Kerkdriel wijziging 2019, Duitse Weistraat 2
Wijzigingsplan - Gemeente Maasdriel
Vastgesteld op 11-02-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
Het wijzigingsplan Kerkdriel wijziging 2019, Duitse Weistraat met identificatienummer NL.IMRO.0263.BP1195-VG01 van de gemeente Maasdriel.
1.2 bestemmingsplan
het bestemmingsplan 'Kerkdriel en Hoenzadriel 2013' (NL.IMRO.0263.BP1084-VG01), vastgesteld op 30 januari 2014
1.3 wijzigingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 2 Van Toepassing Verklaring
De regels deel uitmakende van het bestemmingsplan zijn naast de in dit plan opgenomen regels van toepassing op dit plan en dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels
Artikel 3 Overgangsrecht
De regels van het bestemmingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op dit plan.
Artikel 4 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als:
'Regels van het wijzigingsplan Kerkdriel wijziging 2019, Duitse Weistraat'
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Er is een verzoek ingediend om op het perceel op de hoek Wordenseweg - Duitse Weistraat te Kerkdriel een woning toe te voegen.
Het geldende bestemmingsplan voor dit plangebied betreft: 'Kerkdriel en Hoenzadriel 2013', vastgesteld op 30 januari 2014. Ter plaatse geldt de bestemming 'Wonen', zonder bouwvlak. Met behulp van het nieuwe voorliggend wijzigingsplan kan de bovengenoemde ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk worden gemaakt en wordt de bestemming van het perceel gewijzigd naar 'Wonen' met bouwvlak.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied betreft het perceel kadastraal bekend onder sectie M, perceelnummer 732. Het projectgebied heeft een oppervlakte van 1390 m² en is momenteel in gebruik als tuin bij Duitse Weistraat 2. Het plangebied ligt aan de rand van de bebouwde kom van Kerkdriel. De ligging van het plangebied is afgebeeld in onderstaande figuren.
1.3 Vigerend(e) Bestemmingsplan(nen)
Het bestemmingsplan voor het plangebied betreft: 'Kerkdriel en Hoenzadriel 2013', vastgesteld op 30 januari 2014. Binnen dit bestemmingsplan geldt voor het plangebied de bestemming 'Wonen'. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met dien verstande dat woningen uitsluitend mogen worden gesitueerd binnen het bouwvlak .
Het plan om een woning te realiseren op het perceel dat momenteel de bestemming 'Wonen' kent, kan mogelijk worden gemaakt met de wijzigingsbevoegdheid in artikel 22.7.3 van het bestemmingsplan.
1.4 Leeswijzer Toelichting
In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande en toekomstige situatie van het plangebied. Daarbij komen zowel de ruimtelijke als functionele opbouw aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het aanwezige beleidskader behandeld. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de sectorale aspecten en volgen de randvoorwaarden die voortkomen uit planologische- en milieuaspecten. In hoofdstuk 5 wordt ten slotte de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan behandeld.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Beschrijving Huidige Situatie Plangebied
Kerkdriel is gelegen in de gemeente Maasdriel. De kern Kerkdriel ligt ten noordoosten van ’s-Hertogenbosch aan het recreatiegebied ‘de Zandmeren’. Het ontstaan van Kerkdriel als dijkdorp is nog duidelijk herkenbaar in de dijk met authentieke dijkbebouwing. Het Mgr. Zwijsenplein omvat historische bebouwing en vormt het centrum. Vandaar uit liepen landwegen het landschap in. Deze vormt nu de hoofdontsluitingsstructuur.
De gebieden tussen de landwegen zijn na de tweede wereldoorlog bebouwd. De meer recente woonbuurten ten zuiden van plan Empelenhof zijn relatief grootschalig en vormen een contrast met het meer kleinschalige en dorpse beeld van het oude gedeelte van Kerkdriel.
Het projectgebied is gelegen ten westen van de kern Kerkdriel aan de Duitse Weistraat/ Wordenseweg.
De Duitse Weistraat ligt aan de rand van de bebouwde kom van Kerkdriel, De Wordenseweg is een uitloper ervan. Hierdoor is er in deze straten een afwisseling van agrarische bebouwing en vrijstaande woningen te vinden.
