Kerkdriel herziening 2021, Leijensteinstraat 20-22
Bestemmingsplan - Gemeente Maasdriel
Vastgesteld op 08-07-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan "Kerkdriel herziening 2021, Leijensteinstraat 20-22" met identificatienummer NL.IMRO.0263.BP1180-VG01 van de gemeente Maasdriel;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aan huis verbonden bedrijf
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang zodanig is dat de activiteit in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.
1.4 aan huis verbonden beroep
het uitoefenen van een beroep of het bedrijfsmatig verlenen van diensten in de woning met de daarbij behorende bijgebouwen, bijvoorbeeld op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch of ontwerptechnisch gebied, waarvan de omvang dusdanig is dat de activiteit in een woning en/of daarbij behorende andere gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;
1.5 aan- of uitbouw
een ruimte die aan het hoofdgebouw is gebouwd, die functioneel één geheel vormt met het hoofdgebouw, maar die ruimtelijk een ondergeschikte aanvulling vormt op het hoofdgebouw.
1.6 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.7 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.8 achtererf
achterkant van een bij het hoofdgebouw behorende deel van het erf vanaf 1 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;
1.9 ambachtelijk bedrijf
Een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen, alsook in verband hiermee en als nevenactiviteit van ondergeschikt belang- het verkopen en/of leveren van goederen.
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.11 bed & breakfast
een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een primair toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, waarbij de bed & breakfast ondergeschikt is aan de hoofdfunctie, met dien verstande dat:
- a. ondergeschikt zakelijk verblijf ook is toegestaan mits:
- 1. maximaal één persoon per kamer is toegestaan;
- 2. zakelijk verblijf alleen kan plaatsvinden op doordeweekse dagen;
1.12 bedrijf
Een inrichting, waarbinnen bedrijfsactiviteiten plaatsvinden vergelijkbaar met of zoals opgenomen in bijlage 1 Staat van inrichtingen.
1.13 begane grond
de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder;
1.14 bestaand
Bestaand en/of vergund op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.15 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.16 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.17 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en op de grond staand bouwwerk met een dak.
1.18 bijgebouw
een vrijstaand of aan het hoofdgebouw aangebouwd gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw.
1.19 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.20 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.21 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een kelder en de ruimte(n) in de kap;
1.22 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.23 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.24 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.25 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.26 bouwwijze
De wijze van bouwen van een woning, te weten vrijstaand, twee-aaneen, aaneengebouwd of gestapeld, waarbij:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' wordt het hoofdgebouw van een woning niet begrensd door scheidsmuren van andere hoofdgebouwen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' wordt het hoofdgebouw van een woning naar één zijde door een scheidsmuur van een naastgelegen hoofdgebouw begrensd;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' wordt hoofdgebouw van een woning naar twee zijden door scheidsmuren van naastgelegen hoofdgebouwen begrensd, met uitzondering van de hoofdgebouwen die de aldus gevormde rij beëindigen;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' wordt in één gebouw, bestaande uit meer lagen, meer woningen gebouwd.
1.27 coffeeshop
Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse en het verstrekken van verdovende en/of hallucinerende stoffen, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide kleine etenswaren.
1.28 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.29 discotheek
Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen.
1.30 evenement
een activiteit, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, sportieve, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden;
1.31 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.32 hoofdgebouw
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.33 gestapeld
woningen boven een andere woning of functie.
1.34 horeca
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt.
de horecabedrijven zijn in drie categorieën te onderscheiden:
- a. categorie 1: vormen van horeca-activiteiten waar in hoofdzaak maaltijden, (alcoholische) dranken en/of logies worden verstrekt en waarvan de exploitatie doorgaans in de avonduren of zowel overdag als in de avonduren plaatsvindt, zoals een café, restaurant, hotel en pension;
- b. categorie 2: vormen van horeca-activiteiten die qua exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen, waar naast kleinere etenswaren in hoofdzaak alcoholvrije dranken worden verstrekt, en waarvan de exploitatie zowel overdag als in de vroege avonduren plaatsvindt, zoals een lunchroom, broodjeszaak, ijssalon, cafetaria, snackbar, automatiek, afhaalrestaurant;
- c. categorie 3: vormen van horeca-activiteiten waarbij in hoofdzaak alcoholische drank wordt verstrekt en waarvan de exploitatie doorgaans in de avonduren plaatsvindt, een aantasting van het woon- en leefklimaat veroorzaakt en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, zoals discotheken en coffeeshops.
1.35 kelder
een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,5 meter boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen;
1.36 kinderdagverblijf
opvang van kinderen in een crèche of daarmee vergelijkbaar verblijf, gedurende één of meerdere dagdelen per week, het hele jaar door;
1.37 maatschappelijk
Voorzieningen ten behoeve van openbaar bestuur, religie, verenigingsleven, cultuur, onderwijs, opvoeding, gezondheidszorg en openbare dienstverlening;
1.38 nevenactiviteit
een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel.
1.39 (openbare) nutsvoorziening
Een bouwwerk dat ten dienste staat van het openbaar energietransport dan wel de telecommunicatie, zoals een schakelkast, een elektriciteitshuisje en een verdeelstation.
1.40 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.41 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met maximaal één gesloten wand;
1.42 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.43 portiek
overdekte ruimte voor de ingang van een gebouw of leidend naar de ingang van een gebouw;
1.44 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch / pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.45 serre
Een overwegend uit glas bestaande overdekte gesloten uitbouw, die tenminste aan twee zijden transparant van karakter is;
1.46 standplaats
een openbare (voor het publiek toegankelijke) en in de openlucht gelegen plaats voor het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, waarbij gebruik wordt gemaakt van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen, een stal of een tafel;
1.47 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de meest gezichtsbepalende gevel;
1.48 vrijstaande woning
Een woning waarvan het hoofdgebouw niet direct is verbonden met het hoofdgebouw van een aangrenzende woning.
1.49 woning
een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden, met de daarbij behorende niet voor bewoning bestemde bergingen, stallingsruimten alsmede kantoor- en/of praktijkruimten, welke in de woning worden opgericht dan wel daaraan worden aangebouwd;
1.50 zakelijke dienstverlening
dienstverlening door een bedrijf met uitsluitend of in hoofdzaak een verzorgende taak met een publieksaantrekkende functie, zoals een wasserette, kapsalon, schoonheidssalon, autorijschool, videotheek, uitzendbureau, reisbureau, bank, hypotheekverstrekker, postkantoor, telefoon-/ telegraaf-/ telexdienst, makelaarskantoor, fotoatelier (inclusief ontwikkelen), kopieerservicebedrijf, schoenreparatiebedrijf, alsmede naar aard en uitstraling overeenkomstige bedrijven.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.3 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de diepte van een woning
De buitenwerks gemeten afstand tussen de voorgevel en de achtergevel van de woning.
2.7 het bebouwingspercentage
Het percentage van een bouwperceel dat met bebouwing mag worden bebouwd.
2.8 peil
- a. in geaccidenteerd terrein (in de nabijheid van dijken): ten hoogste 15 cm boven het gemiddelde oorspronkelijke omliggende terrein;
- b. in vlak terrein, voor zover dat oorspronkelijk hoger ligt dan de kruin van de weg: ten hoogste 15 cm boven het oorspronkelijke terrein;
- c. in vlak terrein, voor zover dat oorspronkelijk lager ligt dan de kruin van de weg: ten hoogste 15 cm boven de kruin van de weg.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. aan huis verbonden beroep;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische waarden': voor het behoud en herstel van de aanwezige archeologische waarden;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' uitsluitend parkeervoorziening
met de bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, watergangen waterretentievoorzieningen en voorzieningen voor waterzuivering en -infiltratie.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Nadere eisen
Bij de beslissing omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen met betrekking tot de situering en maatvoering van bebouwing, indien en voor zover dit noodzakelijk is:
- a. om de ruimtelijke samenhang met de overige bebouwing veilig te stellen;
- b. om een milieuhygiënisch verantwoorde situering te bevorderen;
- c. om een onevenredige inbreuk op het aanwezige woon- en leefmilieu te voorkomen;
- d. om een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende terreinen te voorkomen.
