KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Maatschappelijk
Artikel 5 Tuin
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 7 Wonen
3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 12 Algemene Procedureregels
Artikel 13 Overige Regels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Algemeen
1.2 Ligging Plangebied
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
2 Beleidskader
2.1 Algemeen
2.2 Rijksbeleid
2.3 Provinciaal Beleid
2.4 Gemeentelijk Beleid
3 Randvoorwaarden
3.1 Algemeen
3.2 Ontstaansgeschiedenis
3.3 Beschrijving Van De Huidige Situatie
3.4 Bodem
3.5 Waterhuishouding / Watertoets
3.6 Milieu Effect Rapportage
3.7 Geluid
3.8 Archeologie En Cultuurhistorie
3.9 Flora En Fauna
3.10 Luchtkwaliteit
3.11 Externe Veiligheid
3.12 Verkeer En Vervoer
4 Planbeschrijving
4.1 Algemeen
4.2 Beeldkwaliteit
5 Toelichting Op De Regels
5.1 Inleiding
5.2 Opzet Regels
5.3 Nadere Toelichting Op De Regels
6 Financiële Uitvoerbaarheid
7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Inspraak En Overleg
1 Lijst Bedrijven Aan Huis
1 Historisch Bodemonderzoek
2 Aanvullend Bodemonderzoek
3 Akoestisch Onderzoek
4 Quickscan Natuurtoets
5 Luchtkwaliteitsonderzoek
6 Verkeerseffecten Ruimtelijke Ontwikkeling Sportweg
7 Bezonningsstudie
8 Zienswijzennota

Sportweg, Hoevelaken

Bestemmingsplan - gemeente Nijkerk

Onherroepelijk op 13-09-2012 - geheel onherroepelijk in werking

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Sportweg, Hoevelaken' van de gemeente Nijkerk;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0267.BP0038-0003 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aan huis verbonden bedrijf:

bedrijvigheid die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en welke wordt uitgeoefend door een bewoner van het betreffende woonhuis;

1.5 aan huis verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat door de bewoner in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde;

1.7 bebouwingspercentage:

een in de regels dan wel op de plankaart aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.8 bedrijf:

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.9 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.10 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.11 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.12 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.13 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.14 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.15 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn toegelaten;

1.16 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.17 dak:

iedere bovenbeeïndiging van een gebouw;

1.18 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijke opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.19 evenement:

een voor publiek toegankelijke verrichting van kunst, ontwikkeling, ontspanning of vermaak, feesten en muziekvoorstellingen daaronder begrepen, waarvoor ingevolge regelgeving een melding moet worden gedaan dan wel vergunning of ontheffing moet worden aangevraagd en verleend;

1.20 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.21 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.22 lessenaarsdak

dak met één hellend, niet onderbroken, dakvlak;

1.23 nadere eis:

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.24 nul-treden woning

woning met wonen, koken en slapen gelijkvloers.

1.25 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociale, medische, culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van kinderopvang, al dan niet gecombineerd met voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie - met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren - en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.26 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.27 onderbouw:

een bouwlaag, afgedekt door een vloer, die geheel of gedeeltelijk is gelegen beneden peil;

1.28 perceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.29 peil:

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd:
    het Nieuw Amsterdams Peil of de hoogte van het terrein ter plaatse van de meest nabij gelegen locatie waar het water grenst aan het vaste land;

1.30 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.31 speelvoorziening:

voorziening gericht op het bieden van vrij en openbaar toegankelijke sport- en spelmogelijkheden voor met name kinderen en/of jeugd;

1.32 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.33 voorgevelrooilijn:

voorgevelrooilijn als bedoeld in het bestemmingsplan, de beheersverordening dan wel de gemeentelijke bouwverordening;

1.34 wijziging:

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.35 woning:

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.36 zolder:

de bovenste ruimte in een gebouw onmiddellijk onder de kap.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, overstekende daken en andere uitstekende delen van ondergeschikte aard buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

2.3 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven: a.voor lengten in meters (m); b.voor oppervlakten in vierkante meters (m²); c.voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³); d.voor verhoudingen in procenten (%); e.voor hoeken/hellingen in graden (º).

2.4 Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen;
met daarbijbehorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;
  3. paden en verhardingen;
  4. water;
  5. speelvoorzieningen;
  6. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. parkeervoorzieningen;
  8. geluidwerende voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.3 Nadere eisen

Artikel 4 Maatschappelijk

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. maximaal 24 zorgwoningen;
  2. maatschappelijke voorzieningen;
met daarbij behorende:
  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;
  4. tuinen;
  5. erven;
  6. terreinen;
  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. straatmeubilair;
  9. nutsvoorzieningen;
  10. groenvoorzieningen;
  11. parkeervoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op de voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

4.3 Nadere eisen

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. artikel 4 lid 2.1 sub aten behoeve van het bouwen van erfbebouwing buiten de bouwvlakken tot een gezamenlijke grondoppervlakte van 100 m² en een maximale bouwhoogte van 4 m, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeers- en parkeerdruk niet onevenredig toeneemt;
  2. artikel 4 lid 2.1 sub c ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen op de gronden voor een naar de weg gekeerde gevel tot 2 m.

Artikel 5 Tuin

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuin behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen;
met daar bijbehorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. voorzieningen en parkeervoorzieningen.

5.2 Bouwregels

Op de voor 'Tuin' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

5.3 Nadere eisen

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen, straten en paden;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. geluidwerende voorzieningen;
met daarbijbehorende:
  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;
  4. water;
  5. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. groenvoorzieningen;
waarbij gestreefd wordt naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op verblijf.

6.2 Bouwregels

Op de voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

6.3 Nadere eisen

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. maximaal 44 woningen, waarvan maximaal 20 nul-tredenwoningen, met in acht name van het volgende:
    1. gestapelde woningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’;
    2. nul-tredenwoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'nul-tredenwoning';
  2. aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat:
    1. ten minste 60% van de gebruiksoppervlakte van de gebouwen en de bijbehorende erven dient te worden aangewend voor de woonfunctie;
    2. de gezamenlijke gebruiksoppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken welke wordt gebruikt voor het aan huis verbonden beroep niet meer dan 60 m2 mag bedragen;
  3. gebouwen;
  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  5. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;
  6. tuinen;
  7. erven;
  8. water;
  9. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  10. geluidwerende voorzieningen.

7.2 Bouwregels

Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

7.3 Nadere eisen

7.4 Afwijken van de bouwregels

7.5 Specifieke gebruiksregels

7.6 Afwijken van de gebruiksregels

3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:
  1. het (laten) gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Afwijkingsbevoegdheid

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

11.1 Wijzigingsbevoegdheid

11.2 Afwegingskader

Artikel 12 Algemene Procedureregels

12.1 Nadere eisen

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:
  1. het voornemen ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
  3. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder a genoemde termijn;
  4. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 13 Overige Regels

13.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.

14.2 Omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

14.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.4 Gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.

14.5 Strijdig gebruik

  1. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 14 lid 4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  2. Indien het gebruik, bedoeld in artikel 14 lid 4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

14.6 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Het bepaalde in artikel 14 lid 4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Sportweg, Hoevelaken'.

1 Inleiding

1.1 Algemeen

De korfbalvereniging Telstar is verhuisd naar een nieuw sportcomplex aan de Middelaarseweg in Hoevelaken. Daarmee komt de bestaande locatie vrij om te herontwikkelen. Voor dit terrein is een herontwikkeling (inbreiding) voorzien van sport (korfbal) naar woningbouw en zorg, alsmede ruimte voor 'groen' en infrastructuur.
In een intensief proces met omwonenden en belanghebbenden is gewerkt aan een ruimtelijke variant voor het terrein. Eind juni 2011 heeft de gemeenteraad van Nijkerk een voorkeursvariant vastgesteld op basis waarvan het plan nader uitgewerkt kan worden.
Om de plannen uiteindelijk realiseerbaar te maken, ervoor te zorgen dat de voorkeursvariant ruimtelijk uitvoerbaar is en de beoogde kwaliteit wordt vastgelegd, heeft de gemeente een BeeldKwaliteitPlan (BKP) en een BestemmingsPlan (BP) op laten stellen. Het voorliggende document betreft het bestemmingsplan Sportweg, Hoevelaken.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen in de kern van Hoevelaken en heeft een omvang van circa 18.000 m2. In de huidige situatie is de locatie in gebruik als sportcomplex, groenvoorzieningen en infrastructuur. De locatie wordt begrensd door de Van Zuylenlaan en de Sportweg aan de noordzijde, woonzorgcomplex de Stoutenborgh aan de oostzijde, de bestaande woningen aan de Reigerlaan en basisschool de Spreng aan de zuidzijde en de Kyftenbeltlaan aan de westzijde.
afbeelding
Luchtfoto met ligging plangebied

1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan 'Sportweg, Hoevelaken' bestaat uit de volgende stukken:
  • verbeelding, schaal 1:1.000 (tek. nr. NL.IMRO.0267.BP0038-0003);
  • regels;
  • toelichting.
Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen "gelezen" worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

2 Beleidskader

2.1 Algemeen

Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Nijkerk is dit het geval. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk volgt een opsomming van de belangrijkste beleidsdocumenten op Rijks-, provinciaal en lokaal niveau voor zover relevant voor de voorziene herontwikkeling van het Telstarterrein aan de Sportweg.