Eén van de hoofdontsluitingswegen van Kerkdriel is de Duitse Weistraat, en in het verlengde hiervan de Wordenseweg. Deze hoofdontsluitingswegen zijn onderdeel van de doorgaande route tussen Kerkdriel en Velddriel en tevens een relevante verbindingsweg richting de N831 en de A2.
De meeste woningen in de omgeving van de planlocatie zijn vrij recent gerealiseerd en hebben een traditionele uitstraling. Alle woningen in de omgeving bestaan uit één bouwlaag en een kap, behalve Duitse Weistraat 6. Deze woning bestaat uit twee bouwlagen en een kap. De goothoogte in het bestemmingsplan is voor alle woningen bepaald op 6 meter.
2.2 Toekomstige Situatie Plangebied
Het onderhavige wijzigingsplan biedt ruimte voor een vrijstaande woning op het perceel dat gebruikt wordt als tuin bij de woning aan Duitse Weistraat 2.
Het bouwvolume van de nieuw te bouwen vrijstaande woning zal aansluiten op de omliggende bebouwing. Het bouwvlak van 9 x 13m is afgestemd op de omliggende bebouwing, de breedte van de bestaande woning en de grootte van het perceel.
De nieuwe woning bestaat uit één bouwlaag met een kap. Dit sluit aan bij de omliggende woningen. In voorliggend wijzigingsplan is een goothoogte van 6 meter opgenomen in overeenstemming met de omliggende bebouwing.
Qua dakvolume en verschijningsvorm van het hellende dak wordt aangesloten worden bij de kapvorm en hoogte van de aangrenzende woning aan de Wordenseweg. De nieuwe voorgevel ligt in lijn met de bestaande woningen en is gesitueerd richting de Duitse Weistraat.
Bijgebouwen, aan- en uitbouwen dienen gepositioneerd te worden op 3m achter het hoofdgebouw.
De parkeerplaatsen worden gesitueerd aan de zijkant van de woning, bij de entree (inrit).
Voor het plan is een beeldkwaliteitparagraaf opgesteld, zie Bijlage 1
Hoofdstuk 3 Beleidskader
In dit hoofdstuk komen alle relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleidsdocumenten aan de orde. Per beleidsdocument worden de relevante aspecten behandeld.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. Op 30 december 2011 (wijziging 1 oktober 2012) is het Barro in werking getreden. In de Structuurvisie is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft:
- 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- 2. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn.
Structuurvisies hebben op zichzelf geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen worden daarom geborgd in de Amvb Ruimte. Deze Amvb wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. In het Barro zijn verschillende bepalingen opgenomen, o.a. ten aanzien van Rijksvaarwegen, hoofdwegen en - spoorwegen. Er zijn geen bepalingen die direct betrekking hebben op het plangebied.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Op 1 oktober 2012 is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), geactualiseerd in juni 2017. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de (bestaande) ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.
De ladder duurzame verstedelijking is van toepassing bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een stedelijke ontwikkeling wordt op basis van artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Bro verstaan: "Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".
Ten aanzien van het vorenstaande wordt opgemerkt dat de Raad van State in diverse uitspraken richting heeft gegeven aan wat onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden verstaan. In een uitspraak van 24 december 2014 (201405237/1/R2) heeft de Raad van State geoordeeld dat een woningbouwontwikkeling van 8 woningen buiten de bebouwde kom niet voorziet in een woningbouwlocatie of een andere stedelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Om die reden werd de ontwikkeling van 8 woningen buiten de bebouwde kom niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.
Ook in het Besluit van 21 april 2017 tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in verband met de aanpassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is aangegeven dat ontwikkelingen en regelingen die geen extra verstedelijking mogelijk maken, maar bebouwing reduceren of verplaatsen niet worden gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder.
3.2 Provinciaal Beleid
Het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland is verwoord in de Omgevingsvisie Gelderland. De onderwerpen waar de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid juridisch wordt verankerd zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland. De Omgevingsvisie is op 9 juli 2014 vastgesteld en vervangt het Streekplan Gelderland 2005. Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld, deze verordening vervangt de Ruimtelijke Verordening Gelderland. De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening Gelderland zijn op 18 oktober 2014 in werking getreden en op 8 juli 2015 voor de onderdelen water en natuur geactualiseerd. In deze paragraaf vindt een toetsing van het initiatief plaats aan deze documenten.
