeels aan te wijzen als een gemengd gebied. In onderhavig bestemmingsplan worden parkeerplaatsen, bedrijven in milieucategorie 2 en 3.1 en kantoren mogelijk gemaakt.
Bedrijven in milieucatogorie 2 en 3.1
In onderhavig bestemmingsplan wordt uitgegaan van het toestaan van bedrijven met aan de westzijde van het perceel maximaal milieucategorie 2 en aan de oostzijde maximaal milieucategorie 3.1. Bij een gemengd gebied is de aan te houden richtafstand voor categorie 2 bedrijven 10 meter en voor categorie 3.1 bedrijven 30 meter. De nabijgelegen woningen Drielseweg 19 en St. Annaweg 1 zijn buiten deze richtafstanden gelegen. Zie verder paragraaf 6.5 van het akoestisch onderzoek dat als bijlage 2 bij de regels van dit bestemmingsplan is gevoegd. .
Kantoren
Kantoren behoren tot milieucategorie 1. In een gemengd gebied bedraagt de aan te houden afstand 0 meter. Hieraan wordt voldaan.
Parkeerterrein
Een parkeerterrein behoort tot milieucategorie 3.2 conform de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' van VNG. In een gemengd gebied bedraagt de aan te houden afstand 50 meter voor geluid. Aangezien niet aan deze afstand tot de omliggende bebouwing wordt voldaan is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd5. Dit onderzoek is als bijlage 2 bij de regels van dit bestemmingsplan gevoegd.
Op het perceel Drielseweg 21 wordt een parkeerterrein gerealiseerd voor De Groot International. Omdat de realisatie van een parkeerterrein niet los gezien mag worden van de gehele inrichting is in het akoestisch onderzoek een berekening uitgevoerd voor alleen de activiteiten op de Drielseweg 21 en voor de activiteiten op de Drielseweg 21 en 23 samen. In het onderzoek is uitgegaan van het gebiedstype "gemengd gebied".
Uit het onderzoek volgt dat aan de richtwaarden betreffende het maximale geluidniveau en het geluid afkomstig van de indirecte hinder wordt voldaan. Aan de richtwaarden betreffende het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau kan zowel op een weekdag als weekenddag niet bij alle woningen worden voldaan. Maatregelen of aanpassingen in de bedrijfsvoering zijn noodzakelijk om de ruimtelijke ontwikkeling mogelijk te maken. Het uiteindelijk toe te passen pakket van maatregelen bij het bedrijf moet (nog) worden vastgesteld.
Het is ook mogelijk om geen maatregelen bij het bedrijf te treffen, maar alleen ruimtelijke maatregelen te nemen. Indien op het terrein Drielseweg 21 vijf geluidsschermen worden geplaatst van tussen de 3,5 en 5 meter hoog wordt ter plaatse van alle woningen voldaan aan het langtijdgemiddelde beeordelingsniveau. Op de verbeelding staan deze opgegeven met de daarbij behorende minimale hoogte. Door het plaatsen van deze geluidsschermen is een goed en woon- en leefklimaat gegarandeerd bij de nabijgelegen woningen.
- 5. Akoestisch onderzoek i.v.m. bestemmingsplanwijziging plangebied Drielseweg 21 te Hedel, Agel adviseurs, 5 oktober 2010
4.11 Geur
De wetgeving met betrekking tot geurhinder van veehouderijen is vervat in de wet Geurhinder en veehouderij (Wgv). In onderhavig plan wordt een parkeerplaats mogelijk gemaakt. Een parkeerplaats is geen geurhindergevoelig object. In de toekomst is ook een andere bedrijfsbestemming mogelijk op het perceel. Binnen deze bedrijfsbestemming kunnen gebouwen opgericht worden waarin mensen kunnen verblijven, hierdoor kunnen er geurhindergevoelige objecten gerealiseerd worden.