3.5 Voorwaardelijke verplichting
3.6 Specifieke gebruiksregels
3.7 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Archeologie 3
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende te verwachten archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met deze bestemming wijzigen door:
- a. de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:
- 1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- 2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet;
- b. de onderlinge begrenzing tussen verschillende dubbelbestemmingen te verschuiven.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 6
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende te verwachten archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met deze bestemming wijzigen door:
- a. de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:
- 1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- 2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet;
- b. de onderlinge begrenzing tussen verschillende dubbelbestemmingen te verschuiven.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
7.1 vrijwaringszone - radar
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Verboden gebruik gronden en opstallen
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
- a. een seksinrichting;
- b. zelfstandige bewoning, waar het betreft vrijstaande bijgebouwen;
- c. het huisvesten van tijdelijke werknemers, uitgezonderd bestaande (op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan) vormen van huisvesting van tijdelijke werknemers, welke mogen worden voortgezet, met dien verstande dat na beëindiging van het gebruik voor huisvesting van tijdelijke werknemers, waaronder begrepen wordt dat gedurende 2 jaar deze functie daadwerkelijk niet meer is uitgeoefend, de bestemming onomkeerbaar uitgaat van alleen de overige in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
- d. het uitoefenen van een bed & breakfast;
- e. het houden van evenementen;
- f. het uitoefenen van een kinderdagverblijf;
- g. als opslag-, stort- en of lozingsplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen, grond, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
8.2 Gebruik gronden voor standplaatsen
De voor het publiek toegankelijke gronden binnen het plan mogen worden gebruikt als standplaats.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Algemene afwijking tot 10%
Het bevoegd gezag kan, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling van deze regels omgevingsvergunning kan worden verleend, omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.
9.2 Algemene afwijking openbare nutsvoorziening, openbaar vervoer of weg- en railverkeer
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het oprichten van een gebouw ten behoeve van een openbare nutsvoorziening, het openbaar vervoer of het weg- en railverkeer, mits de bebouwde oppervlakte niet meer dan 25 m² en de hoogte niet meer dan 5 m bedraagt.
9.3 Afwijking mantelzorgvoorzieningen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 8.1 onder b. vervatte verbod ten behoeve van de realisering van een mantelzorgvoorziening in een vrijstaand bijgebouw in de vorm van een tijdelijke woonunit, zoals een portacabin of container, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- a. de behoefte aan mantelzorg is aangetoond;
- b. de mantelzorgvoorziening is bedoeld voor de huisvesting van één huishouden;
- c. de waarden en belangen van derden mogen niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
- d. er mag geen zelfstandige woning ontstaan, na beëindiging van de mantelzorgsituatie dient de tijdelijke woonunit weer verwijderd te worden. Bij de mantelzorgvoorziening mogen geen afzonderlijke bijgebouwen worden opgericht. De bepaling over het maximaal oppervlak aan bijgebouwen, waaronder de mantelzorg voorziening, bij de woning blijft van kracht.
9.4 Afwijking huisvesting tijdelijke werknemers
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 8.1 onder c, vervatte verbod ten behoeve van het huisvesten van tijdelijke werknemers, mits:
- a. Huisvesten van tijdelijke arbeidskrachten, niet zijnde geconcentreerde huisvesting, mits één en ander past binnen de gestelde randvoorwaarden en uitgangspunten die zijn gesteld in het 'Beleid huisvesting arbeidsmigranten 2019' dat op 16 april 2020 is vastgesteld of de rechtsopvolger van deze beleidsregel.
- b. Bij de beslissing omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning kan het college van burgemeester en wethouders voorwaarden stellen met betrekking tot de situering en maatvoering van bebouwing, indien en voor zover dit noodzakelijk is:
- 1. om de ruimtelijke samenhang met de overige bebouwing veilig te stellen;
- c. om een milieuhygiënisch verantwoorde situering te bevorderen;
- d. om een onevenredige inbreuk op het aanwezige woon- en leefmilieu te voorkomen;
- e. om een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende terreinen te voorkomen.
9.5 Afwijking bed & breakfast
Het bevoegd gezag is door middel van een omgevingsvergunning bevoegd af te wijken van het in artikel 8.1 onder d, vervatte verbod ten behoeve van het uitoefenen van een bed & breakfast, uitsluitend op de tot 'Wonen' aangewezen gronden, mits,
- a. de woonfunctie als hoofdfunctie gehandhaafd blijft, waarbij de oppervlakte die wordt gebruikt voor bed & breakfast maximaal 40% van het vloeroppervlak van de (bedrijfs)woning of het aangebouwde bijgebouw bedraagt, met een maximum van 50 m²;
- b. de bed & breakfast binnen de bestaande bebouwingsmogelijkheden wordt gerealiseerd;
- c. ten behoeve van de bed & breakfast in voldoende parkeergelegenheid en bergingsmogelijkheden op het eigen perceel wordt voorzien;
- d. er geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden en de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven ontstaan.
9.6 Afwijking evenementen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 8.1 onder e, vervatte verbod ten behoeve van het toestaan van evenementen, onder de volgende voorwaarden:
- a. het evenement duurt maximaal 7 dagen, inclusief opbouwen, inrichten, afbreken en opruimen;
- b. er mogen niet meer dan 5 evenementen per jaar plaatsvinden;
- c. er vindt geen horeca ter plaatse plaats, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement;
- d. er vindt geen detailhandel ter plaatse plaats, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement, met uitzondering van vlooien- en/of rommelmarkten;
- e. er treden geen onomkeerbare gevolgen voor het landschap op;
- f. de belangen van de betreffende bestemmingen worden niet onevenredig aangetast;
- g. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- h. belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
- i. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in de omgeving aanwezige architectonische, cultuurhistorische of natuurwaarden;
- j. de belangen van in de nabijheid gelegen functies verzetten zich niet tegen het gebruik van de betreffende bestemmingen voor het evenement.
9.7 Afwijking kinderdagverblijf
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 8.1 onder f, vervatte verbod ten behoeve van het uitoefenen van een kinderdagverblijf bij een (bedrijfs)woning, mits:
- a. de hoofdfunctie gehandhaafd blijft, waarbij de oppervlakte die wordt gebruikt voor het kinderdagverblijf maximaal 40% van het vloeroppervlak van de (bedrijfs)woning en het aangebouwde bijgebouw bedraagt, met een maximum van 50 m²;
- b. het kinderdagverblijf binnen de bestaande bebouwingsmogelijkheden wordt gerealiseerd;
- c. de verkeersintensiteit en inrichting van de weg, waaraan het kinderdagverblijf is gelegen, van dien aard zijn, dat het gebruik voor het brengen en halen van de kinderen de verkeersveiligheid niet in de weg staat;
- d. ten behoeve van het kinderdagverblijf in voldoende parkeergelegenheid en bergingsmogelijkheden op het eigen perceel wordt voorzien;
- e. er geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden en de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven ontstaan;
- f. uit de noodzakelijke milieu- en/of andere onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het gebruik als kinderdagverblijf.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Overschrijden bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan te wijzigen bij het in geringe mate overschrijden van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee beoogd wordt een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken, mits daardoor geen belangen van derden onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Bij het stellen van nadere eisen, worden in ieder geval de volgende procedureregels in acht genomen:
- a. het ontwerp-besluit ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende zes weken voor belanghebbenden ter inzage ter gemeentesecretarie;
- b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid;
- c. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent de aanvraag of het ontwerpbesluit kunnen indienen bij burgemeester en wethouders;
- d. indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt het besluit met redenen omkleed;
- e. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen - enkelvoudige bestemmingen
Voor zover voor gronden tevens een dubbelbestemming en/of gebiedsaanduiding geldt, dienen bij toepassing van de gebruiks-, bebouwings-, afwijkings- en wijzigingsregels en omgevingsvergunningplichtige werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen de regels van de dubbelbestemming(en) en/of gebiedsaanduiding(en) in acht te worden genomen.
12.2 Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen onderling
Voor zover de in deze regels opgenomen dubbelbestemmingen en/of gebiedsaanduidingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, gelden:
- a. in de eerste plaats de regels van de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 6';
- b. in de tweede plaats de regels van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar'.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan, 'Kerkdriel herziening 2021, Leijensteinstraat 20-22'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens om aan de Leijensteinstraat 20-22 (vanaf hier: het plangebied), 15 particuliere huurwoningen te realiseren en de bestaande voormalige agrarische bedrijfswoning te herbestemmen als burgerwoning. Het plangebied gaat ruimte bieden voor een appartementencomplex met 11 appartementen en vier twee-onder-een-kapwoningen. De beoogde ontwikkeling past niet binnen het nu geldend bestemmingsplan. Om het plan alsnog mogelijk te maken is het noodzakelijk om het bestemmingsplan te herzien. Voorliggend plan voorziet hierin.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Kerkdriel op circa 50 meter van het dorpscentrum. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 3.750 m² en staat kadastraal bekend als gemeente Maasdriel, sectie N, nummers 1844 en 1845. Het plangebied ligt in een wijk met een diversiteit aan bebouwing. Aan de noordzijde wordt het plangebied direct begrenst door de achtertuinen van woningen aan de Bernhardstraat en eveneens door een achtertuin van een woning aan de Leijensteinstraat. Aan de oostzijde wordt het begrenst door de Leijensteinstraat en tegenovergelegen bebouwing. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan het perceel van een vrijstaande woning met tuin. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door het perceel van woonzorgcomplex De Leyenstein. Op afbeelding 1.1 wordt de ligging en globale begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding, behorende bij dit bestemmingsplan.
