Buitengebied herziening 2015, Moleneind 9
Bestemmingsplan - gemeente Maasdriel
Vastgesteld op 03-03-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Buitengebied herziening 2015, Moleneind 9 met identificatienummer NL.IMRO.0263.BP1126-VG01 van de gemeente Maasdriel;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;
1.3 aan huis gebonden bedrijf:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang dusdanig is dat de activiteit in een woning en/of daarbij behorende andere gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;
1.4 aan huis verbonden beroep:
het uitoefenen van een beroep of het bedrijfsmatig verlenen van diensten in de woning met de daarbij behorende bijgebouwen, bijvoorbeeld op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch of ontwerptechnisch gebied, waarvan de omvang dusdanig is dat de activiteit in een woning en/of daarbij behorende andere gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;
1.5 aan- of uitbouw:
een ruimte die aan het hoofdgebouw is gebouwd, die functioneel één geheel vormt met het hoofdgebouw, maar die ruimtelijk een ondergeschikte aanvulling vormt op het hoofdgebouw;
1.6 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.7 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.8 achtererf:
achterkant van een bij het hoofdgebouw behorend deel van het erf vanaf 1 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;
1.9 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van:
- het telen van gewassen, waaronder mede begrepen de houtteelt, en/of
- het houden van dieren
met dien verstande dat maneges, kennels en dierenasiels niet als agrarische bedrijven worden aangemerkt;
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.11 bestaand:
- bij bouwwerken: bestaand ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan;
- bij gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod;
1.12 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.13 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.14 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.15 bijgebouw:
een vrijstaand of aan het hoofdgebouw aangebouwd gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw;
1.16 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.17 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.18 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.19 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.20 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.21 dienst-/bedrijfswoning:
een woning, in of bij een bedrijf of instelling, bestemd voor (het gezin van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is; deze woning wordt begrepen onder de bedrijfsgebouwen;
1.22 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.23 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf dat zijn hoofdinkomen haalt uit het houden van melk- of zoogkoeien, en/of het telen in de open grond van akkerbouwgewassen, tuinbouwgewassen of fruit;
1.24 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.25 horeca:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig wordt verstrekt;
1.26 intensieve veehouderij:
een agrarisch bedrijf gericht op het houden van vee, waarbij de bedrijfsuitoefening voor ten minste 250 m2 functioneel niet aan de grond gebonden is, omvattende in ieder geval het houden van mestvarkens, mestkalveren, geiten, pelsdieren, konijnen, slachtkuikens, leghennen, parelhoenders, eenden en overig (slacht)pluimvee;
1.27 kampeermiddel:
- een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
- enig ander onderkomen en enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, één en ander voorzover de onder 1 en 2 bedoelde onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn in- of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.28 kas:
een gebouw, bestaande uit glas of ander lichtdoorlatend en transparant materiaal dienend tot het kweken of trekken van bomen, vruchten, bloemen of planten;
1.29 maatschappelijk:
voorzieningen ten behoeve van openbaar bestuur, religie, verenigingsleven, cultuur, onderwijs, opvoeding, gezondsheidszorg en openbare dienstverlening;
1.30 nevenactiviteit:
een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel;
1.31 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarbij voor de bedrijfsvoering hoofdzakelijk geen gebruik gemaakt wordt gemaakt van open grond, zoals de varkens-, kalver- of pluimveefokkerij, eendenmesterij of -fokkerij, pelsdierenhouderij, glastuinbouwbedrijf, witlof- en champignonkwekerij;
1.32 omschakeling:
omzetten van een bedrijfstype in een ander bedrijfstype;
1.33 paardenbak:
een niet overdekt terrein ingericht ten behoeve van het paardrijden, met daarbij behorende voorzieningen;
1.34 permanente bewoning:
bewoning door (het huishouden van) een persoon of daarmee gelijk te stellen groep van personen van een recreatiewoning, sta-caravan of andere voor wisselende bewoning bedoelde ruimte als hoofdverblijf c.q. vaste woon- of verblijfplaats;
1.35 recreatief medegebruik:
vorm van recreatie waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, maar waarvoor kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes, picknickbanken en draaihekjes;
1.36 seksinrichting:
een gelegenheid waarin beroepsmatig of bedrijfsmatig:
- voorstellingen en/of vertoningen van hoofdzakelijk porno-erotische aard plaatsvinden, en/of- verkoop en/of uitstalling van hoofdzakelijk goederen van erotische aard plaatsheeft, en/of
- tegen vergoeding seksuele diensten worden verricht;
1.37 teeltondersteunende voorzieningen:
ondersteunende voorzieningen ten behoeve van vollegrondsgroente-, fruit-, bloemen- en boomteelt;
te onderscheiden in de volgende categorieën:
- laag / tijdelijk:
teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van maximaal 1.50 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 3 maanden, bijvoorbeeld insectengaas, afdekfolies, lage tunnels;
- laag / permanent:
teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van maximaal 1.50 m en met een permanent karakter, bijvoorbeeld containervelden;
- hoog / tijdelijk:
teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van minimaal 1.50 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 3 maanden, bijvoorbeeld menstoegankelijke wandelkappen, schaduwhallen en hagelnetten;
- hoog / permanent:
teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van minimaal 1.50 m en met een permanent karakter, bijvoorbeeld stellingenteelt (bakken in stellingen, regenkappen) en teeltondersteunende kassen;
- overig:
vraatnetten, boomteelthekken;
1.38 volwaardig agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf dat de arbeidsomvang heeft van tenminste één volledige arbeidskracht en waarvan het behoud ook op langere termijn in voldoende mate en op duurzame wijze is verzekerd, dat wil zeggen in zowel bedrijfseconomisch opzicht als op milieuhygiënisch verantwoorde wijze;
1.39 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de meest gezichtsbepalende gevel;
1.40 vrijstaand:
het hoofdgebouw van een woning wordt niet begrensd door scheidsmuren van andere hoofdgebouwen;
1.41 woning:
een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden, met de daarbij behorende niet voor bewoning bestemde bergingen, stallingsruimten alsmede kantoor- en/of praktijkruimten, welke in de woning worden opgericht dan wel daaraan worden aangebouwd;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard en omvang gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.5 de diepte van een gebouw:
de buitenwerks gemeten afstand tussen de voorgevel en de achtergevel van het gebouw.
