KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 4 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Antidubbeltelbepaling
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 10 Strafbepaling
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht Bouwwerken
Artikel 12 Overgangsrecht Gebruik
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
1.2 Begrenzing Plangebied
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
1.4 Opzet Bestemmingsplan En Toelichting
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande En Toekomstige Situatie
2.1 Huidige Situatie
2.2 Ruimtelijke Beschrijving
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Provinciaal En Regionaal Beleid
3.2 Gemeentelijk/lokaal Beleid
Hoofdstuk 4 Planologische En Milieutechnische Randvoorwaarden
4.1 Archeologie
4.2 Bodem
4.3 Duurzaam Bouwen
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Flora En Fauna
4.6 Geluid
4.7 Luchtkwaliteit
4.8 Milieuhinder Bedrijvigheid
4.9 Verkeer En Parkeren
4.10 Waterparagraaf
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Algemene Juridische Opzet
5.2 Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Exploitatieplan
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Resultaten Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1. Bro
7.2 Zienswijzen
Bijlage 1 Notities Herstructurering Meerveld/parklaan En Wilhelminalaan Hoevelaken
Bijlage 2 Onderzoek Archeologie Meerveldlaan
Bijlage 3 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek
Bijlage 4 Notitie Vleermuizen Hoevelaken
Bijlage 5 Zienswijzennota

Meerveldlaan/ Parklaan 2010

Bestemmingsplan - gemeente Nijkerk

Onherroepelijk op 08-07-2011 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplanHoevelaken Zuid, Meerveldlaan - Parklaan 2010 van de gemeente Nijkerk;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0267.BP0008-0003 met de bijbehorende regels;

1.3 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijk uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aaneengebouwde woning:

een woning dat deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bestaande situatie (bebouwing en gebruik):

bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;

1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.12 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.13 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.14 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder;

1.15 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.16 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.17 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.18 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.19 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.20 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.21 dienstverlening:

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.22 erf:

de grond deel uitmakende van een bouwperceel, behorende bij één woning, waarop geen hoofdgebouw is of mag worden gebouwd krachtens de vigerende woonbestemming;

1.23 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.24 gestapelde woning:

een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere woning is gelegen;

1.25 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht;

1.26 kap:

de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°;

1.27 publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis:

een beroeps of bedrijfsactiviteit, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan;

1.28 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.29 vloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond;

1.30 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwingspercentage:

het deel van het bouwblok uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de hoogte van een dakopbouw:

vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw;

2.6 de hoogte van een kap:

vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap;

2.7 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.9 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;

2.10 peil:

  1. a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  2. b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonstraten en pleinen;
  2. b. voet- en rijwielpaden;
  3. c. groenvoorzieningen, bermen en watergangen;
  4. d. parkeervoorzieningen;
  5. e. nutsvoorzieningen;
  6. f. fietsenstallingen, abri's, telefooncellen, straatmeubilair;
  7. g. speel- en verblijfsvoorzieningen;

3.2 Bouwregels

Binnen de tot "Verkeer - Verblijfsgebied" bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken ten dienste van deze bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. de bouwhoogte van andere bouwwerken, anders dan voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag maximaal 2 m bedragen.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  2. b. met daarbij behorende bergingen, tuinen, erven, water en parkeervoorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de afmetingen en de plaatsing van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de milieusituatie;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Gebruik van ruimten binnen de woning en in de vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    1. 1. maximaal 35% van de oppervlakte van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aangebouwde bijbehorende bouwwerken, tot ten hoogste in totaal 30 m2 mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
    2. 2. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
    3. 3. vergunningplichtige of meldingsplichtige activiteiten ingevolge de wet milieubeheer zijn niet toegestaan;
    4. 4. er mag geen detailhandel plaatsvinden.
  2. b. Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen gebruik van ruimten binnen de woning en vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde onder lid 4.5 ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen de woning en vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor een publieksaantrekkende beroeps- en bedrijfsactiviteit aan huis voorzover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. a. maximaal 35% van de oppervlakte van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aangebouwde bijbehorende bouwwerken, tot ten hoogste in totaal 30 m2 mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  2. b. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  3. c. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
  4. d. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  5. e. de activiteit mag niet vergunningplichtig ingevolge de Wet milieubeheer zijn;
  6. f. er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Antidubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  3. c. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  4. d. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  5. e. de ruimte tussen bouwwerken.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Gebruiksverbod

Het is verboden de in het plan begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de in het plan gegeven bestemming en met het in of krachtens het plan ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken bepaalde.

7.2 Strijdig gebruik

Een strijdig gebruik als bedoeld in lid 7.1, is in ieder geval het gebruik van:

  1. a. onbebouwde gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. b. onbebouwde gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. c. gronden en bouwwerken voor een seksinrichting, tenzij dit gebruik als zodanig uitdrukkelijk is toegestaan in of krachtens het plan.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. c. de bestemmingsbepalingen voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  4. d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  5. e. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 20 meter;
  6. f. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
    1. 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10 m2 bedraagt;
    2. 2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  7. g. het verbod tot het bouwen met overschrijding van bouw- en aanduidingsgrenzen voor het bouwen van erkers, serres en andere uitbouwen, alsmede balkons, galerijen, trappenhuizen en andere ondergeschikte bouwdelen tot een overschrijding van 2 m.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, voorzover daaraan behoefte bestaat en zulks het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied niet schaadt, de ligging van grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen te wijzigen zodanig, dat:

  1. a. de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot, en
  2. b. geen van de grenzen met meer dan 10 m wordt verschoven.

Artikel 10 Strafbepaling

Overtreding van het verbod, gesteld in Artikel 7, lid 7.1 wordt hierbij aangemerkt als een strafbaar feit en daarmee als een economisch delict als bedoeld in artikel 1a, onder 2° van de Wet op de economische delicten.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht Bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 12 Overgangsrecht Gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Hoevelaken Zuid, Meerveldlaan - Parklaan 2010.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doelstelling

De Alliantie Ontwikkeling heeft het plan ontwikkeld om op de hoek van de Meerveldlaan en de Parklaan een appartementencomplex bestaande uit 14 seniorenappartementen te realiseren. De negen seniorenwoningen die nu op de locatie staan worden ten behoeve van het voorgenomen plan gesloopt.

Door wijziging van de invulling ten opzichte van de huidige situatie is het voorgenomen plan in strijd met de bestemmingen en regels van het vigerende bestemmingsplan " Hoevelaken Zuid ". Middels een bestemmingsplanherziening wenst de gemeente medewerking te verlenen aan de ontwikkeling van het plangebied.