Afbeelding 1.1: Ligging en globale begrenzing plangebied (bron: Google Maps)
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Kerkdriel en Hoenzadriel 2013". Dit bestemmingsplan is op 30 januari 2014 vastgesteld door de raad van de gemeente Maasdriel. In dit bestemmingsplan is het plangebied bestemd als 'Gemengd – voormalige (agrarische) bedrijfsbebouwing'. Ook zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde -Archeologie 3', 'Waarde -Archeologie 6' en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar' van toepassing. Voor de bestaande bedrijfswoning zijn de aanduidingen 'bedrijfswoning' en 'maximum goothoogte 6' opgenomen.
Op grond van de bestemming 'Gemengd – voormalige (agrarische) bedrijfsbebouwing' is enkel een doelmatig gebruik van de bestaande voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen toegestaan. Tevens is het gebruik van een burgerwoning binnen de aanduiding 'bedrijfswoning' niet toegestaan. In dit bestemmingsplan zijn geen afwijkings- of wijzigingsmogelijkheden opgenomen, waarmee het initiatief mogelijk kan worden gemaakt. Om het initiatief alsnog mogelijk te maken dient het bestemmingsplan te worden herzien. Afbeelding 1.2 geeft de verbeelding weer van het vigerende bestemmingsplan. Met de rode lijn is het plangebied weergegeven.
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingplan (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
Paraplubestemmingsplan Parkeren 2018
Op 6 juni 2018 is voor het gehele grondgebied van de gemeente Maasdriel een partiële herziening met de naam 'paraplubestemmingsplan parkeren 2018' vastgesteld.
In het 'paraplubestemmingsplan parkeren 2018' is bepaald dat een omgevingsvergunning voor bouwen of veranderen van functie slechts wordt verleend als vast staat dat voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de beleidsregels van het 'Mobiliteitsplan Maasdriel 2020' wordt gerealiseerd. De toets aan het 'Mobiliteitsplan Maasdriel 2020' is verder uitgewerkt in paragraaf 4.11 van deze toelichting.
Parapluherziening verkamering woningen 2020
Op 8 oktober 2020 is voor de gehele bebouwde kom van kerkdriel een parapluherziening partiële herziening met de naam 'Parapluherziening verkamering woningen 2020' vastgesteld.
In de 'Parapluherziening verkamering woningen 2020' is bepaald dat het gebruik van bedrijfswoningen, dienstwoningen, woningen en/of wooneenheden anders dan voor de huisvesting van één huishouden, waaronder in ieder geval wordt begrepen kamerverhuur en het gebruik voor zorg- en begeleidingsafhankelijke bewoning als strijdig met het geldend bestemmingsplan wordt bevonden, tenzij het op legale wijze tot stand is gekomen.
1.4 Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan "Kerkdriel herziening 2021, Leijensteinstraat 20-22" bestaat uit de volgende stukken:
- toelichting;
- verbeelding (plan idn. NL.IMRO.0263.BP1180-VG01);
- regels.
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij uitleg van verbeelding en planregels.
1.5 Leeswijzer
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken en enkele bijlagen. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.). Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Planbeschrijving', dit hoofdstuk gaat in op de beschrijving van de huidige en toekomstige situatie in het plangebied. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hier wordt beschreven en verantwoord hoe hetgeen in voorliggend plan is beschreven juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit plan wordt ingegaan op het (voor)overleg, inspraak en de procedure.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Kerkdriel
Het dorp Kerkdriel is gelegen aan de Maas en behoort tot de gemeente Maasdriel. Kerkdriel ontstond in de vroege middeleeuwen op een stroomrug van de Maas. Geleidelijk ontwikkelde zich een dorp langs drie evenwijdig aan de dijk verlopende straten. In de jaren '30 van de 20e eeuw zijn de Maasmeanders, waaraan ook Kerkdriel ligt, in het kader van de Maasverbeteringswerken afgesneden van de Maas. De Maas kwam daarbij verder van het dorp af te liggen. Het dorp is hierna gestaag gegroeid. Tijdens de Tweede Wereldoorlog is veel schade in het dorp aangericht. In de jaren '50 breidde Kerkdriel zich vervolgens verder uit. Deze uitbreiding vond met name richting het westen plaats. Zandwinning aan de oostzijde van het dorp zorgde voor het ontstaan van waterplassen en waar later een grote jachthaven werd aangelegd.
2.2 Huidige Situatie Plangebied
Het plangebied ligt aan een aanloopstraat naar het dorpscentrum. De percelen rondom het plangebied hebben woonbestemmingen, maatschappelijke, gemengde en bedrijfsbestemmingen. Het gebied heeft echter overwegend een woonfunctie.
Het bebouwingsbeeld kenmerkt zich voornamelijk door vrijstaande woningen en aaneengeschakelde woningen uit de jaren '70 en '80. Het aangrenzende zorgcentrum, dat in 2008 gebouwd is, is tezamen met soortgelijke bouw daarachter een betrekkelijke nieuwkomer. De gebouwen rond het plangebied hebben een bouwhoogte van ongeveer 7 meter. Alleen het zorgcentrum steekt hier aan de westzijde van het plangebied met circa 12 meter bovenuit.
Het plangebied zelf betreft een voormalige agrarische bedrijfslocatie in de vorm van een champignonkwekerij. In de huidige situatie betreft het een ruim opgezet (bedrijfs)erf, waarop een bedrijfswoning en twee bedrijfsgebouwen staan. De bestaande begroeiing bestaat vooral uit grasgazon en een erfafscheiding dat bestaat uit een middelhoog- tot manshoge heg.
2.3 Toekomstige Situatie Plangebied
2.3.1 Stedenbouw
Het plangebied wordt ontwikkeld naar een nieuwe woonlocatie. De bestaande woning blijft behouden. Het overig deel van het plangebied maakt plaats voor een appartementencomplex, vier twee-onder-een-kapwoningen. De bestaande (voormalige agrarische) bedrijfsgebouwen worden gesloopt.
Het nieuwe appartementencomplex komt tegenover het bestaande woonzorgcentrum De Leyenstein. De appartementen in het appartementencomplex zijn beschikbaar voor meerdere doelgroepen, echter op de korte termijn voornamelijk bedoeld voor senioren. De appartementen zijn hierbij geschikt voor mensen met - en voor mensen zonder een zorgvraag.
Met de omvang en de bouwhoogte van twee en deels een derde bouwlaag, wordt een overgang gecreëerd in bouwmassa en nokhoogte tussen het zorgcentrum, de omgeving en de grondgebonden woningen aan de Leijensteinstraat.
De geplande vier twee-onder-één-kap woningen worden met de voorzijde aan de Leijensteinstraat gebouwd aansluitend op de aanwezige bebouwingsstructuur en stedenbouwkundige korrel. Met deze positie van de woningen op de percelen worden de rooilijnen langs de Leijensteinstraat aangehouden. De twee-onder-een-kapwoningen komen op de particuliere huurmarkt.
Voor het plangebied is een stedenbouwkundig ontwerp opgesteld die toeziet op de bouw van appartementen en twee-onder-een-kapwoningen. In het ontwerp is de situering van de nieuwe gebouwen en de voorlopige bouwtekeningen van de nieuwe woningen uitgewerkt. Het ontwerp is aan de welstandscommissie voorgelegd, die een positief advies heeft uitgebracht. In afbeelding 2.2 is een 3D impressie van de toekomstige situatie in het plangebied.
Afbeelding 2.1: indicatieve 3D impressie nieuwe situatie plangebied
2.3.2 Verkeer en parkeren
De twee-onder-één-kapwoningen worden via de Leijensteinstraat ontsloten. Het parkeren van deze grondgebonden woningen vindt overwegend plaats op eigen terrein. Het appartementencomplex sluit aan op de bestaande ontsluiting van het tegenoverliggende zorgcentrum. Aan de overzijde van het appartementencomplex is een parkeerplaats van het zorgcentrum aanwezig die via het terrein van de woningstichting in verbinding staat met het openbare wegennetwerk. Over het gebruik van dit terrein door het verkeer van het appartementencomplex zijn afspraken gemaakt die notarieel zijn vastgelegd met de eigenaar (de woningstichting). Bij het appartementengebouw wordt een semi-openbaar parkeerterrein met minimaal 34,5 parkeerplaatsen gerealiseerd. Hiermee worden de voor het appartementencomplex benodigde parkeervoorzieningen op eigen terrein gesitueerd. In paragraaf 4.11 is een nadere verantwoording opgenomen van de verkeersafwikkeling en parkeergelegenheid van het planvoornemen.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van het van belang zijnde het ruimtelijk rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:
- Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- Duurzaam economisch groeipotentieel;
- Sterke en gezonde steden en regio's;
- Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren.In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
- Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Deze AMvB is het juridisch beleidskader van het Rijk en geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang.