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 het peil:
1. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of pad grenst: de hoogte van de kruin van die weg of dat pad ter plaatse van de hoofdtoegang;
2. in de andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein ter plaatse (na bouwrijpmaken).
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschap En Cultuurhistorie
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch met waarden - Landschap en Cultuurhistorie aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. grondgebonden agrarisch (bedrijfsmatig) grondgebruik;
- b. het beschermen en verder ontwikkelen van de ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten;
- c. bescherming van ter plaatse aanwezige archeologische waarden;
- d. waterstaatkundige doeleinden;
- e. extensief recreatief medegebruik;
- f. paden en landwegen;
- g. bestaande perceelsontsluitingen;
- h. verkeersvoorzieningen;
- i. voorzieningen van openbaar nut;
- j. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bedrijfswoningen' zijn maximaal 2 bedrijfswoningen toegestaan;
een en ander met de bijbehorende bouwwerken en voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Wonen - Plattelandswoning
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen - Plattelandswoning aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. burgerwoningen;
- b. bescherming van ter plaatse aanwezige archeologische waarden;
een en ander met de bijbehorende bouwwerken en voorzieningen, zoals tuinen, erven, parkeervoorzieningen, watergangen waterretentievoorzieningen en voorzieningen voor waterzuivering en -infiltratie.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in 4.3 onder b teneinde recreatieve nevenactiviteiten zoals het verstrekken van logies en ontbijtvoorzieningen (bed & breakfast), exposities, verhuur van fietsen, huifkarren e.d., toe te staan bij een burgerwoning, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- a. de woonfunctie dient in overwegende mate behouden te blijven;
- b. de nevenactiviteit dient plaats te vinden binnen de bestaande gebouwencontouren;
- c. de vloeroppervlakte van bestaande bebouwing welke wordt aangewend voor de nevenactiviteit mag niet meer bedragen dan 150 m2;
- d. indien het betreft logies, zijn maximaal 5 appartementen toegestaan;
- e. het vloeroppervlak van een appartement mag nooit meer bedragen dan 100 m2;
- f. er mag geen sprake zijn van onevenredige aantasting van de bestaande landschappelijke waarden;
- g. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
- h. detailhandel is uitsluitend toegestaan als nevenactiviteit; daarbij mag het enkel gaan om detailhandel in agrarische producten uit eigen tuin dan wel die in de directe omgeving daarvan zijn geproduceerd en/of agrarische producten die zelfstandig en/of in de directe omgeving op een ander agrarisch bedrijf zijn bewerkt;
- i. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende te verwachten archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met deze bestemming wijzigen door:
- a. de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:
- 1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- 2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet;
- b. de onderlinge begrenzing tussen verschillende dubbelbestemmingen te verschuiven.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 5
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie 5 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende te verwachten archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met deze bestemming wijzigen door:
- a. de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:
- 1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- 2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet;
- b. de onderlinge begrenzing tussen verschillende dubbelbestemmingen te verschuiven.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 6
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie 6 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende te verwachten archeologische waarden.
7.2 Bouwregels
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met deze bestemming wijzigen door:
- a. de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:
- 1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- 2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet;
- b. de onderlinge begrenzing tussen verschillende dubbelbestemmingen te verschuiven.
Artikel 8 Waterstaat - Waterkering
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn primair bestemd voor de bescherming, het instandhouden en het onderhoud van de waterkering, gericht op de kering van het rivierwater, alsmede voor ontsluitingen.
8.2 Bouwregels
Op en in de gronden als bedoeld in 8.1 mogen uitsluitend worden opgericht bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de waterkering met een hoogte van maximaal 9 m.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 8.2 voor het oprichten van gebouwen ten behoeve van de bestemming, waarmee de onderhavige dubbelbestemming samenvalt, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a. hiertegen uit hoofde van de bescherming van de waterkering geen bezwaar bestaat; daartoe dient vooraf schriftelijk advies te zijn verkregen van de beheerder(s) van de waterkering;
- b. vooraf dient een verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten te zijn verkregen, indien het bevoegd gezag voornemens zijn te besluiten in afwijking van het advies van de beheerder(s) van de waterkering.
8.4 Specifieke gebruiksregels
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
- a. het gebruik van gronden als opslag-, stort- en of lozingsplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen, grond, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden.
8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Algemeen
Het bevoegd gezag is, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling van deze regels kan worden afgeweken, bevoegd door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de regels gegeven inhoud, goothoogte, bebouwingshoogte tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische-, cultuurhistorische- of natuurwaarden;
- c. de verkeersaantrekkende werking mag niet toenemen.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, het plan te wijzigen door de bestemmingsgrenzen met maximaal 10 meter te verschuiven, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische-, cultuurhistorische- of natuurwaarden;
- c. de belangen van de betreffende bestemming(en) worden niet onevenredige aangetast.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Dubbelbestemmingen - enkelvoudige bestemmingen
Voor zover voor gronden tevens een dubbelbestemming geldt, dienen bij toepassing van de gebruiks-, bouw- en omgevingsvergunningsregels van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen de regels van de dubbelbestemming(en) in acht te worden genomen.
12.2 Dubbelbestemmingen onderling
Voor zover de in deze regels opgenomen dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, gelden:
- a. in de eerste plaats de regels van Artikel 8 Waterstaat - Waterkering;
- b. in de tweede plaats de regels vanArtikel 5 Waarde - Archeologie 3;
in de derde plaats de regels vanArtikel 6 Waarde - Archeologie 5;
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Buitengebied herziening 2015, Moleneind 9.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Eigenaar van Moleneind 9 is voornemens een bestaande bedrijfswoning op adres Moleneind 9 te gaan gebruiken als burgerwoning. Hiertoe zal de woning afgesplitst worden van het bestaande agrarische bedrijf. De woning was voorheen onderdeel van het huidige grondgebonden melkrundvee bedrijf.