In de omgeving van het plangebied zijn de volgende agrarische bedrijven gelegen:
- St. Annaweg 1, melkrundveehouderij;
- St. Annaweg 51,melkrundveehouderij;
- St. Annaweg 54, pluimveehouderij.
De melkrundveehouderijen vallen onder het Besluit melkrundveehouderij. De vaste afstand die bij melkrundveehouderijen op basis van het Besluit melkrundveehouderij aangehouden moet worden is 100 meter in de bebouwde kom en 50 meter buiten de bebouwde kom. Het bedrijf aan de Sint. Annaweg 51 is op 450 meter gelegen. Het bedrijf St. Annaweg 1 is op 72 meter gelegen. Deze afstanden zijn groter dan 50 meter.
Aan de Sint Annaweg 54 is een pluimveehouderij gevestigd, die kan worden aangemerkt als een intensieve veehouderij. In 2002 is een milieuvergunning verleend voor 135.000 vleeskuikens en een bovengrondse propaantank van 18 m3. Deze propaantank valt inmiddels onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Uit de milieuvergunning blijkt dat het perceel Drielseweg 23 buiten de normcirkel van 8,ouE/m3 staat. Het plangebied is verder weg gelegen van het bedrijf en valt daarmee onder de geurnorm.
Door het bedrijf is een nieuwe milieuvergunning aangevraagd, de gemeente heeft deze verleend op 28 augustus 2009. De aanvraag gaat uit van 191.200 vleeskuikens en een geurmissie van 45.888 ouE/m3.
4.12 Verkeer En Parkeren
De ontwikkeling van een parkeerterrein voor vrachtwagens en de toevoeging van een algemene bedrijfsbestemming tot en met milieucategorie 3.1 op het perceel aan de Drielseweg heeft verkeersbewegingen tot gevolg.
Voor het verkeer en parkeren zijn in het plan de volgende uitgangspunten en randvoorwaarden gehanteerd:
- 1. Ontsluiting nieuw terrein aan Sint Annaweg (bundeling van verkeer van en naar het bedrijf);
- 2. Beide nieuwe ontsluitingen tegenover entrees huidig terrein (rechte oversteek voor verkeer tussen de twee terreinen;
- 3. Entree geschikt voor in- en uitdraaien van 'vrachtauto met aanhanger' en combinatie van 'trekker met oplegger' (rijcurve maatgevend voertuig verwerken in ontwerp);
- 4. Locatie parkeren nabij de entree van kantoorruimte en bedrijfshallen;
- 5. Parkeervakken markeren, voor efficiënt parkeren;
- 6. Minimaal 15m vrije ruimte vòòr laad- en losdek voor recht opstellen van vrachtauto's bij laden en lossen.
Wat betreft de parkeernorm is uitgegaan van de parkeerkencijfers voor arbeidsextensieve/bezoekersextensieve bedrijven uit de CROW publicatie 182, Parkeerkencijfers – Basis voor parkeernormering (3e druk september 2008). Daaraan wordt voldaan.
Hoofdstuk 5 Economische Onderbouwing
Financieel economische haalbaarheid
Conform het Besluit op de Ruimtelijke Ordening dient een bestemmingsplan vergezeld te gaan van een beschrijving van de financiële uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
De aanwezige gronden binnen het bestemmingsplan zijn rechtstreeks verkocht aan één partij, te weten DGI Vastgoed B.V. te Hedel. Met deze partij heeft de gemeente een koopoptieovereenkomst gesloten.
De totale kosten (planvoorbereiding, verwervingskosten, bouwrijpmaken, voorbereiding en toezicht en advies, planschade en rente) worden geraamd op € 1.587.987,- . Hier staan € 1.980.000,- aan opbrengsten tegenover, te weten grondopbrengsten van het perceel grond aan de Drielseweg 21. Uiteindelijk resteert er een surplus van € 392.013,-.
De netto contante waarde van het surplus bedraagt € 159.868,-.