Het Barro bewerkstelligt dat nationale ruimtelijke belangen die doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in het Natuurnetwerk Nederland (NNN), of met het vrijwaren van functies. Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.
De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) geeft uitwerking aan enkele bepalingen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Op 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorgevoerd (artikel 3.1.6 lid 2 – 4 Bro). Voorheen bestond de ladder uit drie treden, dat is nu niet meer het geval. Wel moet de behoefte van de ontwikkeling nog worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet ook gemotiveerd worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand gebied kan worden gerealiseerd.
3.1.4 Doorwerking bestemmingsplan
Met het planvoornemen is sprake van een lokale ontwikkeling waar geen nationale belangen mee zijn gemoeid zoals verwoord in de SVIR.
Een nationaal belang die in de omgeving van Kerkdriel speelt is; versterking van de primaire waterkeringen (hoogwaterbeschermingsprogramma) en het samen met de decentrale overheden uitvoeren van een integrale strategie voor het rivierengebied. Het betreft in deze omgeving het deelprogramma Rivieren over de Waal. Er speelt hier geen belang. Het planvoornemen ligt buiten de zone primaire waterkering.
Het Barro en het Rarro vormen eveneens geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied, op basis van het Rarro is de grond van het plangebied primair bestemd voor een onverstoorde instandhouding van het radarverstoringsgebied Volkel. Artikel 2.6.9 van het Barro geeft aan dat binnen radarverstoringsgebieden, geen toestemming verleend mag worden voor bouwwerken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. In het vigerende bestemmingsplan is dit verwerkt door in artikel 37, lid 4 op te nemen dat vanwege het radarverstoringsgebied niet hoger gebouwd mag worden dan 65 meter. Het planvoornemen voldoet aan deze regeling, waardoor er geen gevolgen optreden voor de werking van de radar. In verband met de signaleringsfunctie is volledigheidshalve een aanduiding 'vrijwaringszone-radar' over het gehele plangebied gelegd.
Ten aanzien van de Ladder voor duurzame verstedelijking is het van belang om te bekijken of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2, Bro. Uit jurisprudentie volgt dat een woningbouwontwikkeling van maximaal 11 woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2, Bro en dat om die reden ook niet getoetst hoeft te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Aangezien er bij dit plan sprake is van een toevoeging van meer dan 11 woningen, is hier sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarom is voor voorliggend plan een onderbouwing van de Ladder opgesteld. Hierna wordt de samenvatting van deze onderbouwing weergegeven. Voor de volledige onderbouwing wordt verwezen naar Bijlage 1.
Onderbouwing Ladder duurzame verstedelijking
Kwantitatieve behoefte
Volgens de Regionale woningbouwprogrammering Rivierenland (RWR) 2017, is er in de regio Rivierenland in de periode van 2017-2024 een behoefte van 10.500 woningen. Het aandeel voor de gemeente Maasdriel bedraagt 1.100 woningen.
De regionale woningbouwprogrammering werkt door in het gemeentelijk beleid. Op basis van het meest recente woonbehoefte onderzoek Bommelerwaard van 2018 is gebleken dat er voor de kern Kerkdriel een woningbehoefte van minimaal 175 (basisscenario) tot maximaal 305 (groeiscenario) in de periode 2018-2028. Het voorgaande wordt opgevat als een kwantitatieve behoefte aan het beschreven planinitiatief.
Met het woningbouwprogramma 2021-2030, d.d. 10 december 2020, dat voorziet in de realisatie van 988 woningen, kan voor een substantieel deel voldaan worden aan de geprognotiseerde woningbehoefte voor de komende tien jaar. De geprognotiseerde woningbehoefte, de bandbreedte van 700 tot 1250 woningen, is vastgelegd in de Regionale Woonagenda Rivierenland 2020-2030 en vormt daarmee de onderbouwing voor de Ladder voor duurzame verstedelijkingBinnen dit woningbouwprogramma is de locatie Leijensteinstraat 20-22 als woninbouwintiatief aangemerkt, de te realiseren woningen zijn daarmee al meegenomen bij de zachte plancapaciteit.
Kwalitatieve behoefte
Het beoogde programma bestaat uit huurwoningen in het duurdere segment (vrije sector). Uit het WBO 2018 blijkt dat er in Kerkdriel behoefte is aan particuliere huurwoningen. In het WBO 2018 is voor de kern Kerkdriel aangegeven dat het voor de periode 2018-2028 gewenst is 25 eengezinswoningen en 10 meergezinswoningen in de particuliere huursector toe te voegen.
De realisatie van 11 appartementen en 4 twee-onder-een kapwoningen biedt tevens de kans om invulling te geven aan een kwalitatieve behoefte gelet op de ligging tengeover het zorgcentrum de Leijenstein. Hierdoor wordt naast een tegemoetkoming aan de lokale behoefte aan middel dure huur voor senioren tevens kwalitatief voorzien in een locatie waar voor deze doelgroep zorg op korte afstand beschikbaar is. Door woning aan dit woningsegment toe te voegen kunnen er meer 'instapwoningen' beschikbaar komen waardoor voorzien kan worden in de vraag naar doorstroming.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat voorliggend plan voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is zowel kwantitatieve als kwalitatieve behoefte aangetoond. Tevens betreft het plangebied een inbreidingslocatie, waardoor wordt aangesloten bij het gedachtegoed van de ladder, te weten duurzaam ruimtegebruik.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
Met de Omgevingsverordening stelt de provincie juridisch bindende regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. Doel van de verordening is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, landbouw/veehouderij, natuur en landschap, grond- en drinkwater, milieu, verkeer en energie.
Ten aanzien van het aspect wonen is het volgende voorschrift (artikel 2.2) opgenomen:
- 1. Een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
- 2. Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:
- a. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
- b. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
- c. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling, en
- d. Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.
Doorwerking bestemmingsplan
Verwezen wordt naar paragrafen 3.1, 3.3 en 3.4. Hieruit volgt dat wordt voldaan aan de vastgestelde kwantitatieve en kwalitatieve opgave voor de betreffende regio.
Voor het overige zijn in de omgevingsverordening ter plaatse van het plangebied geen specifieke aanduidingen opgenomen die van invloed zijn op voorliggend plan.
3.2.3 Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling aansluit op de uitgangspunten van het provinciale beleid. Het initiatief sluit aan op het in de Omgevingsvisie Gelderland verwoorde en het in de Omgevingsverordening Gelderland verankerde beleid.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Regionale woonagenda
Vanaf 2015 wordt binnen de provincie Gelderland gewerkt met een regionale woonagenda, waarin de verschillende doelstellingen met betrekking tot de woningvoorraad staan beschreven. In de woonagenda worden onder andere de volgende thema's behandeld: betaalbaarheid, statushouders, wonen en zorg en huisvesting buitenlandse arbeidskrachten. Hiervoor is in 2015 een Regionaal Woningbehoeftenonderzoek Regio Rivierenland uitgevoerd met een daaraan gekoppelde doorvertaling naar de kernen. Het regionale behoefteonderzoek laat zien dat per jaar voor de gehele regio Rivierenland een effectieve behoefte aan nieuwbouwwoningen tot 2025 is van 750 – 1.000 woningen per jaar. Voor de gemeente Maasdriel varieert de effectieve behoefte conform dit onderzoek binnen een bandbreedte van 70 – 100 nieuwbouwwoningen per jaar.
De gemeenten van de regio Rivierenland hebben zich vervolgens ingespannen om gezamenlijk een regionaal woningbouwprogramma 2015 – 2025 op te stellen. Dit vormt de kwantitatieve uitwerking van de opgestelde woonagenda's. Hierbij zijn alle projecten geïnventariseerd en getoetst aan de kwalitatieve afspraken uit de woonagenda's. Het regionaal woningbouwprogramma wordt hierna behandeld.
3.3.2 Regionale woningbouwprogrammering 2015-2025
Net voor de zomer van 2016 is er tussen de gemeenten van de Regio Rivierenland en de provincie Gelderland een akkoord bereikt over de woningbouwprogrammering voor de periode 2015-2025. Het doel van de programmering is om voldoende woningaanbod voor de komende jaren te creëren. Het regionale woningbouwprogramma is weergegeven in onderstaande tabel 3.1.
Tabel 3.1: Woningbouw; behoefte en plannen (Regionale woningbouwprogrammering Rivierenland (RWR), 2017)
Uit de tabel blijkt dat er in totaal 10.500 woningen nodig zijn in de periode 2015-2024. Meer specifiek voor de gemeente Maasdriel is deze behoefte 1.100 woningen in diezelfde periode.
De actualisatie van de regionale gegevens is momenteel gaande. Hiervoor zal in 2019 onder andere een regionaal Woonbehoefte onderzoek worden gehouden. Naar aanleiding hiervan zal het regionale woningbouwprogramma worden aangepast.