Bij het agrarisch bedrijf blijven de twee bestaande bedrijfswoningen (huisnummer 11 en 13) gewoon gehandhaafd.
Door wijziging van de planologische mogelijkheden ter plaatse van Moleneind 9 wordt burgerbewoning ter plaatse mogelijk. De woning wordt aangemerkt als zogenaamde plattelandswoning. Dan is bewoning door derden mogelijk, zonder dat de woning beschermd moet worden tegen de geurhinder van de voormalige eigen stallen.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt aan de oostkant van Alem. Moleneind is een cluster bebouwing, grotendeels agrarisch. Het bebouwingscluster omvat slechts enkele bebouwde percelen en ligt binnen een uitgestrekt agrarisch gebied. Ruimtelijk mede begrensd door de waterkering en weg - de Veerweg. Open agrarisch gebied en een bosschage aan de noordwestzijde scheiden het cluster van het dorp Alem.
De bedrijfswoning Moleneind 9 behoort tot een grondgebonden agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfsgebouwen grotendeels gelegen zijn ten zuiden van deze bedrijfswoning. Ten noorden van de woning is bebouwing aanwezig op enige afstand, agrarisch alsook enkele burgerwoningen.
1.3 Vigerend(e) Bestemmingsplan(nen)
Op grond van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied, binnendijks deel" (zie ook paragraaf 2.3.2) geldt ter plaatse de bestemming Agrarisch gebied met landschaps- en cultuurhistorische waarden. De als "Agrarisch gebied met landschaps- en cultuurhistorische waarden" op de kaart bestemmingen aangegeven gronden zijn bestemd voor agrarisch (bedrijfsmatig) grondgebruik en behoud en herstel van diverse waarden.
Per op de kaart bestemmingen aangegeven agrarisch bouwperceel is maximaal één grondgebonden agrarisch bedrijf toegestaan. Agrarische bouwpercelen die blijkens de kaart bestemmingen met elkaar gekoppeld zijn, worden tezamen beschouwd als één bouwperceel en dus als één bedrijf.
De woning Moleneind 9 maakt onderdeel uit van het agrarisch bedrijf. Het bouwvlak waarbinnen de woning Moleneind 9 ligt, is gekoppeld met het meer oostelijke deel van het agrarische bedrijf bij bedrijfswoning Moleneind 13. Hier zijn 2 bedrijfswoningen toegestaan.
Het bouwvlak van Moleneind 11 is gekoppeld aan het deel van het bouwvlak waar heden ten dage de stallen staan.
Verder is een wijzigingsplan 'Buitengebied wijziging 2008 Moleneind' als bedoeld in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vastgesteld op 31 maart 2009. De wijziging van de vorm van het agrarische bouwperceel maakt het mogelijk dat er direct naast de bestaande melkrundveestal nog een stal gerealiseerd kan worden. Het wijzigingsplan vormt onderdeel van het bestemmingsplan "Buitengebied, binnendijks deel".
1.4 Leeswijzer Toelichting
In hoofdstuk 2 wordt het plan nader beschreven. In hoofdstuk 3 worden de beleidskaders van Rijk, provincie en de gemeente beschreven. De sectorale aspecten en juridische aspecten met betrekking tot de afzonderlijke bestemmingen worden toegelicht in hoofdstuk 4 en 5.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
In dit hoofdstuk komen alle relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleidsdocumenten aan de orde. Per beleidsdocument worden de relevante aspecten behandeld.
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. Op 30 december 2011 (wijziging 1 oktober 2012) is het Barro in werking getreden. In de Structuurvisie is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft:
- 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- 2. het verbeteren, in standhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn.
Structuurvisies hebben op zichzelf geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen worden daarom geborgd in de Amvb Ruimte. Deze Amvb wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. In het Barro zijn verschillende bepalingen opgenomen, o.a. ten aanzien van Rijksvaarwegen, hoofdwegen en - spoorwegen. Er zijn geen bepalingen die direct betrekking hebben op het plangebied.
2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Op 1 oktober 2012 is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de (bestaande) ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen. De eerste trede bevat de vraag of er (regionale) behoefte is aan de ontwikkeling. De tweede trede vraagt of (een deel van) deze behoefte op te vangen is in bestaand stedelijk gebied. De laatste trede vraagt (indien het antwoord op de tweede vraag negatief is) of de beoogde locatie multimodaal ontsloten is of kan worden.
Het voorgenomen bouwplan bestaat uit een initiatief (vraag) vanuit de markt. Deze vraag naar woonruimte wordt opgevangen in bestaand bebouwd gebied voegt géén extra woning toe aan het bestaande hoeveelheid woningen en voldoet daarmee aan de doelstellingen van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
2.1.3 Wet plattelandswoningen
Met deze wetswijziging is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (wabo) aangepast. Het voorstel is op 15 juni 2012 aangenomen door de tweede kamer en op 10 juli 2012 door de eerste kamer. De publicatie van deze wetswijziging heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2012, de wetswijziging is inmiddels (1 januari 2013) in werking getreden.
De wetswijziging is er op gericht dat het wenselijk is om in algemene zin de planologische status van gronden en opstallen, en niet langer het feitelijke gebruik daarvan, bepalend te laten zijn voor de mate van milieubescherming van die gronden en opstallen, en dat het daarnaast wenselijk is de positie van agrarische bedrijfswoningen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet geurhinder en veehouderij aan te passen teneinde de vitaliteit van het platteland te verhogen zonder de bedrijfsvoering van omliggende agrarische ondernemingen onnodig te beperken. Op basis van deze wetswijziging kan worden geregeld dat ook voormalige bedrijfswoningen, die worden bewoond door niet-agrariers, geen bescherming meer krijgen tegen geur van de eigen veehouderij. Om bewoning door derden mogelijk te maken, kan deze woning worden herbestemd als voormalige bedrijfswoning. Deze woning is dan als onderdeel van de veehouderij, maar derden mogen erin wonen en de woning krijgt geen bescherming tegen de veehouderij.