3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
De Omgevingsvisie bestaat uit een visie en verdiepingsdeel en bevat de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. In de omgevingsvisie wordt onderscheid gemaakt tussen 6 regio's. De regio waartoe gemeente Maasdriel, en dus dit planvoornemen, behoord heeft regio Rivierenland. In de omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:
- een duurzame economische structuurversterking;
- het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.
Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied. De provincie probeert het fysieke aspect met het sociale aspect te combineren en zet hiermee onder meer in op duurzame verstedelijking.
3.2.2 Omgevingsverordering Gelderland
De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waar de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
In het verleden is per regio een inschatting gemaakt van de behoefte aan groei van de woningvoorraad over de periode 2010 t/m 2019. Op basis hiervan is vervolgens door Gedeputeerde Staten per regio een indicatieve (kwantitatieve) taakstelling vastgesteld in het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3). De provincie wilde echter de kwalitatieve vraagstukken voortaan in het kader van de Regionale Woonagenda's aanpakken. Het KWP3 is daarom vervangen door de kwantitatieve opgave wonen voor de Omgevingsverordening Gelderland (december 2015) periode 2015 t/m 2024.
Het Gelderse woonbeleid werkt nu via Regionale Woonagenda's. Hierbij worden netwerken van verschillende publieke en private partijen gecreëerd die capaciteit, kennis en middelen bundelen om gezamenlijk de opgaven op de regionale woningmarkt aan te pakken. De status van de kwantitatieve opgave is opgenomen in artikel 2.2.1.1 'wonen'. Binnen de kwantitatieve opgave 'wonen' kunnen gemeenten en andere relevante partijen in de regio gezamenlijk nagaan wat nodig is voor een goed functionerende regionale woningmarkt. De bestaande gebouwde voorraad staat daarbij centraal. Afspraken worden gemaakt over aanpassing van bestaande woningen, sloop met vervangende nieuwbouw, verdunning, het benutten van kansen van functieverandering en tenslotte de nieuwbouw. Bij de provinciale programmering is aangegeven dat flexibiliteit is gewenst. Tijdelijke overcapaciteit kan gewenst zijn, bijvoorbeeld wanneer een gemeente een bepaald plan wil wisselen voor een plan dat beter tegemoet komt aan de woningbehoefte of aan het (locatiekeuze)beleid van de Omgevingsvisie. De provincie biedt daarvoor onder voorwaarden een mogelijkheid. Zij neemt hierin een regierol.
Het college stelt in het meest actuele woningbouwprogramma (2015) het belangrijk te vinden dat er permanent kan worden teruggevallen op een soort van buffer (contingent) ten behoeve van kleine planinitiatieven (maximaal twee woningen), omdat deze in een duidelijke behoefte voorzien. Het plan voor één woning binnen de kern past derhalve in het meest actuele woningbouwprogramma (2015) van gemeente Maasdriel en de regionale afspraken over regiototalen.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie en Plan-MER Maasdriel
De Structuurvisie Plus, die is vastgesteld op 8 april 2004, geeft de gemeentelijke kaders voor het beheer en de ontwikkeling van stedelijk en landelijk gebied in de periode 2004-2014. Op 20 oktober 2011 heeft de gemeenteraad van de gemeente Maasdriel de 'Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel vastgesteld. Deze structuurvisie is de actualisering van de Structuurvisie Plus Maasdriel 2004-2014 en is daarnaast de ruimtelijke vertaling van de 'Visie Maasdriel 2020+.
Deze structuurvisie vertaalt de beleidsmatige visie en uitgangspunten door in een helder en leesbaar ruimtelijk beeld (het zogenaamde "ruimtelijke casco"), met bijbehorend uitvoeringsprogramma. In de Structuurvisie zijn wat betreft de ontwikkelingsmogelijkheden per dorpskern alleen algemene handvatten gegeven. Voor wat betreft de mogelijkheden nieuwe woningen te realiseren zijn de analyse en visie per dorpskern uit de Structuurvisie Plus uit 2004 en de zoekgebieden voor toekomstige woningbouw (de zogenoemde "rode contour") als uitgangspunt gehanteerd.