3.3.3 Regionale woningbouwprogrammering Rivierenland Monitor 2017
Op 1 oktober 2018 is de monitor 2017 verschenen. In dit beleidsstuk is de voortgang van de regionale woningbouwopgave van 10.500 te realiseren woningen tot 2017 gemonitord en geanalyseerd.
Kwantitatieve monitoring
Op basis van monitoring van de woningbouwproductie komt naar voren dat in de periode 2010 -2017 gemiddeld 77 woningen per jaar worden gerealiseerd. Dit blijft achter het streefaantal van 110 woningen per jaar.
Als analyse over deze periode is het volgende opgenomen:
Ook in 2017 is het aantal (netto) toevoegingen in Maasdriel beïnvloed door de (relatief) hoge sloop het afgelopen jaar. Dit is - net als in 2015 en 2016 - toe te schrijven aan het herstructureringsproject Varikse Driehoek in de kern Heerewaarden. Hier hebben 51 oude sociale huurwoningen fasegewijs plaatsgemaakt voor 38 nieuwe.
Het project is najaar 2017 afgerond. De verwachting is dat de netto oplevering in 2018 en latere jaren boven het gemiddelde van 100 woningen per jaar zal liggen. In de stad Den Bosch is de woningmarkt in 2017 redelijk oververhit geraakt wat merkbaar is in de belangstelling voor woningen in Maasdriel (en Zaltbommel). Er is vooral belangstelling voor de bestaande voorraad maar ook voor de nieuwbouw.
Kwalitatieve monitoring
In 2017 zijn in Maasdriel alleen grondgebonden woningen opgeleverd. Van de (bruto) 102 opgeleverde woningen zijn er 17 sociale huur. De rest is koop, voornamelijk tussen de € 200.000 en € 300.000.
3.3.4 Doorwerking plangebied
Uit het regionaal woonbeleid blijkt dat er voor de gemeente Maasdriel tot 2024 behoefte bestaat aan 1.100 nieuw te bouwen woningen. Hiervoor dient gemiddeld 110 woningen te worden gerealiseerd. Uit de monitor gegevens blijkt dat er gemiddeld minder dan dit aantal wordt gerealiseerd.
Binnen het woningbouwprogramma wordt in deze aantallen voorzien. Dit project is niet opgenomen in het woningbouwprogramma, maar er zijn goede volkshuisvestelijke overwegingen om toch medewerking te verlenen aan dit project. De uitwerking daarvan en de toets of er behoefte is aan 11 appartementen en vier twee-onder-een-kapwoningen zal plaatsvinden in de volgende paragraaf; het gemeentelijke beleid.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel
3.4.2 Woningbouwprogramma gemeente Maasdriel 2021-2030
3.4.3 WBO Bommelerwaard 2018
Op 11 december 2018 is het Woningbehoefteonderzoek Bommelerwaard 2018 verschenen (hierna WBO 2018) . De resultaten van het WBO 2018 leveren actueel inzicht in de te verwachten woningbehoefte in de periode van 2018- 2028. De resultaten worden gebruikt om een goede afweging te kunnen maken als het gaat om het aantal en het type woningen dat de komende jaren toegevoegd moet worden. Het levert daarmee input voor de woningprogrammering en de woonvisie van gemeente Maasdriel.
Uit het WBO 2018 blijkt dat er in de gemeente Maasdriel een behoefte is aan een toevoeging van 1080 woningen (groeiscenario) in de periode 2018- 2028. In het WBO 2018 is aangegeven dat in Kerkdriel samen met Hedel de grootste kwantitatieve vraag van de gemeente Maasdriel is te verwachten. Voor de kern Kerkdriel komt de woningbehoefte op 305 woningen in dezelfde periode. Het woningbouwprogramma van de gemeente Maasdriel voldoet grotendeels in deze behoefte. Voor Kerkdriel is er naast het woningbouwprogramma nog ruimte voor het toevoegen van 40 woningen.
Naast kwantitatieve behoefte is ook de kwalitatieve behoefte onderzocht. Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een kwalitatieve behoefte. Dit plan voorziet in deze behoefte op basis van de volgende aspecten.
- De te realiseren 11 appartementen kunnen zowel de reguliere markt als senioren met een zorgvraag bedienen. Uit het WBO 2018 blijkt dat er een grote groei is van huishoudens met leeftijden boven 75 jaar (van 1.120 huishoudens in 2018 naar 1.705 huishoudens in 2028; een groei van 52%).
- Voorts bestaat het beoogde programma uit huurwoningen in het middel dure segment
(vrije sector). Uit het WBO 2018 blijkt dat er in Kerkdriel behoefte is aan particuliere huurwoningen. In het WBO 2018 is voor de kern Kerkdriel aangegeven dat het voor de periode 2018-2028 gewenst is 25 eengezinswoningen en 10 meergezinswoningen in de particuliere huursector toe te voegen.
3.4.4 Conclusie
Uit het gemeentelijk beleid en actuele opgaven volgt dat het planvoornemen aansluit bij de gemeentelijke (structuur)visie en de woningbouwopgaaf van de gemeente en Kerkdriel in het bijzonder. Het planvoornemen voorziet daarmee in een actuele woningbehoefte.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.
4.1 Milieuzonering
4.1.1 Algemeen
Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.
4.1.2 VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering"
Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).
De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.
Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).
De richtafstand geldt vanaf de grens van het perceel waarop de bestemming ‘Bedrijf’ (of andere milieubelastende functies) rust tot de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is.
4.1.3 Beoordeling
4.1.4 Onderhavig plan als milieuhinder gevoelige functie
Een woning betreft een milieuhinder gevoelige functie voor alle milieuaspecten. Door het toevoegen van de woningen worden omliggende bedrijven niet in de bedrijfsvoering belemmerd omdat de richtafstanden niet worden overschreden. Omdat deze richtafstanden niet worden overschreden kan ook worden geconcludeerd dat ter sprake van het plangebied sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.
4.1.5 Conclusie
Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
4.2 Wet Geurhinder En Veehouderij
4.2.1 Algemeen
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. Voor diercategorieën waarvan de geuremissiefactor per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor dieren zonder geuremissiefactor, zoals melkkoeien en paarden, gelden minimaal de volgende aan te houden afstanden:
- ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en;
- ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit per 1 januari 2013 zijn veel veehouderijen onder de werkingssfeer van dit besluit komen te vallen. In het Activiteitenbesluit is voor geurhinder van veehouderijen hetzelfde beoordelingskader opgenomen als in de Wgv.
Op basis van de Wgv is de gemeente bevoegd af te wijken van de reguliere normen van de Wgv en voor het eigen grondgebied afwijkende geurnormen vast te stellen. De gemeente Maasdriel heeft hier gebruik van gemaakt door een eigen geurverordening vast te stellen.
4.2.2 Beoordeling
De woningen in het plangebied betreffen geurgevoelige objecten als bedoeld in de Wgv. Er dient derhalve beoordeeld te worden of in de omgeving aanwezige agrarische bedrijven niet belemmerd worden als gevolg van de nieuwe woningen. Andersom dient ook beoordeeld te worden of ter plaatse van de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat gerealiseerd kan worden.
Binnen een straal van 1 km van het plangebied zijn diverse agrarische bedrijven aanwezig. Omdat rondom het plangebied reeds andere geurgevoelige objecten zijn gelegen die belemmerend werken op omliggende agrarische bedrijven vormen de nieuwe woningen geen belemmering voor deze bedrijven.
Andersom is ook gebleken dat ter plaatse van de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat gerealiseerd kan worden. Hiervoor zijn de geurkaarten van de achtergrondbelasting uit de geurverordening van gemeente maasdriel bestudeerd (zie afbeelding 4.2). De geurkaarten zijn opgesteld voor de huidige en maximale situatie. Uit de geurkaarten is gebleken dat de kern Kerkdriel niet belast wordt met de geuruitstoot van omliggende agrarische bedrijven.
Omdat de berekening van de achtergrondbelasting een moment opname is van de destijds aanwezige agrarische bedrijven dient tevens de huidige situatie te worden beschouwd. In de tussentijd hebben zich geen veranderingen voorgedaan, waardoor voor het woon- en leefklimaat in het plangebied tot een andere conclusie kan worden gekomen.
Afbeelding 4.2 geurkaart achtergrondbelasting maximale situatie
4.2.3 Conclusie
Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect geur geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.3 Geluid (Wet Geluidhinder)
4.3.1 Wet geluidhinder
Wanneer in een plan nieuwe geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, stelt de Wet geluidhinder (Wgh) de verplichting de geluidsbelasting op de nieuwe woningen ten gevolge van omliggende wegen in beeld te brengen. Deze geluidsbelasting mag de voorkeursgrenswaarde niet overschrijden.
In artikel 76 Wgh is aangegeven dat bij woningen binnen een geluidzone van een weg moet worden aangetoond of wordt voldaan aan de hoogst toelaatbare waarde van 48 dB. In artikel 100a Wgh is aangegeven dat voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel van woningen een hogere waarde kan worden vastgesteld met een maximale verhoging van 5 dB.