De Wet Plattelandswoningen en de reparatie van het Activiteitenbesluit heeft géén invloed op het toetsen van geur op de bedrijfswoning van een andere veehouderij. Dus op de toepassing van artikel 3 lid 2 Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) (voormalige bedrijfswoningen van op of na 19 maart 2000) en artikel 14 lid 2 Wgv (ruimte-voor-ruimte woningen). En op de toepassing van de geurvoorschriften van het Activiteitenbesluit (artikel 3.115 en verder). In de Wgv staat expliciet dat de bepalingen over plattelandswoningen niet van toepassing zijn op deze artikelen (met artikel 2 lid 3 Wgv). Dat staat voor het Activiteitenbesluit in artikel 1.3c.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Omgevingsverordening Gelderland
Op 24 september 2014 stelden Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland vast. In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.
Nu met de gewenste ruimtelijke ontwikkeling de agrarische bedrijfsbestemming van het perceel Moleneind 9 niet wordt gewijzigd doch enkel de aanduiding 'plattelandswoning' daarvoor wordt opgenomen, treden er in het kader van de Omgevingsverordening geen wijzigingen op. Met de gewenste ruimtelijke ontwikkeling wordt aan het buitengebied géén nieuwe (bedrijfs)woning toegevoegd.
2.3 Regionaal En Gemeentelijk Beleid
2.3.1 Structuurvisie Maasdriel
In de Structuurvisie (d.d. 20 oktober 2011) zijn wat betreft de ontwikkelingsmogelijkheden per dorpskern alleen algemene handvatten gegeven. Voor wat betreft de mogelijkheden nieuwe woningen te realiseren zijn de analyse en visie per dorpskern uit de StructuurvisiePlus uit 2004 en de zoekgebieden voor toekomstige woningbouw (de zogenoemde “rode contour”) als uitgangspunt gehanteerd.
Het plangebied is niet aangeduid als 'afweegbaar gebied voor dorpsuitbreiding' waar transformatie naar bebouwd gebied mogelijk is. Het plangebied is evenmin aangeduid als “bestaand(e) kern/ lint”.
Het plan behelst echter uitsluitend functiewijziging van een bestaande bedrijfswoning naar een burgerwoning.
In de structuurvisie is overigens nog geen visie opgenomen ten aanzien van de plattelandswoningen. Ten tijde van de ontwikkeling van de structuurvisie was de hierop gerichte wetswijziging immers nog niet in voorbereiding.
2.3.2 Bestemmingsplan Buitengebied, binnendijks deel en Buitengebied herziening 2009, reparatieplan
De bij de bestemming Agrarisch gebied behorende voorschriften zijn opgenomen in artikel 4 van het bestemmingsplan (zie ook paragraaf 1.3). Op grond van deze regels is het gebruik van de binnen de bestemming gelegen bebouwingen, de bedrijfswoning daaronder begrepen, voor een bewoning die niet ten dienste staat van een ter plaatse gevestigd agrarisch bedrijf niet toegestaan.
Op grond van artikel 4.5.4. van het bestemmingsplan Buitengebied, binnendijks deel kan de bestemming agrarisch bedrijf gewijzigd worden naar burgerwoning. Indien de bestemming wordt gewijzigd dient ten minste 50% van de gebouwen, exclusief de woning, te worden gesloopt. Tevens dienen de gebouwen die niet voor bewoning of bijgebouwen worden gebruikt, te worden gesloopt.
Op 26 januari 2012 stelde de raad het bestemmingaplan Buitengebied herziening 2009, reparatieplan vast. Het (reparatie-)plan voorziet in aanpassing/herstel van onderdelen van de twee geldende bestemmingsplannen Buitengebied (binnen- en buitendijks deel) en niet in een algehele herziening.
Het plan voorziet in het herstel van onderdelen als gevolg van:
- de gedeeltelijke onthouding van goedkeuring van de bestemmingsplannen Buitengebied door Gedeputeerde Staten van Gelderland van 17 oktober 2006;
- tussentijds geconstateerde omissies/verschrijvingen in het plan;
- tussentijdse ontwikkelingen die om een regeling vragen;
- de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 16 januari 2008 (buitendijks deel) en 13 februari 2008 (binnendijks deel) op de beroepen die waren ingesteld tegen de besluiten van Gedeputeerde Staten van Gelderland van 17 oktober 2006;
- het heroverwegingsbesluit van Gedeputeerde Staten van Gelderland van 3 april 2009 (zaaknr. 2006-007797) dat zij heeft genomen naar aanleiding van de uitspraak van de AbRS van 13 februari 2008.
Voor de locatie Moleneindd 9 zijn geen specifieke wijzigingen relevant. Wel zijn de voorsschiften gewijzigd, onder andere die van artikel 4 (Agrarisch gebied met landschaps- en cultuurhistorische waarden) en de overgangsbepalingen.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Beschrijving Huidige Situatie Plangebied
De bestaande bedrijfswoning op adres Moleneind 9 vormt onderdeel van het melkrundveehouderijbedrijf waartoe ook de woningen nummer 11 en 13 behoren.
De bedrijfsgebouwen zijn grotendeels gelegen ten zuiden van deze bedrijfswoning. Ten noorden van de woning is bebouwing aanwezig op enige afstand, agrarisch alsook enkele burgerwoningen.
Bij de woning zijn aanwezig 3 bedrijfsgebouwen, een kleine silo en mestplaat. Dit betreft een opslagloods van 63 m2, een veestal met werktuigenloods en hooiopslag van 154 m2, een mestplaat van 30 m2 en een werkplaats en opslagruimte van 225 m2.