1.2 Begrenzing Plangebied

Het plangebied is gelegen in het midden van Hoevelaken ten zuiden van de Oosterdorpsstraat. Het gebied ligt langs de Parklaan. Deze weg vormt de zuidelijke grens van het plangebied. De oostzijde van het plangebied wordt begrensd door eengezinswoningen aan de Parklaan. De Meerveldlaan vormt de westgrens van het gebied. Ten noorden van het plangebied bevinden zich woningen en een basisschool.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0008-0003_0001.jpg"

Afbeelding - Globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0008-0003_0002.jpg"

Afbeelding - Plangrens (Bron: Google Earth)

1.3 Geldende Bestemmingsplannen

Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan "Hoevlaken-Zuid" vastgesteld op 3 februari 2005. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming "woonhuizen" gekregen met de aanduiding maximaal vijf aaneen te bouwen woningen aan de Meerveldlaan en maximaal vier aaneen te bouwen woningen aan de Parklaan. Daarnaast is aan de voorzijde van de bestaande woningen een strook opgenomen waar de tuinbestemming van toepassing is. Het voorgenomen plan van De Alliantie om 14 appartementen te bouwen past niet binnen deze geldende bestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0008-0003_0003.jpg"

Afbeelding - Uitsnede plankaart vigerend bestemmingsplan Hoevelaken Zuid

1.4 Opzet Bestemmingsplan En Toelichting

Het bestemmingsplan bestaat uit drie delen:

  1. 1. de toelichting: hierin worden de overwegingen beschreven die hebben geleid tot het geven van een bepaalde bestemming aan een stuk grond evenals een uitleg van de gebruikte bestemmingen;
  2. 2. de regels: hierin wordt per bestemming een omschrijving gegeven van het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de in dit plan begrepen gronden, en;
  3. 3. een verbeelding, met daarop aangegeven de bestemmingen van alle gronden.

De inhoud van de toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
  • In hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van andere overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • De gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in hoofdstuk 4 beschreven;
  • In hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • Hoofdstuk 6 heeft betrekking op de economische uitvoerbaarheid van het plan;
  • Hoofdstuk 7 behandelt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin worden de resultaten beschreven van de gevolgde inspraakprocedure en het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande En Toekomstige Situatie

2.1 Huidige Situatie

In het plangebied staan momenteel negen seniorenwoningen. De woningen zijn begin jaren '60 gebouwd en worden ten behoeve van het voorgenomen plan gesloopt. Het plangebied heeft een oppervlakte van ongeveer 0,25 hectare.
Het groen bestaat momenteel uit de tuinen aan de zowel de voorzijde en achterzijde van de negen seniorenwoningen. Daarnaast is aan de voorzijde van de woningen een groenstrook met bomen gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0008-0003_0004.jpg"

Afbeelding - Huidige situatie

2.2 Ruimtelijke Beschrijving

In de nieuwe situatie worden 14 seniorenappartementen gerealiseerd. De appartementen zijn verdeeld over twee appartementencomplexen: een complex aan de Meerveldlaan bestaande uit acht appartementen en een complex aan de Parklaan bestaande uit zes appartementen.

Het complex aan de Parklaan bestaat uit twee lagen met een kap. Op de begane grond heeft het complex één appartement, op de eerste verdieping drie appartementen en op de tweede verdieping twee appartementen. In dit complex bevinden zich op de begane grond ook een fietsenstalling en een berging.
In het complex aan de Meerveldlaan bevinden zich op de begane grond drie appartementen, de eerste verdieping drie appartementen en op de tweede verdieping twee appartementen.

Beide complexen zijn met de voorzijde georiënteerd op de straatkant en bestaan uit drie lagen met een kap. De hoogte van beide bouwblokken bedraagt ongeveer 11 meter. Met deze vormgeving wordt stedenbouwkundig aangesloten bij de omgeving.
Aan de straatkant van beide complexen bevindt zich een brede groenstrook. Aan de noordzijde en oostzijde van de locatie bevindt zich een smalle groenstrook.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0008-0003_0005.jpg"

Afbeelding - Situering nieuw te bouwen woningen

De locatie wordt ontsloten door een aansluiting op de Meerveldlaan. Het complex aan de Meerveldlaan is alleen toegankelijk via de achterzijde en het complex aan de Parklaan is zowel toegankelijk via de voorzijde als de achterzijde.

Het parkeren vindt plaats aan de achterzijde van de complexen. Er worden 20 parkeerplaatsen aangelegd. Alle parkeerplaatsen, ook die voor bezoekersparkeren, bevinden zich op eigen terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0008-0003_0006.jpg"

Afbeelding - Vormgeving van de nieuw te bouwen woningen

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Provinciaal En Regionaal Beleid

3.1.1 Streekplan Gelderland 2005

Het Streekplan Gelderland 2005-2015 (vastgesteld op 29 juni 2005) vormt het belangrijkste beleidskader op provinciaal niveau. Het streekplan is door de inwerkingtreding van de Wro (m.i.v. 01-07-2008) van rechtswege aangemerkt als een structuurvisie.

De structuurvisie geldt voor de periode 2005-2015. De hoofddoelstelling van dit beleid is om de ruimtebehoefte zorgvuldig in regionaal verband te accommoderen en te bevorderen dat publieke en private partijen de benodigde ruimte vinden, op een wijze die meervoudig ruimtegebruik stimuleert, duurzaam is en de regionale verscheidenheid versterkt, gebruik makend van de aanwezige identiteiten en ruimtelijke kenmerken. In het provinciaal ruimtelijk beleid wordt onder andere ingezet op versterking van de vitaliteit van het landelijk gebied en de leefbaarheid van daarin aanwezige kernen.

Het provinciale planologische beleidskader, zoals dat op 29 juni 2005 is vastgesteld in het Streekplan Gelderland 2005 geeft aan dat ten aanzien van wonen in stedelijk gebied aangesloten dient te worden bij de geconstateerde regionale kwalitatieve woningbehoefte. Dit is vastgesteld in het Kwalitatief Woonprogramma (KWP). Een belangrijke ruimtelijk beleidsaccent is dat het aanbod aan woningen en woonmilieus beter moet aansluiten bij de voorkeuren van bewoners. Om deze reden bevordert de provincie vooral de realisatie van woningen voor ouderen en starters en van de woonmilieus centrum-stedelijk en landelijk wonen. Voorts wil de provincie onder andere een versnelling bevorderen van herstructurering en transformatie van bestaand bebouwd gebied en het vergroten van het aanbod aan levensloopbestendige woningen en het versterken van verscheidenheid en identiteit.

3.1.2 Woonvisie Gelderland

De 'Woonvisie Gelderland' bestaat uit drie onderdelen, de Algemene Woonvisie, deel a: Woonbeleid met kwaliteit, de Regionale Woonvisie, deel b: Anders wonen in de regio en het provinciaal Kwalitatief Woonprogramma met afspraken met de gemeenten. Binnen deel b is het 'wonen in de Vallei' opgenomen, dit deel is van toepassing op de woonbehoefte binnen de gemeente Nijkerk.

De woonbeleving in de Vallei is redelijk hoog. Het lijkt erop dat de Vallei de geneugten van de stad en het platteland met elkaar weet te verenigen. In de regio is dan ook een breed scala aan woonmilieus te vinden, van landelijk tot aan centrum-stedelijk. Naast vraag naar centrum-stedelijk wonen is er ook behoefte aan groenstedelijk wonen en centrum-dorpse woonomgevingen.

De Vallei-gemeenten vinden het belangrijk dat ze haar eigen bevolking conform de behoefte kan huisvesten. Starters en ouderen, groepen die qua woonwensen een flinke overlap vertonen, worden door de meeste gemeenten prominent genoemd. In plaats van eengezins, groot en duur, zouden er meer kleine en goedkopere eengezinswoningen gebouwd moeten worden.

In de regio Vallei dienen levensloopbestendige woningen of direct voor ouderen geschikte woningen gebouwd te worden (minstens een derde van de totale nieuwbouw). De ambitie-indicatie voor dure woningen betreft maximaal een derde van de totale nieuwbouw. Het aanbod centrum-stedelijk wonen dient vergroot te worden.