2.2 Rijksbeleid

Nota Ruimte (2006)
De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het kabinet schept ruimte voor ontwikkeling uitgaande van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet' en verschuift het accent van het stellen van ruimtelijke beperkingen naar het stimuleren van gewenste ontwikkelingen. De "Nota Ruimte" ondersteunt gebiedsgerichte ontwikkeling waarin alle betrokken partijen kunnen participeren. De Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal hebben ingestemd met de nota op respectievelijk 17 mei 2005 en 17 januari 2006. Met de bekendmaking op 27 februari 2006 in onder andere de Staatscourant is de "Nota Ruimte" formeel in werking getreden.
Het kabinet streeft naar basiskwaliteit voor steden en dorpen en de bereikbaarheid daarvan. Voor verstedelijking en economische activiteiten gaat het rijk uit van de bundelingstrategie. Deze bundeling heeft veel voordelen. De steden worden ondersteund in hun functie van economische en culturele motor. In steden en dorpen wordt het draagvlak voor voorzieningen ondersteund. Infrastructuur kan worden geconcentreerd en optimaal worden benut.
Uitgangspunt is dat in iedere gemeente voldoende ruimte wordt geboden om te voorzien in de natuurlijke bevolkingsaanwas. Behalve voor de eigen bevolkingsaanwas, moet iedere gemeente ook voldoende ruimte bieden voor de lokaal georiënteerde bedrijvigheid.
Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten betekent dat nieuwe bebouwing voor deze functies grotendeels geconcentreerd tot stand komt, dat wil zeggen in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. De ruimte die in het bestaande stedelijke gebied aanwezig is, moet door verdichting optimaal worden gebruikt. Het rijk stimuleert revitalisering, herstructurering en transformatie van zowel (verouderde) wijken als bedrijventerreinen in het algemeen. Het voorliggende bestemmingsplan doet geen afbreuk aan het ruimtelijke beleid van het rijk.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Momenteel is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in voorbereiding. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen, zijn de vigerende beleidsdocumenten gedateerd.
De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het ‘decentraal, tenzij..’ principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de taken van provincies en gemeenten overstijgt;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan;
  • een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
Nederland concurrerend
Nederland heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een uitstekende internationale bereikbaarheid van stedelijke regio’s en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.
Nederland bereikbaar
De groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden gefaciliteerd. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
Nederland leefbaar en veilig
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen zal moeten toenemen.
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent voor alle ruimtelijke plannen:
  1. eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling;
  2. vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
  3. mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de structuurvisie en de hierin opgenomen 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Waterbeleid voor de 21ste eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’. De kern van het rapport is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21ste eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
De waterbeheerder ziet er in het kader van de 'watertoets' op toe dat duurzaam waterbeheer waar mogelijk in bestemmingsplannen worden opgenomen. In paragraaf 3.5 wordt hier nader op ingegaan.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het waterbeleid dient in het kader van de 'watertoets' bij het bestemmingsplan betrokken te worden (zie paragraaf 3.5).

2.3 Provinciaal Beleid

Streekplan Gelderland (2005)
De provincie heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in het Streekplan Gelderland 2005. Het is in september 2005 van kracht geworden en geldt nog steeds. Het streekplan verdeelt Gelderland ruwweg in drie soorten gebieden. Voor elk van deze gebieden is het beleid verschillend:
  1. Het rode raamwerk: Hier moet vooral de verstedelijking van Gelderland plaatsvinden. Het gaat om de zogeheten stedelijke netwerken zoals de stadsregio Arnhem-Nijmegen.
  2. Het groen-blauwe raamwerk: In het groen-blauwe raamwerk geeft de provincie alle ruimte aan natuur. Verstedelijking is hier niet toegestaan, tenzij er een groot belang in het geding is. Het groene raamwerk omvat onder meer de Veluwe.
  3. Het multifunctionele gebied: Het staat gemeenten vrij zelf het ruimtelijk beleid voor multifunctionele gebieden te bepalen.
Onderhavig plangebied valt binnen bestaand bebouwd gebied. Binnen dit gebied ligt het accent van de provinciale beleidsambities op vernieuwing en het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied. De provincie Gelderland wil dat gestreefd wordt naar onder andere intensivering van het stedelijk grondgebruik, maar wel met behoud van karakteristieke elementen en zorgvuldig omgaan met open ruimten daarbinnen. Het voorliggende bestemmingsplan sluit aan bij deze ambitie.
Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. De inhoud van het streekplan blijft voor de provincie de basis voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.
Structuurvisie Gelderland
Hoe de provincie Gelderland de ruimte wil verdelen en gebruiken, staat in de algemene structuurvisie ruimtelijke ordening, voorheen het Streekplan Gelderland 2005. Daarnaast kan de provincie voor bepaalde aspecten van het ruimtelijk beleid een sectorale structuurvisie opstellen.

In de verplichte structuurvisie staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijke beleid. In dit opzicht is de structuurvisie te vergelijken met het huidige Streekplan Gelderland 2005. In de structuurvisie moet staan hoe het ruimtelijk beleid wordt gerealiseerd. Ook staan in de structuurvisie de instrumenten van de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro) die hiervoor worden ingezet. De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is niet in strijd met de provinciale belangen zoals omschreven in de Structuurvisie Gelderland
Ruimtelijke Verordening Gelderland (2010)
Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen.
Provinciale Staten hebben de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld in december 2010 en de deze geldt sinds maart 2011. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan op deze regels afstemmen.
De voorschriften in de ruimtelijke verordening zijn gebaseerd op de provinciale structuurvisie (voorheen Streekplan Gelderland 2005), streekplanuitwerkingen en –herzieningen. De verordening is slechts een juridische vertaling van dit beleid, er is geen nieuw beleid aan toegevoegd. De beoogde planontwikkeling is niet in strijd met de verordening.