Foto: Huisummer 9
Foto: Huisnummer 11
Foto: huisnummer 13
3.2 Beschrijving Toekomstige Situatie Plangebied
Het plan er op gericht het aanwenden van het pand Moleneind 9 voor niet-agrarische woondoeleinden door de toekenning als 'plattelandswoning'. Deze bedrijfswoning is gebouwd rond 1900 en geheel verbouwd volgens bouwvergunning van 1 februari 1977.
Het plan er niet op gericht enige wijziging te brengen in de huidige situatie in de zin van wijziging of uitbreiding van de aanwezige bebouwing. Het huidige woongebruik van het woonpand zal ongewijzigd worden voortgezet. Ten aanzien van het gedeelte van de aanwezige bebouwing welke wordt aangewend ten behoeve van de functie wonen wordt verwezen naar onderstaande afbeelding. Alle bij de aanwezige woning aanwezige bedrijfsgebouwen zullen worden gesloopt en de voorzieningen zullen worden verwijderd. Dit deel van het bouwvlak kan worden omgezet in de agrarische gebiedsbestemming.
3.3 Bebouwing En Beeldkwaliteit
De uitgangspunten voor de beeldkwaliteit in dit bestemmingsplan vormen een toets in het kader van de welstandsbeoordeling van het bouwplan als daar een omgevingsvergunning voor wordt aangevraagd.
Voor ontwikkelingsprojecten vindt de welstandstoetsing- en advisering plaats aan de hand van ofwel een beeldkwaliteitsplan voor de betreffende locatie, ofwel aan de criteria zoals die gelden voor het betreffende gebied. Een belangrijke peiler van de welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen die zich voegen binnen de bestaande ruimtelijke structuur van Maasdriel.
De planlocatie valt ten behoeve van de gebiedsgerichte beoordelingskaders uit de welstandsnota in de gebiedsindeling 'agrarisch landschap'. Het welstandsniveau dat voor deze gebiedszonering is vastgesteld is regulier welstandsgebied, welstandsniveau 3 (normale inspanning met als uitgangspunt het handhaven van de basiskwaliteit).
Uitgangspunten van het ruimtelijk beleid zijn het behoud van de open ruimte en de handhaving van het landschap. Het welstandsbeleid gaat voor het buitengebied primair uit van het behouden en waar nodig versterken van de cultuurhistorische identiteit door gebruik te maken van de aanwezige landschappelijke en historische structuren en elementen. Bij nieuwe ontwikkelingen in het agrarische gebied dient de karakteristieke openheid van het buitengebied met de zelfstandigheid van de daarin gelegen dorpskernen gerespecteerd te worden.
Het bestemmingsplan is maatgevend ten aanzien van plaatsing, massa en vorm, met in achtneming van de welstandscriteria. Welstandnota bepaalt de detaillering, kleur en materiaal:
- Uitsluiten van sterk met de omgeving contrasterende kleuren en materialen;
- Hoofdzakelijk gebruik van beton, golfplaat, kunststof en/ of metalen beplatingsmateriaal is niet toegestaan.
Het bestemmingsplan maakt de functiewijziging van een bestaande agrarische bedrijfswoning naar Wonen mogelijk en is daarom niet als ontwikkelingsgericht aan te merken. Een nadere onderbouwing ten aanzien van de gewenste beeldkwaliteit is daarom niet aan de orde. De sloop van bedrijfsgebouwen en -voorzieningen draagt bij aan de open ruimte en kwaliteit van het landschap.
3.4 Duurzaam Bouwen
In het Bouwbesluit zijn bouwtechnische voorschriften opgenomen waaraan een bouwwerk moet voldoen. Deze voorschriften hebben betrekking op veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu. Naast de wettelijke eisen uit het Bouwbesluit waarin onder andere verplichte voorschriften gericht op energiezuinigheid zijn opgenomen, zijn er vele vrijwillige initiatieven op het gebied van duurzaam bouwen (DuBo). Duurzaam bouwen staat voor gezond en verantwoord bouwen dat tegelijk zorgt voor meer wooncomfort en lager energieverbruik.
In het Milieubeleidsplan 2008-2011 van de gemeente Maasdriel wordt beschreven dat duurzaam bouwen niet langer optioneel is, maar een vanzelfsprekend onderdeel van het proces van het maken van een bouwplan dient te zijn. Door in een vroegtijdig stadium aandacht aan `DuBo` te geven kan met vrijwel gelijkblijvende inspanningen een hogere kwaliteit behaald worden.
3.5 Verkeer En Parkeren
In deze paragraaf wordt nog ingegaan op de aspecten parkeren, bereikbaarheid en verkeersveiligheid. Dit bestemmingsplan maakt de functiewijziging van een gemengde bestemming naar wonen mogelijk. Dit levert een andere parkeer- en verkeerssituatie op.
3.5.1 Onderzoek
Dit bestemmingsplan maakt de functiewijziging van een agrarisch bedrijf met bijbehorende bedrijfswoning naar wonen mogelijk. Dit levert een nauwelijks andere parkeer- en verkeerssituatie op.
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Flora En Fauna
4.1.1 Wettelijk kader
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan de natuurbeschermingswetgeving. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming (o.a. Natuurbeschermingswet 1998) en soortenbescherming (Flora- en faunawet). Met deze wetten zijn de Europese Vogelrichtlijn en de Europese Habitatrichtlijn verankerd in de nationale wetgeving. Onder gebiedsbescherming valt ook de toetsing aan het provinciaal ecologisch beleid, waarmee bepaalde gebieden en landschaps-elementen worden beschermd, zoals de Ecologische Hoofdstructuur en het weidevogelgebied.
4.1.2 Onderzoek
Ter plaatse is een quickscan uitgevoerd. Het doel van een quickscan is het opsporen van strijdigheden van de voorgenomen ingreep met de Flora- en faunawet en het bepalen of de aanvraag van een ontheffing noodzakelijk is.
