KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschaps- En Cultuurhistorische Waarden
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologie 6
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Bijlage Bij De Regels
Bijlage 1 Landschapsinrichtingsplan (Versie 1.0)
Bijlage 2 Gemeentelijke Parkeernormen
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Bij Het Plan Behorende Stukken
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie
2.1 De Ruimtelijke Structuur
2.2 De Functionele Structuur
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Ruimtelijke Ontwikkeling
3.2 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Regionaal Beleid
4.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
5.1 Milieuzonering
5.2 Geluid (Wet Geluidhinder)
5.3 Bodem
5.4 Luchtkwaliteit
5.5 Externe Veiligheid
5.6 Geurhinder
5.7 Ecologie
5.8 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden
5.9 Waterparagraaf
5.10 Besluit Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 6 Juridisch Bestuurlijke Aspecten
6.1 Inleiding
6.2 Plansystematiek
6.3 Bestemmingen
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Kostenverhaal
7.2 Financiële Haalbaarheid
Hoofdstuk 8 Vooroverleg, Inspraak & Procedure
8.1 Vooroverleg
8.2 Inspraak
8.3 Vaststellingsprocedure
8.4 Beroep
Bijlage 1 Inrichtingsschets (Versie 1.0)
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Geuronderzoek
Bijlage 5 Quickscan Natuurwaardenonderzoek
Bijlage 6 Wateradvies Waterschap

Buitengebied herziening 2015, Zandweg 6 Ammerzoden

Bestemmingsplan - gemeente Maasdriel

Vastgesteld op 30-03-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Buitengebied herziening 2015, Zandweg 6 Ammerzoden" met identificatienummer NL.IMRO.0263.BP1129-VG01 van de gemeente Maasdriel;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;

1.3 aan huis verbonden bedrijf:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang dusdanig is dat de activiteit in een woning en/of daarbij behorende andere gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;

1.4 aan huis verbonden beroep:

het uitoefenen van een beroep of het bedrijfsmatig verlenen van diensten in de woning met de daarbij behorende bijgebouwen, bijvoorbeeld op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch of ontwerptechnisch gebied, waarvan de omvang dusdanig is dat de activiteit in een woning en/of daarbij behorende andere gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;

1.5 aan- of uitbouw:

een ruimte die aan het hoofdgebouw is gebouwd, die functioneel één geheel vormt met het hoofdgebouw, maar die ruimtelijk een ondergeschikte aanvulling vormt op het hoofdgebouw;

1.6 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.7 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding: indien het een vlak betreft;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 bed & breakfast:

een voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als ondergeschikte toeristisch-recreatieve activiteit. Onder een bed & breakfast-voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;

1.10 begane grond:

De onderste bouwlaag een een gebouw, niet zijnde een kelder;

1.11 bestaand:

  • bij gebruik: aanwezig op het moment van het van kracht worden van dit plan;
  • bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bijgebouw

een vrijstaand of aan het hoofdgebouw aangebouwd gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw;

1.15 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.16 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.17 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwperceelsgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.21 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.22 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.24 horeca:

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt.

de horecabedrijven zijn in drie categorieën te onderscheiden:

  • categorie 1: vormen van horeca-activiteiten waar in hoofdzaak maaltijden, (alcoholische) dranken en/of logies worden verstrekt en waarvan de exploitatie doorgaans in de avonduren of zowel overdag als in de avonduren plaatsvindt, zoals een café, restaurant, hotel en pension;
  • categorie 2: vormen van horeca-activiteiten die qua exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen, waar naast kleinere etenswaren in hoofdzaak alcoholvrije dranken worden verstrekt, en waarvan de exploitatie zowel overdag als in de vroege avonduren plaatsvindt, zoals een lunchroom, broodjeszaak, ijssalon, cafetaria, snackbar, automatiek;
  • categorie 3: vormen van horeca-activiteiten waarbij in hoofdzaak alcoholische drank wordt verstrekt en waarvan de exploitatie doorgaans in de avonduren plaatsvindt, een aantasting van het woon- en leefklimaat veroorzaakt en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, zoals bardancings, discotheken, nachtclubs en coffeeshops.`

1.25 kelder:

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,5 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen;

1.26 kinderdagverblijf:

opvang van kinderen in een crèche of daarmee vergelijkbaar verblijf, gedurende één of meer dagdelen per week, het hele jaar door;

1.27 maatschappelijk:

voorzieningen ten behoeve van openbaar bestuur, religie, verenigingsleven, cultuur, onderwijs, opvoeding, gezondheidszorg en openbare dienstverlening;

1.28 nevenactiviteit:

een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel;

1.29 (openbare) nutsvoorziening

een bouwwerk dat ten dienste staat van het openbaar energietransport dan wel de telecommunicatie, zoals een schakelkast, een elektriciteitshuisje en een verdeelstation

1.30 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.31 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met maximaal één gesloten wand;

1.32 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.33 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch / pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.34 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de meest gezichtsbepalende gevel;

1.35 vrijstaand:

het hoofdgebouw van een woning wordt niet begrensd door scheidsmuren van andere hoofdgebouwen;

1.36 woning:

een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden, met de daarbij behorende niet voor bewoning bestemde bergingen, stallingsruimten alsmede kantoor- en/of praktijkruimten, welke in de woning worden opgericht dan wel daaraan worden aangebouwd;

1.37 woongebouw

Een gebouw waarin meerdere wooneenheden zijn gevestigd.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 het bebouwingspercentage

het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard en omvang gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 de inhoud van een gebouw:

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 de diepte van de woning:

de buitenwerks gemeten afstand tussen de voorgevel en de achtergevel van de woning.