De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
Verhaal van kosten
Het bestemmingsplan laat de bouw van hoofdgebouwen toe. Daarmee is er sprake van een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1, onder b Bro. Dit betekent, dat de gemeente verplicht is op grond van artikel 6.12 Wro een exploitatieplan vast te stellen, tenzij de kosten die de gemeente maakt anderszins zijn verzekerd dan wel de gemeente eigenaar is van de gronden. Dit laatste is het geval zodat het verhaal van kosten voldoende anderszins is verzekerd.
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Algemeen
De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De plankaart heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
6.2 Systematiek
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2008, zoals verplicht vanaf 1 januari 2010. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Naast de SVBP is aangesloten bij bestemmingsplannen 'De Kampen-Noord' en 'Ammerzoden, Herziening 2009 Achterstraat' om zo de Maalsdrielse systematiek in het onderhavig plan te implementeren. Hieronder wordt de systematiek, opbouw en indeling van de regels kort toegelicht.
6.2.1 Inleidende regels
Begrippen:
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten:
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Voor de hoogte van gebouwen en bouwwerken geldt als peil het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse na bouwrijp maken (verhoging van het terrein). Indien een gebouw direct grenst aan een weg (bij het oprichten van een gebouw in de perceelsgrens) geldt de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang.
6.2.2 Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen bestemmingen aan de orde. Het onderhavige bestemmingsplan bevat één bestemming (Bedrijf).
De opbouw van de bestemming ziet er als volgt uit:
Bestemmingsomschrijving:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.
Bouwregels:
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Nadere eisen:
In deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de regels waaraan burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen. Alleen daar waar het wenselijk is om bij de vergunningverlening sturend te kunnen optreden, heeft de bevoegdheid tot het stellen van nadere toegevoegde waarde. De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen dient objectief begrensd te zijn en duidelijke criteria te bevatten.
6.2.3 Algemene regels
Anti-dubbeltelbepaling:
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene gebruiksregels:
Deze bepaling geeft het gebruik aan dat in ieder geval in strijd is met het plan. Daarnaast is de algemene regel opgenomen, dat het verboden is gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming te gebruiken.
Algemene afwijkingsregels:
In deze bepaling is aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om door middel van een omgevinsgvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene wijzigingsregels:
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene procedureregels:
In deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen.
Overige regels:
Hierin is bepaald, dat strijdig gebruik een economisch delict is in zin van de Wet op de economische delicten.
6.2.4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Het bevoegd gezag kan in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
6.3 Systematiek Per Bestemming
Het plan kent in totaal één bestemming. Deze worden hieronder kort toegelicht.
6.3.1 De bestemming 'Bedrijf'
Gebruiksmogelijkheden
De gronden bestemd als bedrijf zijn bedoeld voor bedrijfsvoering tot en met categorie 3.1 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten. Deze lijst is als bijlage 1 bijgesloten bij de regels van onderhavige bestemmingsplan waardoor eenvoudig te raadplegen is welke bedrijven zijn toegestaan in deze bestemming. Naast bedrijven zijn ook parkeervoorzieningen rechtstreeks toegestaan. Geluidsschermen zijn enkel toegestaan ter plaatse van de nadere aanduiding op de verbeelding.
Bouwmogelijkheden
De bouwmogelijkheden zijn onderverdeeld in een drietal subleden; te weten algemeen, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Onder algemeen zijn bouwregels toegestaan die ook gelden indien regels uit een ander sublid, zoals gebouwen worden toegepast. Hierbij valt te denken aan de bepaling dat enkel bouwwerken en gebouwen mogen worden gebouwd ten dienste van de bestemming 'Bedrijf'. In het sublid algemeen is een zone onbebouwd gespecificeerd. In deze zone is geen bebouwing toegestaan. Een geluidsscherm is ter plaatse van de aanduiding op de verbeelding hiervan uitgezonderd. Naast de zone onbebouwd is nog een aanduiding opgenomen in het sublid algemeen, te weten de half open oppervlakte verharding. Ter plaatse van deze nadere aanduiding op de verbeelding is enkel half open verharding toegestaan.