Het plangebied is aangeduid als 'bestaand(e) kern/lint'. Nieuwbouw dient in dit gebied in maat en schaal te passen in de omgeving. Er dient op een dorpse manier gebouwd te worden, waarbij wordt gestreefd naar diversiteit per deelgebied voor wat betreft typologie en prijsklasse. De gemeente Maasdriel wil zich profileren als woongemeente met unieke en gedifferentieerde woonmilieus gekoppeld aan kleine kernen met elk hun eigen identiteit en kwaliteit. Hoogbouw is in principe niet mogelijk binnen de bestaande kernen en linten. Gestapelde woningen van beperkte omvang zijn in beginsel overal in het woongebied mogelijk, mits passend in de stedenbouwkundige structuur.
De gemeente Maasdriel streeft naar een bevolkingsgroei van 24.000 naar 26.000 in 2020 en een mogelijke doorgroei naar maximaal 29.000 in 2030. Het beleid is gericht op bouw voor eigen behoefte, maar ook voor mensen van buiten de gemeente.
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Milieu
4.1.1 Geurhinder
4.1.2 Geluid wegverkeer
4.1.3 Bodem
4.1.4 Externe veiligheid
4.1.5 Bedrijven en milieuzonering
4.1.6 Luchtkwaliteit
4.1.7 Spuitzone boomgaarden
4.2 Archeologie En Cultuurhistorie
4.2.1 Archeologie
4.2.2 Cultuurhistorie
4.3 Water
4.3.1 Wettelijk kader
Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en is opgesteld voor de planperiode 2009 - 2015. Het Nationaal Waterplan is in december 2009 door de ministerraad vastgesteld.
Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Het Rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening.
Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan is gedetailleerder dan de SVIR en blijft als uitwerking van de SVIR bestaan. Specifiek gaat het over de gebieden die deel uitmaken van de ruimtelijke hoofdstructuur, het IJsselmeer, de Noordzee en de rivieren. Ook de bescherming van vitale functies en kwetsbare objecten is een onderwerp van nationaal belang. Hiervoor geldt het Barro.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.
De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.
In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.
Kaderrichtlijn water
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Zo dienen alle waterlichamen in 2015 een ‘goede ecologische toestand’ (GET) te hebben bereikt en dienen sterk veranderende c.q. kunstmatige wateren in 2015 een ‘goed ecologisch potentieel’ (GEP) te hebben bereikt. De chemische toestand dient in 2015 voor alle wateren (natuurlijk en kunstmatig) goed te zijn.
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en in stand houden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.
Gemeente Maasdriel: Waterplan Bommelerwaard
Het Waterbeheerprogramma 2016-2021 Koers houden, kansen benutten is bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
4.3.2 Onderzoek
4.4 Flora En Fauna
4.4.1 Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Op grond van deze wet zijn de Natura 2000-gebieden beschermd. Daarnaast regelt de Wet natuurbescherming ook de bescherming van planten- en dierensoorten. In deze wet zijn de EU-richtlijnen voor de bescherming van soorten opgenomen (Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn). Nationaal beschermde soorten vallen ook onder deze wet.
De doelstelling is de bescherming en behoud van in het wild levende planten en dieren. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zonder ontheffing verboden zijn.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen vooraf de effecten op Natura 2000-gebieden onderzocht te worden. Ook dient vooraf onderzocht te worden of en welke beschermde dier- en plantensoorten voorkomen, wat hun beschermingsstatus is en wat de effecten zijn van de ingreep op het voortbestaan van de gevonden soorten. Hierover wordt ten aanzien van het plangebied ´Kerkdriel wijziging 2019, Duitse Weistraat' het volgende gemeld.
4.4.2 Onderzoek
4.4.3 Conclusie
De Wet Natuurbescherming vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
4.5 Verkeer En Parkeren
In deze paragraaf wordt nog ingegaan op de aspecten parkeren, bereikbaarheid en verkeersveiligheid. Dit wijzigingsplan maakt de functiewijziging van een 'Wonen' naar 'Wonen' met bouwvlak mogelijk. Dit levert een andere parkeer- en verkeerssituatie op.
4.5.1 Onderzoek
Dit wijzigingsplan maakt een extra woning mogelijk. Dit levert een andere parkeer- en verkeerssituatie op.