2.7 peil:

  1. 1. in geaccidenteerd terrein (in de nabijheid van dijken): ten hoogste 15 cm boven het gemiddelde oorspronkelijke omliggende terrein;
  2. 2. in vlak terrein, voor zover dat oorspronkelijk hoger ligt dan de kruin van de weg: ten hoogste 15cm boven het oorspronkelijke terrein;
  3. 3. in vlak terrein, voor zover dat oorspronkelijk lager ligt dan de kruin van de weg: ten hoogste 15 cm boven de kruin van de weg.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschaps- En Cultuurhistorische Waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschaps- en cultuurhistorische waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. agrarisch (bedrijfsmatig) grondgebruik;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - karakteristiek komgebied': behoud en herstel van de openheid van de gronden;
  3. c. behoud en herstel van de waardevolle landschapselementen;
  4. d. behoud en herstel van cultuurhistorische waarden;
  5. e. bescherming van archeologische waarden;
  6. f. behoud en ontwikkeling van ecologische waarden;
  7. g. waterstaatkundige doeleinden;
  8. h. extensief recreatief medegebruik;
  9. i. paden en landwegen;
  10. j. bestaande perceelsontsluitingen;
  11. k. verkeersvoorzieningen;
  12. l. voorzieningen van openbaar nut;
  13. m. waterberging;

een en ander met de bijbehorende bouwwerken en voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in 3.1 mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 meter.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het gebruik van gronden als volkstuin;
  2. b. het gebruik van gronden voor het beoefenen van lawaaisporten;
  3. c. het gebruik van gronden voor agrarische doeleinden indien het betreft gronden waarop zich waardevolle landschapselementen bevinden;
  4. d. het gebruik van gronden voor de bewerking van grondstoffen ten behoeve het produceren van meststoffen;
  5. e. het gebruik van gronden voor het geplaatst houden van kampeermiddelen;
  6. f. het gebruik van gronden voor paardenbakken;
  7. g. het gebruik van gronden ten behoeve van boomgaarden, fruitkwekerijen en dergelijke;
  8. h. het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen binnen een afstand van 50 meter van het bestemmingsvlak 'Wonen'.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Bij de beslissing omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning kunnen Burgemeester en Wethouders nadere eisen stellen met betrekking tot de situering en maatvoering van bebouwing, indien en voor zover dit noodzakelijk is:

  1. a. om de ruimtelijke samenhang met de overige bebouwing veilig te stellen;
  2. b. om een milieuhygiënisch verantwoorde situering te bevorderen;
  3. c. om een onevenredige inbreuk op het aanwezige woon- en leefmilieu te voorkomen;
  4. d. om een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende terreinen te voorkomen.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in 4.2.4 onder b, teneinde de oppervlakte aan bijgebouwen bij een vrijstaande woning te vergroten tot maximaal 75 m2 ten behoeve van het houden van dieren of het onderbrengen van materialen voor het bewerken van gronden, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden.

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 5 Waarde - Archeologie 6

De voor "Waarde - Archeologie 6" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende te verwachten archeologische waarden

5.1 Bouwregels

5.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

Tot een met de bestemming 'Wonen' strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - woongebouw' (sw-woo) overeenkomstig de bestemming zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 opgenomen 'Landschapsinrichtingsplan (versie 1.0)' teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.

7.2 Voorwaardelijke verplichting sloop

De gronden en bouwwerken, anders dan de bestaande woning aan de Zandweg 6 te Ammerzoden, ter mogen in gebruik worden genomen overeenkomstig de bestemming 'Wonen' onder de voorwaarde dat de aanwezige, conform het VAB-beleid te slopen, voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, bebouwing en overig te amoveren voorzieningen op het perceel plaatselijk bekend Zandweg 6, kadastraal bekend gemeente Ammerzoden, sectie M, perceelnummer 1014 blijvend is geamoveerd.

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

8.1 overige zone - karakteristiek komgebied

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - karakteristiek komgebied' zijn specifieke regels van toepassing die zijn opgenomen in lid 3.1 en 3.4.1.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Algemeen

Het bevoegd gezag is, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling van deze regels kan worden afgeweken, bevoegd door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de regels gegeven inhoud, goothoogte, bebouwingshoogte tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. a. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische-, cultuurhistorische- of natuurwaarden;
  3. c. de verkeersaantrekkende werking mag niet toenemen.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, het plan te wijzigen bij het in geringe mate overschrijden van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee beoogd wordt een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken, mits daardoor geen belangen van derden onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Parkeernorm

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan "Buitengebied herziening 2015, Zandweg 6 Ammerzoden".

Bijlage Bij De Regels

Bijlage 1 Landschapsinrichtingsplan (Versie 1.0)

Bijlage 2 Gemeentelijke Parkeernormen

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Zandweg 6 is een (voormalig) melkveehouderijbedrijf aanwezig. De bebouwing op het bedrijf bestaat uit een bedrijfswoning, bedrijfsgebouwen, een mestsilo en kuilvoerplaten. Het agrarisch bedrijf heeft op deze locatie onvoldoende toekomstperspectief. Daarom heeft de initiatiefnemer in mei 2014 een plan ingediend om het erf opnieuw in te richten ten behoeve van woondoeleinden. Dit plan voorziet in het bestemmen van de bestaande bedrijfswoning als burgerwoning en het op basis van het VAB-beleid mogelijk maken van één woongebouw met daarin twee wooneenheden.

