Nijmegen West - 3 (Schependomlaan 61-63)
Bestemmingsplan - gemeente Nijmegen
Vastgesteld op 16-03-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Nijmegen West - 3 (Schependomlaan 61-63) met identificatienummer NL.IMRO.0268.BP11003-VG01 van de gemeente Nijmegen.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanbouw
een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw, dat op de grond staat, dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat een aparte ruimte vormt die al dan niet vanuit het hoofdgebouw bereikbaar is.
1.4 aan huis verbonden beroepsactiviteiten
een dienstverlenend beroep, dat op kleine schaal in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.
1.5 aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten
het verlenen van diensten, het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid (geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen), het voeren van de administratie van bedrijfsactiviteiten die (behoudens genoemde administratieve werkzaamheden) niet ter plaatse worden uitgeoefend, het verstrekken van logies en ontbijt (bed and breakfast) waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn dat de activiteit in de woning met behoud van de woonfunctie ter plaatse kan worden uitgeoefend.
1.6 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.7 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.8 achtergevellijn
de achterste grens van het bouwvlak en het verlengde daarvan;
1.9 archeologische waarden
Onder archeologische waarden kunnen worden verstaan:
- archeologische verwachtingswaarden;
- vastgestelde archeologische waarden of resten.
1.10 archeologische verwachtingswaarde
de kans op archeologische vondsten of informatie.
1.11 archeologisch deskundige
de gemeentelijk (beleids)archeoloog of een andere door het College van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologie.
1.12 archeologisch onderzoek
onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling beschikkend over een opgravingsvergunning conform de Monumentenwet 1988.
1.13 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.14 bed and breakfast
een overnachtingsmogelijkheid gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed- en breakfast heeft maximaal 4 kamers en 8 slaapplaatsen.
1.15 bedrijf
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel plaatsvindt uitsluitend als niet zelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.16 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein kennelijk slechts bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk moet worden geacht.
1.17 bedrijvigheid
het uitoefenen van een bedrijf, met aanverwante activiteiten als laden en lossen en parkeren.
1.18 beperkt kwetsbaar object
- verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen/woonschepen/woonwagens per hectare, en dienst- en bedrijfswoningen van derden.
- Kantoorgebouwen, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt.
- Hotels en restaurants, voorzover zijn niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt.
- Winkels, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt.
- Sporthallen, zwembaden en kampeerterreinen.
- Sport- en kampeerterreinen en terreinen voor recreatieve doeleinden, voorzover zij niet als kwetsbar object kunnen worden aangemerkt.
- Bedrijfsgebouwen, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt.
- Objecten die met bovenstaande gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn.
- Objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of electriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen dat ongeval.
1.19 beschermd stadsbeeld
stadsbeelden die overeenkomstig de bepalingen van de gemeentelijke monumentenverordening zijn aangewezen als beschermde stadsbeelden en waarvan een kaart met daarop aangegeven de begrenzing van het te beschermen gebied is opgenomen in het gemeentelijk monumentenregister Nijmegen.
1.20 beschermd stadsgezicht
stadgezicht dat ingevolge artikel 35 van de Monumentenwet is aangewezen, met ingang van de datum van publicatie van die aanwijzing in de Nederlandse Staatscourant.
1.21 bestaand
- a. bestaande bouwwerken: een legaal bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning;
- b. bestaand gebruik: het legale gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.22 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.23 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.24 BEVI-bedrijf
bedrijf vallend onder de werkingssfeer van artikel 2 lid 1 a tot en met f van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen.
1.25 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
1.26 bijgebouw
een vrijstaand, in functioneel en bouwkundig opzicht aan het hoofdgebouw ondergeschikt gebouw op hetzelfde bouwperceel dat op de grond staat en alleen bedoeld en ingericht is ten behoeve van (huishoudelijke) berging, hobby- en/of stallingruimte.
1.27 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.28 bouwhistorisch onderzoek
in een schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouw-, verbouwings- en gebruiksgeschiedenis en bouwhistorische kwaliteit van een monument in de vorm van een bouwhistorische inventarisatie, -verkenning, -opname of -ontleding, uitgevoerd overeenkomstig de “Richtlijnen Bouwhistorisch Onderzoek”.
1.29 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.30 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.31 bouwmarkt
een geheel of gedeeltelijk overdekt detailhandelsbedrijf met een overdekt verkoopvloeroppervlak van minimaal 1.000 m2, waarop een volledig of nagenoeg volledig assortiment van bouw- en doe-het-zelf producten uit voorraad wordt aangeboden.
1.32 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.33 bouwperceelsgrens
een grens van een bouwperceel.
1.34 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.35 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.36 cultuur en ontspanning
voorzieningen gericht op cultuur en ontspanning, zoals een atelier, bioscoop, bowlingbaan, creativiteitscentrum, dansschool, museum, muziekschool, muziektheater, sauna, speelautomatenhal, theater en wellness. Prositutie, raamprostitutie/raamexploitatie of seksinrichting is uitgesloten. Een casino is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'casino'.
1.37 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van het bieden van gelegenheid om gekochte etenswaren ter plaatse te nuttigen. Onder detailhandel wordt niet verstaan detailhandel in volumineuze goederen.
1.38 detailhandel in volumineuze goederen
detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals: verkoop van auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens, meubels en woninginrichting en sanitair.
1.39 dienstverlenend bedrijf
een bedrijf met een uitsluitend of in hoofdzaak dienstverlenende of verzorgende taak al dan niet met een baliefunctie, zoals: uitzendbureaus, reisbureaus, wasserettes, kapsalons, bijkantoren van banken en van sociaal-culturele instellingen, postagentschappen, telefoon-, internet-, telegraaf- en telexdiensten, snelfoto-ontwikkel- en copyshops, videotheken, autorijscholen en dergelijke.
1.40 erf
de gronden met een woonbestemming gelegen binnen het bouwperceel maar buiten het bouwvlak.
1.41 escortbedrijf
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend (escortservices, bemiddelingsbureaus, overige).
1.42 evenement
evenement zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Nijmegen (APV).
1.43 gebieden met een hoge archeologische verwachting
deze gebieden onderscheiden zich vanwege een hoge tot zeer hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten.
1.44 gebieden van zeer grote archeologische waarde
voor deze gebieden staat het vast dat zich archeologische resten in de bodem bevinden.
1.45 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.46 geluidsgevoelige functies
geluidsgevoelige functies als bedoeld in de Wet geluidhinder, te weten:
geluidsgevoelige gebouwen
- a. woningen;
- b. andere geluidsgevoelige gebouwen:
- 1. onderwijsgebouwen;
- 2. ziekenhuizen;
- 3. verpleeghuizen;
- 4. verzorgingstehuizen;
- 5. psychiatrische inrichtingen;
- 6. kinderdagverblijven.
geluidsgevoelige terreinen
- I. een standplaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Huisvestingswet (woonwagen);
- II. ligplaats in het water, bestemd om door een woonschip te worden ingenomen.
1.47 gevelbreedte
de breedte van de gevel waar tegenaan wordt gebouwd.
1.48 hoekovergang
een aan- of uitbouw die buiten de gevelbreedten van het hoofdgebouw wordt gerealiseerd en die een verbinding vormt tussen een aan- of uitbouw aan de voorgevel en een aan- en of uitbouw aan de zijgevel van het hoofdgebouw.
1.49 hoofdbebouwing
hoofdgebouw(en) inclusief aan- en/of uitbouwen.
1.50 hoofdgebouw(en)
gebouw of gebouwen, die op een bouwperceel door zijn aard, constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk(en) valt aan te merken.
1.51 huisvesting in verband met mantelzorg
huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning.
1.52 kantoor
een ruimte welke door de aard en indeling kennelijk is bestemd om uitsluitend of in hoofdzaak dienstig te zijn tot het verrichten van administratieve en/of ontwerptechnische arbeid, al dan niet met een ondergeschikte baliefunctie.
1.53 kwetsbaar object
- Woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde beperkt kwetsbare objecten.
- Gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, te weten:
- 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- 2. scholen;
- 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen.
- Gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
- 1. kantoorgebouwen waaronder begrepen bedrijfskantoren en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object;
- 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijke bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt, en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd.
- Kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
1.54 maatschappelijke voorzieningen
het openbaar bestuur, medische, sociale, educatieve en levensbeschouwelijke diensten, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen diensten, zoals: huisarts, apotheek, school, sportzaal, kinderdagverblijf, wijkcentrum, kerkgebouw, verzorgingstehuis, begeleid wonen met permanent aanwezige zorg (24-uurs zorg), uitvaartcentrum en bibliotheek.
1.55 mantelzorg
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.
1.56 omgevingsvergunning
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.57 ondergronds bouwwerk
- a. een (gedeelte van een) gebouw dat gelegen is onder het niveau van de begane grondvloer van dat gebouw, waarbij de hoogte van die begane grondvloer nergens hoger ligt dan 0,25 meter boven het aansluitende maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. een zelfstandig voor mensen toegankelijk bouwwerk waarvan de bovenkant nergens hoger is dan het maaiveld van het bouwperceel ter plaatse van dat bouwwerk.
1.58 ondergeschikte detailhandel
detailhandel waarbij de detailhandelsactiviteit een directe relatie heeft met de hoofdactiviteit maar daaraan ondergeschikt is.
1.59 ondergeschikte kantoren
kantoren waarbij het kantoor een directe relatie heeft met de hoofdactiviteit maar daaraan ondergeschikt is.
1.60 ondersteunende horeca
horeca waarbij de horeca-activiteit ondersteunend is aan de hoofdactiviteit maar daaraan ondergeschikt is.
1.61 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.62 overkapping
een op de grond staand, plat afgedekt bouwwerk, bestaande uit ten minste een dak, niet zijnde een gebouw.
1.63 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.64 perceelsgrens
de grens van een bouwperceel.
1.65 permanente bewoning
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf door dezelfde persoon.
1.66 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waar de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.67 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.
1.68 raamprostitutie
een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prostitué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen.
1.69 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijk gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde dan wel onderkomen, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al of niet in combinatie met elkaar.
1.70 straatprostitutie
het op straat door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot seksuele handelingen te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.
1.71 uitbouw
een op de grond staand en aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat een vergroting betreft van een in het gebouw gelegen ruimte.
1.72 voorgevellijn
de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde ervan.
1.73 wadi
voorziening voor de infiltratie van regenwater. Een wadi is een laagte waarin het regenwater zich kan verzamelen en in de bodem kan infiltreren.
1.74 werk
een werk, geen bouwwerk zijnde.
1.75 wonen
de huisvesting van één of meerdere personen in een gebouw, niet zijnde een woonwagen of woonboot.
1.76 woning
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een of meer personen.
1.77 zeer kwetsbaar object
een object dat bestemd is voor groepen beperkt zelfredzame personen. Van beperkte zelfredzaamheid is sprake wanneer personen in geval van een calamiteit niet in staat zijn zichzelf zonder hulp van buitenaf in veiligheid te brengen, zoals kinderen, ouderen, gehandicapten en gedetineerden. Voorbeelden van zeer kwetsbare objecten zijn grote zorgcomplexen, ziekenhuizen, detentiecentra, peuterspeelzalen, kinderdagverblijven, basisscholen en begeleid wonen met 24-uurs zorg.
1.78 zorgwonen
de huisvesting van één of meerdere personen in een gebouw, niet zijnde een woonwagen of woonboot, waarbij met behulp van zorg/ondersteuning door derden, zelfstandig gewoond wordt.
1.79 zorgwoning
een woning in een wooncomplex die bedoeld is voor mensen die uitsluitend met behulp van zorg/ondersteuning door derden zelfstandig kunnen wonen. Het betreft daarbij een woning die geschikt is voor rollatorgebruik dan wel voor rolstoelgebruik. In het wooncomplex zijn extra voorzieningen aanwezig, zoals een ontmoetingsruimte.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand van een gebouw tot een zijdelingse perceelsgrens
de afstand gemeten vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrens.
2.2 de afstanden tussen lijnen
afstanden tussen lijnen worden gemeten van het hart van de ene lijn tot het hart van de andere lijn.
2.3 de bedrijfsvloeroppervlakte
de totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle op een bouwperceel aanwezige bebouwing, boven en onder peil, ten dienste van één bepaalde binnen een bestemming toegestane activiteit/functie.
2.4 de diepte van een bouwwerk, niet zijnde een hoofdgebouw
de afstand gemeten vanaf het verste punt van het bouwwerk loodrecht op de gevel waartegen het bouwwerk wordt aangebouwd.
2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, lichtkoepels, dakkapellen, lucht- en liftkokers, (brand)trappen, zonnepanelen, andere technische ruimten en/of technische constructies, hekwerken, luifels, balkons en antennes.
2.6 de bouwhoogte van een dakopbouw
vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.
2.7 de bouwhoogte van een kap
vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.
2.8 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.9 gevellijn
de plaats vanaf waar de bouw- en goothoogte van het aangrenzende maatvoeringsvlak wordt gemeten.
2.10 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, lichtkoepels, dakkapellen, lucht- en liftkokers, (brand)trappen, zonnepanelen, andere technische ruimten en/of technische constructies, hekwerken, luifels, balkons en antennes.
Voor de meest voorkomende dakvormen bij woningen is in onderstaande schetsjes aangegeven waar de goothoogte wordt bepaald. Daarbij geldt dat voorzover het gaat om een bestaand zadeldak deze niet mag worden uitgebouwd tot een afgetopte dakvorm.
2.11 de hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.12 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.13 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.14 het bebouwde oppervlakte
de buitenwerks gemeten oppervlakte van de verticale projectie van alle in een nader aan te geven gebied aanwezige, al dan niet ondergrondse, bouwwerken, met uitzondering van ondergeschikte bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals pompputten, luifels en balkons.
2.15 het bebouwingspercentage
het percentage dat de oppervlakte van (een gedeelte van) het bouwvlak aangeeft dat binnen de aanduiding 'bouwvlak' maximaal mag worden bebouwd. Dit percentage geldt voor elk afzonderlijk bouwperceel.
2.16 het peil
de plaats vanwaar in het kader van dit bestemmingsplan de hoogte wordt gemeten als bedoeld “bouw- en goothoogte” en als volgt bepaald:
- a. voor bouwwerken boven het maaiveld, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een (al dan niet openbare) weg grenst: de hoogte van de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor bouwwerken boven het maaiveld, waarvan de hoofdtoegang niet onmiddellijk aan de hiervoor bedoelde weg grenst: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
- c. voor bouwwerken onder het maaiveld, het peil van het bijbehorende bovengrondse hoofdgebouw;
- d. voor drijvende bouwwerken: de waterlijn;
- e. in de andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
2.17 het (bruto) verkoopvloeroppervlak
de totale oppervlakte van de voor publiek toegankelijke ruimten, etalages en ruimten achter toonbanken.