2.4 Gemeentelijk Beleid

Structuurvisie Nijkerk (2011)
De gemeente Nijkerk heeft een nieuwe structuurvisie. De structuurvisie geeft in grote lijnen aan welke plannen de gemeente Nijkerk heeft voor de inrichting van de ruimte in de komende jaren met de blik gericht op 2030. Het is een grove schets die de gemeente in de komende jaren verder wil intekenen en inkleuren.
Voor Hoevelaken geldt dat dit een kern is met een sterke gemeenschap, goede voorzieningen en een
kleinschalige structuur die sterk verbonden is met zowel de groene omgeving als de stedelijke voorzieningen in Amersfoort en de Randstad. De bewoners waarderen de “dorpse sfeer” met goede voorzieningen. Hoevelaken is een forensendorp op een centrale plek in Nederland; wonen met stad en groen in de nabijheid. Relatief gezien zijn er veel hoog opgeleide bewoners waarbij onafhankelijkheid, creativiteit en comfort hoog in het vaandel staan. Veel bewoners geven aan in het dorp oud te willen worden, maar dan moeten de (zorg-)voorzieningen toereikend zijn! Zonder zorgvoorzieningen zullen ouderen hun heil in Amersfoort zoeken, zo werd duidelijk aangegeven tijdens het stadsdebat. De focus op Amersfoort en de rest van de Randstad voor werk, voorzieningen en vrienden vereist een goede bereikbaarheid van het dorp; per fiets, per OV en per auto. Hoevelaken heeft ook een behoorlijk aanbod aan werkgelegenheid en bedrijventerreinen.
Grootschalige nieuwbouw van woningen is niet gewenst: voor de nabijheid van het landschap is veel waardering in het gehele dorp. Daarom wordt gekozen voor een beperkt aantal inbreidingen gericht op specifieke doelgroepen zoals senioren. Specifieke aandacht gaat daarbij uit naar het versterken van voorzieningen op het gebied van zorg. Er wordt aan drie inbreidingslocaties in Hoevelaken gewerkt (locaties Weidelaan, Meerveldlaan en Telstar) en daarnaast wordt gekeken of ook andere locaties tot ontwikkeling kunnen worden gebracht.
Het toekomstbeeld is dat een individu zo lang mogelijk zelfstandig kan functioneren door een zo optimaal mogelijke combinatie van wonen, welzijn en zorg. De ontwikkeling van woonservicezones is in principe gericht op alle inwoners van de gemeente Nijkerk, maar heeft speciale aandacht voor de kwetsbare burgers. Woonservicezones worden doorontwikkeld in Hoevelaken, Nijkerkerveen en Nijkerk (Paasbos, Corlaer en Centrum). De (door)ontwikkeling van de woonservicezones levert een belangrijke bijdrage aan een gewaardeerde woonomgeving.
Vanwege de verbinding met en gerichtheid op Amersfoort is het afstemmen van voorzieningen binnen de kern Hoevelaken een blijvend aandachtspunt. Het is niet altijd noodzakelijk om alle voorzieningen in de kern Hoevelaken te hebben mits de bereikbaarheid van Amersfoort is gegarandeerd. Omgekeerd geldt ook dat voorzieningen in Hoevelaken bezoekers uit Amersfoort trekken. Dat geldt nu bijvoorbeeld voor het goed voorziene winkelcentrum. Op de lange termijn is beperkte woningbouwuitbreiding misschien nodig om de vitaliteit van het dorp te waarborgen en de kwaliteit van de voorzieningen op peil te houden. Ook omdat het percentage jongeren in Hoevelaken relatief laag is, kan een toevoeging van woningbouw voor deze doelgroep nodig zijn. Hiervoor geldt Middelaar Oost als zoeklocatie voor de lange termijn woningbouwopgave.
Dit bestemmingsplan kan worden gezien als een nadere uitwerking en verfijning van de structuurvisie. De uitgangspunten uit de structuurvisie, bijvoorbeeld voor de woonservicezones, zijn hierin overgenomen.
afbeelding
Visie voor Hoevelaken (bron: Structuurvisie 2011)
Woningmarktonderzoek 2010, Kaders voor ontwikkeling (2011)
De gemeente heeft in het kader van haar nieuwe structuurvisie onderzoek gedaan naar ontwikkelingen op de woningmarkt. Dit woningmarktonderzoek biedt zicht op de te verwachten kwantitatieve en kwalitatieve ontwikkeling van de woningbehoefte in Nijkerk en haar kernen.
Naar verwachting zal de bevolking van de gemeente Nijkerk de komende 20 jaar met zo’n 10% toenemen. Bevolkingskrimp, zoals dat in verschillende regio’s in Nederland alvoorkomt, lijkt hiermee de komende jaren voor Nijkerk niet aan de orde. Wel zal het tempo van de groei naar verwachting afnemen. Het aantal huishoudens zal de komende jaren naar verwachting met 19% toenemen. De belangrijkste oorzaak voor deze groei, naast de bevolkingsontwikkeling, is de gezinsverdunning als gevolg van de vergrijzing en de afname van het aandeel gezinnen. Vooral het aandeel senioren zal naar verwachting fors toenemen van 34% 55-plushuishoudens nu tot 44% in 2030. Het aantal gezinnen neemt juist af en het aantal jongeren blijft nagenoeg stabiel.
Voor Hoevelaken liggen marktrisico’s vooral bij eengezinswoningen in zowel koop als huur. Kansen liggen vooral bij grondgebonden nultredenwoningen en appartementen. Het bestemmingsplan biedt dan ook met name ruimte voor de bouw van dergelijke woningen.
Woonvisie 2005+ (2005)
De gemeenteraad van Nijkerk heeft op 15 december 2005 de integrale Ontwikkelingsvisie 2015-2030 voor de gemeente Nijkerk vastgesteld. Daarmee is richting gegeven aan de wijze waarop de gemeente in de komende decennia zal worden uitgebouwd. Een belangrijk thema daarin is de relatie tussen wonen, welzijn en zorg. De gemeente Nijkerk vindt dat het thema nader uitgewerkt moet worden in de woonvisie. In de woonvisie geeft de gemeente Nijkerk aan welke ambities zij voor de komende jaren heeft. Deze ambities zijn:
  • vervullen van een regionale opvangfunctie, met behoud van kwaliteit;
  • vergroten van keuzemogelijkheden;
  • werken aan evenwichtige opbouw van de bevolking;
  • bouwen voor alle doelgroepen, in het bijzonder voor jongeren en senioren;
  • gemeente is regisseur.
De gemeente wil het mogelijk maken dat alle bevolkingsgroepen in de gemeente kunnen (blijven) wonen. Dit betekent dat er een divers woningaanbod moet worden gerealiseerd en dat de voorzieningen in de woonwijken van goede kwaliteit moeten zijn. Het is de bedoeling dat het mogelijk wordt voor alle leeftijden en huishoudensamenstellingen om in de verschillende wijken en kernen, zolang mogelijk in de eigen woning en woonomgeving te kunnen blijven wonen. De woonvisie omschrijft onder andere een sterke vraag naar seniorenwoningen binnen de gemeente Nijkerk.
Welstand
Ter aanvulling op de gemeentelijke welstandsnota wordt voor onderhavig plangebied een apart beeldkwaliteitplan opgesteld.

3 Randvoorwaarden

3.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Per onderzoeksaspect wordt een beschrijving gegeven van de situatie ter plaatse.

3.2 Ontstaansgeschiedenis

Het dorp Hoevelaken ligt op de grens van de provincies Gelderland en Utrecht, net ten noorden van rijksweg A1 en ten oosten van rijksweg A28. Sinds 1 januari 2000 maakt Hoevelaken deel uit van de gemeente Nijkerk.
De kern Hoevelaken, van oudsher een lintdorp, is ontstaan in 1132 door ontginning van een veen- en moerasgebied en strekt zich uit langs de Westerdorpsstraat en de Oosterdorpsstraat. Parallel aan de noordzijde van de Westerdorpsstraat en de Oosterdorpsstraat strekt zich de tweede ontginningsbasis, de Veenwal, uit in het karakteristieke coulissenlandschap van veenontginningen.
De Dorpsweg vormde een verbinding van Apeldoorn via Amersfoort met Amsterdam en Utrecht. Na 1937 werd met de aanleg van wat later de rijksweg A1 werd, het toenemende autoverkeer om de kern geleid. Sinds de jaren ’50 van de vorige eeuw maakt Hoevelaken een explosieve groei door. Er zijn verschillende wijken gerealiseerd, in aansluiting op de vooroorlogse woningen langs de Stoutenburgerlaan en de Kyftenbeltlaan. Bijzondere architectuur van architect Jan Verhoeven van begin jaren ’70 is daarbij te vinden aan de Kyftenbeltlaan en het Horstpad.

3.3 Beschrijving Van De Huidige Situatie

Het gehele plangebied is omsloten met woningbouw, zorgwoningen en -gebouwen en scholen, en het plangebied zelf is in gebruik als sportterrein. De wegenstructuur bestaat uit een onregelmatig grid van woonstraten. Het woonwijkje van architect Jan Verhoeven, ten westen van het plangebied, vormt hierop een uitzondering met een woonerfachtige opzet. De architectuur van het introverte woonwijkje wijkt af van het omliggende gebied.
De overige woningbouw rondom het Telstarterrein bestaat voornamelijk uit rijen- en twee-onder-één-kap-woningen in twee lagen met een zadelkap. De woningen zijn vormgegeven in een neutrale metselwerkarchitectuur, in sommige gevallen afgewisseld met houten gevelbekleding. De woningen zijn vrijwel allemaal voorzien van een voortuin waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de groene uitstraling van de woonwijk.
Het Telstarterrein zelf vormt samen met de, ten zuiden van het plangebied gelegen, basisschool en het verzorgingshuis Stoutenborgh een T-vormige structuur van bijzondere functies binnen de woonwijk. Een groot openbaar speelveld aan de Van Zuylenlaan maakt hier eveneens onderdeel van uit.
afbeelding
Vlnr: Achterpad nabij Reigerlaan, Reigerlaan (zuidzijde locatie), Stoutenburgherlaan
afbeelding
Vlnr: Stoutenborgh, Sportvelden naast Stoutenborgh, Sportweg (noordzijde locatie).

3.4 Bodem

In het kader van een functiewijziging of -verandering dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
In het kader van de voorgenomen werkzaamheden is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is in bijlage 1 opgenomen. Voor het historisch bodemonderzoek is op 26 juli 2011 een bezoek gebracht aan de gemeente Nijkerk waar de beschikbare gegevens van de onderzoekslocatie zijn ingezien. Ook is op 26 juli 2011 een bezoek gebracht aan de onderzoekslocatie. Op basis van de onderzoeksresultaten is het mogelijk dat sloten gedempt zijn met bodemvreemd materiaal. Een verkennend bodemonderzoek moet hierover uitsluitsel geven.
Op 2 november 2011 is aanvullend veldwerk uitgevoerd. Het aanvullend bodemonderzoek is opgenomen in bijlage 2. Door middel van dit bodemonderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de voormalige sloten vastgelegd. Er is geen bodemvreemd dempingsmateriaal in de sloten aangetroffen. Uit de resultaten blijkt dat zowel in het sloottracé als in de onderliggende bodem geen verontreinigingen zijn aangetroffen.
Geconcludeerd kan worden dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
  1. 1. Historisch bodemonderzoek korfbalterrein Telstar te Hoevelaken, 4 oktober 2011, kenmerk N002-4797654-evp-V03-NL.
  2. 2. Verkennend bodemonderzoek Telstarterrein te Hoevelaken, 9 november 2011, projectnr. 4812404.