Het plangebied is gelegen in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied, binnendijks deel' waar de Zandweg 6 de bestemming 'Agrarisch gebied met landschaps- en cultuurhistorische waarden' en 'karakteristiek komgebied' heeft. De in het geldend bestemmingsplan opgenomen mogelijkheden om de agrarische bestemming te wijzigen naar een woonbestemming zijn in dit geval niet toereikend. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging Plangebied

De herontwikkeling vindt plaats aan de Zandweg 6, net buiten de kern Ammerzoden. Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Ammerzoden, Sectie M, nummer 1014. In afbeelding 1.1. en 1.2 wordt respectievelijk de ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Ammerzoden en de begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1129-VG01_0001.png"
Afbeelding 1.1: Ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1129-VG01_0002.png"

Afbeelding 1.2: Begrenzing plangebied

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied, binnendijks deel', welke is vastgesteld door de raad van de gemeente Maasdriel op 22 februari 2006 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland op 17 oktober 2006. Op dit bestemmingsplan is tevens de partiële herziening 'bestemmingsplan herziening 2009, reparatieplan' (door de raad op 26 januari 2012 vastgesteld) van toepassing.

Voor het plangebied is de bestemming 'Agrarisch gebied met landschaps- en cultuurhistorische waarden' met de aanduiding 'karakteristiek komgebied' en gedeeltelijk de gebiedsaanduiding 'waterberging zoekgebied' van toepassing. Om de bedrijfsgronden ligt een agrarisch bouwperceel. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor agrarisch bedrijfsmatig gebruik en het behoud en herstel van de openheid van de komgebieden. In afbeelding 1.3 is een uitsnede van de plankaart van het vigerend bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1129-VG01_0003.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1129-VG01_0004.png"

Afbeelding 1.3: Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingplan 'Buitengebied, binnendijks deel'

De gewenste herontwikkeling is niet mogelijk binnen de kaders van het vigerend bestemmingsplan. Om de ontwikkeling mogelijk te kunnen maken dient het bestemmingsplan te worden herzien.

1.4 Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan 'Buitengebied herziening 2015, Zandweg 6 Ammerzoden' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (plan idn. NL.IMRO.0263.BP1129-VG01);
  • regels.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij uitleg van verbeelding en planregels.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie in het plangebied omschreven waarna in hoofdstuk 3 de ontwikkeling waarin dit bestemmingsplan voorziet wordt beschreven. In hoofdstuk 4 wordt het ruimtelijk beleidskader beschreven wat van toepassing is op het plan. Vervolgens worden de milieu- en omgevingsaspecten in hoofdstuk 5 behandeld. Hoofdstuk 6 gaat in op de juridische aspecten/ plansystematiek. Tot slot wordt in de hoofdstukken 7 en 8 respectievelijk ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het plan en het vooroverleg, inspraak en zienswijzen.

Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie

2.1 De Ruimtelijke Structuur

Het plangebied ligt in het rivierenlandschap, met daarin de rivieren, dijken, oeverwallen en komgebieden. Op de oeverwallen zijn de oude vestigingsplaatsen (zoals Ammerzoden) ontstaan. Om het dorp heen liggen twee ringvormige linten (de oude middeleeuwse Maasdijken) met daaraan lintbebouwing. Deze ringvormige structuur volgt een oude riviermeander (de meersloot) als restant van een bedding van de Maas die tot 1354 op deze locatie lag. De meersloot heeft sinds de Middeleeuwen het stratenpatroon rondom Ammerzoden in sterke mate beïnvloed.

In de buitenste ring bevindt zich het buurtschap Wordragen, wat een van oudsher op woerden (kunstmatige woonheuvels) gesitueerde nederzetting betreft.

Rondom de oeverwallen liggen de komgebieden, deze gebieden worden gekenmerkt door grootschaligheid en openheid. Het zijn laaggelegen, meer natte gebieden die vaak gebruikt worden voor de melkveehouderij. In de jaren 50 en 60 van de vorige eeuw zijn in het kader van de ruilverkaveling linten van boerderijen gebouwd. De smalle perceeltjes verdwenen, een groot deel van de sloten werd gedempt en de begroeiing gekapt. Met de ruilverkaveling is het landschap door de aanleg van sloten in compartimenten verdeeld. Wat over bleef zijn grote percelen met weinig begroeiing. Het landschap is open met alleen boombeplanting, vooral essen, langs de wegen. Opgaand groen komt met name voor op de erven.

In afbeelding 2.1 worden de ringvormige structuur weergegeven. De gronden die gerekend worden tot buurtschap Worgdragen, het plangebied maakt onderdeel uit van deze buurtschap, worden hier tevens in weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1129-VG01_0005.png"

Afbeelding 2.1: Ligging buurtschap Wordragen, binnenste en buitenste ring

Het plangebied is gelegen aan de rand van buurtschap Worgdragen. Waar het landschap richting de buurtschap meer kleinschalig is, is aan de andere zijden (van de buurtschap af) het grootschalige open komlandschap aanwezig. Dit landschap kenmerkt zich door grote kavels, die met de ruilverkaveling ontstane slotenstructuur in compartimenten zijn verdeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1129-VG01_0006.png"

Afbeelding 2.2: Landschappelijke structuur

De bedrijfswoning aan de Zandweg 6 betreft een karakteristieke boerderij met mansardekap. Het bijgebouw is eenvoudig van opzet met een zadelkap. Het bijzondere karakter wordt voor een belangrijk deel bepaald door de begroeiing van beide gevels, maar ook de hoek waaronder beide gebouwen aan de weg staan doet haar werk. Voor het huis ligt de siertuin met een boomgroep, achter een ligusterheg.