Kwalitatief woonprogramma 2010-2019 (2010)

De provincie brengt periodiek de woningbehoefte per regio in kaart en maakt met gemeenten en woningcorporaties afspraken over hoe zij samen in die woningbehoefte gaan voorzien. In deze rapportage wordt gekeken in hoeverre het mogelijk en op basis van de planning aannemelijk is, dat gemeenten er in slagen om de afspraken te realiseren en te voorzien in de regionale woningbehoefte.

Om in te spelen op ontwikkelingen heeft de provincie voor de periode 2010 t/m 2019 het KWP3 opgesteld en in januari 2010 vastgesteld. In het KWP maken provincie en gemeenten afspraken over het ontwikkeltraject en het juist inspelen op de woningbehoefte binnen de regio. De komende jaren is nog steeds uitbreiding van de woningvoorraad nodig. Oorzaken hiervoor zijn de - weliswaar afnemende - bevolkingsgroei, het bestaande tekort aan woningen dat nog moet worden weggewerkt en het kleiner worden van de huishoudens, waardoor hun aantal toeneemt.

De provincie, de gemeenten en de woningcorporaties hebben de afspraak gemaakt dat in de periode 2010 – 2019 in de regio De Vallei (waar gemeente Nijkerk deel van uitmaakt) 12.000 woningen netto worden toegevoegd.

Voor de regio en de gezamenlijke gemeenten ligt hier de taak om deze opgave regionaal af te stemmen en vorm te geven. De woningcorporaties en de provincie werken actief mee aan het tot stand komen van deze verdeling. In 2010 is deze verdeling gereed en wordt deze vastgesteld als aanvullende KWP3-afspraak in het bestuurlijk overleg met de regio, de gemeenten, de woningcorporaties en de provincie in het najaar van 2010. De gemeenten en de regio nemen het initiatief.

De nieuwbouw van de 14 seniorenappartementen wordt gezien als een kwaliteitsimpuls aan de kern Hoevelaken. De voorgenomen ontwikkeling draagt dan ook bij aan een verdere invulling van het woonprogramma voor de gemeente Nijkerk en de regio.

3.1.3 Derde Waterhuishoudingsplan Gelderland 2005-2009 (2004) en Waterplan Gelderland 2010-2015 (2009)

Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in het Derde Waterhuishoudingsplan Gelderland 2005 - 2009, dat in 2004 is vastgesteld. Uitgangspunt van dit plan is om in 2030 is het waterbeheer volledig op orde te hebben. Het Waterhuishoudingsplan dient te voorzien in water dat geschikt is voor verschillende functies. Het beleid gericht op specifieke functies zorgt ervoor dat de bijzondere vereisten van het watersysteem ter plaatse afgestemd worden op die functie.

Het Waterplan Gelderland is in november 2009 door Gedeputeerde Staten vastgesteld. Veel uit het Derde Waterhuishoudingsplan komt in het Waterplan terug. De tijdshorizon van 2030 is echter vervroegd tot 2027. Dit is gebeurd omdat bijvoorbeeld de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Nationaal Bestuursakkoord WaterActueel ook van deze termijn uitgaan.

Ten opzichte van WHP3 zijn wel enkele beperkte aanpassingen doorgevoerd:

  • de verplichte implementatie van de KRW resulteert in enkele geringe beleidsaanpassingen. Voor de KRW worden oppervlaktewaterlichamen aangewezen, de huidige ecologische toestand wordt vastgelegd en worden doelen opgenomen. Ook worden maatregelen voor verbetering van de grondwaterkwaliteit opgenomen;
  • de komst van de Waterwet inwerkingtredeing in 2009 heeft er toe geleid dat de provincie nog vergunning-verlener blijft voor een deel van de grondwateronttrekkingen, dit vraagt aanpassing van het beleid voor grondwaterbeheer;
  • met de komst van de Waterwet heeft het Waterplan de status van structuurvisie voor zover het de ruimtelijke aspecten uit dit plan betreft. Dit vraagt om een beschrijving van hoe de provincie haar instrumentarium voor de realisatie van ruimtelijke doelen wil inzetten;
  • de aanpak van verdroging vraagt vastlegging van onze reeds in de planperiode van WHP3 aangepaste werkwijze voor de TOP-lijst gebieden;
  • watergerelateerde onderwerpen uit het Gelders Milieuplan worden in dit Waterplan opgenomen.

In de afgelopen jaren hebben de gemeenten er taken bij gekregen: naast de plicht tot inzameling en transport van stedelijk afvalwater hebben ze nu ook de zorgplicht voor grondwater en de zorgplicht voor afvloeiend hemelwater. In de verplicht op te stellen verbrede gemeentelijke rioleringsplannen moeten de gemeenten opnemen hoe zij met die zorgplichten omgaan. Deze plannen zijn volgens wettelijke bepalingen uiterlijk 2012 gereed.

In het Waterplan Gelderland is het waterbeleid beschreven aan de hand van een aantal thema's, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Op de bijbehorende 'Functiekaart' en 'Structuurvisiekaart' is het plangebied opgenomen als 'stedelijk gebied'. Zowel in nieuw als in bestaand stedelijk gebied streeft de provincie naar een duurzaam watersysteem. Nadelige effecten op de waterhuishouding moeten in beginsel worden voorkomen. Hierbij wordt het water in de stad met het omringende watersysteem als één geheel beschouwd.

Stedelijk gebied
De functie 'stedelijk gebied' heeft betrekking op alle bebouwde kommen in Gelderland. De inrichting en het beheer van het waterhuishoudkundig systeem zijn in stedelijk gebied gericht op:

  • Het voorkomen of beperken van wateroverlast;
  • De ontwikkeling en het behoud van de natuur in het stedelijk gebied;
  • Het voorkomen van zettingen;
  • Het herbenutten van ontwateringswater voor drink- en industriewatervoorziening of voor herstel van verdroogde natuur;
  • Het weren van (diepe) drainage en het voorkomen van instroming van oppervlaktewater op de riolering;
  • Het beperken van de vuilbelasting door riooloverstorten;
  • Het beperken van de invloed van bronbemaling.

Het plangebied ligt niet in een actiegebied of waterbergingsgebied. Voor het plangebied zijn geen specifieke maatregelen opgesteld. De voorgenomen ontwikkeling dient de waterkwaliteiten en de waterhuishoudkundige functies in stand te houden.

3.2 Gemeentelijk/lokaal Beleid

3.2.1 Woonvisie 2005+

In de Woonvisie 2005+, vastgesteld door de gemeenteraad op 16 februari 2006, formuleert de gemeente Nijkerk vijf ambities:

  • Vervullen van een regionale opvangfunctie, met behoud van kwaliteit;
  • Vergroten van de keuzemogelijkheden;
  • Werken aan een evenwichtige opbouw van de bevolking;
  • Bouwen voor alle doelgroepen, in het bijzonder voor jongeren en senioren;
  • De gemeente is regisseur.

De gemeente vindt het belangrijk om het aantrekkelijke woonmilieu voor de bevolking van de gemeente voor de toekomst te behouden en te versterken. Gedifferentieerd bouwen in de gemeente, zodat er wat te kiezen valt en de inwoners zoveel mogelijk naar eigen wens kunnen wonen. Deze kernkwaliteit wordt in de Woonvisie 2005+ “wonen naar wens” verder uitgewerkt. Daarbij wordt ook nadrukkelijk aandacht besteed aan de samenhang tussen wonen, welzijn en zorg. Dit is van belang gelet op de tendensen als vergrijzing, begeleid wonen en vermaatschappelijking van de zorg.