3.5 Waterhuishouding / Watertoets

Het plangebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft is in de huidige situatie beperkt verhard. Het gebied heeft momenteel de functie van een sportterrein en is daarmee overwegend ‘groen’. Ten dienste van de sportfunctie is verharding aangebracht in de vorm van een parkeerterrein en een clubgebouw. Het totale verharde oppervlak bedraagt zo’n 2.000 m2. De realisatie van het voorziene bouwplan leidt ertoe dat het verhard oppervlak binnen het plangebied zal toenemen tot zo’n 10.000 m2.
Op basis van de toename van het verhard oppervlak is het nodig aandacht te schenken aan de omgang met water binnen het plangebied. Met name het voorzien in voldoende waterbergende functie is in dit kader een aandachtspunt. In dit kader zal worden aangesloten bij het drietrapsbeginsel zoals het Waterschap Vallei en Eem dat hanteert, namelijk vasthouden, bergen en afvoeren. Oplossingen zullen hierbij zoveel als mogelijk binnen het plangebied worden getroffen.
Bij de verdere uitwerking van het woningbouwplan zal daarnaast rekening worden gehouden met het zo optimaal mogelijk afkoppelen van schone verharde oppervlakken van het vuilwaterriool. In de directe omgeving is nog geen gescheiden rioolstelsel aanwezig. De bebouwing in het plangebied zal wel gescheiden worden gerioleerd, maar zal vooralsnog worden aangesloten op het bestaande gemengde rioolstelsel. In de toekomst wordt het schoonwaterriool, bij vervanging van de bestaande riolering, verder uitgebreid en verbonden met eventuele waterpartijen.
Afstromend hemelwater zal zo lang mogelijk binnen het plangebied zelf of de directe omgeving daarvan worden vastgehouden. Zo wordt voorkomen dat schoon hemelwater gemengd wordt met verontreinigd rioolwater en naar buiten het plangebied wordt afgevoerd.
Om watervoorzieningen binnen het plangebied mogelijk te maken is er in de regels bij dit bestemmingsplan voorzien dat binnen de bestemmingen Groen, Verkeer-Verblijfsgebied, Wonen en Maatschappelijk, waterhuishoudkundige voorzieningen kunnen worden getroffen.
Bij de bouw zal overigens geen gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen, zoals koper, zink en lood. Door het benutten van dit soort materialen zal het afstromend regenwater van daken en dergelijke verontreinigd raken. Gecoate zink of een ander niet uitloogbaar materiaal kan wel worden gebruikt.
Over onderhavig bestemmingsplan is reeds overleg geweest met het Waterschap Vallei en Eem. Het waterschap heeft gewezen op het belang van het treffen van voldoende maatregelen om de wateropgave als gevolg van het extra verhard oppervlak in te vullen. Daar wordt in dit bestemmingsplan en bij de verdere uitwerking van de plannen in voorzien.

3.6 Milieu Effect Rapportage

Op grond van de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. kan er sprake zijn van: een plan-m.e.r.-plicht (m.b.t. de C- of D-lijst van de bijlage bij het Besluit mer en het een kaderstellend plan betreft), een project-m.e.r.-plicht (m.b.t. de C-lijst); of een m.e.r.-beoordelingsplicht (m.b.t. de D-lijst).
In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen onderdeel C en onderdeel D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit onderdeel C geldt een m.e.r.-plicht. In onderdeel D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden, is een m.e.r. niet noodzakelijk.
Planspecifiek
De op te richten woonbebouwing en het zorgcentrum vormen geen onderdeel van de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r. Een m.e.r.-plicht of -beoordeling kan daarom achterwege blijven.

3.7 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid".
Wegverkeerslawaai
Conform de Wet geluidhinder is het noodzakelijk akoestisch onderzoek te doen als nieuwe geluidsgevoelige bebouwing (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en verpleeghuizen) of bij een uitbreiding van dergelijke bestemmingen binnen de geluidszone van een weg worden gesitueerd.
Voor het akoestisch onderzoek zijn daarbij alleen de wegen relevant waar een maximum snelheid van 50 km/uur of meer geldt. Voor 30 kilometer zones hoeft conform artikel 74, lid 2 van de Wet geluidhinder geen akoestisch onderzoek te worden verricht. De geluidszone voor 50 km/uur wegen (1 of 2 rijstroken) is ingevolge de Wet geluidhinder 200 meter. Voor 50 km/uur wegen met meer dan 3 rijstroken geldt 350 meter.
De voorkeurgrenswaarde voor het wegverkeerslawaai bedraagt 48 dB. Als de geluidbelasting op gevels van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen hoger is dan 48 dB moet worden onderzocht of maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidbelasting te verminderen. Het bouwbesluit vereist tevens dat woningen moeten worden geïsoleerd tot een binnenwaarde van 33 dB.
Spoorweglawaai en industrielawaai
In de Wet geluidhinder is ook een zonering geregeld rond spoorwegen. Het plangebied ligt echter buiten een geluidszone voor spoorlijnen. Het plangebied ligt eveneens buiten een geluidszone voor industrielawaai.
Planspecifiek
In opdracht van gemeente Nijkerk is een akoestisch onderzoek verricht naar de geluidsbelasting in het plangebied ten gevolge van de omliggende wegen en de basisschool ten zuiden van de planlocatie. Het akoestisch onderzoek is als bijlage 1 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
De doelstelling van het onderzoek is tweeledig.
  1. Het bepalen van de geluidsbelasting op de gevels ten gevolge van het wegverkeer op de omliggende 30 km/uur wegen en de A1 en deze te toetsen aan de grenswaarden in de Wet geluidhinder.
  2. Het bepalen van de geluidsbelasting ten gevolge van de basisschool en deze te toetsen aan het Besluit algemene regels voor inrichting milieubeheer.
Alleen de afzonderlijke geluidsbelasting als gevolg van de Sportweg bedraagt meer dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. De geluidsbelasting veroorzaakt door de Sportweg vormt geen knelpunt vanuit de Wet geluidhinder. Omdat het een 30 km/uur weg betreft is het niet noodzakelijk om een hogere grenswaarde aan te vragen. Verder is er geen sprake van een geluidsbelasting + 5 dB boven de voorkeursgrenswaarde. Op basis van het gemeentelijke beleid zijn er dan geen aanvullende maatregelen noodzakelijk.
Wel dient in het kader van de Wet ruimtelijke ordening door de gemeente overwogen te worden of sprake is van een acceptabel geluidsniveau waarbij rekening gehouden kan worden met de cumulatieve geluidsbelasting. Uit de berekeningsresultaten volgt dat de cumulatieve geluidsbelasting ten gevolge wegverkeer op de nultredenwoningen maximaal 54 dB, bij het appartementencomplex maximaal 56 dB en bij de intramurale voorzieningen maximaal 54 dB bedraagt.
In het document ‘Beleidsregels Hogere grenswaarden Wet geluidhinder gemeente Nijkerk’ is een voorstel van voorwaarden opgenomen voor de beoordeling van onaanvaardbare geluidsbelasting. Samenvattend kan worden geconcludeerd dat volgens het gemeentelijke document ‘Beleidsregels Hogere grenswaarden Wet geluidhinder gemeente Nijkerk’ geen sprake is van een onaanvaardbare geluidshinder als gevolg van de gecumuleerde geluidsbelasting van wegverkeerslawaai.
Op de posities bij de nultredenwoningen en het appartementengebouw, waar de gecumuleerde geluidsbelasting meer dan 53 dB bedraagt, dient rekening te worden gehouden met mogelijke noodzakelijke aanvullende gevelmaatregelen. De reden hiervoor is dat de in het Bouwbesluit gestelde eisen ten aanzien van het binnenniveau (gebruiksfunctie 1b ‘andere woonfunctie’, grenswaarde 33 dB) gewaarborgd dienen te zijn bij de aanvraag van de bouwvergunning). Voor de intramurale zorgwoningen is een strengere eis van het binnenniveau van toepassing. De
intramurale voorzieningen vallen onder gebruiksfunctie 4b (‘andere gezondheidszorgfunctie’). De eis voor het binnenniveau als gevolg van weg- of spoorweglawaai bedraagt hier 28 dB. Bij een cumulatieve geluidsbelasting van 48 dB of meer zijn in dit geval mogelijk aanvullende gevelmaatregelen nodig. De minimale gevelweringseis vanuit het Bouwbesluit bedraagt 20 dB, dit betekent dat bij een gecumuleerde geluidsbelasting tot 48 dB de binnenwaarde van 28 dB sowieso gewaarborgd is. Daarboven zijn mogelijk aanvullende voorzieningen noodzakelijk. Dit is echter afhankelijk van de gevelopbouw.
Ten behoeve van de bestemmingsplanwijziging is nader onderzoek niet noodzakelijk, wel dient hier rekening mee te worden bij het opstellen van de bouwaanvraag. Aanbevolen wordt om bij de inrichting en constructie van de binnenruimten rekening te houden met de geluidsoverdracht tussen de ruimten onderling.
De optredende geluidsniveaus als gevolg van stemgeluid van spelende kinderen op het buitenplein van de school zijn uitgesloten in de beoordeling volgens het Activiteitenbesluit. In het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing zijn de optredende geluidsniveaus wel inzichtelijk gemaakt. De geluidsbelasting op de gevels van de aangrenzende nultredenwoningen bedraagt maximaal 60 dB(A) en het piekgeluidsniveau 79 dB(A). Het stemgeluid van de spelende kinderen in de pauzes is maatgevend. Dit is boven de grenswaarde van 50 dB(A) uit het Activiteitenbesluit.
Het akoestisch onderzoek toont aan dat een erfafscheiding van 3 meter de geluidsbelasting terug zou brengen tot 50 dB(A). Een erfafscheiding van deze hoogte stuit echter op bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke en financiële aard:
  • Een scherm van 3 meter leidt tot forse schaduwwerking in de tuinen van de woningen waarbij de schermen tevens dienen als erfafscheiding
  • Een erfafscheiding van 3 meter is onevenredig veel groter dan een reguliere erfafscheiding (1,80 tot 2 meter), waardoor de belevings- en gebruikswaarde van de betreffende tuinen achter de erfafscheiding zal afnemen
  • Woningen met erfafscheidingen van 3 meter hoogte passen niet in het karakter van de omgeving en een scherm van 3 meter hoogte is in dat kader stedenbouwkundig en architectonisch ongewenst
  • De sociale veiligheid van de omgeving is in het geding, aangezien er vanuit de eerste verdieping van de te realiseren woningen niet of nauwelijks is te bezien wat er achter de erfafscheiding van 3 meter afspeelt
  • De verkoopbaarheid van de woningen wordt op basis van bovenstaande punten negatief beïnvloed
  • De kosten van een scherm van 3 meter hoogte staan niet in verhouding tot de kosten van een scherm van 2,2 meter aangezien de constructiekosten sterk zullen stijgen bij grotere bouwhoogten in verband met een zwaardere fundering
  • Door het realiseren van een benodigde (relatief) zware fundering/constructie is de kans op het beschadigen van nabijgelegen waardevolle bomen sterk aanwezig
  • Het plaatsen van het scherm op een alternatieve locatie is onwenselijk omdat:
    • Indien het scherm in de groenstrook tussen de woningen en de school komt te staan de waardevolle bomen moeten verdwijnen
    • Indien het scherm op de erfgrens van de school (grens speelplein) er naast het scherm nog een erfafscheiding gebouwd moet worden en daardoor een ‘loze’ ruimte tussen het scherm en de erfafscheiding wat vanuit het oogpunt van stedenbouw en sociale veiligheid onwenselijk is
Daarnaast moet in ogenschouw worden genomen dat de maatgevende geluidsniveaus als gevolg van de school worden veroorzaakt door stemgeluid van spelende kinderen op het schoolplein. De geluidsniveaus treden alleen op in de dagperiode en niet in de avond- en nachtperiode. De conclusie is dat door een 2,2 meter hoge erfafscheiding een aanvaardbaar geluidsniveau wordt bereikt van maximaal 53 dB(A).
  1. 1. Akoestisch onderzoek HerontwikkelingTelstarterrein te Hoevelaken, 12 januari 2012, projectnr. 4797654.