Bij functieverandering van het erf wordt het behoud van de openheid nagestreefd. Ter versterking van de ruimtelijke structuur zal de herontwikkeling gepaard moeten gaan met nieuwe beplanting op en rond het erf, zodat het nieuwe erf als een groen eiland in het landschap verschijnt.

2.2 De Functionele Structuur

De dorpskern Ammerzoden heeft een overwegende woonfunctie. De bebouwing aan de twee ringen rondom Ammerzoden bestaat uit (agrarische) bedrijven afgewisseld met woningbouw. Ten noorden van de kern Ammerzoden ligt (gedeeltelijk deel uitmakend van de buitenste ring) de buurtschap Wordragen. De voornaamste functie in deze buurtschap is de agrarische functie. Zoals in het voorgaande aangegeven ligt het plangebied in deze buurtschap.

Direct tegenover het plangebied is een veehouderij (Zandweg 13) en verder noordwaarts van de Zandweg is een champignonkwekerij met recreatieve nevenactiviteiten (Zandweg 17) aanwezig.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Ruimtelijke Ontwikkeling

3.1.1 Algemeen

Het bouwblok aan de Zandweg 6, in het buitengebied van gemeente Maasdriel, heeft een bestemming ten behoeve van agrarische doeleinden. Een agrarisch bedrijf heeft op deze locatie onvoldoende toekomstperspectief. De bebouwing verkeert in matige staat en vanwege het ontbreken van een concrete vervolgfunctie wordt niet meer actief geïnvesteerd in het onderhoud van de bedrijfsbebouwing. Een nieuwe invulling is dan ook gewenst. Vanwege de bedrijfsbeëindiging is door de eigenaren (en bewoners) van het perceel een verzoek ingediend voor een nieuwe invulling van het perceel.

In de nieuwe situatie zal het plangebied opnieuw ingericht worden als woonperceel. De bestaande boerderij en het bijgebouw zijn zowel door de bouwwijze als de situering op het perceel karakteristiek voor het buitengebied en blijven om die reden met het nieuwe plan behouden. Naast deze bedrijfswoning met bijgebouw zijn op het agrarisch bouwblok nog vier opstallen aanwezig met een totale oppervlakte van circa 735 m2. Het regionale beleidskader (zie paragraaf 4.3) biedt de mogelijkheid om bij de sloop van 500-1.000 m2 een woongebouw van maximaal 750 m3 te realiseren. Daarbij geldt wel de voorwaarde dat de oppervlakte van het nieuwe woongebouw maximaal 50% bedraagt van de oppervlakte van de gesloopte bedrijfsgebouwen. Om de kwaliteit van huisvesting te kunnen garanderen geldt voor woongebouwen als aanvullende eis dat een wooneenheid een minimale omvang van 300 m3 moet hebben. In dit geval betekent dit dat in een woongebouw met een oppervlakte van maximaal 368 m2 (50% van 735 m2) en een inhoud van maximaal 750 m3 twee wooneenheden mogelijk gemaakt kunnen worden. De herinrichting van het perceel zal gepaard gaan met een zorgvuldige inpassing in het landschappelijke door de uitvoering van de inrichtingsschets zoals opgenomen in afbeelding 3.1 en bijlage 1.

3.1.2 Uitgangspunten herontwikkeling

Het nieuwe perceel zal conform de volgende uitgangspunten worden ingericht:

3.2 Verkeer En Parkeren

3.2.1 Verkeer

Het plangebied is gelegen aan de Zandweg en is goed bereikbaar. Via de Zandweg kan men in zuidelijke richting naar de kern Ammerzoden en noordwaarts via de Vamerenweg en de Kerkwijksekade naar Kerkwijk. Van hieruit is de N832 te bereiken.

Het perceel heeft in de huidige situatie drie onsluitingsmogelijkheden naar de Zandweg. In de nieuwe situatie zal maar één ontsluiting nodig en aanwezig zijn.

Met het planvoornemen zal de verkeersveiligheid verbeteren, omdat de functieverandering gepaard gaat met een afname in verkeersintensiteit en verandering van vrachtverkeer naar personenverkeer.

3.2.2 Parkeren

Op 9 april 2009 is door de gemeenteraad van Maasdriel het mobiliteitsplan Maasdriel 2020 vastgesteld, waarin de gemeente de parkeernormen voor nieuwe functies heeft bepaald. De ontwikkeling betreft het toevoegen van twee woningen, waarmee in totaal drie woningen op het perceel aanwezig zijn. Voor deze ruimtelijke ontwikkeling geldt een gemeentelijke parkeernorm van 2,0 parkeerplaatsen per woning.

Het nieuwe erf biedt voldoende ruimte om de parkeerbehoefte van 6 parkeerplaatsen op eigen terrein op te kunnen vangen. Conform de uitgangspunten zoals verwoord in paragraaf 3.1 zullen de benodigde 6 parkeerplaatsen zoveel mogelijk uit het zicht en met toepassing van halfverharding of grasklinkers worden aangelegd.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van het van belang zijnde het ruimtelijk rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Deze AMvB is het juridisch beleidskader van het Rijk en geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang.

Het Barro bewerkstelligt dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies.

Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder kent de in afbeelding 4.1 genoemde treden die achter elkaar moeten worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1129-VG01_0009.png"

Afbeelding 4.1: De Ladder voor duurzame verstedelijking

4.1.4 Doorwerking plangebied

De ladder duurzame verstedelijking is van toepassing bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een stedelijke ontwikkeling wordt op basis van artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Bro verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Ten aanzien van het vorenstaande wordt opgemerkt dat de Raad van State in diverse uitspraken richting heeft gegeven aan wat onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden verstaan. In een uitspraak van 24 december 2014 (201405237/1/R2) heeft de Raad van State geoordeeld dat een woningbouwontwikkeling van 8 woningen buiten de bebouwde kom niet voorziet in een woningbouwlocatie of een andere stedelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Om die reden werd de ontwikkeling van 8 woningen buiten de bebouwde kom niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.

Gezien de woningbouwaantallen waarin dit plan voorziet, twee extra wooneenheden ondergebracht in één woongebouw, wordt derhalve geconcludeerd dat ook geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is derhalve niet van toepassing op dit plan.

4.2 Provinciaal Beleid

Het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland is verwoord in de Omgevingsvisie Gelderland en de onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid juridisch wordt verankerd zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland. De Omgevingsvisie is op 9 juli 2014 vastgesteld en vervangt het Streekplan Gelderland 2005. Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld, deze verordening vervangt de Ruimtelijke Verordening Gelderland. De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening Gelderland zijn op 18 oktober 2014 in werking getreden en op 8 juli 2015 voor de onderdelen water en natuur geactualiseerd. In deze paragraaf vindt een toetsing van het initiatief plaats aan deze documenten.

4.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie bestaat uit een visie en verdiepings deel en bevat de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw.

In de Omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:

  • een duurzame economische structuurversterking,
  • het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.

Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied.

4.2.2 Doorwerking plangebied

Ingevolge de omgevingsvisie Gelderland, dienen functieveranderingen in het buitengebied te voldoen aan het beleidskader 'hergebruik vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied' van de regio Rivierenland. De toets van het planvoornemen aan het regionale beleidskader is weergegeven in paragraaf 4.3 van deze toelichting. Uit deze paragraaf blijkt dat het planvoornemen voldoet aan genoemd beleid.

4.2.3 Omgevingsverordening Gelderland

De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Met betrekking tot de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is artikel 2.2.2.1 (Wonen) van belang.

4.2.4 Doorwerking planvoornemen

Als motivering kan worden aangegeven dat voldaan wordt aan artikel 2.2.2.1 aangezien het Kwalitatief Woonprogramma met het stellen van de regio totalen rekening houdt met de woningen die worden gebouwd met gebruikmaking van het VAB beleid. Het Kwalitatief woonprogramma stelt daarbij geen kwalitatieve en kwantatieve grenzen aan de aantallen en kwalitatieve aspecten van de woningen die binnen Gelderland met VAB regeleling worden gerealiseerd. Daarnaast is het Kwalitatief Woonprogramma uitgewerkt in het gemeentelijk woningbouwprogramma, in paragraaf 4.4.2 wordt nader ingegaan op het gemeentelijk woningbouwprogramma. Zoals zal blijken uit paragraaf 4.4.2 past de bouw van het woongebouw binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma.

4.3 Regionaal Beleid

4.3.1 Beleidskader hergebruik vrijgekomen agrarische bebouwing

4.3.2 Doorwerking planvoornemen

Aan de voorwaarden van de beleidsnotitie 'hergebruik vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing', zoals hiervoor beschreven wordt voldaan. Hiertoe worden de volgende punten aangehaald, waarmee wordt aangetoond dat met het planvoornemen wordt voldaan aan deze beleidsnotitie:

  • het plan voornemen gaat gepaard met een sloop tussen de 500-1.000 m2 aan voormalige bedrijfsgebouwen. Conform de beleidsnotitie zal hiervoor een woongebouw van maximaal 750 m3 of in de plaats komen. Zoals ook weergegeven in paragraaf 3.1 wordt voldaan aan de voorwaarde dat de oppervlakte van het nieuwe woongebouw maximaal 50% bedraagt van de oppervlakte van de gesloopte bedrijfsgebouwen en bij realisatie van een woongebouw de wooneenheid een minimale omvang van 300 m3 heeft.
  • bij het realiseren van een woongebouw wordt met het nieuwe bestemmingsplan het bestaande bijgebouw met 30 m2 vergroot tot maximaal 130 m2. Dit bijgebouw komt ten dienste te staan van de bestaande woning en de twee wooneenheden. Hiermee wordt gebruik gemaakt van de in de beleidsnotitie gegeven mogelijkheden (80 m2 voor een woongebouw met 2 wooneenheden);
  • er is sprake van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied, die met vergunning is opgericht en minstens vijf jaar rechtmatig is gebruikt;
  • uit hoofdstuk 5 van deze toelichting blijkt dat met betrekking tot de functieverandering van het perceel geen sprake is van belemmeringen door wet- en regelgeving op het gebied van geluid, luchtkwaliteit, natuur, flora en fauna, externe veiligheid en geur;
  • met de nieuwe functie is geen sprake van een grote verkeersaantrekkende werking;
  • de nieuwe bebouwing wordt op een goede landschappelijke en stedenbouwkundig wijze ingepast in het buitengebied (zie ook paragraaf 3.1 van deze toelichting);
  • buitenopslag van goederen en stalling is niet aan de orde;
  • detailhandel is niet aan de orde.