2.18 het vloeroppervlak
de totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle ruimten ondergronds, op de begane grond, de verdiepingen, de zolder en de bijbehorende aan- en uitbouwen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd - 3
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, bedrijven, kantoren, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen, met dien verstande dat nieuwe geluidsgevoelige functies alleen zijn toegestaan voor zover voldaan wordt aan de Wet geluidhinder;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' tevens voor detailhandel, met uitzondering van een supermarkt;
- c. bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen;
- d. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Gemengd - 4
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, bedrijven, kantoren, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen, met dien verstande dat nieuwe geluidsgevoelige functies alleen zijn toegestaan voor zover voldaan wordt aan de Wet geluidhinder;
- b. bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen;
- c. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Tuin
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen en groenvoorzieningen;
- b. gebouwen en overkappingen behorend bij het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw(en);
- c. ondergeschikte bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, zoals (brand)trappen, keldertoegangen, koekoeken, luifels en balkons, ten behoeve van het aangrenzende hoofdgebouw in de naastgelegen bestemming;
- d. verhardingen, toegangswegen en parkeervoorzieningen behorend bij het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw(en);
- e. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Het totale oppervlak van ongebouwde parkeervoorzieningen mag:
- a. indien de aangrenzende gronden binnen het bouwperceel bestemd zijn tot een woonfunctie, niet meer dan 50% van de tot “Tuin” bestemde gronden bedragen;
Artikel 6 Waarde - Archeologie 3
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden (gebieden van zeer grote archeologische waarde).
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
de bestemming Waarde - Archeologie 3 als bedoeld in lid 6.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek of anderszins is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn en niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Beeldende kunst
Het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, ten behoeve van beeldende kunst is binnen alle bestemmingen toegestaan tot een maximum bouwhoogte van 15 meter, met dien verstande dat de regels van de dubbelbestemmingen en algemene aanduidingsregels onverkort van toepassing zijn.
8.2 (Bouw)werken ten algemenen nutte
Het oprichten van bouwwerken ten algemenen nutte, zoals: transformatorhuisjes, schakelhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations, straatmeubilair, infiltratievoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van koude- en warmteopslag, wachthuisjes voor verkeers- en parkeerdiensten en schuilgelegenheden, is binnen alle bestemmingen toegestaan, met dien verstande dat:
- a. de inhoud van elk gebouw niet meer mag bedragen dan 50 m³;
- b. de oppervlakte van elke overkapping niet meer mag bedragen dan 20 m²;
- c. de goothoogte van gebouwen niet meer dan 3 meter mag bedragen en de bouwhoogte van gebouwen niet meer dan 5 meter mag bedragen;
- d. de bouwhoogte van overkappingen niet meer dan 3 meter mag bedragen;
- e. voor de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, de bouwregels van de geldende bestemming van toepassing zijn;
- f. de regels van de dubbelbestemmingen en algemene aanduidingsregels onverkort van toepassing zijn.
8.3 Ondergronds bouwen
Bouwen onder peil ten behoeve van de bestemming is toegestaan, met dien verstande dat:
- a. bouwen onder peil is toegestaan binnen de aanduiding 'bouwvlak' ten behoeve van op de begane grond toegestane functies;
- b. bouwen onder peil is toegestaan binnen de aanduiding 'bouwvlak' ten behoeve van ondergrondse parkeervoorzieningen;
- c. bouwen onder peil binnen de bestemming Tuin is toegestaan, mits grenzend aan het hoofdgebouw met een maximum diepte van 1,5 meter dan wel tot zover als de bestaande bovengrondse aan- of uitbouw reikt;
- d. bouwen onder peil ten behoeve van een woning binnen de bestemming [Gemengd- 3] is tevens buiten de aanduiding 'bouwvlak' toegestaan, mits grenzend aan de woning met een maximum diepte van 3 meter achter de achtergevelrooilijn dan wel tot zover als de bestaande bovengrondse aan- of uitbouw reikt;
- e. bouwen onder peil ten behoeve van een woning binnen de bestemming [Gemengd-3] is tevens buiten de aanduiding 'bouwvlak' toegestaan, mits grenzend aan de woning met een maximum diepte van 1,5 meter voor de voorgevellijn danwel tot zover als de bestaande aan- of uitbouw reikt;
- f. bouwen onder peil ten behoeve van bouwwerken ten algemenen nutte zoals bedoeld in artikel 8.2 is toegestaan;
- g. de regels van de dubbelbestemming en algemene aanduidingsregels onverkort van toepassing zijn.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten
9.2 Evenementen
Evenementen zijn binnen alle bestemmingen toegestaan, mits hiervoor vergunning is verleend op grond van de Algemeen Plaatselijke Verordening.
9.3 Ondersteunende horeca
In gebouwen die ingevolge deze regels gebruikt mogen worden voor cultuur en ontspanning, detailhandel, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen, recreatie en/of sport, en niet voor horeca, is ondersteunende horeca onder de volgende voorwaarden toegestaan:
- a. de horeca-activiteit is ondergeschikt aan de hoofdactiviteit;
- b. de openingstijden van de horeca-activiteit zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdactiviteit;
- c. de toegang tot de horeca-activiteit is uitsluitend via die van de hoofdactiviteit, er is dus geen aparte ingang;
- d. er is in het pand vrij toegankelijke sanitaire ruimte;
- e. voor de horeca-activiteit mag geen aparte reclame worden gemaakt;
- f. van het totale vloeroppervlak van een food-detailhandelsbedrijf mag maximaal 20 m2 en niet meer dan 25% van het totale verkoopvloeroppervlak aan ondersteunende horeca worden besteed, mits binnen een afstand van 50 meter aan weerszijden van het pand zich geen andere zaak bevindt met ondersteunende of reguliere horeca;
- g. van het totale vloeroppervlak van een non-food detailhandelsbedrijf mag maximaal 50 m2 en niet meer dan 25% van het totale verkoopvloeroppervlak aan ondersteunende horeca worden besteed, mits binnen een afstand van 50 meter aan weerszijden van het pand zich geen andere zaak bevindt met ondersteunende of reguliere horeca;
- h. van het totale vloeroppervlak van een maatschappelijke voorziening mag maximaal 10% aan ondersteunende horeca worden besteed;
De gehanteerde oppervlaktematen betreffen de totale oppervlakte ten dienste van de ondersteunende horecafunctie, niet inbegrepen de daarbij behorende ruimten als opslag, keuken- en toiletruimten.
9.4 Seksinrichting of escortbedrijf
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van dit plan, voor zover het een in beperkte mate afwijking van de maatvoering betreft, noodzakelijk om het bouwwerk zodanig te laten aansluiten op een bestaande, legale situatie dat dit vanuit architectonisch en/of bouwkundig opzicht een verbetering is.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Parkeerregels
11.2 Voorrangsregeling bestemmingen
Bij toepassing van de bestemmingen uit Hoofdstuk 2 geldt, indien op deze gronden een (enkelvoudige) bestemming samenvalt met een dubbelbestemming, primair het bepaalde met betrekking tot de dubbelbestemming.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
12.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Nijmegen West - 3 (Schependomlaan 61-63)'.
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten (Model Nijmegen)
Staat van bedrijfsactviteiten
05 | Visserij, kweken van vis en schaaldieren | Cat | Milieu- aspect | ||
0502 | Kweken van vis en schaaldieren | 3.1 | G-GE30 | ||
15 | Industrie Vervaardiging van voedingsmiddelen en dranken | Cat | Milieu- aspect | ||
1511 | Slachterijen (geen pluimveeslachterijen) | 3.2 | G-GE100 | ||
1513.1 | Vervaardiging van snacks en kant-en-klaar-maaltijden | 3.1 | G-GE50 | ||
1513.2 | Vervaardiging van vleeswaren (geen snacks) en overige vleesverwerking | 3.1 | G-GE50 | ||
1551 | Melkproductenfabrieken v.c. < 55.000 t/j | 3.2 | G100 | ||
Melkproductenfabrieken v.c. > 55.000 t/j | 4.2 | G100 | |||
1552 | Bereiding van consumptie-ijs p.o. = 200 m2 | 2 | G30 | ||
Bereiding van consumptie-ijs p.o. > 200 m2 | 3.2 | G100 | |||
1561 | Vervaardiging van meel (geen zetmeel)< 500 t/u | 4.1 | G200 | ||
Vervaardiging van meel (geen zetmeel)= 500 t/u | 4.2 | G300 | |||
1562 | Vervaardiging van zetmeel < 10 t/u | 4.1 | G-GE200 | ||
Vervaardiging van zetmeel = 10 t/u | 4.2 | G-GE300 | |||
1571 | Vervaardiging van veevoeder (mengvoeder) < 100 t/u | 4.1 | G-GE200 | ||
Vervaardiging van veevoeder (mengvoeder) = 100 t/u | 4.2 | G-GE300 | |||
1572 | Vervaardiging van voer voor huisdieren | 4.1 | G-GE200 | ||
1581 | Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen: v.c. < 2.500 kg meel/week | 2 | G-GE30 | ||
Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen: v.c. = 2.500 kg meel/week | 3.2 | G-GE100 | |||
1582 | Banketfabrieken en vervaardiging van beschuit en biscuit | 3.2 | G-GE100 | ||
1584.2 | Vervaardiging van chocolade en suikerwerk p.o. = 200 m2 | 2 | G-GE30 | ||
Vervaardiging van chocolade en suikerwerk p.o. < 2.000 m2 | 3.2 | GE100 | |||
Vervaardiging van chocolade en suikerwerk p.o. > 2.000 m2 | 5.1 | GE500 | |||
1585 | Vervaardiging van deegwaren | 3.1 | GE50 | ||
1589 | Vervaardiging van overige voedingsmiddelen n.e.g. | 4.1 | GE200 | ||
1591 | Distilleerderijen en likeurstokerijen | 4.2 | GE300 | ||
1596 | Bierbrouwerijen | 4.2 | GE300 | ||
17 | Vervaardiging van textiel en textielproducten | Cat | Milieu- aspect | ||
1771 | Vervaardiging van gebreide en gehaakte kousen en sokken | 3.1 | G50 | ||
1772 | Vervaardiging van gebreide en gehaakte truien, vesten en pullovers | 3.1 | G50 | ||
18 | Vervaardiging van kleding; bereiden en verven van bont | Cat | Milieu- aspect | ||
1822 | Vervaardiging van bovenkleding (geen werkkleding en kleding van leer) | 2 | G30 | ||
1823 | Vervaardiging van onder- en nachtkleding | 2 | G30 | ||
1824 | Vervaardiging van overige kleding en -toebehoren n.e.g. | 2 | G30 | ||
20 | Houtindustrie en vervaardiging van artikelen van hout, kurk, riet e.d. | Cat | Milieu- aspect | ||
2020 | Vervaardiging van fineer en plaatmaterialen | 3.2 | G-GE100 | ||
2030.2 | Vervaardiging van overig timmerwerk | 3.2 | G100 | ||
21 | Vervaardiging van papier, karton en papier- en kartonwaren; uitgeverijen en drukkerijen e.d. | Cat | Milieu- aspect | ||
2112.1 | Vervaardiging van grafisch papier en karton < 3 t/u | 3.1 | G-GE-S50 | ||
Vervaardiging van grafisch papier en karton 3 - 15 t/u | 4.1 | G200 | |||
Vervaardiging van grafisch papier en karton > 15 t/u | 4.2 | G300 | |||
2121.1 | Vervaardiging van verpakkingsmiddelen van papier en karton | 3.2 | G100 | ||
2123 | Vervaardiging van kantoorbenodigdheden van papier | 3.2 | G100 | ||
2125 | Vervaardiging van overige papier- en kartonwaren | 3.2 | G100 | ||
22 | Uitgeverijen, drukkerijen en reproductie van opgenomen media | Cat | Milieu- aspect | ||
2222.1 | Drukkerijen van boeken e.d. | 3.2 | G100 | ||
2222.2 | Drukkerijen van tijdschriften | 3.2 | G100 | ||
2222.3 | Drukkerijen van reclame | 3.2 | G100 | ||
2222.5 | Drukkerijen van formulieren | 3.2 | G100 | ||
2222.6 | Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen | 2 | G30 | ||
2223 | Grafische afwerking en binderijen | 1 | G10 | ||
2224 | Grafische reproductie en zetten | 2 | GE30 | ||
2225 | Overige activiteiten verwant aan de drukkerij | 2 | G-GE30 | ||
2231 | Reproductie van geluidsopnamen | 1 | G10 | ||
24 | Vervaardiging van chemische producten | Cat | Milieu- aspect | ||
2416 | Vervaardiging van kunststof in primaire vorm | 5.2 | GE700 | ||
2430 | Vervaardiging van verf, lak, vernis, inkt en mastiek | 4.2 | GE300 | ||
2442 | Formulering en afvullen geneesmiddelen | 3.1 | G-GE50 | ||
2466 | Chemische kantoorbenodigdheden fabrieken | 3.1 | G-GE50 | ||
Vervaardiging van overige chemische producten n.e.g. | 4.1 | G-GE200 | |||
25 | Vervaardiging van producten van rubber en kunststof | Cat | Milieu- aspect | ||
2522 | Productie van verpakkingsmateriaal en assemblage kunststofbouwmaterialen | 3.1 | G-GE50 | ||