3.8 Archeologie En Cultuurhistorie

Archeologie
Het archeologisch bodemarchief is de grootste bron voor de geschiedenis van Nederland. Het verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van deze archeologische waarden. Nederland heeft dit verdrag in 1992 ondertekend en in 1998 geratificeerd. Het Verdrag van Malta (ook wel Verdrag van Valletta genoemd) is geïmplementeerd in de Monumentenwet.
Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ), omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Wie de bodem in wil, bijvoorbeeld om te bouwen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische vondsten.
Daarnaast zijn in de wet regelingen opgenomen voor de bescherming van overige archeologische waarden. Er is daarbij een zware rol toegekend aan de gemeente en het bestemmingsplan. Zo wordt in de wet vastgelegd dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening houdt met de aanwezige en te verwachten archeologische waarden. Daarbij wordt de mogelijkheid genoemd om in een bestemmingsplan een 'omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden' (voormalig aanlegvergunningstelsel) op te nemen. Aan een omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden, zoals de verplichting tot het treffen van maatregelen waardoor de waarden in de bodem kunnen worden behouden, de verplichting tot het doen van opgravingen of de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg. De kosten van het onderzoek en het opgraven zijn in principe voor rekening van de aanvrager.
Cultuurhistorie
Een bestemmingsplan dient rekening te houden met beschermde cultuurhistorische waarden, zoals rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of beschermde stads- of dorpsgezichten. Dergelijke waarden zijn in het plangebied niet aanwezig.
Planspecifiek
Volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Nijkerk is er sprake van een lage archeologische verwachtingswaarde. Een archeologisch onderzoek kan daarom achterwege blijven. Het gebied heeft geen bijzondere cultuurhistorische betekenis.

3.9 Flora En Fauna

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, beschermde Natuurmonumenten en wetlands. Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dieren plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
In opdracht van Gemeente Nijkerk is een quickscan natuurtoets uitgevoerd op het Telstarterrein aan de
Sportweg te Hoevelaken, zie bijlage 1.
Gebiedsbescherming
Op basis van de ligging en de aard van de ruimtelijke ingrepen wordt ingeschat dat de beoogde plannen geen negatieve effecten hebben op de in de omgeving aanwezige Natura 2000-gebieden, EHS of belangrijke natuurwaarden buiten de EHS.
Soortbescherming
  • In het plangebied zijn geen beschermde plantensoorten of plantensoorten van de Rode Lijst aangetroffen of te verwachten.
  • Er wordt geen schade aan vaste verblijfplaatsen, vlieg- en/of jachtroutes van vleermuizen verwacht. Het onderzoeksgebied fungeert vermoedelijk als foerageergebied voor enkele vleermuissoorten maar zal deze functie ook na realisatie van de plannen behouden. Wel wordt geadviseerd de houtwallen te behouden, omdat deze als vliegroute van vleermuizen kunnen dienen.
  • Verspreid in het plangebied zijn vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende, laag beschermde zoogdiersoorten te verwachten. Vaste verblijfplaatsen van juridisch zwaarder beschermde grondgebonden zoogdieren zijn niet aangetroffen en worden ook niet verwacht.
  • Er zijn diverse algemene broedvogels aanwezig en te verwachten van bos en struweel. Er zijn geen vogelsoorten aangetroffen en/of te verwachten in het plangebied waarvan de nestplaatsen en hun functionele leefomgeving jaarrond beschermd zijn. Er is één broedende Houtduif aangetroffen, er zal gewacht moeten worden met de werkzaamheden totdat de jongen zijn uitgevlogen.
  • Wegens het ontbreken van permanent oppervlaktewater is de aanwezigheid van vissen en voortplanting van amfibieën niet aan de orde. Wel kunnen algemene en laag beschermde amfibieën als Bruine kikker, Gewone pad en Kleine watersalamander overwinteren in de strooisellaag onder beplanting. Zwaarder beschermde amfibieën worden op basis van terreinkenmerken en bekende verspreidingsgegevens niet in het plangebied verwacht.
  • Reptielen, beschermde libellen, dagvlinders en andere ongewervelden zijn niet aangetroffen en worden op basis van biotoopkenmerken en bekende verspreidingsgegevens ook niet in het plangebied verwacht.
Vervolgstappen en mitigerende maatregelen
Werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering op te starten in de periode voor half maart en na half juli. Voor het broedseizoen wordt echter geen standaardperiode gehanteerd, maar het is van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum. Er is één broedende Houtduif aangetroffen, er zal gewacht moeten worden met de werkzaamheden totdat de jongen zijn uitgevlogen.
Bij de beoogde plannen kunnen exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag beschermde kleine grondgebonden zoogdieren en amfibieën verloren gaan. Voor de in voorliggende situatie aanwezige of te verwachten tabel 1-soorten geldt in deze situatie echter automatisch vrijstelling van artikel 75 van de Flora- en faunawet. Schade aan de algemene en laag beschermde zoogdieren kan –indien de planning van de werkzaamheden dit toelaat- geminimaliseerd worden door werkzaamheden zoveel mogelijk uit te voeren buiten de voortplantingsperiode (maart - augustus). De minst schadelijke periode is september - november (mits vorstvrij).
  1. 1. Quickscan natuurtoets Telstar Hoevelaken, Inventarisatie en beoordeling van natuurwaarden in het kader van natuurwet en -regelgeving, 7 september 2011, concept, projectcode 11-280.