4.4 Gemeentelijk Beleid

4.4.1 Structuurvisie en Plan-MER Maasdriel

4.4.2 Woningbouwprogramma gemeente Maasdriel 2015-2025

De gemeenten van Regio Rivierenland hebben zich ingespannen om gezamenlijk een regionaal woningbouwprogramma op te stellen. Hierbij is tegelijkertijd gewerkt aan het inventariseren van alle projecten, een methodiek voor de kwalitatieve toetsing van projecten en afspraken voor het actueel houden van het regionale woningbouwprogramma. De toetsing van alle projecten heeft inmiddels plaatsgevonden. Dit heeft geresulteerd in het regionale woningbouwprogramma 2015-2025.

Het woningbouwprogramma van de gemeente Maasdriel is vastgesteld in april 2016 en is afgestemd op de regionale afspraken.

In het woningbouwprogramma is rekening gehouden met de bouw van niet-projectmatige woningen. Het te bouwen woongebouw aan de Zandweg 6 wordt toegevoegd op incidentele basis en past binnen het aantal niet-projectmatige woningen dat daarvoor is gereserveerd.

4.4.3 Doorwerking planvoornemen

Het initiatief past binnen het gemeentelijk beleid zoals opgenomen in de Structuurvisie en is in overeenstemming met het gemeentelijk woningbouwprogramma en de daarin opgenomen aantallen voor niet-projectmatige woningbouw. Er is sprake van vervangende nieuwbouw binnen een lint, waar met de nieuwe invulling zo veel als mogelijk gepaard gaat met een versterking van de bestaande landschappelijke kwaliteiten. Door sloop van de aanwezige bedrijfsgebouwen verdwijnt de vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing. De voor het buitengebied karakteristieke bebouwing blijft behouden.

Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.

5.1 Milieuzonering

5.1.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen milieugevoelige functies en milieubelastende functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van milieugevoelige functies sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies onderling kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden. Deze uitgave bevat een lijst waarin per bedrijfssoort richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. Deze lijst beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie.

De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet (zullen) worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

5.1.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Het buitengebied wordt gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.

De richtafstanden behorende bij het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Milieucategorie Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m
5.1 500 m 300 m
5.2 700 m 500 m
5.3 1.000 m 700 m
6 1.500 m 1.000 m

5.1.3 Beoordeling

5.1.4 Conclusie

Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

5.2 Geluid (Wet Geluidhinder)

5.2.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een weg, spoorweg of industrieterrein of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidsgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

5.2.2 Beoordeling

Dit bestemmingsplan maakt de bouw van één nieuwe woongebouw ten behoeve twee wooneenheden en de omschakeling van een bedrijfswoning naar een burgerwoning mogelijk. Woningen worden in het kader van de Wgh aangemerkt als geluidsgevoelige objecten.

5.2.3 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de Wgh geen belemmering vormt voor de uitvoering van het planvoornemen.

5.3 Bodem

5.3.1 Algemeen

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

5.3.2 Beoordeling

5.3.3 Conclusie

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Algemeen

Op 15 november 2010 is de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) in werking getreden. De overheid wil een verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen en ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen voor plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Op grond van artikel 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.

5.4.2 Beoordeling

Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van een woongebouw voor 2 wooneenheden en het bestemmen van de bestaande bedrijfswoning als burgerwoning. In vergelijking met de categorieën van gevallen (1.500 woningen), kan op voorhand worden geconcludeerd dat in dit geval sprake is van een project dat 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Daarnaast worden woningen niet aangemerkt als gevoelige bestemmingen in het kader van het Besluit luchtkwaliteit

5.4.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.5 Externe Veiligheid

5.5.1 Algemeen

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met eventueel aanwezige externe risico's die de veiligheid negatief kunnen beïnvloeden. Hiertoe zijn de risico's gekwantificeerd door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde maar een oriënterende waarde die de personendichtheid binnen een invloedsgebied relateert aan een bepaalde maat voor risico aanvaarding.

5.5.2 Beoordeling

Middels de Risicokaart is beoordeeld of er risicobronnen in en rond het plangebied aanwezig zijn. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1129-VG01_0013.png"

Afbeelding 5.1: Uitsnede Risicokaart met daarin weergegeven het plangebied

5.5.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat in het kader van externe veiligheid geen belemmeringen aanwezig zijn ten aanzien van onderhavige ontwikkeling.

5.6 Geurhinder

5.6.1 Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. Voor diercategorieën waarvan de geuremissiefactor per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor dieren zonder geuremissiefactor, zoals melkkoeien en paarden, gelden minimaal de volgende aan te houden afstanden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit per 1 januari 2013 zijn veel veehouderijen onder de werkingssfeer van dit besluit komen te vallen. In het Activiteitenbesluit is voor geurhinder van veehouderijen hetzelfde beoordelingskader opgenomen als in de Wgv.

5.6.2 Geurverordening

De Wgv biedt de mogelijkheid aan gemeenten om andere dan de wettelijke normen te stellen, mits dit gewenst is vanwege de geursituatie. Wanneer er afwijkende normen worden vastgesteld moet dit gebeuren in een gemeentelijke geurverordening. Bij het opstellen van deze geurverordening worden de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderijen en de mogelijkheid om op relatief korte afstand van deze bedrijven woningen en andere geurgevoelige objecten te kunnen realiseren, afgewogen tegen de geurhinder voor geurgevoelige objecten.

Het plangebied valt onder de werking van de 'Verordening geurhinder en veehouderij', zoals de gemeenteraad van Maasdriel op 16 december 2010 heeft vastgesteld (3 maart 2011 inwerking getreden). In deze verordening is opgenomen voor het ontwikkelen van een nieuwe woning op gronden zoals het plangebied de wettelijk vastgelegde vaste afstanden van 50 meter kunnen worden verlaagd naar 25 meter. De voormalige bedrijfswoning valt buiten de werking van de geurverordening, omdat het hier gaat om woningen bij veehouderijen. Conform artikel 14 van de Wgv is voor deze bestaande woning een afstand van 50 meter van toepassing is.