4.6 Besluit Milieueffectrapportage (M.e.r.)
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling uitgevoerd moet worden als een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Het gaat dan om een project dat genoemd is in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r.
Onderzoek en conclusie
Op dit moment worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die mer-plichtig zijn. De woningbouwontwikkeling wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
De in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling wordt in het algemeen niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij:
- 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
- 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
- 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Ondanks dat het project onder de richtwaarden zit, moet worden nagegaan of er toch aanleiding bestaat voor een m.e.r.-beoordeling. Dit vloeit voort uit het Besluit m.e.r.
Op 7 juli 2017 is een wetswijziging van het Besluit milieueffectrapportage inwerking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat vanaf 16 mei 2017 een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie. Dit is een extra stap in de procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het nut van deze notitie is dat al in een vroeg stadium beoordeeld wordt of de activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. De beslissing van het bevoegd gezag of een milieueffectrapportage moet worden opgesteld, vindt plaats op basis van deze notitie. Dit geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarden blijven (en daarmee niet planMER-plichtig zijn).
De notitie moet ingediend worden bij het bevoegd gezag. Deze aanmeldnotitie is vormvrij, maar en aantal aspecten moet in de notitie aan bod komen: [1] kenmerken van het project, [2] plaats van het project, [3] kenmerken van de potentiële effecten.
Kenmerken van het project
De voorgenomen activiteit betreft de aanleg van een kleinschalige woningbouwontwikkeling in bestaand stedelijk gebied. Het betreft ruimtelijk gezien een nieuwe bouwlocatie. Een uitgebreide beschrijving van het project en de stedenbouwkundig opzet is opgenomen in hoofdstuk 2.
Plaats van het project
Het plangebied ligt aan de rand van de bebouwde kern. Woonstraten, bestaande uit vrijstaande woningen, worden afgewisseld door verschillende bedrijven, zowel agrarisch als niet-agrarisch.
Binnen het plangebied en in de omgeving hiervan, is geen sprake van Natura2000 gebieden of van gronden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur en hebben derhalve slechts een lokaal effect.
Kenmerken van mogelijke effecten
Relevante effecten voor het voorgenomen project betreft de archeologie. Ten aanzien van bodem, grondstoffen, geur, lucht, veiligheid en water heeft de voorgenomen activiteit geen effecten van betekenis voor de locatie en de omgeving.
Ruimtelijke visuele effecten
De voorgenomen activiteit heeft nauwelijks invloed op de ruimtelijk-visuele effecten voor het landschap binnen het plangebied en de nabije omgeving, omdat de activiteit de bouw van een woningen betreft in bebouwde omgeving. Ten aanzien van het landschapsbeeld in groter verband geeft de voorgenomen activiteit geen spanning met landschapswaarden.
Mobiliteit
Het plangebied ligt aan de Wordenseweg. Deze straat vorm de grootste verkeersafwikkeling naar de A2. De bouw van één nieuwe woning zal de huidige verkeersproductie toe laten nemen. Gezien de omvang van de voorgenomen ontwikkeling en de huidige intensiteit van de Wordenseweg zijn de extra verkeersbewegingen marginaal. Daarnaast worden er drie parkeerplaatsen op eigen terrein toegevoegd.
Grond)water
Er is geen compenserende waterberging benodigd voor de toename van het verhard oppervlak door de ontwikkeling van de woning. De oppervlakte extra verharding blijft namelijk onder de vrijstellingsnorm van 500 m².
Effecten op beschermde flora en fauna
Flora- en faunasoorten kunnen gevoelig zijn voor bepaalde milieu-invloeden zoals verzuring, vermesting, trilling, optische verstoring enzovoorts. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal en heeft geen effect op planten en dieren buiten het plangebied. De activiteit heeft geen effect op kwaliteit en kwantiteit van grond- en oppervlaktewater, geen emissie van milieuverontreinigende stoffen, geen licht- en geluidsverontreiniging, verdrogend effect of anderszins een negatieve invloed.
Conclusie
Op basis hiervan, en op basis van de overige in dit hoofdstuk behandelde milieu- en omgevingsaspecten, kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw daarvan planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van één of meer woningen en de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen. Ook de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd, valt daaronder. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld. 5.1.1 beoordeling.