In de Wgh zijn regelingen opgenomen ten behoeve van geluid in de omgeving afkomstig van de drie geluidsbronnen wegen (met uitzondering van rijkswegen), spoorwegen (met uitzondering van hoofdspoorwegen) en industrielawaai. Deze geluidsbronnen hebben een geluidzone. Bij plannen waarbij binnen deze geluidszones een geluidsgevoelig object mogelijk wordt gemaakt, of een uitbreiding plaatsvindt van een geluidsgevoelig object dient de geluidbelasting op dit object te worden getoetst. Voor voorliggend plan is alleen de geluidsbron wegverkeerslawaai relevant.
Volgens artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) liggen rond diverse wegen (met uitzondering van Rijkswegen) geluidszones. Deze geluidszones liggen in ieder geval boven en onder de wegen en in de volgende stroken langs de wegen:
Aantal rijstroken | Weg binnen stedelijk gebied | Weg buiten stedelijk gebied of auto (snel)weg |
1 of 2 | 200 meter | 250 meter |
3 of 4 | 350 meter | 400 meter |
5 of meer | 350 meter | 600 meter |
De afstand wordt gemeten aan weerszijde van de weg vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste strook.
Wegen in een woonerf of waarvoor een maximale snelheid geldt van 30 km/uur hebben geen geluidzone.
4.3.2 Beoordeling
4.3.3 Conclusie
De Wgh vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.4 Bodem
4.4.1 Algemeen
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit (de grond is als agrarische grond in gebruik geweest) past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Bovendien dient op basis van het bouwbesluit altijd een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien een woning wordt gerealiseerd.
4.4.2 Beoordeling
Om te bepalen of de bodemkwaliteit past bij de nieuwe bestemming op de percelen N1844 en N1845, Wonen met tuin, zijn door Milon B.V. de volgende bodemonderzoeken uitgevoerd:
- 1. “Verkennend bodemonderzoek aan de Leijensteinstraat 20- 22 te Kerkdriel”, projectnummer 20161666, 12 oktober 2016;
- 2. “Verkennend en nader bodem- en asbestonderzoek Leijensteinstraat 20-22 te Kerkdriel”, projectnummer 20201619, versie 4, 28 oktober 2020.
Voor de volledige onderzoeken wordt verwezen naar Bijlage 2 en Bijlage 3 bij deze toelichting.
De onderzoeken hebben geleid tot het volgende beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie:
- Het grondwater is niet verontreinigd;
- Aan de zuidelijke perceelsgrens van perceel N1845 is een sterke grondverontreiniging met minerale olie in de ondergrond aangetroffen, die waarschijnlijk de perceelsgrens met perceel N3304 (Leijensteinstraat 24) overschrijdt. Er is geen toestemming verleend om op dit perceel bodemonderzoek uit te voeren;
- Op het terrein zijn gevallen van ernstige bodemverontreinigingen met asbest in puin en grond aangetroffen, die mogelijk ook onder de nog aanwezige bebouwing aanwezig zijn.
De kosten voor sanering van de aangetroffen verontreinigingen zijn niet bekend. Hierdoor kan geen goed beeld van de financiële haalbaarheid van de realisatie van de toekomstige bestemming verkregen worden.
Voor een goed beeld van de financiële haalbaarheid van de realisatie is het nodig een aantal voorwaardelijke verplichtingen op te leggen. Deze verplichtingen zijn verwerkt in het plandeel Regels.
4.4.3 Conclusie
Uit onderzoek is naar voren gekomen dat er verontreiniging van de bodem is binnen het plangebied, deze verontreiniging zal gesaneerd worden. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.5 Luchtkwaliteit
4.5.1 Algemeen
Op 15 november 2010 is de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) in werking getreden. De overheid wil een verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen en ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen voor plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Op grond van artikel 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.
4.5.2 Beoordeling
Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van 15 nieuwe woningen. In vergelijking met de lijst categorieën van gevallen, is de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, qua aard en schaal beduidend kleinschaliger. Er kan derhalve op voorhand met zekerheid worden geconcludeerd dat sprake is van een plan dat 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Daarnaast worden de te bouwen woningen niet aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit luchtkwaliteit.
4.5.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
4.6 Externe Veiligheid
4.6.1 Algemeen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de veiligheidsregio.
(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants, zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Risicovolle activiteiten
In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.
4.6.2 Beoordeling
Middels de Risicokaart is beoordeeld of er risicobronnen in en rond het plangebied aanwezig zijn. In afbeelding 4.3 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.
Afbeelding 4.3: plangebied (aangeduid met een ster) in de Risicokaart (www.risicokaart.nl)
Volgens de Risicokaart ligt het plangebied niet binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting en ook niet binnen het invloedsgebied van buisleidingen of transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Op kilometer van het plangebied bevindt zich een opslaglocatie van explosieve stoffen en op 200 meter van een buitendijks overstromingsgebied.
De opslag van gevaarlijke stoffen is van het bedrijf Agib BV wat een groothandel betreft in landbouwmachines, werktuigen en tractoren. Gezien de grote afstand tussen het plangebied en dit bedrijf behoeft deze risicobron geen verder aandacht. Doordat het planvoornemen niet in (de nabijheid van) het overstromingsgebied is gelegen behoeft ook deze risicobron geen verdere aandacht.
Bij elk van deze externe factoren ligt het plangebied ver buiten de betreffende veiligheidscontour of het invloed gebied.
4.6.3 Conclusie
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
4.7 Kabels En Leidingen
In het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied liggen geen kabels of leidingen die planologisch relevant zijn. Er zijn uit dit oogpunt derhalve geen belemmeringen voor de realisering van de woningen.
4.8 Ecologie
4.8.1 Algemeen
De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
4.8.2 Beoordeling
4.8.3 Conclusie
Op basis van de quickscan Natuurwaardenonderzoek kan geconcludeerd worden dat negatieve effecten op beschermde soorten uitgesloten zijn, mits er gewerkt wordt buiten het algemene broedseizoen en de algemene zorgplicht in acht genomen is.
Voor de gebiedsbescherming van het Natura 2000 gebied geldt dat er landelijk nog gezocht wordt naar een nieuw toetsingskader ter vervanging van het PAS. Niet aannemelijk is dat het planvoornemen in dit nieuwe toetsingskader geen doorgang zal vinden. Derhalve is besloten alvast een voorontwerp in procedure te brengen, zodat tijdens de verdere procedure het nieuwe toetsingskader kan worden verwerkt in dit bestemmingsplan.
4.9 Erfgoed
De versnippering van de erfgoedwetgeving, met eigen definities, procedures en beschermingsmaatregelen, en de behoefte aan duidelijkheid waren de aanleiding om één integrale Erfgoedwet op te stellen voor het beheer en behoud van ons cultureel erfgoed. Met de Erfgoedwet, op 1 juli 2016 in werking getreden, worden zes wetten en regelingen gebundeld tot één wet die de bescherming van het cultureel erfgoed in Nederland regelt. Deze wet is niet gericht op de bescherming van vermoedelijk archeologische waarden, maar wel op de bescherming van monumenten, vindplaatsen en de vondsten. Uiteindelijk worden onderdelen die de fysieke leefomgeving betreffen (zoals onder andere archeologische waarden), ondergebracht in de Omgevingswet die in 2019 van kracht moet worden. Vanaf het moment van invoering van de Erfgoedwet tot het moment van invoering van de Omgevingswet zijn deze onderdelen ondergebracht in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.
4.9.1 Archeologie
Op 18 april 2013 heeft de gemeenteraad van Maasdriel de "Archeologische beleidskaart" vastgesteld. Op basis van deze beleidskaart heeft het plangebied in het vigerend bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie 3' en 'Waarde-archeologie 6' gekregen. Voor het deel van het plangebied dat de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie 6' heeft ligt de grens voor archeologisch onderzoek bij bouwplannen met een oppervlakte groter dan 5.000 m2 en waarbij de bodem dieper wordt geroerd dan 30 cm. Voor het deel van het plangebied dat de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie 3' heeft ligt de grens voor archeologisch onderzoek bij bouwplannen met een oppervlakte groter dan 500 m2 en waarbij de bodem dieper wordt geroerd dan 30 cm een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
In afbeelding 4.6 wordt globaal de ligging van de gebouwen ten opzichte van de archeologische waarden weergegeven.
Uit de afbeelding 4.4 is op te maken dat met het planvoornemen de verstoringsgrens voor archeologisch onderzoek niet wordt bereikt. De meest noordelijke twee-onder-één kap woningen worden voor een gedeelte op de grond met 'Waarde-archeologie 3' gebouwd. De woning heeft een totaal bouwoppervlak van ongeveer 140m², waardoor de grens van 500m² niet wordt overschreden.