5.6.3 Beoordeling

Door De Roever Omgevingsadvies is een geuronderzoek uitgevoerd. In het onderzoek is de volgende conclusie opgenomen.

'De ruimtelijke ontwikkelingen vinden plaats buiten de worst-case afstandscontouren van de omliggende veehouderijen. Wat betreft voorgrondbelasting is sprake van een acceptabel woon- en verblijfsklimaat. Ook op basis van de achtergrondbelasting is sprake van een acceptabel woon- en verblijfsklimaat.'

Voor een nadere toelichting op het vorenstaande wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage welke is opgenomen als bijlage 4 bij deze toelichting.

5.6.4 Conclusie

Op basis van het uitgevoerde geuronderzoek blijkt dat wordt voldaan aan de normen uit de gemeentelijke geurverordening. Het aspect geur vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.

5.7 Ecologie

5.7.1 Algemeen

De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig op provinciaal niveau gebiedsbescherming plaats door middel van het Nationaal Natuurnetwerk (voormalig Ecologische Hoofdstructuur/EHS).

5.7.2 Beoordeling

In verband met de ontwikkeling in het gebied is door Natuurbank Overijssel een Quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. De resultaten en conclusies uit dit onderzoek zijn verwerkt in deze paragraaf. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage welke is opgenomen in bijlage 5 bij deze toelichting.

5.7.3 Conclusie

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de Natuurbeschermingswet, het provinciaal beleid ten aanzien van natuur en de Flora- en faunawet geen belemmering vormen voor dit bestemmingsplan. Wel dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen en ook dient de woning tijdens de bouw in de actieve periode van vleermuizen (april-oktober) niet met een felle (bouw)lamp te worden verlicht.

5.8 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden

5.8.1 Archeologische waarden

5.8.2 Cultuurhistorie

5.8.3 Conclusie

Uit de toets aan het gemeentelijk archeologie beleid is gebleken dat voor het planvoornemen geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is. De te slopen bedrijfsgebouwen binnen het plangebied bevatten geen cultuurhistorische waarden.

5.9 Waterparagraaf

5.9.1 Beleid

5.9.2 Waterhuishoudkundige situatie plangebied

5.9.3 Oppervlaktewater

Binnen het nieuwe woonperceel is geen oppervlaktewater aanwezig. Op het achtererf is langs de oostelijke zijdelingse perceelsgrens een sloot aanwezig die in verbinding staat met de slotenstructuur van het buitengebied. Deze sloot is een restant van de afwateringsstructuur zoals aangelegd met de ruilverkaveling. Met het nieuwe plan zal de oorspronkelijke slotenstructuur worden hersteld door langs beide zijdelingse perceelsgrenzen van het nieuwe woonperceel en het achterland de sloten door te trekken. Met de aanleg van deze waterlopen wordt aangesloten bij de ambitie van het waterschap en de gemeente binnen het zoekgebied voor waterberging.

5.9.4 Afvalwater

Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden. Het vuile afvalwater zal op de bestaande riolering van de Zandweg geloosd worden.

5.9.5 Waterkwaliteit

Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden geen uitlogende materialen toegepast.

5.9.6 Beoordeling en conclusie

Met het realiseren van het planvoornemen zal het oppervlak aan verharding aanzienlijk verminderden wat een verbetering is voor de waterhuishoudkundige situatie. Doordat het planvoornemen gepaard gaat met een afname aan verharding en onder de vrijstellingsgrens van 1500 m2 blijft zijn er geen compensatie verplichtingen ten behoeve van waterberging. Het afvalwater wordt geloosd op het bestaande riool in de Zandweg. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden geen uitlogende materialen toegepast.

Er worden waterlopen aangelegd die aansluiten bij de ambitie van het waterschap en de gemeente binnen het zoekgebied voor waterberging.

Het waterschap Rivierenland is over dit plan geïnformeerd door gebruik te maken van de digitale watertoets. Uit de ingevoerde watertoets volgt dat sprake is van een ruimtelijk plan dat een geringe invloed heeft op de taken en belangen van het waterschap. Het waterschap heeft dan ook een postief advies afgegeven over dit plan. Het wateradvies van het waterschap is als bijlage 6 opgenomen bij deze toelichting.

5.10 Besluit Milieueffectrapportage

5.10.1 Algemeen

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.

Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij projecten die kleiner zijn dan de drempelwaarden uit lijst C en D beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook deze projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.

Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.

5.10.2 Beoordeling

Om te bepalen of sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtig plan, dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst C of D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.

5.10.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridisch Bestuurlijke Aspecten

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische bindende deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.

6.2 Plansystematiek

6.2.1 Algemeen

In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen in het plan komen overeen met de SVBP 2012. Qua inhoud van de regels is aangesloten bij de regeling zoals opgenomen in het geldend bestemmingsplan "buitengebied, binnendijks deel".

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  1. 1. Inleidende regels;
  2. 2. Bestemmingsregels;
  3. 3. Algemene regels;
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

6.2.2 Inleidende regels

  • Begrippen (Artikel 1):

In dit artikel zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels.

  • Wijze van meten (Artikel 2):

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakte- en inhoudsmaten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven van hoe de betreffende eisen voor wat betreft maatvoering begrepen moeten worden.