De groei van de gemeente was in de afgelopen jaren geconcentreerd in de kern Nijkerk en dat zal ook nog tot 2015 het geval zijn. De gemeente Nijkerk wil in de periode 2005-2014 een bouwprogramma realiseren van minimaal 2.000 woningen. Daarvan zullen er minimaal 1.500 in de kern Nijkerk moeten worden gerealiseerd. De resterende 500 woningen kunnen in de kernen Hoevelaken en Nijkerkerveen worden gebouwd. Gelet op het relatief lage aandeel betaalbare huurwoningen in de kernen Hoevelaken en Nijkerkerveen vindt de gemeente de verkoop van huurwoningen in deze kernen niet aanvaardbaar.

De eigen woningbehoefte in Hoevelaken bedraagt voor de periode 2005-2014 ongeveer 370 woningen. Er zijn enkele bouwlocaties in ontwikkeling met een totale capaciteit van 280 woningen. Dit betekent dat er tot 2015 niet voldoende plancapaciteit beschikbaar is om in de eigen woningbehoefte te kunnen voorzien. Het is denkbaar dat zich de komende jaren nieuwe inbreidingslocaties voordoen, die nu nog niet bekend zijn. Deze komen als eerste in aanmerking om tot ontwikkeling te worden gebracht.

De potentiële bouwlocaties hebben verschillende kwaliteiten en zijn hierdoor in meer of mindere mate geschikt voor verschillende doelgroepen. Bij de verdere uitwerking van de bouwlocaties zal bijzondere aandacht bestaan voor het bouwen voor starters en senioren.

3.2.2 Gemeentelijke nota Duurzame Energie

Met het vaststellen van de nota Duurzame Energie heeft de gemeente Nijkerk in 2006 de kaders vastgelegd waarbinnen de gestelde doelen over CO2 reductie voor 2010 en 2020 moeten worden behaald. Een van de speerpunten is de realisatie van duurzame energie bij grootschalige bouwprojecten.

Bij de ontwikkelingen in het onderhavige bestemmingsplan is waar mogelijk rekening gehouden met deze nota.

3.2.3 Gemeentelijk waterplan

Het waterplan Nijkerk is gezamenlijk opgesteld door gemeente Nijkerk, Waterschap Vallei & Eem en Waterschap Veluwe. In het waterplan geven Gemeente Nijkerk en de beide waterschappen hun gezamenlijke visie op de toekomst van het water in Nijkerk. Deze visie is uitgewerkt tot een uitvoeringsprogramma met maatregelen voor de periode 2007- 2011. De visie geeft aan de hand van een zestal thema's aan hoe het watersysteem er op lange termijn uit moet zien en bevat doelstellingen voor de lange, middellange en korte termijn:

  1. 1. Samenwerken aan water en ruimte
    De samenwerking tussen gemeente en waterschap zal op het gebied van ruimtelijke ontwikkelingen worden verbeterd. Zo zal er genoeg ruimte voor water gerealiseerd moeten worden in de uitbreidingsgebieden en worden er afspraken gemaakt over de uitvoering van de watertoets;
  2. 2. Afkoppelen hemelwater
    Afkoppelen van hemelwater geldt voor gebouwen en verhard oppervlak, waardoor het riool niet onnodig wordt belast met regenwater. Nijkerk heeft al vrij veel ervaring met afkoppelen in bestaand stedelijk gebied. Gebruik zal worden gemaakt van een gescheiden rioolstelsel. De gemeente en waterschap gaan aangeven wanneer en onder welke randvoorwaarden er dient te worden afgekoppeld. Ook worden particulieren en bedrijven beter betrokken bij afkoppelen;
  3. 3. Aanpak grondwaterproblematiek
    De gemeente zal de komende jaren onder andere een actievere rol gaan spelen bij het oplossen van grondwateroverlast in stedelijk gebied.
  4. 4. Verbeteren waterkwaliteit en ecologie;
    De gemeente en de waterbeheerders willen extra aandacht besteden aan het verbeteren van de lokale waterkwaliteit. Het streven is bijvoorbeeld om ca. 50% van de oevers van nieuwbouwwijk natuurvriendelijk in te richten.
  5. 5. Bevorderen gebruik en beleving van water
    Water dat goed wordt ingericht, is aantrekkelijk om naar te kijken, langs te wandelen en te fietsen, of in te spelen. Het kan een kwaliteit toevoegen aan de woon- of werkomgeving. Het beheer en onderhoud van watergangen wordt geïntensiveerd, daarbij is de intentie om daar waar mogelijk samen te werken met scholen.
    De mogelijkheden voor extensieve vormen van recreatie op en langs het water (zoals kanoën, wandelen, fietsen) worden waar mogelijk uitgebreid.
  6. 6. Water en vuur
    De brandweer heeft actief meegewerkt aan het waterplan Nijkerk zodat de bluswatervoorziening optimaal gemaakt kan worden.

Voor het bestemmingsplan is van belang dat er met het Waterschap Vallei & Eem van gedachte wordt gewisseld over de manier en mate van afkoppeling en afvoer van water.
De gemeente zal hierover dan ook overleg voeren met het Waterschap. (PM)

Hoofdstuk 4 Planologische En Milieutechnische Randvoorwaarden

Het onderhavige bestemmingsplan is ontwikkelingsgericht van aard waarbij sprake is van verschillende onderzoeken. In dit hoofdstuk zijn de conclusies van de haalbaarheidsonderzoeken genoemd. Deze onderzoeken zijn gebundeld in het rapport `Notities herstructurering' (zie bijlage 1). Voor meer informatie wordt verwezen naar de genoemde onderzoeksrapporten die als bijlagen zijn toegevoegd.

4.1 Archeologie

Sinds 2007 is in Nederland de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht, die de volledige implementatie van het Verdrag van Malta (1992) in de Monumentenwet (1988) betekent. De Nederlandse overheid heeft zich er met de ondertekening van het Verdrag van Malta toe verplicht bij ruimtelijke plannen rekening te houden met het archeologische 'bodemarchief'. De Monumentenwet heeft derhalve als doel de bescherming van het 'bodemarchief'. Het is daarom van belang om in beeld te krijgen welke archeologische waarden in het plangebied aanwezig zijn.

Ten behoeve van het voorgenomen plan is door Witteveen+Bos een archeologisch/ cultuurhistorisch onderzoek (cultuurhistorie, HVK9-1//eekc/026, 27 februari 2009, zie bijlage 1) uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat in het plangebied geen gebouwde monumenten voorkomen. Daarnaast blijkt dat het plangebied gelegen is binnen een zone die op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) is aangegeven als gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. Voor deze locatie is dan ook geen archeologisch vervolgonderzoek nodig. Wel dient bij graafwerkzaamheden tijdens de bouw van de appartementen rekening te worden gehouden dat archeologische vondsten bij het bevoegd gezag gemeld moeten worden.

Voor zover kan worden ingeschat bevinden zich geen strategische doelen in de nabijheid van het plangebied. Uit literatuur komt niet naar voren dat er op of in de directe nabijheid van de herstructureringslocatie bombardementen en gevechten hebben plaatsgevonden. Een eerste inschatting is dat de kans op het aantreffen van NGE’s in de bodem daardoor klein is. Het feit dat de grond reeds is geroerd, verkleint de kans op het aantreffen van NGE’s eveneens.