3.10 Luchtkwaliteit

In de Wet Milieubeheer zijn regels over de luchtkwaliteit opgenomen (‘Wet luchtkwaliteit’). De Wet Luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM).
  • 'Grote' projecten dragen jaarlijks meer dan 3% bij aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3).
  • 'Kleine' projecten dragen minder dan 3% bij. Deze projecten hoeven niet op luchtkwaliteit getoetst te worden.
Concreet betekent dit dat bijvoorbeeld een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeft te worden getoetst aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 en PM10 . Dit komt neer op een bijdrage van 1,2 µ/m3 voor beide componenten. Dit betekent dat als aangetoond kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling van het terrein van de voormalige korfbalvereniging Telstar niet meer dan 1,2 µg/m3 bijdraagt aan de jaargemiddelde concentratie van zowel PM10 als NO2, het project niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden en inpasbaar is vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit.
De gemeente heeft een luchtkwaliteitstoets laten uitvoeren. Dit onderzoek is in bijlage 1 opgenomen.
Uit de worstcase berekening blijkt dat de bijdrage van extra verkeer onder de grens van 1,2 μg/m3 voor ‘Niet In Betekenende Mate’ ligt (0,8 μg/m3 voor NO2 en 0,1 μg/m3 voor PM10). Een nader onderzoek met betrekking tot luchtkwaliteit hoeft niet uitgevoerd te worden. Het initiatief is in overeenstemming met de luchtkwaliteitseisen.
  1. 1. NIBM-toets herontwikkeling terrein Telstar Hoevelaken, 4 augustus 2011, kenmerk N001-4797654MTU-evp-V01-NL.

3.11 Externe Veiligheid

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd.
De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s.
  • Inrichtingen vallende onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
  • Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
  • Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen 'kwetsbaar' en 'beperkt
kwetsbaar' en 'plaatsgebonden risico' en 'groepsrisico'.
  • Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en
    dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²).
  • Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Het plaatsgebonden risico (PR) wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Bij het groepsrisico is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Bij groepsrisico wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde en niet met een grenswaarde. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect. Hierbij is de 1% letaliteit belangrijk. Zolang deze oriëntatiewaarde niet overschreden wordt is er geen specifieke motivatie noodzakelijk (let wel: er is dus wel een risico!). Indien de 1% letaliteit wel overschreden wordt dient in de ruimtelijke planvorming dit risicoaspect bewust geaccepteerd te worden met daarbij de motivatie waarom dat acceptabel gevonden wordt. Via inrichtingsmaatregelen (op basis van de gebruiksvergunning en de
bouwverordening) en rampenplannen e.a. kan het effect bij een calamiteit beperkt worden.
Bevi-inrichtingen
De regelgeving omtrent externe veiligheid bij inrichtingen (bedrijven) is geregeld in het Bevi. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Het huidige ruimtelijke beleid is beschreven in het Structuurschema buisleidingen (1985) en in twee circulaires (voor hoge druk aardgasleidingen in 1984 en voor brandbare vloeistoffen in 1991). Er is een nota Buisleidingen ontwikkeld ter vervanging van het Structuurschema buisleidingen en een AMvB ter vervanging van de circulaires.
De wet- en regelgeving omtrent buisleidingen schoot volgens het rijk op veel gebieden tekort. Op 9 februari 2007 heeft het kabinet ingestemd met een nieuwe aanpak voor buisleidingen in Nederland. De nieuwe aanpak moet zich met name richten op de veiligheidsafstand rond buisleidingen, het beheer en toezicht en de registratie van de ligging van buisleidingen. Per 1 januari 2011 geldt in dit kader het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is door het ministerie van Verkeer en Waterstaat vastgelegd in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (nota Rnvgs). Er wordt gewerkt aan een nieuw besluit: het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Dit is bij het schrijven van dit stuk nog een concept, maar in het in het kader van een goede ruimtelijke ordening is het verstandig er al rekening mee te houden. Volgens het Btev mag op grond van een ruimtelijke besluit geen kwetsbaar object in de veiligheidszone worden gebouwd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten mogen alleen in uitzonderlijke gevallen in de veiligheidszone worden toegestaan. Het Btev gaat ook in op de hoogte van het groepsrisico. Ten opzichte van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is een verantwoording van het groepsrisico niet meer verplicht als het aannemelijk is dat het groepsrisico ver beneden de oriëntatiewaarde blijft of nauwelijks toeneemt.
Planspecifiek
Vanuit externe veiligheid zijn er 4 risicobronnen die ten aanzien van dit plan onderzocht moeten worden:
1. Hoofdaardgastransportleiding
2. LPG-station
3. Vervoer gevaarlijke stoffen (A28 en/of A1)
4. Bevi bedrijven
Op een afstand van circa 160 meter van het plangebied bevindt zich een hoofdaardgastransportleiding van de Gasunie. Deze afstand is dusdanig dat bij een explosie van deze leiding er geen direct gevaar is voor de woningen/bewoners van het nieuwe plangebied. Ook het feit dat het plangebied geheel omgeven is door bestaande bebouwing, die deels ook nog dichter bij deze gasleiding ligt, leidt tot de conclusie dat de voorziene planontwikkeling verantwoord.
Op een afstand van circa 150 meter ligt een LPG station. Aangezien het invloedsgebied van dit LPG station volgens de wet (Besluit externe veiligheid inrichtingen; Bevi) ook 150 meter is, ligt het plangebied hier net buiten. Om die reden hoeft er officieel geen verantwoording te worden afgelegd. Gezien de genoemde afstand is de kans namelijk nihil te noemen dat er bij een mogelijke explosie op het LPG station schade optreedt in het plangebied.
Aangezien de grote transportroutes van gevaarlijke stoffen die in de buurt van dit plangebied voorkomen op een veilige afstand liggen, spelen hierbij geen risico's op het gebied van externe veiligheid en hoeven deze ook niet verantwoord te worden. Hetzelfde geldt voor inrichtingen, waarbij gevaarlijke stoffen worden opgeslagen, bewerkt of geproduceerd, de zogenaamde Bevi bedrijven. Deze bevinden zich ook niet in de directe nabijheid van dit plangebied. Zij leveren daarmee ook geen risico qua externe veiligheid en hoeven ook niet verantwoord te worden.
Ten aanzien van zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid kan het volgende worden opgemerkt in het licht van verantwoording van het groepsrisico.
Zelfredzaamheid
De zelfredzaamheid van de bewoners van de nultredenwoningen en appartementen is geen punt van zorg. Ten aanzien van de voorziene zorgwoningen in het plangebied is op te merken dat er voldoende personeel dan wel begeleiding aanwezig zal zijn om een noodzakelijke evacuatie te ondersteunen. Gezien de afstand van meer dan 150 meter tot de hoofdaardgastransportleiding is bovendien de kans op een noodzakelijke evacuatie zeer klein te noemen.
Bestrijdbaarheid
In de omgeving van het plangebied is voldoende bluswater aanwezig, aangezien deze infrastructuur al voldoende aanwezig is voor de omliggende woningen. Het betreft in feite een inbreidingslocatie. Ook de bereikbaarheid van dit nieuwe plan is goed te noemen, aangezien alle woningen goed bereikbaar zijn voor auto's van bewoners en dus ook voor de hulpverleners.
afbeelding
Uitsnede Risicokaart provincie Gelderland
Op basis van deze informatie is de beoogde planontwikkeling passend binnen de regels voor externe veiligheid.