Het voorgenomen bouwoppervlak op 'Waarde-archeologie 6' is in totaal, met het geplande appartementencomplex en de vier twee-onder-één kap woningen, ongeveer 900m². Hier blijft het bouwvlak ruim onder de gestelde 5.000 m2. Een archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Afbeelding 4.6: Ligging van de bouwoppervlakken t.o.v. van de archeologische waarden (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
4.9.2 Cultuurhistorie
Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische gewaardeerde aspecten of monumenten aanwezig. De bebouwing in het plangebied zijn niet aangewezen als (rijks)monument en het betreffen geen (bijzondere) karakteristieke gebouwen. Daarnaast zijn ook in de (directe omgeving) geen cultuurhistorische waarden aanwezig, echter is de kans aanwezig dat het naastgelegen pand (Leijensteinstraat 18) in de toekomst aangemerkt zal worden als cultuurhistorisch. Als gevolg van het onderhavige plan gaan geen cultuurhistorische waarden verloren en worden ook niet aangetast. Om de toekomstige mogelijke cultuurhistorische waarden te kunnen waarborgen is het van belang om de bebouwing aan te laten sluiten op de omliggende bebouwing, eveneens is het daarbij van belang dat erfafscheiding tussen beide percelen zoveel mogelijk wordt gehandhaafd. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
4.9.3 Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
4.10 Water
4.10.1 Beleidskader
4.10.2 Watertoets
Een belangrijk instrument om water belangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
4.10.3 Beoordeling
4.10.4 Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
4.11 Verkeer En Parkeren
4.11.1 Parkeren
Voor de functie wonen is een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per woning opgenomen. Uitgangspunt is dat initiatiefnemer de benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein realiseert. Omdat parkeerplaatsen op eigen terrein vaak minder efficiënt worden gebruikt dan openbare parkeerplaatsen dient van de parkeernorm 2,3 parkeerplaatsen per woning, minimaal 0,3 parkeerplaats per woning in de openbare ruimte te worden gerealiseerd.
Voor de 11 appartementen wordt een parkeerterrein met 25,3 parkeerplaatsen aangelegd. Met dit parkeerterrein is een semi openbare parkeervoorziening aanwezig. Het parkeerterrein is openbaar toegankelijk, echter enkel bestemd voor de bewoners en bezoekers van het appartementencomplex. Het is voor het appartementencomplex niet noodzakelijk naast dit parkeerterrein, openbare parkeerplaatsen te realiseren.
De twee-onder-één-kapwoningen hebben één lange oprit met garage. Op basis hiervan is er op eigen terrein plaats voor drie auto's per woning. Hiermee wordt ruim voldaan aan de parkeernorm van 1,3 parkeerplaats per woning op eigen terrein.
Voor de twee-onder-één-kap woningen dient wel minimaal 0,6 parkeerplaats per woning in de openbare ruimte te worden gerealiseerd. Dit betekent dat voor de vier twee-onder-één-kap woningen 2,4 parkeerplaatsen beschikbaar in de openbare ruimte dient te zijn, dit wordt gedaan doormiddel van een parkeerkoffer aan de Leijensteinstraat. Bovenstaande is in beeld gebracht met de tabel 4.2 en afbeelding 4.7.
Tabel 4.2: benodigd aantal parkeerplaatsen op basis van de parkeernorm
aantal | parkeernorm eigen terrein | parkeernorm openbare ruimte | benodigde parkeerplaatsen eigen terrein | benodigde parkeerplaatsen openbare ruimte | |
Appartement | 11 | 2,3 | 0 | 25,3 | 0 |
Twee-onder-een -kapwoning | 4 | 1,3 | 1 | 5,2 | 4 |
Afbeelding 4.7: beschikbare parkeerruimte op eigen terrein.
De Leijensteinstraat en omliggende straten zijn zo ingericht dat het aan beide kanten is toegestaan te parkeren. In afbeelding 4.8 is hiervan een foto opgenomen. Bezoekers kunnen voor de nieuwe woningen aan de Leijensteinstraat parkeren. Hiermee is voldoende ruimte om de benodigde openbare parkeerplaatsen voor bezoekers op te vangen.
Afbeelding 4.8: beschikbare openbare parkeerplaatsen
Om te verzekeren dat wordt voldaan aan de voorgeschreven parkeernorm, is in de regels van dit bestemmingsplan het benodigde aantal parkeerplaatsen als een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
4.11.2 Verkeer
De woningen worden op twee manieren ontsloten. De vier twee-onder-één-kap woningen worden via de Leijensteinstraat ontsloten. De woningen worden aan deze weg gepositioneerd en de ontsluiting van de percelen verloopt via deze weg.
Het appartementencomplex wordt aan ontsloten via het terrein van het zorgcentrum naar de Bernhardstraat. Via dit terrein zijn de parkeerplaatsen ten behoeve van het appartementencomplex bereikbaar. Beoordeeld dient te worden of de verkeerswegenstructuur berekend is op de toename die met het planvoornemen zal ontstaan.
Om de verkeersgeneratie als gevolg van het onderhavige plan te berekenen is gebruik gemaakt van kencijfers van de CROW publicatie 'parkeren en verkeersgeneratie, uitgave 317'. Onderstaand zijn de berekeningen weergegeven. Hierbij zijn als uitgangspunten genomen niet stedelijke gemeente, de zone rest bebouwde kom en het gemiddelde van de kencijfers uit het CROW.
Tabel 4.3: verkeersgeneratie als gevolg van onderhavig plan
rest bebouwde kom niet stedelijke gemeente | |||
verkeersgeneratie per eenheid | aantal eenheden | Totaal | |
Huurhuis vrije sector | 7,4 | 4 | 29,6 |
Appartement (huur, etage midden goedkoop) | 4,1 | 11 | 45,1 |
Totaal | 74,7 |
Met de realisatie van het planvoornemen zal de verkeersgeneratie met 74,7 motorvoertuigen per etmaal toenemen. In een geluidsonderzoek1 van een initiatief voor woningbouw aan de Teisterbandstraat 33 zijn de verkeersintensiteiten van de Leiensteinstraat en omliggende wegen in beeld gebracht, hier weergegeven in afbeelding 4.9.
Afbeelding 4.9 verkeersintensiteiten uit geluidsonderzoek Aelmans, Teisterbandstraat 33 te Kerkdriel, rapportnummer M154996.001/JGO (bron www.ruimtelijkeplannen.nl)
Ondanks dat er sprake is van een toename van het gemotoriseerde verkeer leidt dit niet tot verkeersproblemen. In de regel kan een wijkontsluitingsweg (30 km/u) circa 3000 motorvoertuigen per etmaal verwerken. Gezien de verkeersgegevens over de verkeersintensiteiten en de met het planvoornemen berekende toename van verkeersbewegingen kan worden geconstateerd dat het wegennetwerk de relatief beperkte toename aan verkeersbewegingen eenvoudig kan opvangen. Het verkeersafwikkelende vermogen wordt niet (onevenredig) aangetast.
- 1. Betreft rapport: Aelmans, Teisterbandstraat 33 te Kerkdriel, rapportnummer M154996.001/JGO. Het onderzoek is voor de Wet geluidhinder niet verplicht, maar is gedaan om aan te tonen dat in de woonwijk met een maximale snelheid van 30 km/uur) voldaan wordt aan een goede ruimtelijke ordening.
4.12 Duurzaamheid
Op alle niveaus (Rijk, provincie, regio en gemeente) wordt gestreeft naar het verduurzamen en klimaatbestendig maken van de maatschappij. De gemeente Maasdriel speelt in op duurzaamheid doormiddel van het Duurzaamheidsprogramma 2017-2020 dat in juli 2017 is vastgesteld. Binnen het programma wordt invulling gegeven aan de implementatie van duurzaamheid in het gemeentelijk beleid.
Duurzaamheidsprogramma 2017-2020
In het programma zijn activiteiten en projecten geformuleerd, waarbij is aangegeven welke capaciteit en financiële middelen nodig zijn om deze uit te voeren in de komende jaren. De notitie geeft een concrete aanpak voor de belangrijkste duurzaamheidsthema’s op het gebied van klimaat en energie in gemeente Maasdriel, namelijk;
- het bevorderen van de opwekking van hernieuwbare energie,
- het verduurzamen van de woningvoorraad,
- duurzaam ondernemen,
- anderen stimuleren,
- het verduurzamen van de gemeentelijke organisatie.
Met de vastgestelde motie kiest de gemeente ook voor een concrete en praktische lijn op het gebied van duurzaamheid. Daarbij sluit het aan op de door andere partijen (lokaal/regionaal) gemaakte opties en keuzes en bewezen en realiseerbare plannen.
Visie Zonne- en Windenergie
Naast het Duurzaamheidsprogramma werkt de gemeente op dit moment aan een Visie Zonne- en Windenergie, deze visie gaat hoofdzakelijk in op zonne- en windparken. Hiervan heeft het concept ter inzage gelegen van 2 december 2020 tot 12 januari 2021. na verwachting zal op 10 juni 2021 de visie ter vaststelling worden aangeboden aan de raad. Aangezien het nog om een concept gaat kan het voorliggende plan hier niet aan getoetst worden.