4.1.3 Conclusie en aanbevelingen
Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Zorgplicht).
Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
Ten aanzien van broedvogels dienen de werkzaamheden buiten de kwetsbare periode te worden uitgevoerd c.q. opgestart. Het broedseizoen betreft indicatief de periode 15 maart t/m 15 juli. Indien de werkzaamheden om moverende redenen in het broedseizoen plaatsvinden dient, alvorens deze uitgevoerd worden, door een ter zake deskundige te worden vastgesteld of er broedende vogels of nesten aanwezig zijn. De deskundige geeft aan welke maatregelen eventueel van toepassing zijn.
Ten aanzien van rugstreeppad geldt dat de soort gedurende de sloop en ontwikkeling de locatie kan bevolken. In de periode april t/m augustus/september dient te worden voorkomen dat er potentiële voortplantingswateren ontstaan door het terrein voortdurend te egaliseren en met name de delen waar niet gewerkt wordt. In het gehele jaar maar met name in de periode oktober t/m maart dient het ontstaan van potentiële verblijf- en overwinteringslocaties te worden vermeden. Hopen puin en ander sloopafval dient direct te worden afgevoerd. Een alternatief voor bovenstaande werkwijze is gehele uitrastering van de gehele werklocatie middels een amfibieënscherm. Welke werkwijze wordt toegepast is ter beoordeling aan de uitvoerend partij. Indien ondanks de zorgvuldige aanpak rugstreeppadden worden aangetroffen moeten de werkzaamheden worden gestaakt. Een ter zake deskundige geeft op welke wijze de werkzaamheden hervat kunnen worden.
4.2 Archeologie En Cultuurhistorie
4.2.1 Archeologie
4.2.2 Cultuurhistorie
4.3 Water
4.3.1 Wettelijk kader
Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en is opgesteld voor de planperiode 2009 - 2015. Het Nationaal Waterplan is in december 2009 door de ministerraad vastgesteld.
Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Het Rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening.
Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan is gedetailleerder dan de SVIR en blijft als uitwerking van de SVIR bestaan. Specifiek gaat het over de gebieden die deel uitmaken van de ruimtelijke hoofdstructuur, het IJsselmeer, de Noordzee en de rivieren. Ook de bescherming van vitale functies en kwetsbare objecten is een onderwerp van nationaal belang. Hiervoor geldt het Barro.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.
De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.
In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.
Kaderrichtlijn water
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Zo dienen alle waterlichamen in 2015 een ‘goede ecologische toestand’ (GET) te hebben bereikt en dienen sterk veranderende c.q. kunstmatige wateren in 2015 een ‘goed ecologisch potentieel’ (GEP) te hebben bereikt. De chemische toestand dient in 2015 voor alle wateren (natuurlijk en kunstmatig) goed te zijn.
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en in stand houden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.
Beleid waterschap
Hydrologisch neutraal bouwen
Waterschap Rivierenland heeft als uitgangspunt dat nieuwe ontwikkelingen 'hydrologisch neutraal' uitgevoerd moeten worden. Hemelwater, dat valt op daken en verhardingen, mogen niet versneld worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Bij een toename van het verhard oppervlak groter dan 1500 m² (landelijke gebied) is compensatie aan water vereist.
Riolering/waterkwaliteit
Conform de Leidraad Rioleringen en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende vooorkeursvolgorde aangehouden:
- Hemelwater vasthouden voor benutting;
- (in)filtratie van afstromend hemelwater;
- Afstromend hemelwater afvoeren naar het oppervlaktewater.
Uit waterkwaliteitsoverwegingen zijn uitlogende (bouw)materialen (zinken dakgoten en loodslabben) niet gewenst.
4.3.2 Onderzoek
In het kader van de afsplitsing van de bedrijfswoning zal een afname van bebouwingsoppervlakte plaatsvinden door sloop van overtollige (voormalige) bedrijfsgebouwen. Bij de woning aanwezige bedrijfsgebouwen en voorzieningen (opslagloods van 63 m2, een veestal met werktuigenloods en hooiopslag van 154 m2, een mestplaat van 30 m2 en een werkplaats en opslagruimte van 225 m2) worden gesloopt.
Er zal geen wijziging worden gebracht in de manier van afvoer van het hemelwater evenmin als de afvoer van het huishoudelijk afvalwater. Op basis hiervan zal de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen niet van invloed zijn op de waterhuishouding. Daarmee is voor dit plan geen compensatie aan water vereist.
De gemeente vraagt het Waterschap in het kader van het wettelijk vooroverleg om advies. Eventuele opmerkingen worden verwerkt in voorliggend bestemmingsplan.
4.4 Milieu
4.4.1 Bodem
4.4.2 Bedrijven en milieuzonering
4.4.3 Luchtkwaliteit
4.4.4 Geluid
4.4.5 Externe veiligheid
4.4.6 Geurhinder
4.4.7 Spuitzone boomgaarden
4.5 Besluit Milieueffectrapportage (M.e.r.)
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling uitgevoerd moet worden als een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Het gaat dan om een project dat genoemd is in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r.
Onderzoek en conclusie
Op dit moment worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die mer-plichtig zijn. De woningbouwontwikkeling wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt in het algemeen niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij:
- 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
- 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
- 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Ondanks dat het project onder de richtwaarden zit, moet worden nagegaan of er toch aanleiding bestaat voor een m.e.r.-beoordeling. Dit vloeit voort uit het gewijzigde Besluit m.e.r. die per 1 april 2011 in werking is getreden. Deze herziening was onder meer nodig om uitvoering te geven aan een uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Volgens deze uitspraak dient een activiteit niet enkel te worden getoetst aan de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., maar moet ook acht worden geslagen op andere factoren als bedoeld in Bijlage III van richtlijn 85/337/EEG die aanleiding kunnen geven tot het doorlopen van een milieueffectrapportage.