6.2.3 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de regels voor wat betreft de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
  • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, is hier vastgelegd;
  • Specifieke gebruiksregels: met deze regel wordt aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
  • Afwijken van de gebruiksregels: deze regel geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid toegekend om met omgevingsvergunning af te wijken van functies die in eerste aanleg strijdig zijn met de bestemmingsomschrijving of de specifieke gebruiksregels;

In paragraaf 6.3 worden de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen nader toegelicht.

6.2.4 Algemene regels

De op het plan van toepassing zijnde algemene regels worden beschreven in hoofdstuk 3. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 6):

Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van een bouwplan en op die wijze meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.

  • Algemene gebruiksregels ( Artikel 7):

In deze regel is aangegeven wat onder verboden gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming.

  • Algemene aanduidingsregels (Artikel 8):

In dit artikel zijn nadere regels opgenomen in verband met de ligging van het plangebied binnen het zogenoemde karakteristieke komgebied.

  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 9):

In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen zijn, indien dit noodzakelijk wordt geacht, aangegeven.

  • Algemene wijzigingsregels (Artikel 10):

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven onder welke titel het plan bekend staat.

6.3 Bestemmingen

Inhoudelijk sluiten de bestemmingsregels zoveel mogelijk aan bij de huidige regels in het bestemmingsplan Buitengebied. Ten aanzien van de gebruiksmogelijkheden wordt uitgegaan van directe toelating van alle gewenste functies. Dit betekent concreet dat naast het positief bestemmen van alle bestaande functies ook alle in de toekomst gewenste functies direct worden toegelaten. Welke functies waar toegelaten worden is een planologische keuze. Dit betekent dat na inwerkingtreding van het bestemmingsplan geen tot weinig ruimte is voor een wijziging in deze gewenste functies.

Hierna worden de binnen dit plan voorkomende bestemmingen kort toegelicht.

Agrarisch met waarden - Landschaps- en cultuurhistorische waarden ( Artikel 3)

Met dit bestemmingsplan wordt het gehele agrarisch bouwperceel aan de Zandweg 6 verwijderd. De gronden die in de huidige situatie wel behoren tot dit agrarisch bouwperceel maar niet tot het toekomstig woonerf, is de bestemming 'Agrarisch metwaarden - Landschaps- en cultuurhistorische waarden' gelegd.

Gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschaps- en cultuurhistorische waarden' zijn onder andere bedoeld voor agrarisch (bedrijfsmatig) grondgebruik, behoud en herstel van de waardevolle landschapselementen, extensief recreatief medegebruik, paden en landwegen en waterberging. Qua bouwwerken zijn binnen deze bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan tot een maximale bouwhoogte van 2 meter.

Wonen (Artikel 4)

De bestemming 'Wonen' is toegekend aan het woonerf waarop zich de vrijstaande woning bevindt en waarop het woongebouw gebouwd zal gaan worden. Gronden met de bestemming 'Wonen' zijn onder meer bestemd voor woningen met de bijbehorende bouwwerken en voorzieningen, zoals tuinen, erven, parkeervoorzieningen, watergangen waterretentievoorzieningen en voorzieningen voor waterzuivering en -infiltratie.

Qua bouwregels is onderscheid gemaakt in een algemene bouwregel, bouwregels voor het nieuwe woongebouw, regels voor de vrijstaande woning en regels voor bijgebouwen, aan- en uitbouwen. Tevens zijn binnen deze bestemming bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.

Waarde - Archeologie 6 (Artikel 5)

De bescherming en veiligstelling van de op en in deze gronden mogelijk voorkomende archeologische waarden is geregeld middels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6'. In de regels van deze dubbelbestemming is -samengevat- bepaald dat bij bouw- en grondwerkzaamheden dieper dan 30 centimeter en met een oppervlakte groter dan 5.000 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

7.1 Kostenverhaal

Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkeling is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit (het bestemmingsplan) waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12 lid 2 kan de gemeenteraad van de gemeente Maasdriel besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c is voldaan.

In het voorliggende geval wordt voor de vaststelling van het bestemmingsplan een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Maasdriel. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

7.2 Financiële Haalbaarheid

Initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. De planologische ontwikkeling leidt tot een waardevermeerdering van de grond. De kosten die initiatiefnemer maakt zijn een investering ten einde de waardevermeerdering te kunnen realiseren. Wanneer de kosten en opbrengsten naast elkaar worden gelegd is er sprake van een positief saldo. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

Hoofdstuk 8 Vooroverleg, Inspraak & Procedure

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter inzage gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.1 Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Gelderland

Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan de provincie Gelderland. De provincie heeft geen noodzaak gezien tot het geven van een vooroverlegreactie.

8.1.3 Waterschap Rivierenland

Het Waterschap Rivierenland is geïnformeerd via de digitale watertoets. Zoals aangegeven in 5.9.6 heeft het waterschap een positief advies gegeven over dit plan.

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. In het kader van onderhavig bestemmingsplan vindt geen inspraak plaats.

8.3 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 t/m 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan heeft in dat kader van 10 november 2016 tot en met 21 december 2016 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ontvangen. Het plan is op 30 maart 2017 dan ook ongewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad van Maasdriel.

8.4 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.

Bijlage 1 Inrichtingsschets (Versie 1.0)

Bijlage 1 Inrichtingsschets (versie 1.0)

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek

Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 4 Geuronderzoek

Bijlage 4 Geuronderzoek

Bijlage 5 Quickscan Natuurwaardenonderzoek

Bijlage 5 Quickscan Natuurwaardenonderzoek

Bijlage 6 Wateradvies Waterschap

Bijlage 6 Wateradvies waterschap