Kunststofverwerkende bedrijven zonder fenolharsen | 4.1 | GE200 | |||
Kunststofverwerkende bedrijven met fenolharsen | 4.2 | GE300 | |||
2524 | Vervaardiging van overige producten van kunststof | 4.1 | GE200 | ||
26 | Vervaardiging van glas, aardewerk, cement-, kalk- en gipsproducten | Cat | Milieu- aspect | ||
2612 | Vormen en bewerken van vlakglas | 3.1 | G50 | ||
2613 | Vervaardiging van holglas | 3.2 | G100 | ||
2621 | Vervaardiging van huishoudelijk/sieraardewerk, Elektrische ovens < 40 kW | 2 | G30 | ||
Vervaardiging van huishoudelijk/sieraardewerk, Elektrische ovens = 40 kW | 3.2 | G100 | |||
2661.1 | Vervaardiging van producten van beton voor de bouw | 5.2 | G700 | ||
2663 | Vervaardiging van stortklare beton p.c. < 100 t/d | 3.2 | G100 | ||
Vervaardiging van stortklare beton p.c. > 100 t/d | 4.2 | G300 | |||
2670 | Natuursteenbewerking, zonder breken zeven en drogen, p.o. = 2.000 m2 | 3.1 | G50 | ||
Natuursteenbewerking, zonder breken zeven en drogen, p.o. > 2.000 m2 | 3.2 | G100 | |||
27 | Vervaardiging van metalen in primaire vorm en van producten van metaal | Cat | Milieu- aspect | ||
2710 | Vervaardiging van ijzer, staal en ferro-legeringen(EGKS) p.c. < 1.000t/j | 5.2 | G-GE700 | ||
2751 | Gieten van ijzer p.c. < 4.000 t/j | 4.2 | G300 | ||
2754 | Gieten van overige non-ferrometalen | 4.2 | G300 | ||
28 | Vervaardiging van producten van metaal (geen machines en transportmiddelen) | Cat | Milieu- aspect | ||
2811 | Vervaardiging van metalen constructiewerken gesloten gebouw p.o.= 200 m2 | 3.1 | G50 | ||
Vervaardiging van metalen constructiewerken gesloten gebouw p.o.> 200 m2 | 3.2 | G100 | |||
2812 | Vervaardiging van metalen ramen, deuren en kozijnen, p.o.= 200 m2 | 3.1 | G50 | ||
Vervaardiging van metalen ramen, deuren en kozijnen, p.o.> 200 m2 | 3.2 | G100 | |||
2851 | Oppervlaktebehandeling, Algemeen | 3.2 | G100 | ||
Oppervlaktebehandeling, Lakken, moffelen en emailleren | 3.2 | G-GE100 | |||
2852 | Overige metaalbewerking, p.o.= 200 m2 | 3.1 | G50 | ||
Overige metaalbewerking, p.o.> 200 m2 | 3.2 | G100 | |||
2863 | Vervaardiging van hang- en sluitwerk | 3.2 | G100 | ||
2875 | Vervaardiging van overige producten van metaal n.e.g. p.o.= 200 m2 | 3.1 | G50 | ||
Vervaardiging van overige producten van metaal n.e.g. p.o.> 200 m2 | 3.2 | G100 | |||
29 | Vervaardiging van machines en apparaten | Cat | Milieu- aspect | ||
2911 | Vervaardiging en revisie van motoren en turbines (geen motoren voor vliegtuigen, motorvoertuigen en -fietsen) p.o. > 2.000 m2 | 4.1 | G200 | ||
2921 | Vervaardiging van industriële ovens en branders, p.o. > 2.000 m2 | 4.1 | G200 | ||
2922 | Vervaardiging van hijs-, hef- en andere transportwerktuigen, p.o. > 2.000 m2 | 4.1 | G200 | ||
2932 | Vervaardiging van landbouwmachines en -werktuigen (geen tractoren), p.o. > 2.000 m2 | 4.1 | G200 | ||
2955 | Vervaardiging van machines en apparaten voor de productie van papier, karton en papier- en kartonwaren, p.o. 2.000 m2 | 4.1 | G200 | ||
2956 | Vervaardiging van overige machines en apparaten n.e.g. voor specifieke industriële activiteiten, p.o. > 2.000 m2 | 4.1 | G200 | ||
30 | Vervaardiging van elektrische en optische apparaten en instrumenten | Cat | Milieu- aspect | ||
3002 | Vervaardiging van computers | 2 | G-GE30 | ||
31 | Vervaardiging van overige elektrische machines, apparaten en benodigdheden | Cat | Milieu- aspect | ||
3110 | Vervaardiging van elektromotoren en elektrische generatoren en transformatoren | 4.1 | G-GE200 | ||
3130 | Vervaardiging van geïsoleerde kabel en draad | 4.1 | G200 | ||
3162 | Vervaardiging van koolelektroden | 6 | GE1500 | ||
32 | Vervaardiging van audio-, video- en telecommunicatieapparaten en benodigdheden | Cat | Milieu- aspect | ||
3210 | Vervaardiging van elektronische componenten | 3.1 | G50 | ||
3220 | Vervaardiging van zendapparaten voor televisie en radio en van apparaten voor lijntelefonie en -telegrafie | 3.1 | G50 | ||
33 | Vervaardiging van medische apparaten en instrumenten, orthopedische artikelen e.d., precisie- en optische instrumenten en uurwerken | Cat | Milieu- aspect | ||
3310.1 | Tandtechnische bedrijven | 2 | G-GE30 | ||
3310.2 | Vervaardiging van medische apparaten en instrumenten en overige orthopedische en protheseartikelen | 2 | G-GE30 | ||
3320 | Vervaardiging van meet-, regel- en controleapparaten (niet voor de bewaking van industriële processen) | 2 | G30 | ||
3350 | Vervaardiging van uurwerken | 2 | G30 | ||
34 | Vervaardiging van transportmiddelen | Cat | Milieu- aspect | ||
3420.1 | Carrosseriebouw | 4 | G200 | ||
3420.2 | Vervaardiging van aanhangwagens en opleggers | 4 | G200 | ||
35 | Vervaardiging van transportmiddelen (geen auto's, aanhangwagens en opleggers) | Cat | Milieu- aspect | ||
3511 | Nieuwbouw en reparatie van metalen schepen > 25 m1, baggermaterieel, booreilanden e.d. | 5.1 | G500 | ||
3512 | Nieuwbouw en reparatie van sport- en recreatievaartuigen, metaal < 25 m1 | 4.1 | G200 | ||
3542 | Vervaardiging van fietsen | 3.2 | G100 | ||
3543 | Vervaardiging van invalidenwagens | 3.2 | G100 | ||
3550 | Vervaardiging van overige transportmiddelen n.e.g. | 3.2 | G100 | ||
36 | Vervaardiging van meubels; vervaardiging van overige goederen n.e.g. | Cat | Milieu- aspect | ||
3611 | Vervaardiging van zitmeubels | 3.2 | G100 | ||
3612.1 | Interieurbouw | 3.2 | G100 | ||
3612.2 | Vervaardiging van bedrijfsmeubels | 3.2 | G100 | ||
3615 | Vervaardiging van matrassen | 3.2 | G100 | ||
3622 | Vervaardiging van sieraden e.d. (geen imitatiesieraden) | 2 | GE30 | ||
3630 | Vervaardiging van muziekinstrumenten | 2 | G-GE30 | ||
3663.1 | Sociale werkvoorziening | 2 | G-GE30 | ||
3663.2 | Vervaardiging van overige goederen n.e.g. | 3.1 | G50 | ||
37 | Voorbereiding tot recycling | Cat | Milieu- aspect | ||
3720 | Voorbereiding tot recycling van afval (geen metaalafval) | 4.2 | G300 | ||
40 | Productie en distributie van elektriciteit, aardgas en water | Cat | Milieu- aspect | ||
4000.1 | Centrale productie van elektriciteit (olie/gas) > 75 MW | 5.1 | G500 | ||
4000.2 | Decentrale productie van elektriciteit, stoom en warm water | 5.1 | G500 | ||
4000.3 | Distributie van elektriciteit, aardgas, stoom en warm water | 4.2 | G300 | ||
41 | Winning en distributie van water | Cat | Milieu- aspect | ||
4100 | Winning en distributie van water | 3.1 | G50 | ||
45 | Bouwnijverheid | Cat | Milieu- aspect | ||
4511.1 | Slopen van bouwwerken b.o. < 2000 m2 | 3.1 | G50 | ||
Slopen van bouwwerken b.o. > 2000 m2 | 3.2 | G100 | |||
4511.2 | Grondverzet b.o. < 2000 m2 | 3.1 | G50 | ||
Grondverzet b.o. > 2000 m2 | 3.2 | G100 | |||
4521.1 | Algemene burgerlijke en utiliteitsbouw < 2000 m2 | 3.1 | G50 | ||
Algemene burgerlijke en utiliteitsbouw > 2000 m2 | 3.2 | G100 | |||
4521.3 | Leggen van kabels en buizen < 2000 m2 | 3.1 | G50 | ||
Leggen van kabels en buizen > 2000 m2 | 3.2 | G100 | |||
4522 | Dakdekken en bouwen van dakconstructies < 2000 m2 | 3.1 | G50 | ||
Dakdekken en bouwen van dakconstructies > 2000 m2 | 3.2 | G100 | |||
4523.1 | Aanleggen van wegen, luchthavens, spoorwegen en sportterreinen < 2000 m2 | 3.1 | G50 | ||
Aanleggen van wegen, luchthavens, spoorwegen en sportterreinen > 2000 m2 | 3.1 | G50 | |||
4523.2 | Stratenmaken < 2000 m2 | 3.1 | G50 | ||
Stratenmaken > 2000 m2 | 3.2 | G100 | |||
4525.1 | Heien en andere funderingswerkzaamheden < 2000 m2 | 3.1 | G50 | ||
Heien en andere funderingswerkzaamheden > 2000 m2 | 3.2 | G100 | |||
4525.2 | Vlechten van betonstaal < 2000 m2 | 3.1 | G50 | ||
Vlechten van betonstaal > 2000 m2 | 3.2 | G100 | |||
4525.4 | Overige gespecialiseerde werkzaamheden in de bouw n.e.g. < 2000 m2 | 3.1 | G50 | ||
Overige gespecialiseerde werkzaamheden in de bouw n.e.g. > 2000 m2 | 3.2 | G100 | |||
4531 | Elektrotechnische bouwinstallatie < 2000 m2 | 3.1 | G50 | ||
Elektrotechnische bouwinstallatie > 2000 m2 | 3.2 | G100 | |||
4532 | Isolatiewerkzaamheden < 2000 m2 | 3.1 | G50 | ||
Isolatiewerkzaamheden > 2000 m2 | 3.2 | G100 | |||
4533.1 | Loodgieters-, fitterswerk; installatie van sanitair < 2000 m2 | 3.1 | G50 | ||
Loodgieters-, fitterswerk; installatie van sanitair > 2000 m2 | 3.2 | G100 | |||
4533.2 | Installatie centrale verwarmings-/luchtbehandelingsapparaten < 2000 m2 | 3.1 | G50 | ||
Installatie centrale verwarmings-/luchtbehandelingsapparaten > 2000 m2 | 3.2 | G100 | |||
4534 | Overige bouwinstallatie < 2000 m2 | 3.1 | G50 | ||
Overige bouwinstallatie > 2000 m2 | 3.2 | G100 | |||
4541 | Stukadoren < 2000 m2 | 3.1 | G50 | ||
Stukadoren > 2000 m2 | 3.2 | G100 | |||
4542 | Timmeren < 2000 m2 | 3.1 | G50 | ||
Timmeren > 2000 m2 | 3.2 | G100 | |||
4544 | Schilderen en glaszetten < 2000 m2 | 3.1 | G50 | ||
Schilderen en glaszetten > 2000 m2 | 3.2 | G100 | |||
4545 | Overige afwerking van gebouwen < 2000 m2 | 3.1 | G50 | ||
Overige afwerking van gebouwen > 2000 m2 | 3.2 | G100 | |||
50 | Reparatie van consumentenartikelen en handel | Cat | Milieu- aspect | ||
5020.1 | Auto-onderdelenservicebedrijven | 2 | G30 | ||
5020.2 | Bandenservicebedrijven | 2 | G30 | ||
5020.3 | Reparatie van specifieke auto-onderdelen | 2 | G30 | ||
5020.4 | Carrosserieherstel | 3.2 | G100 | ||
5020.5 | Overig onderhoud en slepen van auto's | 2 | G30 | ||
5030.1 | Groothandel en handelsbemiddeling in auto-onderdelen en -accessoires | 2 | G30 | ||
5030.2 | Groothandel en handelsbemiddeling in banden | 2 | G30 | ||
5040.1 | Groothandel en handelsbemiddeling in motorfietsen en onderdelen en accessoires daarvan | 2 | G30 | ||
51 | Groothandel en handelsbemiddeling (niet in auto's en motorfietsen) | Cat | Milieu-aspect | ||
5121.5 | Groothandel in veevoeder (geen ruw-, meng- en krachtvoeder) < 500 t/u | 3.1 | G50 | ||
Groothandel in veevoeder (geen ruw-, meng- en krachtvoeder) > 500 t/u | 4.2 | G300 | |||
5121.8 | Groothandel in overige akkerbouwproducten < 500 t/u | 3.1 | G50 | ||
Groothandel in overige akkerbouwproducten > 500 t/u | 4.2 | G300 | |||
5122 | Groothandel in bloemen en planten | 2 | G30 | ||
5123.1 | Groothandel in levend vee | 3.2 | G100 | ||
5123.2 | Groothandel in huisdieren, siervissen, siervogels en wilde dieren | 3.2 | G100 | ||
5124.1 | Groothandel in huiden en vellen | 3.1 | GE50 | ||
5131.1 | Groothandel in groenten en fruit | 3.1 | GV50 | ||
5132 | Groothandel in vlees/vleeswaren, pluimvee, wild/gevogelte (niet levend) | 3.1 | GV50 | ||
5133.1 | Groothandel in zuivelproducten, spijsoliën en -vetten | 3.1 | GV50 | ||
5134 | Groothandel in dranken | 2 | G30 | ||
5136 | Groothandel in suiker, chocolade en suikerwerk | 2 | G30 | ||
5137 | Groothandel in koffie/thee/cacao/specerijen (geen ruwe tropische producten) | 2 | G30 | ||
5138.1 | Groothandel in snacks | 2 | G30 | ||
5138.3 | Gespecialiseerde groothandel in overige voedings-/genotmiddelen n.e.g. | 2 | G30 | ||
5139 | Groothandel in voedings- en genotmiddelen algemeen assortiment | 2 | G30 | ||
5142.1 | Groothandel in bovenkleding | 2 | G30 | ||
5142.3 | Groothandel in onderkleding | 2 | G30 | ||
5142.6 | Groothandel in textielwaren algemeen assortiment | 2 | G30 | ||
5143.2 | Groothandel in audio- en videoapparaten | 2 | G30 | ||
5143.3 | Groothandel in beeld- en geluidsdragers | 2 | G30 | ||
5143.4 | Groothandel in verlichtingsartikelen | 2 | G30 | ||
5143.5 | Groothandel in overige elektrische huishoudelijke apparaten | 2 | G30 | ||
5146.2 | Groothandel in medische en tandheelkundige instrumenten, verpleeg- en orthopedische artikelen en laboratoriumbenodigdheden | 2 | G30 | ||
5147.1 | Groothandel in sportartikelen (geen watersportartikelen) | 2 | G30 | ||
5147.4 | Groothandel in speelgoed | 2 | G30 | ||
5147.5 | Groothandel in optische artikelen | 2 | G30 | ||
5147.8 | Groothandel in muziekinstrumenten | 2 | G30 | ||
5147.9 | Groothandel in huismeubilair | 2 | G30 | ||
5148.1 | Groothandel in woningtextiel en vloerbedekking | 2 | G30 | ||
5148.3 | Groothandel in papier- en kartonwaren (geen verpakkingsmateriaal) | 2 | G30 | ||
5148.4 | Groothandel in boeken, tijdschriften en ander drukwerk | 2 | G30 | ||
5148.5 | Groothandel in kantoor- en schoolbenodigdheden (geen schoolboeken, kantoormeubels en -machines) | 2 | G30 | ||
5148.6 | Groothandel in fietsen en bromfietsen | 2 | G30 | ||
5148.7 | Groothandel in overige non-food consumentenartikelen n.e.g. | 2 | G30 | ||
5151.2 | Groothandel in vloeibare en gasvormige brandstoffen o.c. < 100.000 m3 | 4.1 | GV200 | ||
Groothandel in vloeibare en gasvormige brandstoffen o.c. > 100.000 m3 | 5.1 | GV500 | |||
5151.3 | Groothandel in minerale olieproducten (geen brandstoffen) | 3.2 | GE100 | ||
5152.2 | Groothandel in ferrometalen en -halffabrikaten | 3.2 | G100 | ||
5152.3 | Groothandel in non-ferrometalen en -halffabrikaten | 3.2 | G100 | ||
5153.1 | Groothandel in hout en plaatmateriaal b.o. < 2000 m2 | 2 | G30 | ||
Groothandel in hout en plaatmateriaal b.o. > 2000 m2 | 3.1 | G50 | |||
5153.2 | Groothandel in verf en verfwaren b.o. < 2000 m2 | 2 | G30 | ||
Groothandel in verf en verfwaren b.o. > 2000 m2 | 3.1 | G50 | |||
5153.3 | Groothandel in vlakglas b.o. < 2000 m2 | 2 | G30 | ||
Groothandel in vlakglas b.o. > 2000 m2 | 3.1 | G50 | |||
5153.4 | Groothandel in zand en grind b.o. < 200 m2 | 2 | G30 | ||
Groothandel in zand en grind b.o. < 200 m2 | 3.2 | G100 | |||
5153.5 | Groothandel in tegels en plavuizen b.o. < 2000 m2 | 2 | G30 | ||
Groothandel in tegels en plavuizen b.o. > 2000 m2 | 3.1 | G50 | |||
5153.6 | Groothandel in sanitaire artikelen/installatiemateriaal b.o. < 2000 m2 | 2 | G30 | ||
Groothandel in sanitaire artikelen/installatiemateriaal b.o. > 2000 m2 | 3.1 | G50 | |||
5153.7 | Groothandel gespecialiseerd in overige bouwmaterialen b.o. < 2000 m2 | 2 | G30 | ||
Groothandel gespecialiseerd in overige bouwmaterialen b.o. > 2000 m2 | 3.1 | G50 | |||
5153.8 | Groothandel in bouwmaterialen algemeen assortiment b.o. < 2000 m2 | 2 | G30 | ||
Groothandel in bouwmaterialen algemeen assortiment b.o. > 2000 m2 | 3.1 | G50 | |||
5154.1 | Groothandel in ijzer- en metaalwaren b.o. < 2000 m2 | 2 | G30 | ||
Groothandel in ijzer- en metaalwaren b.o. < 2000 m2 | 3.1 | G50 | |||
5154.2 | Groothandel in verwarmingsapparaten b.o. < 2000 m2 | 2 | G30 | ||
Groothandel in verwarmingsapparaten b.o. < 2000 m2 | 3.1 | G50 | |||
5155.1 | Groothandel in chemische grondstoffen en chemicaliën voor industriële toepassing | 3.2 | GV100 | ||
5155.2 | Groothandel in bestrijdingsmiddelen en kunstmeststoffen | 2 | GR-S-G-GV100 | ||
5156.2 | Groothandel in papier en karton | 2 | G30 | ||
5157.1 | Groothandel in autosloopmateriaal b.o. < 1000 m2 | 3.1 | G50 | ||
Groothandel in autosloopmateriaal b.o. > 1000 m2 | 3.2 | G100 | |||
5157.2 | Groothandel in ijzer- en staalschroot en oude non-ferrometalen b.o. < 1000 m2 | 3.1 | G50 | ||
Groothandel in ijzer- en staalschroot en oude non-ferrometalen b.o. > 1000 m2 | 3.2 | G100 | |||
5157.3 | Groothandel in overige oude materialen en afvalstoffen b.o. < 1000 m2 | 3.1 | G50 | ||
Groothandel in overige oude materialen en afvalstoffen b.o. < 1000 m2 | 3.2 | G100 | |||
5161 | Groothandel in gereedschapswerktuigen | 3 | G50 | ||
5164.1 | Groothandel in computers en -randapparaten e.d. | 3.1 | G50 | ||
5164.3 | Groothandel in kantoormeubels | 3.1 | G50 | ||
5165.2 | Groothandel in machines voor de productie van voedings- en genotmiddelen (geen verpakkingsmachines) | 3.1 | G50 | ||
5165.3 | Groothandel in intern transportmaterieel | 3.1 | G50 | ||
5165.4 | Groothandel in machines en apparaten warmte-,koel- en vriestechniek | 3.1 | G50 | ||
5165.5 | Groothandel in verbrandingsmotoren, pompen en compressoren | 3.1 | G50 | ||
5165.6 | Groothandel in appendages, technische toebehoren e.d. | 3.1 | G50 | ||
5165.7 | Groothandel in elektromotoren, elektrotechnische en elektronische instrumenten, schakelkasten en ander installatiemateriaal | 3.1 | G50 | ||
5165.8 | Groothandel in meet- en regelapparaten | 3.1 | G50 | ||
5165.9 | Groothandel in overige machines en apparaten voor industrie/ handel | 3.1 | G50 | ||
5166 | Groothandel in landbouwmachines, -werktuigen en -tractoren | 3.1 | G50 | ||
5171.2 | Groothandel in scheepsbenodigdheden en visserijartikelen | 2 | G30 | ||
5171.3 | Groothandel in emballage | 2 | G30 | ||
5171.4 | Groothandel in vakbenodigdheden n.e.g. | 2 | G30 | ||
5171.5 | Overige gespecialiseerde groothandel n.e.g. | 2 | G30 | ||
5172.2 | Niet-gespecialiseerde groothandel in overige goederen | 2 | G30 | ||
52 | Detailhandel en reparatie van consumentenartikelen (geen auto's, motorfietsen en motorbrandstoffen) | Cat | Milieu-aspect | ||
5261 | Postorderbedrijven | 3.1 | G50 | ||
5263.1 | Colportage | 3.1 | G50 | ||
5263.2 | Straathandel | 3.1 | G50 | ||
5271 | Reparatie van schoeisel en lederwaren | 1 | G10 | ||
5272 | Reparatie van elektrische huishoudelijke apparaten | 1 | G10 | ||
5273 | Reparatie van uurwerken en juweliersartikelen | 1 | G10 | ||
5274 | Reparatie van consumentenartikelen n.e.g. | 1 | G10 | ||
60 | Vervoer, opslag en communicatie | Cat | Milieu- aspect | ||
6010 | Vervoer per spoor | 4.2 | G-GV300 | ||
6021.1 | Openbaar personenvervoer over de weg | 3.2 | G100 | ||
6021.2 | Geregeld besloten personenvervoer over de weg | 3.2 | G100 | ||
6022 | Ongeregeld personenvervoer per taxi | 2 | G30 | ||
6023 | Ongeregeld personenvervoer per autobus | 3.2 | G100 | ||
6024.1 | Verhuisvervoer b.o, < 1000 m2 | 3.1 | G50 | ||
Verhuisvervoer b.o, > 1000 m2 | 3.2 | G100 | |||
6024.2 | Goederenvervoer over de weg (geen verhuisvervoer) b.o, < 1000 m2 | 3.1 | G50 | ||
Goederenvervoer over de weg (geen verhuisvervoer) b.o, > 1000 m2 | 3.2 | G100 | |||
63 | Dienstverlening voor het vervoer | Cat | Milieu- aspect | ||
6311.2 | Laad-, los- en overslagactiviteiten (geen zeeschepen) opslag < 2000 m2 | 4.2 | G300 | ||
Laad-, los- en overslagactiviteiten (geen zeeschepen) opslag > 2000 m2 | 5.2 | G700 | |||
6312.1 | Opslag in tanks | 3.1 | G50 | ||
6312.2 | Opslag in koelhuizen e.d. | 3.1 | G50 | ||
6312.3 | Opslag (geen opslag in tanks, koelhuizen e.d.) | 3.1 | G50 | ||
6321 | Overige dienstverlening voor het vervoer over land n.e.g. Stalling van vrachtwagens (met koelinstallaties) | 3.2 | G100 | ||
64 | Post en telecommunicatie | Cat | Milieu- aspect | ||
6411 | Nationale postdiensten | 2 | G30 | ||
6412.1 | Lokale postdiensten | 2 | G30 | ||
6412.2 | Koeriersdiensten | 2 | G30 | ||
71 | Verhuur van en handel in onroerend goed, verhuur van roerende goederen en zakelijke dienstverlening | Cat | Milieu- aspect | ||
7110.1 | Verhuur van personenauto's (geen operational lease) | 2 | G30 | ||
7110.2 | Operational lease van personenauto's | 2 | G30 | ||
7121 | Verhuur van transportmiddelen vervoer over land (geen personenauto's) | 2 | G30 | ||
7122 | Verhuur van schepen | 3.1 | G50 | ||
7123 | Verhuur van vliegtuigen | 3.1 | G50 | ||
7132 | Verhuur van bouwmachines en -werktuigen | 3.1 | G50 | ||
7133 | Verhuur van computers en kantoormachines | 3.1 | G50 | ||
7134.2 | Verhuur van machines en werktuigen n.e.g. | 3.1 | G50 | ||
7140.3 | Verhuur van leesportefeuilles | 2 | G30 | ||
7140.4 | Verhuur van kleding, huisraad e.d. | 2 | G30 | ||
7140.5 | Verhuur van overige roerende goederen n.e.g. | 2 | G30 | ||
72 | Computerservice- en informatietechnologiebureaus e.d. | Cat | Milieu- aspect | ||
7250 | Onderhoud en reparatie van computers en kantoormachines | 1 | G10 | ||
73 | Speur- en ontwikkelingswerk | Cat | Milieu- aspect | ||
7310.1 | Speur- en ontwikkelingswerk op het gebied van landbouw en visserij | 2 | G-GE30 | ||
7310.3 | Medisch en farmacologisch speur- en ontwikkelingswerk | 2 | G-GE30 | ||
7310.4 | Overig natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk | 2 | G-GE30 | ||
74 | Overige zakelijke dienstverlening | Cat | Milieu- aspect | ||
7470.1 | Reiniging van gebouwen | 3.1 | GE50 | ||
7470.2 | Reiniging van transportmiddelen en overige reiniging n.e.g. | 3.1 | GE50 | ||
7481.1 | Fotografie | 2 | G30 | ||
7481.3 | Ontwikkelcentrales | 2 | G30 | ||
90 | Milieudienstverlening, cultuur, recreatie en overige dienstverlening | Cat | Milieu- aspect | ||
9000.1 | Afvalwaterinzameling en –behandeling <1000.000 i.e. | 4.1 | GE200 | ||
Afvalwaterinzameling en –behandeling 1000.000 – 3000.000 i.e. | 4.2 | GE300 | |||
Afvalwaterinzameling en –behandeling >3000.000 i.e. | 5.1 | GE500 | |||
9000.2 | Afvalinzameling | 3.1 | G-GE50 | ||
9000.3 | Afvalverwerking | ||||
- kabelbranderijen | 3.2 | GE100 | |||
- Vuilstorten | 4.2 | G-GE300 | |||
- Vuiloverslagstations | 4.2 | G-GE300 | |||
- Composteerbedrijven: - niet belucht v.c < 5.000 ton/jr. | 4.2 | GE300 | |||
v.c. 5.000 tot 20.000 ton/jr. | 5.2 | GE700 | |||
v.c. > 20.000 ton/jr. | 4.1 | GE-S200 | |||
92 | Cultuur, sport en recreatie | Cat | Milieu- aspect | ||
9211.1 | Productie van (video)films (geen televisiefilms) | 2 | G30 | ||
9220.1 | Omroeporganisaties | 2 | G30 | ||
93 | Overige dienstverlening | Cat | Milieu- aspect | ||
9301.1 | Wasserijen en linnenverhuur | 3.1 | G50 | ||
9301.2 | Chemische wasserijen en ververijen | 2 | G-GE30 | ||
9301.3 | Wasverzendinrichtingen | 2 | G30 | ||
9301.3 | Wassalons, wasserettes | 1 | G10 |
Toelichting op Staat van bedrijfsactiviteiten
Inleiding
In dit bestemmingsplan wordt de toelaatbaarheid van bedrijven en bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan een "Staat van Bedrijfsactiviteiten Model Nijmegen". Dit is een lijst waarin de binnen de gemeente Nijmegen voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Omdat de "Staat van Bedrijfsactiviteiten Model Nijmegen" wordt gebruikt voor de milieuzonering in het kader van bestemmingsplannen zijn hierbij alleen de ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang:
- geluid;
- geur;
- stof;
- gevaar (vooral brand en explosiegevaar);
- verkeer;
- visuele aspecten.
Gebruikte bronnen
Als belangrijkste bron bij het opstellen van de "Staat van Bedrijfsactiviteiten Model Nijmegen" is gebruik gemaakt van de lijst van bedrijfstypen uit de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten editie 2009 (het "Groene Boekje"). In deze uitgave worden voor een groot aantal bedrijfstypen en activiteiten richtafstanden ten opzichte van een rustige woonwijk gegeven, uitgaande van functiescheiding. Uitgangspunt hierbij is de hoofdactiviteit van het desbetreffende bedrijf. Daarbij is ervan uitgegaan dat de bedrijven ter voorkoming van hinder en/of gevaar die technieken toepassen, die tenminste thans als het meest gebruikelijk worden beschouwd. In de praktijk blijkt dat vaak de wat zwaardere bedrijfscategorieën al gebruik maken van de Best Beschikbare Technieken (BBT) voor de meest milieubelastende activiteiten.
In de "Staat van Bedrijfsactiviteiten Model Nijmegen" is voor de indeling van de bedrijven naar activiteiten, evenals in de VNG-publicatie, uitgegaan van de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) uit 1993, waarvan in de VNG-publicatie overigens op enkele punten is afgeweken.
Model Nijmegen
De lijst Model Nijmegen gaat net zoals voorgenoemde uitgave van de VNG uit van een rustige woonwijk. In de lijst Model Nijmegen is principieel niet afgeweken van de hindercirkels per bedrijfsactiviteit (gevaar, geur, geluid, stof, verkeer en visueel) zoals vermeld in de VNG-publicatie.
De lijst die hier is opgesteld als "Staat van Bedrijfsactiviteiten Model Nijmegen" deelt de bedrijven in een vijftal categorieën en een zevental subcategorieën in. Categorie 1 heeft betrekking op bedrijven die geen hinder van belang veroorzaken en categorie 4 en 5 op de potentieel milieuhinder veroorzakende zware bedrijven, meestal fabrieken. In het uitgangspunt voor deze lijst (zie bronnen) heeft men in de lijst van VNG ook nog categorie 6 bedrijven opgenomen. Deze komen echter binnen Nijmegen niet voor en zijn ook niet te verwachten. Deze zijn daarom in de "Staat van Bedrijfsactiviteiten Model Nijmegen" niet opgenomen.
Het verschil van deze lijst Model Nijmegen ten opzichte van de lijst van bedrijfsactiviteiten als in de VNG-publicatie zijn:
- bedrijven die niet in Nijmegen voorkomen, zijn niet in deze lijst Model Nijmegen opgenomen, indien deze zich in de toekomst wel binnen Nijmegen willen vestigen zal dit van geval tot geval worden afgewogen;
- dienstverlenende bedrijven, begraafplaatsen, kantoren, detailhandel, horecabedrijven, maatschappelijke voorzieningen, agrarische bedrijven en culturele functies zijn niet in deze lijst Model Nijmegen opgenomen. Deze functies krijgen een eigen bestemming en vallen in het bestemmingsplan niet onder de bedrijven;
- activiteiten die niet plaatsgebonden zijn, zijn wel vermeld in de lijst maar krijgen niet vanzelfsprekend een bedrijfsbestemming;
- garagebedrijven en benzineservicestations (met en zonder lpg) zijn niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen en daarmee niet algemeen toegestaan binnen de bedrijfsbestemming. Alleen door een aanduiding of een specifieke bestemming op te nemen kunnen deze bedrijven alsnog worden toegestaan. Dergelijke bedrijven hebben namelijk veelal een dermate ruimtelijke uitstraling dat deze bedrijven alleen op specifieke locaties worden toegestaan.
Categorie-indeling en criteria voor de toelaatbaarheid van bedrijven
In de VNG-publicatie zijn de 10 richtafstanden van de lijst van bedrijfstypen teruggebracht tot zes hoofdcategorieën welke hieronder vermeld staan:
categorie 1 | bedrijfstypen c.q. bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving toelaatbaar zijn in woonwijken. |
categorie 2 | bedrijfstypen c.q. bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woonbebouwing, echter alleen in gebieden met gemengde functies. |
categorie 3 | bedrijfstypen c.q. bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving in enige mate ruimtelijk gescheiden dienen te zijn van woonwijken en dienen te zijn voorzien van een eigen autoverbinding met de hoofd en/of verzamelwegen. |
categorie 4 | bedrijfstypen c.q. bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving op behoorlijke afstand van woonwijken gesitueerd dienen te zijn. |
categorie 5 | bedrijfstypen c.q. bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op grote afstand van woonwijken gesitueerd dienen te zijn. De aan te houden afstanden dienen per geval te worden bepaald. |
categorie 6 | komen in Nijmegen niet voor. |
In tegenstelling echter tot de eerdere VNG uitgave zijn thans deze hoofdcategorieën 3, 4 een 5 verdeeld in de subcategorieën 3.1, 3.2, 4.1, 4.2, 4.3, 5.1, 5.2 en 5.3 ieder met hun eigen richtafstanden ten opzichte van gevoelige objecten in een rustige woonwijk en gemengd gebied als hieronder aangegeven:
milieucategorie | richtafstanden | ||
rustige wijk | gemengd gebied | ||
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1000 m | 700 m |
De richtafstanden die gelden ten opzichte van een rustige woonwijk, kunnen zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is omgevingstype gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Opgemerkt over het bovenstaande dient wel te worden dat indien er sprake is van bedrijvigheid die onder het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen vallen, dan wel voor met name genoemde A-inrichtingen (gezoneerd) als opgenomen in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer van geval tot geval moet worden bepaald hoe groot de hinder-/gevarencontour is. Er kan dan niet alleen maar rekening worden gehouden met de in de voorgaande staten vermelde afstanden.
Opzet van de Staat van bedrijfsactiviteiten Model Nijmegen
In de Staat van bedrijfsactiviteiten Model Nijmegen is de categorie-indeling weergegeven op grond van bedrijfsactiviteiten. Hiervoor is gebruikgemaakt van de SBI codes 1999. Deze indeling wordt hier gebruikt om bedrijfsactiviteiten in te kunnen delen. Het kan dus voorkomen dat de activiteiten binnen een bedrijf in twee of meer verschillende groepen volgens de SBI-indeling vallen. In die gevallen geldt dan de hoogste categorie van deze Staat van Bedrijfsactiviteiten. Indien de bedrijfsonderdelen duidelijk ruimtelijk van elkaar kunnen worden gescheiden, kunnen de bedrijfsonderdelen echter ook apart worden ingedeeld.
In de staat van bedrijfsactiviteiten Model Nijmegen is zoals eerder vermeld eveneens uitgegaan van zonering (afstandscriteria/hindercirkels) ten opzichte van een rustige woonwijk als vermeld in de VNG-publicatie.
Flexibiliteit
De Staat van Bedrijfsactiviteiten blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. Het is bovendien tijdgebonden. In de praktijk komt het dan ook voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Bedrijfsactiviteiten is verondersteld. Tevens kunnen de richtafstanden wanneer sprake is van een gemengd gebied met één afstandsstap worden verlaagd. In de regels is daarom bepaald dat het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning kan afwijken om bedrijven in een naastgelegen hogere categorie dan wel een bedrijf wat niet voorkomt op de Staat van bedrijfsactiviteiten Model Nijmegen toe te staan. De voorwaarde(n) daarbij is dat de bedrijfsactiviteiten naar hun aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijven als bedoeld in de betreffende categorie.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De initiatiefnemer is voornemens om ter plaatse van de Schependomlaan 61-63 een planologische ontwikkeling mogelijk te maken. Hij is voornemens om het gebouw aan de Schependomlaan 63 te slopen en te herbouwen ten behoeve van het gebruik van twee woningen. Het gebouw aan de Schependomlaan 61 wordt (voorlopig) gehandhaafd en gebruikt als bedrijfsgebouw (begane grond) en woning (op de verdieping). De bedoeling is dat het perceel kadastraal gesplitst wordt zodat er twee zelfstandige (bouw)kavels ontstaan.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gesitueerd in Nijmegen West. Op figuur 1 is de ligging van het plangebied in zijn nabije omgeving weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is ingetekend op de verbeelding van dit bestemmingsplan.
Figuur 1: Luchtfoto bestaande situatie plangebied, plangebied in rood kader
1.3 Bestaande Situatie
Het perceel Schependomlaan 61-63 bestaat uit twee gebouwen, de oude dorpswoning Schependomlaan 63 en Schependomlaan 61 op het achtererf (een oude schuur achter Schependomlaan 59). De dorpswoning maakt onderdeel uit van het historische lint met een diversiteit aan bebouwing die in de loop van de tijd langs deze straat is ontstaan. Het pand bestaat uit een bouwlaag met een kap. Daarnaast is de schuine oriëntatie van het pand naar de straat toe kenmerkend. In de huidige situatie is aan de voorzijde van het pand een winkel gevestigd en bevindt zich achter deze winkel het woonhuis. Er is februari 2012 al een vergunning verleend voor de sloop en herbouw van het gebouw. Op grond van deze vergunning zou het nieuwe gebouw echter worden gebruikt voor 1 woning + winkel (aan de voorzijde).
Het gebouw aan de Schependomlaan 61 wordt momenteel niet gebruikt.
1.4 Vigerend Bestemmingsplan
Op dit moment is het bestemmingsplan "Nijmegen West" het vigerende bestemmingsplan voor het onderhavige plangebied. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 6 maart 2013.
Het plangebied heeft in het vigerende bestemmingplan de bestemming 'Gemengd'. De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, bedrijven, kantoren, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen. Beide huisnummers hebben een bouwvlak. De maximale bouwhoogte voor nummer 61 bedraagt 3 meter (goothoogte) en 6 meter (bouwhoogte) en voor nummer 63 bedraagt de maximale hoogte 6 meter (goothoogte) en 9 meter (bouwhoogte).
Schependomlaan 61
Op de begane grond kunnen alle functies worden gerealiseerd die passen binnen de bestemming Gemengd en die voldoen aan de Wet geluidhinder. Wonen is niet mogelijk omdat er geen sprake is van een bestaande woning op het achterterrein.
Voor de verdieping geldt in beginsel hetzelfde: er mag niet worden gewoond omdat er feitelijk geen sprake is van een bestaande woning op het achterterrein. Voor de verdieping geldt in beginsel hetzelfde: er mag niet worden gewoond omdat er feitelijk geen sprake is van een bestaande woning op het achterterrein. Eerder is er echter vanuit gegaan dat er, gelet op het voorgaande bestemmingsplan (Hees-Heseveld) sprake was van bestaande rechten ten aanzien van de bewoning van de verdieping. Om deze bestaande rechten planologisch te verankeren is een herziening van het bestemmingsplan nodig.
Schependomlaan 63
Gelet op de uitspraak van de Raad van State met betrekking tot het bestemmingsplan Nijmegen West (uitspraak RvSt d.d 23 oktober 2013) zijn woningsplitsingen en kamerbewoning in dit plangebied niet zondermeer toegestaan. De Raad van State heeft voor dit bestemmingsplan bepaald dat onvoldoende is onderzocht wat de (ruimtelijke) gevolgen zijn van deze woonvormen en heeft het bestemmingsplan op dit punt vernietigd. Om twee woningen in het nieuwe gebouw mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan nodig.
Daarnaast is bij de totstandkoming van het vigerende bestemmingsplan de bestaande winkel in het pand Schependomlaan 63 per ongeluk wegbestemd. Dit kan nu met de voorliggende bestemmingsplanherziening worden hersteld.
1.5 Plansystematiek
1.5.1 Algemeen
De planvorm moet erop gericht zijn alle aanwezige functies in het plangebied te voorzien van een zodanige bestemmingsregeling dat enerzijds in zekere mate ontwikkelingen mogelijk zijn en anderzijds de ruimtelijke kwaliteit voldoende gewaarborgd blijft. Uitgangspunt is een flexibel en toekomstgericht bestemmingsplan. Dit betekent dat niet allen het bestaande gebruik van een perceel wordt vastgelegd, maar ook wordt bekeken of op voorhand een ander gebruik aanvaardbaar is. Ook betekent het dat niet alleen de bestaande bebouwing wordt vastgelegd, maar dat tevens wordt bekeken in hoeverre extra bebouwingsvoorschriften geboden kunnen worden.
1.5.2 Regels
De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit inleidende regels (waar in wordt gegaan op de begrippen en wijze van meten), de bestemmingsregels (waar de bestemmingen worden beschreven), de algemene regels (waar de algemeen geldende regels staan), de overgangs- en slotregels (met het overgangsrecht) en de bijlagen (met de Staat van bedrijfsactiviteiten en de Staat van horeca-activiteiten).
In de bestemmingsplanregels komen drie soorten bestemmingen voor: enkelvoudige bestemming (Tuin), combinatiebestemmingen (GD-3 en GD-4) en een dubbelbestemming (Waarde Archeologie-3)
Enkelvoudige bestemming (Tuin)
Het voorste gedeelte van het perceel is bestemd als Tuin. De tuinbestemming wordt in ieder geval toegepast voor de voorgevel en tot 3 meter achter de voorgevel. Deze gronden mogen worden onder andere gebruikt voor tuin en groenvoorzieningen.
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
- a. aan- en uitbouwen met een maximum diepte van 1,5 meter gemeten vanaf de gevel van het hoofdgebouw;
- b. erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde. De bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen en de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, mag niet meer dan 4 meter bedragen.
- c. Zwembaden, jacuzzi's en gebouwde vijvers, alsmede de daarvoor benodigde bouwwerken zijn niet toegestaan.
De tuin mag voor maximaal 50% gebruikt worden voor ongebouwde parkeervoorzieningen.
Combinatiebestemmingen (GD-3 en GD-4)
De bestemming Gemengd is een combinatiebestemming. Deze bestemming is opgenomen voor locaties waar meerdere hoofdfuncties zijn toegestaan. In beide bestemmingen zijn wonen, bedrijven, kantoren, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen toegestaan, waarbij binnen de bestemming GD - 3 ook een detailhandelfunctie is toegestaan en binnen de bestemming GD - 4 uitsluitend wonen op de verdieping is toegestaan.
Dubbelbestemming (Waarde Archeologie - 3)
De bestemming Waarde Archeologie - 3 is een dubbelbestemming. Deze bestemming valt zowel samen met de enkelvoudige bestemming als met de combinatiebestemmingen. Het doel van deze dubbelbestemming om te voorkomen dat er werkzaamheden uitgevoerd worden die schadelijk kunnen zijn voor de eventuele archeologische waarden.
1.6 Leeswijzer
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels en gaat vergezeld van een toelichting.
De toelichting bestaat uit een planbeschrijving met (separate) bijlagen. De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit vier hoofdstukken.
Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau.
Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 3 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten zoals externe veiligheid, luchtkwaliteit en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit bestemmingsplan wordt verslag gedaan van het (voor)overleg en de zienswijzen.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleid
2.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Uit de 13 nationale belangen zijn voor de regio Oost-Nederland (bestaande uit de provincies Overijssel en Gelderland) de volgende opgaven van nationaal belang naar voren gekomen:
- verbeteren van de internationale achterlandverbindingen;
- versterking van de primaire waterkeringen;
- deelprogramma's Veiligheid, Zoet water en Nieuwbouw en Herstructurering van het Deltaprogramma;
- EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden;
- hoofdenergienetwerk (380 kV) over de grens.
Doorwerking plangebied
Het initiatief speelt zich af op lokaal niveau en heeft geen duidelijk herkenbare relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Geconstateerd kan worden dat het initiatief niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang.
In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Doorwerking plangebied
Vanuit het Barro (artikelen 2.11.2 en 2.11.3) volgt dat de dijken langs de Waal primaire waterkeringen zijn en dat er een reserveringszone (ruimte voor de rivier) voor de lange termijn aangewezen is. Binnen deze reserveringszone zijn geen nieuwe grootschalige of kapitaalintensieve bestemmingen toegestaan. Het plangebied ligt op een afstand van circa 1,8 km van de Waal en ligt buiten deze reserveringszone. Het Barro heeft dan ook geen doorwerking naar dit bestemmingsplan.
Ladder voor duurzame ontwikkeling
Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 Bro een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de "ladder duurzame verstedelijking"). De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit de genoemde ladder hebben betrekking op vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden en als dat niet mogelijk is op andere locaties, die vooral goed ontsloten moeten zijn.
Doorwerking plangebied
Gelet op de kleinschalige woningbouw die het plan mogelijk maakt (twee woningen), voorziet het plan niet in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro (ABRvS 14 januari 2014, nr 201308263/2/R4). De in het plan voorziene ontwikkeling kan dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is. Voor wat betreft de behoefte wordt verwezen naar het provinciale en gemeentelijke beleid
2.2 Provinciaal Beleid
Op 14 januari 2014 stelde het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. De vaststelling door Provinciale Staten heeft op 24 september 2014 plaatsgevonden. Dit document heeft nu een vastgestelde status en vervangt de Algemene Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Provincie Gelderland.
De provincie richt zich meer op de kwaliteit van het bestaande, omdat uitbreiding steeds minder aan de orde zal zijn. De transformatie van het gebruik van bestaande gebouwen, centra en voorzieningen naar nieuwe invullingen is essentieel. De provincie ondersteunt partijen graag om tot goede invullingen en keuzes te komen via procesondersteuning, faciliteren en/of kwaliteitsateliers.
De provincie zet zich in voor de aanpak van leegstaand vastgoed en overcapaciteit, zonder de verantwoordelijkheid daarvoor weg te nemen bij vast goedeigenaren en gemeenten. De Gelderse ladder voor duurzaam stedelijke ontwikkeling is een belangrijk instrument bij het motiveren van locatiekeuzes.
Daarnaast is er meer aandacht voor de ontwikkeling van de kernregio's, zoals de Health Valley in Nijmegen.
Aandacht voor steden
Er komt een sterker accent te liggen op stedelijke netwerken als economische kerngebieden van Gelderland. Dit zijn de gebieden, waar nu al de meeste mensen wonen en werken en die ook in de toekomst met name veel jongeren zullen trekken. Voor de versterking van (boven)regionale voorzieningen ligt de focus op drie stedelijke netwerken: dit zijn sterk verstedelijkte zones die de vorm aannemen van een netwerk van grotere en kleinere compacte steden, elk met een eigen karakter en profiel binnen het netwerk. Stedelijke netwerken zijn van groot belang voor Gelderland als geheel: als motor voor de economie en vanwege de voorzieningen voor de gehele regio. In Gelderland zijn drie stedelijke netwerken:
- Apeldoorn-Zutphen-Deventer
- Arnhem-Nijmegen
- Ede-Wageningen
Stadsregio Arnhem-Nijmegen
De provincie en haar partners streven in de regio naar inzet van de gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en de provincie die nodig is om in te kunnen spelen op de opgaven in de Stadsregio Arnhem Nijmegen. De belangrijkste speerpunten voor de stadsregio zijn:
Innovatie en economische structuurversterking
- innovatie en economische structuurversterking;
- Topsector Health Valley en Creatieve Industrie;
Clusters: Energie- en Milieutechnologie, logistiek, agro, toerisme
- een goed bereikbare regio;
- verbeteringen bestaande infrastructuur weg, water, spoor;
- voorkomen, benutten, bouwen;
Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking
- OV-knooppunten en versterking stedelijke structuur;
- het belang van de bestaande woningvoorraad;
- het voorzieningenniveau van de kernen staat onder druk;
- voorkomen van overaanbod van bedrijventerreinen, detailhandel, kantoren;
Gebiedskwaliteiten benutten
- kwaliteiten van het buitengebied (natuur en cultuurhistorie) verbinden met ontwikkelingsmogelijkheden.
Wonen, bedrijventerreinen en kantoorontwikkelingen
De provincie heeft op regionale schaal afspraken met partners over wonen en bedrijventerreinen gemaakt. Deze afspraken blijven staan en worden met partijen verder doorontwikkeld. De provincie beziet daarnaast of regionale afstemming over detailhandel aan de orde kan zijn. Voor kantoren heeft de provincie een aantal plekken aangewezen waar grootschalige regionale kantoorontwikkeling mogelijk is. In Nijmegen is dat rondom het centraal station.
Daarnaast streeft de provincie en haar partners er samen naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden: hoe kan de woningvoorraad kwantitatief en kwalitatief meegroeien met een veranderende vraag? Zij zien daarbij de volgende opgaven:
- 1. van bouwen van nieuwe woningen naar benutten van de bestaande voorraad,
- 2. van aanbod gestuurd naar vraag gestuurd.
Doorwerking plangebied
Het plangebied is gesitueerd binnen de woningbouwcontour van de Stadsregio Arnhem Nijmegen. Nieuwe woningbouw is ter plaatse dus toegestaan.
In het Kwalitatief Woonprogramma 2010 tot en met 2019 (KWP3) zijn eind 2009 afspraken gemaakt met de Gelderse gemeenten en woningcorporaties over te bouwen woningen en de woningdifferentiatie op regionaal niveau. In het KWP3 wordt de Stadsregio een netto woningbouwprogramma opgelegd van 26.000 woningen. De gemeenten in de Stadsregio hebben nog geen verdere afspraken gemaakt over de 'binnenregionale verdeling' van het programma. Het netto woningbouwprogramma van voorliggend plan betreft één woning.
Hiermee voldoet het plan aan de kwalitatieve uitgangspunten van het KWP3. Gezien de zeer geringe omvang van voorliggend plan en het feit dat het regionale woningbouwprogramma tot en met 2019 loopt, is het aannemelijk dat het plan ook past binnen de kwantitatieve uitgangspunten van het KWP3. Hiermee wordt voldaan aan artikel 3 van de Verordening. Geconcludeerd wordt dat onderhavige ontwikkeling past binnen de kaders van de Ruimtelijke Verordening Gelderland.
2.3 Regionaal Beleid
Het 'Regionaal Plan 2005-2020' is de opvolger van het 'Regionaal Structuurplan KAN 1995-2005' en is in 2006 door de Stadsregio Arnhem-Nijmegen vastgesteld met als doel bewoners, bedrijven en bezoekers aan de regio te binden door het verbeteren van condities voor 'het goede leven': het bieden van mogelijkheden voor prettig wonen en succesvol werken in een mooi, aantrekkelijk landschap en waar men zich snel en comfortabel kan verplaatsen. Het Regionaal Plan zet hiervoor de hoofdlijnen uit en biedt andere partijen aanknopingspunten om de komende jaren hieraan samen te werken.
Het Regionaal Plan signaleert een opgave van stedelijke transformatie. Naast het verder afmaken van de stadsuitbreidingen die reeds in uitvoering zijn, richt de regio zich vooral op een kwaliteitsimpuls van het bestaande. Om aan de veranderende wensen en eisen tegemoet te komen in herstructurering, vernieuwing en transformatie van de bestaande woningvoorraad nodig.
Doorwerking plangebied
Geconstateerd kan worden dat het initiatief niet conflicteert met het regionaal ruimtelijk ordeningsbeleid en zelfs bijdraagt aan de hoofduitgangspunten van het beleid.
2.4 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Nijmegen 2013
In december 2013 heeft het College van B&W de Structuurvisie 2013 vastgesteld. Deze geeft het ruimtelijk beleid weer tot 2020. Duurzame stedelijke ontwikkelingen staan centraal in de structuurvisie, dit basisprincipe hangt samen met de volgende drie integrale ruimtelijke pijlers:
- Typisch Nijmegen, de ambitie is om de bestaande en voor Nijmegen unieke kwaliteiten zoveel mogelijk te behouden en waar mogelijk te versterken. De typerende kwaliteiten zijn: de unieke ligging in het landschap, de ruimtelijke dragers van de stad, de historische gelaagdheid, de dynamiek: Nijmegen is een stad in beweging en de duurzaamheid krijgt een prominente rol in deze visie met een brede invulling.
- Economische structuurversterking, de ruimtelijke kwaliteit van een stad is afhankelijk van de economische aantrekkingskracht. We willen ruimte bieden voor de ontwikkeling van de economische dynamiek van een wijk. We willen de creativiteit van ondernemers de ruimte geven.
- Karakteristieke wijken, onze ambitie is om wijken te hebben waarin mensen graag wonen met een variatie in het aanbod van woningen (zowel in woningtype als in prijsklasse).
Meer dan in de afgelopen jaren zet de gemeente Nijmegen, samen met partners, in op organisch en vraaggericht ontwikkelen, waar mogelijk in minder complexe projecten. De uitdaging is om daarbij het aanbod beter toe te snijden op de vraag vanuit de markt met meer aandacht voor de wensen van bewoners door burgerparticipatie, maatwerk, tijdelijk gebruik van leegstaande gebouwen en braakliggende terreinen, innovatieve oplossingen en een focus op duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.
Duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit betekent dat we zorgvuldig omgaan met de ruimte in en om de stad. Het accent zal de komende jaren in de wijken meer op consolidatie en kleinschalige vernieuwing komen te liggen. De focus ligt op behoud, verduurzaming, eigentijdse aanpassingen, herbestemming en transformatie van bestaande woningen en gebouwen naast de ontwikkeling van het Waalfront, Nijmegen CS en de Waalsprong.
De ruimtelijke inrichting van steden wordt steeds meer een doorslaggevende economische concurrentiefactor. Hoge ruimtelijke kwaliteit wordt steeds belangrijker in de concurrentiestrijd met andere steden. Steden worden aantrekkelijker door samenwerking met bedrijfsleven, kennisinstellingen en bewoners te stimuleren, door een goede bereikbaarheid op openbaar vervoersknooppunten en door het aanbieden van toplocaties voor talent en investeerders. Minstens zo belangrijk is het ontwerpen en aanbieden van concurrerende woonmilieus, met hoogwaardige voorzieningen, voldoende recreatiemogelijkheden, cultuur en leefkwaliteit. We zullen steeds meer met gemengde bestemmingen in bestemmingsplannen werken, om economische kansen mogelijk te houden.
Figuur 2. Structuurvisie Nijmegen 2013 in kaart
Doorwerking plangebied
Geconstateerd kan worden dat het initiatief bijdraagt aan het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 3 Milieuhygiënische En Planologische Aspecten
3.1 Stedenbouw
De toevoeging van een tweede woning heeft in deze situatie stedenbouwkundig geen negatieve gevolgen. De karakteristieke oriëntatie blijft gehandhaafd. De bestaande planologische bouw- en nokhoogte blijft gelijk en het bouwvlak blijft nagenoeg gelijk. Stedenbouwkundig zijn er dan ook geen bezwaren tegen deze wijziging.
3.2 Wonen
Het gemeentelijk beleid op het gebied van wonen is vastgelegd in de Woonvisie 2009-2020, Wonen Leeft! In deze nota wordt het woonbeleid uiteengezet tot 2020. In de woonvisie worden de volgende strategische keuzes gemaakt voor Nijmegen:
- Ongedeelde stad: voorkomen van een tweedeling tussen de bestaande stad en de Waalsprong en binnen wijken en stadsdelen. Het doel blijft om woonmilieus te realiseren waarin mensen graag wonen, met een positief gewaardeerd woonklimaat. Leefbaar, schoon, en veilig en met variatie in het aanbod zodat mensen niet noodgedwongen hun wijk uitmoeten als ze aan een nieuwe stap in hun wooncarrière toe zijn. Het behoud van deze doorstromers en stijgers komt de leefbaarheid en sociale structuur ten goede. De gemeente richt zich op binnenwijkse wooncarrières en meer treden op de woonladder. Daarvoor is het ook nodig dat het aanbod, de spreiding en de kwaliteit van voorzieningen in orde is. Een ongedeelde stad vraagt om meer dan alleen een gedifferentieerde woningvoorraad.
- Bewoners binden: is het tweede centrale uitgangspunt. De gemeente wil zorgen dat mensen een positieve keuze kunnen maken. Dat kan alleen als de gemeente rekening houdt met de individuele wensen en financiële mogelijkheden. Dat kan met een adequaat nieuwbouwbeleid waarbij de gemeente ook als kwaliteitsimpuls de kansen benut om nieuwe bewoners aan te trekken. Dat betekent sterke wijken waar mensen een wooncarrière kunnen maken, die levensloopbestendig zijn en waarin voldoende variatie is in huur en koop, woningtype en prijsklassen. Door een hoge kwaliteit van woningen en woonomgeving en de nodige keuzevrijheid te bieden kunnen bewoners aan Nijmegen gebonden worden. Hierbij spelen ook voorzieningen, economische structuur en cultureel klimaat een rol.
Uitbreiding van de woonfunctie op deze locatie is mogelijk maar ligt wel gecompliceerd. Vorig jaar (18 februari 2014) is er een nieuwe woningmarktverkenning “De Nijmeegse Woningmarkt 2013-2020” vastgesteld. Deze woningmarktverkenning geeft de richting aan voor diverse locaties in de stad waar de gemeente ambities heeft op het gebied van wonen. Primair zijn hiervoor de gebieden Waalfront en Waalsprong aangegeven als kansrijke gebieden voor de nieuwbouw van woningen. Op de meeste locaties in de stad wordt terughoudend omgegaan met het toevoegen van woningen. Enkel daar waar het toevoegen van woningen een kwaliteitsimpuls geeft aan de buurt/wijk wordt meegewerkt.
Bij deze omzetting van de detailhandelfunctie naar de woonfunctie wordt een kwaliteitsimpuls gegeven aan de straat. Wonen is de dominante functie in deze straat. Met het mogelijk omzetten van detailhandel naar de functie wonen kan het de beeldkwaliteit van de Schependomlaan verder versterken.
3.3 Economische Zaken
Op wijkniveau speelt de detailhandel structuur een belangrijke rol voor bewoners omdat de buurt- en wijkbewinkeling is verweven met de dagelijkse leefomgeving van mensen. De ontmoetingsfunctie van kleine winkels, maar ook van grote supermarkten vormt een belangrijke bijdrage aan de kwaliteit van die omgeving. De structuur van de buurt- en wijkbewinkeling in Nijmegen is opgehangen aan een netwerk van supermarkten verspreid over de stad. Tussen 1993 en 1997 was het beleid logische verzorgingspunten te realiseren onder het motto compact, compleet en comfortabel. Bestaande winkels buiten winkelcentra kunnen op de bestaande locaties blijven functioneren. Uitbreiding van detailhandel (nieuwe winkels) wordt alleen toegestaan binnen de huidige winkelstructuur (bestaande winkelcentra). Er wordt op dit moment gewerkt aan een herziening van dit detailhandel structuurbeleid. Naast actualisatie van het huidig functioneren en de structuur wordt hierbij ook o.a. gekeken naar landelijke trends en ontwikkelingen. Naar verwachting wordt dit eind 2015 afgerond.
3.4 Verkeer
3.4.1 Bereikbaarheid
Gemotoriseerd verkeer
Het plangebied ligt nabij de Wolfkuilseweg en wordt voor het gemotoriseerd verkeer via deze weg ontsloten. De Wolfkuilseweg functioneert ook als gebiedsontsluitingsweg. De Schependomlaan, een erftoegangsweg, wordt ontsloten aan de Wolfkuilseweg middels een verkeerregelinstallatie.
Langzaam verkeer
Het plangebied kan vanuit Schependomlaan ontsloten worden door fiets en voetganger.
Openbaar vervoer
Voor gebruik van het openbaar vervoer is het plangebied aanwezen op de haltevoorzieningen van de Molenstraat. Deze bevinden zich op circa 400 meter loopafstand, ter hoogte van de kruising met de Wolfkuilseweg.
3.4.2 Expeditie
Het expeditieverkeer ontsluit op dezelfde wijze als het overige gemotoriseerde verkeer.
3.4.3 Parkeren
Het aantal parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van de beleidsregels voor de toepassing van artikel 2.5.30 uit de Nijmeegse bouwverordening. Het artikel is een uitwerking van de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde parkeervisie (2012) en de hierin verbonden nota parkeernormen gemeente Nijmegen (2012). Het plangebied valt in de sterk stedelijke zone "Schil/Overloopgebied".
Het aantal vaste parkeerplaatsen voor bewoners moeten op eigen terrein worden opgelost. Het aandeel bezoekers parkeren moet openbaar toegankelijk zijn.
3.4.4 Verkeersveiligheid
Aan de hand van de wegencategorisering kaart uit de nota Nijmegen Duurzaam bereikbaar (augustus 2012) is bepaald welke snelheidregime er geldt. Op de GOW-plus, GOW-basis en de industrieterreinen geldt 50 km/h. Voor de rest binnen bebouwde kom geldt 30 km/h.
Het plangebied valt geheel binnen de 30 km/h zone. De verkeerstoename is niet significant.
3.5 Milieu
3.5.1 Bedrijvigheid
Duurzame ruimtelijke kwaliteit
De omschakeling van een bedrijf naar een woonbestemming brengt met zich mee dat zowel het woon- en leefklimaat van de toekomstige woonbestemming aan bepaalde minimale vereisten moet voldoen, als dat de omliggende bedrijvigheid niet in overwegende mate wordt gehinderd door de grotere rechtsbescherming van de nieuwe woning.
Aangenomen wordt dat door het aanhouden van bepaalde minimale afstanden tussen bedrijven en woningen een goede woon- en leefkwaliteit kan worden bereikt (milieuzonering). Bij het toepassen van milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de in de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering”(verder: “de VNG-brochure”) opgenomen Richtafstandslijsten. Hierin wordt per bedrijfscategorie aangegeven welk type milieuaspect (in de VNG brochure worden afstanden aangehouden voor geur, stof, geluid en gevaar) invloed op een hiervoor gevoelig object heeft. Vervolgens wordt aan de hand van de aan te houden minimale afstand, gewogen hoe groot deze invloed is bij een “normaal” bedrijf in de betreffende bedrijfscategorie.
Ten aanzien van de genoemde bedrijvigheid (in de tabel wordt verwezen naar de nummering van de bedrijven in de paragraaf “Locatie van het project”) kan op grond van de onderstaande tabel worden geconstateerd dat in alle gevallen wordt voldaan aan de afstanden zoals opgenomen in de VNG-brochure.
bedrijvigheid | SBI-2008 | Afstand aanwezig (m) | Afstand gewenst (m) |
(I) Begeleid wonen voor psychiatrische patiënten (instellingen voor) | 86.10.4 | 121 | 30 |
(II) kantoor | 64 | 63 | 10 |
(III) kerkgebouwen | 9491 | 144 | 30 |
(IV) wellness | 9602 | 10 | 10 |
(V) kassen | 011,012, 013 | 130 | 30 |
Conclusie
Dit alles betekent dat wordt voldaan aan de aan te houden afstanden die voortvloeien uit de VNG-brochure. Geconcludeerd kan dan worden dat de aanwezige- en als zodanig bestemde bedrijvigheid in de nabijheid van het project geen overwegend negatieve gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat van de beoogde bestemming.
3.5.2 Bodem
Voor deze bestemmingsplanwijziging is geen bodemonderzoek nodig. Er vinden geen bouwactiviteiten plaats en het gebruik van de gronden/panden op de locatie wordt niet gevoeliger.
Daarnaast is in ons bodeminformatiesysteem geen aanwijzing gevonden dat er mogelijk sprake is van bodemverontreiniging waarbij risico's aanwezig zijn voor de gebruikers/bewoners van de locatie.
Daarom zijn er, voor zover het de bodemkwaliteit betreft, geen bijzondere financiële of milieutechnische belemmeringen voor de gewenste bestemmingsplanherziening.
Wanneer in de toekomst op de locatie zal worden gebouwd of verbouwd moet mogelijk wél een bodemonderzoek worden uitgevoerd.
3.5.3 Geluid
3.5.4 Luchtkwaliteit
Als een ruimtelijk plan getoetst wordt op luchtkwaliteit, moet worden gelet op de volgende 2 zaken:
- a. het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.
- b. het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.
ad a) het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit
Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5. In een regeling is nader uitgewerkt dat een woningbouwplan met minder dan 1500 woningen en één ontsluitingsweg, minder dan 3% bijdraagt. Het onderhavige plan zal een verkeersaantrekkende werking hebben, die ruim onder bovenstaande grens blijft. Het plan is derhalve NIBM en het hoeft derhalve niet aan de luchtkwaliteitseisen getoetst te worden.
ad b) het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.
Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze amvb wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen met bijbehorende terreinen zijn gevoelige bestemmingen. Plannen voor gevoelige objecten zijn niet toegestaan binnen 300 meter vanaf de rand van een rijksweg of binnen 50 meter vanaf de rand van een provinciale weg, mits ter plaatse een grenswaarde overschreden wordt. Voor drukke stadswegen worden geen afstanden genoemd, maar kunnen door lokaal beleid aangewezen worden. De geplande nieuwbouw betreft woningen en valt niet onder bovengenoemde extra gevoelige bestemmingen. Het plan voldoet daarmee ook aan dit aspect.
3.5.5 Externe veiligheid
De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die ontstaan door inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en risicovolle transportroutes waarvoor het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van toepassing is.
Hierbij wordt getoetst aan het zogenaamde plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Bij toetsing aan het plaatsgebonden risico (PR) wordt de kans per jaar berekend dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een gevarenbron bevindt, overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen van die bron. Voor het PR zijn grenswaarden (1 slachtoffer per miljoen jaar) als toetsingswaarden aangegeven voor kwetsbare objecten en als richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten.
Van alle risicobronnen in de omgeving van het onderhavige plangebied zijn de PR contouren geïnventariseerd. Geen van de risicobronnen heeft een PR contour over het plangebied. Het PR is dus geen belemmering binnen het nieuwe bestemmingsplan.
Het groepsrisico (GR) gaat over de cumulatieve kansen per jaar dat tien of meer personen in het invloedsgebied van een inrichting of transportroute, overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval op die inrichting of transportroute, waarbij een of meer gevaarlijke stoffen betrokken zijn.
Het GR is geen norm, maar er geldt een verantwoordingsplicht.
Binnen de gemeente Nijmegen bevinden zich meerdere risicobronnen. Met name het transport van gevaarlijke stoffen (spoor, buis en weg) heeft een grote ruimtelijke impact. Het invloedsgebied van al deze bronnen gezamenlijk overlapt nagenoeg het gehele oppervlak van de gemeente Nijmegen.
Bij ruimtelijke besluiten binnen een invloedsgebied van een risicobron, dient invulling te worden gegeven aan de verantwoordingsplicht. Dit betekent dat de gemeente Nijmegen bij vrijwel alle ruimtelijke besluiten de verantwoordingsplicht zal moeten invullen.
De gemeente heeft er dan ook voor gekozen om deze verantwoordingsplicht uit te werken in algemene regels, uitgewerkt in de Beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen van januari 2014 (verder: “de Beleidsvisie”). De verantwoordingsplicht is hier ingedeeld in verschillende niveaus, onder meer afhankelijk van de afstand tot en aard van de risicobronnen.
Verantwoordingsniveau 3 is het lichtste verantwoordingsniveau en bestaat uit een standaard verantwoordingstekst en is dus gelet op het bovenstaande nagenoeg altijd van toepassing voor ruimtelijke projecten in de stad Nijmegen. Wel dient onderzocht te worden of kan worden volstaan met deze “standaard-verantwoording”, of dat, gelet op de omstandigheden, een hoger verantwoordingsniveau uit de Beleidsvisie van toepassing is.
Het plangebied ligt in de (relatieve) nabijheid van een aantal risicobronnen die onderdeel uitmaken van het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen en ook zijn er enkele “Bevi-bedrijven” aanwezig, waarvan het invloedsgebied zich uitstrekt tot het plangebied.
Het Basisnet
Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). Het plangebied is echter niet gelegen in de invloedssfeer van een van de onderdelen van het Basisnet.
Bedrijven
Er zijn enkele bedrijven in Nijmegen die met grote hoeveelheden giftige stoffen (Broekman Logistics) werken en kleinere hoeveelheden zeer giftige stoffen (NXP). De invloedsgebieden van deze opslagen zijn zeer groot (tot 4 km) en liggen dus over een groot deel van Nijmegen.
Het plangebied bevindt zich echter op grote afstand van de genoemde risicobronnen (resp. meer dan 1,4 en 1,5 km). Op deze afstand is het alleen het toxisch scenario maatgevend. Effecten als gevolg van een plasbrand of BLEVE reiken niet tot het plangebied.
Voor bedrijven op grote afstand van het plangebied, die een invloedsgebied over het plangebied hebben op grond van de zeer zeldzame toxische scenario's, heeft de gemeente Nijmegen in de Beleidsvisie bepaald dat het lichtste verantwoordingsniveau van toepassing is. Op grond hiervan kan de verantwoording van het externe veiligheidsrisico dan beperkt blijven tot verantwoordingsniveau 3a van de Beleidsvisie.
3.5.6 Fysieke veiligheid
Het aspect fysieke (brand)veiligheid stelt voorwaarden aan de inrichting van de openbare ruimte, de situering van gebouwen ten opzichte van elkaar, de bluswatervoorziening en de bereikbaarheid. De van toepassing zijnde voorwaarden worden hieronder per paragraaf genoemd.
3.5.7 Klimaat
De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De Gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop in de Kadernotitie Klimaat en de duurzaamheidsagenda 2011-2015 vastgelegd.
Kernbegrippen zijn compensatie en adaptatie.
Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken materialen uit vernieuwbare bronnen. Nijmegen streeft er daarom naar om als stad energieneutraal te worden.
Adaptatie is het aanpassen aan de wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag.
In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren.
Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op.
Verantwoord materiaalgebruik, beperking van energievraag en een verstandige positionering van functies dragen mede bij aan de klimaatdoelstellingen. In Stadsregionaal verband wordt de GPR-methodiek gehanteerd om prestaties van gebouwen te in beeld te brengen. De ontwikkelaar kan deze systematiek ook gebruiken om haar ontwerpen te optimaliseren.
Voor woningbouw liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere beheerlasten en een gezondere, comfortabeler gebouw.
Een collectief systeem (met individuele bemetering) biedt voor complexen van kleinere woningen zoals deze meer mogelijkheden voor efficiënt energiegebruik en verdere verduurzaming in de toekomst.
Het plan voorziet in de bouw van kleine eenheden. Deze zijn over het algemeen gevoeliger voor oververhitting dan grotere woningen. Een goed doordachte zonwering/beschaduwing door begroeiing van de bezonde gevels is dan ook aan te bevelen.
Het gebouw zal een groot dakoppervlak hebben. Door dit vergroend uit te voeren wordt de omgevingskwaliteit verbeterd en de waterhuishouding ontlast.
Het gebied is onder voorwaarden geschikt voor bodemenergiesystemen zoals Koude-Warmte opslag van het gesloten type. Voor het bepalen van deze voorwaarden zal afstemming gezocht moeten worden met eventuele andere grondwatergebruikers in de omgeving en zal de milieu hygiënische situatie van de bodem en het grondwater mee moeten worden gewogen.
3.6 Water
3.6.1 De watertoets
Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de Wet ruimtelijke ordening, Woningwet, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Bouwbesluit 2012 en de Waterwet.
Binnen de volgende documenten is de watertoets verankerd:
- Nota Anders Omgaan met Water (Kabinetsstandpunt over het waterbeleid 21e eeuw, dec. 2000)
- Bestuursakkoord Water (mei 2011)
- Landelijke Handreiking Watertoets 3 (RIZA, december 2009)
- Waterplan 2010 – 2015 (WP4)
- Waterbeheerplan 2010-2015 (Waterschap Rivierenland 30 oktober 2009)
- Grondwaterbeleidsplan Waterschap Rivierenland 2011-2014
3.6.2 Algemeen
Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Hees. Voor dit gebied zijn het Waterplan Nijmegen (2001), het Gemeentelijk Rioleringsplan 2010 t/m 2016 en de Nota Afkoppelen en infiltratie hemelwaterafvoer (2013)” relevant. Er vinden geen wijzingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemming.
3.6.3 Oppervlaktewater
Binnen het plangebied en of in de directe omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
3.6.4 Grondwater
Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.
Uitgangspunt bij nieuwe stedelijke in- en uitbreidingen is dat er grondwaterneutraal gebouwd wordt, wat betekent dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en -stromen in de omgeving niet wijzigen. Dit kan bereikt worden door:
- een grondwatergerelateerde locatiekeuze: geen stedelijke uitbreidingen in gebieden met (kans op) hoge grondwaterstanden;
- maatregelen te treffen bij bouwrijp maken en tijdens de bouw (ophogen, goede structuur van het oppervlaktewatersysteem, voorkomen verdichting bodemstructuur);
- een waterproof bouwkundig ontwerp van woningen en gebouwen (bijvoorbeeld kruipruimteloos)
Om grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken zet de gemeente in eerste instantie in op bouwkundige maatregelen. Pas als dit onvoldoende soelaas biedt komen drainerende of onttrekkende oplossingen in beeld.
Dit sluit niet uit dat er niet ondergronds gebouwd mag worden, mits er voldoende technische maatregelen worden getroffen zodat de bouw waterdicht is.
3.6.5 Riolering/ hemelwater
De riooltechnische ontsluiting van het plangebied bevindt zich aan de Schependomlaan. De riolering is uitgevoerd als gemengd stelsel. Vanuit het bouwbesluit 2012 geldt de verplichting om vuilwater en hemelwater op een verantwoorde manier te verwerken. Vuilwater wordt verplicht op het openbaar riool aan te sluiten. Hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. De Gemeente Nijmegen hanteert bij het duurzaam omgaan met hemelwater de nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer'.
Schoon hemelwater dient in de bodem te worden geïnfiltreerd. Bij infiltratie van hemelwater dient waar mogelijk conform convenant Duurzaam bouwen in het KAN 2000, gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen.
Voor plannen waarbij geïnfiltreerd wordt, moet een waterhuishoudkundig plan bij de gemeente worden ingediend. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning dient een goedgekeurd waterhuishoudkundig plan mee ingediend te worden.
3.7 Natuur & Landschap
3.7.1 Flora en faunawet
Op 1 april 2002 is de Nederlandse Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. De Flora- en faunawet bundelt alles wat te maken heeft met de bescherming van flora en fauna in Nederland.
Ook is de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn (Europees) en het CITES-verdrag (overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde soorten wilde dieren en planten) in de Flora en faunawet verwerkt. Hierdoor heeft Nederland nu één wet voor de bescherming van alle in het wild voorkomende beschermde soorten.
Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Deze wet hanteert daarbij het “nee, tenzij principe”. Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe zal een ontheffing ex artikel 75 moeten worden aangevraagd. De ontheffingsaanvraag moet onderbouwd zijn door een goed onderzoek naar het voorkomen van en de effecten op beschermde soorten. Ook moet aangetoond worden dat er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang.
In de Flora- en faunawet is daarnaast een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht is van toepassing op alle planten en dieren, ongeacht of ze wettelijk beschermd zijn. De zorgplicht houdt in dat er bij ingrepen zoals bouwactiviteiten altijd zorgvuldig moet worden omgegaan met de aanwezige planten en dieren. Schadelijke activiteiten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen. Bevoegd gezag voor de Flora- en faunawet is het Ministerie van EZ.
3.7.2 Groenplan De groene draad (2007)
Het groenbeleid is vastgelegd in 'De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen' en heeft als doelstelling:
- inzicht te geven in het totaal van groene ontwikkelingen in en om de stad en hun onderlinge samenhang;
- een sturingsinstrument voor het bestuur te zijn voor groene ontwikkelingen in de stad;
- vanuit een groen toekomstperspectief een gids of leidraad te zijn voor toekomstige stedelijke ontwikkelingen;
- de groene ambities te benoemen voor de komende jaren die vertaald worden in een uitvoeringsprogramma.
De hoofdgroenstructuur en de hoofdbomenstructuur zijn de basis en de ruggengraat van het groen in Nijmegen. Deze structuren houden we dan ook in stand. In bestemmingsplannen gaat het dan om de bestemmingen Groen, Natuur en Bos. Daarnaast kennen ook andere plekken een groene bestemming bijvoorbeeld kleinere groenplekken op wijkniveau.
Hees is een op zichzelf staande eenheid en daarom is de dorpse sfeer uitgangspunt bij verdere ontwikkelingen. Via het bestemmingsplan is veel van het groen (met name tuinen) in Hees vastgelegd om te behouden. Ook in dit bestemmingsplan blijft de bestemming tuin in stand. Naar aanleiding van de wijziging van de gemengde bestemming is het niet meer toegestaan om de voortuin 100% te verharden.
3.7.3 Handboek stadsbomen (2009)
Het Handboek Stadsbomen is een uitwerking van het Groenplan “De Groene draad, kansen voor het Nijmeegse groen'. Het Handboek Stadsbomen vormt het kader voor inrichtingsplannen en beheerplannen voor de openbare ruimte waar het bomen betreft. Het handboek is daarnaast te definiëren als toetsingskader voor ruimtelijke plannen en initiatieven en biedt inzicht in de beleidsuitgangspunten ten aanzien van bescherming, aanplant, beheer en kap van bomen.
De hoofddoelstelling van het Handboek Stadsbomen is het waarborgen van de duurzame instandhouding van het Nijmeegs bomenbestand door middel van behoud èn ontwikkeling.
De volgende uitgangspunten staan daarbij centraal:
- Optimale inzet van middelen.
- Waarborgen van een vitaal bomenbestand.
- Zorgen voor draagvlak; zorgvuldig afwegen, bewust besluiten en tijdig communiceren.
- Meer bomen en meer kronen. Inzet op kwantiteit en kwaliteit.
Het Handboek Stadsbomen heeft betrekking op alle bomen binnen de gemeentegrenzen. Dat zijn dus niet alleen de park-, laan- en straatbomen, maar ook bomen in tuinen en op particuliere terreinen. Voor bosopstanden, bosplantsoen en bomen in natuurgebieden gelden andere beleidskaders en wet- en regelgeving.
In het Handboek Stadsbomen is de hoofdbomenstructuur opgenomen. Deze structuur vormt samen met de hoofdgroenstructuur de basis van het groen in Nijmegen. De hoofdbomenstructuur leggen we niet vast in bestemmingsplannen maar wordt wel beschreven in de toelichting en speelt daarmee wel een rol in bestemmingsplannen.
De Schependomlaan behoort tot de hoofdbomenstructuur en bevat monumentale bomen. Deze laanbomen zijn beeldbepalend voor de omgeving en dienen behouden te blijven. Bij werkzaamheden onder de kronen van de laanbomen (zoals ontgraven, ophogen, bodemverdichting) dienen geschikte boombeschermende maatregelen getroffen te worden.
3.8 Cultuurhistorie
3.8.1 Rijksbeleid
Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. Het geeft identiteit en kwaliteit aan een gebied. Om deze redenen heeft het rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen.
3.8.2 Gemeentelijk beleid
Het gedachtengoed uit de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg en het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening is aanleiding geweest het gemeentelijk erfgoedbeleid te actualiseren. Dit heeft geresulteerd in de Nota Cultureel Erfgoed, die op 15 mei 2013 door de raad is vastgesteld.
Deze nota beschrijft op welke manier erfgoed kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Nijmegen om de identiteit van de stad te behouden en te versterken. Hiervoor worden drie strategieën ingezet: duurzame ruimtelijke ontwikkeling, kennis & inspiratie en bescherming & instandhouding.
De strategie duurzame ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een toekomstbestendige stad, waar erfgoed ingezet wordt om bij gebiedsontwikkelingen de eigen identiteit te behouden of te versterken. De verplichtingen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid die we als gemeente hebben zetten we in om deze ambitie te kunnen realiseren. Erfgoed is namelijk een factor die mede kwaliteit geeft aan de ruimte en daarmee ruimtelijke ontwikkelingen kan verrijken. De cultuurhistorische elementen die onderdeel zijn van de identiteit van de stad kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we onze stad beleven, inrichten en gebruiken. De cultuurhistorische beleidskaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Het betreffende bestemmingsplangebied valt binnen gebiedstype 3 van de cultuurhistorische beleidskaart. In deze gebieden is sprake van een rijke cultuurhistorische gelaagdheid. Het gaat om
zowel de grotere schaal, zoals het stedenbouwkundige plan en historische structuren, als om specifieke objecten en om de samenhang tussen de structuren, bebouwing en / of cultuurlandschap. Zowel de zichtbare als de niet-zichtbare geschiedenis van het gebied zal uitgangspunt moeten zijn bij ontwikkelingen. In deze gebieden zijn cultuurhistorische waarden een middel om nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kwaliteit te geven en de identiteit van een gebied herkenbaar en het verleden zichtbaar te houden en te versterken. Er is daarom veel aandacht voor cultuurhistorie bij ruimtelijke plannen.
De Monumentenverordening is de basis voor de aanwijzing van gemeentelijke monumenten. De Schependomlaan 61-63 zijn niet beschermd als monument.
3.8.3 Cultuurhistorie Schependomlaan 61-63
Schependomlaan 61-63 bestaat uit twee gebouwen, namelijk de oude dorpswoning Schependomlaan 63 en Schependomlaan 61, een oude schuur gesitueerd achter Schependomlaan 59.
Nadat de Nijmeegse vestingwerken waren geslecht expandeerde de stad naar de directe omgeving, ook naar Hees. Er was hier genoeg grond beschikbaar voor woningen en bedrijven. Als eerste raakten de oude wegen bebouwd, later de Heese dorpskern tussen de boerderijen. Uit de kadastrale minuut van 1832 blijkt dat er toen nog sprake was van één groot perceel, gelegen tussen de Schependomlaan (toen nog Dorpsstraat geheten) en het Kerkpad. Dit perceel is later opgesplitst in meerdere percelen. Hierbij is de vroegere schuine lijn van de verkaveling aangehouden. Dit verklaart ook de schuine ligging ten opzichte van de Schependomlaan.
Figuur 4: Kadastrale minuut 1832
Het pand is in het laatste kwart van de negentiende eeuw als woonhuis gebouwd en in 1927 door A.G. Nieuwenhuis verbouwd tot winkel-woonhuis. Nieuwenhuis was de eerste van de drie dorpssmeden van Hees. Lange tijd heeft er naast het pand een boog gestaan met de tekst 'smederij'.
Figuur 5: aanzicht Schependomlaan 63
3.8.4 Cultuurhistorische waarden
Karakteristiek is de éénlaags bouwmassa met een zolderverdieping onder een afgewolfd zadeldak, evenals de schuine oriëntering op de Schependomlaan. Daarnaast maakt Schependomlaan 63 onderdeel uit van de historische lintbebouwing aan de Schependomlaan. Dit is eveneens van cultuurhistorische waarde.
3.8.5 Conclusie
De voorgestelde bestemmingsplanherziening heeft geen gevolgen voor de cultuurhistorische waarden. De nok- en goothoogten blijven gelijk aan de bestaande bebouwing, waardoor er geen wijziging in het straatbeeld zal zijn en Schependomlaan 63 onderdeel blijft van de historische lintbebouwing. Ook blijft de schuine oriëntering van nummer 63 op de Schependomlaan behouden.
3.9 Archeologie
3.9.1 Archeologische uitgangsprincipes
Archeologie is binnen de planologie een conserverende waarde. Immers, archeologie is een niet aanvulbare waarde, wat wil zeggen wat eenmaal vernietigd is, nooit meer hersteld kan worden. Vandaar dat de omgang met archeologie zo op behoud is gericht. Behoud, bij voorkeur in situ, staat voorop, en dit principe zien we op elk niveau van archeologiebeleid terug.
De wens om archeologie in situ te behouden heeft verschillende achtergronden. Ten eerste het uitgangspunt dat de natuurlijke conservering de beste is, en ten tweede dat archeologie in zijn context begrepen moet worden. Een archeologische vondst, of het nu een voorwerp of een structuur is, is een drager van informatie, in relatie tot zijn omgeving. Het zal altijd iets kunnen zeggen over de lokale geschiedenis, vaak over de regionale geschiedenis en soms ook over de nationale geschiedenis of zelfs internationale geschiedenis. Archeologie zonder context heeft duidelijk aan waarde verloren.
Een derde uitgangspunt is de aanname dat toekomstige generaties mogelijk betere vormen van archeologisch onderzoek zullen hebben. Typerend voor gravend archeologisch onderzoek is dat het onderzoek het onderzoeksobject vernietigd: je kunt het maar eenmaal onderzoeken. Dit verklaart de nadruk op het goed documenteren van wat er tijdens het onderzoek aangetroffen wordt, zowel in het veld als nadien bij de uitwerking. Vandaar de hoop dat door nieuwe technieken dit mogelijk zal veranderen. Zouden we nu alles opgraven dan kan men later nooit meer onderzoek doen.
Een vierde en niet onbelangrijk punt is de economische kant van archeologisch onderzoek. Dit kan erg duur zijn, waardoor bijvoorbeeld de economische haalbaarheid van een plan in het geding kan komen. Maatregelen om de bodem niet of maar beperkt te verstoren zijn dan ook economisch zinvol.
Archeologie geeft inzicht in de (lokale) geschiedenis, en kan een belangrijke identiteitsdrager zijn. Het streven is om cultuurhistorische waarden, waaronder archeologie, mee te nemen bij inrichtingsplannen. Gebieden met een grote cultuurhistorische waarde hebben naast een grote leefbaarheid vaak ook een hogere economische waarde.
3.9.2 Gemeentelijk beleid
Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is er, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet 1988, op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen. De Structuurvisie voor Nijmegen uit 2013 legt nadrukkelijk een koppeling tussen archeologie en lokale identiteit, en als bron of inspirator voor toerisme, een economisch belangrijke factor in de economie van de gemeente Nijmegen.
Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld (ABAK), waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven. Deze kaart is onderdeel van de Nota Nieuw Beleid (2013) en in een bijgewerkte vorm van het facetbestemmingsplan archeologie (2014). De op de kaart aangeduide waarden worden overgenomen in (nieuwe) bestemmingsplannen. Nieuwe inzichten worden in deze kaart verwerkt en waar nodig zullen deze zo overgenomen worden in nieuwe bestemmingsplannen.
Het streven van de gemeente Nijmegen is in eerste instantie gericht op behoud in situ. Planaanpassingen kunnen de kosten voor archeologisch onderzoek overbodig maken, of sterk beperken. Initiatiefnemers wordt dan ook aangeraden in een vroeg stadium met de gemeente in overleg te gaan inzake de mogelijkheden om te kijken naar de best mogelijke opties. Het kan daarbij gaan om adviezen voor de soort van archeologisch onderzoek die het beste gekozen kan worden, of om de mogelijkheden van archeologie sparend bouwen te bekijken.
3.9.3 Archeologie binnen het plangebied
Het plangebied ligt in een gebied met een zeer hoge archeologische waarde (waarde 3), die door de dubbelbestemming beschermd wordt. Aan een waarde 3 gebied zijn ondergrenzen verbonden, waarbij archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt. Deze grenzen bedragen voor de geplande ingreep een oppervlak van tenminste 50 m2 en een verstoring of bodemingreep die dieper dan 30 cm gaat.
Het plangebied ligt in een groter gebied waarvan de waarde al langer vaststaat. Dit is beschreven in de catalogus van terreinen die bij de Nijmeegse Archeologische Beleidskaart hoort. Het gaat om het terrein Z-29 'Hees'. Deze beschrijving volgt hieronder.
3.9.4 Benodigd onderzoek
Indien een plan op basis van het bestemmingsplan vergunningplichtig is, kunnen voorwaarden ten aanzien van archeologie aan de vergunning worden verbonden. Uitgangspunt hierbij is de verplichting van initiatiefnemer om het bevoegd gezag te voorzien van gegevens die aantonen hoe het met de archeologische waarden is gesteld, zodat een besluit genomen kan worden over hoe hiermee om te gaan bij de planrealisatie. De exacte eisen zullen pas geformuleerd kunnen worden als de concrete, bodemverstorende ingrepen, bekend zijn, en welke impact de voorgenomen ingrepen op die waarden hebben. Ten laatste bij de vergunningaanvraag zullen die als concrete plannen bekend moeten zijn.
In samenspraak met het bevoegd gezag kan bepaald worden welke ingrepen wel of niet raadzaam zijn, en indien uitgevoerd, welke gevolgen daar vanwege de archeologie voor de initiatiefnemer aan verbonden zullen worden.
Deze maatregelen, en de archeologische onderzoeken die vooraf kunnen gaan aan een dergelijk besluit, worden bij voorkeur als maatwerk toegepast. Ze worden dus zoveel mogelijk per geval bekeken.
Er zijn verschillende opties voor het te verrichten archeologisch onderzoek, die hieronder kort worden weergegeven.
Afb. Uitgebreid archeologisch onderzoekschema, naar de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
Het ruitje in het midden van de bovenstaande afbeelding staat voor het rapport dat moet aantonen hoe het met de archeologie binnen het plangebied is gesteld. De daarboven staande onderzoekstappen kunnen elkaar opvolgen, maar er kan ook gekozen worden om maar één bepaald soort onderzoek uit te voeren. In het algemeen geldt dat hoe lager men in de boom komt, hoe hoger de kosten worden, maar ook dat de data die gegenereerd worden steeds beter worden.
Op basis van het advies kan de gemeente maatregelen opleggen. Deze variëren van het vrijgeven van het terrein tot het nemen van langdurige fysieke beschermingsmaatregelen. Een andere vorm kan het behoud van de archeologische waarden zijn door middel van een opgraving. Dit wordt ook wel behoud ex situ genoemd.
3.9.5 Meldingsplicht art. 53 Monumentenwet 1988
Archeologische vondsten gedaan bij niet-archeologisch onderzoek moeten gemeld worden, op basis van artikel 53 van de Monumentenwet 1988. Dit soort vondsten wordt aangeduid als toevalsvondst.
Om het documenteren van toevalsvondsten mogelijk te maken verdient het de aanbeveling de volgende standaardtekst bij de vergunningverlening op te nemen, die refereert aan de wettelijke meldingsplicht van archeologische waarden (ex artikel 53 Monumentenwet 1988):
Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Deze melding kan ook worden gedaan bij de gemeentearcheoloog.
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Economische Uitvoerbaarheid
De betreffende locatie is particulier terrein. De eventueel te maken aanpassingen, kosten e.d., ten gevolge van de realisatie van voorgestelde wijziging, in het openbaar gebied, zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Conform het gestelde in artikel 6.12 Wro is er geen exploitatieplan opgesteld. Met de initiatiefnemer een overeenkomst afgesloten waarin de gemeentelijke kosten, ten gevolge van deze ontwikkeling, in rekening worden gebracht bij de initiatiefnemer.
Uit de gevraagde herziening van het bestemmingsplan kan schade voortvloeien als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening om welke reden er gerede twijfel bestaat over de vereiste economische uitvoerbaarheid van de gevraagde planologische maatregel. Er dient voorkomen te worden dat de gemeente voor particuliere initiatieven planschade betaalt. Om die reden is in de overeenkomst opgenomen dat de initiatiefnemer zich ten behoeve van de economische uitvoerbaarheid van de planologische maatregel bereid verklaart de daaruit voortvloeiende voor vergoeding in aanmerking komende planschade volledig aan de gemeente te compenseren.
Derhalve kan gesteld worden, dat de bestemmingsplanherziening financieel-economisch uitvoerbaar is.
4.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Voor dit bestemmingsplan is op 17 juni 2015 een vooraankondiging gepubliceerd. Conform de inspraakverordening heeft er inspraak plaatsgevonden via de zienswijzenprocedure. Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter visie gelegen . De tervisielegging was gepubliceerd op de gemeentelijke website en in de "Staatscourant".
Hoofdstuk 5 Vooroverleg
5.1 Ministerie Van Infrastructuur En Milieu
In juni 2008 heeft het kabinet de Realisatieparagraaf Nationaal ruimtelijk beleid vastgesteld. Deze paragraaf geeft inzicht in welke nationale belangen het kabinet heeft gedefinieerd en op welke wijze het rijk deze wil verwezenlijken. Het resultaat is een helder en scherpe markering voor gevallen waarvoor de medeoverheden afstemming moeten zoeken met het Rijk.
Inzicht wanneer het Rijk vooroverleg van belang acht is te herleiden uit de nationale belangen zoals opgenomen in de Realisatieparagraaf. De volgende nationale belangen zijn opgenomen in de Realisatieparagraaf:
- Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten
- Grote rivieren
- Kustfundament
- IJsselmeergebieden
- IJsselmeergebied Regionale watersystemen
- Ecologische hoofdstructuur
- Nationale Landschappen
- Rijksbufferzones
- Recreatie
- Derde Nota Waddenzee
- Tweede Structuurschema Militaire Terreinen
- Project Mainport Rotterdam
Onderhavig project doorkruist geen van bovengenoemde nationale belangen en is geen vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro noodzakelijk.
5.2 Provincie Gelderland
Bij brief van 5 juni 2008 heeft de Provincie Gelderland aangegeven op welke wijze waarop en de mate waarin de Provincie betrokken willen worden bij het vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro. In deze brief is gesteld dat voor plannen van puur lokaal belang geen rol is weggelegd voor de provincie en geen vooroverleg hoeft plaats te vinden.
Het onderhavige plan is vanwege de kleinschaligheid van puur lokaal belang en hoeft niet aangeboden te worden aan de Provincie voor het artikel 3.1.1 Bro vooroverleg.
5.3 Waterschap
Op grond van het Besluit Ruimtelijke Ordening moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt beschreven hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de taken en belangen van het waterschap. De watertoets voor dit plan heeft plaatsgevonden via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl).
Uit de ingevoerde gegevens volgt dat er sprake is van een ruimtelijk plan dat een geringe invloed heeft op de taken en belangen van het waterschap. In deze fase van de planvorming (bestemmingsplan) kan volgens het waterschap worden volstaan met dit automatisch gegeneerd wateradvies.