Van de D lijst is relevant:
- D14: de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor fokken, mesten of houden van
dieren. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op meer dan: (zie Besluit m.e.r) het daarbij aangegeven aantal dieren. Ter indicatie dient het te gaan om 40.000 stuks pluimvee, of 2000 stuks mestvarkens, of 750 stuks zeugen, of 3750 stuks gespeende biggen, of 5000 stuks pelsdieren (etc). In de te slopen gebouwen is een vergunning verleend voor het stallen van 27 jongvee, een werkplaats en opslag. Door de functiewijziging wordt de vergunning ingetrokken. - D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’. Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aangesloten gebied van 2000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. De ontwikkeling betreft de functiewijziging van één agrarische bedrijfswoning naar één plattelandswoning.
Omdat het project onder de richtwaarden van de D-lijst valt kan worden volstaan met een procedureel eenvoudige m.e.r. –beoordeling die volledig opgaat in de bestemmingsplanprocedure. De beoordeling vindt plaats op bovengenoemde richtlijn. De criteria uit deze richtlijn zijn:
- 1. de kenmerken van de projecten;
- 2. de plaats van de projecten;
- 3. de kenmerken van de potentiële effecten.
- 1. Kenmerken van het project
De voorgenomen activiteit betreft de afsplitsing van een agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning. Het betreft ruimtelijk gezien geen nieuwe bouwlocatie. Een uitgebreide beschrijving van het project en de stedenbouwkundig opzet is opgenomen in hoofdstuk 3.
- 2. Plaats van het project
Het plangebied ligt aan de oostkant van Alem. Moleneind is een cluster bebouwing, grotendeels agrarisch. Het bebouwingscluster omvat slechts enkele bebouwde percelen en ligt binnen een uitgestrekt agrarisch gebied. Ruimtelijk mede begrensd door de waterkering en weg - de Veerweg. Open agrarisch gebied en een bosschage aan de noordwestzijde scheiden het cluster van het dorp Alem.
Door het agrarische gebruik van de gronden is er geen sprake van speciale natuurwaarden. Binnen het plangebied en in de omgeving hiervan is geen sprake van Natura2000 gebieden of van gronden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur en hebben derhalve hier geen invloed op.
- 3. Kenmerken van mogelijke effecten
Ten aanzien van bodem, grondstoffen, lucht, veiligheid en archeologie heeft de voorgenomen activiteit geen effecten van betekenis voor de locatie en de omgeving. Relevante effecten voor het voorgenomen project betreffen:
- a. ruimtelijk visueel effecten als gevolg van de nieuwbouw;
- b. mobiliteit als gevolg van een toename van verkeersbewegingen. Een afgeleid effect hiervan is de geluidsbelasting die het verkeer veroorzaakt;
- c. (grond)water;
- d. effecten op beschermde flora en fauna.
- a. Ruimtelijke visuele effecten
De voorgenomen activiteit heeft positieve ruimtelijk-visuele effecten voor het landschap binnen het plangebied en de nabije omgeving van de nieuw op te richten bebouwing. Immers er is sprake van sloop van overtollige bebouwing.
- b. Mobiliteit
Het plangebied wordt ontsloten vanaf Moleneind. Als gevolg van de planontwikkeling is er sprake van een verkeersafname.
- c. (Grond)water
Uit de oppervlaktewaterbalans is gebleken dat er geen compenserende waterberging benodigd, er is een afname van het verhard oppervlak door de sloop van de bedrijfsgebouwen.
- d. Effecten op beschermde flora en fauna
Volgens de Flora- en faunawet is het verboden om beschermde soorten flora en fauna te doden, verstoren of verontrusten. In het ecologisch onderzoek, zie 4.1 Flora en Fauna, is aangetoond dat daar hier geen sprake van is.
Conclusie
Op basis hiervan, en op basis van de overige in dit hoofdstuk behandelde milieu- en omgevingsaspecten, kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.
In het kader van de voorbereiding is geconstateerd dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt. Gezien de grote afstand van het plangebied tot aan Natura 2000-gebied en de aard van de ontwikkeling mag aangenomen worden dat het uitvoeren van de voorgenomen activiteit geen negatief effect heeft op Natura 2000-gebieden.
Omdat geen belangrijke nadelige gevolgen zijn te verwachten als gevolg van het plan is een m.e.r.(-beoordeling) niet nodig. Daar komt bij dat de onderzoeken, zoals deze in dit bestemmingsplan zijn opgenomen, vergelijkbare informatie geven over milieueffecten als in een MER aan de orde zou komen. Een MER zal derhalve geen nieuwe informatie over belangrijke milieu-effecten opleveren en daarmee geen toegevoegde waarde hebben voor dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Algemeen
De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
5.2 Plansystematiek
Bij het opstellen van de planregels is enerzijds zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van bestemmen als bedoeld met het handboek. Actuele inzichten ten aanzien van het handboek zijn mede betrokken bij het opstellen van de planregels
Het geheel is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 komen de Inleidende regels aan bod. Het betreft hier de Begrippen (artikel 1) en de Wijze van meten (artikel 2). In hoofdstuk 2 Bestemmingsregels zijn de planregels, behorende bij de verschillende bestemmingen, opgenomen (artikel 3 tot en met 7. Hoofdstuk 3 Algemene regels, bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn (artikel 8 tot en met 13). Tot slot zijn de Overgangs- en slotregels opgenomen in hoofdstuk 4 (artikel 14 en 15).
De planregels zijn opgedeeld in:
- 1. de bestemmingsomschrijving: waarvoor mogen de gebouwen en gronden worden gebruikt;
- 2. bouwregels: een beschrijving van de toelaatbare bouwwerken;
- 3. specifieke gebruiksregels: verbod op bepaald gebruik van gronden en
- 4. het afwijken van de gebruiksregels.
5.2.1 Inleidende regels
5.2.2 Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen bestemmingen aan de orde. Het onderhavige bestemmingsplan bevat 5 (dubbel)bestemmingen.