Voor het bouwen van gebouwen zijn specifieke regels in de planregels opgenomen. Hierbij valt te denken aan bepalingen van de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, bouwhoogte en dakafdekking. Middels deze bepalingen wordt sturing gegeven aan de locatie van de gebouwen en de maximale hoogte.
Net zoals voor de gebouwen zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde gespecificeerd in de planregels. Hierbij zijn de maximale hoogten beperkt door deze specificatie. Een voorbeeld hiervan is de hoogte van reclamezuilen. Deze bedraagt maximaal 3 meter.
Wat betreft de minimale en maximale hoogte van de geluidsschermen het volgende. Deze moeten vastgelegd worden in de regels en geven de minimale eisen weer waarbij aan de Wet geluidhinder wordt voldaan. Sommige geluidsschermen hebben over de gehele lengte dezelfde minimale hoogte. Er zijn drie schermen die verschillende minimale hoogten hebben. Omdat één en ander lastig is te verbeelden op de plankaart (verbeelding) is besloten de minimale hoogtes niet op de plankaart aan te geven, maar te verwijzen naar pagina 19 van het akoestisch onderzoek, waarin de minimale hoogtes duidelijk staan omschreven. Dit onderzoek maakt onderdeel uit van de regels.
Voor scherm 1 worden bijvoorbeeld de volgende minimale hoogtes genoemd: 4m, 5,5m en 4m. Op Figuur 6.3 uit het akoestisch onderzoek is het scherm aangegeven met de drie punten waar deze minimale hoogtes gelden. Het nieuwe scherm heeft op het meest westelijke punt een hoogte van 4 meter. Daarna wordt het scherm (via een hellling) uiteindelijk 5 meter hoog op het middelste punt. Op het oostelijke punt bedraagt de hoogte (weer via een helling) 4 meter.
De maximale hoogte van de schermen is gelijk aan de minimale hoogte.
Hoofdstuk 7 Inspraak En Overleg
7.1 Inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft in de periode van 20 februari t/m 2 februari 2011 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Ook heeft op 13 januari 2011 een informatieavond plaatsgevonden.
In de 'Notitie inspraak en vooroverleg Drielseweg 21 Hedel" wordt verslag gedaan van de inspraak en wordt aangegeven hoe hiermee in dit bestemmingsplan is omgegaan. Deze notitie is als bijlage 5 bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd.
7.2 Vooroverleg
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geïnformeerd.
Er zijn drie reacties binnengekomen: van het Waterschap Rivierenland, de VROM-inspectie en de provincie Gelderland.
In de 'Notitie inspraak en vooroverleg Drielseweg 21 Hedel' wordt verslag gedaan van het vooroverleg en wordt aangegeven hoe hiermee in dit bestemmingsplan is omgegaan. Deze notitie is als bijlage 4 bij de toelichting van dit bestemmingsplan bijgevoegd.
7.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft in de periode van 17 juni tot en met 28 juli 2011 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende de terinzagetermijn zijn twee zienswijzen binnengekomen. Het verslag van de terinzagelegging en de beantwoording van de ingekomen zienswijzen is opgenomen als bijlage 6.
Naar aanleiding van de zienswijzen en ambtshalve wijzigingen is het ontwerpbestemmingsplan op een drietal punten gewijzigd. Deze inhoudelijke wijzigingen zijn in bijlage 6 opgenomen.
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek
Bijlage 1 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 1 Archeologisch onderzoek
Bijlage 2 Luchtkwaliteitsonderzoek
Bijlage 2 Luchtkwaliteitsonderzoek
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Asbestsaneringsonderzoek
Bijlage 4 Asbestsaneringsonderzoek
Bijlage 5 Nota Inspraak En Vooroverleg
Bijlage 5 Nota inspraak en vooroverleg