Door BAAC onderzoeks- en adviesbureau is in juni 2010 een nader bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd op het plangebied Parklaan. Het onderzoek is in zijn geheel bijgevoegd als bijlage 2. Het onderzoek geeft aan dat er binnen het plangebied geen noemenswaardige archeologische waarden bekend zijn. In en rondom het plangebied zijn vrijwel geen archeologische waarden bekend met uitzondering van enkele vermoedelijk “ex situ” aangetroffen fragmenten steengoed uit de late middeleeuwen. Gezien de lage verwachting om nog intacte archeologische vindplaatsen aan te treffen is de kans klein dat eventueel aanwezige archeologische resten worden bedreigd. Derhalve wordt een archeologisch vervolgonderzoek ter plekke van het plangebied niet noodzakelijk geacht.

Hoewel getracht is een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethoden, kan de aanwezigheid van archeologische sporen of resten nooit volledig worden uitgesloten in de gebieden waarvoor geen vervolgonderzoek wordt aanbevolen. Het onderzoek wijst er op dat men bij bodemverstorende activiteiten alert dient te zijn op de aanwezigheid van archeologische waarden (zoals vondstmateriaal en grondsporen). Bij het aantreffen van deze waarden dient men hiervan melding te maken bij de Minister (in de praktijk de RCE) conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988.

Met in acht neming van de in het onderzoek benoemde conclusies en aanbevelingen vormen de aspecten archeologie en cultuurhistorie geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het voorgenomen plan.

4.2 Bodem

In het kader van de onderzoeksplicht van artikel 3.1.6 Bro dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in beeld gebracht te worden. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten is ook in het kader van de bouwvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. In de praktijk worden deze onderzoeken vaak gecombineerd.

Aangezien het plangebied momenteel ook al de functie van wonen heeft, is de verwachting dat de bodemgesteldheid van het plangebied geen problemen voor de ontwikkeling van de woningen oplevert. Om de kwaliteit van de bodem te kunnen garanderen is door Witteveen+Bos is een milieukundig vooronderzoek (milieukundig vooronderzoek, HVK9-/haam3/015, november, zie bijlage 1) verricht. Voor dit onderzoek zijn verschillende bronnen geraadpleegd.

Op basis van de onderzoeksresultaten wordt verwacht dat de activiteiten op de onderzoekslocatie niet hebben geleid tot een significante bodemverontreiniging. In het plangebied is een deel van een slootdemping gesitueerd. Deze demping wordt als verdacht aangemerkt, aangezien verspreiding van verontreiniging vanuit de slootdemping richting de onderzoekslocatie kan plaatsvinden.

Op basis van deze bevindingen is door MWH B.V. een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. De belangrijkste conclusies en aanbevelingen uit dit rapport 'Verkennend bodem- en asbestonderzoek Meerveldlaan Hoevelaken' met projectnummer B09G0353 van 30 juni 2010 worden hieronder opgesomd:

  • De bodem ter plaatse bestaat globaal vanaf maaiveld tot circa 3,5 m-mv (max. boordiepte) uit uiterst fijn zand, dat zwak tot sterk humeus en zwak siltig is.
  • Aan het maaiveld is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Zowel visueel als analytisch is in het opgeboorde materiaal geen asbest aangetoond.
  • De zandige ophooglaag (0-0,5 m-mv) bevat zwakke tot matige bijmengingen. Deze bijmengingen bestaan voornamelijk uit metselpuin, bakstenen, grind en wortels.
  • In de zandige bovengrond is plaatselijk een licht verhoogde concentratie kwik gemeten.
  • In het grondwater is een licht verhoogde concentratie barium gemeten.
  • Op basis van de onderzoeksresultaten wordt de locatie in milieuhygiënisch opzicht wel geschikt geacht voor de huidige en toekomstige bestemming.

Nader onderzoek wordt op basis van het onderzoek niet noodzakelijk geacht.Het onderzoek beveelt wel aan dat indien vrijkomende grond elders wordt hergebruikt partijkeuringen conform het Besluit bodemkwaliteit noodzakelijk zijn om de uiteindelijke hergebruiksmogelijkheden van de grond vast te stellen. Daarnaast dient men bij grondwerkzaamheden alert te zijn op eventuele onvoorziene bodemverontreiniging.

Het onderzoek is in zijn geheel bijgevoegd als bijlage 3.

Met in achtneming van de door het onderzoeksbureau getrokken conclusies en aanbevelingen vormt het aspect bodem geen belemmering voor de ontwikkeling van het voorgenomen plan.

4.3 Duurzaam Bouwen

Met betrekking tot de toepassing van duurzame en milieuvriendelijke materialen en beperking van het energiegebruik kan worden opgemerkt dat onder meer daaraan op uitvoeringsniveau aandacht zal worden besteed. Bij de grond-, weg- en waterbouw zal naar vermogen (bijvoorbeeld hergebruik van grondstoffen) duurzaam bouwen in de afweging moeten worden betrokken.

Het is in Nijkerk een goede gewoonte geworden om bij de ontwikkeling van nieuwe locaties van meet af aan rekening te houden met diverse aspecten. De basisvereisten van het Woonkeur en het Politiekeurmerk worden dan ook gehanteerd en als voorwaarden verbonden aan de ontwikkeling van gebieden.

Bij de inrichting zal onder andere zoveel mogelijk rekening gehouden worden met de stimulering van het fietsgebruik ter beperking van het energieverbruik.

4.4 Externe Veiligheid

Op 28 oktober 2004 is het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi) van kracht geworden. In het besluit zijn richtlijnen opgenomen voor het bouwen en handhaven van gevoelige bestemmingen zoals woningen in de buurt van inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd en/of opgeslagen.

In het kader van de externe veiligheid worden in hoofdzaak drie mogelijke risicobronnen onderscheiden:

  • Inrichtingen;
  • Transportroutes;
  • Buisleidingen.

Witteveen+Bos heeft onderzoek (onderzoek externe veiligheid, HVK9-1/eekc/022 , 9 januari 2009, zie bijlage 1) gedaan om inzichtelijk te maken of het aspect externe veiligheid een belemmering kan vormen voor het voorgenomen plan. Het onderzoek is gericht op zowel de Meerveld/Parklaan en de Wilhelminalaan. Uit het onderzoek blijkt dat de Meerveld/Parklaan en de Wilhelinalaan in de nabijheid liggen van de volgende risicobronnen:

  • vervoer van gevaarlijke stoffen over de snelweg A1;
  • LPG-tankstation Demarol Hoevelaken aan de Westerdorpstaat 52;
  • LPG-tankstation Shell Huyskens aan de Koninginneweg 7;
  • drie hogedruk aardgastransportleidingen.

Inrichtingen
Demarol Hoevelaken heeft een LPG-tankstation waarvan de vergunde jaaromzet van LPG maximaal 1.500 m3 bedraagt. Rond het vulpunt van deze LPG-installatie ligt hierdoor een PR 10-6 risicocontour van 45 meter. Het invloedsgebied voor de berekening van het groepsrisico heeft een straal van 150 meter. Het plangebied ligt niet binnen de 10-6 PR-contour en het invloedsgebied voor de berekening van het groepsrisico.

Shell Huyskens heeft een LPG-tankstation waarvan de vergunde jaaromzet van LPG maximaal 1.000 m3 bedraagt. Rond het vulpunt van deze LPG-tankstation ligt hierdoor een 10-6 PR-contour van 45 meter. Het invloedsgebied voor de berekening van het groepsrisico is 150 meter. Het plangebied ligt niet binnen deze zone.

Transportroutes
De dichtst bijgelegen weg waar vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, is de snelweg A1. Deze ligt op meer dan 800 meter afstand van het plangebied. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A1 vormt geen belemmering voor onderhavige planvorming. Er hoeven namelijk in beginsel geen beperkingen aan het ruimtegebruik te worden gesteld in het gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tracé ligt. In dit geval is er geen aanleiding om van dit algemene uitgangspunt af te wijken.

Buisleidingen
In de omgeving van het gebied liggen drie hogedruk aardgastransportleidingen. Deze liggen op een te grote afstand voor een eventuele PR-contour. Het gaat hier namelijk om relatief kleine gasleidingen waarvoor waarschijnlijk geen PR-contour geldt, indien deze wel bestaat is deze hooguit enkele meters breed. Uit de onderstaande tabel blijkt dat beide planlocaties ook niet binnen de inventarisatie-afstand voor de groepsrisicoberekening liggen. De gasleidingen die in de tabel opgenomen zijn, zijn de dichtstbijzijnde gasleidingen die op de risicokaart provincie Gelderland weergegeven zijn. De diameter en druk van deze leidingen zijn opgevraagd bij de Gasunie. De inventarisatie-afstanden zijn de afstanden die weergegeven zijn in de brief ‘eisen omgevingsdata in het kader van groepsrisicoberekeningen bij ruimtelijke ontwikkeling, revisie 4’.

leidingnummer diameter druk inventarisatie afstand afstand dichtstbijzijnde planlocatie
W520-01-KR-008 8 inch 40 bar 95 meter 700 meter
W520-01-KR-006 8 inch 40 bar 95 meter 600 meter
N571-82-KR-003 4 inch 40 bar 45 meter 380 meter

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavige planvorming.

4.5 Flora En Fauna

In Nederland is de bescherming van natuurwaarden in twee wetten geregeld, namelijk in de Flora- en faunawet (2002) en in de Natuurbeschermingswet (1998). De Flora- en faunawet is gericht op de bescherming van soorten, terwijl de Natuurbeschermingswet gericht is op de bescherming van leefgebieden.

In de Flora- en faunawet is opgenomen dat bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren het verplicht is om vooraf te toetsen of deze plannen kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dit het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, indien dit niet mogelijk is dienen de gevolgen voor beschermde soorten zoveel mogelijk beperkt te worden.

De Natuurbeschermingswet is gericht op het tegengaan van negatieve effecten op instandhoudings-doelstellingen (habitats en soorten) in beschermde gebieden.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het gebied Arkenheem en ligt op circa zeven kilometer afstand van het plangebied. Het is door de grote tussenliggende afstand, uitgesloten dat de geplande werkzaamheden negatieve effecten veroorzaken op de instandhoudingsdoelen van dit beschermde gebied.
Het dichtstbijzijnde EHS-gebied ligt ten zuiden van de A1 op circa 1,5 kilometer afstand. Door de afstand, de tussenliggende infrastructuur en de bebouwing is het optreden van negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS, veroorzaakt door het voornemen, uitgesloten. Voor de ontwikkeling van het voorgenomen plan hoeft in het kader van de Natuurbeschermingswet geen nader onderzoek te worden uitgevoerd.

De voorgenomen ontwikkeling houdt ondermeer de sloop van de aanwezige bebouwing in. Het laten uitvoeren van een verkennend onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet is derhalve noodzakelijk. Voor de ontwikkeling van het voorgenomen plan is door Witteveen+Bos een Ecologische Risico Analyse (ERA) (ERA, HVK9-1/boeg3/021, 27 november 2008, zie bijlage 1) uitgevoerd.

Uit deze analyse blijkt dat in het gebied beschermde soorten aanwezig zijn van de volgende soort (groepen):

  • vaatplanten;
  • grondgebonden zoogdieren;
  • vleermuizen;
  • vogels;
  • amfibieën.

De aanwezigheid van de vaatplanten en de grondgebonden zoogdieren hebben geen gevolgen voor ontwikkeling van het voorgenomen plan aangezien het hier licht beschermde soorten betreft. Met de aanwezigheid van volgens dient rekening te worden gehouden door de werkzaamheden buiten het broedseizoen (15 maart tot 15 juli) uit te voeren.

Om vast te stellen of het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen dient, is door Bureau Waardenburg een specialistisch onderzoek uitgevoerd (Notitie Vleermuizen Hoevelaken, zie bijlage 4). Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat het plangebied niet als foerageergebied dient voor vleermuizen.

Om te voorkomen dat de Rugstreeppad tijdens de werkzaamheden in het plangebied verschijnt, dienen mitigerende maatregelen (voorkomen van ondiepe plassen en kale zandige gronden) getroffen te worden.

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.6 Geluid

Op 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. Er wordt daarin onderscheid gemaakt tussen geluidsgevoelige en overige gebouwen. In de wet worden woningen als "geluidsgevoelig gebouw" bepaald en zijn "andere geluidsgevoelige gebouwen":

  1. a. Onderwijsgebouwen;
  2. b. Ziekenhuizen en verpleeghuizen;
  3. c. Bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) aan te wijzen andere gezondheidszorggebouwen dan bedoeld onder 2; een gymnastieklokaal maakt voor de toepassing van de wet geen deel uit van een onderwijsgebouw.

Op basis van de Wgh zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai.

De voorgenomen ontwikkeling betreft de ontwikkeling van 14 seniorenappartementen dit is in de Wet geluidhinder aangemerkt als geluidsgevoelig gebouw. Onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder is derhalve noodzakelijk.

4.6.1 Wegverkeerslawaai

Artikel 76 van de Wet geluidhinder verplicht ertoe om bij een bestemmingsplan rekening te houden met de geluidzone van wegen, wanneer sprake is van realisatie van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen een geluidzone. Uit onderzoek dient te blijken dat de grenswaarden uit de Wet geluidhinder niet overschreden worden.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 km/uur.

Het plangebied ligt in de nabijheid van enkele wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van 30 km/uur. Het betreft hier de Meerveldlaan en de Parklaan. Op basis van de Wgh is voor deze wegen formeel geen onderzoek nodig.

Het plangebied ligt echter ook in de geluidzone van de Oosterdorpsstraat. Deze weg is niet bestempeld als woonerf of als een weg met een wettelijke snelheid van 30 km/uur. Voor de voorgenomen ontwikkeling dient een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd te worden.

Witteveen+Bos heeft een akoestisch onderzoek (akoestisch onderzoek, HVK9-1/eekc/025, zie bijlage 1) uitgevoerd naar de invloed van de Oosterdorpsstraat op het plangebied. Uit het onderzoek blijkt dat ten gevolge van het wegverkeer op de Oosterdorpsstraat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB in het plangebied niet wordt overschreden. Er worden derhalve geen problemen voorzien met betrekking tot wegverkeerslawaai.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het voorgenomen plan.

4.7 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de nieuwe Wet luchtkwaliteit in werking getreden. In deze wet is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009, zijn deze grenzen zoals deze in de Wet luchtkwaliteit waren opgenomen verruimd. Een project draagt volgens het NSL "niet in betekende mate" bij zolang de toename van de concentratie fijnstof of stikstofdioxide maximaal 3% bedraagt van de grenswaarde.

Het NSL zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen zodat de luchtkwaliteit verbeterd en alsmede de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang kunnen vinden.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden.

Aangezien de voorgenomen ontwikkeling de bouw van 14 appartementen betreft en er bovendien ook sprake is van ten minste één ontsluitingsweg, voldoet het plan ruim aan de NIBM grens en draagt dus niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Nadere toetsing van het plan aan de Wet Luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk. Witteveen+Bos heeft een notitie opgesteld die betrekking heeft op het aspect luchtkwaliteit (zie bijlage 1). In deze notitie staat meer informatie aangaande dit aspect beschreven.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het voorgenomen plan.

4.8 Milieuhinder Bedrijvigheid

Ten aanzien van de milieuzonering rond in het plan voorkomende bedrijfsactiviteiten is door Witteveen+Bos een onderzoek (milieurechten bedrijven, HVK9-1/nija4/020, 27 november 2008, zie bijlage 1) uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat in de nabijheid van het plangebied een appartementencomplex (Stoutenburgerlaan 4) en een basisschool (Oosterdorpsstraat 16) bevinden. Een appartementencomplex is normaal gesproken geen inrichting. Het appartementencomplex is echter in het inrichtingenbestand van de gemeente opgenomen. Daarom is het complex in het onderzoek niet buiten beschouwing gelaten.

De inrichtingen vallen onder het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit). Op basis van het Activiteitenbesluit mag deze inrichting een langtijdgemiddeld geluidsniveau van 50, 45 en 40 dB(A) op de gevel van woningen voor respectievelijk dag-, avond- en nachtperiode veroorzaken. Daarnaast is een maximaal geluidsniveau van 70, 65 en 60 dB(A) toegestaan voor respectievelijk de dag-, avond en nachtperiode. Tussen het appartementencomplex en de planlocatie ligt een woning, waardoor de geluidsruimte van het appartementencomplex niet wordt aangetast.

Tussen de basisschool en planlocatie zijn geen woningen gesitueerd. Activiteiten in het schoolgebouw zullen geen hinder in de omgeving veroorzaken. Stemgeluid afkomstig van het speelterrein kan wel hinder in de omgeving veroorzaken. Het stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terrein mag in sommige gevallen genegeerd worden, bij de beoordeling van de door de inrichting veroorzaakte geluidsbelasting. Echter blijkt na uitspraak van de Raad van State dat het stemgeluid niet genegeerd mag worden als het referentieniveau ter plaatse van het speelterrein aanmerkelijk lager is dan wanneer dit deel van de inrichting aan de straat of aan een andere openbare ruimte zou zijn gelegen.

Het referentieniveau voor het speelterrein van de basisschool is onbekend. Wel is duidelijk dat het speelterrein besloten is gelegen en dat het referentieniveau daardoor waarschijnlijk laag zal zijn. Daarom moet er van uit worden gegaan dat het stemgeluid afkomstig van het speelterrein moet worden meegenomen bij de beoordeling van de door de inrichting veroorzaakte geluidsbelasting.

De afstand tussen het schoolplein en de woningen op de planlocatie is ongeveer 28 meter. Tussen het schoolplein en de woningen op de planlocatie wordt een afscherming geplaatst met een voldoende geluidswerende werking. Gelet op de afstand tussen het schoolplein en de woningen op de planlocatie en gezien de plaatsing van de afscherming kan worden aangenomen dat de geluidsruimte van de school niet wordt aangetast.

Het aspect milieuhinder bedrijvigheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Verkeer En Parkeren

Witteveen+Bos heeft een notitie (verkeer Meerveldlaan/Parklaan en Wilhelminalaan, zie bijlage 1) opgesteld waar ingegaan wordt op de aspecten verkeer en parkeren.

De gemeente Nijkerk, waar het plangebied in ligt heeft in haar Parkeerbeleidsplan (nog) geen eigen richtlijnen opgenomen voor de te hanteren parkeerkentallen. Wel heeft de gemeente in haar Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan (GVVP) uit 2005 een wensbeeld opgenomen voor deze normen.

Dit wensbeeld laat zien dat voor nieuwe situaties de richtlijnen hoger liggen dan in bestaande situaties. In tegenstelling tot bestaande situaties is bij nieuw of her te ontwikkelen gebieden in principe ruimte om een kwalitatief goede en duurzame parkeersituatie te creëren. Voor sociale woningbouw geldt een norm van 1,0 tot 1,4 parkeerplaats per woning. Voor koopwoningen geldt een parkeernorm van 1,5 à 2,0 parkeerplaats per woning. Niet alleen de norm is van belang. Ook het plaatsen van de parkeergelegenheid daar waar de behoefte aan parkeren aanwezig is, levert een bijdrage aan het functioneel gebruik van parkeerplaatsen.

Voor de ontwikkeling van het voorgenomen plan is een maximale norm van 19 parkeerplaatsen nodig. De Alliantie ontwikkeling heeft dan ook aangegeven bij realisatie van de plannen uit te gaan van de norm van 1,2 parkeerplaatsen per woning. Er worden 20 parkeerplaatsen op eigen terrein aangelegd. Dit is voldoende om aan de norm te voldoen.

Aangezien het parkeren bij het voorgenomen plan op eigen terrein plaatsvindt, is het aannemelijk dat het plan geen grote gevolgen heeft voor de verkeersafwikkeling in de omgeving en er voldoende parkeergelegenheid wordt aangebracht. Daarmee zijn er op het gebied van verkeer geen belemmeringen voor de ontwikkeling van deze plannen.

4.10 Waterparagraaf

Sinds 14 februari 2001 is het verplicht een Watertoets bij ruimtelijke ontwikkelingen uit te voeren, wat als gevolg heeft dat in alle ruimtelijke plannen - en dus ook het bestemmingsplan - een zogeheten waterparagraaf moet zijn opgenomen. De waterparagraaf omvat het advies van de waterbeheerder en een gemotiveerd besluit ten aanzien van de wateraspecten. Eventuele afwijkingen van het advies van de waterbeheerder worden gemotiveerd. Daarbij moet door de initiatiefnemer worden aangegeven hoe met die afwijking wordt omgegaan. In de laatste instantie kan worden teruggegrepen op het nemen van verzachtende maatregelen of compensatie inclusief afspraken over financiering en uitvoering.

Door Witteveen+Bos is een waterparagraaf opgesteld (zie bijlage 1). De waterparagraaf is tot stand gekomen in overleg met het waterschap Vallei en Eem en de gemeente Nijkerk. In de waterparagraaf staat beschreven hoe bij het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en hoe hier bij de uitvoering invulling aan wordt gegeven.

Huidige situatie plangebied
Het plangebied gelegen in Hoevelaken ligt op lage poldergronden. Op deze gronden treedt kwel op vanuit de Veluwe. Op de bodemkaart van Nederland is te zien dat in het plangebied beekeerdgronden voorkomen. De bijbehorende grondwatertrap is grondwatertrap III. De gemiddeld hoogste (winter) grondwaterstand bevindt zich in een natuurlijke situatie minder dan 40 cm onder het maaiveld. Door middel van een drainagesysteem wordt het grondwaterpeil in het stedelijk gebied kunstmatig laag gehouden. Recentelijk zijn uit de omgeving klachten gehoord over grondwateroverlast. Dit kan het gevolg zijn van het niet optimaal functioneren van het drainagesysteem.

Nabij het plangebied komen geen watergangen voor. Het bestaande watersysteem bevindt zich op ongeveer 250 meter ten zuiden van de Meerveldlaan en watert af op de Hoevenlakense Beek. In de huidige situatie wordt al het regenwater en het huishoudelijke afvalwater uit het plangebied via een gemengd rioolstelsel afgevoerd naar de afvalwaterzuivering. In situaties van piekafvoer bij extreme neerslag stort de riolering over op het oppervlaktewatersysteem.

Toekomstige situatie plangebied
Voorkomen van grondwateroverlast
Om aan de ontwateringsnormen te voldoen wordt in afstemming met de gemeente onderzocht of het huidige drainagestelsel voldoet of dat het gebied wordt opgehoogd, zonder dat dit nadelige gevolgen heeft voor de omgeving.

Hemelwaterberging en -afvoer
Voor de berging en afvoer van hemelwater van daken en straten is het gewenst om dit af te koppelen en te infiltreren in de bodem. In andere gevallen dient het regenwater rechtstreeks dan wel via een regenwaterriool op oppervlaktewater afgevoerd te worden. Voor het plangebied zijn deze opties bekeken, resulterend in de volgende constateringen:

  • door de hoge grondwaterstanden is infiltratie van afstromend regenwater in het plangebied niet wenselijk;
  • het creëren van extra berging in oppervlaktewater is geen reële optie, omdat er geen oppervlaktewatersysteem in de omgeving is gelegen waarop kan worden aangesloten;
  • een gescheiden afvoer van regenwater en afvalwater is op het moment niet mogelijk aangezien er in de rest van de wijk geen gescheiden stelsel ligt om op aan te sluiten. Er zijn echter wel plannen voor aanleg van een gescheiden stelsel in de nabije toekomst.

Met bovenstaande beperkingen rekening houdend wordt door waterschap en gemeente aanbevolen om aan te sluiten bij de afkoppelplannen van de gemeente, door tijdens de bouw alvast een gescheiden stelsel aan te leggen. In eerste instantie wordt dit stelsel nog geheel aangesloten op het gemengde rioolstelsel maar in de toekomst kunnen de mogelijkheden voor afkoppelen worden benut, waarbij de neerslag vanaf het verhard oppervlak afwatert op het bestaande watersysteem.

Gelet op een geringe toename van het verhard oppervlak (+ 871 m2) en het feit dat het om relatief kleine gebieden gaat, wordt er van uitgegaan dat er voldoende waterberging aanwezig is in het bestaande oppervlaktewatersysteem om in de toekomst het afgekoppelde hemelwater uit het gebied te kunnen bergen. In situaties van piekafvoer zullen er geen overstorten meer optreden, waardoor de afvoer naar het oppervlaktewater op deze momenten wordt gereduceerd. Voor het vertragen van de afvoer en het creëren van aanvullende berging kan worden gedacht aan vegetatiedaken of het gebruik van regentonnen.

Waterkwaliteit
Het gebruik van uitlogende materialen beïnvloedt de kwaliteit van regen- en oppervlaktewater negatief. Daarom wordt zowel tijdens de bouw- en gebruiksfase alsmede de inrichting van de openbare ruimte het gebruik van deze materialen zo veel mogelijk beperkt.

Communicatie met de bewoners over het principe van afkoppelen vindt (in de toekomst) plaats in overleg met de gemeente. Zo kunnen vervuiling door schoonmaakmiddelen, bestrijdingsmiddelen en verkeerde aansluitingen worden voorkomen.

Conclusie en vervolgstappen
Vanwege hoge grondwaterstanden en het ontbreken van oppervlaktewater in de nabije omgeving is het niet gewenst om water op in het plangebied vast te houden of te bergen. Door de mogelijkheden te benutten om in de toekomst aan te sluiten op een gescheiden rioleringsstelsel wordt de belasting van het bestaande oppervlaktewatersysteem in pieksituaties, zowel kwantitatief als kwalitatief, verbeterd.

Bij de verdere uitwerking en uitvoering van het plan wordt in overleg met de gemeente afgesproken welke maatregelen nodig zijn om aan de ontwateringsnormen te voldoen. Daarnaast kan worden overwogen om gebruik te maken van vegetatiedaken of regentonnen om extra water vast te houden. De gemeente heeft het plan voorgelegd aan het waterschap Vallei en Eem.

Waterschap Vallei en Eem heeft bij brief van 17 juni 2010 laten weten dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.

Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten

5.1 Algemene Juridische Opzet

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. Het accent van het bestemmingsplan ligt op het ontwerpen van een heldere beheerregeling voor het gebied. Een actueel bestemmingsplan met een heldere beheerregeling draagt bij aan handhaafbaarheid van het plan.

De regels geven inhoud aan de aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden. Niettemin kan het in een concrete situatie voorkomen, dat afwijking van de gestelde normen gewenst is. Hiertoe zijn in het bestemmingsplan enkele flexibiliteitbepalingen in de vorm van ontheffingsbepalingen opgenomen.

5.2 Bestemmingen

5.2.1 Verkeer- en Verblijfsgebied

De voor "Verkeer - Verblijfsgebied" aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, straten, wandel- en fietspaden met een functie gericht op zowel verblijf als op de afwikkeling van het verkeer. Tevens kunnen parkeer-, groen- en speelvoorzieningen voorkomen. De gronden zijn tevens bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen; met bijbehorende andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen en duikers.

5.2.2 Wonen

De woningen dienen gestapeld gebouwd te worden binnen de bouwvlakken. In de bouwvlakken is zichtbaar welke goothoogte en hoogte maximaal zijn toegestaan.

Balkons en galerijen zijn binnen het bestemmingsvlak van woningen toegestaan. In de regels is specifiek opgenomen welke oppervlakte is toegestaan.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

6.1 Exploitatieplan

Het voorgenomen plan betreft een particulier initiatief en heeft derhalve geen financiële gevolgen voor de gemeente. Er wordt dan ook geen exploitatieplan opgesteld. Eventuele gemeentelijke kosten worden gedekt uit de leges.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De resultaten van zowel het overleg als de ter inzage legging van het ontwerp zullen in onderstaande worden verwerkt. De (eind-)verslagen van het overleg respectievelijk de zienswijzen worden integraal als bijlage bij de toelichting opgenomen

7.1 Resultaten Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1. Bro

In het kader van het wettelijke verplichte overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening zal het voorontwerp bestemmingsplan worden voorgelegd aan de relevante overlegpartners.

Waterschap Vallei en Eem heeft bij brief van 17 juni 2010 laten weten dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan Hoevelaken Zuid, Meerveldlaan - Parklaan 2010, heeft ter inzage gelegen van donderdag 16 december 2010 tot en met woensdag 26 januari 2011. Gedurende de periode dat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage lag zijn vier zienswijzen ontvangen.

Een samenvatting van de zienswijzen en de gemeentelijke reactie hierop zijn toegevoegd in bijlage 5.

Het bestemmingsplan is op 28 april 2011 ongewijzigd vastgesteld.

Bijlage 1 Notities Herstructurering Meerveld/parklaan En Wilhelminalaan Hoevelaken

Bijlage 1 Notities herstructurering Meerveld/Parklaan en Wilhelminalaan Hoevelaken

Bijlage 2 Onderzoek Archeologie Meerveldlaan

Bijlage 2 Onderzoek archeologie Meerveldlaan

Bijlage 3 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek

Bijlage 3 Verkennend bodem- en asbestonderzoek

Bijlage 4 Notitie Vleermuizen Hoevelaken

Bijlage 4 Notitie Vleermuizen Hoevelaken

Bijlage 5 Zienswijzennota

Bijlage 5 Zienswijzennota