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
5.2.3 Algemene regels
5.2.4 Overgangs- en slotregels
5.3 Specifiek
Agrarisch met waarden - Landschap en Cultuurhistorie
Binnen deze gebiedsbestemming is het beleid gericht op:
- het behoud van de aanwezige landbouw alsmede het beschermen en het verder ontwikkelen van de ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten.
- het behoud en herstel van de landschappelijke waarden;
- het beschermen en herstellen van de in het gebied gelegen cultuurhistorische en archeologische waarden;
- het behoud en herstel van de ecologische waarden;
- het bieden van ruimte voor een extensief recreatief medegebruik van de gronden;
- het behoud en de ontwikkeling van de waterstaatkundige doeleinden en het waterbergende/-afvoerende vermogen.
Daarnaast zijn de bestaande paden, wegen, bestaande perceelsontsluitingen, verkeersvoorzieningen en voorzieningen van openbaar nut opgenomen.
De bestemming met bijbehorende bebouwingsregeling en flexibiliteitsbepalingen is inhoudelijk conform de vigerende regeling in het bestemmingsplan Buitengebied, binnendijks deel, maar daarnaast redactioneel in overeenstemming gebracht met de huidige wet- en regelgeving met bijbehorende standaarden.
Binnen het bouwvlak zijn maximaal 2 (bestaande) bedrijfswoningen toegestaan, na afsplitsing van de woning Moleneind 9.
Wonen - Plattelandswoning
De bestemming Wonen - Plattelandswoning is toegekend aan de huidige bedrijfswoning Moleneind 9. Aansluiting is gezocht bij het vigerende bestemmingsplan Buitengebied, binnendijks gebied. Volgens de systematiek van dat bestemmingsplan zou een woning worden bestemd als 'Agrarisch met waarden - Landschap en Cultuurhistorie' met een verbale aanduiding 'burgerwoning'. Conform de huidige wettelijk bepaalde RO-standaarden, met inachtneming van de vereisten uit de Wet Plattelandswoningen om een plattelandswoning in het bestemmigsplan vast te leggen, is gekozen voor de bestemming 'Wonen -Plattelandswoning'.
Op grond van artikel 3.4.9 in het vigerend bestemmingsplan kan bij een woning worden afgeweken van het toegelaten totale oppervlak aan bijgebouwen tot 75 m2 voor het onderbrengen van materialen voor het bewerken van gronden. Gezien de ruime formulering kan hieronder worden verstaan het gebruik als bijgebouw bij een woning, nu daar doorgaans ook sprake is van het bergen van tuinmateriaal en -machines. Gezien het grote bouwperceel is bovendien voorstelbaar dat de reguliere oppervlakte van 50 m2 onvoldoende ruim is. Alle bedrijfsgebouwen worden gesloopt. Nu reeds een bijdrage wodt geleverd aan de landschappelijke waarden (voorwaarde in artikel 3.4.9 onder a) kan rechtstreeks medewerking worden verleend aan een totale oppervlakte bijgebouwen van 75 m2.
De inhoud van de woning bedraagt overeenkomstig de huidige regels voor de agrarische bedrijfswoning maximaal 750 m3.
Waarde - Archeologie 3, Waarde - Archeologie 5 en Waarde - Archeologie 6
Dit bestemmingsplan hanteert voor het plangebied de bestemming Waarde - Archeologie 3, Waarde - Archeologie 5 en Waarde- Archeologie 6. Voor het plangebied betekent dit dat uitsluitend bouwwerken moegen worden opgericht die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn. Voor nieuwe bouwwerken ten behoeve van andere bestemmingen geldt dat deze zijn toegestaan indien de verstoring minder groot is dan de vrijstellingsoppervlakte of als deze zonder graaf- of heiwerkzaamheden worden geplaatst. Naast bouwregels is in deze bestemming een aanlegvergunningstelsel opgenomen met een regeling voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden als grondbewerkingen, wijziging van waterlopen en waterpeil en aanleg van leidingen.
Waterstaat - Waterkering
Deze dubbelbestemming omvat de waterkering. Bebouwing is in eerste instantie enkel toegestaan ten behoeve van de waterkering. Na vrijstelling kunnen ook bouwwerken voor de andere bestemmingen die voor deze gronden gelden worden opgericht. Daarbij staat de bescherming van de waterkering overigens voorop.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw daarvan planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van één of meer woningen en de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.
6.1.1 beoordeling
Voor de realisatie van het plan hoeft door de gemeente geen investering gedaan te worden. De ontwikkelingskosten worden geheel door de initiatiefnemer gedragen.
Op grond van artikel 6.2.1 Bro is er geen sprake van een ‘aangewezen bouwplan’. Initiatiefnemer voert voor eigen rekening en risico de bouwwerkzaamheden geheel op eigen terrein uit. Hiermee is sprake is van een financieel uitvoerbaar plan. De gemeente sluit met de initiatiefnemer een overeenkomst af, waarin behalve de verplichting tot sloop ook de verantwoordelijkheid voor eventuele planschadekosten wordt vastgelegd.
6.1.2 Conclusie
De economische uitvoerbaarheid van het onderhavige plan is verzekerd.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.1 van het Bro bepaalt dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan het College van Burgemeester en Wethouders overleg voert met betrokken instanties en overheden. In het kader van het vooroverleg wordt kennisgeving gedaan verschillende belanghebbende organisaties en overheden inzake de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan.
Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
In deze paragraaf wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro. Het waterschap Rivierenland heeft bevestigd dat het plan geen ruimtelijk relevante wateraspecten bevat (zoals bijvoorbeeld watergangen, persleidingen, waterkeringen of compenserende waterberging). Daarom hoeft de watertoets niet verder doorlopen te worden. Voor de uitvoering van het plan is geen watervergunning van het waterschap vereist.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 12 november tot en met 23 december 2015 ter inzage gelegen, waarmee eenieder in de gelegenheid is gesteld om een zienswijze in te dienen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingekomen.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Quick Scan Flora En Fauna
Bijlage 1 Quick scan flora en fauna
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek