Uitbreiding bedrijventerrein Horstbeek, Hoevelaken
Bestemmingsplan - gemeente Nijkerk
Vastgesteld op 28-02-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het Uitbreiding bedrijventerrein Horstbeek, Hoevelaken van de gemeenteNijkerk;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0267.BP0045-0002met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 ander-werk:
alle fysieke ingrepen in de ruimte die niet met bouwen te maken hebben en welke geen (reguliere) onderhoudswerkzaamheden zijn;
1.5 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde;
1.6 bebouwingspercentage:
een in de regels dan wel op de verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.7 bedrijf:
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
1.8 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.9 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon die functioneel verbonden is met het bedrijf en wiens huisvesting gelet op de bestemming van het gebouw of terrein ter plekke noodzakelijk is;
1.10 beperkt kwetsbare objecten:
- a. verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare;
- b. dienst-/bedrijfswoningen van derden;
- c. kantoorgebouwen en hotels met een b.v.o. van minder of gelijk aan 1.500 m2 per object;
- d. restaurants voor zover hierin geen grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig plegen te zijn;
1.11 beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep dan wel een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke, bestaand of vergund op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 Bevi-inrichting:
inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.14 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.15 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.16 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.17 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.18 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.19 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn toegelaten;
1.20 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.21 consumentenvuurwerk:
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik;
1.22 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.23 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel vallen geen afhaalzaken en maaltijdbezorgdiensten;
1.24 detailhandel in volumineuze goederen
detailhandel in goederen die qua aard en omvang niet passen binnen de bestaande winkelstructuur (bijvoorbeeld de verkoop van auto's, boten, caravans, keukens en bouwmaterialen);
1.25 detailhandel in weggebonden artikelen:
detailhandel in een assortiment goederen dat is gebaseerd op de behoeftes van een automobilist of diens passagiers;
1.26 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.27 gevellijn:
de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is/wordt gebouwd;
1.28 grootschalige detailhandel:
detailhandel in goederen waarvoor een minimaal bruto vloeroppervlak van 1.500 m² gewenst is (zoals een tuincentrum, outlet-store of mediagigant);
1.29 hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.30 horeca(bedrijf)
een bedrijf, in hoofdzaak gericht op:
- a. het verstrekken van ter plaatse te nuttigen spijzen en/of dranken;
- b. het verstrekken van nachtverblijf;
- c. het verhuren en ter plaatse beschikbaar stellen van zaalruimten.
Tot een horecabedrijf worden ook afhaalzaken en maaltijdbezorgdiensten gerekend;
1.31 internetdetailhandel:
detailhandel waarbij het te koop aanbieden van goederen plaatsvindt via het internet;
1.32 kantoor:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;
1.33 kwetsbaar object:
- a. woningen niet zijnde:
- verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal 2 per hectare;
- dienst-of bedrijfswoningen van derden;
- b. gebouwen bestemd voor het verblijf van al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten;
- c. gebouwen waarin grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig plegen te zijn, te weten kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 per object;
1.34 nadere eis:
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;
1.35 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;
1.36 onderbouw:
een bouwlaag, afgedekt door een vloer, die geheel of gedeeltelijk is gelegen beneden peil;
1.37 ondergeschikte detailhandel:
detailhandel in goederen die ondergeschikt is aan en rechtstreeks voortvloeit uit de hoofdactiviteit van het betreffende bedrijf;
1.38 perceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.39 peil:
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; - b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw; - c. indien in of op het water wordt gebouwd:
het Nieuw Amsterdams Peil of de hoogte van het terrein ter plaatse van de meest nabij gelegen locatie waar het water grenst aan het vaste land;
1.40 plankaart/verbeelding:
- a. de analoge verbeelding van het Uitbreiding bedrijventerrein Horstbeek, Hoevelaken, bestaande uit de kaart(en) met tekeningnummer NL.IMRO.0267.BP0045-0002;
- b. de digitale verbeelding van het Uitbreiding bedrijventerrein Horstbeek, Hoevelaken,bestaande uit de kaart(en) met tekeningnummer NL.IMRO.0267.BP0045-0002;
1.41 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.42 professioneel vuurwerk:
vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk;
1.43 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.44 Staat van Bedrijfsactiviteiten:
de Staat van bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt;
1.45 verkoopvloeroppervlakte:
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;
1.46 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
1.47 vuurwerkbedrijf:
inrichting waar professioneel vuurwerk en/of meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk aanwezig is;
1.48 Wgh-inrichting:
een inrichting als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;
1.49 wijziging:
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
1.50 zakelijke dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten en/of het leggen van contacten of het uitvoeren van commerciële handelingen, uitgezonderd detailhandel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Gebouwen en bouwwerken
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, overstekende daken en andere uitstekende delen van ondergeschikte aard buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
2.3 Maatvoering
Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:
- a. voor lengten in meters (m);
- b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
- c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
- d. voor verhoudingen in procenten (%);
- e. voor hoeken/hellingen in graden (º).
2.4 Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2', voor bedrijven tot en met categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten alsmede opslagen en installaties, voor zover de daarbijbehorende grootste afstand niet meer bedraagt dan 10 m;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1', voor bedrijven tot en met categorie 3.1 van de Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten alsmede opslagen en installaties, voor zover de daarbijbehorende grootste afstand niet meer bedraagt dan 30 m;
alsmede:
- c. kantoren welke een ondergeschikt onderdeel uitmaken van een op hetzelfde bouwperceel gevestigde bedrijf, die onlosmakelijk zijn verbonden aan dat bedrijf en die noodzakelijk zijn in het kader van de normale bedrijfsvoering van dat bijbehorende bedrijf;
met daarbij behorende:
- d. gebouwen (ondergronds/bovengronds):
- e. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
- f. tuinen:
- g. erven;
- h. terreinen;
- i. wegen en paden;
- j. water;
- k. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- l. geluidschermen;
- m. groenvoorzieningen;
- n. straatmeubilair;
- o. nutsvoorzieningen;
- p. parkeervoorzieningen (ondergronds/bovengronds);
met dien verstande dat:
- q. Bevi-inrichtingen niet zijn toegestaan;
- r. Wgh-inrichtingen niet zijn toegestaan;
- s. vuurwerkbedrijven niet zijn toegestaan.
3.2 Bouwregels
Op de voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
3.3 Nadere eisen
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.7 Parkeernormen
De inrichting van de gronden dient zodanig plaats te vinden dat wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen zoals weergegeven in bijlagen bij de regels.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. houtwal, ter plaatse van de aanduiding 'houtwal';
met daarbij behorende:
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- d. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;
- e. taluds;
- f. speelvoorzieningen;
- g. paden en verhardingen;
- h. water;
- i. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- j. voorwerpen van beeldende kunst en dergelijke, en
- k. parkeervoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
4.3 Nadere eisen
4.4 Parkeernormen
De inrichting van de gronden dient zodanig plaats te vinden dat wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen zoals weergegeven in bijlagen bij de regels.
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en paden;
- b. parkeervoorzieningen;
- c. geluidwerende voorzieningen;
met daarbij behorende:
- d. gebouwen;
- e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- f. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden, al dan niet gelijkvloerse kruisingen met spoorwegen en water;
- g. water;
- h. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- i. groenvoorzieningen;
- j. parkeervoorzieningen.
5.2 Bouwregels
Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
5.3 Nadere eisen
5.4 Parkeernormen
De inrichting van de gronden dient zodanig plaats te vinden dat wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen zoals weergegeven in bijlagen bij de regels.
Artikel 6 Waarde - Archeologie
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van behoudenswaardige archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.1 met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels en de volgende bepalingen:
- a. op basis van archeologisch onderzoek en/of advies van een archeologisch deskundige namens de gemeente moet zijn aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel de grond waarop het bouwplan betrekking heeft aantoonbaar geroerd is beneden het archeologische niveau door de bestaande c.q. voormalige niet historische bebouwing of andere handelingen, een en ander ter beoordeling van een archeologisch deskundige namens de gemeente;
- b. op basis van archeologisch onderzoek en/of advies van een archeologisch deskundige namens de gemeente moet zijn aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden beperkt door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden gericht op:
- c. het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- d. het doen van opgravingen inclusief bijbehorende rapportage;
- e. begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige inclusief bijbehorende rapportage.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening dit plan te wijzigen door:
- a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en een daarbij behorende aanduiding geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van onderzoek is aangetoond dat de in 6.1 genoemde waarden geheel of gedeeltelijk niet meer aanwezig zijn, dan wel het niet meer noodzakelijk wordt geacht deze waarden te beschermen;
- b. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en een daarbij behorende aanduiding toe te kennen aan gronden, grenzend aan deze dubbelbestemming, indien uit onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige waarden, aanpassing behoeft.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Strijdig gebruik
Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:
- a. het (laten) gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Afwijkingsbevoegdheid
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 11 Algemene Procedureregels
11.1 Nadere eisen
Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:
- a. het voornemen ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
- b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder a genoemde termijn;
- d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen , en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
13.2 Omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning eenmalig afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
13.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.4 Gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
13.5 Strijdig gebruik
- a. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 13.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- b. Indien het gebruik, bedoeld in 13.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
13.6 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Het bepaalde in 13.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het Uitbreiding bedrijventerrein Horstbeek, Hoevelaken.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Nijkerk en Doppenberg Vastgoed BV zijn gezamenlijk eigenaar van een aantal percelen nabij De Wel en de Middelaarseweg in Hoevelaken. Beide partijen zijn voornemens om hier gezamenlijk een aantal bedrijfspercelen te ontwikkelen. Deze percelen zouden beschouwd kunnen worden als een uitbreiding van het aangelegen bedrijventerrein Horstbeek. Bij de uitwerking wordt aansluiting gezocht bij het bestaande bedrijventerrein Horstbeek.
Omdat dit initiatief niet mogelijk is binnen de vigerende bestemmingsplannen 'Bedrijventerrein 2' en 'Buitengebied Nijkerk 2009' dient er een nieuw bestemmingsplan te worden vervaardigd. Om de ontwikkeling af te stemmen op het bestaande bedrijventerrein Horstbeek is ook een beeldkwaliteitparagraaf opgesteld. Deze beeldkwaliteitparagraaf is integraal opgenomen in dit bestemmingsplan.
1.2 Ligging Plangebied
Bedrijventerrein Horstbeek ligt ten zuiden van de kern Hoevelaken, direct grenzend aan de snelweg A1. De ligging aan de snelweg en nabij Amersfoort maakt van dit bedrijventerrein een aantrekkelijke vestigingslocatie. Direct ten noorden van Horstbeek begint het woongebied van Hoevelaken.
Het plangebied ligt ten oosten van het bestaande bedrijventerrein Horstbeek. Aan de oostzijde van het plangebied begint het buitengebied van de gemeente Nijkerk, dat grotendeels een agrarische functie heeft. Ten noorden van het plangebied ligt de brandweerkazerne met ten noorden daarvan enkele tennisbanen.
Momenteel is het plangebied in gebruik als agrarisch gebied waarop enkele agrarische opstallen aanwezig zijn. Ten behoeve van de ontwikkeling zullen deze opstallen worden gesloopt. De onderstaande afbeeldingen geven een indruk van de ligging en het huidig gebruik van het plangebied.
Afbeelding: ligging plangebied ten oosten van bestaand bedrijventerrein Horstbeek
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
Het zuidelijke deel van het plangebied ligt in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Nijkerk 2009, vastgesteld op 26 maart 2009. Het plangebied is in dit bestemmingsplan bestemd als Agrarisch - Landschappelijke waarden met een aanduiding Karakteristieke verkaveling (zie de onderstaande afbeelding).
Afbeelding: Plankaart bestemmingsplan Buitengebied Nijkerk 2009
Het noordelijke deel van het plangebied maakt deel van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein 2" In het plan is de huidige situatie van het noordelijk deel vastgelegd. Het terrein heeft een agrarische bestemming gekregen. Daarnaast ligt er de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie".
Afbeelding: Verbeelding bestemmingsplan Bedrijventerrein 2
Omdat de uitbreiding van bedrijventerrein Horstbeek niet past binnen de vigerende bestemmingen is het noodzakelijk de bovengenoemde bestemmingsplannen voor dit deel te herzien.
1.4 Leeswijzer
De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd: na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het beleidskader geschetst dat van toepassing is voor dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het plangebied beschreven. Hier komt zowel de huidige opzet als de toekomstige opzet van het plangebied aan de orde. In dit hoofdstuk is tevens de beelkwaliteitparagraaf opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan de voor dit gebied geldende randvoorwaarden om de haalbaarheid van het plan aan te tonen. De juridische opzet van het plan wordt in hoofdstuk 5 toegelicht. Als laatste wordt in hoofdstuk 6 aandacht besteed aan de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het plan.
Het juridisch bindende deel van dit bestemmingsplan wordt gevormd door de regels en de verbeelding.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In deze structuurvisie zijn alleen uitspraken opgenomen die een specifiek nationaal ruimtelijk belang dienen of die zorgen voor een gegarandeerde basiskwaliteit voor alle bewoners van Nederland. Het Rijk is vooral verantwoordelijk voor ruimtelijke functies waarmee de concurrentiepositie van Nederland wordt versterkt, voor de bescherming van het land tegen het water en voor de belangrijkste elementen van de infrastructuur (verkeer en energievoorziening). Provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor het ruimtelijke beleid met betrekking tot wonen en werken en de daarbij behorende voorzieningen, het groen, het water en de recreatie.
Het voorliggende bestemmingsplan doet geen afbreuk aan het ruimtelijke beleid van het Rijk.
Nationaal Waterplan 2009-2015
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de 4e Nota Waterhuishouding uit 1998 en hét Rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Water krijgt een meer prominente rol bij de inrichting van Nederland. De beleidslijnen van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw en het Nationaal bestuursakkoord Water, die inspelen op de verwachte klimaatsveranderingen, zijn een belangrijke impuls voor de koers van het nieuwe waterbeleid. Het hoofdthema is: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water.
Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen in paragraaf 5.4. Hierin is opgenomen welke waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt om gegaan. Daarnaast zijn de uitgangspunten van het Waterschap Veluwe in de waterparagraaf meegenomen.
2.2 Provinciaal Beleid
Streekplan Gelderland (2005)
Het provinciale planologische beleidskader is neergelegd in het Streekplan Gelderland 2005 dat op 29 juni 2005 is vastgesteld. In verband met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op 1 juli 2008 is het Streekplan per 1 juli 2009 beleidsneutraal omgezet naar een provinciale structuurvisie.
Leidend principe in de Structuurvisie is de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Dit uit zich op tal van terreinen, zoals de stedelijke vernieuwingsopgave, de ontwikkeling van het platteland en de toenemende aandacht voor water als ordenend principe. De Structuurvisie geeft het provinciale ruimtelijke beleid voor de komende jaren op hoofdlijnen aan. Die lijnen zijn herkenbaar in de “ruimtelijke hoofdstructuur”. Deze “ruimtelijke hoofdstructuur” bestaat uit twee raamwerken.
- het groenblauwe raamwerk: in dit raamwerk ligt het beleidsaccent op het beschermen en versterken van aanwezige kwetsbare waarden en belangen;
- het rode raamwerk: in dit raamwerk ligt het accent op ontwikkelingsbeleid in de sfeer van stedelijke functies en intensieve land- en tuinbouwteelten.
Naast deze twee raamwerken zijn multifunctionele gebieden te onderscheiden. Deze gebieden maken geen onderdeel uit van de provinciale hoofdstructuur. Voor deze gebieden is het provinciale beleid globaal en beperkt en voorziet de provincie geen expliciete sturing. Het plangebied maakt onderdeel uit van het multifunctionele gebied. Daarnaast maakt de provincie onderscheid tussen bestaand bebouwd gebied en stedelijke uitbreiding. Het bedrijventerreinen Horstbeek ligt in bestaand bebouwd gebied, de uitbreiding die met dit plan mogelijk wordt gemaakt ligt niet in bestaand bebouwd gebied.
Het hoofddoel van het algemene streekplanbeleid is het scheppen van ruimte voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak. In het streekplan voorziet de provincie in generiek beleid voor de verschillende functies en ontwikkelingen binnen de provincie. Daarnaast kent het streekplan ook regiospecifiek beleid. Dit beleid is gebaseerd op de regionale structuurvisies van de verschillende regio's en het generieke beleid.
Het generiek beleid van de provincie aangaande het bestaande bebouwd gebied voorziet in vernieuwing en beheer en onderhoud. Daarbij streeft de provincie naar:
- een verhoging van de kwaliteit van de leefomgeving en openbare ruimte door fysieke aanpassingen;
- het oplossen en voorkomen van milieuproblemen en -knelpunten door een duurzame planontwikkeling;
- intensivering van het stedelijk grondgebruik, maar wel met behoud van karakteristieke elementen en zorgvuldig omgaan met open ruimten daarbinnen;
- optimalisering van het gebruik van het bestaand bebouwd gebied.
De generieke en regiospecifieke beleidsuitspraken zijn op dit plangebied van toepassing. Specifiek voor de uitbreiding van bedrijventerreinen en werklocaties is een afzonderlijke structuurvisie opgesteld. Dit plan zal hierna aan deze specifieke structuurvisie worden getoetst.
Weergave van het plangebied in het streekplan
Volgens de beleidskaart ruimtelijke structuur van het Streekplan Gelderland 2005 is het stedelijk gebied van de gemeente Nijkerk een regionaal centrum. Daarnaast valt Nijkerk onder de regio Vallei. Nijkerk is met de aansluiting op de Rijksweg A28 een knooppuntlocatie voor de ontwikkeling van wonen, werken en voorzieningen. Nijkerk heeft volgens het Streekplan Gelderland 2005 een regionale functie ten aanzien van werken en wonen. Eén van de hoofddoelstellingen van het ruimtelijke provinciebeleid is het bevorderen van sterke stedelijke netwerken en regionale centra. Voor de kern Nijkerk ziet de provincie nadrukkelijk een ruimtelijke relatie met Amersfoort. Verdere ondersteuning en intensivering van die relatie is wenselijk voor wat betreft het openbaar vervoer, de onderlinge afstemming van de verstedelijkingsopgave en de open groene ruimte tussen Nijkerk en Amersfoort. Tegen deze achtergrond acht de provincie voor Nijkerk een regionale functie voor wonen en werken op zijn plaats.
Dit bestemmingsplan maakt de uitbreiding van een bedrijvenlocatie mogelijk. Hiermee wordt de functie van Nijkerk voor wonen en werken in de regio versterkt. Dit bestemmingsplan doet dus geen afbreuk aan het ruimtelijke beleid van de provincie Gelderland.
Ruimtelijke Verordening Gelderland
Onder de Wro heeft de provincie geen bemoeienis meer met lokale belangen. Gemeenten worden vrij gelaten de lokale aspecten naar eigen inzicht te regelen. In het verleden diende ieder bestemmingsplan door Gedeputeerde Staten te worden goedgekeurd. Onder de Wro is het instrument van de goedkeuring komen te vervallen en heeft deze plaats gemaakt voor algemene regels (ruimtelijke verordening). Gemeenten dienen deze algemene regels weliswaar in hun bestemmingsplannen te verwerken, maar behouden enige vrijheid in de wijze waarop zij dit doen. Deze algemene regels betreffen alleen onderwerpen met een duidelijk provinciaal c.q. nationaal belang.
Gedeputeerde Staten van provincie Gelderland hebben in december 2010 de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) vastgesteld.
De RVG is recent aangepast. Het is niet meer nodig om ontheffing van de RVG te krijgen, ondanks dat een beoogde ontwikkeling in strijd is met de RVG. In dit geval is uitgebreid afstemming geweest met de Provincie Gelderland over de uitbreiding van Horstbeek
In dit bestemmingsplan wordt dan ook niet nader ingegaan op de verordening.
Structuurvisie bedrijventerrein en werklocaties
Op 30 juni 2010 hebben Provinciale Staten de Structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt het bedrijventerreinenbeleid uit het Streekplan Gelderland 2005.
De structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties is een aanpassing van het structuurvisiebeleid als gevolg van de volgende ontwikkelingen:
- toekomstprognoses wijzen erop dat na 2020 de vraag naar bedrijventerreinen sterk afneemt. Vanaf 2025 is er zelfs sprake van krimp.
- maatschappelijk is er weerstand tegen de verrommeling van het landschap ontstaan. Dit vertaalt zich in de vraag naar meer regie van de provincie op het (her)ontwikkelen van de juiste kwaliteit bedrijventerrein op de juiste plek.
Uitgangspunt van het nieuwe beleid is dat er eerst optimaal gebruik wordt gemaakt van bestaande bedrijventerreinen voordat nieuwe terreinen worden ontwikkeld. Voldoende ruimte voor bedrijvigheid blijft een beleidsuitgangspunt, maar overschot aan bedrijventerrein moet worden voorkomen. Verder vraagt de provincie Gelderland aan de gemeenten om extra aandacht te besteden aan kwalitatieve aspecten, zoals een goede ruimtelijke inpassing, een zorgvuldige vormgeving en een zo laag mogelijke milieubelasting.
Toepassing van de SER-ladder is uitgangspunt van het beleid, waarbij aan het accommoderen van de ruimtebehoefte voor bedrijventerreinen, in samenhang een volgorde wordt toegekend:
- optimalisering gebruik beschikbare ruimte o.a. door herstructurering;
- het beter benutten van de ruimte door meervoudig ruimtegebruik en intensivering;
- en tenslotte indien nodig uitbreiding van het ruimtegebruik door bedrijventerreinen.
Voor de implementatie van de SER-ladder wordt ingezet op het opnemen van afspraken tussen de provincie en de regionaal samenwerkende gemeenten. Deze afspraken krijgen een plek in het Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB).
Intergemeentelijke en lokale bedrijventerreinen buiten het bundelingsgebied
Het plangebied is gelegen in het gebied aangewezen voor intergemeentelijke en lokale bedrijventerreinen buiten het bundelingsgebied. Het onderstaande dient in acht te worden genomen ten aanzien van intergemeentelijke en lokale bedrijventerreinen buiten het bundelingsgebied.
Afbeelding: ligging van het plangebied, buiten het bundelingsgebied (bron: provincie Gelderland)
Aard en schaal
De provincie vindt het van belang dat stedelijke uitbreidingen (waaronder werklocaties) passen of aansluiten op het reeds aanwezige bebouwde gebied. Daarnaast is het belangrijk dat aard en schaal van nieuw te vestigen bedrijven, voorzieningen, instellingen en dergelijke passen bij, of een goede aanvulling zijn op, het bestaande productiemilieu, de werkgelegenheidsstructuur en de omvang van de woonkern. Voor intergemeentelijke bedrijventerreinen buiten het bundelingsgebied geldt in principe een maximale kavelgrootte van 0,75 ha. Een ruimere kavelgrootte is voor dit terreintype als uitzondering mogelijk, mits de noodzaak goed wordt beargumenteerd.
De bedrijventerreinen van de voormalige, in het streekplan Gelderland 1996 aangeduide, subregionale kernen worden beschouwd als intergemeentelijke bedrijventerreinen. Bij nieuwvestiging van bedrijven moet ook sprake zijn van een aangetoonde binding aan de desbetreffende gemeente/locatie en van een passend milieuregime (in beginsel maximale hindercategorie 3.1 volgens de VNG). Hiervan kan beargumenteerd worden afgeweken. Verder dienen het bereikbaarheidsprofiel van de betreffende locatie en het mobiliteitsprofiel van de (gewenste) vestigingen met elkaar in overeenstemming te zijn.
Instrumenten:
- De provincie zal de ontwikkeling van intergemeentelijke terreinen op verschillende manieren faciliteren. Hierover zullen in RPB-verband nadere afspraken worden gemaakt. De nieuwe rol van de provincie in het licht van de planbegeleiding zal daarvoor tevens worden gebruikt.
- In de RPB’s zullen de beleidsuitgangspunten ten aanzien van intergemeentelijke en lokale terreinen worden aangegeven.
- De eisen m.b.t aard en schaal zullen worden opgenomen in de verordening ex artikel 4.1 Wro.
Op regionaal niveau moeten afspraken gemaakt worden over de behoefte naar nieuwe bedrijventerreinen. Hierop wordt in paragraaf 3.4 nader ingegaan. Daarnaast dient de uitbreiding van het bedrijventerrein bij te dragen aan het tegengaan van verrommeling en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. Hiertoe is voor het plangebied een beeldkwaliteitplan opgesteld. Hier wordt in paragraaf 3.3 nader op ingegaan.
Waterplan Gelderland 2009-2015
Het Waterplan Gelderland is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd.
In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen.
Voor de realisatie van bepaalde waterdoelen zijn ruimtelijke maatregelen nodig. Hiervoor krijgt het Waterplan Gelderland op basis van de nieuwe Waterwet de status van structuurvisie. In het Waterplan Gelderland is beschreven welke instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening de provincie wil inzetten.
Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen in hoofdstuk 5. Hierin is opgenomen welke waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt om gegaan.
2.3 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Nijkerk-Hoevelaken 2030
Op 30 juni 2011 heeft de gemeenteraad van Nijkerk de Structuurvisie Nijkerk / Hoevelaken 2030 vastgesteld. In deze structuurvisie geeft de gemeente haar ambities voor de toekomst weer. Deze visie gaat uit van de bestaande kracht van de kernen Nijkerk, Nijkerkerveen en Hoevelaken onder de noemer 'Ontwikkelen, koesteren, verwelkomen'.
De belangrijkste pijler van de structuurvisie is de keuze voor drie herkenbare en door het landschap met elkaar verbonden woonplaatsen met elk hun eigen cultuur en samenleving. Verrommeling wordt zoveel mogelijk tegengegaan en na de ontwikkeling van de nieuwe bedrijventerreinen op bestaande bedrijventerreinen ruimte voor nieuwe bedrijvigheid geboden door herstructurering.
De stedelijke identiteit van de gemeente moetversterkt worden door de vestiging van bovenlokale bedrijven langs de A28 te bundelen en de vestiging van andere bedrijven op de nieuwe bedrijventerreinen (De Flier en Arkerpoort) te bundelen
Het plangebied ligt binnen de stedelijke rand van de kern Hoevelaken. Het plangebied is op de visiekaart voor Hoevelaken eveneens aangewezen als ontwikkellocatie voor een uitbreiding van bedrijventerrein Horstbeek. Daarmee past dit bestemmingsplan in de beleidslijn die de gemeente in de Structuurvisie heeft uiteengezet.
Afbeelding: het plangebied ligt binnen de stedelijke rand van de kern Hoevelaken (rode lijn onderaan de afbeelding tegen de Rijksweg A1 aan)
Afbeelding: visiekaart Hoevelaken (middenonder ontwikkellocatie uitbreiding bedrijventerrein Horstbeek)
Welstandsnota (2004)
In deze nota wordt vastgelegd hoe het welstandstoezicht in de gemeente Nijkerk is geregeld. Deze nota geeft tevens uitgangspunten en criteria voor het welstandsoordeel. Het gemeentebestuur wil met deze nota een belangrijke stap zetten naar modernisering en vermaatschappelijking van het welstandstoezicht.
Het doel van het welstandstoezicht is om een bijdrage te leveren aan de schoonheid en de aantrekkelijkheid van de (bebouwde) omgeving. Door het opstellen van welstandsbeleid kan de gemeente in alle openheid een effectief en inzichtelijk welstandstoezicht inrichten en opdrachtgevers en ontwerpers in een vroeg stadium informeren over de criteria die bij de welstandsbeoordeling een rol spelen.
Er zijn voor Nijkerk algemene welstandscriteria opgesteld die bestaan uit een kwaliteitskader en een ruimtelijk kader. Deze algemene welstandscriteria vormen een vangnet voor die gevallen waarin de overige criteria niet toereikend zijn.
Voor het plangebied wordt een afzonderlijke beeldkwaliteitparagraaf opgesteld. Deze paragraaf komt in de plaats voor de algemeen geldende regels. De beeldkwaliteitparagraaf is als onderdeel opgenomen in paragraaf 3.3.
Gemeentelijk Verkeer- en Vervoersplan (GVVP)
Het gemeentelijk verkeers- en vervoersplan (GVVP) is vastgesteld op 26 mei 2011. De ambitie van de gemeente luidt als volgt: "Nijkerk heeft de ambitie om goed en veilig bereikbaar te blijven via zowel de weg als het spoor voor haar bewoners en vanuit haar omgeving, waarbij de drie kernen ook de komende jaren onderling goed met elkaar verbonden blijven".
Het plangebied wordt aangesloten op de bestaande wegenstructuur van bedrijventerrein Horstbeek. Hiermee wordt voorkomen dat verkeer gebruik zal maken van sluiproutes door het buitengebied ten oosten van het plangebied.
Beleidsnota cultuurhistorie
Deze Beleidsnota heeft als belangrijkste doel het bieden van een kader waarbinnen het toekomstige cultuurhistorische beleid in de gemeente kan worden uitgezet. Op basis van het hierin uiteengezette beleid zullen meerdere cultuurhistorische projecten worden opgezet. In de nota worden de ontwikkelingsgeschiedenis en de belangrijkste cultuurhistorische kenmerken en waarden binnen de gemeente beschreven. Hieruit komen de speerpunten voor het cultuurhistorische beleid naar voren.
Deze speerpunten hebben geen betrekking op het voorliggende plangebied.
Beleidsvisie externe veiligheid
Samen met de andere Gelderse gemeenten is naar aanleiding van het aangescherpte Rijksbeleid een Programma Uitvoering Externe Veiligheid opgesteld waarin is afgesproken dat elke gemeente eind 2010 uitvoering kan geven aan haar wettelijke taak. De beleidsvisie externe veiligheid voorziet hierin.
De beleidsvisie heeft als doel het in evenwicht brengen van het spanningsveld tussen de aanwezigheid van risicobronnen enerzijds, en de wens tot ruimtelijke ontwikkeling/intensivering anderzijds. De gemeentelijke inzet is gericht op het bieden van een veilige leefomgeving aan haar inwoners. De beleidsvisie is een aanzet om tot een uitvoeringspraktijk te komen waarin externe veiligheid die plaats krijgt die het verdient. De beleidsvisie dient als leidraad bij het maken van ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen.
Uit een risico inventarisatie die voor deze beleidsvisie is uitgevoerd blijkt dat zich in en nabij het plangebied een gasleiding bevindt. Ook vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over zowel de weg als het spoor. Deze bronnen veroorzaken geen belemmeringen voor het plangebied. In paragraaf 4.1.4. wordt dit nader toegelicht.
Beleidsregel Binnensport op bedrijfsterreinen
De gemeente Nijkerk is in de afgelopen jaren verschillende keren 'geconfronteerd' met verzoeken van ondernemingen om bedrijfspanden op bedrijventerreinen te mogen gebruiken ten behoeve van binnensport, zoals voor sportscholen en fitnesscentra. Om voor dergelijke verzoeken eenduidig beleid te hebben zijn in 2005 door de gemeente Nijkerk "beleidsregels voor binnensport op bedrijfsterreinen opgesteld. In deze beleidsregels wordt binnensport onder bepaalde voorwaarden mogelijk gemaakt op bedrijfsterreinen.
Grotere binnensportvoorzieningen kunnen als een bedrijfsmatige activiteit worden aangemerkt. Voor grotere binnensportvoorzieningen kunnen bedrijfsterreinen een aantrekkelijke locatie bieden, mits kan worden voldaan aan de in de beleidsregels voor binnensport op bedrijventerreinen gestelde voorwaarden.
Omdat de vestiging van binnensport op bedrijfsterreinen aan bepaalde voorwaarden moet voldoen, is een toetsingsmoment nodig. Daarom wordt binnensport niet als recht, maar door middel van het verlenen van een afwijking (omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 van de Wabo voor de in die bepaling onder c genoemde activiteit) van dit bestemmingsplan geregeld. De voorwaarden voor het verlenen van de omgevingsvergunning zijn in de planregels van dit bestemmingsplan opgenomen.
Beleidsregel detailhandel op bedrijventerreinen
Onder invloed van onder andere de opkomst van internet en de behoefte aan schaalvergroting bij ondernemers ontvangt de Gemeente Nijkerk steeds vaker verzoeken om mee te werken aan detailhandel op bedrijventerreinen. Geldende bestemmingsplannen laten detailhandel op dergelijke locaties vrijwel nooit toe. Om op vestigingsverzoeken gefundeerd te kunnen reageren heeft de gemeente Nijkerk de beleidsregel detailhandel op bedrijventerreinen opgesteld.
De gemeentelijke beleidsregel is gebaseerd op het provinciaal en reeds vigerend gemeentelijk beleid. In de beleidsregel zijn uitgangspunten opgenomen waarbij de vestiging van detailhandel op bedrijventerreinen rekening meegehouden moet worden. Het betreft hier enkele algemene uitgangspunten maar ook specifiek uitgangspunten voor:
- detailhandel in volumineuze goederen;
- grootschalige detailhandel;
- internetdetailhandel;
- ondergeschikte detailhandel.
Voorzover de uitgangspunten een ruimtelijke relevantie hebben zijn deze verwerkt in dit bestemmingsplan. Binnen de bedrijventerreinbestemming is met inachtneming van bepaalde voorwaarden de vestiging van detailhandel mogelijk gemaakt.
Landschapsontwikkelingsplan Nijkerk (2005)
Het door de gemeenteraad vastgestelde Landschapsontwikkelingsplan van de gemeente Nijkerk heeft een visie op hoofdlijnen opgenomen, genaamd "De rode draad".
Hierin zijn een viertal aanknopingspunten opgenomen die van belang zijn voor de gemeente, namelijk:
- 1. Versterken van de drie aanwezige landschapstypen in Nijkerk.
- 2. Versterken en beleefbaar maken van het cultuurhistorische erfgoed.
- 3. Behoud en versterken van de natuurparels van Nijkerk.
- 4. Uitbreiden recreatief netwerk en benutten kansen op recreatief vlak.
Eén van de aanbevelingen in het landschapsontwikkelingsplan is het versterken, behouden en uitbreiden van de landschappelijke kwaliteiten. De snelweg vormt een barrière richting de polder. Ook de bedrijventerreinen zorgen voor een harde stadsrand.
De overgang van bebouwd naar onbebouwd bepaalt in grote mate de beleving van het landelijk gebied aan de stadsrand en de toegankelijkheid van de stad naar het buitengebied. Bij de overgangen van stad naar buitengebied spelen infrastructuur, stedenbouw en landschapstype een grote rol. Om een voorbeeld te noemen: de A1 bij Hoevelaken zorgt ervoor dat het landschap aan de zuidzijde nauwelijks beleefd wordt. Ook is daar het landelijk gebied nauwelijks toegankelijk. Aan de noordzijde van Hoevelaken kan het landschap beter beleefd worden door de structuur van het landschap die als het ware insteekt in de stad. Dit soort overgangen zijn waardevol en het is dan ook gewenst overgangen te verbeteren om zo het landelijk gebied beter beleefbaar te maken.
Het LOP heeft tot doel om de zuidzijde van Hoevelaken te verzachten door strategisch geplaatste beplantingen. Dit zijn bij voorkeur gebiedseigen en landschappelijke beplantingen. In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met beplanting aan deze zuidzijde van het bedrijventerrein.
Milieubeleidsplan 2009 - 2012 van de gemeente Nijkerk
Het Milieubeleidsplan 2009-2012 is de opvolger van het Milieubeleidsplan 2004-2007 en is op 28 mei 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met dit Milieubeleidsplan stelt de gemeenteraad de kaders van het milieubeleid voor de komende periode vast en brengt zij accenten aan die zij belangrijk vindt.
Het milieubeleidsplan 2009-2012 is integraal en in samenhang met andere beleidsterreinen opgesteld. Het accent ligt op duurzame ontwikkelingen en de aanpak van hardnekkige milieuproblemen. De nadruk ligt op een gezonde veilige leefomgeving, met een eigen verantwoordelijkheid voor bedrijfsleven en burgers. Door de kredietcrisis is de aandacht vooral ook gericht op duurzame energie en samenleving. Het milieubeleid anticipeert op wetgeving en recente ontwikkelingen.
Het Milieubeleidsplan kent vier speerpunten namelijk klimaat, leefbaarheid, duurzaamheid en verantwoordelijkheid. Binnen de vier speerpunten zijn subthema's ondergebracht. De gemeente zet bijvoorbeeld in op energiebesparing en duurzame energie, op duurzaam ruimtegebruik en duurzaam bouwen als antwoord op de klimaatvraagstukken. Daarnaast zijn duurzame relaties tussen burgers, ondernemers, de maatschappelijke organisatie en de regiopartner belangrijk om uitvoering te geven aan dit plan.
Daarnaast werkt de gemeente aan het bewaken, behouden en verbeteren van de kwaliteit van het water, de lucht, de bodem, het landschap en de natuur en het verminderen van afval en het veilig maken en houden van de omgeving. Kort samengevat; de kwaliteit van de Nijkerkse leefomgeving.
Dit bestemmingsplan veroorzaakt geen verslechtering van de hierboven beschreven doelen voor de leefomgeving.
Waterplan 2005-2030
Het waterplan Nijkerk is gezamenlijk opgesteld door de gemeente Nijkerk, het Waterschap Vallei & Eem en het Waterschap Veluwe. In het waterplan geven de gemeente en de waterschappen hun gezamenlijke visie op de toekomst van het water in Nijkerk. Deze visie is uitgewerkt tot een uitvoeringsprogramma met maatregelen voor de periode 2007- 2011. De visie geeft aan de hand van een zestal thema's aan hoe het watersysteem er op lange termijn uit moet zien en bevat doelstellingen voor de lange, middellange en korte termijn:
- samenwerken aan water en ruimte
De samenwerking tussen gemeente en waterschap zal op het gebied van ruimtelijke ontwikkelingen worden verbeterd. Zo zal er genoeg ruimte voor water gerealiseerd moeten worden in de uitbreidingsgebieden en worden er afspraken gemaakt over de uitvoering van de watertoets;
- voort met afkoppelen
Afkoppelen van hemelwater geldt voor gebouwen en verhard oppervlak, waardoor het riool niet onnodig wordt belast met regenwater. Nijkerk heeft al vrij veel ervaring met afkoppelen in bestaand stedelijk gebied. De gemeente en waterschap gaan aangeven wanneer en onder welke randvoorwaarden er dient te worden afgekoppeld. Ook worden particulieren en bedrijven beter betrokken bij afkoppelen;
- aanpak grondwaterproblematiek
De gemeente zal de komende jaren onder andere een actievere rol gaan spelen bij het oplossen van grondwateroverlast in stedelijk gebied;
- verbeteren waterkwaliteit en ecologie
De gemeente en de waterbeheerders willen extra aandacht besteden aan het verbeteren van de lokale waterkwaliteit. Het streven is bijvoorbeeld om ca. 50% van de oevers van een nieuwbouwwijk natuurvriendelijk in te richten;
- bevorderen gebruik en beleving van water
Water dat goed wordt ingericht, is aantrekkelijk om naar te kijken, langs te wandelen en te fietsen, of in te spelen. Het kan een kwaliteit toevoegen aan de woon- of werkomgeving. Het beheer en onderhoud van watergangen wordt geïntensiveerd, daarbij is de intentie om daar waar mogelijk samen te werken met scholen. De mogelijkheden voor extensieve vormen van recreatie op en langs het water (zoals kanoën, wandelen, fietsen) worden, waar mogelijk, uitgebreid;
- water en vuur
De brandweer heeft actief meegewerkt aan het waterplan Nijkerk zodat het water ook als bluswatervoorziening gebruikt kan worden.
Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen in hoofdstuk 4. Hierin is opgenomen welke waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt omgegaan in het plan.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Plangebied En Omgeving
Het plangebied in de omgeving
Het plangebied wordt gevormd door drie delen van verschillende kadastrale percelen. Tezamen vormen ze een onduidelijk restgebied in de zuidoostelijke punt van het dorp. Het gebied heeft weinig relatie met de omgeving en maakt geen gebruik van de ligging aan de snelweg. De voorgestelde ontwikkeling biedt kansen om dit gebied te transformeren tot een volwaardig onderdeel van de zuidelijke rand van Hoevelaken. Deze rand bestaat hoofdzakelijk uit bedrijfsbebouwing en kan gezien worden als het gezicht van het dorp aan de snelweg. Ook het laatste stukje van deze rand zou representatief voor Hoevelaken moeten zijn.
Ruimtelijke hoofdstructuur Horstbeek
De ruimtelijke hoofdstructuur van het bestaande bedrijventerrein Horstbeek is opgebouwd aan de hand van 4 thema's; de laan, de beek, de vijver en de vensters (zie afbeelding hieronder). De opzet van dit nieuwe plangebied haakt aan op deze structuur, maar desondanks zijn niet alle thema's nog relevant. Hieronder gaan wij alleen in op de thematiek van de laan en de vensters.
Afbeelding: de planonderdelen met het nieuwe deel aan de oostzijde
De Laan
In het beeldkwaliteitplan van het bestaande bedrijventerrein Horstbeek wordt de zone van de laan beschouwd als een groene verbindingslijn. Deze zone wordt gezien als een doorgaand element. Het beeld wordt op de eerste plaats bepaald door de consequente inrichting van de openbare ruimte. In het plan wordt de rijbaan steevast geflankeerd door groenstroken aan weerszijden. In deze groenstroken zou op regelmatige afstand laanbeplanting moeten staan. Op de tweede plaats wordt het beeld bepaald door de voorterreinen en de voorzijden van de bedrijfsbebouwing. De groenstrook moet het aangezicht van deze (verharde) voorterreinen verzachten en de architectuur van de gebouwen versterkt het lijnelement.
Gesteld kan worden dat de doelstellingen van deze zone in grote lijnen gerealiseerd zijn. Desondanks is ook waarneembaar dat er een aantal praktische aanpassingen is gedaan. Bij de uitvoering is de hoeveelheid laanbomen teruggebracht en op enkele stukken heeft de groenstrook aan één zijde van de weg moeten wijken voor langsparkeerstroken.
Afbeelding: de verschillende straatbeelden van 'De Laan'
Ondanks deze aanpassingen oogt de zone in de huidige situatie verzorgd en is er sprake van een rustig en samenhangend straatbeeld. De ontbrekende laanbomen worden weliswaar gemist, maar doordat veel voorterreinen groen zijn ingericht of afgeschermd, wordt dit gemis enigszins gecompenseerd. Daarnaast is er sprake van een prettige samenhang tussen de verschillende bedrijfspanden. De panden staan in de rooilijn en hebben vergelijkbare bebouwingsmassa's en - hoogten. Daarnaast is er sprake van een zekere eenheid in materiaalgebruik en architectuur.
Het nieuwe deel wordt als een nieuw geheel beschouwd dat aan de bestaande structuur wordt gekoppeld. Het is niet de bedoeling dat het terrein op de lange termijn nog verder wordt uitgebreid naar het oosten; om deze reden hoeft de nieuwe ontsluiting ook niet te worden vormgegeven als een doorgaande lijn. Dat betekent dat de laan geen nieuwe aftakking krijgt met eenzelfde profiel, maar dat de nieuwe percelen zullen worden ontsloten door een eenvoudige straat. Ondanks de secundaire rol van deze straat, zal hij wel enige maat krijgen. Daarnaast zal er ruimte zijn voor groenstroken. Op deze manier krijgen de nieuwe bedrijven wel een herkenbaar adres met een verzorgde voorzijde.
De Vensters
Deze zone is gelegen aan de snelweg en maakt onderdeel uit van de totale zuidelijke rand van Hoevelaken. In de beeldkwaliteitparagraaf van Horstbeek is enerzijds rekening gehouden met de waarneembaarheid van de rand als één geheel, maar anderzijds is ook gezocht naar enige afwisseling. Gepoogd is een coulissenwerking te realiseren door, in de groenstrook tussen de bedrijven en de snelweg, stroken opgaande beplanting in de dwarsrichting te plaatsen.
Ook hier kunnen we zien dat er een aantal praktische aanpassingen is gedaan, maar ook hier is het totaalbeeld rustig en samenhangend. De opgaande beplanting is beperkt gehouden, maar de ruime groene strook zorgt voor een vriendelijk aangezicht van het bedrijventerrein. Verder is sprake van een prettige samenhang tussen de verschillende bedrijfspanden van de zuidrand. Over de gehele lengte van de rand zien we verschillen in de ritmiek en korrelgrootte van de verschillende bebouwingsgroepen, maar de panden staan grofweg in lijn met elkaar en hebben vergelijkbare bebouwingshoogten.
Het is van belang om de kenmerken die zorgen voor deze samenhang in het nieuwe deel terug te laten komen. Op deze manier zal het nieuwe deel vanaf de snelweg ervaren worden als een logische en harmonieuze uitbreiding.
Afbeeldingen: verschillende beelden van 'De Vensters'
Groenstructuur
Het bestaande bedrijventerrein Horstbeek kent een heldere groenstructuur. Op de eerste plaats wordt deze structuur gemaakt door de groene omkadering; zowel aan de noord- als zuidzijde wordt het bedrijventerrein omkaderd met groen. Daarnaast zijn er twee dwarsverbanden in noord-zuidrichting. Het betreffen hier de ruime zone aan de vijver en de smallere verbinding aan de oostzijde. Als derde 'groene' element kan 'de laan' worden genoemd.
De uitbreiding van het bedrijventerrein komt tegen de oostelijke noord- zuidverbinding te liggen. Om het terrein toegankelijk te maken wordt de verbinding plaatselijk onderbroken. Deze aanpassing wordt bewust bescheiden vormgegeven. Op deze manier krijgt het nieuwe deel wel een duidelijke entree, maar wordt de waarde van de groenstrook zo min mogelijk aangetast.
Verder wordt de groenzone aan de snelweg doorgetrokken in het plangebied. Hiertoe wordt de bestaande geluidwal geslecht.
Afbeelding: de groenstructuur en het plangebied
3.2 Functionele Beschrijving Van Het Plan
Wat betreft de ruimtelijke inrichting wordt onder andere aandacht besteed aan de bebouwingsstructuur, de wegenstructuur en de groenstructuur.
Verder komen de volgende elementen aan bod: verkeer, bedrijven en voorzieningen en overige kwantitatieve en kwalitatieve aspecten (evt. inclusief toelichtende kaarten)
Opzet van het nieuwe terrein
Het plangebied (14.500 m2 groot) wordt in hoofdzaak opgedeeld in drie delen met een eigen functie. Deze delen zijn uitgewerkt naar de onderstaande drie bestemmingen. Alleen binnen de bestemming Bedrijventerrein kunnen percelen worden uitgegeven en bestaan bouwmogelijkheden.
Bedrijventerrein
Binnen de bestemming Bedrijventerrein wordt het mogelijk om 1 tot 5 percelen met een bedrijfsfunctie te realiseren. Om nu en in de toekomst veel vrijheden te behouden ten aanzien van de verkaveling, de inrichting van de openbare ruimte, de verkeersstructuur en de plaatsing van gebouwen, is een ruim bouwvlak bepaald. Om te voorzien in een zorgvuldige aansluiting op de bebouwde omgeving is tussen het bouwvlak en de noordelijke en oostelijke bestemmingsgrens een afstand van 5 meter aangehouden. Aan de westzijde, tegen de groene noord-zuidverbinding, is gekozen voor een geringere afstand. Aan de zuidzijde is bewust geen afstand gehouden; de nieuwe bedrijfsgebouwen worden hier in lijn geplaatst met de bestaande gebouwen van Horstbeek. Wel wordt hier de groenstrook doorgetrokken langs de Rijksweg.
Het bebouwingspercentage op het bedrijventerrein ligt op 70%. De maximale bouwhoogte ligt op 9 meter. Langs de snelweg is een representatieve zone. Hier gelden specifieke regels met betrekking tot de ruimtelijke kwaliteit. Tevens geldt hier een minimale bouwhoogte van 6 meter. Over de hele bestemming 'Bedrijventerrein' ligt een 'Wro-zone ontheffingsgebied'. Hier kan middels een omgevingsvergunning worden afgeweken van de toegestane bouwhoogte tot maximaal 12 meter.
Verkeer
Het terrein wordt als een nieuw geheel aan de bestaande structuur gekoppeld. Deze aansluiting kan op eenvoudige wijze wordt uitgevoerd, maar moet ook herkenbaar zijn als entree van het nieuwe deel. Daarnaast moet het in de toekomst mogelijk blijven om het terrein (alsnog) op te delen in kleinere percelen. Het onbebouwd laten van de entree is hiervoor van belang. Om deze reden wordt de noordwest hoek van het terrein als verkeersruimte bestemd.
De ontsluiting van het terrein wordt niet nader bepaald in het bestemmingsplan. In paragraaf 3.3 wordt wel het profiel van een (eventuele) ontsluitingsweg bepaald.
Groen
Aan de snelweg wordt een groenzone gerealiseerd die aansluit op de zone van het bestaande bedrijventerrein Horstbeek. Dit zorgt voor een eenduidig beeld en geeft het nieuwe terrein een vriendelijk aangezicht.
Toegestane ontwikkelingen op het nieuwe terrein
Bedrijven
Het belangrijkste uitgangspunt is dat de bedrijventerreinen bedoeld zijn voor bedrijven. Aan de bedrijven wordt dan ook zo veel mogelijk ruimte geboden. Het bestemmingsplan dient een veelheid aan typen bedrijven toe te staan. Om hier toch sturing aan te geven is in de regels een lijst opgenomen waarin de toegestane bedrijven zijn weergegeven.
Milieucategorie
Op basis van onderzoek is gebleken welke milieucategorieen kunnen worden toegestaan op de uitbreiding van bedrijventerrein Horstbeek. Hierbij is uitgegaan van het uitgangspunt dat nabij gelegen woningen niet zijn gelegen in een rustige woonwijk maar in gemengd gebied. De gemeente wil in het plangebied bedrijven toestaan in de milieucategorie 1 tot en met 3.1. Alleen rondom de woning aan de Middelaarseweg 3 zijn bedrijven toegestaan tot maximale milieucategorie 2.
In paragraaf 4.1.1. wordt het onderzoek dat hieraan ten grondslag ligt nader besproken. Op de verbeelding bij dit bestemmingsplan en in de daarbijbehorende regels is aangegeven waar welke milieucategorie wordt toegestaan. Dit is middels een aanduiding op de verbeelding aangegeven.
Bedrijfswoningen
Bedrijfswoningen worden op dit deel van bedrijventerrein Horstbeek niet toegestaan.
Bevi-inrichtingen / grote lawaaimakers
Het bestemmingsplan staat geen inrichtingen toe die, gelet op externe veiligheid, een gevaar voor de omgeving kunnen zijn. Daarnaast is de vestiging van grote lawaaimakers binnen de bestemming "Bedrijventerrein" uitgesloten.
Kantoren
Op het reeds bestaande deel van bedrijventerreinen Horstbeek komen met name langs de Rijksweg A1 meerdere kantoorgebouwen voor. Dit bestemmingsplan heeft voor de mogelijke toekomstige ontwikkeling van kantoren de rechten uit de bestaande plannen/regelingen overgenomen. In hoofdzaak komt dit er op neer dat op de uitbreiding van bedrijventerrein Horstbeek alleen ondergeschikte kantoren bij industriële bedrijven zijn toegestaan.
Detailhandel
Binnen de bestemming "Bedrijventerrein" wordt detailhandel niet bij recht toegestaan. Wel is het mogelijk om middels een afwijkingsbevoegdheid bepaalde vormen van detailhandel op het bedrijventerrein toe te staan. Deze vormen van detailhandel betreffen detailhandel in volumineuze goederen, grootschalige detailhandel, internetdetailhandel en ondergeschikte detailhandel. De voorwaarden die verbonden zijn aan de afwijkingsbevoegdheid zijn gebaseerd op de uitgangspunten zoals opgenomen in de gemeentelijke "Beleidsregel detailhandel op bedrijventerreinen".
Overige functies
De overige voorzieningen die op bedrijventerreinen voorkomen, zoals maatschappelijke voorzieningen, sportvoorzieningen en woningen, worden binnen het plangebied niet direct toegestaan.
3.3 Beeldkwaliteit
Deze beeldkwaliteitparagraaf heeft als doel om het plangebied tot onderdeel te maken van het bestaande bedrijventerrein Horstbeek. Gestreefd wordt naar een logische aansluiting op dit terrein; de nieuwe percelen moeten gezien kunnen worden als een vanzelfsprekende uitbreiding van dit gebied en sluiten aan op de oorspronkelijk uitgangspunten van het plan Horstbeek.
De beeldkwaliteitparagraaf geeft een richtlijn voor architecten en een basis voor de beoordeling door de Welstandscommissie. Ook de inrichting van de openbare ruimte en de percelen zullen op basis van deze beeldkwaliteitparagraaf worden beoordeeld. Afwijkingen zijn mogelijk, mits goed gemotiveerd en goedgekeurd door de voltallige Welstandscommissie.
Snelwegzijde
Afbeelding: richtlijnen snelwegzijde
De zuidelijke snelwegzijde is een representatieve rand van Hoevelaken in het algemeen en van bedrijventerrein Horstbeek in het bijzonder. Dit betekent allereerst dat nieuwe invullingen aan moeten sluiten op de verzorgde en bescheiden uitstraling van het dorp Hoevelaken. Daarnaast moet er nadrukkelijk aansluiting worden gevonden op de kenmerken van het bestaande bedrijventerrein Horstbeek. Om dit te bewerkstellingen wordt de snelwegzijde aangeduid als de 'voorzijde' van het terrein. Daar zijn de volgende richtlijnen aan verbonden;
- Op percelen aan de voorzijde dient het hoofdgebouw in de voorgevelrooilijn te worden geplaatst. Dit betekent dat minimaal 60% van de voorgevel op de aangegeven lijn moet staan;
- De nieuwe bedrijfsbebouwing moet aansluiten op de maat en schaal van Horstbeek. Om deze reden geldt in de representatieve zone:
- Een bouwhoogte van minimaal 6 en maximaal 9 meter (met een omgevingsvergunning is 12 meter mogelijk);
- Een maximale aaneengesloten voorgevellengte van 50 meter. De voorgevelbreedte mag meer dan 50 meter bedragen indien er een minimale verspringing van 5 meter in de voorgevel wordt gerealiseerd.
- Gevels in de zogenaamde 'representatieve zone' moeten een verzorgde en open uitstraling hebben. Dit betekent dat deze gevels zijn voorzien van voldoende gevelopeningen en geen bedrijfsmatige uitstraling hebben. Productiehallen en loodsen bevinden zich dus minstens 10 meter achter de representatieve voorgevel;
- Ten aanzien van de materialisering en kleurstelling van nieuwe bedrijfspanden gelden geen richtlijnen. De huidige bedrijvenwand aan de snelweg is harmonieus door de gelijke positie en korrelgrootte van de bedrijfspanden. De panden zelf variëren sterk in hun kleurstellingen en materialisering. Er wordt gebruik gemaakt van zowel traditionele materialen en aardse/matte kleuren als modernere materialen en harde/koele kleuren.
- Erfafscheidingen in de 'representatieve zone' zijn gebouwde of groene erfafscheidingen. Ze zijn maximaal 2,00 meter hoog of maken onderdeel uit van de vorm- en beeldtaal van het bedrijfspand. In het laatste geval zijn ze door een architect opgenomen in het ontwerp van de bebouwing;
- Terreinen voor buitenopslag en parkeren mogen vanaf de snelweg niet in het open zicht liggen. Om deze reden dienen deze terreinen te worden afgeschermd door een gebouwde afscheiding en/of een opstaande groenvoorziening.
Binnenzijde
Afbeelding: richtlijnen binnenzijde
Omdat de representatieve zijde van het terrein is gericht op de snelweg, mogen er aan de andere zijde meer vrijheden worden gegeven. Om deze reden zijn de voorschriften voor bebouwing en perceelsinrichting aan de zogenaamde binnenzijde van het plangebied beperkter. Omdat bedrijven hier wel hun gezicht tonen is zorg voor een goede architectuur wel belangrijk.
Om te sturen op een verzorgd straatbeeld aan deze binnenzijde is er extra aandacht uitgegaan naar de vormgeving van de ontsluitingsweg. Daarnaast zijn er regels gemaakt voor de overgangen van de percelen naar de openbare weg.
Van belang is dat er enerzijds een herkenbaar onderscheid wordt gemaakt tussen privé en openbaar gebied, maar dat er anderzijds ook een relatie tussen beide blijft bestaan. Erfafscheidingen zijn aan de binnenzijde dus wel gewenst, maar mogen de zichtrelatie tussen de ontsluitingsweg en de voorzijde van het perceel niet geheel wegnemen. Daarnaast wordt waarde gehecht aan een nette en groene uitstraling van deze zone. Om deze redenen gelden voor de binnenzijde de volgende richtlijnen;
- Op de percelen wordt aan de openbare weg een 'open zone' gehanteerd. Deze zone is (minimaal) 5 meter diep en;
- 1. dient vrij te blijven van bebouwing;
- 2. dient vrij te blijven van hoge erfafscheidingen (tot 1,40m);
- 3. dient voor minimaal 50% groen te worden ingericht;
- 4. op de erfgrens aan de openbare weg dient een lage haag te worden geplaatst;
- Er geldt een bouwhoogte maximaal 9 meter (met een omgevingsvergunning is 12 meter mogelijk);
- Ten aanzien van de materialisering en kleurstelling van panden gelden geen richtlijnen.
- Terreinen voor buitenopslag en parkeren mogen niet in het open zicht liggen. Deze terreinen moeten worden afgeschermd door een gebouwde afscheiding en/of een opstaande groenvoorziening.
- Erfafscheidingen in de open zone zijn niet hoger dan 1,40. Buiten de open zone mogen afscheidingen maximaal 2,00 meter hoog zijn.
Afbeelding: profiel voor een (eventuele) ontsluitingsweg aan de binnenzijde (profiel A-A' uit afbeelding hierboven)
Reclame
Voor reclame-uitingen gelden in hoofdzaak weer dezelfde uitgangspunten. De uitingen dienen recht te doen aan de verzorgde en bescheiden uitstraling van het dorp Hoevelaken en moeten aansluiten op het bestaande Horstbeek. Wederom wordt een onderscheid gehanteerd in de snelwegzijde en binnenzijde.
Snelwegzijde
In de representatieve zone aan de snelwegzijde zijn in principe alleen reclame-uitingen in het gevelvlak zijn toegestaan. Dit betekent dat;
- Losstaande reclame uitingen in de representatieve zone niet zijn toegestaan;
- Reclame- uitingen onder de gootlijn moeten blijven. Reclame-uitingen mogen niet op het dak staan of boven de dakrand uitsteken. Het realiseren van een verhoogde voorgevel behoort wel tot de mogelijkheden. Deze verhoogde voorgevel mag uiteraard niet hoger dan 9 (of 12 met een omgevingsvergunning) meter zijn;
- Reclame-uitingen moeten op minimaal 0,5m afstand van de gevelranden worden geplaatst. Deze afstand moet zowel ten opzichte van de dakrand, een eventuele luifel en de zijgevels worden gerespecteerd;
- Het totale oppervlakte aan reclame-uitingen op gevels aan in de representatieve zone mag niet meer dan 30% van het geveloppervlak beslaan.
- De eventuele belichting van reclame dient bescheiden te blijven. Lichtbakken en grote LED-vlakken worden uitgesloten, maar het aanlichten van reclamevlakken is wel mogelijk.
Naast het bevestigen van reclame aan de gevel is het ook mogelijk om de reclame, en de eventuele belichting daarvan, te integreren met de vorm- en beeldtaal van het pand. Deze optie wordt geboden om zowel architecten als initiatiefnemers de kans te bieden om met fraaie, onconventionele oplossingen te komen. Diverse voorbeelden uit de praktijk laten zien dat er middels integratie van reclame met architectuur fraaie oplossingen te vinden zijn die niet passen binnen een vooraf geformuleerd beeldkwaliteitkader. Deze oplossingen worden pas bereikt als men bereid is verder te kijken dan naar de standaardreclame-vormen. Goede, unieke oplossingen dienen niet te worden geblokkeerd door de randvoorwaarden van een beeldkwaliteitplan, omdat ze wel degelijk kunnen bijdragen aan de beeldkwaliteit van een bedrijventerrein.
De uiteindelijke goedkeuring hiervan zal uiteraard moeten plaatsvinden door welstand. Architecten en/of exploitanten worden uitgedaagd om met een overtuigend voorstel te komen.
Binnenzijde
Aan de binnenzijde worden meer vrijheden ten aanzien van reclame geboden. De volgende richtlijnen worden gehanteerd;
- Losstaande reclame uitingen zijn in de open zone toegestaan;
- Reclame- uitingen mogen zowel tegen de gevel als op het vlak worden geplaatst;
- De eventuele belichting van reclame dient bescheiden te blijven.
Afbeelding: voorbeelden van reclame-uitingen die zijn geïntegreerd met de vorm- en beeldtaal van het bedrijfspand
3.4 Behoefte Bedrijventerrein In De Regio
In het kader van het Streekplan 2005 moet per regio worden uitgewerkt wat de behoefte aan bedrijventerrein is; waar de herstructureringsopgaven liggen en waar ook nieuwbouw/uitbreiding mag worden gerealiseerd. Voor de uitbreiding van Horstbeek in Hoevelaken is door de Regio FoodValley een brief opgesteld aan de Provincie Gelderland (23 maart 2012) over de behoefte om deze uitbreiding te kunnen en mogen realiseren. Hieronder worden de argumenten kort toegelicht.
Op 10 mei 2011 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijkerk besloten mee te willen werken aan de uitbreiding van bedrijventerrein Horstbeek in oostelijke richting.
Op basis van de onderstaande argumenten is de Regio van mening dat de uitbreiding van bedrijventerrein Horstbeek een gewenste ruimtelijke en economische ontwikkeling is welke niet in strijd is met de regionale beleidsambities van de regio Foodvalley.
- behoefte aan uitbreiding Horstbeek is aanwezig
De behoefte aan uitbreiding van het Hoevelakense bedrijventerrein Horstbeek is aanwezig aangezien Horstbeek nagenoeg volledig is benut en er nog altijd vraag is naar extra ruimte voor bedrijven in Hoevelaken. Deze ruimte is echter beperkt. Een van de weinig plaatsen waar uitbreiding van een bedrijventerrein kan plaatsvinden, zonder dat het de omgeving aantast is op de percelen ten oosten van het huidige bedrijventerrein Horstbeek.
Op het huidige bedrijventerrein zijn moment geen braakliggende percelen en er is nagenoeg geen leegstand. Ruimte voor inbreiding of intensivering van het ruimtegebruik op bestaande percelen is niet op nauwelijks mogelijk
Dat er behoefte is aan uitbreiding van het terrein met nieuwe percelen blijkt uit het feit dat de initiatiefnemer, vooruitlopend op het planologisch mogelijk maken van de voorziene uitbreiding, reeds meerdere voorlopige contracten met partijen heeft gesloten.
- voorziene uitbreiding is beperkt qua omvang en is derhalve niet aan de orde in het Regionaal Programma Bedrijventerreinen
In regionaal verband maken de diverse regio's in Gelderland afspraken over de ontwikkeling van bedrijventerrein in het Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB). De regio stemt in met het voorliggende plan. Voorgesteld wordt om onderhavige uitbreiding van het Hoevelakense bedrijventerrein Horstbeek nu niet op te nemen in het (ontwerp) RPB. Belangrijkste redenen hiervoor zijn dat de uitbreiding qua oppervlakte zeer beperkt is en voorziet in een lokale behoefte. De feitelijke realisering wordt wel betrokken bij de monitoring van de ontwikkeling van behoefte en realisatie van bedrijventerreinen in de regio FoodValley.
- stedenbouwkundig is het realiseren van een bedrijfsbestemming en bijbehorende bebouwing onder gemeentelijke randvoorwaarden verantwoord
De percelen die in het verzoek aan de orde zijn, zijn gesitueerd aansluitend aan het bestaande bedrijventerrein Horstbeek op een zichtlocatie aan de A1. Momenteel liggen deze percelen voor het grootste deel braak. Indien de percelen in de toekomst worden ingericht conform de inrichting van Horstbeek wordt het plangebied voorzien van een ruimtelijke en functionele impuls.
Dit dient onder andere te gebeuren door aan te sluiten bij de eisen aan beeldkwaliteitseisen zoals deze zijn gesteld in het beeldkwaliteitsplan Horstbeek. Verder dient de bebouwing aan de zijde van de A1 gericht te worden op de snelweg. De ontsluiting van de percelen zal moeten worden aangesloten op de bestaande infrastructuur van Horstbeek om de verkeersafwikkeling niet te laten plaatsvinden in het buitengebied van Hoevelaken.
- parkeerbehoefte zal op eigen terrein moeten worden opgelost
Bij de mogelijke realisatie van het plan zal moeten worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Hierbij zal de nota Parkeernormen van de gemeente Nijkerk als uitgangspunt dienen.
- milieukundig levert een bedrijfbestemming op voorhand geen bezwaren op.
Onderhavige percelen zijn milieukundig beoordeeld op basis van een quickscan. Gezien de nabijheid van een bestaand bedrijventerrein en de A1, alsmede het Spoor Amersfoort-Apeldoorn zijn de percelen op basis van algemeen geldende normen (bijvoorbeeld luchtkwaliteit en externe veiligheid) niet geschikt voor woningbouw en/of milieugevoelige bestemmingen. Het uitbreiden van het bedrijventerrein Horstbeek levert echter op voorhand geen milieukundige bezwaren op.
In hoofdstuk 4 zal nader worden in gegaan op de (milieukundige) haalbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden
4.1 Milieuaspecten
4.1.1 Bedrijven en milieuzonering
In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden tussen bedrijven en "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. In de onderstaande tabel zijn de milieucategorieen en de richtafstanden opgenomen waarmee rekening gehouden moet worden in dit bestemmingsplan.
milieucategorie | Richtafstanden gemengd gebied | |
1 | 0 meter | |
2 | 10 meter | |
3.1 | 30 meter |
De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). De richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) kunnen met 1 stap worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen. In het kader van dit bestemmingsplan:
- 1. beperken van de kans op hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- 2. het beiden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.
Voor het plangebied wordt maximaal milieucategorie 3.1 toegestaan.
Om te bepalen of binnen het plangebied een differentiatie nodig is wat betreft de milieucategorieen is een onderzoek uitgevoerd . Hieronder zijn kort de resultaten weergegeven. Het complete rapport is opgenomen in de bijlage van deze toelichting.
Plangebied
De totale omvang van het plangebied bedraagt circa 1,6 hectare. In de omgeving van het plangebied bevinden zich diverse agrarische bedrijven, een sportaccommodatie en enkele woningen. Ten westen van het plangebied bevindt zich een bedrijventerrein.
Uitgangspunten
Dit onderzoek gaat ervan uit dat de huidige agrarische bestemmingen binnen het plangebied worden beëindigd.
Voor het beoordelen van de milieuhinder wordt voor alle woningen in de nabijheid van het plangebied ervan uitgegaan dat er sprake is van een zogenaamd “gemengd gebied”. In de VNG handreiking “Bedrijven en milieuzonering” editie 2009 staat dit omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging: “Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.
Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur (Rijksweg A1) liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen.
De richtafstanden zijn daarom met een afstandstap verlaagd ten opzichte van de in de VNG handreiking opgenomen richtafstanden.
Voor het onderzoek hebben wij gebruik gemaakt van de volgende informatie:
- VNG handreiking “Bedrijven en milieuzonering” editie 2009
- Kadastrale kaart
- Bestemmingsplan Buitengebied Hoevelaken
- Bestemmingsplan Horstbeek-Middelaarseweg Hoevelaken 2000
- Ontwerp bestemmingsplan Bedrijventerrein 2
- Milieuscan
- Schets geluidwal
- Overleg met de opdrachtgever
Uit de informatie en het overleg blijkt dat het voorgestelde plan voorziet in alleen milieubelastende bestemmingen, namelijk bedrijven tot milieucategorie 3.1.
Resultaten uitwaartse milieuzonering
Uit het onderzoek blijkt dat de voorgestelde milieubelastende bestemmingen mogelijk hinder kunnen geven naar de milieugevoelige bestemmingen in de omgeving. De maximale richtafstand tussen een bedrijf in milieucategorie 3.1 en een woning in gemengd gebied bedraagt 30 meter.
Uit het onderzoek blijkt dat het te realiseren bedrijventerrein mogelijk milieuhinder kan geven naar de woning aan de Middelaarseweg 3. De overige afstanden voldoen aan de richtafstand (30 meter) en daarmee ook aan de VNG handreiking.
Conclusies en aanbevelingen
Op basis van het onderzoek blijkt dat één woning aan de Middelaarseweg 3 op zodanige afstand ligt van het te realiseren bedrijventerrein, dat niet zondermeer een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning kan worden gegarandeerd.
Aanbevolen wordt om de bedrijven op voldoende afstand te realiseren of om bepaalde bedrijven aan de oostzijde tot een lagere milieucategorie te bestemmen om aan de richtafstand te voldoen.
Van de maximaal geldende milieucategorie 3.1 op de bedrijvenlijst (bijlage bij de regels) kan worden afgeweken middels een omgevingsvergunning indien uit onderzoek blijkt dat de milieubelasting van de betreffende activiteit overeenkomt met de milieubelastiging van de bedrijven die op de betreffende locatie kunnen worden toegelaten op basis van de bedrijvenlijst..
Op de verbeelding bij dit bestemmingsplan is de voorgestelde zonering rondom de woning aan de Middelaarseweg 3 opgenomen teneinde het woon- en leefklimaat voor die woning te garanderen. Rondom de woning wordt milieucategorie 2 toegestaan. Daarbuiten kunnen bedrijven tot categorie 3.1 zich vestigen.
4.1.2 Geluid
Langs de noordzijde van de Rijksweg A1 is een grondwal aanwezig met daarachter grasland en op ruime afstand woningen. Ten zuiden van de Rijksweg ligt de spoorlijn Apeldoorn-Amersfoort. Ten einde hier een bedrijvenlocatie te realiseren met zichtlocatie is het noodzakelijk een deel van de grondwal te verwijderen. Het is noodzakelijk te onderzoeken wat de gevolgen zijn van de geluidsbelasting op de woningen als gevolg van deze ingreep. Er wordt uitgegaan van het verwijderen van de grondwal en het bouwen van enkele bedrijfsgebouwen.
Toetsingskader
Het verwijderen van de grondwal valt niet onder de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing moet wel worden onderzocht of de geluidsbelasting wijzigt als gevolg van de ingrepen. Hieronder zijn kort de uitgangspunten en resultaten van het onderzoek samengevat. In de bijlage bij de toelichting is het complete onderzoek opgenomen.
Wegverkeergegevens
Rijkswaterstaat heeft verkeersgegevens verstrekt. Bij het onderzoek is uitgegaan van het jaar 2022. Tevens zijn de maximaal toegestane rijsnelheden en het type asfalt als uitgangspunt gehanteerd.
Railgegevens
Bij de berekening van de geluidsbelasting als gevolg van railverkeer zijn de gegevens gehanteerd voor traject 300 zoals opgenomen in het akoestisch spoorboekje ASWIN 2009, van het toenmalige Ministerie van VROM. Er wordt uitgegaan van de recente peiljaren, verhoogd met 1,5 dB.
Stedenbouwkundige gegevens
De bodem in het plangebied wordt als akoestisch zacht beschouwd met uitzondering van wegen en paden. Er worden langs de Rijksweg nieuwe bedrijven gerealiseerd met daarbij behorende bebouwing. Deze bebouwing zal een afschermende werking hebben. Bij de berekening is uitgegaan van een nieuwe situatie, die gelet op de stedenbouwkundige voorwaarden, dicht bij de toekomstige werkelijkheid zal liggen. De akoestisch zachte bodem zal ter plaatse van de bedrijven worden verhard.
Conclusie
De berekeningen zijn gebaseerd op het verwijderen van de geluidswal en de realisatie van 3 nieuwe bedrijven.
De conclusie is dat dat de geluidsbelasting van de bestaande woningen door de inrichting van het nieuwe bedrijventerrein zal afnemen doordat de nieuwe bedrijfsgebouwen het gebied van de weg en de spoorlijn afschermen. De afname van de geluidsbelasting bedraagt maximaal 2 dB.
Vanuit wegverkeersgeluid en railverkeergeluid blijkt dat het woon- en leefklimaat van de woningen in de omgeving gelijk blijft en bij enkele woninigen zelfs licht verbetert. Hiermee is de uitbreiding van het bedrijventerrein op dit punt aanvaardbaar gebleken.
4.1.3 Bodem
Dit bestemmingsplan maakt een wijziging mogelijk van de bestemming 'Agrarisch gebied' naar 'Bedrijventerrein'. Uit onderzoek moet blijken dat de milieuhygienische kwaliteit van de bodem geschikt is voor de nieuwe bestemming.
Het noordelijk deel van het plangebied is in 1998 gesaneerd. Hiervoor is in 1999 een rapport opgeleverd. Tot op heden hebben er op de locatie geen bodemverontreinigende activiteiten plaatsgevonden. Er is dan ook geen reden dit deel van het plangebied in het kader van dit bestemmingsplan te onderzoeken.
Het zuidelijk deel van het plangebied is tot voor kort in gebruik geweest als agrarisch perceel met bijbehorende opstallen. Voor dit deel is wel een bodemonderzoek uitgevoerd waarvan de resultaten hieronder kort worden toegelicht.
Verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in bodem
Verkennend bodemonderzoek NEN 5740
Op de onderzoekslocatie zijn de volgende deellocaties onderzocht:
A: gedempte watergang
In het opgeboorde materiaal zijn met name in de bovengrond zintuiglijk bijmengingen met puin, ijzer en glas aangetroffen die een aanwijzingen vormen voor dempingsmateriaal. De zintuiglijk verontreinigde bodemlaag is licht verontreinigd met zink. In het grondwater zijn geen verontreinigingen geconstateerd.
B: overige terreindelen
De bovengrond is plaatselijk zwak tot sterk puinhoudend. De puinhoudende bovengrond is licht verontreinigd met PAK. In de zintuiglijk schone boven- en ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. In het grondwater, dat deels is onderzocht in combinatie met deellocatie A, zijn geen verontreinigingen geconstateerd.
Verkennend onderzoek asbest in bodem NEN 5707
Op het maaiveld zijn geen asbesthoudende materialen aangetroffen. Tijdens het graven van de gaten is aan de zuidzijde van de onderzoeklocatie golfplaat in de bodem aangetroffen. Laboratoriumonderzoek heeft uitgewezen dat het materiaal chrysotiel (10-15%) bevat en hechtgebonden is. Op basis van de globaal berekende concentratie, wordt de interventiewaarde overschreden. In het opgegraven materiaal uit gaten op het overig deel van de locatie zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen. Analytisch zijn in deze zintuiglijk schone grondmengmonsters geen verhoogde concentraties aan asbest aangetoond.
Conclusies verkennende onderzoeken
Met betrekking tot het verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) vormen de onderzoekresultaten géén reden voor een nader onderzoek en vormt de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de bestemmingswijziging.
Met betrekking tot de paramater asbest (NEN 5707) wordt geadviseerd op het zuidelijk deel van de locatie een nader onderzoek naar asbest in bodem te verrichten, dat onder verhoogde veiligheidscondities (3T) uitgevoerd dient te worden.
Nader asbest in grond- en puinonderzoek
Het nader onderzoek naar asbest in grond en puin (ook NEN 5707) is begin september 2012 uitgevoerd en heeft zich gericht op de grondwal op het zuidelijk deel van het plangebied nabij de A1. Tijdens het nader onderzoek is in en onder de gehele grondwal asbest aangetroffen in meer of mindere mate wordt geconcludeerd dat het asbest zeer heterogeen aanwezig is. Derhalve wordt dan ook de gehele onderzochte locatie als verontreinigd beschouwd tot boven de grenswaarde. Het afzonderlijk ontgraven van schone boven- en tussenlagen zal bij het uitvoeren van een sanering in de praktijk niet mogelijk blijken. In totaal bevindt zich in en onder de grondwal circa 2975 m3 verontreinigd materiaal met asbest. De grondwal en de verontreinigde grond onder de wal zal worden gesaneerd.
4.1.4 Externe veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het onder meer om de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'kwetsbare- of beperkt kwetsbare objecten' wordt voldaan aan de normen. Artikel 1 van het Besluit externe veiligheid bepaalt hierbij dat kwetsbare objecten woningen, scholen, gezondheidscentra en dagverblijven zijn en dat beperkt kwetsbare objecten gebouwen/voorzieningen zijn zoals kantoren, winkels en parkeerterreinen.
Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd. Het doel van het onderzoek is om een uitspraak te kunnen doen of voor het initiatief knelpunten bestaan in het kader van externe veiligheid. In het kader van het onderzoek zijn de risicobronnen in de omgeving van het plangebied geïnventariseerd, voor zover het plangebied zich binnen hun invloedsgebied bevindt. Op basis van de verzamelde informatie is een inschatting gegeven van knelpunten en mogelijke vervolgacties.
Beleidskader
Het beoordelingskader externe veiligheid richt zich op gevaarlijke stoffen en kan naar risicobron grofweg als volgt ingedeeld worden:
- inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatsvinden;
- buisleidingen;
- vervoer over weg, water of spoor;
In het veiligheidsbeleid wordt gewerkt met afstanden of gebieden. Daarbij zijn twee basisbegrippen van belang, te weten:
- PR-gebied: gebied waar plaatsgebonden risiconormen (PR) gelden en getoetst moeten worden.
- invloedsgebied: gebied waar beoordeling en verantwoording van het groepsrisico (GR) nodig is.
De hierboven genoemde risicobronnen zijn voor dit plangebied geïnventariseerd en beoordeeld. Waar nodig zijn berekeningen van het PR en GR uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is in zijn geheel opgenomen in de bijlage bij de toelichting.
PR
De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico wordt voor nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten gesteld op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6 contour mogen geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt.
GR
De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde (inspanningsverplichting). Indien de oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt overschreden, legt dit vaak ook ruimtelijke beperkingen op aan een gebied buiten de 10-6-contour (PR).
Het GR wordt meestal weergegeven in een fN-curve grafiek, waarin op de horizontale as het aantal doden N staat en op verticale as de cumulatieve kans f per jaar op een ongeval waarbij N of meer doden vallen.
Conclusie
Samenvattend kan op basis van het uitgevoerde onderzoek externe veiligheid voor de ontwikkeling Bedrijventerrein Horstbeek aan de Middelaarseweg in Hoevelaken het volgende worden geconcludeerd:
- 1. het plaatsgebonden risico vormt in geen van de gevallen een belemmering voor de planontwikkeling;
- 2. het groepsrisico als gevolg van inrichtingen en hogedruk buisleidingen vormt geen belemmering voor de planontwikkeling;
- 3. het groepsrisico als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen over de A1 en het spoor moet beperkt verantwoord worden, omdat er door de planontwikkeling sprake is van een kleine toename.
Verantwoording groepsrisico
Tav het groepsrisico (GR) geldt voor de onderzochte risicobronnen het volgende:
A. Aanwezige dichtheid van personen
In het onderzoek naar externe veiligheid is informatie te vinden over de populatiegegevens rond het plangebied voor de uitbreiding van het bedrijventerrein Horstbeek te Hoevelaken. Het blijkt dat de populatiedichtheid op de reeds aanwezige bedrijventerreinen hoger is dan in de naastliggende woonwijken, namelijk 40 resp. 25 personen per hectare. Voor de beïnvloeding van het groepsrisico geeft uitbreiding van een bedrijventerrein dus in theorie een grotere verhoging van het groepsrisico dan uitbreiding van een woonwijk.
Ook het congrescentrum geeft, in pieken op bepaalde tijdstippen, een grote toename van de populatiedichtheid. Dit is ook van belang voor het berekenen van het groepsrisico en het maken van een verantwoording ervan voor het inschatten van de mogelijke risico's op het gebied van externe veiligheid.
Ook zijn er gegevens over de bevolkingsdichtheid te vinden in de nadere uitwerking van het groepsrisico voor weg en spoor in bijlage 4 tot en met 7.
De aanwezige dichtheden van personen blijken niet te leiden tot een overschrijding van het groeprisico, zoals later zal blijken.
B. Hoogte van het groepsrisico
In het onderzoek naar externe veiligheid is in figuur 2 en 3 (zie na pagina 13 met conclusies) het verloop van de fN-curve voor het groepsrisico weergegeven voor de weg resp. het spoor. Beide curves blijven ruim onder de vastgestelde norm van de oriëntatiewaarde met grootte 1,0. Dit betekent dat het groepsrisico qua algemeen vastgestelde norm voldoet en geen overschrijding laat zien.
Dit is verder uitgewerkt voor de weg in bijlage 4 (huidige situatie) en bijlage 5 (toekomstige situatie). Voor het spoor is de uitwerking te vinden in bijlage 6 (huidige situatie) en 7 (toekomst)
C. Maatregelen ter beperking van het groepsrisico door inrichtingshouder
Aangezien Rijkswaterstaat de beheerder is van alle rijkswegen, waaronder de A1, is zij ook als inrichtingshouder aan te merken. Via Basisnet weg wordt de zone rond de snelwegen verantwoord qua groepsrisico. Het is niet te verwachten dat de hoeveelheid transport van gevaarlijke stoffen via de A1 bewust zal worden beperkt door de overheid. Echter via Basisnet weg is wel het maximale aantal vervoersbewegingen berekend, waarbinnen het nog verantwoord is qua externe veiligheid om nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het invloedsgebied van de A1 toe te staan; dit wordt het zogenaamde risicoplafond genoemd.
Voor het spoor geldt qua wetgeving het Basisnet spoor, wat nu nog in ontwikkeling is. Ook hierbij is, net als bij Basisnet weg, al het groepsrisico vooraf berekend inclusief toekomstige te verwachten ruimtelijke ontwikkelingen in de zones langs het spoorwegennet in Nederland. Met de concrete planvorming van bedrijventerrein Horstbeek is daarbij ook rekening gehouden en dit is dan ook haalbaar gebleken, qua normen voor het groepsrisico.
D. Maatregelen ter beperking van het groepsrisico in besluit/milieuvergunning
Voor wegen en spoorwegen zorgen Basisnet weg resp. spoor voor verantwoorde ontwikkelingen qua externe veiligheid. In besluiten en milieuvergunningen moet aan dit aspect aandacht worden besteed.
E. Voorschriften ter beperking groepsrisico door bevoegd gezag
Ten aanzien van de planontwikkeling langs (snel)wegen vloeien de voorschriften die door de Rijksoverheid worden gesteld, voort uit de uitwerking van Basisnet weg.
Verder is er sprake van de zogenaamde Plasbrandaandachtsgebieden (PAG zones) aan weerszijden van de snelweg en het spoor. Voor de weg geldt een zone van 35 meter vanaf het hart van de weg, waarbinnen bij een mogelijk ongeval met gevaarlijke stoffen een kans is van 100% op dodelijke slachtoffers; op 60 meter zou nog “slechts” sprake zijn van 1% dodelijke slachtoffers; voor het spoor bedragen deze afstanden 25 resp. 45 meter.
Mocht er sprake zijn van vloeibare brandstoffen die weglekken bij een ongeval van een vrachtauto die gevaarlijke stoffen vervoerd dan zou dit mogelijk in brand (kunnen) vliegen. De hulpdiensten moeten er dan alert op zijn dat deze (brand)stoffen niet de naastliggende bebouwing van het bedrijventerrein Horstbeek zullen bereiken.
F. Voor- en nadelen andere mogelijke ruimtelijke ontwikkelingen met lager groepsrisico
Voor alle bronnen geldt dat er geen andere ruimtelijke alternatieven zijn onderzocht, waarbij sprake is van een lager groepsrisico. Bedrijventerrein Horstbeek is namelijk strategisch aan de A1 gelegen en biedt hier voor geïnteresseerde ondernemers diverse aantrekkelijke zichtlocaties. Er zijn op deze locatie al een aantal bedrijven gevestigd, waardoor het zowel voor de gemeente als voor nieuwe ondernemers veel aantrekkelijker is om met deze planvorming op dit gebied aan te sluiten.
Deze planontwikkeling is op andere locaties in de gemeente niet mogelijk, of het zou bij bedrijventerrein de Flier of Arkerpoort aan de A28 moeten zijn. Bovendien is dit gebied ook niet erg geschikt voor geluid- en luchtkwaliteitsgevoelige bestemmingen als woningen.
G. Mogelijkheden en maatregelen ter beperking groepsrisico in nabije toekomst
Voor alle bronnen geldt dat een adequate voorlichting van de aanwezige werknemers en aanwezigen op het bedrijventerrein Horstbeek van het grootste belang is en blijft. Dit betekent dat op gezette tijden moet worden geoefend in de vorm van ontruimingsoefeningen, BHV, brandweeroefeningen e.d. Verder kunnen er bouwkundige maatregelen worden genomen, maar dit moet al bij de bouw plaatsvinden: bv. versterkte gevels en veiligheidsglas toepassen.
H. Bestrijdbaarheid
In het plangebied en de omgeving daarvan zijn de risicobronnen op weg en spoor van twee zijden bereikbaar. Een incident op de snelweg A1 is vanuit een westelijke en oostelijke richting te bereiken. Het spoor is vanaf de snelweg A1 te bereiken of eventueel via het zandpad aan de zuidzijde. De struiken, bossages en vangrails tussen snelweg en spoor als ook de begaanbaarheid en toegang tot het zandpad kunnen belemmerend werken.
Naast het aanbrengen van voldoende bluswatervoorzieningen via blusleidingen en/of- vijvers is het van belang voor een goede bestrijdbaarheid van een mogelijke ramp dat er een goede rampenbestrijdingskaarten beschikbaar zijn bij de lokale brandweer en dat zij hiermee uit de voeten kunnen (oa door oefensessies). Ook moet er bij de aanleg van het bedrijventerrein aandacht zijn voor een goede infrastructuur: is de locatie goed bereikbaar bij een mogelijke ramp en zijn er voldoende opstelplaatsen voor de hulpverleners aanwezig?
In dit geval bij Horstbeek kan er goed worden gevlucht van de risicobronnen (spoor en weg) af, dus dat is geen knelpunt.
Via het opstellen van een inzetplan kan een goed overzicht worden gemaakt van deze infrastructuur: aanrijd- en evacuatieroutes, bluswatervoorziening en bereikbaarheid daarvan. Ook aandachtspunten en risico's moeten hierbij worden benoemd. Wat betreft de bluswatervoorzieningen zal gebruik worden gemaakt van ondergrondse brandkranen op het waterleidingnet en ook van voorbereide watertappunten voor het gebruik van het aanwezige open water op het bedrijventerrein als bluswater.
Indien niet aan de gestelde bluswatercapaciteit van 180 m3 per uur kan worden voldaan bij een ongeval van een tankwagen op de weg of van 360 m3 per uur bij een ongeval van een ketelwagon op het spoor, moeten er aanvullende bluskranen en/of blusvijvers worden aangelegd aldus de veiligheidsregio.
Deze theoretische normen van de veiligheidsregio worden door de locale brandweer ter discussie gesteld: ze zouden niet realiseerbaar zijn en ook niet nodig. Volgens de locale brandweer is het in dit geval voldoende dat er een capaciteit van bluswater aanwezig is van 120 tot 180 m3 per uur. Dat zou betekenen dat er 1 tot 2 brandkranen in de nabijheid van bedrijventerrein Horstbeek aanwezig moeten zijn. Er zijn momenteel geen brandkranen in het plangebied en/of nabij de risicobronnen. Met een onderzoek is de dekking te bepalen of, en waar deze bijgeplaatst kunnen worden.
Verder leidt een plasbrand of een fakkelbrand zeer waarschijnlijk niet tot het overstijgen van de mogelijkheden van de hulpverlening. Een scenario BLEVE (grote explosie bij een gastransport) zal gezien het grote aantal mogelijke slachtoffers waarschijnlijk de capaciteit van de locale hulpverlening overstijgen. De regionale hulpdiensten zullen dan moeten assisteren.
I. Zelfredzaamheid
Het gaat hierbij om de mate waarin de rond de risicobron aanwezige personen, in dit geval de werknemers op bedrijventerrein Horstbeek, zich bij een eventuele ramp zelfstandig in veiligheid kunnen brengen. Hierbij is het raadzaam om voor het bedrijventerrein Horstbeek als geheel diverse (gezamenlijke) bijeenkomsten te organiseren, waarbij aandacht wordt besteed aan vluchtroutes, BHV e.d. Ook het aanbrengen van alarmering is van belang net als bij de bouw rekening houden met vluchtroutes van de bron (snelweg en spoor) af. Voor dat laatste zijn er voldoende mogelijkheden aanwezig.
Verder is het van belang voldoende aandacht te geven aan de risicocommunicatie: de betrokken werknemers zullen bij een eventuele ramp op de naastliggende snelweg of spoorweg zo snel mogelijk gewaarschuwd en geïnformeerd moeten worden. Hiermee wordt hun zelfredzaamheid vergroot en wordt de kans op mogelijke slachtoffers verkleind.
Aangezien over het algemeen de werknemers op een bedrijventerreinen voldoende mobiel en zelfstandig zijn, wordt er vanuit gegaan dat zij zichzelf in principe voldoende in veiligheid kunnen brengen, als dat nodig mocht zijn, mits tijdig gewaarschuwd.
4.1.5 Luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent de luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waarvan de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht worden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diversie regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL dat van kracht is voor de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Projecten die "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project "niet in betekende mate" bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan aan de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden.
Conclusie
De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt (de bouw van bedrijfsgebouwen) betreft geen gevoelige bestemmingen. Gezien de relatief geringe grootte van het nieuwe bedrijventerrein is deze ontwikkeling te kenschetsen als 'niet in betekenende mate'. Deze ruimtelijke ontwikkeling heeft dus geen significante invloed op de verslechtering van de huidige luchtkwaliteit. Een eventuele toename overschrijdt niet de 3% grenswaarde voor fijnstof en stikstof.
4.1.6 Geur
In het kader van dit bestemmingsplan is een quickscan geur uitgevoerd om te beoordelen of geurhinder een rol speelt bij de ontwikkeling van het plangebied. Hieronder zijn kort de resultaten van de quickscan weergegeven. De complete memo over de quickscan is opgenomen in de bijlage bij deze toelichting.
Geurbronnen
In de nabijheid van het plangebied liggen verschillende veehouderijen. De bedrijven in Hoevelaken liggen ten noordoosten van het plangebied en die in Amersfoort en Stoutenburg over het algemeen ten zuiden van het plangebied.
Standaardnormen
In de Wet geurhinder en veehouderij gelden verschillende normen, afhankelijk of de locatie al dan niet is gelegen in een concentratiegebied of binnen dan wel buiten de bebouwde kom. Verder is de norm afhankelijk van het soort geurgevoelig object.
De gemeente Nijkerk en Amersfoort liggen beiden in een concentratiegebied en het plangebied ligt buiten de bebouwde kom. De maximale geurnormen op een geurgevoelig object, vanuit een dierverblijf waarin dieren met geuremissiefactor (vleesvarkens, legkippen en/of schapen) aanwezig zijn, bedraagt in dit geval 14 ouE/m3. Deze geurconcentratie moet aangehouden worden als norm waarboven het woon- en verblijfklimaat nadelig c.q. niet acceptabel is.
Voor de dierverblijven waarin zowel zogenaamde afstandsdieren (paarden en koeien) als dieren met geuremissiefactor aanwezig zijn, bedraagt de minimumafstand tot de buitenzijde van de plannen in dit geval meer dan 50 meter (plangebied buiten de bebouwde kom).
Door de gemeente Nijkerk is een geurverordening vastgesteld (d.d. 18-12-2008). De verordening bevat voor een aantal woonkernen rondom Nijkerk aangepaste normen.
Beoordeling
Het betreffende plangebied ligt niet binnen de door de gemeente Nijkerk aangewezen gebieden die zijn opgenomen in de geurverordening. Daarom zijn de standaardnormen van toepassing.
Het dichtstbijzijnde veehouderijbedrijf ligt op meer dan 50 meter afstand en voldoet daarmee aan de minimumafstand van afstandsdieren.
Conclusie
Op basis van deze quickscan geur bestaat er geen aanleiding om te veronderstellen dat geurhinder vanwege veehouderijen een belemmering voor de planontwikkeling vormt. Verwacht wordt dat het verblijfsklimaat in het plangebied voor geur redelijk goed zal zijn. Een uitgebreid geuronderzoek met verspreidingsberekeningen wordt niet noodzakelijk geacht.
4.2 Ecologie
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Gebiedsbescherming
Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen.
Natura 2000
Het Natura 2000 netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben. De overkoepelende naam voor deze gebieden is "Natura 2000-gebied".
Ecologische Hoofdstructuur
De EHS is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. De EHS kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur.
De EHS bestaat uit:
- bestaande natuurgebieden, reservaten, natuurontwikkelingsgebieden en zogenaamde robuuste verbindingen;
- landbouwgebieden met mogelijkheden voor agrarisch natuurbeheer (beheergebieden); grote wateren (zoals de kustzone van de Noordzee, het IJsselmeer en de Waddenzee).
Soortbescherming
In de Flora- en faunawet zijn diersoorten en plantensoorten aangewezen die wettelijk beschermd zijn. De Flora- en faunawet is niet beperkt tot, of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.
Quickscan flora en fauna
De quickscan flora fauna is uitgevoerd in het kader van deze bestemmingsplanwijziging. Het complete rapport is opgenomen in de bijlage bij deze toelichting.
Voorgenomen ingreep
De initiatiefnemer is voornemens het omliggende bedrijventerrein op de onderzoekslocatie uit te breiden. Voor de toetsing wordt uitgegaan van de sloop van alle opstallen en het verwijderen van alle vegetatie.
Waarnemingen en te verwachten soorten
Op basis van het veldbezoek is niet uit te sluiten dat de jaarrond beschermde sperwer gebruik maakt van de sparrenopstand op de onderzoekslocatie om te broeden. Overige jaarrond beschermde soorten worden op de onderzoekslocatie als broedvogel niet verwacht. Op de onderzoekslocatie zullen naar verwachting enkele holenbroeders voorkomen. Er zijn echter geen aanwijzingen die jaarronde bescherming rechtvaardigen. De beplanting en bebouwing op de onderzoekslocatie biedt onderkomen aan algemene broedvogels.
De bebouwing is ongeschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. De onderzoekslocatie kan wel een foerageergebied voor de soortgroep vormen. De impact die de ingreep op het leefgebied heeft hangt vooral af van het handhaven van de vegetatie aan de zuidgrens.
Op het noordelijke deel van de onderzoekslocatie bevindt zich een populatie konijnen. Voor kleine marterachtigen is de onderzoekslocatie een geschikt leefgebied, met name door de schuilmogelijkheden aan de randen van het terrein.
Voor de overige soorten uit de verschillende soortgroepen vormt de onderzoekslocatie geen geschikt habitat of zijn deze op grond van bekende verspreidingsgegevens of het ontbreken van verblijfsindicaties niet te verwachten.
Maatregelen ter voorkoming van overtredingen van de Flora- en faunawet
Indien de beplanting en de bebouwing buiten het broedseizoen wordt verwijderd, zullen geen overtredingen van de Flora- en faunawet plaatsvinden met betrekking tot broedvogels. Uitzondering vormt de sparrenopstand. Mogelijk dat hier een sperwer broedt.
Algemene zorgplicht
Voor algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën geldt de algemene zorgplicht, die er ondermeer in voorziet dat al het redelijkerwijs mogelijke dient te worden gedaan om het doden van individuen te voorkomen. In het kader van de algemene zorgplicht zijn maatregelen ter bescherming van konijn van toepassing. Indien een deel van het terrein zodanig wordt ingericht dat er voor de soort beschutting en voedsel aanwezig blijft kan de locale populatie zich naar verwachting ter plaatse handhaven. Verder wordt aanbevolen de begroeide randen van het terrein zoveel mogelijk intact te laten.
Gebiedsbescherming
De EHS zal niet worden aangetast door de herbestemming van de onderzoekslocatie. Externe werking op overige beschermde natuurgebieden (Natura 2000) is niet aan de orde.
Noodzaak aanvraag ontheffing Flora- en faunawet artikel 75c
een ontheffingsaanvraag voor overtreding van verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet ten aanzien van het verstoren van vaste rust- en verblijfplaatsen is niet aan de orde als uit aanvullend onderzoek blijkt dat er geen sperwer op de onderzoekslocatie broedt.
Indien uit aanvullend onderzoek blijkt dat op de onderzoekslocatie broedvogels voorkomen waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, treden er door de voorgenomen werkzaamheden mogelijk overtredingen op van de Flora- en faunawet. Ontheffingen op verbodsbepalingen ten aanzien van vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn worden alleen nog verleend op basis van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling valt niet onder een dergelijk belang. Door het treffen van maatregelen zal de functionaliteit van een rust- of verblijfplaats behouden moeten blijven. De maatregelen, vastgelegd in een activiteitenplan, kunnen vooraf bij Dienst Regelingen ter goedkeuring worden voorgelegd, middels een ontheffingsaanvraag.
Onderstaande tabel geeft een samenvatting van de te verwachten verstoring en de te nemen vervolgstappen.
*) Ontheffingen van verbodsbepalingen ten aanzien van vleermuizen of broedvogels worden alleen nog verleend op basis van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn of Vogelrichtlijn. Ruimtelijke ontwikkeling valt niet onder een dergelijk belang. Door het treffen van maatregelen zal de functionaliteit van een rust- of verblijfplaats behouden moeten blijven. De maatregelen, vastgelegd in een activiteitenplan kunnen vooraf door Dienst Regelingen ter goedkeuring worden voorgelegd, middels een ontheffingsaanvraag. Deze aanvraag wordt alleen in behandeling genomen als er een volledig onderzoek is uitgevoerd.
Aanbevelingen
Vogelbescherming Nederland heeft samen met BAM Utiliteitsbouw een checklist ontwikkeld, waarmee een bouwonderneming zijn projecten en de directe omgeving natuurvriendelijker kan maken. Door middel deze checklist kunnen eenvoudige maatregelen worden toegepast die goed zijn voor de stadsnatuur en speciaal voor vogels.
Nader onderzoek flora en fauna
Op basis van de uitkomsten van de uitgevoerde quick scan naar flora en fauna is een aanvullend veldbezoek uitgevoerd op 19 juni en 22 augustus 2012.
Aanvullende waarnemingen op 19 juni 2012 leiden tot de conclusie dat er geen broedgeval van de sperwer op de onderzoekslocatie aanwezig is geweest in het seizoen 2012. De aangetroffen clustering van nesten is waarschijnlijk als gevolg van de aanwezigheid vande houtduif in het sparrenbosje.
De onderzoekslocatie heeft een functie als foerageergebied voor gewone dwergvleermuizen, naar verwachting afkomstig van de bebouwde kom van Hoevelaken. Er wordt met name gebruik gemaakt vans de westelijke grens van de onderzoekslocatie. Het verwijderen van de vegetatie kan een negatieve invloed hebben op de locale populatie, doordat er vermindering van het voedselaanbod optreedt.
Op basis van de huidige waarnemingen ligt het in de lijn der verwachtingen dat de onderzoekslocatie slechts een tussenstop is voor vleermuizen die ten zuiden van de A1 foerageren. Het verwijderen van de vegetatie en de populieren aan de zuidelijke grens van de onderzoekslocatie zou een vliegroute kunnen verstoren. Door de huidige vegetatie worden dieren gedwongen de A1 op hoogte over te steken. Zonder deze geleiding zullen dieren mogelijk te laag overvliegen en slachtoffer kunnen worden van aanrijdingen met het verkeer over de A1.
De functie van vliegroute kon met de huidige onderzoeksinspanning niet worden aangetoond. Mocht de vegetatie aan de zuidelijke grens worden verwijderd, dan zal moeten worden vastgesteld in hoeverre er daadwerkelijk sprake is van een "hop-over" ter hoogte van de A1.
Geadviseerd wordt om bij de inrichting van het plangebied rekening te houden met de aanwezige en vermoedde functies voor vleermuizen. Overtreding van de Flora- en faunawet kan worden voorkomen door deze functies te behouden, bijvoorbeeld door het handhaven van vegetatie .
Conclusie
De uitbreiding van het bedrijventerrein heeft geen negatieve effecten op de EHS en Natura 2000 gebieden. Ten aanzien van enkele aangetroffen soorten geldt een algemene zorgplicht waarmee bij het voorbereiden en het uitvoeren van de werkzaamheden rekening moet worden gehouden. Voor broedvogels geldt dat de werkzaamheden plaats moeten vinden buiten het broedseizoen.
Bij de verdere uitwerking van het plan zal ernaar gestreefd worden om de vegetatie aan de westzijde van het plangebied in tact te laten en voor zover mogelijk ook bomen aan de zuidzijde van het plangebied in te passen, teneinde herkenningspunten van een vliegroute van vleermuizen vanuit de bebouwde kom van Hoevelaken naar het gebied ten zuiden van de A1 in stand te laten. Overigens zal er ten westen van het plangebied, nabij het knooppunt Hoevelaken, in het kader van de reconstructie van het knooppunt ook een hop-over voor vleermuizen worden gerealiseerd.
4.3 Waterhuishouding
Sinds 14 februari 2001 is het verplicht een Watertoets bij ruimtelijke ontwikkelingen uit te voeren, wat als gevolg heeft dat in alle ruimtelijke plannen - en dus ook het bestemmingsplan - een zogeheten waterparagraaf moet zijn opgenomen. De waterparagraaf omvat het advies van de waterbeheerder en een gemotiveerd besluit ten aanzien van de wateraspecten. Eventuele afwijkingen van het advies van de waterbeheerder worden gemotiveerd. Daarbij moet door de initiatiefnemer worden aangegeven hoe met die afwijking wordt omgegaan. In de laatste instantie kan worden teruggegrepen op het nemen van verzachtende maatregelen of compensatie inclusief afspraken over financiering en uitvoering.
In de waterparagraaf staat beschreven hoe bij het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en hoe hier bij de uitvoering invulling aan wordt gegeven.
Huidige situatie plangebied
De bodem in het plangebied bestaat uit zandgronden. De grondwatertrap ter plaatse is VI. De volgende grondwaterstanden zijn in het plangebied aanwezig
- Gemiddelde hoogste grondwaterstand 40-80 cm-mv
- Gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand 80-120 cm-mv
- Gemiddelde laagste grondwaterstand 160-200 cm-mv
Er is geen sprake van (grond)wateroverlast in het plangebied. Het bedrijventerrein ten westen van het plangebied kent een gescheiden rioolsysteem waarop kan worden aangesloten. Door het bestaande bedrijventerrein Horstbeek loopt de Hoevelakensebeek. Deze beek heeft een belangrijke afwaterende functie voor de omgeving. Aan de noordgrens van het plangebied ligt een watergang.
Toekomstige situatie plangebied
Door de uitbreiding van het bedrijventerrein Horstbeek zal de verharding in het plangebied toenemen. In dit kader is met het Waterschap Vallei en Veluwe afgestemd dat er voldoende waterberging gecompenseerd moet worden. Op dit moment is nog niet bekend in welke mate dit zal gebeuren. Dit is afhankelijk van de uiteindelijke inrichting van het plangebied. Het bestemmingsplan zal moeten voorzien in het realiseren van voldoende ruimte voor waterberging.
Hemelwaterberging en -afvoer
Voor de berging en afvoer van hemelwater van daken en straten is het gewenst om deze afvoer waar mogelijk af te koppelen en te infiltreren in de bodem. In andere gevallen dient het regenwater via een regenwaterriool afgevoerd te worden naar een bergingsvijver of ander oppervlaktewater. Voor het plangebied zijn deze opties bekeken, resulterend in de volgende constateringen:
- door de aanwezige grondwaterstanden en aanwezige zandgronden is infiltratie van afstromend regenwater in het plangebied mogelijk;
- het creëren van extra berging in oppervlaktewater is een optie, omdat er een oppervlaktewatersysteem in de omgeving is gelegen waarop kan worden aangesloten;
- een gescheiden afvoer van regenwater en afvalwater is mogelijk aangezien kan worden aangesloten op het stelsel in het bestaande bedrijventerrein Horstbeek.
Met bovenstaande rekening houdend wordt door waterschap en gemeente aanbevolen om aan te sluiten bij de afkoppelplannen van de gemeente, door infiltratievoorzieningen aan te leggen en/of tijdens de bouw alvast een gescheiden rioolstelsel aan te leggen.
Gelet op een toename van het verhard oppervlak wordt er van uitgegaan dat er voldoende infiltratiemogelijkheden worden gecreëerd. Zo wordt er zo min mogelijk druk gelegd op het bestaande oppervlaktewaterstelsel. Voor het vertragen van de afvoer en het creëren van aanvullende berging kan worden gedacht aan vegetatiedaken. Door de aanleg van halfverharding kan er voor worden gezorgd dat de infiltratiecapaciteit in het gebied beter wordt benut.
Bij het nader uitwerken van het plangebied in relatie tot waterbergende voorzieningen zullen de beleidsuitgangspunten van het waterschap (Normering en uitgangspunten voor het stedelijk gebied) worden gehanteerd.
Waterkwaliteit
Het gebruik van uitlogende materialen beïnvloedt de kwaliteit van regen- en oppervlaktewater negatief. Daarom wordt zowel tijdens de bouw- en gebruiksfase alsmede de inrichting van de openbare ruimte het gebruik van deze materialen zo veel mogelijk beperkt.
Conclusie en vervolgstappen
Gezien de kenmerken van het plangebied is het mogelijk om water in het plangebied vast te houden of te bergen/infiltreren. Door de mogelijkheden te benutten om in de toekomst aan te sluiten op een gescheiden rioleringsstelsel wordt de belasting van het bestaande oppervlaktewatersysteem in pieksituaties, zowel kwantitatief als kwalitatief, verbeterd. De beleidsuitgangspunten van het waterschap worden gehanteerd bij de uitwerking van het watervraagstuk in het plangebied.
Omdat nu nog niet bekend is in welke mate het gebied verhard gaat worden zal bij de verdere uitwerking en uitvoering van het plan in overleg tussen gemeente en waterschap worden afgesproken welke maatregelen nodig zijn om aan de ontwateringsnormen te voldoen. Daarnaast kan worden overwogen om gebruik te maken van vegetatiedaken of andere maatregelen om extra water vast te houden. De gemeente heeft overleg gevoerd en voert in het kader van de uitwerking van het bestemmingsplan overleg met het Waterschap Veluwe om de aanpak van de wateropgave in het plangebied af te stemmen. Van belang is dat in dit bestemmingsplan de ruimte wordt geboden om binnen de verschillende bestemmingen waterhuishoudkundige voorzieningen te treffen. In onderhavig bestemmingsplan wordt in alle bestemmingen (Bedrijventerrein, Groen en Verkeer) de mogelijkheid geboden waterhuishoudkundige voorzieningen te treffen.
4.4 Verkeer En Parkeren
Parkeren
De gemeente Nijkerk hanteert een tabel voor parkeernormen. Dit bestemmingsplan bevat een flexibele regeling voor de invulling van het bedrijventerrein. De extacte invulling en inrichting van het terrein is nog niet bekend. Bij de realisatie van de uitbreiding van het bedrijventerrein uitbreiding Horstbeek dienen de door de gemeente opgestelde normen voor parkeren te worden gehanteerd. Deze normen zijn in de bijlagen bij dit bestemmingsplan opgenomen. Voorkomen moet worden dat er onvoldoende parkeervoorzieningen worden gerealiseerd waardoor er extra parkeerdruk op de nabije omgeving komt te liggen.
Door de parkeernormen uit de tabel te hanteren wordt parkeeroverlast op de omgeving voorkomen. Het aanleggen van parkeervoorzieningen wordt toegestaand binnen de bestemming 'Bedrijventerrein'.
Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten via een weg in de noordwesthoek. Deze onsluiting sluit aan op het omliggende wegennet. Deze wegen zijn berekend op afwikkeling van verkeer op het hele bedrijventerrein Horstbeek. Er zal geen onsluiting worden gerealiseerd aan de oostzijde van het plangebied. Hiermee wordt voorkomen dat er sluipverkeer de wegen in het buitengebied belast.
Door de flexibele bestemmingsregeling is de nadere invulling van wegen in het plangebied nog flexibel. De verkeersfunctie wordt toegestaan binnen de hele bestemming bedrijventerrein waardoor de uiteindelijke verkeerssituatie kan worden toegespitst op de uiteindelijke inrichting van de kavels.
4.5 Cultuurhistorie
4.5.1 Archeologie
In 2006 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht geworden. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht.
Het belangrijkste doel is de bescherming van archeologische waarden in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Wie de bodem in wil, bijvoorbeeld om te bouwen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische vondsten. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort. Het is verplicht om bij nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.
Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid ten aanzien van de archeologische monumentenzorg heeft de gemeente Nijkerk een archeologische waarden- en verwachtingskaart en een archeologische beleidskaart vervaardigd. De kaarten bieden inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Nijkerk. Dit inzicht is noodzakelijk voor een weloverwogen omgang met archeologie in de beleidsuitvoering. Onderstaand is een deel van de archeologische waarden- en verwachtingskaart voor de gemeente opgenomen.
Binnen het plangebied liggen geen zones met bekende archeologische waarden, zoals bekende archeologische vindplaatsen of archeologische monumenten. Conform de Archeologische Verwachtings- en Beleidskaart liggen binnen het plangebied twee soorten verwachtingswaarden. Op de afbeelding zijn de voorkomende verwachtingswaarden weergegeven. In deze gebieden kunnen archeologische sporen worden verwacht, maar deze zijn tot nu toe nog niet aangetoond. Bij bodemingrepen in dit gebied dient vooraf vastgesteld te worden of en zo ja welke archeologische waarden aanwezig zijn. In geval van de aanwezigheid van behoudenswaardige vindplaatsen dienen deze door planaanpassing in de bodem behouden te worden of door middel van een opgraving te worden gedocumenteerd.
De voorkomende archeologische verwachtingswaarden van de archeologische beleidsadvieskaart zijn door de gemeente verdeeld in verschillende (verwachtings)waarden. Voor alle gronden met een te beschermen archeologische verwachtingswaarde is de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" opgenomen. Binnen deze dubbelbestemming wordt door middel van functieaanduidingen aangegeven om welke verwachtingswaarde het gaat en welke beleidsadviezen van toepassing zijn.
Beleidskaart archeologie, gemeente Nijkerk (plangebied blauwomkaderd)
Doorwerking in bestemmingsplan
Op basis van de Archeologische Beleidskaart van de gemeente Nijkerk liggen in het plangebied twee verschillende verwachtingswaarden. De twee verwachtingswaarden hebben in dit bestemmingsplan de volgende functieaanduidingen gekregen:
- hoog - specifieke vorm van waarde - 4;
- middelmatig - specifieke vorm van waarde - 6.
De verschillende verwachtingswaarden brengen aanvullende regels met zich mee die in de legenda van de archeologische beleidskaart staan beschreven. In paragraaf 5.2 wordt ingegaan op de juridische kant van de in het plangebied voorkomende archeologische verwachtingswaarden.
Omdat het nooit met zekerheid is uit te sluiten dat toch enkele archeologische waarden aanwezig zal de gemeente Nijkerk bij het verlenen van omgevingsvergunningen de vergunninghouder wijzen op haar plicht om archeologische vondsten te melden bij de gemeente Nijkerk.
In het kader van dit bestemmingsplan is een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd. Hieronder zijn kort de resultaten weergegeven.
Onderzoeksresultaten
Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van de Bouwverordening, alsmede een bestemmingsplanwijziging. Doel van het bureauonderzoek is het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende en verwachte archeologische waarden, om daarmee een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied op te stellen.
Het inventariserend veldonderzoek (IVO-overig, verkennende fase) heeft tot doel de in het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde archeologische verwachting aan te vullen en te toetsen, en is erop gericht om inzicht te krijgen in de geomorfologische- en bodemkundige opbouw binnen het plangebied. Tevens is het bedoeld om kansrijke zones te selecteren voor vervolgonderzoek en kansarme zones ervan uit te sluiten. Ook wordt gelet op het voorkomen van (diepe) verstoringen van het bodemprofiel.
Gespecificeerde archeologische verwachting
In het plangebied kunnen archeologische resten voorkomen uit alle archeologische perioden vanaf het Laat-Paleolithicum. De kans op het voorkomen van resten wordt hoog geacht, conform de archeologische beleidskaart van de gemeente Nijkerk. Voor de zuidelijke helft van het plangebied worden de archeologische resten verwacht in het plaggendek (Aa-horizont) en/of in de top van de dekzandafzettingen (het onderliggend resterende deel van een) podzolprofiel. Voor de noordelijke helft van het plangebied worden de eventueel aanwezige archeologische resten aan het maaiveld en in en/of direct onder de bouwvoor (eerste 30 cm) verwacht.
Resultaten inventariserend veldonderzoek
Uit de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase direct gecombineerd met de karterende fase) blijkt dat de bodemopbouw direct onder het maaiveld bestaat uit een geroerde laag van donkerbruinzwart tot geelgrijs gekleurd, zwak tot matig humeus, zwak siltig, zeer fijn zand met plaatselijk antropogene bijmenging van recent puin en baksteen. De verstoringsdiepte van de bodemlaag varieert minimaal 30 en maximaal 150 cm -mv. Direct hieronder komt de onverstoorde C-horizont voor, in de vorm van geelbeige tot lichtbruin gekleurd zwak siltig, zeer fijn dekzand of deels verspoeld dekzand, behorende tot de Formatie van Boxtel. In het plangebied hebben in het verleden dermate ingrijpende bodemverstorende ingrepen plaatsgevonden, dat het oorspronkelijke bodemprofiel niet meer herkenbaar/volledig verstoord is.
Conclusie
Op basis van de waargenomen bodemverstoringen kan worden geconcludeerd dat archeologische waarden niet meer in situ worden verwacht. De gespecificeerde archeologische verwachting, zoals die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek, wordt door het booronderzoek niet bevestigd.
Op grond van het ontbreken van aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische waarden/de verstoorde bodemopbouw, adviseert Econsultancy om, ten aanzien van de geplande bodemingrepen, in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden.
4.5.2 Monumenten
In het plangebied bevinden zich geen rijks- of gemeentelijke monumenten die met een regeling in dit bestemmingsplan beschermd dienen te worden.
4.6 Kabels En Leidingen
In het plangebied liggen geen gasleidingen. Er loopt wel een gasleiding parallel aan de snelweg. De beschermingszone rondom de gasleiding valt buiten het plangebied. Wat de invloed is van de gasleiding op de inrichting en het gebruik van het plangebied is aan de orde gekomen in paragraaf 4.1.4.
In het plangebied ligt geen riolering die op de verbeelding en in de regels moet worden vastgelegd.
Hoofdstuk 5 Verklaring Van De Regels
5.1 Algemeen
In dit bestemmingsplan wordt de planologisch-juridische basis gelegd voor de uitbreiding van bedrijventerrein Horstbeek in Hoevelaken.
Sinds 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening van toepassing. Onderdeel van de nieuwe wetgeving is de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008. In deze regeling wordt beschreven hoe het bestemmingsplan er uit moet zien en welke benamingen worden gehanteerd. Ook het kleurgebruik op de kaart is voortaan vastgelegd in de landelijke standaarden evenals de technische vereisten. Vanzelfsprekend voldoet het bestemmingsplan aan deze nieuwe standaarden.
Het plan is opgezet als een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, een plan met directe bouw- en gebruiksdoelen. Het bestemmingsplan heeft een belangrijke functie als toetsingskader voor bouwaanvragen en het (toekomstige) gebruik van de gronden en gebouwen. Het is echter ook wenselijk dat het bestemmingsplan de mogelijkheid biedt om in te spelen op redelijke en acceptabele veranderingswensen. Om dergelijke wijzigingen toe te staan wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de Wro biedt. Het gaat hier om de volgende instrumenten:
- bouwregels in de betreffende bestemming;
- binnenplanse afwijkingsmogelijkheid;
- buitenplanse afwijkingsmogelijkheid.
Het plan bestaat uit de bestemmingen die in paragraaf 5.2 worden behandeld.
Op de bijbehorende verbeelding is te zien waar en welke bestemmingen van toepassing zijn. Eveneens is op de verbeelding de exacte omvang en ligging van het plangebied vastgelegd. De regels behorende bij onderhavig bestemmingsplan zijn gebaseerd op de gemeentelijke standaard.
Opbouw regels
De regels zijn als volgt gestructureerd:
- hoofdstuk 1 van de regels geeft de algemene bepalingen weer. Het betreft de begripsbepalingen (artikel 1), waarin de in het plan voorkomende begrippen worden gedefinieerd. In artikel 2 "wijze van meten" wordt aangegeven hoe de voorgeschreven maatvoering (zoals goothoogte, bouwhoogte inhoud en oppervlakte) in het plan gemeten moet worden;
- in hoofdstuk 2 zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. Per bestemming is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitsbepalingen opgenomen. Uitgangspunt daarbij is geweest om de bestaande planologische situatie te bestemmen. Deze worden in paragraaf 5.2 waar nodig nader toegelicht;
- in hoofdstuk 3 staan aanvullende bepalingen die, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, voor het hele plangebied gelden. Hierbij kan worden gedacht aan de algemene afwijkingsregeling, die het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om op ondergeschikte punten van de regels in hoofdstuk 2 af te wijken;
- hoofdstuk 4 van de regels heeft betrekking op het overgangsrecht en de slotbepaling.
5.2 Toelichting Op Bestemmingen
5.2.1 Bedrijventerrein
In de bestemming "Bedrijventerrein" zijn bedrijven toegestaan die zijn vermeld in bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten, die deel uitmaakt van de regels. Specifieke functies, die niet direct mogelijk worden gemaakt in dit bestemmingsplan, zijn voorzien van een aanduiding. Kantoren (k) en bedrijfswoningen zijn hier voorbeelden van.
Door middel van aanduidingen op de verbeelding is bepaald welke categorie bedrijven waar is toegestaan (maximaal categorie 3.1). In de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn bij de diverse bedrijven voor de diverse milieufactoren, zoals geur, stof en geluid, afstandsmaten aangegeven. Het gaat daarbij om afstanden van bedrijven tot woonbebouwing die is gelegen in een "gemengd gebied. De bij een bepaald bedrijf aangegeven grootste afstand is bepalend voor de categorie indeling:
grootste afstand | categorie |
0 m | 1 |
10 m | 2 |
30 m | 3.1 |
Zo zijn binnen een bestemmingsvlak in de directe nabijheid van woonbebouwing bedrijven toegestaan die in de Staat van Bedrijfsactiviteiten in categorie 1 en 2 vallen. Op een afstand van 30 m zijn bedrijven in de categorie 3.1 toegestaan.
"Mogelijk zwaar geluidhinderlijke inrichtingen" Wet geluidhinder en bevi's
De vestiging van "mogelijk zwaar geluidhinderlijke inrichtingen", in de zin van de Wet geluidhinder en bevi's in het kader van de externe veiligheid is in het plangebied niet toegestaan. Dergelijke bedrijven zouden een te groot beslag leggen op de milieuruimte in het gebied en daarmee op de vestigingsmogelijkheden van andere bedrijven.
Wegen en andere bijbehorende voorzieningen
Op de gronden binnen deze bestemming zijn naast bedrijfsvestigingen ook wegen met bijbehorende voorzieningen toegestaan, ter ontsluiting van de betreffende bedrijven. Tevens zijn fiets en voetpaden, water, groen, parkeervoorzieningen, nutsgebouwtjes e.d. toegestaan.
Bouwregels
Aan het bouwen van gebouwen op het bedrijfsterrein zijn alleen die eisen betreffende situering, oppervlakte en andere maatvoeringen gesteld, die nodig zijn om een ruimtelijk en planologisch verantwoorde invulling van het gebied te verkrijgen. In dat kader dienen gebouwen binnen bouwvlakken te worden gebouwd, op een bepaalde afstand tot wegen en tot een van de zijdelingse perceelsgrenzen. Daarnaast zijn maximum bebouwingspercentages gegeven.
De hoogtematen van de gebouwen is zo veel mogelijk gelijkgesteld en op de verbeelding weergegeven. Daar waar afwijkingen zijn, is dit ook op de verbeelding weergegeven. Het bebouwingspercentage is eveneens middels een maatvoering op de verbeelding aangegeven.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - representatieve zone' gelden specifieke bouwregels voor de toegestane bouwhoogte, parkeergelegenheid de ruimtelijke kwaliteit in deze zone.
Afwijken van de bouwregels
Als zich een bedrijf voor vestiging aandient dat in de Staat van Bedrijfsactiviteiten in een hogere categorie valt dan ter plaatse is toegestaan, bijvoorbeeld in categorie 3.2, waar categorie 3.1 is toegestaan, dan kan dat bedrijf mogelijk toch worden ingepast. Via een afwijkingsbevoegdheid kan dat bedrijf worden toegestaan, mits het, gezien de gevolgen daarvan voor de omgeving, redelijkerwijs kan worden gelijkgesteld met bedrijven die op de betreffende plaats als recht, in dit geval dus 3.1, zijn toegestaan. In de daartoe opgenomen afwijkingsprocedure kan worden bezien of eventuele maatregelen mogelijk en toereikend zijn. Deze procedure zal in de praktijk gelijk oplopen met de toetsingsprocedure van de beoogde bedrijfsactiviteiten in het kader van de Wet milieubeheer.
Daarnaast is ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - ontheffingsgebied" de mogelijkheid voor Burgemeester en Wethouders opgenomen om onder voorwaarden bedrijfsgebouwen tot maximaal 12 meter toe te staan. Deze aanduiding ligt over de gehele bestemming 'Bedrijventerrein'.
Afwijken van de gebruiksregels
Via een afwijkingsbevoegdheid is het mogelijk om de gronden met de bedrijventerreinbestemming te gebruiken voor verscheidene vormen van detailhandel. Om gebruik te maken van deze afwijkingsbevoegdheid moet wel voldaan worden aan enkele ruimtelijke relevante voorwaarden die gebaseerd zijn op de uitgangspunten van de beleidsregels "detailhandel op bedrijventerreinen".
Eén van de voorwaarden bij het afwijken van het toegestane gebruik heeft betrekking op het realiseren van voldoende parkeergelegenheid. Om inzichtelijk te maken hoeveel parkeervoorzieningen aangelegd moeten worden is een tabel met parkeernormen als bijlage aan de planregels toegevoegd. Voor het juiste gebruik van deze tabel dient de kolom "Bebouwde kom Hoevelaken" aangehouden te worden.
Naast de mogelijkheid tot afwijken voor detailhandel is een soortgelijke afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het gebruik van bedrijventerreinen voor binnensport.
5.2.2 Groen
De structurerende groenvoorzieningen in het plangebied, met name langs de randen van wegen en water zijn bestemd als "Groen". De oevers van in het plangebied aanwezig water en de groenstrook langs de rijksweg A1 hebben eveneens deze bestemming.
5.2.3 Verkeer
De gronden in het plangebied met een vervoersfunctie hebben de bestemming “Verkeer” gekregen. Het gaat hier zowel om de doorgaande wegen als bedrijfstoegangswegen. Naast het parkeren zijn ook groenvoorzieningen binnen deze bestemming mogelijk, alsmede het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Voor verkeer binnen de uitbreiding van het bedrijventerrein alsmede voor parkeervoorzieningen is geen specifieke verkeersbestemming opgenomen. Deze functies kunnen binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' worden gerealiseerd.
5.2.4 Waarde - Archeologie
In het plangebied zijn enkele gebieden aanwezig waarvoor de archeologische verwachtingswaarde 'middelmatig' of 'hoog' geldt. Deze gebieden zijn beschermd door het geven van de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie".
Deze dubbelbestemming en de daarbij opgenomen aanduidingen zijn gebaseerd op het archeologiebeleid in de gemeente Nijkerk. Wat wel of niet is toegestaan wordt in de regels aangegeven. Met aanduidingen worden diverse deelgebieden onderscheiden. Aangegeven is in welke gevallen archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Bepalend hierbij zijn de oppervlaktes en de dieptes van de bodemingreep.
5.3 Algemene Bepalingen
Dit hoofdstuk bevat: de anti-dubbeltelbepaling, de overgangsbepalingen, de algemene vrijstellingsbevoegdheid en de slotbepaling.
5.3.1 Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze zou zich kunnen voordoen indien een deel van een bouwperceel dat al bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken wederom bij een dergelijke berekening, doch nu ten behoeve van een ander bouwperceel wordt betrokken.
5.3.2 Algemene gebruiksregels
Voor de redactie van dit artikel is de algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. In beginsel is de bestemmingsomschrijving van de betreffende bestemming bepalend.
In verband met het schrappen van het bordeelverbod is expliciet opgenomen wat onder strijdig gebruik in ieder geval wordt verstaan het (laten) gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting. Voor veel bestemmingen is dit evident, maar omdat dat in casu voor alle bestemmingen geldt is het om discussie te voorkomen expliciet opgenomen. Met deze regeling wordt aangesloten bij het beleid van de gemeente Nijkerk op dit gebied. Met het vervallen van het algemeen gebruiksverbod in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening door de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is in dit artikel het gebruiksverbod opgenomen.
5.3.3 Algemene afwijkingsregels
Aan burgemeester en wethouders wordt hier de bevoegdheid gegeven om af te wijken van de bestemmingsregels. Niet alle afwijkingsregels zijn op alle bestemmingen van toepassing zijn.
Voorts is van belang dat het bestaan van de bevoegdheid niet mag leiden tot een automatisme in het afwijken: conform de Algemene wet bestuursrecht moeten burgemeester en wethouders de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afwegen. Overigens is de bevoegdheid beperkt in die zin dat geen omgevingsvergunning voor afwijken mag worden verleend indien onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een aantal met name genoemde belangen.
5.3.4 Algemene wijzigingsregels
Er is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het verwijderen of aangeven van nadere aanduidingen en grenzen van bestemmings- en bouwvlakken. Meer specifiek is ten aanzien van een tweetal aangegeven locaties een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van de vigerende bestemming.
5.3.5 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Bij de overgangsrecht wordt onderscheid gemaakt naar bouwwerken en gebruik.
Bij bouwwerken gaat het er om of ze op de peildatum in enigerlei opzicht afwijken van het plan. Doorgaans betreffen die afwijkingen de bouwregels. Ze mogen gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd of na een calamiteit worden herbouwd, mits de bestaande afwijkingen naar hun aard niet worden vergroot. Bij de vraag of de afwijking wordt vergroot kan ook het gebruik relevant zijn. Van de mogelijkheid tot gedeeltelijke vernieuwing of verandering zijn uitgesloten de illegale bouwwerken. Daaronder worden verstaan de bouwwerken die zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor zover vereist - zijn gebouwd in strijd met het toen geldende bestemmingsplan.
Voor een vergroting van de oppervlakte met niet meer dan 10% kan ontheffing worden verleend. Uiteraard kan van deze bevoegdheid slechts éénmaal gebruik worden gemaakt. Peildatum voor bouwwerken is het tijdstip van de terinzagelegging van het bestemmingsplan.
Ten aanzien van het gebruik is bepaald dat bestaand, met het plan strijdig gebruik mag worden voortgezet. Een uitsluitingsclausule is opgenomen voor gebruik dat al in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. Deze regel laat de wrakingsjurisprudentie onverlet.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Financiële Uitvoerbaarheid
Voorliggend bestemmingsplan maakt een bouwplan mogelijk, dat is benoemd in artikel 3.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat tegelijkertijd met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet worden vastgesteld. De gemeenteraad kan besluiten om géén exploitatieplan vast te stellen, onder andere indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is.
Met de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten waarmee de economische uitvoerbaarheid gewaarborgd wordt.
6.2 Maatschappelijk Uitvoerbaarheid
6.2.1 Vooroverleg
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Aangezien er geen Rijksbelang in het geding is, is onderhavig bestemmingsplan niet voorgelegd aan het Rijk.
Wel is uitgebreid overleg gevoerd met de Provincie Gelderland over de met dit bestemmingsplan beoogde ontwikkeling. Mede door een positief advies van het bestuur van de Regio Foodvalley over het realiseren van een uitbreiding van het bedrijventerrein Hoevelaken heeft ook de provincie aangegeven in te kunnen stemmen met de beoogde ontwikkeling. In paragraaf 3.4 is hier nader op ingegaan.
Met het Waterschap Veluwe is en wordt tevens overleg gevoerd over de uitbreiding van het bedrijventerrein.
6.2.2 Resultaten ter inzage legging
Het ontwerpbestemmingsplan zal ter inzage worden gelegd conform de vereisten zoals deze in de Wet ruimtelijke ordening worden gesteld. De resultaten van de ter inzage legging zullen hier worden ingevoegd.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Lijst Bedrijven Aan Huis
Bijlage 2 Lijst bedrijven aan huis
Bijlage 3 Parkeernormen
Bijlage 1 Onderzoek Milieuzonering
Bijlage 1 Onderzoek milieuzonering
Bijlage 2 Onderzoek Geluid
Bijlage 3 Onderzoek Bodem
Bijlage 4 Nader Asbest In Grond- En Puinonderzoek
Bijlage 4 Nader asbest in grond- en puinonderzoek
Bijlage 5 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 5 Onderzoek externe veiligheid
Bijlage 6 Onderzoek Geur
Bijlage 7 Onderzoek Flora En Fauna
Bijlage 7 Onderzoek flora en fauna
Bijlage 8 Nader Onderzoek Flora En Fauna
Bijlage 8 Nader onderzoek flora en fauna