Regionale Energiestrategie Fruitdelta Rivierenland
De gemeente werkt daarnaast met 16 partijen aan de Regionale Energiestrategie (RES) Fruitdelta Rivierenland. Gezamelijk proberen deze partijen breder te kijken dan alleen wind en zon om te kunnen voldoen aan de duurzaamheids doelstellingen die opgelegd zijn door het klimaatakkoord en het Gelders Energie Akkoord. De samenwerkingsagenda legt de basis voor de samenwerking en uitvoering van de RES op zowel korte als lange termijn. Aangezien het nog om een concept gaat kan het voorliggende plan hier niet aan getoetst worden. Na verwachting zal de visie op 1 maart 2021 ter vaststelling worden aangeboden.
4.12.1 Beoordeling
Conform huidige wet- en regelgeving worden er gasloze woningen gerealiseerd. Daarnaast worden de woningen, aansluitend op het Duurzaamheidsprogramma 2017-2020, gerealiseerd met zonnepanelen. Verder zullen de woningen gerealiseerd worden conform de geldende eisen uit het bouwbesluit.
4.12.2 Conclusie
Het aspect duurzaamheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
4.13 Besluit Milieueffectrapportage
4.13.1 Algemeen
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.
Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij projecten die kleiner zijn dan de drempelwaarden uit lijst C en D beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook deze projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.
Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
Op 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. weer gewijzigd. Bij deze wijziging is een nieuwe procedure opgenomen voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.- beoordeling aan de orde is, moet het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.
4.13.2 Beoordeling
Voor de voorbereiding van het mer-beoordelingsbesluit, is een aanmeldnotitie opgesteld, deze notitie is in de bijlage van deze toelichting gevoegd. Uit deze notitie blijkt dat voorliggend plan geen belangrijke nadelige milieugevolgen heeft.
4.13.3 Conclusie
Op basis van de aanmeldnotitie kan de gemeenteraad besluiten dat het uitvoeren van een mer-beoordeling of een milieueffectrapportage niet noodzakelijk is. Het Besluit milieueffectrapportage vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt bij het maken van het juridische bindende deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.
5.2 Plansystematiek
5.2.1 Algemeen
In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen in het plan komen overeen met de SVBP 2012.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.
De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:
- 1. Inleidende regels;
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels;
- 4. Overgangs- en slotregels.
5.2.2 Inleidende regels
- Begrippen (Artikel 1):
In dit artikel zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels.
- Wijze van meten (Artikel 2):
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakte- en inhoudsmaten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven van hoe de betreffende eisen voor wat betreft maatvoering begrepen moeten worden.
5.2.3 Bestemmingsregels
In hoofdstuk 2 zijn de regels voor wat betreft de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
- Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
- Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, is hier vastgelegd;
- Specifieke gebruiksregels: in de specifieke gebruiksregels wordt specifiek voor die bestemming aangegeven welk gebruik in strijd is met de bestemming;
- Afwijken van de gebruiksregels: hierin worden afwijkingsmogelijkheden opgenomen welke specifiek gelden voor de betreffende bestemming;
In paragraaf 5.3 worden de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen nader toegelicht.
5.2.4 Algemene regels
De op het plan van toepassing zijnde algemene regels worden beschreven in hoofdstuk 3. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
- Anti-dubbeltelregel (Artikel 6):
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van een bouwplan en op die wijze meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd. - Algemene aanduidingsregels (Artikel 7)
In deze regel zijn de aanduidingsregels voor het radarverstoringsgebied uitgewerkt.
- Algemene gebruiksregels (Artikel 8):
In deze regel is aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming.
- Algemene afwijkingsregels (Artikel 9):
In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
- Algemene wijzigingsregels (Artikel 10):
In deze regels is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om het plan in geringe mate te wijzigen, voor het overschrijden van bestemmingsgrenzen.
- Algemene procedureregels (Artikel 11):
In deze regels zijn de procedureregels voor het stellen van nadere eisen bepaald.
- Overige regels (Artikel 12)
In deze regels zijn de voorrangsregels bepaald voor de dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen. Tevens is hier bepaald dat moet worden voldaan aan de parkeernormen.
5.2.5 Overgangs- slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven onder welke titel het plan bekend staat.
5.3 Wijze Van Bestemming
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
Wonen (Artikel 3)
Gebruik
Gelet op de hoofdfunctie van de gronden in het plangebied is gekozen voor de bestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming wordt bij recht ruimte geboden aan een aan huis verbonden beroep. Verder zijn bijbehorende voorzieningen als tuinen, ervern, parkeervoorzieningen, watergangen, waterretentie, waterzuivering en -infiltratie toegestaan.
Het uitoefenen van een aan huis verbonden is bij recht niet toegestaan. Het college van burgemeester en wethouders kan wel medewerking verlenen voor het gebruik van ruimten binnen de woning en/ of aan- of uitbouwen en bijgebouwen voor een aan huis verbonden bedrijf. Hierbij dient dit gebruik onder meer ondergeschikt te blijven aan de woonfunctie.
Bouwregels
Ten aanzien van de bestemming 'Wonen' is in de bouwregels onderscheid gemaakt tussen regels voor toegestane bouwwerken, woningen, bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Hierbij is voor het overgrote deel aangesloten bij de bestemming 'Wonen' uit het bestemmingsplan "Kerkdriel en Hoenzadriel 2013".
Waarde - Archeologie 3 en 6 (Artikel 4 en 5)
Zoals in paragraaf 4.9.1 aangegeven is binnen het plangebied op basis van het gemeentelijk archeologiebeleid sprake van een bepaalde archeologische verwachting. Hoewel met dit bestemmingsplan de oppervlakte waarbij een onderzoeksplicht geldt niet wordt overschreden, is ter bescherming van eventueel aanwezige waarden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 6' uit het geldend bestemmingsplan onverkort overgenomen.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Kostenverhaal
Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad van Maasdriel verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit (het bestemmingsplan) waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12 lid 2 kan de gemeenteraad van de gemeente Maasdriel besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c is voldaan.
Met onderhavig plan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. De gemeente heeft een anterieure overeenkomst afgesloten met initiatiefnemer. In deze anterieure overeenkomst worden onder andere de plankosten verhaald. Voorafgaand aan de planologische procedure ook de planschade-overeenkomst getekend. Hiermee zijn de kosten anderszins verzekerd en is een exploitatieplan niet noodzakelijk.
6.2 Financiële Haalbaarheid
Initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. De planologische ontwikkeling leidt tot een waardevermeerdering van de grond. De kosten die initiatiefnemer maakt zijn een investering ten einde de waardevermeerdering te kunnen realiseren. Wanneer de kosten en opbrengsten naast elkaar worden gelegd is er sprake van een positief saldo. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten en er is geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. Ook voor de gemeente zijn er geen kosten aan dit plan verbonden. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
Hoofdstuk 7 Vooroverleg, Inspraak & Procedure
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter inzage gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
7.1 Vooroverleg
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
De in dit kader relevante instanties worden in kennis gesteld van dit bestemmingsplan. Deze instanties hebben aangegeven wel/geen opmerkingen te hebben op voorliggend plan.
7.2 Inspraak
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. In het kader van onderhavig bestemmingsplan vindt wel inspraak plaats.
Participatie
Voorafgaand aan dit plan is er overleg geweest met Woningstichting Maasdriel en eveneens met directe omwonende over dit plan. Gezien de mondiale omstandigheden (Covid-19) is er geen informatie avond geweest voor de buurt, om de niet directe omwonende te informeren over het plan is er per brief informatie verschaft. Voor verdere informatie kunnen buurtbewoners terecht bij makelaardij Havermans waar het plan ligt en eventuele toelichting gegeven kan worden.
7.3 Zienswijzen
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 en 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is in dit kader ter inzage gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode is er een zienswijze kenbaar gemaakt tegen het plan, zie zienswijzenotitie als Bijlage 8. naar aanleiding van deze zienswijze is het plan gewijzigd vastgesteld.
7.4 Beroep
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.
Bijlage 1 Staat Van Inrichtingen
Bijlage 1 Staat van inrichtingen
Bijlage 1 Onderbouwing Ladder Duurzame Verstedelijking
Bijlage 1 Onderbouwing Ladder duurzame verstedelijking
Bijlage 2 Bodemonderzoek 20161666
Bijlage 2 Bodemonderzoek 20161666
Bijlage 3 Bodemonderzoek 20201619
Bijlage 3 Bodemonderzoek 20201619
Bijlage 4 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 4 Quickscan Flora en Fauna
Bijlage 5 Uitgangspuntennotitie Waterschap
Bijlage 5 Uitgangspuntennotitie waterschap