3.12 Verkeer En Vervoer

Gegeven het beleid om in Hoevelaken een woonservicezone te realiseren en rekening houdend met de huidige
woningvoorraad, de huidige zorgvoorzieningen en de toekomstige vraag naar zorgwoningen en -voorzieningen,
zoals is opgenomen in het Woningmarktonderzoek 2010, is een Programma van Eisen opgesteld. Daarin is
opgenomen dat het aantal parkeerplaatsen afhankelijk is van het anatal te realiseren woningen en voorzieningen.
De parkeernorm is hierbij leidend.
De volgende normen gelden voor dit plan:
  • intramurale woningen/zorgwoningen: 0,7 p.p. (parkeerplaatsen) per woning/wooneenheid;
  • appartementen: 1,7 p.p. per woning;
  • nultredenwoningen / grondgebonden woningen: 1,9 p.p. per woning.
Ten behoeve van de herontwikkeling blijft de bestaande verkeersstructuur gehandhaafd. Wel zal een nieuwe erfontsluitingsweg worden aangelegd ten behoeve van de nieuwe woongebouwen.
Planspecifiek
Bij de herontwikkeling wordt het parkeren op verschillende manieren opgelost. Bij de appartementen en het zorgcluster wordt geparkeerd in zogenaamde 'parkeerkoffers', aangevuld met enkele langsparkeervakken. Bij de nultredenwoningen wordt geparkeerd op eigen terrein met parkeervakken in de openbare ruimte voor bezoekers.
  • De nultredenwoningen hebben een parkeernorm van 1,9 parkeerplaats per woningen. Aangezien er maximaal 20 nultredenwoningen worden gerealiseerd, betekent dit 20 parkeerplaatsen op eigen terrein en 18 parkeerplaatsen in de openbare ruimte. De totale parkeerbehoefte bedraagt 38 parkeerplaatsen.
  • De parkeernorm voor de intramurale voorzieningen bedraagt 0,7 parkeerplaats per woonunit. Er worden 24 intramurale woonunits gerealiseerd, wat een parkeerbehoefte van 16,8 parkeerplaatsen met zich meebrengt.
  • De parkeernorm voor de voorziene appartementen bedraagt 1,7 parkeerplaats per woning. Er worden maximaal 24 appartementen gerealiseerd, wat een parkeerbehoefte van 40,8 parkeerplaatsen betekent.
De totale parkeerbehoefte van alle voorziene functies bedraagt 95,6 parkeerplaatsen. In het plangebied zullen in totaal 108 parkeerplaatsen gerealiseerd worden:
  • 20 parkeerplaatsen op eigen terrein bij de nultredenwoningen;
  • 40 parkeerplaatsen in parkeerkoffers rondom het appartementengebouw;
  • 25 parkeerplaatsen aan de oostzijde van de intramurale zorgvoorzieningen;
  • 23 parkeerplaatsen in de vorm van langsparkeren in de openbare ruimte.
De overcapaciteit van 12 parkeerplaatsen in het plangebied is voor een deel nodig om te voorzien in de parkeerbehoefte van het bestaande woonzorgcomplex Stoutenborgh. Dit woonzorgcomplex bevat 50 wooneenheden met een parkeernorm van 0,7 parkeerplaatsen. Aan de voorzijde van het bestaande Stoutenborgh liggen 32 parkeerplaatsen. Dit betekent dat er nog drie parkeerplaatsen elders moeten liggen. Dit betreft de bestaande parkeerplaatsen tussen het bestaande Stoutenborgh en de nieuwe intramurale zorgvoorzieningen. Door het overschot van 12 parkeerplaatsen te verminderen met de drie benodigde parkeerplaatsen voor het bestaande Stoutenborgh is er nog altijd een overcapaciteit van 9 parkeerplaatsen.
De hoofdverkeersstructuur van het plangebied bestaat uit een lusvormige woonstraat die aan de westzijde aansluit op de bestaande kruising Van Zuylenlaan/Kyftenbeltlaan en aan de oostzijde op de kruising Sportweg/Koolmeeslaan. Aan de westzijde doorsnijdt de nieuwe ontsluitingweg de rij nultredenwoningen, waardoor de twee noordelijke woningen los komen te liggen van de overige woningen.
Door de voorziene herontwikkeling zal het verkeer in de bestaande wijk gaan toenemen. In het voorjaar van 2010 zijn in dit kader bij een aantal wegen rondom het plangebied verkeerstellingen uitgevoerd om de bestaande verkeersdruk te bepalen. Omdat ten tijde van het opstellen van het rapport ‘Verkeerseffecten ruimtelijke ontwikkeling Sportweg’ (d.d. 6 september 2010) van verkeersadviesbureau BVA nog niet precies bekend was hoe de ontsluiting van en de infrastructuur in het plangebied zou worden vormgegeven, is in dit rapport een aanname gedaan voor de verkeerseffecten. In het rapport van BVA wordt beschreven dat de wegen rondom het plangebied kunnen worden beschouwd als zogenaamde erftoegangswegen type II. Kenmerk voor dit type wegen is dat de verkeersintensiteit bij voorkeur niet boven de 2.500 mvt/etmaal komt en dat er sprake is van het mengen van fiets- en gemotoriseerd verkeer op dezelfde rijbaan. Uit verkeerstellingen blijkt dat de werkdagintensiteit van de Sportweg en Van Lyndenlaan zo’n 550 mvt respectievelijk 500 mvt bedraagt. De toekomstige etmaalintensiteit zal conform de uitgangspunten die in het rapport van BVA gebruikt worden maximaal zo’n 800 mvt bedragen. Dit is ruim beneden de 2500 mvt die als bovengrens geldt bij erftoegangswegen type II.
Om een nog specifieker beeld te kunnen schetsen van de toename van de verkeersintensiteit is ten behoeve van het akoestisch onderzoek een nadere onderbouwing van de verkeersprognose opgesteld. Deze is te vinden in bijlage 1 van het ‘Akoestisch onderzoek herontwikkeling Telstar-terrein’ (bijlage 3 van de toelichting van het bestemmingsplan). De verkeersintensiteiten die per weg zijn benoemd, zijn afkomstig uit het verkeersmodel van adviesbureau DHV dat in 2011 is opgeleverd. In dit verkeersmodel zijn diverse zeker zijnde ontwikkelingen in en rondom de Gemeente Nijkerk in het algemeen, en de geplande herontwikkeling op het terrein aan de Sportweg in het bijzonder, opgenomen. Op basis van deze gegevens en de voorziene autonome groei van het autoverkeer is vervolgens de etmaalintensiteit voor het jaar 2023 bepaald. De conclusie was wederom dat de intensiteit op de omliggende straten als de Sportweg, Van Lyndenlaan en Kyftenbeltlaan ruim beneden de 2.500 mvt/etmaal ligt. Geconcludeerd kan worden dat de geprognosticeerde verkeersintensiteiten niet tot een onacceptabele verkeerssituatie in de omgeving leiden.

4 Planbeschrijving

4.1 Algemeen

De volgende afbeelding geeft de door de raad in juni 2011 vastgestelde variant weer die in dit bestemmingsplan wordt uitgewerkt.
afbeelding
Ruimtelijk voorkeursmodel Telstarterrein
In bovenstaand weergegeven variant wordt uitgegaan van een centraal park, aanvullend op het bestaande speelveld langs de Van Zuylenlaan. In het oostelijke deel van het plangebied is een appartementencluster en een zorgcluster voorzien met, in aansluiting op het park, groen ingerichte buitenruimten. Het appartementencluster vormt de oostelijke bebouwingsrand van het nieuwe park.
De zuid- en westrand van het park wordt gevormd door een rij geschakelde nultreden-woningen. Deze woningen
zijn met de achterzijde richting het Jan Verhoeven-wijkje en de basisschool gesitueerd. Aan de achterzijde zijn de bestaande wandelpaden en groenstroken met boombeplanting geïntegreerd. Hetzelfde geldt voor de groenstrook ten noorden van de woningen aan de Reigerlaan.

4.2 Beeldkwaliteit

De gemeente Nijkerk heeft een beeldkwaliteitplan opgesteld voor de beoogde ontwikkeling. Het beeldkwaliteitplan heeft tot doel een kader te bieden waarbinnen de gewenste stedenbouwkundige en architectonische uitwerking en planbeoordeling kan plaatsvinden. Het gaat hier met name om beoogde ruimtelijke kwaliteit van de bebouwing en de inrichting van de openbare ruimte. Het beeldkwaliteitplan geeft richtlijnen om de ruimtelijke kwaliteit te bevorderen. Hierbij gaat het om richtlijnen ten aanzien van stedenbouw, landschap, architectuur en de inrichting van het openbaar gebied.
Met de transformatie van het Telstarterrein ontstaat de mogelijkheid een groot groen openbaar gebied te creëren midden in een bestaand woongebied. De kwaliteit van deze groene open ruimte wordt voor een groot deel bepaald door de randen van het park en de bebouwing. De bebouwing kan worden onderscheiden in de volgende deelgebieden : 'Nultredenwoningen', 'Kop nultredenwoningen', 'Appartementencluster' en het 'Zorgcluster'.
In de herontwikkeling is rekening gehouden met nieuwe bebouwing aan de rand van het park. De nultreden woningen begrenzen deels de zuid- en de westrand van het park. De appartementen en het zorgcluster zijn als het ware opgenomen in het groengebied en dragen zodoende op hun eigen manier bij aan de beleving van de groene ruimte.
Hoewel de appartementen, het zorgcluster en de nultredenwoningen afzonderlijke ontwerpopgaves zijn, is in het beeldkwaliteitplan in een bepaalde mate gestreefd naar eenheid tussen de verschillende deelgebieden. Deze eenheid zorgt er enerzijds voor dat de nieuwe ontwikkeling op een logische manier wordt opgenomen in de omgeving en levert anderzijds een bijdrage aan de kwaliteitsbeleving van het nieuwe park en woongebied.
Naast ontwerprichtlijnen om de gewenste eenheid te behalen is er tevens een aantal algemene ontwerpprincipes in dit beeldkwaliteitplan opgenomen die een hoge kwaliteit van de nieuwbouw moet waarborgen. Deze richtlijnen doen uitspraken over de architectuur en de detaillering van de gehele ontwikkeling.
Voor specifieke informatie over de beeldkwaliteit wordt verwezen naar het Beeldkwaliteitplan.