5.1.1 beoordeling
Voor de realisatie van het plan hoeft door de gemeente geen investering gedaan te worden. De ontwikkelingskosten worden geheel door de initiatiefnemer gedragen. Op grond van artikel 6.2.1 Bro is er sprake van een 'aangewezen bouwplan'. Er is reden voor de gemeenteraad om een exploitatieplan vast te stellen of het verhaal van kosten van de grondexploitatie 'anderszins te verzekeren'. Initiatiefnemer voert voor eigen rekening en risico de bouwwerkzaamheden geheel op eigen terrein uit. Hiermee is sprake is van een financieel uitvoerbaar plan. Voor dit wijzigingsplan is afgezien van een exploitatieplan aangezien het kostenverhaal anderszins is verzekerd door het afsluiten van een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft met de initiatiefnemer een planschade overeenkomst gesloten, waarin de verantwoordelijkheid voor eventuele planschadekosten is vastgelegd.
5.1.2 Conclusie
De economische uitvoerbaarheid van het onderhavige plan is verzekerd.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.1 van het Bro bepaalt dat bij de voorbereiding van een wijzigingsplan het College van Burgemeester en Wethouders overleg voert met betrokken instanties en overheden. In het kader van het vooroverleg wordt kennisgeving gedaan aan verschillende belanghebbende organisaties en overheden inzake de terinzagelegging van het ontwerp-wijzigingsplan.
Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
In deze paragraaf wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro. Voor het plan is de digitale watertoets doorlopen. Hierover is verslag gelegd in 4.3.2.
Zienswijzen
Ingevolge artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) juncto afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft het ontwerpwijzigingsplan vanaf 19 september 2019 zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is zijn geen zienswijzen naar voren gebracht.
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Plansystematiek
Het geheel is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 komen de Inleidende regels aan bod. Het betreft hier de Begrippen (artikel 1). In hoofdstuk 2 Bestemmingsregels is de van toepassing verklaring van de planregels, behorende bij de verschillende bestemmingen in het wijzigingsplan opgenomen. Tot slot zijn de Overgangs- en slotregels opgenomen in hoofdstuk 3.
6.2 Toetsing Plan Aan Wijzigingsregels
Voorliggend wijzigingsplan bevat de onderbouwing voor het wijzigen van de bestemming Wonen naar Wonen met een bouwvlak. De voorwaarden voor het toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid zijn beschreven in artikel 22.7.3 van het bestemmingsplan 'Kerkdriel en Hoenzadriel 2013'. Dit artikel is hierna overgenomen.
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met deze bestemming wijzigen teneinde de toevoeging van een bouwvlak en bouwaanduidingen voor de bouw van extra woningen mogelijk te maken, mits:
- a. de benodigde onderzoeksgegevens beschikbaar zijn om een afweging aangaande de aanwezige waarden en belangen en milieuen wateraspecten te kunnen maken teneinde een goede ruimtelijke ordening te kunnen waarborgen; uit de onderzoeksgegevens moet de geschiktheid van de gronden blijken voor de nieuwe functie; Voorliggende toelichting gaat nader in op de relevante milieukundige en ruimtelijke aspecten.
- b. de woningbouw past binnen het woningbouwprogramma van de gemeente Maasdriel; Hieraan wordt voldaan, zie daarvoor de toelichting in het hoofdstuk beleid.
- c. de woningbouw inpasbaar is binnen het stedenbouwkundig beeld; In de toelichting zijn de relevante aspecten belicht.
- d. aangrenzende waarden en belangen niet onevenredig worden geschaad; Voorliggende toelichting gaat nader in op de relevante milieukundige en ruimtelijke aspecten.
- e. de haalbaarheid van de bestemmingswijziging ook financieel is aangetoond; De gemeente en initiatiefnemer hebben dit aspect afdoende afgestemd.
- f. de regels van dit artikel onverminderd van toepassing blijven. Deze zijn in de regels van het wijzigingsplan van toepassing verklaard.
6.2.1 Conclusie
Samenvattend kan worden gesteld dat aan de alle voorwaarden van artikel 22.7.3 wordt voldaan.
Bijlage 1 Beeldkwaliteit
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 3 Bodemonderzoek Inclusief Asbest
Bijlage 3 Bodemonderzoek inclusief asbest
Bijlage 4 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 4 Quickscan flora en fauna