5 Toelichting Op De Regels

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de, van het bestemmingsplan Sportweg, Hoevelaken deel uitmakende regels, voor zover nodig van een nadere toelichting voorzien. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is.

5.2 Opzet Regels

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.
Hoofdstuk 1. Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden de in regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bevat de bestemmingsregels. De meeste bestemmingen bestaan uit:
  1. een bestemmingsomschrijving en
  2. bouwregels
Daarnaast is bij verscheidene bestemmingen opgenomen:
  1. een afwijkingsmogelijkheid en/of
  2. gebruiksregels.
Ad 1. Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving is vooral van belang om vast te stellen waartoe de gronden mogen worden gebruikt. In het kader van de handhaving is de bestemmingsomschrijving dan ook van groot belang.

Ad 2. Bouwregels
De bouwregels geven de bouwmogelijkheden aan. Omdat steeds is opgenomen dat alleen mag worden gebouwd ten dienste van de bestemming zijn de bouwmogelijkheden niet los te zien van de bestemmingsomschrijving.
Ondergronds bouwen is toegestaan zolang maar wordt gebouwd ten dienste van de bestemming en met inachtneming van de bouwregels. Doorgaans betekent dit dat ondergrondse gebouwen, bijvoorbeeld (parkeer)kelders, uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden opgericht.

Ad 3. Afwijkingsmogelijkheid
De bevoegdheid om bij een omgevingsvergunning af te wijken van het plan is gebaseerd op de mogelijkheden in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De uitvoering ervan berust bij burgemeester en wethouders. Deze regels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming niet mag worden gewijzigd.

Ad 4. Gebruiksregel
In sommige bestemmingen wordt uitdrukkelijk aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. Desgewenst kunnen specifieke vormen van gebruik worden uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan. De hier opgenomen gebruiksregel is aanvullend op de algemene gebruiksregels van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat regels die in hun algemeenheid voor het gehele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen. Uit praktische overwegingen zijn ze in een afzonderlijk hoofdstuk ondergebracht.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 4 geeft regels over hoe om te gaan met bouwwerken en het gebruik vallend onder het overgangsrecht en de benaming van het plan.

5.3 Nadere Toelichting Op De Regels

Groen
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen. Speelvoorzieningen zijn binnen deze bestemming toegestaan. Binnen deze bestemming is eveneens ruimte voor paden, water en parkeren. Er mogen uitsluitend bouwwerken tot 4 m hoog worden opgericht.
Maatschappelijjk
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen alsmede voor maximaal 24 zorgwoningen. De maximale hoogtematen zijn op de verbeelding weergegeven.
Tuin
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden opgericht, maar wel bouwwerken tot maximaal 1 m hoog.
Verkeer - Verblijfsgebied
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, straten en paden, parkeervoorzieningen en geluidwerende voorzieningen.
Wonen
De woningen in het plangebied zijn bestemd als 'Wonen'. Binnen deze bestemming mogen maximaal 44 burgerwoningen worden opgericht. Aan huis verbonden beroep is onder voorwaarden mogelijk. De maximale maatvoering staat op de verbeelding weergegeven. Voor de nultredenwoningen is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Om lessenaarsdaken mogelijk te maken is het toegestaan dat in plaats van 6 meter een bouwhoogte van 7 meter wordt gerealiseerd.

6 Financiële Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan aangetoond te worden.
Op basis van de beoogde planontwikkeling is een exploitatieopzet opgesteld. De exploitatieopzet laat een verlies zien van € 705.000,- per 31 december 2015. Conform richtlijnen van het ‘Besluit, begroting en verantwoording’ (BBV), zal het verlies bij het vaststellen van de exploitatie moeten worden verrekend. De netto contante waarde van dit bedrag is € 626.000,-. Voorgesteld wordt om het tekort uit de onderstaande reserves te dekken:
  • Reserve bouwgrondexploitatie: € 481.000,-
  • Reserve volkshuisvesting: € 145.000,-
Met de vastgestelde exploitatieopzet en de door de gemeenteraad beschikbaar gestelde dekking wordt aangetoond dat de beoogde planontwikkeling financieel uitvoerbaar is.

7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak En Overleg

7.1.1 Vooroverleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Aangezien er geen Rijks- en provinciale belangen in het geding zijn, is onderhavig bestemmingsplan niet voorgelegd aan het Rijk en de Provincie Gelderland. Het Waterschap Vallei en Eem heeft gewezen op het belang van het treffen van voldoende maatregelen om de wateropgave als gevolg van het extra verhard oppervlak in te vullen. Daar wordt in dit bestemmingsplan en bij de verdere uitwerking van het bouwplan in voorzien.
Betrokkenheid omwonenden
De afgelopen jaren is door de Gemeente Nijkerk gewerkt aan een herontwikkeling van het terrein van korfbalvereniging Telstar aan de Sportweg in Hoevelaken. In de leefomgeving van omwonenden gaat de ruimtelijke invulling veranderen, waarom er reden was hen te betrekken bij de planvorming. In een interactief proces is gezocht naar een stedenbouwkundig model dat het best kan worden ingepast in de omgeving en waarbij met zoveel mogelijk belangen rekening wordt gehouden. Omwonenden hebben geparticipeerd en meegedacht bij het ontwikkelen van diverse ruimtelijke modellen.
Uiteindelijk heeft de gemeenteraad van Nijkerk op 30 juni 2011 het definitieve ruimtelijk model voor de herontwikkeling van het terrein van Telstar vastgesteld. Dit model is mede gebaseerd op een eerder vastgesteld Programma van Eisen. Dit document vormt een uitwerking van het vastgestelde model in een ontwerpbestemmingsplan dat ter inzage wordt gelegd conform de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het staat een ieder vrij een zienswijze in te brengen gedurende de periode dat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage ligt. De resultaten van de ontwerpfase zullen op een later moment in dit bestemmingsplan worden toegevoegd.

7.1.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan en beeldkwaliteitplan Sportweg, Hoevelaken hebben van donderdag 19 januari 2012 tot en met woensdag 29 februari 2012 ter inzage gelegen. Gedurende de periode dat beide stukken ter inzage lagen zijn in totaal 29 zienswijzen ingediend.
22 van de 29 zienswijzen richten zich op aspecten van het bestemmingsplan, hoewel diverse van deze 22 zienswijzen ook ingaan op aspecten van het beeldkwaliteitplan. 7 zienswijzen zijn specifiek gericht op de inhoud van het beeldkwaliteitplan. Aangezien de inhoud van de zienswijzen in veel gevallen betrekking heeft op zowel de inhoud van het ontwerpbestemmingsplan als aspecten van het beeldkwaliteitplan zijn de zienswijzen gezamenlijk samengevat en voorzien van een inhoudelijk antwoord in de Zienswijzennota. Deze nota is als bijlage aan het vastgestelde bestemmingsplan toegevoegd.

1 Lijst Bedrijven Aan Huis

bedrijven aan huis

1 Historisch Bodemonderzoek

Historisch bodemonderzoek

2 Aanvullend Bodemonderzoek

Aanvullend bodemonderzoek

3 Akoestisch Onderzoek

Akoestisch onderzoek

4 Quickscan Natuurtoets

Quickscan natuurtoets

5 Luchtkwaliteitsonderzoek

Luchtkwaliteitsonderzoek

6 Verkeerseffecten Ruimtelijke Ontwikkeling Sportweg

NKK-308 nkk-2206 SPORTWEG met inhoudsopgave

7 Bezonningsstudie

Aangepaste bezonningsstudie

8 Zienswijzennota

Zienswijzennota